Artikel: Verstoten of verzorgd. Patronen van opname en ontslag in het Amsterdamse Dolhuis, 1640-1780 Auteur: Martje aan de Kerk Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 33.1, 4-15. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: For a long time the historiography about early modern psychiatric care has been very negative. The institutions were seen as horrible places where people were dumped and left to die. In this article Martje aan de Kerk looks at ‘het Dolhuis’ in Amsterdam in the 17th and 18th century. The article focuses on understanding how people ended up in these institutions and how people interacted with their family in ‘het Dolhuis’. Through close study of primary sources called ‘krankzinnigenboeken’ she discovered many continuities in the development of psychiatric care. As early as the 17th century the institutions had a caretaking and control function. Also the role of doctors grew reasonably in the 18th century. Another notable fact was that the family of the incarcerated persons played a large role during the intake. They took care of the laundry, were the driving forces behind the intake and discharge and we can even see the phenomenon of ‘proefverloven’. Therefore we must review the negative image that has haunted early modern psychiatric care and pay more attention to the continuity in its development. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Verstoten of verzorgd Patronen van opname en ontslag in het Amsterdamse Dolhuis, 1640-1780 Martje aan de Kerk In de historiografie van de psychiatrische zorg is lange tijd gesproken van een scherpe breuk in de negentiende eeuw, waarbij de vroegmoderne psychiatrie negatief werd beoordeeld. In dit artikel toont Martje aan de Kerk, met behulp van zeventiende- en achttiende-eeuwse bronnen van het Amsterdamse Dolhuis, dat er juist sprake was van continuïteit in plaats van discontinuïteit tussen de vroegmoderne en moderne psychiatrische zorg. In seventeenth- and eighteenth-century practice, the madman in confinement was treated no better than a beast; for that was precisely what, according to the prevailing paradigm of insanity, he was.1
In de historiografie van de psychiatrische zorg in de zeventiende en achttiende eeuw heeft lange tijd dit negatieve beeld gedomineerd. Het is gebaseerd op de geschriften van negentiende-eeuwse hervormers van de krankzinnigenzorg, die een weinig rooskleurige indruk gaven van de Dolhuis-periode. Ook het werk van ‘antipsychiatrische’ wetenschappers als Michel Foucault heeft de beeldvorming lange tijd bepaald. In zijn boek Histoire de la folie (1961) sprak hij van ‘de grote opsluiting’ van afwijkende individuen in de zeventiende eeuw. De theorie van Foucault is van enorme invloed geweest op het onderzoeksgebied en heeft vele wetenschappers geïnspireerd.2 Deze eenzijdige beeldvorming heeft echter een andere, meer positieve visie uit de vroegmoderne tijd zelf overschaduwd. In 1777 verkondigde de Franse militair geneesheer Daignan bijvoorbeeld over het Amsterdamse Dolhuis: Het type van de instelling van dien aard, het zou kunnen dienen als model voor degenen, die belangstellen in dit soort van inrichtingen. Ik geloof niet dat het mogelijk is een zindelijker of beter onderhouden huis te zien. (…) De ongelukkigen worden niet langer in cellen gehouden dan tot zij rustig zijn. (…) Zij worden goed verzorgd, zelfs de ergsten onder hen.3
In dit artikel zal ik uiteenzetten hoe het met de psychiatrische zorg gesteld was in vroegmodern Amsterdam. Met de psychiatrische zorg was het lang niet zo
4 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 4
3/28/2011 8:25:56 AM
slecht gesteld als onder andere Foucault doet vermoeden. Om deze bevindingen inzichtelijk te maken zal ik aansluiten bij een nieuwe trend in het onderzoek naar de psychiatrie, waarin de nadruk steeds meer komt te liggen op de sociale dimensie van psychiatrische zorg. In de bundel Psychiatric cultures compared. Psychiatry and mental health care in the twentieth century (2005) worden door Joost Vijselaar en Patrizia Guarnieri belangrijke stappen gezet in deze richting. Zij benadrukken het belang van familie en tonen aan hoe familieleden vaak zeer betrokken waren bij hun geesteszieke familielid en deze zolang mogelijk thuis wilden verzorgen voordat zij besloten tot opname. Ook gestichten onderhielden vaak nauw contact met families. Het ‘antipsychiatrische’ beeld van het gesticht als plaats waar mensen ongewenste familieleden zouden ‘dumpen’, wordt hiermee genuanceerd. Dit onderzoek heeft interessante resultaten opgeleverd, maar richt zich slechts op de moderne tijd. Voor de vroegmoderne tijd is het onderzoeksgebied betreffende de interactie tussen psychiatrie, familie en gemeenten nagenoeg verwaarloosd. Een uitzondering is het boek Mystical Bedlam (1981) van de Britse historicus Michael MacDonald, waarin hij zich richtte op de omgang van families met hun ‘waanzinnige’ familieleden. In zijn boek neemt MacDonald de zeventiende-eeuwse astrologisch geneesheer Richard Napier en zijn patiënten onder de loep. In dit onderzoek komt hij tot de conclusie dat familieleden veel moeite bleken te doen om deze beroemde genezer te raadplegen ten behoeve van hun zieke familielid. MacDonald heeft een belangrijke aanzet gedaan tot onderzoek naar de vroegmoderne tijd, maar richt zich exclusief op Engeland. In dit artikel staat het Amsterdamse Dolhuis in de zeventiende en achttiende eeuw centraal. Mijn aandacht zal vooral uitgaan – in lijn met de bevindingen van Vijselaar en Guarnieri – naar de redenen tot opname en de interactie tussen het Dolhuis en de familieleden. Een groot deel van het onderzoek is gebaseerd op een zelfgemaakte database op basis van bewaarde ‘krankzinnigenboeken’. Hierin werden de opnames genoteerd. De database bevat een overzicht van alle krankzinnigen die in het Dolhuis verbleven in de periodes 1640-1680 en 1740-1780. Hierdoor krijgen we een beeld van de verschillen tussen en ontwikkelingen in de zeventiende en achttiende eeuw. Mijn onderzoek naar deze instelling zal een begin maken om de lacune wat betreft de vroegmoderne tijd op te vullen, het negatieve beeld van de krankzinnigenzorg over deze periode te nuanceren en daarbij inzicht te bieden in historische continuïteiten dan wel discontinuïteiten in de psychiatrische zorg.
