Artikel: Genesis en geschiedenis. Fysicotheologie en de historisering van de natuur, 1778-1790 Auteur: Janna Coomans Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 33.1, 29-41. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: At the end of the 18th century, European science transformed radically. The image of nature as a fixed entity was slowly replaced by a more dynamic image in which nature had been subject to fundamental changes. These changes were particularly clear in the field of geology. In this article, Janna Coomans illustrates this with a study of works by Johannes Florentius Martinet (1729-1795), Pieter Boddaert (1730-1796) and Francois Xavier Burtin (1743-1818). All three had a particular position in the debate and distribution of geological scientific knowledge in the Dutch Republic in the 18th century. Coomans argues that the debates surrounding the issue of time in nature were characterized by important interplay between religious and scientific ideas, and not by sharp conflict. New interpretations of the bible broadened the possibility of scientific research, while scientific findings also had an effect on religious doctrine. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Genesis en Geschiedenis
Fysicotheologie en de historisering van de natuur, 1778-1790 Janna Coomans De geologische geschiedenis van de aarde was voor de wetenschappers en theologen van de achttiende eeuw een heikele kwestie, waarin de plaats van de schepping, de Bijbel en de natuur ter discussie stond. Janna Coomans onderzoekt in haar artikel aan de hand van geologische vraagstukken de manier waarop verschillende theologische en wetenschappelijke disciplines in Nederland in de achttiende eeuw ingrijpend zijn veranderd. Aan het einde van de achttiende eeuw onderging de natuurwetenschap in Europa een transformatie. Verschillende disciplines ontwikkelden zich, wat leidde tot een nieuwe constructie van geologische tijd en geschiedenis. De bestudering van de aardkorst en fossielen voedde de opvatting dat de aarde veel ouder was dan de menselijke geschiedenis. Deze ontwikkeling stond in groot contrast met de fysicotheologie, een stroming in de theologie en natuurwetenschap die in de Republiek in deze tijd veel aanhang had. De fysicotheologie trachtte de nieuwe natuurwetenschappelijke kennis en methoden uit de zeventiende eeuw in harmonie te brengen met de traditioneel christelijke beginselen. Een van de belangrijkste verschillen tussen de nieuwe voorstellingen van de natuur en de fysicotheologie was een nieuwe dynamiek in het wereldbeeld: in plaats van de natuur als statische, ordelijke schepping te beschouwen, ging men haar zien als iets dat door de tijd heen veranderd was. Dit proces wordt historisering van de natuur genoemd. In dit onderzoek zal deze ontwikkeling worden afgezet tegen de fysicotheologie in de Katechismus der Natuur (1777-1779) van Johannes Florentius Martinet (1729-1795), en beschreven aan de hand van twee werken die rond dezelfde tijd in de Republiek werden gepubliceerd: de Proeve eener Natuurkundige Beschouwing van den Aardbol (1778) van Pieter Boddaert (1730-1796), en het Antwoord op de Natuurkundige vraagde van Teylers Tweede Genootschap over de algemeende omkeringen, welke de aarde aan haare oppervlakte heeft ondergaan, en over de oudheid van onzen aardkloot (1790) van Francois Xavier Burtin (1743-1818). In de ontwikkeling van een geologische geschiedenis was overigens geen sprake van twee tegengestelde wereldbeelden, maar van een voortdurende wisselwerking tussen theologische inzichten en natuurhistorische en filosofische kennis. Door historiserende en relativerende
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 29
29 3/28/2011 8:25:59 AM
kritieken op christelijke bronnen binnen de theologie werd namelijk ruimte gecreëerd voor een nieuwe geologische geschiedenis van de aarde, en aan de andere kant werd door nieuwe ontdekkingen in de natuurwetenschap de beschouwing van het boek Genesis veranderd.
