Artikel: Amerika’s hartaanval. De Bill of Rights en anti-terrorisme Auteur: Sebastiaan van der Lubben Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 23.3, 37-50. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Sebastiaan van der Lubben
Amerika's hartaanval De Bill of Rights en anti-terrorisme "De Bill of Rights is geen zelfmoordpact", reageerde een veiligheidsagent daags na de aanslagen in de VS. De burgerrechten moeten worden aangepast om geheime diensten meer slagkracht te geven. Sommigen vrezen dan ook dat de Bill of Rights het zoveelste slachtoffer van de aanslagen worden. Die angst is ongegrond. De ruime redactie van de eerste tien amendementen van de Amerikaanse grondwet heeft eerder in de geschiedenis bewezen dat na een periode van strenge interpretatie altijd weer een periode van détente aanbreekt. De aanslagen op het WTC in New York en het Pentagon in Washington hebben de Amerikaanse samenleving hevig verontrust. Het gevoel van veiligheid lijkt verdvk^enen Amerika, aan weerszijde van het land beschermt door twee zeeën, is kwetsbaar, kwetsbaar in haar hart. Een aanval van deze omvang lokt onherroepelijk reactie uit. Een van die reacties is de uitbreiding van de bevoegdheden van Amerikaanse geheime diensten. De reactie EBl, CIA en NSA te bewapenen met verregaande instrumenten haar werk nog beter te laten verrichten, is ook een (her)waardering van de Amerikaanse burgerrechten, gecodificeerd in de Bill of Rights. Geheime diensten en burgerrechten zijn een belangrijke paradox in een democratische rechtstaat, zeker in Amerika. Na de eerste bomaanslag op het WTC in 1993 en de bom-
O
aanslag in Oklahoma City in 1995 ontstond er oppositie tegen de geplande uitbreiding van die bevoegdheden. Die oppositie lijkt nu te worden platgewalsd door de publieke opinie. Bush heeft met zijn simpele dichotomie van 'niet voor ons, dan tegen ons' het gezonde verstand gemarginaliseerd. Wie zich kritisch uitlaat tegen een omvangrijker instrumentarium voor opsporing, counterintelligence en terrorismebestrijding, heet de nieuwe vijand van de Amerikaanse waarden en normen. Amerika heeft in het verleden vaker de burgerrechten ondergeschikt aan geheime diensten gemaakt. De ambivalente waardering van burgerrechten is dan ook geen novum in de Amerikaanse politieke geschiedenis. Waar extreem links tot extreem rechts zich met de Bill of Rights bewapenen tegen een al te ijverige overheid, is het midden tussen beide uitersten bereid zich in tijden van crises te schikken met inbreuk op haar rechten. Erger dan de historische achterdocht tegen een sterke overheid blijkt de angst voor een ingrijpende overval door anderen die alleen door een uitbreiding van de inlichtingendiensten kan worden tegengegaan - ook als de onderliggende argumentatie aantoonbaar mank gaat.
De Amerikaanse grondwet en de Bill of Rights Dramatische, politieke wendingen in de weredlgeschiedenis gaan vaak gepaard met (bloedige) revoluties waarin een ancient regime wordt vervangen door een nieuwe elite. De Franse en Russische Revoluties zijn daar voorbeelden van. Wie de Amerikaanse Revolutie van 1781 bekijkt, merkt dat deze niet aan die kenmerken voldoet. "Volgens sommige defenities was het helemaal geen revolutie.'" In tegenstelling tot de meeste revolutionare oorlogen had de nieuwe grondwet die er uit voortkwam geen directe gevolgen voor de verdeling van rijkdom, macht en status. "In essentie was het een
1. McCay (ZOOIfpp. 4T
conservatieve revolutie die, in contrast met de Franse Revolutie, niet leidde tot nieuwe klasse tegenstellingen in de samenleving."- Toch was de Amerikaanse Revolutie niet vrij van ideologische tegenstellingen. De bezittende klasse en de mannelijke, blanke middenklasse bleef ook na de revolutie de belangrijkste elite. Tot 1760 werd Amerika door de Britten op afstand geregeerd. Medio de jaren zestig van de achttiende eeuw werden echter de lijnen met Amerika strakker aangehaald. Alle goederen die de koloniën binnenkwamen, moesten via Britse havens gaan. Alle legale documenten en kranten vielen onder een 'stempelbelasting'. Koloniale vertegenwoordigende lichamen werden verboden eigen papiergeld te gebruiken. Deze economische repressie vanuit Engeland werd door de Amerikaans koloniale elite beschouwd als een schandalige inmenging. Tegelijkertijd vatte het idee post dat individuen onvervreemdbare, individuele rechten hadden die een (goede) overheid diende te beschermen. Leven, vrijheid