Ontstaan van het Amsterdamse Dolhuis Voordat er Dolhuizen waren opgericht, werden de krankzinnigen meestal opgenomen in het dagelijkse ritme van de familie. Deze verzorging wordt door veel historici negatief gewaardeerd. Zo schrijft Edward Shorter in zijn gezaghebbende handboek A history of psychiatry (1997): ‘(…) home care in the world we have lost was a horror story.’4 Dit geeft echter een te eenzijdig negatief
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 5
5 3/28/2011 8:25:56 AM
beeld van de thuisverzorging. Er bestaan ook voorbeelden van een liefdevolle verzorging door vrienden en familie.5 De meeste Dolhuizen in West-Europa werden in de vijftiende en zestiende eeuw gesticht. Het eerste huis voor verzorging van de krankzinnigen was het Londense Bedlam, dat al in 1247 zijn deuren opende.6 Voor die tijd werden de ‘gekken’, als ze niet bij familie terecht konden, meestal ondergebracht in gast-, leprozen- en pesthuizen.7 Het ontstaan van specifieke Dolhuizen was verbonden met sociale veranderingen als urbanisatie en de opkomst van de vroegmoderne samenleving. Steeds meer mensen verhuisden van het platteland naar de steden op zoek naar werk.8 Daarnaast is de toenemende staatsmacht van invloed geweest. Door de veranderende samenleving was er meer behoefte aan controle en ordehandhaving. Hierdoor kreeg de stedelijke overheid steeds meer macht en invloed op de rechtsgang en het verwijderen van ongewenste elementen uit de samenleving. Deze werden in allerlei nieuw opgerichte Rasp-, Spin- en Verbeterhuizen opgenomen. Het Dolhuis kan dan ook worden gezien als onderdeel van de specialisatie en differentiatie van de gasthuizen waarbij de krankzinnigen buiten de samenleving werden geplaatst.9 Het opsluiten van ‘ongewenste elementen’ in de samenleving gebeurde veelvuldig in de zeventiende en achttiende eeuw. Dit proces is door Foucault ‘de grote opsluiting’ genoemd en had als doel deze mensen opnieuw op te voeden. Foucault heeft zijn conclusies echter alleen gebaseerd op materiaal uit Frankrijk, maar na onderzoek blijkt zijn theorie niet op te gaan voor de rest van Europa.10 Zo blijkt dat in de zeventiende en achttiende eeuw het grootste deel van de krankzinnigen in Europa niet in instituten verbleef. In Nederland zien we zelfs pas in de tweede helft van de negentiende eeuw een grote toename van opsluitingen.11 Samen met de theorie van de grote opsluiting heeft ook de negatieve beeldvorming het onderzoek naar de psychiatrische zorg in de weg gestaan. De huizen werden gezien als verschrikkelijke gevangenissen en Foucault en de Duitste arts, socioloog en historicus Klaus Doerner beschrijven de achttiende eeuw ook wel als een ramp voor de krankzinnigen.12 Volgens de Britse historica Patricia Allderidge ligt echter een deel van het probleem bij de historici zelf. Het negatieve beeld wordt namelijk nog regelmatig gebruikt als ‘a reach me down historical cliché’.13 Het Amsterdamse Dolhuis is in 1561 tot stand gekomen met een schenking van 3000 gulden van de heer Hendrik Pauluszoon Boelens.14 Het verhaal gaat dat zijn vrouw, Christina Boelens, tijdens haar zwangerschap werd aangevallen door een krankzinnige vrouw die de trap kwam afstormen en Christina bij haar keel greep. Toen zij vol schrik uit deze greep was losgekomen, beloofden zij en haar man dat zij, als het kindje gezond ter wereld zou komen, de raad van de stad Amsterdam om een plek zouden vragen voor het bouwen van een Dolhuis. Toen het Dolhuis in 1569 klaar was voor gebruik, bestond het uit elf Dolhuisjes die uitkwamen op een galerij rondom de binnenplaats. Het huis werd bestuurd door regenten en regentessen die zich bezighielden met het algemene beheer en belast waren met het beheer van de financiën. Doordat de kosten van de bouw van het Dolhuis hoger uitvielen dan verwacht, hadden de bestuurders van het
