Artikel: Twentse patriotten. De positie van de burgerij in kleine Twentse steden aan het einde van de achttiende eeuw Auteur: Erik Buursink Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 28.4, 55-70. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Errik Buursink
Twentse patriotten De positie van de burgerij in kleine Twentse steden aan het einde van de achittiende eeuw Twente was in de achttiende eeuw het toneel van oplopende spanningen tussen oude en nieuwe machthebbers. Errik Buursink analyseert de strijd van de burgerij voor hun bestuurlijke privileges en de daaraan gekoppelde politieke ontwikkeling in kleine steden in deze periode. Op de Sint Petrikeur van 1660, de jaarlijkse verkiezing van de burgemeesters en gemeenslieden op 22 en 23 februari, was Enschede het toneel van ongeregeldheden. Als gewoonlijk was een vertegenwoordiger van de Twentse drost naar het stadje gekomen om de raadskeur te doen. Vanouds had de landsheer het recht gehad in Enschede alle zes de burgemeesters te benoemen, de gemeenslieden werden door de burgers gekozen. In 1660 was de zoon van de drost naar Enschede gekomen om de keur te doen. Tijdens het gebruikelijke feestmaal na de eerste stemmingsdag werd hij vergezeld door drie vrienden. Een kleine onenigheid over het roeren van de stadstrom door één van de jonkers en het aantasten van de stedelijke wijnvoorraad door hun dienaren, leidde, onder invloed van drank, tot een vechtpartij tussen enkele gemeenslieden en de jonkers. De volgende dag bleek niet veel nodig om de ruzie opnieuw te doen oplaaien. Doordat de gemeenslieden de hulp van de burgerij inriepen dreigde de situatie volledig uit de hand te lopen. De jonkers en hun gevolg werden door gewapende burgers in een herberg aan de Markt in het nauw gedreven. Ternauwernood wisten zij zich het vege lijf te redden door te paard de Usselermarke in te vluchten.i De burgers van de Twentse stadjes namen hun stedelijke privileges van oudsher bijzonder serieus. Binnen de stadsbesturen was er altijd frictie tussen de leden die door de drost waren aangesteld en degenen die door de burgerij gekozen waren. Twente was voor 1795 ingedeeld in twee drostambten, Twente en het veel kleinere Haaksbergen. De drostambten vielen uiteen in achttien juridische gebieden: tien richterambten en acht steden. Sinds de Opstand waren de landsheerlijke rechten en bezittingen overgegaan op de Staten van Overijssel. De drosten namen in naam van de Staten het bestuur waar. Civiel recht werd in de richterambten gesproken door een richter of schout en in de steden door de burgemeesters. De hoge rechtspraak was in handen van een drost die optrad als vertegenwoordiger van de landsheer. De steden hadden in de dertiende en veertiende eeuw stadsrechten gekregen en waren in principe juri55
disch onafhankelijk. Ze hadden zich in de in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer los gemaakt van de landsheerlijke macht.^ De periode na 1750 werd gekenmerkt door een steeds duidelijker machtsuitoefening van de Overijsselse drosten. In Twente trachtten de drosten en de adel zeer actief de privileges van de steden in te perken. Eventuele inbreuken op de oude rechten van de kleine Overijsselse steden konden niet rechtsreeks aangekaart worden in de Staten van Overijssel omdat daarin naast de Ridderschap alleen de steden Deventer, Zwolle en Kampen zitting hadden. De belangen van het gewest Twente behoorden door de adel te worden vertegenwoordigd, terwijl de stadjes alleen via hun appellantstad (Deventer of Zwolle) punten op de agenda konden laten zetten.^ Het machtsoffensief van de adel hield verband met de steeds centralere rol die de stadhouder in de Republiek in ging nemen nadat deze in 1748 het recht had verkregen om in alle belangrijke commissies in de Staten, de kwartieren en de steden de leden te benoemen. In de praktijk hield een groep vertrouwelingen van de prins zich daarmee bezig. Sommige van deze 'lieutenants' ontwikkelden zich tot lokale potentaten. De Twentse drosten behoorden daar naar het gevoel van de burgerij van de Twentse steden zeker toe. De verhouding tussen de stadhouder en zijn achterban leek sterk op een piramide met aan de top de prins en naar beneden mensen die zichzelf en hun families en relaties invloedrijke en lucratieve baantjes toespeelden.'* In de Staten van Overijssel was de Ridderschap, die werd aangevoerd door de drosten van de gewesten Vollenhove, Salland en Twente, het machtigst. De drie grote steden zagen hun voorstellen tot hervorming bijna altijd geblokkeerd door de Ridderschap. Het enige dat de kleine steden in de provincie overbleef als verweer tegen de pogingen van de drosten hun oude rechten te ontnemen, was het aannemen van een defensieve houding. Het beleid van de drosten en de adel na 1750 lijkt erop gericht te zijn geweest het juridische onderscheid tussen de steden en de landgerichten op te heffen en tot een homogenisering van het bestuur te komen. Een sterk burgerlijk bewustzijn, dat voor een groot deel voortkwam uit de nieuwe groep van succesvolle kooplieden in Twente, zorgde voor een felle oppositie die door inbedding in de landelijke patriottenbeweging alleen maar aan kracht won.
