Artikel: ‘Er moest verandering kome, en eene krachtige stoot daartoe was noodig’. De beginjaren van de Amsterdamse kiezersvereniging Burgerpligt, 1866-1871 Auteur: Tim Kooijmans Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 34.3, 157-168. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: This article shows that Burgerpligt was the first middleclass voters association of Amsterdam. Burgerpligt was a follow up to the weekly paper De Amstelstem. Both were founded by a group of young liberals who were seen as part of a new critical generation, a viewpoint that has been described in other literature. The leaders of Burgerpligt differed significantly from liberals from the earlier generation mainly in their vision on politics, as they believed that politics should not be reserved for men of the elite, but that the middleclass should be represented in politics too. Until 1867 the municipality of Amsterdam was fully controlled by a small group of conservative aristocrats, but during the city council elections of 1867 and 1869 Burgerpligt succeeded in winning the majority of voters. However, Burgerpligt could not maintain its dominant role after 1869. Before the elections of 1971 there was major discord within the association. Looking to select ultra-progressive candidates, the founders of the association ultimately succeeded in gaining the upper hand in the dispute, but they nonetheless failed in securing their reelection. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
‘Er moest verandering kome, en een krachtige stoot daartoe was noodig’ De beginjaren van de Amsterdamse kiezersvereniging Burgerpligt, 1866-1871 Tim Kooijmans Op Thorbeckes grondwetswijziging van 1848 volgde een langzame maar duidelijke verandering van het politieke klimaat in Nederland. Hoewel een groot deel van de middenklasse stemrecht had verworven, leek zij in de praktijk minder politiek betrokken dan de liberale voorvechters van dit stemrecht aanvankelijk hadden verwacht. In dit artikel laat Tim Kooijmans zien hoe de liberale mannen achter het blad De Amstelstem en de hieruit voortgekomen kiezersvereniging Burgerpligt in de jaren 1860 en 1870 poogden de middenklasse te activeren, om hiermee het politieke machtsblok van de oudere en conservatievere generatie te doorbreken. Er werd wat afgezeverd in Amsterdam. Iedere dag ging het wel even over het gebrek aan vooruitgang in de stad, de vergane glorie van vroegere tijden, en niet te vergeten het vreselijk trage en behoudende stadsbestuur. Ook de Amsterdamse kranten, het Algemeen Handelsblad en de Amsterdamsche Courant, stonden zo vaak vol met die klachten dat redacteuren soms niet eens meer de moeite namen om de lezer uit te leggen wat er allemaal mis was. Met een simpel ‘dat wat algemeen bekend is, waarover ieder zucht en klaagt’ begreep een Amsterdammer ook wel wat er werd bedoeld.1 Met de invoering van de Gemeentewet van 1851 hadden Amsterdammers die voldoende belasting afdroegen direct kiesrecht gekregen, en daarmee de mogelijkheid om wat te veranderen aan het stadsbestuur, dat nog altijd volledig werd gedomineerd door een kleine en conservatieve aristocratie. Toch was de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen bedroevend laag gebleven, en de eerste vijftien jaar was er nauwelijks iets veranderd in de raadszaal. Amsterdam bleef ‘een rots van behoud’, terwijl op landelijk niveau liberalen verregaande politieke hervormingen brachten, en het bestuur van de andere grote steden liberaler en actiever werd.2 De Amsterdamse elite had geen last van goed georganiseerde oppositie, omdat politieke partijen niet bestonden. Wel waren zogenaamde kiezersverenigingen actief, die voor iedere verkiezingsronde een lijst met namen publiceerden van kandidaten die zij konden aanbevelen. De kandidaten waren niet gebonden aan een van de verenigingen, en meestal kwamen de kieslijsten
Skript Historisch Tijdschrift 34.3
34.3.indd 157
157 21-9-2012 10:55:22
van de belangrijkste Amsterdamse kiezersverenigingen – de zeer conservatieve kiezersvereniging Amsterdam, en het iets meer liberale De Grondwet – grotendeels overeen. Maar alles werd anders in 1865, toen de vooruitstrevende kiezersvereniging Burgerpligt werd opgericht door een groep jonge liberalen die genoeg had van de besturende elite. Zij zouden erin slagen het machtsblok in het stadsbestuur te doorbreken, door stemmers voor zich te winnen en nieuwe kiezers op de been te brengen. Met uitzondering van een paragraaf in Twintig jaren Amsterdam van historicus Theo van Tijn is toch nog bijna geen geschiedwetenschappelijke aandacht geweest voor deze opvallende beweging.3 Wie zaten er achter de oprichting van Burgerpligt? Met welk doel werd de vereniging opgericht? En welke invloed had zij uiteindelijk?