6 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 6
3/28/2011 8:25:57 AM
huis vanaf het begin geldzorgen.15 Hierdoor waren zij constant op zoek naar extra inkomsten. De manieren die hiervoor werden gebruikt, waren het innen van kostgeld, het houden van collectes, een loterij en tot slot het openstellen van het huis tijdens de kermisdagen. Op deze dagen mochten mensen voor een klein bedrag het huis in en zich vergapen aan de personen in hun Dolhuisjes. Dit was een gebruikelijke manier van inkomsten vergaren voor dit soort instellingen. Naast de regenten waren er een binnenvader en -moeder die verantwoordelijk waren voor de organisatie van de dagelijkse gang van zaken. Zij moesten de krankzinnigen naar hun beste kunnen verzorgen en ervoor zorgen dat alles in het huis op orde was. Vanaf de achttiende eeuw was er ook een vaste dokter aanwezig, aangesteld door het Dolhuis. In het archief van het Dolhuis zijn geen contracten of functieomschrijvingen van de doktoren terug te vinden. Hierdoor kunnen we weinig te weten komen over hun exacte functie. Wel weten we dat ze betrokken waren bij de opname van mensen. Zij kregen namelijk de bevoegdheid toebedeeld om te oordelen of iemand krankzinnig verklaard kon worden. De baan als dokter in het Dolhuis moet een erefunctie zijn geweest, omdat er tot 1777 geen salaris voor deze functie werd betaald.16 Dat de doktoren er wellicht wel andere voordelen van hadden, valt op te maken uit het verzoek van dokter Schaaf aan de burgermeesters om de lijken te mogen schouwen van de overledenen die kosteloos in het Dolhuis werden verpleegd . Hiermee kon de medische kennis over de oorzaken van hun ziekte worden vergroot.17 Naast de dokter was er ook een chirurgijn in dienst bij het Dolhuis. Hij had als taak het scheren van de krankzinnigen en het behandelen van hun lichamelijke kwalen. Daarnaast moest hij in de winter bij fikse kou iedere ochtend langskomen in het Dolhuis om te kijken of iemand verzorging en/of medicatie nodig had.
Het opnameproces Wat men als krankzinnigheid beschouwde, is door de jaren heen enorm veranderd. Volgens de Utrechtse hoogleraar in de geschiedenis van de psychiatrie Joost Vijselaar waren er echter meestal vier praktische redenen om over te gaan tot een opname: het veroorzaken van overlast en consternatie in de sociale ruimte, het in gevaar brengen van anderen, het in gevaar brengen van zichzelf en het nodig hebben van verzorging.18 Dit blijkt ook uit de rekwesten afkomstig uit de achttiende eeuw, die bewaard zijn gebleven in het archief van het Dolhuis. In het geval van Hendrikje Camphuyssen was het zelfs zo erg dat haar moeder in het rekwest schreef dat zij al meerdere malen in levensgevaar was gebracht door haar dochter en zelfs het huis heeft moeten ontvluchten waar zij samenwoonden.19 Het opnameproces in het Dolhuis verliep in meerdere stappen. Hierbij speelde de familie een belangrijke rol. In het artikel ‘In and out. The family and the asylum’ beweert Joost Vijselaar dat tussen 1900 en 1950 de familie de drijvende kracht was achter de opnames in psychiatrische ziekenhuizen.20 De situatie in het Dolhuis in de zeventiende en achttiende eeuw blijkt zeer
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 7
7 3/28/2011 8:25:57 AM
Verzoek opname door: Ouders Man/vrouw Broer/zus Kinderen Verdere familie Buren Vrienden Heren burgermeesters Heren schepenen Werkgever Logieshouder Overgeplaatst uit andere instelling Andere/diverse Onbekend Totaal
Aantal 16401680
Percentage (%)
Aantal 1740-1780
Percentage (%)
19 18 8 1 1 8 -
22.9 21.8 9.6 1.2 1.2 9.6 -
38 90 29 3 7 6 5
12.8 30.4 9.8 1.0 2.4 2.0 1.7
14
16.9
30
10.1
4 -
4.8 -
2 7 3
0.7 2.4 1.0
-
-
35
11.8
41
13.9
296
100
4 6 83
4.8 7.2 100 Tabel 1.1
(Bron: Krankzinnigenboeken afkomstig uit het archief van het Amsterdamse Dolhuis 1640-1680 1740-1780.)