Sociaal-economisch e ontwikkelingen In Overijssel, en zeker in Twente, maakte de adel in de zeventiende en achttiende eeuw nog grotendeels de dienst uit.5 De machtsbasis van de adel was echter tanende. Tussen 1600 en 1750 halveerde het adellijke grondbezit nagenoeg. Hoewel in een groot deel van Twente de adel zich 26.1
tot 1750 redelijk wist te handhaven, was er toch sprake van flinke verarming.6 Tussen 1675 en 1758 daalde de gehele waarde van de adellijke vermogens in de regio van bijna 3,5 miljoen guldens tot 1,5 miljoen. Vanaf de laatste decennia van de zeventiende eeuw wijzigde de sociaaleconomische situatie in Twente ingrijpend. Kooplieden uit een aantal Twentse steden gingen zich toeleggen op de handel in linnen. Twente maakte een periode van proto-induslrialisatie door, die werd gekenmerkt door thuiswevers die landbouw combineerden met productie in opdracht van fabrikeurs. De stijgende lonen in Holland hadden een verplaatsing van de productie van textiel uit de oude centra Haarlem en Leiden naar de perifere provincies tot gevolg.^ Behalve in Twente was ook in Brabant in de achttiende eeuw sprake van een snel groeiende textielnijverheid. In het zuiden waren echter ondernemers uit Haarlem en Leiden de drijvende kracht. In Twente namen lokale families het voortouw: vooral burgers uit Almelo, Borne en later Enschede waren actief*^ De meeste wevers leefden op het platteland, toch groeiden gedurende de achttiende eeuw vooral Almelo en Enschede sterk. De rijkdom concentreerde zich steeds meer in deze beide steden. Met name Enschede ontwikkelde zich in de tweede helft van de achttiende eeuw tot het centrum van de Twentse textielnijverheid.
Politieke ontwikkelingen De Staten van Overijssel waren na de dood van stadhouder Willem II in 1647 verdeeld geraakt in een pro-oranje en een anti-oranje kamp. Directe aanleiding voor de scheuring was het vrijkomen van het drostambt van Twente. De belangrijkste kandidaat om de vrijgekomen positie op te vullen was Rutger Haersolte, drost van het graafschap Lingen en daarmee dienaar van de Oranjes. Hoewel de meerderheid van de Staten in 1654 instemde met de benoeming van Haersolte, trachtten de tegenstemmers onder leiding van Deventer te voorkomen dat hij daadwerkelijk zijn ambt zou uitoefenen door de ingezetenen van Twente op te dragen slechts de plaatsvervangende drost van Haaksbergen te gehoorzamen. Ook na bemiddeling door de Hollandse raadspensionaris Johan de Witt, waarbij Haersolte nogmaals werd aangewezen als drost, bleef de verdeeldheid bestaan. Wellicht dat de verdeeldheid de reden was dat in het rampjaar 1672 de Staten van Overijssel zich zonder slag of stoot overgaven aan de bisschop van Munster. In 1674 werd het Overijssel weer toegestaan zich aan te sluiten bij de Unie, maar vanwege de capitulatie van twee jaar eerder, gebeurde dit onder vernederende voorwaarden. Het gewest kwam stevig in de greep van de Oranjes, aan de prins werd het erfstadhouderschap opgedragen en hij kreeg een beslissende stem in de benoeming van verschillende belangrijke 57
beambten. De stadhouder kreeg de bevoegdheid zonder instemming van de Staten drosten, landrentmeesters, griffiers en schouten aan te stellen. Na het kinderloos overlijden van prins Willem III in 1702, volgde een tegenreactie waarbij de Staten van Overijssel het oude regeringsreglement weer invoerden en in 1705 het stadhouderschap zelfs helemaal en voor eeuwig afschaften.'* Het herstel van de gewestelijke soevereiniteit ging gepaard met onrust in de kleine steden, waar men van de gelegenheid gebruik trachtte te maken de oude bisschoppelijke privileges te herstellen. Er was vooral veel weerstand tegen het nepotisme, dat gebruikelijk was geworden in de stadsbesturen. In de kleine steden deelde een beperkt aantal families de lakens uit en schoof elkaar baantjes toe. De Staten herstelden met harde hand de orde. Het ongenoegen bleef echter voortbestaan, i" Het tweede stadhouderloze tijdperk kwam in Overijssel, net als in de andere gewesten, in 1748 ten einde. De Staten benoemden Willem IV tot stadhouder en herstelden het regeringsreglement van 1675. De bevoegdheden van Willem IV waren zelfs nog uitgebreider dan die van Willem III.11 Na 1748 veranderde er niet direct heel veel. Het vroegtijdige overlijden van Willen IV en het feit dat zijn zoon Willem V nog minderjarig was, maakten dat de regentenoligarchie, die in de Overijsselse steden de dienst uit maakte, rustig bleef zitten. Pas in 1766, toen Willem V daadwerkelijk als stadhouder aantrad, werden de verstrekkende gevolgen van het heringevoerde regeringsreglement voelbaar. In Overijssel begon de stadhouder rechtsreeks mensen te benoemen en bij de verkiezing van de stadsbesturen, waar hij het vetorecht bezat, schoof hij vooraf zijn eigen kandidaten naar voren.i^ De toenemende weerstand tegen de bemoeienissen van de stadhouder kreeg uiteindelijk dankzij de steun van diezelfde stadhouder een stem in de Staten van Overijssel.