De verkiezingen van 1867 en 1869
De eerste gemeenteraadsverkiezingen waaraan de nieuwe kiezersvereniging Burgerpligt mee deed vielen in de zomer van 1867. Het werd meteen een groot succes. Op één na werden alle kandidaten die de vereniging had voorgesteld gekozen in de raad, en de laatste kandidaat verloor in de tweede ronde maar nipt van zijn tegenstander, die ondersteund werd door De Grondwet. Twee van de dertien nieuw gekozen raadsleden stonden exclusief of de lijst van Burgerpligt, en werden dus bestreden door alle andere kiezersverenigingen. Van de kiesgerechtigden was 29 procent komen stemmen.4 Dat was geen hoge opkomst te noemen, maar wel bijna anderhalf keer zoveel als in voorgaande jaren. Burgerpligt, en de politieke oproer die de nieuwe vereniging had ontketend, enthousiasmeerde een nieuwe groep mensen voor de stedelijke politiek. De strijd was uitgevochten tussen het traditionele De Grondwet en nieuwkomer Burgerpligt. De invloed van kiezersvereniging Amsterdam en het katholieke Regt Voor Allen was nauwelijks merkbaar geweest, en dat zou ook in de jaren daarna zo blijven. Tussen 1867 en 1871 zou het hen niet één keer lukken om een kandidaat in de gemeenteraad te krijgen, die niet ondersteund werd door een van de twee grote rivalen. Dat de conservatieve raadsleden Hendrik Jacob Koenen en Menso Johannes Pijnappel in 1867 niet op de Burgerpligtlijst stonden was schokkend geweest. Men moest namelijk wel een hele goede reden hebben om zittende leden niet opnieuw aan te bevelen, en niet herkozen worden stond voor het gevoel gelijk aan direct ontslag. Het Handelsblad had geen tekenen van ernstig disfunctioneren van Koenen en Pijnappel kunnen ontdekken, en had daarom gesteld dat de kiezer maar beter De Grondwet kon volgen, die hen wel gewoon op de lijst had staan.5 Totaal onverwacht was het dus, en volledig door toedoen van Burgerpligt, dat Pijnappel – die op dat moment ook in de Tweede Kamer zat – niet werd herkozen, terwijl hij door De Grondwet en de andere kiezersverenigingen ‘gewoon’ werd aangeraden. De onconventionele aanpak van Burgerpligt had meteen succes. Na de daaropvolgende verkiezingen, die twee jaar later werden gehouden, kon de leiding van Burgerpligt opnieuw groot feest vieren. Weer was maar één van de door Burgerpligt gewenste kandidaten afgevallen. Waar ze deze keer vooral erg ge-
158 34.3.indd 158
21-9-2012 10:55:22
lukkig over waren was dat de zittende Wethouder voor Publieke Werken, Teding van Berkhout en de Wethouder van Financiën, Corver Hooft, die beiden erg conservatief waren en al bijna tien jaar op hun post zaten, niet mochten terugkeren in de raad.6 Zo begon het Amsterdamse stadsbestuur eindelijk te veranderen. Een aantal conservatieve raadsleden was vervangen voor vooruitstrevende en ‘wakkere’ mannen die naar voren waren geschoven door Burgerpligt. Bovendien had minister Thorbecke de 42-jarige Cornelis den Tex aangesteld als nieuwe burgemeester. Die kwam weliswaar uit een prominente Amsterdamse familie, maar werd door de Burgerpligters gewaardeerd om zijn vooruitstrevendheid. Daarmee was na de verkiezingen van 1869 het volledige college van Burgemeester en Wethouders dat actief was toen Burgerpligt werd opgericht vervangen, en de macht van de Amsterdamse elite was ernstig verzwakt. In het Algemeen Handelsblad was te lezen dat een liberale geest heerste in de raad.7
De Amstelstem
Het was allemaal begonnen met het verschijnen van een nieuw weekblad, De Amstelstem, op 1 april 1865. De makers van het blad, de 24-jarige boekhandelaar K.H. Schadd en zijn 26-jarige vriend D.F. Tersteeg, hadden genoeg gehad van het voortdurende gezeur over het verval van Amsterdam. Zij waren het niet zozeer oneens met de klachten, maar ze waren ervan overtuigd dat al dat negatieve commentaar averechts werkte. In het openingsartikel van het eerste nummer schreven ze: ‘Neen al ontveinzen wij ons niet, dat menig ding dringend voorziening behoeft, dat b.v. het stedelijk bestuur niet altijd het krachtigste initiatief neemt, wij verdienen spot noch hoon!’8 De stad moest wakker worden geschud met een positieve instelling. Het geloof in vooruitgang spatte er vanaf: ‘Handel en bedrijvigheid zullen terug keeren; dat staat in de borst van ieder Amsterdammer, en daarom zal het ook