Martinet en het fysicotheologische natuurbeeld De Zutphense predikant Martinet verwonderde zich in zijn Katechismus der Natuur over een stuk ‘eener Ribbe van eene Krokodil’, dat ‘versteend’ was gevonden in de Sint-Pietersberg in Maastricht: Een Dier, dat anders in Egypte thuis hoort. Vraag: Een Krokodil in onze Vaderlandsche Gronden versteend! hoe komt die hier? Antwoord: Ik weet er niets op, dan te denken, dat ze door het geweld der Wateren by den Zondvloed hier gebragt is; en, dit vast gaande, dan hebben we ten minsten één bewys in ons Vaderland voor de Waarheid van die groote Gebeurtenis.1
Het fossiel uit de Sint-Pietersberg was geen Egyptische krokodil, maar een dinosaurus die in 1822 de naam Mosasaurus Hofmanni kreeg toebedeeld. Het dier was vijftien meter lang en zwom zeventig miljoen jaar geleden rond in de zee waar nu Maastricht is gevestigd.2 Voor Martinet zou deze classificatie van het fossiel volstrekt onmogelijk, zelfs onvoorstelbaar geweest zijn. In zijn op de Bijbel gebaseerde natuurbeeld was de aarde tegelijk met de mens geschapen en de ouderdom op zesduizend jaar vastgesteld. Daarnaast bestonden er geen in de zee levende reuzenhagedissen en hadden die ook nooit bestaan. Voor Martinet was het onmogelijk dat diersoorten waren uitgestorven, omdat dit idee niet overeenkwam met de volmaaktheid van de Schepping. De overblijfselen van grote dieren waren het bewijs voor de kracht en omvang van de Zondvloed, die de dieren uit tropische oorden had meegesleept. Martinet was een ijverig man. Hij studeerde theologie in Leiden, promoveerde in 1753 met een werk over de ademhaling van insecten, werd predikant in Zutphen en was zeer actief in verschillende genootschappen.3 Hij schreef een grote hoeveelheid boeken, met onderwerpen die uiteenliepen van filosofie en natuurlijke historie tot pedagogie en vaderlandse geschiedenis. Martinet trachtte in de Katechismus via de harmonisering van natuurwetenschappelijke inzichten en Openbaring tot een godsbewijs te komen. De door Martinet bedreven fysicotheologie bestreek als stroming, zoals het woord al zegt, twee wetenschappen, natuurwetenschap en theologie, die op een specifieke manier waren samengebracht. In Martinets Katechismus leidde keer op keer de beschrijving van natuurlijke fenomenen tot conclusies over de voorzienigheid van de God en Zijn blijvende zorg voor de Schepping. Om deze harmonisering te begrijpen is het belangrijk dieper in te gaan op wat het fysicotheologische natuurbeeld precies inhield.
30 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 30
3/28/2011 8:25:59 AM
Johannes Florentius Martinet (bron: www.dbnl.org)
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 31
31 3/28/2011 8:25:59 AM
De fysicotheologie schiep een beeld van de natuur dat ver van onze denkbeelden af staat. De Katechismus behandelde een heel scala aan onderwerpen die tegenwoordig tot zeer verschillende wetenschapsgebieden behoren, zoals astronomie, meteorologie, biologie, geologie en natuurkunde, maar ook filosofie, theologie en psychologie.4 De deling tussen wetenschappen zoals wij deze nu kennen was echter voor de fysicotheologen geenszins van toepassing. Voor Martinet kon geloof niet zonder natuurwetenschap en natuurwetenschap niet zonder geloof, en de combinatie van beide schiep samenhang in de natuur. Deze samenhang had naast de christelijke beginselen over de natuur, zoals deze in de Bijbel beschreven stonden, een aantal andere elementen, die hier toegelicht zullen worden. Ten eerste volgde de opbouw van de Katechismus het idee van de Ladder der Natuur, een concept dat het denken over natuur in de zeventiende en achttiende eeuw domineerde. Het idee van de Ladder der Natuur werd door middeleeuwse geleerden ingepast in de christelijke leer, door het te transformeren van een theorie over de opeenvolging van organismen op basis van gelijkenis en overeenkomsten, tot een hiërarchie van door God geschapen wezens. Bovenaan stond God, gevolgd door de engelen, en dan de mens.5 Vanaf daar liep de keten der wezens naar de zoogdieren, vogels, vissen, insecten, planten, tot het mineralenrijk. Het zorgde voor een grote fascinatie voor overgangssoorten: vissen met vleugels, amfibieën die zowel op het land als in het water leefden, en zogenaamde ‘plantdieren’ en wormen.6 Het idee werd versterkt door ontdekkingen door middel van de microscoop, die het gat tussen levenloze en zeer kleine organismen dichtten.7 Daarnaast had men grote interesse in de ‘hoogste’ der dieren, die het dichtste bij de mens stond: En daar in alles een vaste schakel en opklimming is, zal mogelyk het Verstand van den domsten Hottentot niet veel overtreffen de Oplettenheid der schranderste Aapen: het vernuft der vier beroemde Vaderlanders (…) zal mogelyk niet veel kleiner zyn dan dat van den minsten der Engelen, indien in het Heeläl geene andere Wezens zyn, die deeze gaaping vullen, het geen ons onbekend is.8
Sommige historici zien in het concept van de Ladder der Natuur een voorloper van de evolutietheorie van Darwin in de negentiende eeuw.9 De Ladder der Natuur sloot echter de twee belangrijkste elementen van evolutie - tijd en transformatie - uit. Het systeem was statisch. De aaneenschakeling van soorten kon worden geperfectioneerd door nieuwe ontdekkingen en onderzoek, wat inhield dat de verschillen tussen soorten steeds kleiner werden, en de ‘gaten’ in de schakeling verminderden. Maar dat er nieuwe soorten uit andere konden ontstaan, en oude soorten waren uitgestorven, werd uitgesloten.10 In deze stijl van denken was er geen plaats voor een tijdsperspectief. Het fysicotheologische wereldbeeld ging ervan uit dat alles op de wereld sinds de Schepping hetzelfde was gebleven: God had de wereld immers volmaakt geschapen.
