Artikel: Opportunity and Necessity. The Implementation of the Licensing Act of 1931 in the
City of Eindhoven 1930-1940 Auteur: Koen Molenaars Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 35.4, 246-257. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 In the 1930s, drinking and alcohol abuse were a moral case in the Netherlands. The national government tried to limit the use of alcohol and therefore implemented a licensing system which regulated the amount of licenses to publicans. The Licensing Act of 1931 contained chapters about dancing and women in connection to alcohol: both had to be restricted. But how did that work in the municipalities? Eindhoven shows the moral weapons provided by the Licensing Act were not always used by the municipal government. The mayor tried to tackle problems with alcohol pragmatically and only used the Licensing Act as an extreme solution. Although temperance and teetotaller’s movements tried to influence the municipal governments by sending letters, they never managed to persuade the municipality of Eindhoven to act more actively.
Abstract:
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Gelegenheid en behoefte De uitvoering van de Drankwet van 1931 in de gemeente Eindhoven 1930-1940 Koen Molenaars Vaak wordt gedacht dat in de jaren dertig het moralisme hoogtij vierde in Nederland. In deze periode werden bijvoorbeeld drankwetten uitgevaardigd om het drankmisbruik van de bevolking tegen te gaan. Koen Molenaars laat in dit artikel zien dat dit moralistische beeld van het interbellum niet voor Eindhoven gold: tot teleurstelling van de lokale drankbestrijdingsorganisaties gingen daar niet alleen de voetjes van de vloer, maar werd ook zeer stevig gedronken zonder dat hier door de Eindhoofse gemeente hard tegen op werd getreden. Vanaf 1 januari 2014 zal de minimumleeftijd voor alcoholconsumptie naar achttien worden verhoogd wegens de toegenomen zorg van de overheid over alcoholmisbruik door jongeren.1 Deze zorg van de overheid en de daaraan verwante discussies rondom alcoholgebruik hebben een lange geschiedenis. Dit artikel zal ingaan op die geschiedenis van overheidsbetrokkenheid op het gebied van alcohol, in een periode waar de vrees voor alcohol nog veel groter was: het interbellum. De Drankwet van 1931 zal hierin centraal staan. In deze wet werd het drankprobleem aan de kaak gesteld en werd het ingebed in een breder moraliteitsoffensief. In 1881 werd de eerste Drankwet al van kracht; deze werd in 1931 aangescherpt ten opzichte van dansgelegenheden, damesbediening en de zwak-alcoholische drank. De wet werd dus moralistischer van aard. Deze ontwikkeling ligt in lijn met het beeld van het interbellum, dat bekend staat als een moralistische periode in Nederland.2 De landelijke regeringscoalitie bestond uit louter confessionele partijen en deze zagen een groot gevaar in de opkomst van de jazz en de foxtrot, de emancipatie van de vrouw en de alcoholconsumptie in Nederland. Eerder in het interbellum hadden deze partijen al wetten doorgevoerd die pornografie, abortus en prostitutie verboden. Of deze moralistische visie ook werd uitgevoerd op gemeentelijk niveau blijft onduidelijk. Lokale studies naar de uitvoering van de Drankwet zijn namelijk schaars. De studies die er wel zijn handelen niet over het gemeentebeleid, maar over de vele christelijke, moralistische drankbestrijdingsorganisaties.3 Dit artikel zal laten zien dat de gemeente Eindhoven niet in dit moralistische beeld van de jaren dertig past en dat er een andere typering van het interbellum gezocht moet worden. De gemeente Eindhoven is namelijk een bijzondere casus. Het alcoholgebruik in Eindhoven lag zeer hoog in de jaren twintig. De jaarlijkse consumptie van je-
246 35.4-correcties dirk (1).indd 246
13-12-13 11:30
never lag naar schatting op bijna veertien liter per persoon, terwijl het landelijk gemiddelde op iets meer dan drie liter lag.4 Hoewel de gemeente Eindhoven geregeld optrad tegen misstanden die gelieerd waren aan alcoholgebruik, werd de moralistische inkadering van de landelijke overheid niet gevolgd. Dit had gevolgen voor de drankbestrijdingsorganisaties, die wel invloed probeerden uit te oefenen op het gemeentebeleid.