geschieden!’9 Rond Tersteeg, die hoofdredacteur werd van De Amstelstem, vormde zich een groepje van jonge mannen die elkaar hadden leren kennen op het Amsterdamse Atheneum Illustre en de universiteit van Leiden. Sommigen waren net afgestudeerd en anderen waren hun studie nog aan het afronden. Vol energie namen de ambitieuze jongemannen allerlei functies aan, waarmee ze een netwerk voor zichzelf konden opbouwen. Zo ging bijvoorbeeld Jerome Sillem, die in De Amstelstem voornamelijk schreef over het culturele leven in de stad, ook nog aan de slag als pro deo advocaat, nam hij zitting in de Amsterdamse schoolcommissie, en in het bestuur van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst.10 Dat dit een goede strategie was om carrière te maken bleek uit het latere succes van deze mannen. Sillem zou veel publiceren in De Gids en werd een prominente Amsterdammer. Gerard de Bosch Kemper, die ook redacteur was bij De Amstelstem, zou het later schoppen tot Secretaris-generaal bij het Ministerie van Waterstaat. Een belangrijk verschil met de liberalen van de generatie Thorbecke was dat die veel meer ontzag hadden voor de standenmaatschappij, en als vanzelfsprekend de voorrechten van de hoogste klasse accepteerden. De schrijvers van De
Skript Historisch Tijdschrift 34.3
34.3.indd 159
159 21-9-2012 10:55:22
Amstelstem aanvaardden het bestaan van verschillende standen ook wel, maar ontzag voor hogere standen hadden zij veel minder, en verschil in rechten was voor hen onacceptabel. En daar handelden de jongeren ook naar. In 1864, een jaar voordat De Amstelstem voor het eerst verscheen, had een aantal van de latere redactieleden bijvoorbeeld het initiatief genomen om naar Rotterdams voorbeeld een Leeskabinet op te richten, dat een alternatief moest bieden voor het Leesmuseum, de bestaande bibliotheek die alleen toegankelijk was voor de elite. Een tweede verschil met de generatie voor hen, was dat deze jonge mannen het liberale laissez-faire vooral niet te strikt namen. In De Amstelstem spoorden zij gemeente en overheid juist aan om actiever te worden op verschillende gebieden, met name in het onderwijs. De Amstelstem opende iedere week met een uitgebreid overzicht van het nieuws uit Amsterdam, binnenland en buitenland, en de redactie deed er alles aan om dat zo positief mogelijk te verpakken. Zeker in de eerste maanden kregen de lezers van De Amstelstem nauwelijks een negatief woord te lezen. Maar het bleek lastig voor de redactie om die positieve instelling vast te houden. Toen in de zomer van 1866 de gemeenteraadsverkiezingen voor de deur stonden moest het hart gelucht: ‘Het hoge woord moet eruit, Amsterdam is in duizend opzichten achteren.’11 Vooral het stadsbestuur moest het ontgelden: ‘Neen in Amsterdam gaat niet alles uitstekend, integendeel, bijna niets dat door het bestuur bezorgd wordt gaat, dat alles kan hoogstens gezegd worden te kruipen.’12 Nog nooit had meer dan 21 procent van de kiezers de moeite genomen om zijn stembiljet in te leveren, en wat moest gebeuren was de redactie duidelijk: ‘Noodig is dat de burgers worden wakker geschud, dat zij de wachters worden van hunne eigene belangen.’13 Het idee van een nieuwe kiezersvereniging waar de lezers volledig achter zouden kunnen staan werd in oktober 1865 voor het eerst hardop uitgesproken in een anoniem ingezonden bericht in De Amstelstem. Achter de oproep zat de prominente Frédéric Corneille Zillesen, een oud-zeeofficier die buitengewoon actief was in het Amsterdamse publieke leven, onder andere als voorzitter van het genootschap Natura Artis Magistra en als directeur bij de Rhijnspoorwegmaatschappij.14 Het Algemeen Handelsblad zou hem later bij zijn overlijden omschrijven als ‘een zeer eigenaardig type, een ouderwetsche zeeman, die in het burgerleven zijn ouden zeemansaard niet verloochende’.15 Tersteeg geloofde dat deze man, met zijn bekendheid en respectabele leeftijd – hij was achter in de vijftig – meer indruk zou maken als oprichter van een kiezersvereniging, dan de jeugdige redactie van De Amstelstem. Alsof het ging om een zwangerschap, waarbij het weekblad de moeder was en de kiezersvereniging het kind, hield op 1 januari 1866 De Amstelstem na exact negen maanden op te bestaan, en was een nieuwe kiezersvereniging geboren.