De Amerikaanse opstand De van oorsprong Gelderse edelman Joan Derk van der Capellen tol den Pol wist na veel moeite admissie tot de Overijsselse Ridderschap te verkrijgen. Nadat het hem in 1667 niet gelukt was een plek te bemachtigen in de Gelderse Ridderschap, probeerde hij toegelaten te worden in de Overijsselse Statenvergadering, waar hij dankzij zijn huwelijk met een Overijsselse jonkvrouw en de aankoop van een havezate ook rechten kon doen gelden. De Staten van Overijssel weigerden hem in eerste instantie toe te laten omdat Van de Capellen een vreemdeling was. Ondanks dat hij formeel niet aan de ingangseisen voldeed werd hij 'dankzij hel "defecteuse" reglement, kleine bedriegerijen en steun van de stadhouder' in 1772 toch geadmitteerd.'^ 26.1
Van der Capellen was van oorsprong geen tegenstander van het stadhouderschap. Naar zijn mening was een verheven staatshoofd noodzakelijk om het land bijeen te houden en het gevaar van een republikeinse dictatuur, die hij uit de geschiedenis in de personen van Caesar en Cromwell kende, te keren. Het volk moest er echter altijd voor waken dat het stadhouderschap niet te veel monarchale trekken ging vertonen. Om de macht van de stadhouder in toom te houden was vrijheid van drukpers noodzakelijk en zouden gewapende burgermilities het gevaar dat een staand leger onder aanvoering van het staatshoofd met zich meebracht, moeten keren.i"* Vanaf 1776 ging de Nederlandse positie in de strijd tussen de Engelsen en hun Amerikaanse koloniën een belangrijke rol spelen in het publieke debat in de Republiek. Door bemoeienis van de Amsterdamse stadsregering, die de Amerikaanse opstandelingen steunde, raakte de Republiek in conflict met Engeland. De hulp van Amsterdam was hoofdzakelijk economisch gemotiveerd: een sterke band tussen Nederland en de nieuwe Amerikaanse staten zou een opleving van de handel over de Atlantische Oceaan kunnen betekenen. Ideologische motivaties speelden echter ook een grote rol. Op de lijst van inschrijvers voor een lening aan de Amerikaanse opstandelingen, prijkt behalve een aantal grote Amsterdamse bankiershuizen, ook de naam Joan Derk van der Capellen.'5 De strijd van vrije republikeinen die opkwamen voor hun rechten, sprak veel Nederlanders aan. Ook in de zeventiende eeuw hadden groepen als de Loevesteiners (genoemd naar Hugo de Groot) zich verzet tegen een sterk stadhouderlijk gezag. Onderdeel van hun idioom was de mythe van de vrije Bataven, die altijd zonder landsheer geleefd zouden hebben. Vanaf het midden van de achttiende eeuw werd die mythe verworpen, maar in de republikeinse propaganda bleef ze een rol spelen.'^ De belangen van de Amsterdamse linnenhandelaren en de Haarlemse linnenblekers gingen standaard voor die van de Twentse fabrikeurs. In 1725 werd bijvoorbeeld de invoerheffing op linnen verlaagd, waardoor het een stuk lastiger werd om met de goedkope Silezische weefsels te concurreren. Pogingen van Twentse entrepreneurs om een importheffing van 10% ingevoerd te krijgen, werden door Holland geblokkeerd. Intussen verhoogden de Engelsen de invoerrechten op linnen een aantal keren, waardoor er van een winstgevende export naar Engeland nauwelijks sprake kon zijn. Aangezien het daarnaast verboden was in textiel te handelen met de Engelse kolonies, wekt het geen verbazing dat men zich in Twente in 1776 snel achter de Amerikaanse opstandelingen schaarde. De kwestie rond de Amerikaanse opstand culmineerde in 1782 in het erkennen van de nieuwe Amerikaanse republiek. Op 7 december van 59
datzelfde jaar werd er in Den Haag een demonstratie gehouden die de aanzet was tot grote pro-oranjebetogingen onder aanvoering van de Rotterdamse volksvrouwen Catharina Mulder en Keet Swenk, beter bekend als Kaat Mossel en Ruige Keet. De patriotten, vooral afkomstig uit de gegoede burgerij en de middenstand, zagen de oproeren als onderdeel van een orangistische samenzwering. Het was Van der Capellen die de onrust vervolgens aangreep als propagandamiddel voor verdere burgerbewapening.'^ In Overijssel was van spontane uitingen van liefde voor de prins geen sprake. De patriotse ideologie sprak veel burgers echter zeer aan. Dat de patriottenbeweging in de Twentse stadjes een fanatieke aanhang vond, hoeft geen verwondering te wekken. Vanaf 1748 hadden de steden bij voortduring aanvallen van de lokale adel, de drosten en de Provinciale Staten te verduren gehad. Het belangrijkste conflict over de verregaande bevoegdheden van de drosten werd echter op het platteland van Twente uitgevochten. Gelijktijdig met zijn inspanningen voor het erkennen van de Verenigde Staten voerde Van der Capellen strijd voor het afschaffen van de zogenaamde drostendiensten. In 1776 hielden deze diensten in dat de boeren verplicht waren twee keer per jaar onbetaald hand- en spandiensten voor de drost te verrichten. De drostendiensten hadden sterk het karakter van een horigheidverplichting. Oorspronkelijk waren de drostendiensten bedoeld als extra dienst die de vrije bevolking in tijden van nood voor het algemeen belang moest verrichten. In de Staten van Overijssel stelde Van der Capellen de misstanden aan de kaak.i^ Hoewel slechts een minderheid van de boeren hofhorige was, en dus behoorde bij de bezittingen van de Staten van Overijssel, was in de achttiende eeuw horigheid een normaal verschijnsel in Twente. De wettelijke verbinding tussen mens en land drukte over het algemeen niet zwaar op de horige. Toch moet ook voor Van der Capellen en zijn medestanders duidelijk zijn geweest dat het instituut horigheid in strijd was met de door hen gepropageerde universele rechten van de mens. Desondanks richtte Van der Capellen zijn pijlen alleen op de drostendiensten, die de vrije boeren verplichtte tot werkzaamheden of een afkoopsom. De reden hiervoor moet gezocht worden in het grote belang dat de patriotten als burgers hechtten aan het eigendomsrecht. Net als andere democratische bewegingen in dezelfde periode, streefden de patriotten burgerlijke vrijheid na, privaatrechtelijke verhoudingen liet men ongemoeid.