Drankvergunningen, damesbediening en dansgevaar
Het alcoholprobleem werd door minister Verschuur van Arbeid, Handel en Nijverheid getypeerd als een probleem van gelegenheid en behoefte. Burgers konden in de gelegenheid komen om alcoholische versnaperingen te nuttigen, maar burgers konden ook de behoefte hebben aan alcohol. Beide moesten volgens de minister worden ingeperkt, maar de overheid moest alleen toezien op het beteugelen van de gelegenheid; maatschappelijke organisaties hadden de taak om de behoefte te verkleinen. De overheid stelde een maximumaantal uit te geven vergunningen en verloven vast aan de hand van het aantal inwoners van de gemeente. Op die manier moest de gelegenheid ingeperkt worden. Als er grote problemen waren na het doorvoeren van dit vergunningenstelsel, kreeg de gemeente enkele mogelijkheden om in te grijpen. Ten eerste was er een directe verlaging van het aantal toegestane vergunningen mogelijk. Ten tweede was het mogelijk vergunningen in te trekken die sinds 1904 van kracht waren. Ten derde kon er een geleidelijke verlaging worden ingezet. Deze maatregelen konden ook alleen in bepaalde wijken of straten van de gemeente worden ingezet. Het onderscheid tussen de behoefte en de gelegenheid maakt ook het grote verschil tussen de bedoelingen van de Drankwet van 1931 en de bedoelingen van de drankbestrijders duidelijk. Waar de organisaties van drankbestrijders werden gedomineerd door geheelonthouders, benadrukte Minister Verschuur juist dat de wet alleen drankmisbruik moest tegengaan, geen drankgebruik.5 Tegelijkertijd werd er echter ruimte gemaakt om andere onzedelijke zaken aan te pakken middels de Drankwet. De emancipatie van de vrouw en de opkomst van zogeheten ‘dancings’ moesten een halt toegeroepen, zoniet vertraagd worden. Volgens de minister van Binnenlandse Zaken fungeerde het vrouwelijk cafépersoneel namelijk als ‘lokmiddelen’, en dat door openbare of geheime prostituees het gebruik van sterken drank wordt bevorderd’.6 Met betrekking tot de dancings kwam er in 1933 een supplement op de Drankwet van 1931, waarbij het dansen aan regels werd gebonden. De combinatie van alcohol en dans zou namelijk de seksuele moraal schaden. In 1933 moesten de burgemeesters van de gemeentes expliciet toestemming geven voor het mogelijk maken van dansen in gelegenheden. Dansen was vooral verboden als het de zedelijkheid in gevaar bracht, zo dacht onder andere Willem de Vlugt. Deze antirevolutionair werd tussen 1921 en 1941 belast met het ambt van burgemeester in Amsterdam. De Vlugt weigerde dansvergunningen uit te geven, waardoor in totaal één dansgelegenheid
Skript Historisch Tijdschrift 35.4
35.4-correcties dirk (1).indd 247
247 13-12-13 11:30
beschikbaar was in heel Amsterdam. Dit leidde tot kritiek en spot vanuit binnenen buitenland. Uiteindelijk moest De Vlugt dan ook toegeven aan de druk om meer gelegenheid tot dansen te geven.7
’t Eindje en de Laagstraat
In Eindhoven was de gemeente niet zo moralistisch ingesteld als in Amsterdam. In een brief aan de burgemeester van Eindhoven, Anton Verdijk, stelt de commissaris van de politie dat door de economische crisis, drankbestrijding en sport al een vermindering van alcoholgebruik was waar te nemen. De terugloop van het aantal processen-verbaal van 595 naar 373 in de periode 1930-1934 liet dit volgens hem zien. Om het maximum te verlagen in tijden van crisis, waarbij het aantal cafés dus al terugliep, was onverantwoord. Bovendien wees de commissaris op de toename van clandestiene verkoop, indien de maxima verscherpt zouden worden. Daarnaast stelde hij dat het uitgeven van vergunningen juist een goede zaak was. Dat beperkte namelijk het aantal verloven (tijdelijke vergunningen): voor houders van een verlof was het belangrijker om zo snel mogelijk veel geld te verdienen door de tijdelijkheid van het document, waardoor het gevaar van damesbediening en andere lokmiddelen groter was.8 De gematigde houding van burgemeester Verdijk zelf ten opzichte van de Drankwet komt naar voren bij de toepassing van deze wet met betrekking tot ’t Eindje. In het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven is correspondentie te vinden tussen de commissaris van de politie, de gemeenteraad en de burgemeester van Eindhoven over 't Eindje, een straat waar veel overlast was door drank. Uit deze correspondentie blijkt dat de gemeente niet erg actief was met het naleven van de Drankwet en vooral pragmatische oplossingen zocht. De briefwisseling in het archief begint op 29 mei 1934 met een brief van de commissaris aan de burgemeester.9 Die benoemde ‘t Eindje als een straat waar drankmisbruik tot veel criminaliteit leidde. Bovendien zouden heling en andere misdrijven aan de orde van de dag zijn in de cafés op ’t Eindje. De situatie werd door een vaste politiepost in de gaten gehouden. De politie wilde de misdrijven stoppen, wat alleen kon door:
politieversterking en zeer streng optreden, waarbij de gummistok flink gebruikt werd en nacht op nacht drie – vier en zelfs meer personen wegens dronkenschap in arrest gesteld werden, met soms als straf opzending naar Veenhuizen.10
Uit dit citaat blijkt hoe drank duidelijk tot problemen leidde en de politie streng optrad tegen de dronkelieden. In een geheime brief aan de burgemeester, ook op 29 mei, somde de commissaris van de politie alle misdrijven op die rondom ’t Eindje gepleegd werden. Hierbij werden berovingen, diefstallen, inbraken en vernielingen veelvuldig genoemd. Bovendien werden er in de cafés vaak prostituees gezien die hun klanten beroofden. Deze vrouwen woonden in een bordeel dat in de straat gevestigd zou zijn. De commissaris adviseerde om het aantal verloven en vergunningen voor de cafés in de straat sterk in te perken.11
248 35.4-correcties dirk (1).indd 248
13-12-13 11:30
Op 14 juli 1934 antwoordde de burgemeester echter in een brief dat het intrekken van vergunningen niet wenselijk was in deze buurt, omdat er op dat moment slechts één van kracht was.12 Naast die ene vergunning waren er echter wel zes verloven A (voor het direct nuttigen van de drank, niet voor het slijten) verleend aan cafés in ’t Eindje. Bovendien stelde de burgemeester dat de problemen zichzelf zouden oplossen, omdat hij dacht dat de cafés zelf niet meer in de buurt gevestigd zouden willen zijn door alle onrust. Dit laat zien hoe de burgemeester eerst wilde afwachten of het probleem zichzelf zou oplossen, voordat hij maatregelen zou nemen via de Drankwet. De onrust bleek een jaar later echter niet te zijn verdwenen. Op 28 november schreef de commissaris nogmaals een brief, waarin hij vroeg om heroverweging van zijn vorige advies. Twee weken later, op 12 december, ging er een adviesnota uit van het college van burgemeester en wethouders (b&w) naar de gemeenteraad, waarin werd gesteld dat de verhoopte daling van verloven niet had ingezet en dat daartoe ’t Eindje en enkele straten eromheen drooggelegd zouden moeten worden.13 Dit besluit kreeg bijval van de Provinciale Staten van Brabant en van de Hoofdinspecteur voor de Drankwet van Volksgezondheid, die beiden om advies werden gevraagd. Alle vergunningen en verloven werden ingetrokken en bovendien werd de straatnaam van ’t Eindje op 18 september 1936 veranderd in ‘Lijmbeekstraat’, vanwege de slechte reputatie die het had gekregen. ’t Eindje was niet de enige straat waar problemen waren met cafés. Enkele brieven van bewoners aan de burgemeester laten zien dat er ook in de Laagstraat problemen waren met publieke vrouwen en horecagelegenheden. Hier leek de gemeente wederom niet voortvarend op te treden. Op 28 augustus 1934 kwam de eerste brief binnen van een bewoner van de Laagstraat, die zich beklaagde over vier publieke vrouwen die tegenover het café aldaar woonden en ‘die hun eigen nergens niet voor schamen’.14 Bovendien merkte deze persoon op dat de caféhoudster daar een grote rol in speelde. De politiecommissaris, die de brief doorgestuurd kreeg van de burgemeester, antwoordde de burgemeester dat de caféhoudster inmiddels gewaarschuwd was. Op 29 juli 1935 was het echter weer raak. In een brief werd er naast de klachten over de prostituees, die overdag naar het café zouden gaan om klanten te lokken, ook melding gemaakt van de slechte invloed die het bordeel en het café hadden op de jeugd uit de straat. De politie zette hierop een wachtpost neer in de straat, maar de rijksveldwachter merkte op dat dit geen effect had. De klanten spraken met de vrouwen een tijd af voor een ‘huisbezoek’ dat buiten de toezichturen van de agenten lag en bovendien werd het café des te drukker bezocht buiten deze toezichturen.15 De rijksveldwachter stelde wel vast dat het café de voornaamste ontmoetingsplek was voor de prostituees en hun klanten. De burgemeester overwoog hierop het intrekken van de vergunning van het café, maar deed dit uiteindelijk niet.16 Een jaar later leek de burgemeester dan toch in te grijpen. Aanleiding hiertoe was een nieuwe brief, gestuurd door het Comité van Actie tegen Zedelijke Volksverwildering in Noord-Brabant. Op 22 november 1936 schreef het Comité dat de publieke huizen op onder andere ’t Eindje en de Laagstraat op naam stonden van ene meneer Kievit, die ‘een moreel zeer laag staand persoon’ zou zijn.17 Hierop werd de man opgepakt en werden de huizen gesloten. De vergunning van het café op de Skript Historisch Tijdschrift 35.4
35.4-correcties dirk (1).indd 249
249 13-12-13 11:30
Laagstraat werd echter niet ingetrokken. Dit wijst erop dat, hoewel prostitutie en cafés verbonden waren met elkaar, het intrekken van de vergunning niet altijd nodig werd geacht.