Kostgeld Wassen Geld Wassen + geld Te arm om bij te dragen Onbekend Totaal
Aantal 1640-1680
Percentage (%)
Aantal 1740-1780
Percentage (%)
17 8 13
20.5 9.6 15.7
105 4 99
35.5 1.4 33.4
4
4.8
-
-
41 83
49.4 100 Tabel 1.2
88 296
29.7 100
Wassen: Men deed meestal eenmaal per week de was voor de krankzinnige en zorgde ervoor dat deze persoon schone lakens en kleren had. Geld: Er werd enkel een afgesproken geldbedrag betaald. Wassen + geld: Er werd zowel een afgesproken geldbedrag betaald als de wekelijkse was gedaan. (Bron: Krankzinnigenboeken afkomstig uit het archief van het Amsterdamse Dolhuis 1640-1680, 1740-1780)
8 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 8
3/28/2011 8:25:57 AM
vergelijkbaar: de meeste mensen werden opgenomen op verzoek van familieleden. Zowel in de periode 1640-1680 als in 1740-1780 betrof het meer dan 56 procent van de krankzinnigen.21 Het laten plaatsen van iemand in een gesticht was echter geen gemakkelijke opgave. Voordat iemand werd opgenomen in het Dolhuis moest er een ‘request’ worden ingediend bij de Heren Burgermeesters van de stad Amsterdam. Nadat er een oordeel was geveld over de patiënt door een arts, werd beslist of er werd overgegaan tot opname. Opvallend is dat het opnameproces van het Dolhuis lijkt op de processen van correctionele instellingen, waar men ook vaak werd opgenomen op verzoek van familie.22 Het laten opsluiten van een familielid in het Dolhuis was vaak een schaamtevolle onderneming.23 Hierdoor werden er ook wel opnames geregeld zonder tussenkomst van de burgermeesters. Deze verzoeken werden direct aan de regenten van het Dolhuis gedaan om te voorkomen dat er teveel aandacht op gevestigd werd.24 Uit de rekwesten blijkt dat er vaak alleen werd overgegaan tot opname als er agressie in het spel was. Opvallend is dat zodra agressie en gevaar voor andere mensen niet aan de orde waren er werd besloten de patiënt over te laten aan de verzorging van de familie. Een voorbeeld hiervan is het verzoek voor de opname van Gerrit Weggelte.25 Zijn moeder vroeg om opname van haar zoon omdat hij al meerdere malen had geprobeerd om zelfmoord te plegen. Daarom had ze hem uit voorzorg vastgebonden aan het bed. Dokter van de Schaaf vermeldde echter in zijn rapportage: ‘(..) zijnde geheel en al bij zijn zinnen, niet quaadaardig, klagende zomwijlen te zijn in eene zeekere gemoeds strijd; hebbende aan de moeder geraaden het nog eenige tijd met haar zoon aan te zien.’26 Dit soort gevallen lijkt erop te duiden dat het Dolhuis over het algemeen niet bestemd was voor mensen die leden aan depressies of andere aandoeningen die geen agressief en ongewenst gedrag met zich meebrachten. Meestal waren er meerdere mensen die het verzoek indienden of hun steun betuigden door het rekwest te ondertekenen. Tussen de zeventiende en achttiende eeuw zijn zowel verschillen als overeenkomsten te ontdekken. Wat ten eerste opvalt is dat het overgrote deel van de verzoeken, ruim veertig procent, kwam van ouders en echtgenoten. Dit is niet vreemd als je bedenkt dat dit ook vaak de personen waren die het meeste last hadden van het gedrag van de persoon in kwestie. Wat ook opvalt is het percentage krankzinnigen dat afkomstig was uit andere instellingen. In de zeventiende eeuw wordt hier helemaal geen melding van gemaakt, terwijl in de achttiende eeuw deze categorie bijna twaalf procent van alle verzoeken uitmaakt.27 Dit zou verklaard kunnen worden door de groei van het Dolhuis in de achttiende eeuw. Al snel na de opening van het Dolhuis had het te kampen met ruimtegebrek. Hierdoor werden veel mensen met psychische problemen ook gehuisvest in andere instellingen. Aan het eind van de zeventiende eeuw werd daarom begonnen met uitbreidingen van het huis en kwam er meer ruimte beschikbaar voor deze groep om opgenomen te worden. In de achttiende eeuw zien we ook veel meer verzoeken die ingediend zijn door mensen buiten de directe familiekring, zoals werkgevers en logieshouders. Opvallend is dat ook door werkgevers kostgeld wordt afgedragen. MacDonald verklaart deze betrokkenheid door te stellen dat: ‘The relationship between
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 9
9 3/28/2011 8:25:57 AM