•'* Van der Capellen stuitte op een vergeten resolutie uit 1631, waaruit bleek dat de drostendiensten toen al waren afgeschaft, met als compensatie voor de drosten een traktementsverhoging. Van der Capellen schreef een vlugschrift dat op het platteland verspreid werd, waarin hij de boeren van de onrechtmatigheid van de drostendiensten op de hoogte stelde. Als represaille weigerde de Ridderschap, die op dat moment werd 26.1
aangevoerd door de Twentse drost Sigismund van Heiden Hompesch, in 1778 Van der Capellen de toegang tot de Statenvergadering.2" Deze Van Heiden Hompesch gold in Overijssel als de machtigste aanhanger van het stadhouderlijk bewind. Vanuit de voormalige vestiging van de Commanderie van de Duitse Orde in Ootmarsum bestuurde hij het gewest met harde hand. Zijn onverbiddelijke houding tegenover de voornamelijk katholieke bevolking van Noord-Twente was berucht. Uit de briefwisseling tussen Van Heiden Hompesch en Willem V blijkt de spijt die de stadhouder heeft van zijn beslissing Van der Capellen toe te laten tot de Ridderschap van Overijssel.^' Van der Capellen liet zich door zijn verwijdering uit de Ridderschap echter niet uit het veld slaan en met de hulp van de Oldenzaalse advocaat Jan-Willem Racer begon hij een historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de drostendiensten in Twente. Dit onderzoek was het begin van een langdurige studie door Racer naar de oorsprong van het Overijssels recht, dat uiteindelijk resulteerde in de uit acht delen bestaande Overijsselsche GedenkstukkenM Het eerste deel van de Overijsselsche Gedenkstukken verscheen in 1781. Het was behalve een zeer gedegen studie ook de aanzet tot de strijd van de kleine Twentse steden tegen de inperking van hun oude rechten. Oók in 1781 verscheen het beroemde pamflet Aan het volk van Nederland. In Amsterdam dacht men dat een advocaat die in nauwe betrekking tot Van der Capellen stond, de auteur was. Het is vrijwel zeker dat hiermee Racer bedoeld werd.^^
Kloof tussen staatkundige inrichting en maatschappelijke situatie Het oude vraagstuk van de overstemming, waardoor niet duidelijk was wanneer er in de Statenvergadering sprake was van een meerderheid, zorgde ervoor dat het tot 1783 duurde voordat de Staten van Overijssel een beslissing namen over de rechtmatigheid van de drostendiensten. Uiteindelijk kon men echter niet om de bewijzen heen en werden de diensten afgeschaft. Het betrof een dubbele overwinning voor Van der Capellen, want hij werd ook weer toegelaten tot de Statenvergadering. De burgers van de kleine Overijsselse steden begonnen zich nu steeds sterker te roeren. Men trachtte het recht te verkrijgen verschreven te worden in de Statenvergadering, al was het nog niet als zelfstandig stemmende steden. Hun lobby werd aangevoerd door Racer.^'^ Er was de kleine steden veel aan gelegen hun stem te laten horen in de Staten. Hun oude grieven over aantasting van hun rechten hadden een nieuwe impuls gekregen door de publicatie van de Overijsselsche Gedenkstukken. Oldenzaal, de woonplaats van Racer, begon als eerste van de Twentse steden een actieve campagne om de verloren rechten te 61
herwinnen. In eerste instantie ging het daarbij vooral om het herstellen van het jachtrecht. Vanouds hadden de burgers van Oldenzaal het recht gehad te jagen in de marken rondom de stad. In 1780 was het de burgerij echter niet meer toegestaan uit jagen te gaan, hoewel getuigen verklaarden, dat dit voor 1748 tot de stedelijke rechten had behoord. De landadel in Twente beschouwde de jacht als een alleen aan hen voorbehouden recht. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw deden zich verscheidene incidenten tussen adel en burgers voor. Regelmatig werden er plakkaten uitgevaardigd waarin werd meegedeeld dat de jacht voor burgers verboden was. De burgers voerden echter telkens bewijzen aan, die hun oude rechten bewezen en bleven uitjagen gaan. In 1748 haalde de Twentse drost de teugels strak aan. Naast andere zaken werd het voor burgers verboden wild te schieten of te kopen.-"5 Na 1748 werd het behoud en het herstel van stedelijke privileges steeds moeilijker. In de meeste kleine steden had de drost sinds 1748 het recht de meerderheid van de burgemeesters te kiezen en in sommige steden stelde hij ook de gemeenslieden aan. In de loop van de achttiende eeuw werden in de Twentse steden de burgers, die door handel in textiel waren opgeklommen tot het vooraanstaande deel van de burgerij, steeds vaker actief in de politiek. Ook leden van de doopsgezinde kerk, die zich voordien uit overtuiging afzijdig hadden gehouden in bestuurlijke zaken, roerden zich, al was hen deelname aan het bestuur van stad of gewest verboden.26 Ze kwamen daardoor in conflict met de families die zich dankzij het benoemingsbeleid van de drost een vaste positie hadden weten te verwerven in de stadsbesturen. Een Enschedese burgemeester beroemde zich er in 1780 op al het '26e Jaar zyner Regeringe' in te gaan. Andere geluiden