Dames achter het buffet, dansen in de zaal
Waar de cafés bij het bestrijden van prostitutie werden gespaard, werd de damesbediening in de cafés echter via de Drankwet streng en snel aangepakt. Het moralisme komt ook hier duidelijk naar voren. Op 19 september 1936 liet de commissaris van de politie in een brief aan de burgemeester weten wat voor misstanden er waren omtrent de bediening door dames.18 Zijn agenten constateerden dat damesbedienden gasten aanzetten tot overmatig drankgebruik door in het gezelschap plaats te nemen en mee te drinken. Soms was er zelfs sprake van schijnborrels: drankjes die op bier of andere dranken leken, maar in feite geen alcohol bezaten. Binnen een maand was er een oplossing gekomen voor de damesbediening. Op 5 oktober ging er een brief naar alle caféhouders namens de burgemeester, die bekendmaakte dat in het café werkzame vrouwen geen alcohol mochten nuttigen en bovendien achter het buffet moesten blijven, tenzij ze moesten schoonmaken.19 Deze uitspraak laat duidelijk zien hoe gedacht werd dat vrouwelijke bedienden aanzetten tot meer drankgebruik, wat zou leiden tot dronkenschap en consequenties zou hebben voor de rust en de zedelijkheid in de stad. Het laat echter ook zien dat de burgemeester wel damesbediening toestond. Zoals eerder al te lezen was, had de minister daar juist sterke bedenkingen bij. In Eindhoven was burgemeester Verdijk dus geen tegenstander van vrouwelijke bediendes, maar wel onder strenge voorwaarden, waarbij vermeld werd dat strikte naleving geboden was.20 Damesbediening was echter niet het enige terrein waaraan strenge voorwaarden werden gesteld. Het dansen was ook een punt waartegen sterk werd opgetreden. In 1926 waren er in Eindhoven al regels met betrekking tot dansen: alleen op zondag mocht er gedanst worden, in locaties met een oppervlakte van minstens 80 m2 en een hoogte van minstens 3,50 meter.21 Ook toen al waren naar seksen gescheiden wc’s verplicht en moest elk gedeelte van de ruimte goed verlicht zijn. Het verband dat getrokken werd tussen seksualiteit en dans komt in deze maatregelen dan ook duidelijk naar voren. Door het supplement van 1933 van de Drankwet werden deze regels aangescherpt. De ruimte moest nu minstens 100 m2 zijn en maximaal een kwart van die ruimte mocht voor dansen gebruikt worden. Bovendien moest het maximale aantal gasten overeenkomen met het aantal stoelen in de ruimte – niemand moest bij gebrek aan zitplaatsen aangezet kunnen worden tot dansen. Daarnaast moest er altijd toezicht gehouden worden op de dansvloer. Toch leek de populariteit van het dansen de sterker dan de angst voor het dansen. De gemeente probeerde op beide gemoederen in te spelen. In 1935 werd een voorstel van een gemeenteraadslid aangenomen om tweemaal per week het dansen toe te staan. Dit was in navolging van andere Brabantse steden, die dit voorstel al hadden doorgevoerd. Voorwaarde in Eindhoven was echter wel dat het dansen niet meer op zondagen of daaraan verwante – christelijke – feestdagen mocht plaatsvinden.22 Er werd dus een middenweg gevonden tussen moralisme en moderniteit: de christelijke wens werd vervuld, terwijl toch werd toegegeven aan de populariteit van het dansen.
250 35.4-correcties dirk (1).indd 250
13-12-13 11:30
Religieuze drankbestrijders zagen alcoholgebruik als een gevaar voor de volksgezondheid en Skript Historisch Tijdschrift 35.4 de welvaart en moest dus bestreden worden. Maar hoe stond de gemeente Eindhoven daarin? (Bron: Wikipedia) 35.4-correcties dirk (1).indd 251
251
13-12-13 11:30
Drank bestrijden door brieven schrijven
De gemeente Eindhoven opereerde dus pragmatisch, maar hoe trachtten de drankbestrijdingsorganisaties de gemeente te beïnvloeden? Om dit te verduidelijken zal er eerst gekeken worden naar enkele jaarverslagen van een drankbestrijdingsorganisatie en vervolgens naar de correspondentie tussen de drankbestrijders en de gemeente. Op die manier zal een beeld gevormd worden van de manier waarop de gemeente Eindhoven zich verhield tot de drankbestrijdingsorganisaties. De drankbestrijdingsorganisaties waren zeer actief. De effectiviteit werd in de loop van de jaren dertig echter minder. Chris Dols beschrijft in De geesel der eeuw hoe in de jaren dertig de rooms-katholieke drankbestrijdingsorganisatie Sobriëtas de ‘Nieuwe Richting’ insloeg, die de drankbestrijding inbedde in een breder zedelijkheids- en matigheidsoffensief, terwijl haar invloed tanende was. Een voorbeeld van de bredere profilering die buiten Sobriëtas plaatsvond is al langsgekomen: het Comité van Actie tegen Zedelijke Volksverwildering in Noord-Brabant, dat optrad in verband met prostitutie. Aan de opbrengsten van de Blauwe Bloemendagen, de jaarlijkse geldinzamelingsactie