masters and servants or apprentices was in many ways like that between parents and their children (…).’28 Ook zien we door deze verzoekende partijen de functie van het Dolhuis terug als plaats voor mensen die een last vormden voor de samenleving. Dit geldt ook voor de verzoeken die door buren werden gedaan. Meestal zien we hier een groepje buren dat in de rekwesten vroeg om opname van een agressieve of lawaaiige buur.29 In de samenleving bestond destijds veel meer sociale controle door met name buren. Hierdoor is het logisch dat juist zij een onderdeel vormden van het opnameproces. In de krankzinnigenboeken noteerde men ook informatie over de opgenomen patiënten, meestal de naam en de leeftijd, maar soms ook afkomst en beroep. De sekseverdeling van de opgenomen mensen was vrijwel gelijk, zowel in de zeventiende als in de achttiende eeuw.30 Doordat slechts van de helft van de mensen de leeftijd is genoteerd valt er minder te zeggen over deze categorie. Wel valt op dat het percentage ouderen slechts gering is. Dit zou kunnen komen doordat er andere opvangmogelijkheden waren voor ouderen, zoals hofjes, oude mannen- en vrouwenhuizen en provenierschap. Hierdoor zien we een discontinuïteit met de negentiende eeuw waarin veel meer ouderen werden opgenomen. De afkomst van personen werd eigenlijk alleen genoteerd als zij van buiten Amsterdam kwamen.31 Hoogstwaarschijnlijk werden deze toevoegingen gedaan omdat het Dolhuis in de eerste plaats bestemd was voor Amsterdammers. Tot slot werd enkele malen ook het beroep vermeld. Dit waren vooral beroepen met een relatief lage status, zoals dienstmaagd, loodgieter, winkelknecht, kleermaker of zeeman. Er is zelfs een voormalige knecht van het Dolhuis zelf opgenomen.32 Uit deze informatie kunnen we de voorzichtige conclusie trekken dat het Amsterdamse Dolhuis vooral plaats bood aan mensen uit de lagere sociale klasse.
In het Dolhuis Van geneeskundige behandeling, in de moderne zin des woords, was in het Dolhuis geen sprake. De functie die het Amsterdamse Dolhuis vervulde, was voornamelijk het in bewaring stellen van mensen. Daarnaast had het een belangrijke verzorgende functie.33 Dit blijkt uit het contract van de binnenvader en –moeder waarin zij beloven de krankzinnigen: ‘Deselve so veel versekerhijd en gemak te hebben als door goede voorsorge enigsints mogelijk is.’34 Een voorbeeld uit de gang van zaken in het Haarlemse Dolhuis maakt het aannemelijker dat deze belofte daadwerkelijk werd nagekomen en dat er grote moeite werd gedaan om de beste verzorging te geven. Doordat er in Haarlem gedetailleerde dagelijkse notulen van de regenten bewaard zijn gebleven krijgen we een unieke inkijk in het dagelijkse leven in het Dolhuis. Toen Isaak Hendricx in 1684 werd opgenomen was hij ervan overtuigd dat hem door God was opgedragen veertig dagen lang niets te eten en te drinken. Vanaf zijn opname zijn er verschillende pogingen ondernomen om Isaak aan het eten te krijgen, maar niets werkte. Als laatste wanhoopspoging is er toen geprobeerd om iemand ‘s nachts verkleed
10 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 10
3/28/2011 8:25:57 AM
als engel naar hem toe te sturen om hem weer aan het eten te krijgen. Hoewel de man niets doorhad van het bedrog weigerde hij nog steeds elke vorm van voedsel.35 Een belangrijke taak van het Dolhuis was het observeren van de opgenomen krankzinnigen. Deze controle zorgde ervoor dat de krankzinnigen niet aan hun lot werden overgelaten en dat opmerkelijke dingen werden ontdekt, zoals onrechtmatige opsluitingen.36 Observatie was ook van belang bij de omgang met de bewoners van het Dolhuis. Zo werd er gezocht naar bepaalde prikkels die ongewenst gedrag veroorzaakten of verergerden en werd vervolgens geprobeerd deze buiten te sluiten.37 Om de agressieve krankzinnigen in bedwang te houden werd er gebruik gemaakt van fixatie en in sommige gevallen zelfs lijfstraffen. Fixatie werd meestal gebruikt als de persoon in kwestie zichzelf iets aan wilde doen. Zo werd Josijntje Dirx in het Haarlemse Dolhuis aan haar bed vastgebonden nadat zij in een zelfmoordpoging haar hoofd zo hard tegen de muur had geslagen dat een deel van haar hersenpan open lag.38 Ook als er gevaar dreigde voor de binnenvader en -moeder werden mensen gefixeerd. Weinig bronnen gaan dieper in op de manier waarop men werd gefixeerd. Wellicht was dit zo omdat men het onderdeel vond van het dagelijkse bestaan in het Dolhuis en het dus niet de moeite waard vond hierover te noteren. Ondanks dat het gebruik van dwangmiddelen gezien wordt als horrorpraktijk uit een ver verleden kunnen we stellen dat we hier ook een continuïteit zien met de negentiende en twintigste eeuw waarin nog steeds gebruik werd gemaakt van fixatie. Hierdoor en ook door de toenemende rol van artsen, vooral in de achttiende eeuw, en de verzorgende en controlerende functie van de binnenvader en -moeder was de stap naar de moderne psychiatrische inrichtingen wellicht niet zo groot als soms verondersteld. Hoe lang mensen in het gesticht verbleven verschilde per geval. Wel zien we duidelijke verschillen tussen de twee periodes. Allereerst valt op dat het percentage mensen dat in het huis verbleef voor een korte periode van één tot drie maanden in de achttiende eeuw enorm is toegenomen van ruim zeven procent naar bijna een kwart van de mensen.39 Het percentage mensen dat langer dan tien jaar in het Dolhuis verbleef, was daarentegen aanzienlijk hoger in de zeventiende eeuw, namelijk 35 procent tegenover elf procent in de achttiende eeuw. Een verklaring voor deze verschillen in opnameduur zou gezocht kunnen worden in de betrokken familieleden.