waren echter ook hoorbaar, zoals blijkt uit het aftreden van de burgemeesters Hoedemaker en Immink, respectievelijk in 1772 en 1780, omdat zij 'niet van den wenk en wille van den Heere Drost wilden afhangen'^'-' De discrepantie tussen de staatkundige inrichting van Overijssel en de demografische en economische werkelijkheid ging in de loop van de achttiende eeuw steeds meer wringen. De concentratie van macht in handen van de adel in het gewest Twente strookte geheel niet met de vooraanstaande positie die de burgerij van de kleine steden intussen op veel gebieden innam. De representatie van hun gewest in de Staten van Overijssel door de landadel en de appellantsteden stamde uit de Middeleeuwen, toen een burgerlijke middenklasse in Twente nog geheel ontbrak. Door economische voorspoed en een ontwaken van juist zo'n burgerlijk bewustzijn leek het echter niet meer dan logisch dat de Twentse burgerij haar invloed zou doen gelden in het bestuur van de provincie. In de strijd tegen de beknotting van de oude stedelijke privileges werden rond 1782 de eerste successen geboekt. Het eerder genoemde verbod op 26.1
de jacht was een twistpunt van groot belang. Voor de drost was het jachtverbod een middel om de stadjes onder zijn invloed te brengen. Jan Willem Racer wist in 1781 aan te tonen dat, hoewel de Staten van Overijssel gedurende de hele zeventiende en achttiende eeuw geprobeerd hadden het jagen door de burgers te verbieden, zij hun gelijk nooit hadden kunnen aantonen. Al in 1563 had de drost in naam van Philips II, die er vanuit ging dat het j a c h t r e c h t een regaal was, een proces aangespannen tegen Oldenzaal. De burgers van die stad waren echter van mening dat de landsheer niemand kon verbieden uit jagen te gaan omdat dit een natuurlijk recht was. Daarnaast vonden zij dat het aan Philips was om aan te tonen dat hij het alleenrecht op de j a c h t had. Aangezien dit onmogelijk bleek, staakte de drost de rechtsvervolging. Racer concludeerde uit deze gebeurtenissen dat de landsheer nooit het regaal van jacht had bezeten en dat dit dus ook nooit op de Staten van Overijssel was overgegaan. Het onderzoek van Racer had een hernieuwde belangstelling voor de oude stedelijke rechten tot gevolg. Al snel na publicatie van het eerste deel van de Overijsselsche Gedenkstukken stroomden de verzoeken tot herstel van jachtuitoefening, j a c h t g e r i c h t en ijkrecht bij de Ridderschap en de Steden binnen. Voor Van der Capellen en zijn medestanders werd uit de publicatie van Racer duidelijk dat de drosten onterecht aanspraak maakten op het jachtgericht en het ijkrecht.^*^ De contacten tussen Van der Capellen en leden van de Twentse burgerij zorgden ervoor dat de patriotse denkbeelden snel ingang vonden in de kleine steden. Dat de strijd voor afschaffing van de drostendiensten en de rol die Van der Capellen daarin speelde zeer goed bekend was bij de gegoede burgers, blijkt wel uit de brief die de jeugdige fabrikeur Jan Bernard Blijdenstein uit Enschede in de herfst van 1782 aan hem schreef: '[...] Gij, mijn Heer, die zoo luisterlijk, dog ook tevens met zooveel verdriets voor u eigen zelfs, onze vrijheid, de regten der menschelijkheid verdedigd hebt, zult ten allen tijde bij ons, bij onze nakomelingen in gezegende nagedagtenisse zijn en 't zij wij onze wenschen verder vervuld zien, 't zij onze twentsche steden in hare oude en billijke voorregten hersteld worden dan niet, nimmer nogtans zullen wij de loffelijke pogingen vergeten, welke door U zijn aangewent om onze Boeren van dit ondraaglijk juk der dienstbaarheid te ontheffen. Ontvang dan. Hoog welgeboren Heer, den bilUjken dank van eenen u onbekende vriend en van dezen niet alléén, maar van alle zijn weldenkende medestadgenoten. [...]
63
Dat uwen ijver niet verflauwe; het juiste tijdstip is daar om den lande zijn ouden luister weder te geven.'^"^ Over welke oude luister Blijdenstein het precies had, is niet duidelijk, maar dat het over de luister van zijn eigen gewest ging, is niet aannemelijk. Zoals in eerder al geschetst werd, was Twente in de achttiende eeuw tot bloei gekomen door productie en handel in textiel. Voordien was er van een trots republikeins of burgerlijk verleden bepaald geen sprake. De stedelijke bevolking had vooral uit stadsboeren bestaan, de steden waren zogenaamde Ackerbürgerstadter. De economische betekenis beperkte zich tot de directe omgeving en al waren de steden juridisch onafhankelijk, enige invloed op de gang van zaken in het gewest hadden ze nauwelijks. Nog in de zeventiende eeuw bleek Enschede zelfs niet in staat een monopolie op het brouwen van bier te handhaven in de omliggende marken.^" De burgerlijke middenklasse die door het opbloeien van de textielnijverheid in Twente ontstond, was sterk georiënteerd op het westen van het land. Natuurlijk onderhielden veel van hen handelscontacten met de westelijke provincies, maar ook door huwelijken werden er banden gesmeed die de gewestelijke grenzen overschreden. Jan Bernhard Blijdenstein behoorde tot de kleine, maar welvarende doopsgezinde gemeenschap van Enschede. Hoewel zijn persoonlijke geschiedenis niet als representatief gezien mag worden voor die van andere leden van de Twentse middenklasse, is het toch opvallend dat hij al op 22-jarige leeftijd uitgenodigd werd lid te worden van het Taal en Dichtlievend Genootschap te Amsterdam.^i Het is aannemelijk dat juist de doopsgezinden, door hun kleine aantal en de familiebanden door het hele land, meer nationaal georiënteerd waren.