van verschillende drankbestrijdingsorganisaties, is te zien dat er een daling in populariteit gaande was. Werd er in 1930 nog f. 540,20 opgehaald, in 1933 was dat nog ongeveer f. 200,- en in 1938 nog slechts f. 185,16. Ongetwijfeld speelden de slechte economische tijden een rol, maar de verminderende populariteit was een belangrijker factor. Dit blijkt ook uit van de Federatie van Roomsch Katholieke Drankweer. Van die vereniging zijn een aantal jaarverslagen overgebleven waarin de teloorgang van de drankbestrijding in beeld komt. De jaarverslagen in het archief beginnen in 1933, toen het ledenaantal van de Federatie nog steeg van achthonderd naar ongeveer negenhonderd leden.23 Bovendien werd in dat eerste verslag benadrukt hoe de Federatie zeer actief was geweest met het verspreiden van de boodschap van de drankbestrijders. Bedevaarten naar Meerveldhoven, Algemene Heilige Communies, Heilige Sacramentsprocessies en de Offerweekactie waren godsdienstige momenten waar de vereniging actief was om drankmisbruik tegen te gaan. Daarnaast verspreidden de leden van de Federatie lectuur, lieten zij sprekers optreden, hielden zij film- en toneelavonden en legden zij huisbezoeken af. Het jaar daarna werden deze activiteiten wederom gehouden en gaf de Federatie aan dat het ledental bleef groeien, ondanks de stijgende werkloosheid.24 Ze meldde ook de eerder genoemde Bloemendagen en een openluchtbijeenkomst. Het jaarverslag van 1935 laat echter zien dat het de Federatie minder goed ging. Enkele afdelingen waren dat jaar gesloten.25 Ook werd de gemeentesubsidie verminderd, waardoor de extra editie van het propagandakrantje voor de jaarlijkse kermis niet uitgedeeld kon worden. In 1936 ging vervolgens de toneel- en propaganda-avond niet door en bovendien was de Bloemendag maar een matig succes. Jaap van der Stel zegt kort iets over de toenemende impopulariteit in Drinken, drank en dronkenschap. Hij benoemt de Drankwet van 1931 als een keerpunt waarop drankbestrijdingsorganisaties minder massale acties organiseerden en zich meer gingen richten op de uitvoering van de Drankwet.26 De drankbestrijding trachtte hierbij invloed uit te oefenen op het gemeentebeleid in Eindhoven, voornamelijk
252 35.4-correcties dirk (1).indd 252
13-12-13 11:30
door brieven te schrijven. Verschillende brieven met betrekking tot de verlaging van het maximumaantal vergunningen in de gemeente Eindhoven laten zien hoe de drankbestrijdingsverenigingen actieve lobbyisten waren. Op drie momenten in de jaren dertig was er een actievere stroom van brieven, waarvan er hieronder twee uiteengezet zullen worden. Dit biedt de mogelijkheid om de verhouding tussen de eerder beschreven drankbestrijders en de gemeente Eindhoven te onderzoeken. In 1930 vond de eerste discussie plaats, nog voordat de nieuwe Drankwet van kracht werd. De Nationale Commissie tegen het Alcoholisme (nca) stuurde in maart 1930 een brief, waarin werd gesteld dat in datzelfde jaar het verlagen van de vergunningen weer mogelijk zou worden.27 Bovendien stelde de commissie dat Eindhoven in 1925 een kans tot verlaging gemist had en de gemeente dat nu recht kon zetten. Dit verzuim van de gemeente werd benadrukt door te wijzen op het morele en zedelijke belang van een verlaging. Hierop schreef de commissaris van de politie aan de burgemeester dat de behoefte in Eindhoven te groot was en het risico van clandestiene verkoop te hoog om een verlaging van het maximumaantal vergunningen door te voeren.28 De gemeente stelde vervolgens voor om het maximum te verlagen, maar het voortzetten van vergunningen te vergemakkelijken.29 Dit voorstel werd echter door de Provinciale Staten afgewezen en de discussie tussen de gemeente en de drankbestrijders werd niet voortgezet. Na het falen van de eerste poging probeerden de organisaties het opnieuw in 1932, met als aanleiding de invoering van de Drankwet van 1931. Volgens de nca zat er namelijk een maas in de nieuwe drankwet. Om de vijf jaren zou er opnieuw een verlaging van het maximumaantal worden overwogen, maar wanneer dit in zou gaan stond niet vast.30 Met die lacune in gedachte stelde de nca voor om nogmaals te delibereren over een verlaging. Uit de tweede poging blijkt hoe sterk de nca probeerde aanknopingspunten te vinden om op gegronde wijze te pleiten voor het opnieuw bekijken van het vergunningen- en verlovenmaximum. De nieuwe drankwet leek hiervoor een uitstekende reden. Deze actieve houding werd door de gemeente echter niet beloond. De gemeente weigerde de poging van de nca positief te beantwoorden. Zij verifieerde de bewering van de nca over de maas in de wet eerst bij de minister van Economische Zaken en Arbeid. De reactie van de minister was niet in lijn met