Betrokken familie Uit de krankzinnigenboeken blijkt dat in de achttiende eeuw 54 familieleden een verzoek indienden voor de vrijlating van hun familielid en in zeventiende eeuw slechts zes. Hieruit valt op te maken dat de familieleden in de achttiende eeuw wellicht meer betrokken waren bij het ontslagproces. Dit blijkt ook uit het feit dat er in meerdere gevallen werd verzocht om vrijlating zodat men het thuis weer kon proberen. Hierin is een vorm van proefverlof te herkennen.40 Dit is opmerkelijk omdat het concept van proefverloven vaak wordt gezien als een
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 11
11 3/28/2011 8:25:57 AM
fenomeen uit de twintigste eeuw.41 Een andere verklaring voor de verschillen in opnameduur zou kunnen zijn dat het Dolhuis in de verschillende periodes een andere functie vervulde. Het feit dat de meerderheid van de mensen in 17401780 minder dan een jaar was opgenomen, kan erop wijzen dat het huis meer werd gebruikt als een plek waar iemand tot rust kon komen. De ideeën van Philippe Pinel eind achttiende en begin negentiende eeuw om het gesticht zelf als therapeutisch instrument te zien sluiten hier nauw bij aan.42 Het gebruiken van het gesticht als plaats om je in een rustgevend oord te ontdoen van de zorgen en spanningen van alledag is een ontwikkeling in de psychiatrische zorg die wordt toegeschreven aan de mentaliteitsveranderingen in de negentiende eeuw.43 Uit de eerder getrokken conclusies kunnen we echter opmaken dat dit in het Dolhuis wellicht ook al gebeurde. Het lijkt daarom steeds minder zinvol om te spreken van een breuklijn in de zorg voor krankzinnigen rond 1800, zoals historici vaak doen. De gegevens uit het Amsterdamse Dolhuis suggereren veeleer een belangrijke continuïteit in de omgang met krankzinnigen, of mogelijk een breuklijn die eerder lag rond 1700. Het percentage mensen dat langer dan vijf jaar in het Dolhuis verbleef, daalde in de achttiende eeuw aanzienlijk. De verklaring hiervoor zou kunnen liggen in de doorstroom binnen het huis. Ook zou het huis een andere functie kunnen hebben gehad in de zeventiende eeuw. Doordat er minder plekken beschikbaar waren is het mogelijk dat de criteria voor opname strenger waren, waardoor de aandoeningen bij de krankzinnigen hardnekkiger en ernstiger waren. Opvallend is dat uit het onderzoek van Vijselaar naar twintigste-eeuwse gestichten blijkt dat het percentage van de opnames met een duur langer dan vijf jaar daar rond de twintig procent ligt.44 Dit percentage komt overeen met dat van het Dolhuis in de achttiende eeuw. Hierdoor zou het traditionele beeld van het Dolhuis als gevangenis voor levenslang of sterfhuis kunnen worden genuanceerd. Uit de krankzinnigenboeken van het Dolhuis blijkt dat er ook patiënten meerdere malen zijn opgenomen. In deze gevallen is de rol die de familie speelde bij de opname nog aanzienlijker en zien we het principe van proefverloven in werking. Van de 379 krankzinnigen die in de tachtig jaar zijn binnen gebracht, zijn er 54 meer dan één keer opgenomen geweest. Opvallend is dat het percentage aan korte opnames bij een tweede opname aanzienlijk lager is dan tijdens de eerste opname.45 Hoogstwaarschijnlijk heeft dit te maken met de hardnekkige aard van de geestelijke aandoening die zich uitte op een manier waardoor de situatie thuis niet gehandhaafd kon worden. Ook opmerkelijk bij deze gevallen is het grote aantal verzoeken van familie om vrijlating.46 Hierin zien we de ‘push en pullfactoren’ die de familie heeft op het Dolhuis zoals Vijselaar deze ook typeert voor de twintigste eeuw.47 De betrokkenheid van de familie en de manier waarop zij met hun familielid in het Dolhuis omgaat, lijkt aan te tonen dat het negatieve beeld van het Dolhuis als opbergplek voor ongewenste familieleden herzien dient te worden. Een grote bron van inkomsten was het kostgeld dat werd betaald als men werd opgenomen in het Dolhuis. Deze betaling bestond niet altijd uit
12 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 12
3/28/2011 8:25:57 AM