De vrijcorpsen De doopsgezinden of Mennonieten maakten in 1750 1,5% van de Twentse bevolking uit. In Almelo en Enschede vormden ze een minderheid van ongeveer 10%. In beide steden bezaten ze echter wel respectievelijk de helft en een derde van de vermogens.^^ In Almelo concentreerde de rijkdom zich in handen van een paar families, in Enschede was sprake van een sterkere sociale mobiliteit, meerdere families wisten er een behoorlijk vermogen te vergaren, onder hen waren ook een flink aantal nieuwkomers.^^ De Nederlandse doopsgezinden waren aanhangers van de pacifistische leer van de Friese dominee Menno Simons, die een fel tegenstander was geweest van de gewelddadige praktijken van de wederdopers Jan van Leiden en Jan van Batenburg. Deelnemen in bestuurlijke aangelegenhe26.1
den kon betekenen dat men op een bepaald moment gedwongen zou worden geweld te gebruiken. Dat de doopsgezinden vanwege hun afwijkende geloofsovertuiging werden uitgesloten van publieke ambten was dan ook geen probleem, aangezien ze politieke participatie afwezen. Na 1760 veranderde de overtuiging van de doopsgezinden snel; Jan Bernhard Blijdenstein werd de spil van de Enschedese patriottenbeweging. Ook elders in Nederland waren doopsgezinden betrokken bij de patriottenbeweging. Bekend is Rutger Jan Schimmelpenninck, die in 1805 raadspensionaris van de Bataafse Republiek zou worden. In 1783 schreef Blijdenstein aan de Amsterdamse oom van zijn overleden vrouw: 'Geheel Twente is thans druk in de weer zig te wapenen, ik ben er grootsch op, dat Enschede daarvan 't eerste voorbeeld gegeven heeft, dat thans overal elders gevolgd wordt.' De bereidheid de wapenen op te nemen stond in schril contrast tot de leer van Menno Simons. Blijdenstein was zich daarvan bewust. Een paar regels verder schrijft hij: 'De Heren ten Cate, al zo orthodox mennist als ik zijn kan, dragen het geweer zo deftig, alsof zij van de maagschap van Frederik Rex waren en toch geloof ik, dat wij drieën grote kans hebben om op zijn tijd Diaken der Doopsgezinde Gemeente te Enschedé te worden.'3"* Niet alleen in Enschede namen Mennonieten het voortouw. In Almelo speelden de doopsgezinde fabrikeurs Gerrit en Harmen Coster een grote rol, in Hengelo de eveneens doopsgezinde Ten Gates. De leiding van het bataljon schutters dat in 1787 in Almelo en Vriezenveen werd opgericht bestond zelfs geheel uit doopsgezinden.^5 De burgerij van de Twentse steden richtte in 1783 vrijcorpsen op. Er werd druk geëxerceerd en gemarcheerd. Zoals hierboven al beschreven deden de doopsgezinden daar enthousiast aan mee en ook veel katholieken werden lid. In het Verbond der Kleine Steden waren vooral magistraten actief, in de vrijcorpsen werden de oude verhoudingen daadwerkelijk doorbroken.^6 De oprichting van de vrijcorpsen betekende een nieuwe fase in de pogingen van de burgerij meer invloed op het bestuur in hun steden te krijgen.3^ Het lidmaatschap van de vrijcorpsen was toegestaan aan alle burgers, ongeacht hun religieuze gezindte. In veel steden en dorpen in Twente was een behoorlijk deel van de bevolking lid. In Almelo, Borne, Goor, Ootmarsum en Enschede schommelde het percentage van de bevolking dat lid was rond de acht a negen procent. Men vond er veel textielondernemers, vooral in de leidende posities.
Conclusie De onrust die Nederland na 1781 in haar greep kreeg, ging bepaald niet voorbij aan Twente. In de steden werd Van der Capellens ideaal van een bewapend volk enthousiast in de praktijk gebracht. De kleine steden 65
besloten zich op aandringen van Van der Capellen te verenigen in een verbond waarachter Racer de drijvende kracht was.^s j-jet conflict over het jachtrecht liep intussen hoog op, zozeer zelfs dat de Ridderschap in 1783 nog langer weigerde bijeen te komen. Overijssel moest het daardoor tot 1785 zonder centraal gezag doen.^^ Racer was ten tijde van zijn eerste samenwerking met Van der Capellen kennelijk een gematigde politieke mening toegedaan. Het is niet waarschijnlijk dat hij zich heeft kunnen vinden in de overtrokken wijze waarop zijn medestander in het pamflet Aan het volk van Nederland tegen de Oranjes van leer trok. Racer vond het 'ene misvatting van sommigen, als of de Kleine Steden de verboden van de jagt, in het verleden, en in deeze eeuw gedaan, voornaamlijk aan het Doorluchtig Huis van Oranje zouden hebben toe te schrijven'. Inderdaad waren er ook in tijden zonder stadhouderlijk gezag pogingen gedaan de stadjes het jachtrecht te ontnemen. In deel I van de Overijs-sehche Gedenkstukken schrijft hij dan ook dat de harten van 'braave Twenters [...] nooit van de liefde tot de Oranjesche Vorsten is af te rukken'."