32 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 32
3/28/2011 8:25:59 AM
Ten tweede was de samenhang van de natuur in de Katechismus gefundeerd op een teleologisch verklaringsmodel. Martinets wereldbeeld werd namelijk gekenmerkt door harmonie en orde. Alles had een doel en nut, en juist deze doelmatigheid vormde Martinets Godsbewijs. Omdat God de wereld voor de mens had geschapen, werd het nut van iets verklaard door de manier waarop een natuurverschijnsel, plant of dier de mens voordeel opleverde. Volgens Martinet waren planten groen omdat groen ‘[van] alle de bekende Koleuren de eenige is, welke het oog niet afmat, maar streelt en genoegen geeft’ en stond de zon ‘niet te verre van ons, op dat we van koude niet verstyven; ook niet te digt, om ons niet te verbranden - zy meet voor ons de tyden, de jaaren, de dagen, en de uuren af, het geen ons elk oogenblik zo wel te pas komt.’11 Dit antropocentrisme komt ons misschien vreemd voor, maar is vanuit de fysicotheologische duiding van de natuur goed te begrijpen. De aarde was immers maar zes dagen eerder dan de mensheid geschapen. De afwezigheid van een voormenselijke periode in de geschiedenis van de aarde, gecombineerd met het idee dat de mens het hoogste wezen in de natuur was, gaf weinig bezwaar tegen deze manier van verklaren. Het paradoxale aan het fysicotheologische Godsbewijs is dan ook dat zij door de antropocentrische argumentatie eerder een glorificatie van de mens is. De weerspiegeling van Gods plan zat in het feit dat alles voor de mens geschapen was.12 Het doelbegrip werd op verschillende niveaus gebruikt. Ten eerste in de onderlinge relatie en de functie van bijvoorbeeld organen in een organisme. De oren van vissen waren zo klein geschapen opdat er geen vuil in kon komen: een vis zou immers ‘geen kans zien, om ze schoon te maaken.13 Daarnaast konden dingen er ook uitsluitend zijn voor de glorie van God. Hier valt te denken aan onvoorstelbaar grote aantallen sterren, of de gedetailleerdheid van insecten. Dieren die de mens alleen maar narigheid leken te bezorgen, zoals vlooien en luizen, hadden het morele nut om de luiheid van mensen te bestraffen. Ook kon men zedelijke normen leren: de harmonie en orde in de natuur waren een lichtend voorbeeld voor de chaotische mensenwereld.14 Ten slotte waren er naast het teleologische karakter ook veel nieuwe ontdekkingen en theorieën, in het bijzonder Newtons fysica, in de Katechismus verwerkt.15 Het feit dat de fysicotheologische boeken veel succes hadden illustreert de behoefte aan een rationeel fundament voor religie, een sentiment dat sterk leefde aan het einde van de achttiende eeuw.16 De Katechismus was een van de laatste grote en zeer succesvolle werken in de fysicotheologische traditie, die door de complexe verandering in het natuurbeeld langzaam werd verdrongen.
Pieter Boddaert en de natuurlijke historie Rond dezelfde tijd als de Katechismus verschenen in de Republiek werken die een heel andere verhouding tussen natuur en theologie weerspiegelden. Een van deze boeken waarin het geologische debat was terug te vinden is de Proeve eener Natuurkundige Beschouwing van den Aardbol van Pieter Boddaert. Deze
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 33
33 3/28/2011 8:26:00 AM
wetenschapper bewoog zich niet in de voorhoede van de wetenschap, maar was iemand die het geleerde debat volgde en toegankelijk maakte voor een groter lezerspubliek. Boddaert was zeer goed op de hoogte van de internationale ontwikkelingen in de natuurlijke historie. Hij vertaalde rond de twintig wetenschappelijke boeken uit het Engels, Frans, Duits en Latijn, en onderhield correspondentie met Carl Linneaus (1707-1778) en de Duitse natuurhistoricus Peter S. Pallas (1741-1811), wiens werken hij eveneens in het Nederlands vertaalde en van aanmerkingen voorzag.17 Als men het natuurbeeld van Boddaert met Martinets Katechismus vergelijkt, dan zijn de verschillen niet zo groot op het gebied van de natuurlijke historie van planten en dieren. Ook Boddaert hield namelijk in zijn werk de Ladder der Natuur aan. Beide geleerden waren overigens ook tegelijk lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, en begaven zich dus tot op zekere hoogte in dezelfde kringen. In de inleidende beschouwing van Boddaert komt echter duidelijk de invloed van het internationale debat naar voren, dat niet werd gedomineerd door fysicotheologie. De scheiding tussen natuurlijke historie en filosofie gaf juist de ruimte voor een objectievere, empirische methode, die