Nieuw gezicht
Op zoek naar medestanders hadden Tersteeg en Zillesen op 9 december 1865 een lang betoog gepubliceerd op de voorpagina van De Amstelstem. Herhaaldelijk hadden ze daarin gewezen op de aanstaande vervanging van de conservatieve burgemeester Messchert van Vollenhoven – die bekend had gemaakt dat hij na negen
160 34.3.indd 160
21-9-2012 10:55:22
jaar het burgemeesterschap zou gaan opgeven – en hoe belangrijk het was dat juist nu vrijzinnige raadsleden gekozen werden om de nieuwe liberale burgermeester waar De Amstelstem op hoopte te ondersteunen:
Want, waarlijk, wij vreezen dat een dergelijk Burgemeester het in den aanvang hier in Amsterdam vrij zuur zal hebben. De patriciërs en hunne aanhangers zullen hem den rug toekeeren. Indien hij recepties houdt, gelijk deze van een Burgemeester verlangen, zullen zij zijn salons niet bezoeken. Met speldprikken (in den regel is kleingeestigheid hun wapen) zullen zij trachten hem het leven bitter te maken. Dubbel noodig is derhalve, dat de middenklasse hem steunt. Indien zij het doet, zal hem de tegenwerking der mannen van de ouderwetsche traditie niet veel hinderen. Wat deze laatste vermogen, of juister niet vermogen, hebben wij nu jaren achtereen kunnen zien. Alles, wat in Amsterdam van leven getuigt, is hoofdzakelijk van de middenklasse uitgegaan en wat door anderen werd volvoerd, geschiedde op haren aandrang.16
Het openlijk strijdbare, en vrij agressieve taalgebruik was nieuw, en kenmerkend voor deze jongere liberalen. De mogelijkheid om ‘een zelfstandige generatie met eigen denkbeelden’ te herkennen tussen Thorbecke enerzijds, en het sociaal liberalisme dat in de tweede helft van de jaren 1870 opkwam anderzijds, is eerder opgemerkt door Henk te Velde.17 Kritiek op de heersende politieke cultuur was een belangrijke eigenschap van die generatie. Voor die tijd streden Thorbecke en zijn volgers ook voor de belangen van de hele bevolking, maar hen ging het niet om rechtstreekse vertegenwoordiging in de politiek. De beste manier om het algemene belang te behartigen bleef voor hen het beheerste, en sterk juridische debat.18 Met plechtig taalgebruik en stijve argumentatie konden politici het beste tot de oplossing van een probleem komen, alsof politiek bedrijven een exacte wetenschap was, waarbij als de methode goed werd uitgevoerd vanzelf het juiste antwoord naar buiten kwam rollen. En dat maakte politiek bedrijven dus ook een ambacht, dat niet zomaar door iedereen kon worden beoefend, maar alleen met jarenlange training onder de knie gekregen kon worden, en dus eigenlijk uitsluitend was weggelegd voor mannen wiens voorvaderen ook bestuurden. De nieuwe generatie liberalen, waartoe ook de oprichters van De Amstelstem en kiezersvereniging Burgerpligt gerekend kunnen worden, stoorden zich aan de ouderwetse politieke cultuur. Dat het mogelijk was dat de elite zich zou inzetten voor het algemeen belang, in plaats van vooral voor zichzelf te zorgen, geloofden zij niet meer. De belangen van de middenklasse zouden alleen echt behartigd kunnen worden door vertegenwoordigers van de middenklasse zelf. En de deftige politieke cultuur was niet alleen een van de symptomen van het ouderwetse aristocratische bestuur, het was in de ogen van de jongere generatie ook een middel dat de elite bewust gebruikte om de politiek af te schermen van de rest van de samenleving. Deze generatie bekritiseerde de eindeloze oraties die volgens hen alleen maar veel tijd kostten, en niet tot oplossingen leidden. Die zouden veel sneller kunnen worden gevonden, als men in de gemeenteraad gewoon als normale mensen met elkaar discussieerde.
Skript Historisch Tijdschrift 34.3
34.3.indd 161
161 21-9-2012 10:55:22
Passende in dit nieuwe type kritische liberalisme, hekelden de Burgerpligters de passieve manier van besturen in Amsterdam, het gebrek aan energie in de gemeenteraad, en het gebrek aan bevlogen debat. Tersteeg plaatste op de voorpagina van De Amstelstem bijvoorbeeld eens een verslag van een gemeenteraadsvergadering, waarmee hij wilde protesteren tegen de cultuur die daar gewoon leek te zijn. In het officiële verslag dat hij bij de hand had, stond te lezen dat 31 raadsleden aanwezig waren geweest, maar Tersteeg wist wel beter: ‘Nu ja, een kwartier lang misschien zijn er 31 leden van de 39 aanwezig geweest, maar bij de opening was dat niet het geval. De vergadering kon op den bepaalden tijd niet geopend worden: langzamerhand kwamen er wat leden aanzetten, en vrij laat waren er 20 bijeen, zoodat men eindelijk beginnen kon.’ De burgemeester kwam helemaal niet opdagen, en de redactie van De Amstelstem vroeg zich af ‘of het niet raadzaam, ja noodig is dat het hoofd van Amsterdam niet nog een andere betrekking aanneme, die hem in de waarneming van zijn plichten als Burgemeester en lid van den Raad belemmeren kan.’19 In de aankondiging van de oprichting van Burgerpligt wezen Tersteeg en Zillesen ook op de politieke cultuur. In de huidige gemeenteraad waren ‘goede wil en werkzaamheid en eenige andere neutrale goede eigenschappen geheel onvoldoende’ en daarom wilden zij, ‘dat eens voor goed een einde kome aan dat heulen met verouderde traditiën, aan die kinderachtige velleïteiten.’20 De beroemde Amsterdamse advocaat A.S. van Nierop – die al twee keer in de Tweede Kamer had gezeten en ook lid was geworden van Burgerpligt – hekelde de ouderwetse politieke cultuur van de generatie waartoe hij zelf behoorde in de vergaderingen van de vereniging, zoals was te lezen in Het Algemeen Handelsblad:
(…) Ook verdedigde hij zijnen soms meer ironischen toon van spreken, zich beroepende op de voorbeelden in het Engelsche parlement. Hij althans kon zich niet schikken in den nationalen preektoon en de vrees van overschrijden der nationale ingetogenheid. Vele liberalen zelfs in geavanceerde vereenigingen, wilden hem niet, omdat zij niet konden dulden: het vrije woord van een vrij man in een vrij parlement in een vrij land.21
Odeoni
De 29-jarige Jacob Domela Nieuwenhuis voelde zich aangesproken door de oproep in De Amstelstem, en begaf zich op 27 december 1865 naar Odeon aan het Singel, waar de eerste bijeenkomst gehouden zou worden. Naast Zillesen, die het woord voerde als voorzitter, nam Tersteeg plaats als secretaris. Hij kende Domela Nieuwenhuis van het Atheneum Illustre waar ze rechten hadden gestudeerd, en waar Tersteeg een goede vriend van zijn broer was geworden.22 Als zoon van een Utrechtse predikant was het niet vanzelfsprekend dat Domela Nieuwenhuis aan de nieuwe kiezersvereniging mee wilde werken. Die bovendien door de gevestigde orde argwanend werd bekeken. Toch beviel hem wat hij hoorde in Odeon, en Jacob Domela Nieuwenhuis – wiens jongere broer Ferdinand later de bekende leider van de socialisten Afbeelding rechts: het eerste nummer van De Amstelstem (1 april 1865), waaruit kiezersvereniging Burgerpligt zou voortkomen (bron: Stadsarchief Amsterdam).
162 34.3.indd 162
21-9-2012 10:55:23
34.3.indd 163
21-9-2012 10:55:23
zou worden – zou in de jaren die volgden een belangrijke rol spelen in de vorming van de vereniging, onder andere door de taak van voorzitter op zich te nemen. Naast Zillesen, Tersteeg en Domela Nieuwenhuis waren nog 23 anderen aanwezig, die mee discussieerden over de nieuwe kiezersvereniging. De andere drijvende kracht achter De Amstelstem, uitgever Schadd, was er, en meer van de aanwezigen kwamen uit het netwerk van boekhandelaren en uitgevers. Er waren ook verscheidene net afgestudeerde juristen present. Een van hen was de 27-jarige A.E.J. Modderman. Net als Domela Nieuwenhuis – die ook net zijn rechtendiploma had gehaald – hield hij zich veel bezig met justitiële straffen. Modderman zou het in zijn latere carrière schoppen tot minister van Justitie, en was daarvoor in deze periode al hard aan het werk. Zeker als men een politieke carrière ambieerde waren de vergaderingen van Burgerpligt een heel geschikte plek om vrienden te maken, en dat was voor mannen als Modderman zeker geen onbelangrijke bijkomstigheid van het lid zijn. Lang niet alle aanwezigen waren overigens jong. Behalve Zillesen was er bijvoorbeeld de bekende Amsterdammer N. Tetterode, die ook uit het uitgeversnetwerk kwam, en zich op durfde te stellen tegenover de elitaire gemeenteraadsleden. Nu de vereniging daadwerkelijk was opgericht, konden de mannen niet langer alleen maar kritiek geven. Ze moesten nu ook met een verhaal komen over hoe het wel zou moeten. Een enigszins vaag, en vooral niet te radicaal politiek programma ten bate van de middenklasse zou de beoogde doelgroep kunnen aanspreken, en tegelijk de meer gevestigde liberalen niet meteen tegen Burgerpligt in het harnas jagen. Het bestuur ging meer nadruk leggen op het onderwijs, waarmee men gegarandeerd aanspraak maakte bij het liberale publiek:‘(…) Tot die eischen des tijds behoort in de eerste en voornaamste plaats dat wetenschap en kennis niet het uitsluitend eigendom zijn van de zoogenaamde meer bevoorregte klasse der maatschappij, maar toegankelijk worden voor een ieder.’23 Zeker in Amsterdam waren de toestanden nog ouderwets: ‘In schier geene gemeente van ons vaderland is het lager onderwijs zoo kostbaar voor den dusgenaamden middenstand, het middelbaar onderwijs door buitengewoon hooge prijzen zoo weinig toegankelijk voor de nijvere en neringdoende bevolking, als in deze gemeente. Dat dit anders moet worden is het wachtwoord der Vereeniging.’24 In de maanden daarop sloten zich 103 mannen aan bij de nieuwe vereniging. Zij waren gemiddeld 39 jaar oud en daarmee lag de leeftijd wat hoger dan die van de voorhoede van de vereniging. Het overgrote deel van de leden behoorden tot de beroepsgroepen