de nca. In 1935 zou pas voor het eerst weer een verlaging kunnen worden besproken.31 Daarmee werd ook deze discussie vroegtijdig afgesloten, maar het laat tegelijkertijd zien dat de nca zeer actief was in het zoeken naar mogelijkheden voor een verlaging van het maximumaantal uit te geven verloven en vergunningen. De gemeente bleek in reactie op deze discussies echter geen voorstander van een verlaging van de maxima. Het jaar 1935, zoals de gemeente al te horen had gekregen van de minister, werd het jaar waarop de verlagingen opnieuw overwogen zouden worden. Dit was dan ook het derde moment waarop de drankbestrijders van zich lieten horen. In januari schreef de nca een uitgebreide brief aan de gemeenteraad over het succes van de drankwetten die sinds vijftig jaar van kracht waren. De commissie concludeerde dat ‘ter bevordering en bevestiging van volksnuchterheid, en ter verhooging van de volkskracht’ de gevaren van drank via het verlagen van de maxima moesten worden beperkt.32
Skript Historisch Tijdschrift 35.4
35.4-correcties dirk (1).indd 253
253 13-12-13 11:30
De burgemeester legde in het gemeenteblad aan de gemeenteraad uit dat de nca een brief had geschreven. Bijgevoegd was zijn afwijzend advies. Zijn reden waarom hij de brief van het nca alleen voor kennisgeving aannam, was omdat er niet in vermeld stond welke van de drie mogelijkheden tot verlaging (directe verlaging, intrekking van vergunningen sinds 1904 of geleidelijke verlaging) de nca voorstond. Dit laat zien dat de burgemeester sceptisch stond tegenover de voorstellen van de nca en dat hij een constructievere bijdrage vroeg dan de brief bevatte. De commissaris van de politie adviseerde ook tegen de plannen van de nca.33 Ook deze poging van de drankbestrijders om een verlaging te bewerkstelligen was dus niet effectief. Op 4 april 1935 zou de discussie omtrent de verlaging gevoerd worden in de gemeenteraad van Eindhoven. Aan de vooravond werden dan ook nog verschillende adhesiebetuigingen voor de drankbestrijdingsorganisaties ontvangen. Het cdc en de Federatie stuurden beiden nog brieven om de verlaging te steunen.34 Dit bleek tevergeefs. Zoals hierboven duidelijk werd, was het verzenden van brieven een middel waarmee de drankbestrijding werd gepraktiseerd naar de gemeente toe. Ook werd duidelijk dat deze lobby niet effectief was in de gemeente Eindhoven. Dat de verhoudingen tussen de gemeente en drankbestrijding ook beter kon zijn, laat Gemma Blok zien in haar artikel ‘Van “zedelijke verheffing” tot “harm reduction”’. In Arnhem was de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (sdap) de grootste partij, die in het kader van verheffing van het volk verschillende initiatieven van de drankbestrijdingsorganisaties steunde.35 Ook confessionele organisaties werden gesteund door de overwegend socialistische gemeente. Uit het artikel blijkt hoe de verhouding tussen gemeente en drankbestrijder een stuk harmonieuzer kon zijn dan die in Eindhoven. In Arnhem vulden de gemeente en de drankbestrijdingsorganisaties elkaar aan, terwijl zij elkaar in Eindhoven niet vonden.
Bierbrouwers tot besluit
Vlak voor het debat in de gemeenteraad kwam er ook een brief binnen van de Bond van Nederlandsche Bierbrouwerijen (bnb) die de gemeente, in tegenstelling tot de drankbestrijdingsorganisaties, wél wist te overtuigen.36 De Bond voerde vier argumenten aan om niet tot verlaging over te gaan. Ten eerste stelden ze dat de huidige crisis, die ook al door de commissaris van de politie als oorzaak werd benoemd, de huidige behoefte minimaal had gemaakt. Het risico van clandestiene verkoop als de tijden verbeterden, zou volgens de bnb vermeden moeten worden. Daarnaast moest een café voortgezet kunnen worden in plaats van te moeten sluiten als een eigenaar overleed, wat met een verlaging van het maximum zou gebeuren door het gebrek aan speelruimte. Bovendien zou een verlaging wettelijk niet hersteld kunnen worden in vijf jaar, zodat ongewenste toestanden niet konden worden voorkomen. Als laatste punt voegde de bnb een tabel toe aan de brief met het hoofdelijk bierverbruik per jaar in 1932 van verschillende landen. Nederland stond onderaan met 21,6 liter, terwijl in België 186,6 liter per hoofd per jaar genuttigd werd.37 De meeste landen die werden opgenomen hadden een verbruik tussen
254 35.4-correcties dirk (1).indd 254
13-12-13 11:30