afstand kon nemen van de klassieke en christelijke erfenis. Zij verwierp deze niet, maar door deze scheiding had men ruimte om andere fundamenten te hebben voor het beschrijven van de natuur, dat als het ware zijn eigen domein vormde. De Bijbelse tijdsschaal, waarbij de ouderdom van de aarde door berekeningen op basis van het Oude Testament op ongeveer zesduizend jaar was vastgesteld, en de ontwikkeling van de natuurlijke historie waren zo domeinen die elkaar aanvankelijk niet in de weg zaten. Er was echter een tak van de natuurlijke historie die wel overlapping kende met christelijke bronnen. Geologie lag noodzakelijk dicht bij een historisch perspectief wanneer men de veranderingen van de aarde door de tijd heen wilde weergeven. Hiermee waren de onderzoekers aangewezen op een ander type bronnen, namelijk de overlevering uit vroegere tijden. De waarde van fossielen en geologische onderzoekingen van aardlagen als bronnen voor kennis over de ontwikkeling van de natuur kreeg echter een steeds verfijndere vorm en deze werden daarmee als betrouwbare bron van kennis beschouwd.18 Boddaert probeerde een compromis te sluiten tussen oude en nieuwe kennis over de aarde, en zijn beschouwing weerspiegelde in deze zin hetzelfde project als waar Martinet zich aan had gewijd: de harmonisering van traditionele bronnen van kennis over de natuur met nieuwe wetenschap. Het zwaartepunt lag echter bij Boddaert veel meer aan de natuurwetenschappelijke kant. Hij creëerde de ruimte hiervoor met een ruimere en metaforische interpretatie van de Bijbel. Een belangrijk element in Martinets wereldbeeld was de opvatting dat het niet aan de mens is om alles te weten of te begrijpen.19 In Boddaerts Beschouwing lag de nadruk op het vertrouwen in de rationaliteit van de mens, die in staat was de wetmatigheden en geheimen van het heelal te ontwaren. Boddaert vermeldde dat natuurfilosofen uit de achttiende eeuw hadden ontdekt dat de aarde veel ouder was dan zesduizend jaar. Met klassieke bronnen probeerde hij zijn verhaal te ondersteunen. Zo wees hij er op dat Oosterse volkeren en Egyptenaren de
34 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 34
3/28/2011 8:26:00 AM
wereld ook al veel ouder achtten dan zesduizend jaar. Hij betreurde het feit dat er veel kennis verloren was gegaan, anders dan ‘zoude men zeer veel ligts in de geschiedenis van den aardbol hebben kunnen verkrygen, die ons zo nieuw schynt wanneer wy de overgebleven geschriften inzien, en zo oud wanneer wy de natuur raadplegen’.20 Hieruit spreekt de spanning tussen de kennis die men haalde uit de schriftelijke overlevering, en de uitkomsten van natuurhistorische waarnemingen. Hoewel de waarneembare natuur het domein van de rede was, betraden de geleerden bij het schrijven over het ontstaan van de wereld een veel lastiger gebied, dat traditioneel onder de ‘metafysica’ viel.21 Boddaert stelde dat de aarde niet eeuwig had bestaan,22 en beschreef het in navolging van andere geleerden als een plek die onbewoonbaar was voordat de mens er kwam. De aarde was mogelijk zelfs vloeibaar (‘onvast’) geweest. Hij ging nog een stapje verder, en stelde dat Genesis niet het werkelijke ontstaan van de aarde beschreef, maar de transformatie van de aarde naar een voor mensen bewoonbare wereld. Mozes gaf volgens hem ‘slechts een nieuwe gedaanteverwisseling van onzen Dwaalster op, en dat wel in zeer kort begrip.’23 Het is duidelijk dat Boddaert een prehumane tijd van de aarde veronderstelde. Deze verlenging van de ouderdom van de aarde werd niet mogelijk door een verwerping van het Scheppingsverhaal, maar door een interpretatie waarin de nadruk lag op de metaforische en symbolische aard van het verhaal. Over deze visie op de Bijbel was binnen de geleerde wereld enige consensus bereikt.24 Belangrijk hierbij is wel te beseffen dat de Bijbel voor Boddaert, en dus ook voor de geleerden waar hij zich op baseerde, een niet te negeren bron van kennis over het ontstaan en de ontwikkeling van de aarde was, waaraan hij verplicht was steeds te refereren. Of het nu bevestigend of juist relativerend of historiserend was, men kon de Bijbel als fundamenteel uitgangspunt niet negeren.25 Boddaert zelf achtte de wereld veel ouder: 2.020.000 jaar om precies te zijn. Deze ouderdom had hij berekend door toepassing van de natuurkundige theorie van de Franse astronoom La Lande, die betrekking had op de vermindering van de hoek tussen de banen van de zon aan de hemel en de evenaar. Via een berekening van deze ‘teruggang der