van handelaren en fabrikanten, ambachtsbazen, en winkeliers. Ongeveer de helft van hen betaalde minder dan 50 gulden inkomensbelasting per jaar en veruit de meesten zaten onder de 100 gulden. Wie in deze tijd 50 gulden moest afdragen had het bepaald niet slecht, maar de leden van Burgerpligt behoorden duidelijk tot de groep kleinere ondernemers. Over hun bezit betaalde bijna de helft van de Burgerpligters tussen de 50 en 99 gulden belasting. Nog een behoorlijk aantal leden moest tussen de 100 en 150 gulden afdragen, en maar 8 van de leden werden hoger ingeschaald dan dat. Veruit de meesten vielen dus binnen de categorieën waar het label ‘middenstand’ op werd geplakt. Maar heel weinig rijken waren lid geworden van Burgerpligt, en de achterban van de vereniging kwam voor het overgrote deel uit de lagere sociale klassen van het electoraat.25
164 34.3.indd 164
21-9-2012 10:55:23
Interne strijd
Na de uiterst succesvolle verkiezingen van 1867 en 1869 leek Burgerpligt hard op weg om de gemeenteraad volledig over te nemen. Maar de Amsterdamse elite gaf zich zo makkelijk niet gewonnen. Voorheen hadden zij zich verzameld in de vergaderingen van De Grondwet, maar het was hen wel duidelijk geworden dat ze op deze manier langzaam geëlimineerd zouden worden, en dat ze zich op een andere manier moesten verweren. Het gevecht tussen Burgerpligt en De Grondwet zou na 1869 niet alleen worden voortgezet met kieslijst tegen kieslijst, en in publieke debatten, maar nu ook binnen de bijeenkomsten van Burgerpligt. Het openbare, toegankelijke en democratische waren eigenschappen van de vereniging waarmee de leden graag te koop liepen. Maar juist door die kenmerken kon niet worden verhinderd dat tegenstanders zich lid lieten maken en de vereniging van binnenuit gingen bestrijden. In de bijeenkomsten konden zij moties indienen, tegen stemmen, en proberen andere Burgerpligters te beïnvloeden door spreektijd op te eisen. Twee kampen kwamen binnen de partij tegenover elkaar te staan, en de strijd barstte in aanloop naar de periodieke verkiezingen van 1871 in alle hevigheid los. De laatste zet van de aanvoerders van Burgerpligt – op dat moment Zillesen, Van Nierop en voorzitter Domela Nieuwenhuis – was een ontwerp voor een nieuw reglement. De inhoud daarvan was erg progressief, omdat een kort politiek programma werd opgenomen. Door een programma in de statuten van de vereniging vast te leggen, werd de politieke kleur verankerd, en daarmee zou Burgerpligt meer in de richting van een politieke partij gaan.26 In een ultieme poging om het conservatieve kamp binnen de vereniging uit te schakelen, wilden ze ook nog in het reglement de zin opnemen: ‘Elk lid is verpligt ten blijke van en tot waarborg voor instemming met het doel der vereeniging, haar reglement te ondertekenen.’27 Dat het niet makkelijk ging worden om dit reglement erdoor te krijgen had Zillesen al voorzien. Op 15 december 1870 had hij aan Domela Nieuwenhuis geschreven dat ze zouden moeten knokken om het reglement aangenomen te krijgen, want: ‘De heer Pijnappel is toegetreden tot die vereniging welke hem uit ‘s lands vergaderzaal en stedelijken raad had verwijderd.’ Pijnappel was nadat hij niet herkozen was voor de gemeenteraad ook nog zijn Kamerzetel verloren aan een kandidaat van Burgerpligt, en hij was duidelijk niet lid geworden omdat hij zo geloofde in het programma van de partij. Volgens de Amsterdamsche Courant ‘regende het amendementen en sub-amendementen’ op de vergadering van 17 januari 1871, die door Pijnappel en zijn bondgenoten van de ‘conciliare richting’, zoals Domela Nieuwenhuis en Zillesen de conservatieve vleugel in hun onderlinge correspondentie noemden, werden opgeworpen tegen de goedkeuring van het nieuwe reglement.28 Pijnappel wist aangenomen te krijgen dat in het reglement kwam te staan dat van kandidaten ‘zooveel mogelijk instemming’ met de beginselen van Burgerpligt moest worden verwacht, in plaats van de onvoorwaardelijke steun in het originele ontwerp.29 Domela Nieuwenhuis reageerde woest op deze cruciale aanpassing. Hij schreef aan Zillesen: ‘Ik vind dat Burgerpligt zich daardoor ridicuul heeft gemaakt voor het heele land’, hij dreigde niet langer voorzitter te willen zijn.30 Maar op de volgende vergadering was Pijnappel er niet, terwijl het kamp
Skript Historisch Tijdschrift 34.3
34.3.indd 165
165 21-9-2012 10:55:23
Domela Nieuwenhuis op volle sterkte aanwezig was. Naar de zin van 48 van de 64 stemmen werd besloten om terug te komen op het besluit van de week daarvoor, en de tekst werd wederom veranderd. Nu kwam in het reglement te staan dat Burgerpligt ambieerde om kandidaten voor te stellen ‘van wie men instemming met de beginselen meent te mogen aannemen.’31 Daarmee kwam deze slag tot een einde, en het kamp Domela Nieuwenhuis leek te hebben gewonnen.