veertig en zestig liter. Bovendien zou het bierverbruik in Nederland in 1934 nog slechts zeventien liter per hoofd tellen. De brief van de bnb is wellicht niet de meest objectieve bron, maar door de informatie zo aan de gemeenteraad te presenteren, konden ze wel hun gelijk proberen te halen. De brieven van de drankbestrijders waren minder uitgebreid onderbouwd. Deze alcohollobby staat in sterk contrast met de drankbestrijdingsorganisaties. Hoewel de drankbestrijders zich hadden verenigd in landelijke organisaties waren het vooral lokale afdelingen die brieven schreven. De bnb was echter een échte landelijke organisatie met onder andere bierbrouwer Heineken in de bestuursraad. Dat zij aandacht besteedden aan lokale politiek door er op dezelfde wijze brieven naar te sturen als de nca, laat zien hoe zij op de hoogte bleven van lokale politieke besluiten. De drankbestrijdingsorganisaties hadden dus te maken met een geduchte concurrent, die de strijd in Eindhoven van ze won. Die overwinning had niet alleen met de brief van de bnb te maken. Het optreden van de gemeente Eindhoven bij de aan drank gerelateerde problemen maakt de afwijzende houding van de gemeente ten opzichte van de drankbestrijders niet verwonderlijk. De argumenten voor de gemeente om concrete problemen met alcohol wel of niet aan te pakken, waren deels dezelfde als de argumenten die ze bij het verlagen van de maxima gebruikten en deels dezelfde als de argumenten die de bierbrouwerijen benoemden. De houding van de gemeente Eindhoven kan te maken hebben met de scheiding tussen behoefte en gelegenheid uit het eerste hoofdstuk. Minister Verschuur maakte dit onderscheid als een taakverdeling tussen overheid en maatschappij. In Eindhoven liet de gemeente zich dan ook duidelijk niet beïnvloeden door de drankbestrijdingsorganisaties. Toch waren er wel genoeg problemen rondom alcohol. Het socialistische dagblad Het Volk doet verslag van hoe arbeider A. Smit in een café ruzie zocht met een kapper, H.B. genoemd. Een duif van laatstgenoemde zou tegen de antenne van Smit zijn gevlogen en Smit sprak de kapper daarop aan. ‘Daar B. zag, dat Smit onder invloed van sterken drank verkeerde, zeide hij tot hem: “Daar praten wij nu niet over”.’ Buiten stak de kapper hem echter neer.38
Conclusie
Hoe valt deze casus van Eindhoven in het geheel van de geschiedenis van het interbellum? De Drankwet van 1931 was moreel zwaarder geladen dan zijn voorgangers. Er waren voldoende middelen in vervat om op gemeentelijk niveau zowel drankmisbruik als het gebruik aan te pakken, het dansgevaar af te wenden en damesbediening aan banden te leggen. Wel maakte de minister een sterk onderscheid tussen gelegenheid en behoefte: de gelegenheid tot drinken moest door de overheid beperkt worden en maatschappelijke krachten zouden de behoefte moeten bedwingen. Ondanks dat de gemeentes dus geen absolute controle kregen, zouden zij een zeer sterk aandeel kunnen hebben in de bestrijding van alcoholmisbruik. Ook op het gebied van het dansgevaar en de damesbediening kreeg de gemeente meer middelen om tot morele actie over te gaan.
Skript Historisch Tijdschrift 35.4
35.4-correcties dirk (1).indd 255
255 13-12-13 11:30
De Drankwet werd in Eindhoven uiteindelijk alleen als ultiem middel gebruikt en zeker niet als een moralistisch wapen. Voordat ’t Eindje werd drooggelegd reageerde de burgemeester zeer afwachtend op de kritische berichten over de straat. De Drankwet werd echter sterker aangewend op het gebied van damesbediening. De positie van de vrouw was in het interbellum een belangrijke kwestie. Arbeidsmogelijkheden voor vrouwen waren onderwerp van discussie. De burgemeester van Eindhoven leek zich in deze discussie wel weer moreel uit te drukken. De damesbediening, die ook het drankgebruik van de cafégangers moest bevorderen, werd daartoe sterk ingeperkt. De casus Eindhoven laat ook zien dat het beeld van het interbellum aan herziening toe is. Het moralisme waarmee het wordt getypeerd, lijkt vooral nog van toepassing op de landelijke overheid. Op lokaal niveau hoefde dit lang niet altijd nagevolgd te worden. In Eindhoven werd drank alleen in extreme situaties plaatselijk verboden en het dansgevaar werd gekanaliseerd door een extra avond in de week in te richten voor het dansen. Damesbediening werd nog wel als moreel gevaar gezien. Tegelijkertijd nam de populariteit van de drankbestrijding juist af. Deze asynchrone ontwikkelingen van een moralistische regeringscoalitie en een toenemende impopulariteit van de drankbestrijding werkten elkaar tegen. Deze asynchroniteit is extra duidelijk in Eindhoven, omdat de gemeente daar niet overtuigd was van de morele argumentatie die de drankbestrijding in de politiek en in het verenigingsleven bezigde. Hoe de scheidingslijn tussen moralisme en moderniteit in bredere zin vastgesteld moet worden, is echter een vervolgvraag die nader onderzoek verdient. Voor Eindhoven gold in ieder geval dat de moreel geladen wetgeving van de landelijke overheid voldoende gelegenheid bood, maar dat het de gemeente Eindhoven aan behoefte ontbrak.