nachteveningen’, kwam hij tot een zeer precies en daarmee gewaagd jaartal.26 Georges Louis Leclerc de Buffon had in datzelfde jaar in zijn Les époques de la nature, waarin hij de ontwikkeling van die aarde in zeven tijdperken beschreef, de ouderdom op 168.000 jaar vastgesteld.27 Dit werd door velen als onbewijsbare (science) fiction afgedaan, waar men overigens wel veel belangstelling voor had.28 Net als bij Buffon leek er weinig waarde aan Boddaerts conclusie te worden gehecht. In een recensie in de Vaderlandsche Letter-oefeningen werd deze episode in Boddaerts boek simpelweg genegeerd.29 Boddaert onderscheidde een aantal veranderingen die de aarde ondergaan had sinds zij bewoonbaar was geworden. De eerste verandering was de Mozaïsche Schepping, waarbij de aarde leefbaar werd voor mensen, planten en dieren. De tweede verandering was de Zondvloed. Of de Zondvloed de hele aarde had bedekt was een punt van discussie. Boddaert meende in navolging van
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 35
35 3/28/2011 8:26:00 AM
vele filosofen en clerici dat het onmogelijk was dat het water de hoogste bergen bedekt zou kunnen hebben, en ondersteunde deze stelling met een uitgebreide natuurkundige berekening.30 De opvatting dat de Zondvloed fossielen over de aarde had verspreid werd door Boddaert in overeenstemming met Martinet verdedigd. De verschillende theorieën over de Zondvloed waren mogelijk omdat er behalve de originele tekst geen traditionele doctrine bestond, waardoor alternatieve beschrijvingen als heterodox konden worden afgeschilderd. Er bestond binnen de theologie geen consensus over hoe Genesis precies geïnterpreteerd moest worden, en dit schiep ruimte voor kritische visies die in de marges bleven van het christelijke verhaal, omdat dit verhaal altijd op een of andere manier in de theorie voorkwam en als een historisch feit werd gezien. Uit Boddaerts beschouwing bleek dat de empirische bewijzen te zeer in strijd waren met de oude bronnen om consensus te bereiken, maar ook niet sterk genoeg om deze geheel te vervangen.31 In het werk van Burtin, dat als laatste zal worden besproken, werd de nieuwe basis voor een theorie over de aarde verder ontwikkeld.
François Xavier Burtin en de historisering der natuur Rond de jaren 1780 ontstond een breed internationaal debat waarin verschillende opvattingen over geologie naar voren kwamen. Hierboven is een onderdeel van dit debat, namelijk de interpretatie van de Zondvloed, al aan bod gekomen. Nu was het vraagstuk rondom de herkomst en ouderdom van fossielen een belangrijk onderdeel, dat de discussie een nieuwe richting gaf. De visies rondom dit vraagstuk kunnen worden samengevat in drie stromingen. De eerste visie wees op de mogelijkheid dat de dieren in een grote catastrofe waren meegevoerd en uiteindelijk op plaatsen waren versteend waar zij nooit hadden geleefd. Voor veel geleerden was de Zondvloed de bewezen oorzaak van de verspreiding en vreemde vindplaatsen van fossielen. Dit idee is ook terug te vinden bij Boddaert en Martinet. In een tweede visie werd het niet ondenkbaar geacht dat sinds de Schepping de aarde van aanzien was veranderd. De exotische beesten zouden dan in vroeger tijden op de plekken waar men hun beenderen had gevonden hebben geleefd.32 Ten slotte bestond er een groep geleerden die opmerkte dat er veel kleine verschillen bestonden tussen fossielen en huidige soorten, en dit deed sommigen geloven dat sommige dieren waren uitgestorven. Naar aanleiding van zijn interesse in de vraag naar de veranderingen der aarde en de herkomst van fossielen, formuleerde Martinus van Marum, de directeur van Teylers Genootschap te Haarlem, in 1784 de volgende prijsvraag: Hoe verre kan men uit den bekenden aart der Fossilia, uit de liggingen, waarin dezelven gevonden worden, en uit ‘t geen verder van de voorleedene en tegenwoordige gesteldheid der oppervlakte van den Aardkloot bekend is, volgens onbetwistbaere grond beginselen, afleiden, welke veranderingen,
36 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 36
3/28/2011 8:26:00 AM
of algemeene omkeeringen, d’ Aardkloot, aan zyne oppervlakte, ondergaan hebbe, en hoe veelt eeuwen ‘er sedert denzelven, moeten verloopen zyn?33