*" In hoeverre hier sprake is van een poging van Racer enig vermoeden van betrokkenheid bij het schrijven van Van der Capellens pamflet weg te nemen, is niet bekend. Dat er in toonzetting belangrijke verschillen waren tussen het pamflet van een anonieme schrijver en de historische studie van een bekende advocaat, mag echter wel duidelijk zijn. Gematigde politieke overtuiging of niet. Racer ontwikkelde zich gedurende de jaren tachtig tot de belangrijkste patriot van Twente. Dat hij als advocaat tegelijkertijd wel de belangen van de gravin van Rechteren en Almelo, die vaak botsten met die van de Almelose burgers, bleef behartigen, werd hem door veel patriotten echter niet in dank afgenomen.^^i De patriottenbeweging radicaliseerde in de jaren 1784-1785, waardoor er een scheiding van geesten ontstond. De patriotten raakten verdeeld in een democratisch-republikeins en een aristocratischrepublikeins kamp. Hoewel beide groepen de afschaffing van het erfstadhouderschap nastreefden, groeiden de onderlinge tegenstellingen. De democratische republikeinen wilden het politieke bestel van onderaf democratiseren en waren de meest radicale groep. De aristocratische republikeinen waren veelal gegoede regenten die weinig belang hadden bij echte democratisering."*^ Ook in Overijssel tekende dit schisma zich duidelijk af.De regenten in de drie grote steden bleken al snel geen medewerking te willen verlenen aan een toelating van de kleine steden tot de Staten-vergadering. In 1784 overleed Van der Capellen, niet veel later werd de overstemmingkwestie in de Staten in het voordeel van de Steden, en dus de patriotten, opgelost. Het Verbond der Kleine Steden was intussen uitgegroeid tot elf leden. Men wilde graag herstel van de oude rechten, die de kleine sleden in ieder geval een delibererende stem in de Staten zou den geven. Een verzoek tot het herstel van deze rechten
26.1
werd door de drie hoofdsteden echter in vage bewoordingen afgedaan. In 1786 werd Racer tot burgemeester in Oldenzaal gekozen. Inmiddels had hij het vertrouwen in de grote steden verloren. Dat dit niet onterecht was, bleek tijdens de landdag van maart. De stadjes werden dan wel hersteld in hun recht van ijk, over hun politieke rechten nam de vergadering geen beslissing.^3 Het herstel van het j a c h t r e c h t was in de kleine steden als een grote overwinning gevierd. Blijdenstein schreef in 1783 aan zijn oom Gerrit Schimmelpenninck te Deventer: 'Aanstonds was de gehele stad in beweging, men haalde de hakens van het stadhuis, de trom wierd geroerd, de klokken aangehaalt en het algemeen houssée en vivat, dat de gehele stad door geroepen wierd, wierd ter nauwernood gehoord, door het onafgebroken gebulder der snaphanen en pistolen; dit duurde tot 's morgens ten zeven ure door. 's Anderen daags kwamen onze twee compagnien burgers in de wapenen, de sociteit, voor weinig tijds hier opgericht, was heerlijk geillumineerd, 's Zondags gingen de klokken nog en menige vies wijn wierd den nek gebroken'. Ook in andere Twentse steden werd gefeest.'^'^ Zonder de steun van de vertegenwoordigers van de hoofdsteden van Overijssel kon er van verdere politieke invloed van de kleine steden echter geen sprake zijn. De vooraanstaande rol die de textielondernemers speelden in de patriottenbeweging was zeer sterk economisch gemotiveerd. De economische politiek van de Republiek was bijna altijd nadelig geweest voor de Twentse nijverheid. De patriottenbeweging bood, naast politieke participatie, de mogelijkheid tot een nieuw, voor Twente gunstiger economisch beleid te komen. De vooraanstaande Twentse burgers begonnen zich in de jaren '80 van de achttiende eeuw steeds vaker als fabrikeurs en/of kooplieden te presenteren. In het rekest dat de burgers van Almelo in 1783 aan de Staten van Overijssel stuurden was de aanhef: 'De ondergetekenden Burgeren, Ingezetenen, Kooplieden en Fabrikeurs der stad Almelo [...]'. Het rekest had betrekking op de mogelijkheid van een verbond met Frankrijk. Hoewel het op instigatie van Van der Capellen tot stand was gekomen, waren er aan zo'n verbond voor de textielhandelaren en p r o d u c e n t e n daadwerkelijk belangrijke economische voordelen verbonden.^^5 De Twentse fabrikeurs investeerden behoorlijk in Amerika. Hun namen komen veel voor op inschrijvingen voor Amerikaanse leningen die door Amsterdamse bankiers werden geplaatst. De Enschedese ondernemer Pieter van Lochem had bij zijn dood in 1795 een effectenportefeuille van 67