De verkiezingen van 1871
Cornelis Fock, oud-minister en oud-burgemeester van Amsterdam, schreef in februari 1871 aan Domela Nieuwenhuis dat hij opgelucht was dat de strijd om het reglement goed was afgelopen: ‘Had dat niet geschied, ik geloof dat Burgerpligt zijn eigen ondergang had geteekend, hetgeen Pijnappels belang altijd geweest is.’32 Maar nu kwamen de gemeenteraadsverkiezingen van 1871 eraan, en de voortekenen waren niet goed voor Burgerpligt. Inmiddels bracht de vereniging ook een kieslijst uit bij de Provinciale Staten verkiezingen, en Fock was dat jaar de enige van de lijst die werd gekozen. De andere twee nieuwe afgevaardigden van Amsterdam kwamen van de kieslijst van de Grondwet. Fock dacht zelf dat dit tegenvallende resultaat wellicht kwam doordat de andere kandidaten van Burgerpligt niet zo bekend en geliefd waren als hijzelf, maar hij was ook bang dat de invloed van Burgerpligt in Amsterdam aan het slinken was. De conservatieven leken weer aan kracht te winnen. ‘Sedert ik uit Amsterdam vertrok, is de geest wat verflauwd’, schreef Fock.33 In de vergadering van Burgerpligt op 5 juli 1871, waarin werd gestemd over de kandidatenlijst voor de gemeenteraadsverkiezingen, werd inderdaad telkens besproken, zoals het reglement nu voorschreef, of kandidaten al dan niet de liberale beginselen van de vereniging steunden. Wanneer een voorgestelde kandidaat niet werd gewenst, kwamen leden met bewijsmateriaal waaruit moest blijken dat de kandidaat in kwestie niet achter het politieke programma van de partij stond. Vroeger stemgedrag in de gemeenteraad waarbij onderwijszaken waren benadeeld was een van de hardste vormen van bewijs die gevonden kon worden.34 Zo vielen veel aftredende gemeenteraadsleden uiteindelijk af, en het resultaat van de vergadering was een kieslijst met mannen waarvan men volledig kon verwachten dat zij de idealen van de partij zouden verdedigen. Dat was heel vooruitstrevend, maar het bleek al snel te ambitieus te zijn. Het Algemeen Handelsblad reageerde geschokt op de lijst met ‘zes geheel nieuwe mannen’.35 Het waren onbekenden in de politiek, en dus ook onbekenden bij het electoraat. Een week later werd duidelijk dat Amsterdammers niet zomaar op onbekenden wensten te stemmen, en dat mannen die al in de raad zaten nog altijd een grote voorsprong hadden bij de kiezer. Het resultaat van de gemeenteraadsverkiezingen van 1871 pakte voor Burgerpligt nog slechter uit dan gevreesd. Niet één van de kandidaten die alleen door hen werd gesteund kwam in de raadszaal terecht. De lijst met gekozen namen was identiek aan de kieslijst van De Grondwet.
166 34.3.indd 166
21-9-2012 10:55:23
Besluit
Ook in de jaren daarna bleven de mannen van Burgerpligt worstelen met een strategie die te radicaal was om veel stemmen te trekken, maar waarvan het door principiële overwegingen moeilijk was vanaf te stappen. Vanaf 1875 zouden zij uiteindelijk wat inbinden, en probeerden ze op landelijk niveau zelfs samen te werken met De Grondwet – een samenwerking die nooit echt van de grond kwam.36 In 1888 zou het tot een scheuring binnen te partij komen. Het belangrijkste deel van de partij ging verder onder een nieuwe naam, de Radicale Bond, die zich voornamelijk op de nationale politiek zou gaan richten. Uiteindelijk zou die partij, na nog een aantal fusies, in 1946 uitmonden in de Partij van de Arbeid. Burgerpligt zorgde niet direct voor radicaal nieuwe wetten of veranderingen in de maatschappij, maar had wel invloed op de politieke cultuur in Nederland. Het Amsterdamse stadsbestuur was dankzij deze vereniging na 1869 niet langer in handen van een conservatieve elite, maar stond nu open voor liberalen uit andere lagen van de bevolking. De cultuur binnen de raad veranderde daarmee ook. Die werd actiever, en in de vergaderingen werd levendig gedebatteerd. Burgerpligt was de eerste kiezersvereniging van de middenklasse van Amsterdam. De Amstelstem en Burgerpligt waren producten van een nieuwe liberale generatie, die net als Thorbecke en diens liberalen streed voor het ‘algemeen belang’ en de rechten van de burgerij. Maar met name in hun visie over hoe politiek en bestuur bedreven moesten worden was er een groot verschil. In de ogen van deze generatie zou de elite altijd eerst voor zichzelf zorgen, dat was een historische constante. Veel beter zou het zijn als ook ‘burgers’ in de politiek werden afgevaardigd. En de onbegrijpelijke watervallen van deftige woorden, die de elite politiek debat noemde, was in hun ogen geen efficiënte manier tot besluitvorming, maar eerder een code om verandering tegen te gaan. In de historiografie – onder andere in werk van Te Velde – zijn andere exponenten van deze generatie beschreven. Bij het opschrijven van zijn levensverhaal voelde de oude Domela Nieuwenhuis zich verplicht om zijn deelneming aan Burgerpligt, die hij achteraf nogal radicaal vond, te verantwoorden: ‘ofschoon ik my thans by de Christelyke party heb aangesloten, heb ik ook nu nog geen spyt over myn medewerking in deze. Er moest verandering kome een krachtige stoot daartoe was noodig.’37 Die stoot deelde Burgerpligt tussen 1866 en 1869 met verve uit, maar de tegenstander ging niet knock-out. Burgerpligt kon daarna, mede door interne strijd en een te radicale strategie, de Amsterdamse politiek niet blijven domineren.