In deze vraagstelling was het antwoord waarnaar Van Marum op zoek was eigenlijk al opgenomen, omdat er de aanname in schuilde dat fossielen meer konden vertellen over de ontwikkelingen van de aarde en er gesuggereerd werd dat er meerdere ‘algemeene omkeeringen’, oftewel grote veranderingen, waren geweest. De vraag haakte in op het debat omtrent de interpretatie van Genesis dat aan de hand van Boddaerts Beschouwing aan bod kwam, en liet de behoefte zien aan een nieuw, geheel op empirische wetenschap gestoeld fundament. Bovendien was het opvallend dat de Zondvloed helemaal niet genoemd werd in de vraag, wat ook een verschuiving weg van de historische bronnen insinueerde. Francois Xavier Burtin, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, schreef het winnende antwoord. Het was een 300 pagina’s tellend Antwoord op de Natuurkundige vraagde van Teyers Tweede Genootschap over de algemeende omkeringen, welke de aarde aan haare oppervlakte heeft ondergaan, en over de oudheid van onzen aardkloot. Zijn werk werd in 1790 in zowel het Frans als in Nederlandse vertaling gepubliceerd. Burtin had voorafgaand aan zijn winnende antwoord in 1784 een Oryctografie van Brussel geschreven. Dit boek was een traditionele verhandeling in het genre van de natuurlijke historie: het was een puur systematische beschrijving, die zich verder onthield van theorieën over oorzaken of verbanden tussen bepaalde gronden of fossiele vondsten. De vraagstelling van Van Marum nodigde echter uit tot een andere benadering der geologie. Revolutie (‘omkeeringen’) was het kernbegrip, zowel in de vraag als in Burtins antwoord. De betekenis van het begrip was zeer breed: men kon er zowel plotselinge veranderingen als langzame processen mee aanduiden. Burtin probeerde de verschillende revoluties te beschrijven en te chronologiseren. Hij beschreef verschillende typen fossielen die door diverse revoluties op hun plek terecht waren gekomen. Al deze transformaties waren voor de menselijke geschiedschrijving gebeurd, en konden dus niet daarin zijn vastgelegd. Dit idee werd bevestigd door het gegeven dat er tussen de fossielen geen menselijke resten waren gevonden. Omdat er dus volgens Burtin geen menselijke getuigen waren geweest van de grote revoluties van de aarde, waren de enige geldige bronnen afkomstig uit de aarde zelf. Aan de hand van natuurhistorisch onderzoek naar deze delfstoffen kwam Burtin tot een aantal conclusies. Ten eerste was hij er van overtuigd dat er tijdens de ‘Omkeeringen’ dieren waren uitgestorven. Zijn betoog liet er geen twijfel over bestaan: ‘Ik durf te verzekeren, dat de niet verlooren soorten van delfstoffen eene ware zeldzaamheid uitmaaken’. Volgens Burtin was verwarring ontstaan omdat geleerden niet goed genoeg gekeken hadden. Hij zag echter in ‘hoe weinig weezentlyke overeenkomsten er zijn tusschen de hedendaags leevende schepselen en de gegraven overblyfselen’.34 Ten tweede stelde Burtin dat de grote revolutie waarbij de tropische zeeën in de huidige landmassa’s waren getransformeerd niet dezelfde was als de Zondvloed: deze was immers te kort van duur en te recentelijk voorgekomen om een dergelijke omkering te kunnen hebben veroorzaakt.35 Desalniettemin besteedde Burtin een heel hoofdstuk aan Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 37
37 3/28/2011 8:26:00 AM
de Zondvloed. Hij leidde het onderwerp zeer theatraal in, en aangezien hij in eerdere passages elke schriftelijke bron had afgewezen, leken deze woorden cynisch. Opmerkelijk was dat Burtin andere geleerden verweet dat zij de Bijbel geweld hadden aangedaan door de Zondvloed en de transformaties van de tropische zeeën te verwarren.36 Burtin wilde het verhaal van Genesis geen geweld aandoen, maar dit combineren met natuurkundige overtuigingen. Hij presenteerde zijn conclusie niet als een aanval op, maar juist een verdediging van de Bijbel. Ook Burtin was dus duidelijk op zoek naar een zinvolle verhouding tussen empirische wetenschap en de overlevering van de Bijbel. De Zondvloed erkende hij dus in al zijn volledigheid, maar hij meende dat deze niet de enige ‘omkeering’ der aarde was, en dichtte haar geen grote transformerende kracht toe. Volgens Burtin was het bewezen dat er geen causaal verband bestond tussen de fossielen en de Bijbelse Zondvloed.37 In het laatste deel van zijn antwoord ging Burtin in op de tijdsschaal van de natuurlijke geschiedenis. Deze tijdsschaal was volgens hem zoveel groter dan die van de menselijke geschiedenis, dat de ouderdom onberekenbaar was. De oudheid van de aarde strekte zich verder dan onze verbeelding, en was niet te bevatten. Burtin onthield zich dan ook van preciezere aanduidingen.38 Op het eerste gezicht leek deze analyse niet overeen te kunnen komen met de traditionele christelijke ontstaansgeschiedenis, omdat Burtin de traditionele