9800 gulden, waarvan 4000 gulden uit Amerikaanse effecten bestond. Zelfs de doopsgezinde gemeente in Enschede had twee Amerikaanse aandelen met een nominale waarde van 2000 gulden in bezit. Of deze investeringen in Amerika uit ideologische of uit economische motieven werden gedaan, valt moeilijk te zeggen. Zeker is dat vergeleken met door andere overheden uitgegeven effecten, de Amerikaanse een goede belegging leken. Overigens waren de Twentse ondernemers ook elders op de kapitaalmarkt actief. Er werd geïnvesteerd in leningen aan andere staten, verschillende Nederlandse provincies en ook aan de OostIndische Compagnie.'^^ Onder aanvoering van Racer wisten de Twentse steden de vrije keur te herwinnen, wat inhield dat de verkiezing van burgemeesters niet langer goedkeuring door de Staten van Overijssel behoefte. Uitzondering was Enschede, waar de Staten vanouds het recht hadden alle burgemeesters aan te stellen. [ ] In 1786 wisten de patriotten in de meeste stadsbesturen in Overijssel de macht naar zich toe te trekken. Tot een herstel van de rechten van de kleine steden op deelname aan de Statenvergadering kwam het echter niet. In 1787 trok het Pruisische leger de Republiek binnen om het stadhouderlijk bewind te herstellen, de patriottenbeweging in Overijssel kreeg daardoor niet de tijd om te rijpen. Pas in 1795 kwam een definitief einde aan het ancien régime, met verstrekkender gevolgen dan de Twentse voorvechters van burgerlijke vrijheden hadden kunnen vermoeden.'^'^
Noten 1. J.J. van Deinse, Uit het land van katoen en heide, oudheidkundige en folkloristische schetsen uit Twente (Enschede 1975) 121-130. 2. Cor Trompetter, Agriculture, proto-industry and Mennonite entrepreneurship: a history of the textile industries in Twente, 1600-1815 (Amsterdam 1997) 29-31. 3. Ibidem. 4. WI.A.M. Franken, 'De achtergronden van de Overijsselse patriottenbeweging', in: Overijsselse historische bijdragen 102e stuk (Zwolle 1987) 42. 5. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving onder spanning: geschiedenis van het platteland in Overijssel (Utrecht 1977)261. 6. Cor Trompetter, 'Burgers en boeren-geld en grond: de betekenis van burgerlijk kapitaal voor de veranderende eigendomsverhoudingen in Twente 1760-1832', in: NEHA-jaarboek voor economische, bedrijfs- en techniekgeschiedenis vol. 60 (1997) 7-35, aldaar 14-16. 7. Ibidem, 19. 8. Ibidem, 72-73. 9. E.D. Eken, red., In alle staten: vierhonderdjaar provinciaal bestuur van Overijssel {Zwo\le 1978) 51 -61. 10. ibidem, 61. 11. ibidem, 67. 12. W.R te Brake, Regents en revolutionaries, the revolutionary world of an eighteenth-century Dutch city (1989)31-32.
26.1
13. A.J. Mensema, De Ridderschap van Overijssel: Ie métier du noble (Zwolle 2000) 50. 14. M. de Jong Hzn, Joan Derk van der Capellen, staatkundig levensbeeld uit de wordingstijd van de moderne demokratie In Nederland (Den Haag 1921) 187. 15. S. Schama, Patriotten en bevrijders, revolutie in de noordelijke Nederlanden 1780-1813 (Amsterdam 2005) 89-94. 16. F Grijzenhout, 'De patriotse beeldenstorm', in: F Grijzenhout, W.W. Mijnhardt, N.C.F van Sas eds.. Voor vaderland en vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987) 131 -155, aldaar 136. 17. S.E.R. Klein, Patriots republlkanisme (Amsterdam 1995) 120-121. 18. G.J. Mecking, 'Mr. Jan Willem Racer (1736-1816), leider van de patriotten in de Overijsselse kleine steden', in: Overijsselse historische bijdragen 101e stuk (Zwolle 1986) 71-72. 19. R.FA. Rorink, Verbonden door de echte: rechten en plichten van de horige boeren onder de Twentse landsheerlijke hoven tot 1811 (Hengelo 1996) 185. De Jong Hzn, Joan Derk van der Capellen, 246-249. 20. G.J. Mecking, 'Mr. Jan Willem Racer', 72. 2 1 . De Jong Hzn, Joan Derk van der Capellen, 237. 22. De Overijsselsche Gedenkstukken was vooral een publicatie van oude archiefstukken, die destijds 'echte gedenkstukken' werden genoemd. 23. Mecking, 'Mr. Jan Wllem Racer', 72-73. 24. Eijken, In alle staten, 71. 25. A. Benthem, Geschiedenis van Enschedé en zijne naaste omgeving (Enschede 1920) 92-96. 26. Trompetter,/Agriculture, proto-industry and Mennonite entrepreneurship, 35-36. 27. Benthem, Geschiedenis van Enschedé, 99-101. 28. Mecking, 'Mr. Jan Wllem Racer', 76-77. 29. Cato Eiderink, Een Twentsch Fabriqueur van de achttiende eeuw: uit brieven en familiepapieren samengesteld in 1923 (Enschede 1977) 74. 30. E. Buursink, Nederzettingsgeschiedenis van Enschede (Amsterdam 2006) 14. 31. Eiderink, Een Twentsch Fabriqueur van de achttiende eeuw, 21. 32. Trompetter, ^gr/cu/fure, proto-industry and Mennonite entrepreneurship, 100-104. 33. ibidem, 115-116. 34. Eiderink, Een Twentsch Fabriqueur van de achttiende eeuw, 75-76. 35. Cor Trompetter, 'De eerste schreden: de politieke activiteiten van Twentse textielondernemers in de Patriottentijd', in: Overijsselse historische bijdragen 117estuk (Zwolle 2002) 110-111. 36. Trompetter, 'De eerste schreden', 110. 37. Te Brake, Regents en revolutionaries, 50. 38. ibidem, 82-83. 39. Mecking, 'Mr Jan Wllem Racer', 84-85. 40. Ibidem, 77. enJ.W. Racer, Overijsselsche Gedenkstukken \ {8 dln.; Leiden, Kampen 1781-1797), 139-140. 4 1 . ibidem, 97-98. 42. Klein, Patriots republlkanisme, 284. 43. Mecking, 'Mr. Jan Wllem Racer', 91-93. 44. Eiderink, Een Twentsch Fabriqueur van de achttiende eeuw, 78-79. 45. Trompetter, 'De eerste schreden', 111-112. 46. Ibidem, 114-117. 47. Mecking, 'Mr. Jan Wllem Racer', 101. 48. M.A.M. Franken, 'De achtergronden van de Overijsselse patriottenbeweging', in: Overijsselse historische bijdragen 102e stuk ( Zwolle 1987) 4 1 .
69