Skript Historisch Tijdschrift 34.3
34.3.indd 167
167 21-9-2012 10:55:23
Noten
‘Binnenland. Amsterdam, zondag 3 juni’, Algemeen Handelsblad, 4 juni 1865. 2 nrc, 3 juli 1866. 3 Theo van Tijn, Twintig jaren Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad, van de jaren ’50 der vorige eeuw tot 1876 (Amsterdam 1965). 4 Ibidem, 328. 5 ‘Verkiezingen te Amsterdam’, Algemeen Handelsblad, 13 juli 1867. 6 Van Tijn, Twintig jaren, 330-336. 7 Ibidem, 335. 8 De Amstelstem, 1 april 1865. 9 Ibidem. 10 J.A. Sillem, ‘Herinneringen van mr. J.A. Sillem 1840-1912’, in: Tweeënzestigste jaarboek van het genootschap Amstelodamum (Amsterdam 1970) 131 192, aldaar 156. 11 ‘De jongste verkiezingen voor den Gemeenteraad’, Amstelstem, 22 juni 1865. 12 Ibidem. 13 Van Tijn, Twintig jaren, 328. 14 Ibidem, 331. 15 Algemeen Handelsblad, 25 oktober 1889, geciteerd in: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 9 (Leiden 1933) 1316. 16 ‘Eene nieuwe kiezersvereeniging’, Amstelstem, 30 december 1865. 17 Henk te Velde, ‘Kappeyne tegen Kuyper of de principes van het politieke spel’, in: Henk te Velde en Hans Verhage (red.), De eenheid & de delen. Zuilvorming, onderwijs en natievorming in Nederland (Amsterdam 1996) 121 134, aldaar 123. 18 Ibidem, 37. 19 ‘Het verslag van de vergaderingen van den Gemeente-raad’, Amstelstem, 15 juli 1
1865. 20 B.C.E. Zwart, Enkele geschiedkundige aantekeningen ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan der kiesvereeniging Burgerplicht (Amsterdam 1891) 6-7. 21 ‘Binnenland’, Algemeen Handelsblad, 1 februari 1870. 22 Memoires van Jacob Domela Nieuwenhuis, Nationaal Archief (na), Collectie Domela Nieuwenhuis, inv. nr. 41, f. 181. 23 ‘Binnenland. Amsterdam, zondag 3 juni’, Algemeen Handelsblad, 4 juni 1866. 24 Ibidem. 25 Vindplaats van de ledenlijst: Archief 2.21.183.17 Nieuwenhuis, inv. nr. 34, Briefwisseling (na). De ledenlijst is geanalyseerd met behulp van Kiezerslijsten 1865-1869 (gaa), en het Amsterdams geboorteregister (gaa). 26 Van Tijn, Twintig jaren, 350. 27 Zwart, Enkele geschiedkundige aantekeningen, 15. 28 Amsterdamsche Courant, 19 januari 1871. 29 Ibidem. 30 Van Tijn, Twintig jaren, 351. 31 Amsterdamsche Courant, 26 januari 1871. 32 Brief van Fock aan Domela Nieuwenhuis 19 februari 1871, (na), Collectie Domela Nieuwenhuis, inv.nr. 34. 33 Ibidem. 34 Algemeen Handelsblad, 6 juli 1871. 35 ‘De verkiezingen voor den gemeenteraad’, Algemeen Handelsblad, 16 juli 1871. 36 Van Tijn, Twintig jaren, 361. 37 Memoires van Jacob Domela Nieuwenhuis, (na), Collectie Domela Nieuwenhuis, inv. nr. 41.
168 34.3.indd 168
21-9-2012 10:55:23