tijdsschaal verliet, en een voormenselijke periode (prehistorie) in de geschiedenis beschreef. Om deze reden gebruikte Burtin dus ook geen traditionele bronnen. Hiermee werd het eerder genoemde antropocentrische wereldbeeld ernstig geproblematiseerd. Als de natuur al veel langer bestond dan de mens, dan was de betekenisgeving en inrichting van de natuur als bestaande ten nutte van de mens niet langer mogelijk. Burtin verdedigde zich tegen kritiek door zich te beroepen op de verschillende interpretaties van het scheppingsverhaal die in zijn tijd de ronde deden. Zijn analyse ging net zo goed samen met het verhaal van Genesis als de bekende tijdsvaststelling van de aarde op zesduizend jaar, wanneer men een grote tijdsspanne toekende aan de eerste dagen van de Creatie, of de betekenis van het woord ‘scheppen’ interpreteerde als ‘herscheppen’. Deze relativerende opvatting van de Bijbel was ook al te zien in het werk van Boddaert. Vanuit de theologie ontbrak het aan een dogma betreffende de theorieën over Genesis en Zondvloed waar met nieuwe theorie tegen in werd gegaan.39 Hoewel Burtin een historisch narratief aan leek te nemen in zijn Antwoord, ontbrak het aan echte causale verklaringen. Hij schetste wel een opeenvolging van gebeurtenissen, maar het werd niet duidelijk hoe en waarom de ene ‘omkeering’ naar de andere leidde. Toch is er een invalshoek in Burtins verhaal die verwijst naar een andere, vernieuwende benadering van de natuur. Hij noemde fossielen de munten en documenten van de geologische geschiedenis, en beschouwde het als de taak van de natuurgeleerde om de boodschap die deze overblijfselen te vertellen hadden te ontcijferen. De natuurhistoricus werd hiermee een geschiedschrijver in moderne zin: iemand die in het verleden voltrokken gebeurtenissen reconstrueerde.40
38 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 38
3/28/2011 8:26:00 AM
Conclusie Het natuurbeeld aan het einde van de achttiende eeuw in de Republiek bestond uit een corpus van zeer uiteenlopende stromingen met verschillende combinaties van overgeleverde kennis, filosofische tradities, nieuwe natuurwetenschappelijke methodes en theologische concepties. Voor elke wetenschap is de geboorte een interessante periode, waar nog zeer veel onderzekerheid bestaat over de fundamenten en geldigheid van vergaarde kennis. In de eerste werken is het nog niet geheel duidelijk wat men onderzoekt, en hoe men dat gaat onderzoeken. Wat betreft de bronnen die in dit onderzoek bestudeerd zijn, kunnen hierover de volgende conclusies worden getrokken. Ten eerste fungeert Martinets fysicotheologie als een punt van contrast. Het is bijzonder hoe religie en wetenschap in de Katechismus samenkomen, maar hierdoor valt ook goed te zien hoe bij de andere twee bronnen de verhoudingen veranderden en problematiseerden wat betreft het denken over de ontwikkeling van de aarde. Door een metaforische en symbolische opvatting van de Bijbelteksten en het ontbreken van dogmatische interpretaties werd er ruimte gecreëerd voor nieuwe geologische kennis. Dit bekende echter niet dat de Bijbel verworpen werd of het christelijke geloof onder zware druk kwam te staan: in de ‘marges’ was genoeg ruimte om nieuwe kennis in te passen. Ten tweede vroeg het verlichte idee dat echte kennis gebaseerd was op rationele, empirische waarneming ook in het denken over de aarde om een nieuw fundament. Wat in de drie besproken bronnen naar voren komt is de introductie van veranderingen door de tijd heen in het beschouwen van de aarde. Waar bij Martinet tijd geen rol kon spelen, zien we bij Boddaert een combinatie van oude bronnen, die wel een historische dimensie geven, en fysische krachten, die tijdloos en constant zijn. Hier is de tijd al van enige invloed op het narratief, maar niet de enige factor. De historisering van het natuurbeeld is zoals gezegd in Burtins Antwoord niet geheel voltooid, maar er zijn eerste aanzetten te zien. Men ziet dat de tijd een grote rol gaat spelen, en dat de sporen die de tijd in het landschap heeft nagelaten het onderzoeksobject worden. Hierbij is ook de rol die fossielen gaan spelen doorslaggevend geweest voor de vestiging van een nieuw beeld van de ontwikkeling van de aarde, omdat zij de rol van ‘versteende getuigen’ gingen vervullen. De ‘eternal rationality’ van de wereld werd vervangen door een historischer natuurbeeld, waarin het toeval en de grilligheid doorschemerden, en een glimp van mysterieuze ‘oude’ werelden met vreemde planten en dieren voor het eerst te zien was.