een geldbedrag. Zoals uit de tabel valt af te lezen kwam het ook voor dat de familieleden en/of vrienden de was verzorgden voor het opgenomen individu. Uit de tabel blijkt dat er aanzienlijke verschillen bestonden tussen de wijze van betaling in de zeventiende en de achttiende eeuw. In de achttiende eeuw is het percentage van familieleden en vrienden dat zowel de was verzorgde als geld betaalde ruim verdubbeld ten opzichte van de zeventiende eeuw. Mogelijk had de bevolking in de achttiende eeuw meer te besteden dan in de zeventiende eeuw.48 Ook het percentage dat alleen voor de was zorgde, nam aanzienlijk toe. Dit kan verschillende redenen hebben gehad. Het Dolhuis was verplicht mensen van schone kleding te voorzien als de familie dit niet kon. De krankzinnige kreeg dan een kledingstuk bestaande uit één deel, een ‘duffelse huishansop’ genaamd.49 Het is aannemelijk dat het dragen van een dergelijk kledingstuk een schaamtevolle ervaring was, die men zoveel mogelijk wilde vermijden. Verder zou het kunnen zijn dat er een strenger criterium gold in de achttiende eeuw wat betreft de betaling van het kostgeld waardoor ook de mensen met de laagste inkomens werden verplicht bij te dragen. Zeker is in ieder geval dat families, doordat er elke week verschoningen moesten worden aangeleverd, regelmatig in contact kwamen met de gezinsleden die in het Dolhuis verbleven. Zo werden krankzinnigen door hun familieleden alles behalve aan hun lot over gelaten.
Met ontslag Het overlijdenspercentage in het Dolhuis was aanzienlijk. In de zeventiende eeuw overleed ruim de helft van de mensen, in de achttiende meer dan veertig procent. Dit zou de indruk kunnen wekken dat het Dolhuis inderdaad een veredeld sterfhuis was. Uit het onderzoek van Joost Vijselaar blijkt echter dat begin twintigste eeuw het overlijdenspercentage in de gestichten op een vergelijkbaar niveau lag.50 Over het percentage dat het Dolhuis genezen heeft verlaten valt weinig te zeggen. Waarschijnlijk was bij ontslag de situatie in ieder geval zo verbeterd dat het thuis weer ging en de persoon in kwestie geen direct gevaar meer vormde voor zichzelf en zijn omgeving. Ook werd een klein gedeelte van de mensen in het Dolhuis overgeplaatst naar een andere instelling.51 Opvallend is de bewering van Lucas van den Berg in zijn boek Rijp voor paviljoen III dat het bijna nooit voorkwam dat men het Dolhuis verliet.52 Uit de cijfers van dit onderzoek blijkt namelijk dat in de zeventiende eeuw ruim veertig procent en in de achttiende eeuw meer dan vijftig procent het Dolhuis verliet. Hierdoor wordt het beeld van levenslange opsluiting in het huis met de dood als eindpunt, dat Van den Berg schetst, onhoudbaar.53
Conclusie Historici hebben lange tijd verkondigd dat pas in de negentiende en twintigste eeuw is te spreken van psychiatrische zorg. Deze breuk met de vroegmoderne
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 13
13 3/28/2011 8:25:57 AM
tijd blijkt echter minder vanzelfsprekend dan gedacht. Uit mijn onderzoek is gebleken dat al in de zeventiende en vooral in de achttiende eeuw de psychiatrische inrichting een duidelijke verzorgende functie had en dat de familie een belangrijke rol bleef spelen. Zo was de familie de drijvende kracht achter het opname- en ontslagproces in het Dolhuis. Opvallend was ook de bevinding dat het concept van proefverloven al in de vroegmoderne tijd werd toegepast. Hieruit blijkt een enorme betrokkenheid. Deze betrokkenheid komt ook naar voren uit de manier van begraven en de betaling van kostgeld, waarbij veelal iedere week de was werd gedaan voor de krankzinnigen. Tevens kunnen we het beeld van Dolhuis als sterfhuis in twijfel trekken doordat in de achttiende eeuw meer dan de helft van alle mensen het Dolhuis na opname ook weer verliet. Men werd dus niet verstoten en aan zijn of haar lot overgelaten. Zo kan gesteld worden dat het negatieve beeld dat de Dolhuizen en de vroegmoderne krankzinnigenzorg heeft achtervolgd een onvolledig beeld geeft van deze periode. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat we in plaats van discontinuïteit eerder van een continuïteit moeten spreken waarbij de ontwikkeling in de psychiatrische zorg een doorgaand proces in de geschiedenis is.