1
Noten Dr. Gemma Blok begeleidde mij bij deze scriptie, waar ik haar uiterst dankbaar voor ben.
M. de Keizer, ‘Inleiding’, in: M. de Keizer en S. Tates, Moderniteit. Modernisme en massacultuur in Nederland 1914-1940 (Zutphen 2004) 9-41, aldaar 15-17. 3 C. Dols, De geesel der eeuw. Katholieke drankbestrijding in Nederland 1852-1945 (Zaltbommel 2007) 106. 4 J. M. P. van Oorschot, Eindhoven. 2
Een samenleving in verandering 1810-1920 i (Eindhoven 1982) 171. 5 B. de Breij, De nieuwe Drankwet. Zooals zij zou zijn uiteengezet voor de radio-microfoon, aangevuld met de uitvoeringsbesluiten (Arnhem 1931) 6. 6 L. Lietaert Peerbolte, De Drankwet (Alphen aan den Rijn 1932) 202; De Drankwet. Supplement (Alphen aan den Rijn 1933) 5-7. 7 H. Kaal, Het hoofd van de stad. Amsterdam en zijn burgemeester
256 35.4-correcties dirk (1).indd 256
13-12-13 11:30
tijdens het interbellum (Amsterdam 2008) 105. 8 Brief commissaris van de politie aan burgemeester van 19 februari 1935, rhce, isa, inv. nr. 02679. 9 Ibidem. 10 Brief van de commissaris van de politie 29 mei 1934, rhce, isa, inv. nr. 02679. 11 Geheime brief van de commissaris van de politie 29 mei 1934, rhce, isa, inv. nr. 02679. 12 rhce, isa, inv. nr. 02679. 13 Ibidem. 14 rhce, isa, inv. nr. 02686. 15 Brief van de rijksveldwachter van 29 augustus 1935, rhce, isa, inv. nr. 02686. 16 Brief van de burgemeester van 16 september 1935, rhce, isa, inv. nr. 02686. 17 rhce, isa, inv. nr. 02686. De brief van 22 november 1936 is een bijlage van het rapport. 18 rhce, isa, inv. nr. 02668. 19 Ibidem. 20 Ibidem. 21 Voorstel van J. Putman Cramer 17 september 1935, rhce, isa, inv. nr. 02623. 22 Ibidem. 23 Jaarverslag 1933 van de Federatie, rhce, isa, inv. nr. 2637. 24 Jaarverslag 1934 van de Federatie, rhce, isa, inv. nr. 2637. 25 rhce, isa, inv. nr. 2637. 26 J. van der Stel, Drinken, drank en dronkenschap. Vijf eeuwen drankbestrijding en alcoholhulpverlening in Nederland (Hilversum 1995) 186. 27 rhce, isa, inv. nr. 02695. 28 Brief van de commissaris van de politie aan de burgemeester 26 augustus 1930, rhce, isa, inv. nr.
02695. Brief van b&w aan Hare Majesteit de Koningin 27 november 1930, rhce, isa, inv. nr. 02695. 30 Brief nca aan de burgemeester maart 1932, rhce, isa, inv. nr. 02695. 31 Brief van de Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken aan het b&w van Eindhoven 14 mei 1932, rhce, isa, inv. nr. 02695. 32 Brief van de nca aan de gemeenteraad januari 1935, rhce, isa, nr. 02695. 33 Brief van de commissaris van de politie aan de burgemeester op 19 februari 1935, rhce, isa, inv. nr. 02695; Gemeenteblad van 26 maart 1935, rhce, isa, inv. nr. 02695. 34 Brieven van het cdc en de Federatie van 3 april 1935, rhce, isa, inv. nr. 02695. 35 G. Blok, ‘Van “zedelijke verheffing” tot “harm reduction”. Verslavingszorg in Arnhem en Nijmegen, 1900-2000’, in: J. Vijselaar en L. de Goei red., Van streek. 100 jaar geestelijke gezondheidszorg in Zuid-West Gelderland (Utrecht 2007) 153-191, aldaar 159-165. 36 Brief van de Bond van Nederlandsche Bierbrouwerijen aan de gemeenteraad maart 1935, rhce, isa, inv. nr. 02695. 37 rhce, isa, inv. nr. 02695. 38 ‘Vader van acht kinderen vermoord’, Het volk. Dagblad voor de Arbeiderspartij, 14 april 1930, website Koninklijke Bibliotheek. kranten.kb.nl. 29
Skript Historisch Tijdschrift 35.4
35.4-correcties dirk (1).indd 257
257 13-12-13 11:30