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 39
39 3/28/2011 8:26:00 AM
Noten J. F. Martinet, Katechismus der natuur (4 delen) (Amsterdam 1777-1779) 215- 216. 2. Theagarten Lingham-Soliar, ‘Anatomy and functional morphology of the largest marine reptile known, Mosasaurushoffmanni (Mosasauridae, Reptilia) from the Upper Cretaceous, Upper Maastrichtian of theNetherlands’, in: Philosophical Transactions: Biological Sciences, Vol. 347, 1320 (1995), 155-180, aldaar 156. 3. Frieda de Haas en Bert Paasman, J. F. Martinet en de achttiende eeuw: In ver en onverzadelken lust om te leeren, (Zutphen 1987), 57-59. 4. Ibidem, 46. 5. Martinet, Katechismus, 226. 6. Zie bijvoorbeeld het door Pieter Boddaert vertaalde werk van P.S. Pallas, Lyst der plant-dieren. Algemeene schetzen der geschlachten en korte beschryvingen der bekende soorten (Utrecht 1768). 7. Stephen E. Toulmin en June Goodfield, The Discovery of Time (London 1965), 98. 8. Martinet, Katechimus I, 232. 9. De Haas en Paasman, J.F Martinet, 53. 10. Toulmin en Goodfield, The Discovery of Time, 52. 11. Martinet, Katechismus, 199-200 en 36. 12. Arthur O. Lovejoy, The Great Chain of Being (Harvard 1936) 186. 13. Martinet, Katechismus, IV, 304. 14. Ibidem, III, 47 en De Haas en Paasman, J.F. Martinet, 33. 15. Bijvoorbeeld van contemporaine Nederlandse Natuurhistorici zoals Johannes Le Frank van Berkhey (1729- 1812) en Johan Lulofs (1711-1768), die bekenden waren van Martinet. De Haas en Paasman, J. F. Martinet 25-26. 1.
J. Bots, Tussen Descartes en Darwin Geloof en natuurwetenschap in de 18e eeuw in Nederland (Assen 1972) 68-69. 17. Folkwart Wendland, Peter Simon Pallas (1741-1811): Materialien einer Biographie (Berlijn 1991) 370. 18. Auke van de Woud, De Bataafse hut (Amsterdam 1990) 67-68. 19. Martinet, Katechismus, I, 33. 20. Boddaert, Proeve, IX, VI en X. 21. Rudwick, Bursting the Limits of Time (Chicago 2008) 129. 22. Dit in tegenstelling tot Aristoteles, die in een eeuwig universum geloofde, maar ook de geleerde Hutton die een cyclische visie over de aarde propagandeerde. Rudwick, Bursting the Limits of Time 169. 23. Boddaert, Proeve, 4, 8. 24. Rudwick, Bursting the Limits of Time, 117. 25. R.P.W. Visser, ‘Dutch palaeontologists of the 18th century’, Janus. Revue internationale de l’histoire des sciences, de la médecine, de la pharmacie et de la technique 62 (1975), 125-149, aldaar 136. 26. Ibidem, ‘De geologische wetenschappen in Nederland in de 18e eeuw’, Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw 31-32 (1976), 25-45, aldaar 38 en Boddaert, Proeve, 12. 27. Boddaert noemt Buffons boek nergens: naar alle waarschijnlijkheid was het boek nog niet uitgekomen toen hij zijn Beschouwing schreef. 28. Rudwick, Bursting the Limits of Time, 149. 29. ‘Proeve eener Natuurkundige Beschouwing van den Aardbol, door P. Boddaert, Med. Dr. benevens de waarneemingen over den oorsprong der Bergen en de verandering op den Aardbol, door P.S. Pallas. Uit het Fransch vertaald, en met Aanmerkingen 16.
40 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 40
3/28/2011 8:26:00 AM
voorzien’, in: Vaderlandsche Letter- oefeningen 1779 (1779). 30. Rhoda Rappaport, ‘Geology and Orthodoxy: the case of Noah’s Flood in eighteenth century thought’ The British Journal of the History of Science. 11, no. 37 (1978), 6-7, en Boddaert, Proeve, 13. 31. Rappaport, ‘Geology and orthodoxy’, 14. 32. Van de Woud, De Bataafse Hut, 71. 33. Verhandelingen uitgegeeven door Teyler’s Tweede Genootschap. Achtste stuk, bevattende een antwoord op de vraag in de natuurkunde, uitgeschreven voor den jaare 1784, en waar aan de gouden eer-prys is toegewezen in den jaare 1787 (Haarlem 1790). 34. Burtin, Reponse sur la question, 261, 247. 35. Rudwick, Bursting the limits of time, 200. 36. Burtin, Reponse sur la question, 332, 334. 37. Ibidem, 337, en Visser, ‘Dutch Paleontologists’, 142 38. Rudwick, Bursting the limits, 202, en Visser, ‘Dutch Paleontologists’, 142. 39. Rappaport, ‘Geology and orthodoxy’, 2. 40. Rudwick, Bursting the limits of time, 201-203.
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 41
41 3/28/2011 8:26:01 AM