Noten Patricia Allderidge, ‘Bedlam: fact or fantasy?’, in: W.F. Bynum e.a. (red.), The anatomy of madness. Essays in the history of psychiatry. Volume II Institutions and society (Londen 1.
1985) 17-33, aldaar 25. Joost Vijselaar (red.), Dolhuizen- madhouses. Chapters from the history of 2.
madhouses in Europe 1400-1800 (Utrecht 1995) VII-X. 3.
4.
5.
6. 7.
G. Hellinga,‘Het Amsterdamsche dol- of krankzinnigenhuis’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 76 (1932) 1603-1620, aldaar 1617. Edward Shorter, A history of psychiatry. From the era of the asylum to the age of prozac (New York 1997) 2. Michael MacDonald, Mystical Bedlam. Madness, Anxiety, and Healing in Seventeenth Century England (Cambridge 1981) 75-80. Vijselaar, Dolhuizen-madhouses, 32. Erik van Loon, Een andere samenleving, een andere outcast: analyse van een veranderend beeld van de waanzin aan de hand van een manuscript uit
8.
9.
een Haarlems Pest-, Leproosen Dolhuis, tussen 1684 en 1745 Doctoraalscriptie, Erasmus Universiteit, Rotterdam 2000) 10. H.F.M. Peeters, ‘Historische fasen in aard en behandeling van geestesziekten’, in: J.W.M. Binnenveld e.a. (red.), Een psychiatrisch verleden. Uit de geschiedenis van de pychiatrie (Baarn 1982) 11-25, aldaar 15. Andrew Scull, The most solitary of afflictions. Madness and society in Britain 1700-1900 (New Haven 1993)
1.
Peeters, ‘Historische fasen in aard en behandeling van geestesziekten’, 15. 11. Ibidem. 12. Roy Porter, Mind-Forg’d Manacles. A history of madness in England from the restoration to the regency (London 1990) 5. 13. Allderidge,‘Bedlam: fact or fantasy?’, 18. 14. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 928, Memorie over de geschiedenis van het gesticht 2. 15. Hellinga, ‘Het Amsterdamsche dol- of krankzinnigenhuis’, 1604. 16. Ibidem, 1611. 10.
14 33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 14
3/28/2011 8:25:57 AM
SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 926, In- en uitgegane stukken betreffende het college van regenten, request dokter A.W. Schaaf. 18. Joost Vijselaar, ‘Out and in. The family and the asylum’, in: M. Gijswijt-Hofstra e.a. (red.), Psychiatric Cultures Compared. Psychiatry and Mental Health Care in the Twentieth Century (Amsterdam 2005) 282. 19. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. Nr. 955, request Hendrinkje Camphuyssen. 20. Vijselaar, ‘Out and in’, 279. 21. Zie tabel 1.1. 22. Pieter Spierenburg, ‘Imprisonment and the family. An analysis of petitions for confinement in Holland, 1680-1805’, Social Science History 10 (1986) 115- 146, aldaar 116-118. 23. Spierenburg, The prison experience, 244. 24. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 950, krankzinnigenboeken. 25. Ibidem, inv. nr. 955, request Gerrit Weggelte. 26. Ibidem. 27. Zie tabel 1.1. 28. MacDonald, Mystical Bedlam, 86. 29. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 955, request Gerrit Weggelte. 30. Ibidem, inv. nr. 950, Krankzinnigenboeken. 31. Ibidem. 32. Ibidem. 33. Ibidem, inv. nr. 924, resolutieboek regenten 3-4. 34. Ibidem, 9. 35. Van Loon, Een andere samenleving, 45- 46. 36. Ibidem, 21. 37. Ibidem, 48. 38. Ibidem, 55. 39. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 950, krankzinnigenboeken. 40. Ibidem. 41. Vijselaar, ‘Out and in’, 287. 42. Shorter, A history of psychiatry, 23. 17.
Ibidem, 25. Vijselaar, ‘Out and in’, 285. 45. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 950, krankzinnigenboeken. 46. Ibidem. 47. Vijselaar, ‘Out and in’, 288. 48. Maarten Prak, Gouden eeuw. Het raadsel van de republiek (Nijmegen 2004) 275. 49. Gerard Pley en Herman de Boer, ‘De razerny, zinnebeeld van waanzin. Het Dolhuis op de Kloveniersburgwal’, Ons Amsterdam 45 (1993) 271-275, aldaar 272. 50. Vijselaar, ‘Out and in’, 286. 51. SAA, Archief dol- of krankzinnigenhuis, inv. nr. 950, krankzinnigenboeken. 52. L. van den Berg, Rijp voor paviljoen III. Krankzinnig in Amsterdam vanaf 1565 (Amsterdam 1989) 15. 53. Van den Berg, Rijp voor paveljoen III, 15. 43. 44.
Skript Historisch Tijdschrift 33.1
33.1 opmaakIngesopmerkingen.indd 15
15 3/28/2011 8:25:58 AM