en eigendom moesten door de regering worden beschermd. De beste regering voor die taak, was een regering die gerepresenteerd werd door het volk. Het verzet tegen Britse bemoeienis en de politieke filosofie van onvervreemdbare, individuele rechten bleek een krachtige cocktail te zijn. In 1776 werd tijden hel Eerste Continentale Congres de onafhankelijkheid afgekondigd. Tot 1781 vochten en wonnen de Amerikanen hun revolutionaire oorlog tegen de Britten en stichtten in datzelfde jaar de eerste onafhankelijke regering onder de Articles of Confederation. Er was echter geen sprake van een grondwet. Het eerste uitgeroepen Congres steunde op vrijwillige bijdragen van federale staten en kende slechts het recht oorlogen te beginnen, verdragen te sluiten, maten en gewichten te reguleren buitenlandse politiek te voeren, een postkantoor te beginnen en een leger en de
^s
marine op de been te houden. Amerika bestond uit los zand en al snel braken staatsondermijnende rellen uit. Als reactie werd in Annapolis, Maryland een conventie uitgeroepen en besloten een grondwet in te voeren. In 1787 kwamen 55 delegaties - de Founding Fathers - bijeen om zich over dit probleem te buigen. De Founding Fathers werkten in het geheim en zonder mandaat aan de eerste grondwet van de federatie. Die geheimzinnigheid en het gebrek aan mandaat verschafte hen de vrijheid die ze nodig hadden tot overeenstemming te komen. De bedoeling was een afgeronde grondwet als fait a compli aan de andere staten voor te leggen, in de hoop dat deze snel zou worden geratificeerd. Daarbij waren de zo vaak geroemde Bill of Rights, de eerste codificatie van de burgerrechten in de wereld en Amerika's belangrijkste exportproduct, overigens een uitruil met staten die in de grondwet de individuele burgerrechten te weinig zagen beschermd. Nadat de Founding Fathers de grondwet voor ratificatie aan de staten hadden voorgelegd, ontstond een coalitie van Anti-Federalisten. Zij werden binnen boord gehouden door te beloven na de stichting van de federatie de grondwet met tien amendementen uit te breiden die de individuele burgerrechten moesten veiligstellen. In 1791 waren de Bill of Rights onderdeel van de Amerikaanse grondwet en een product van politiek pragmatisme.
Amerika's politieke cultuur desondanks heeft de Bill of Rights een centrale positie verworven in de Amerikaanse politieke cultuur. Deze cultuur wordt door David McKay gekarakteriseerd door een vreemde paradox. "Amerikanen verwachten veel van hun regering. (...) Tegelijkertijd staan Amerikanen uiterst ambivalent tegenover een sterke overheid.
Amerikanen hebben een historisch wantrouwen jegens een sterke overheid."^ De eerste tien amendementen van de Amerikaanse grondwet, de Bill of Rights, mag dan een politieke deal zijn opposanten van een federale overheid binnen boord te krijgen en te houden, Amerikanen nemen die eerste tien amendementen uiterst serieus. Het verschaft ze de instrumenten die ze tegen een al te bemoeizuchtige overheid kunnen inzetten. Naast vrijheid van meningsuiting, gelijkheid en individualisme is ook de rule of law een belangrijk kenmerk van de politieke cultuur in Amerika. De waarden staan niet vast, ze zijn niet gefixeerd. Hun dynamiek complicerend voor de duiding van de politieke cultuur - is misschien het belangrijkste kenmerk. Die dynamiek kan worden geïllustreerd door de vier kernbegrippen nogmaals te beschouwen op momenten in de geschiedenis dat ze onder druk kwamen te staan, zonder dat dit leidde tot het afschaffen of amenderen van de Bill of Rights. Uit onderzoeken uit de jaren vijftig en zestig blijkt bijvoorbeeld dat Amerikanen het in het algemeen vrijheid een belangrijk concept vinden, maar met een dubbele maat meten als het om specifieke gevallen (pornografie, communisme) blijkt te gaan. De internering van Amerikaanse Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog, het tijdperk van de communisten-jager McCarthy, de bejegening van zwarte Amerikanen in de Zuidelijke steden in de jaren zestig zijn daar voorbeelden van. Wat feitelijk niet valt te rijmen met de Bill of Rights wordt door het oprekken van diezelfde Bill of Rights echter moeiteloos gelegitimeerd. De benadrukking van het tweede kernbegrip in de politieke cultuur, 'gelijkheid', is door critici wel eens als instrument voor het legitimeren van ongelijkheden beschouwd . Wie voortdurend hamert op gelijke kansen, legt de verantwoordelijkheid van falen bij
„„,, , 37WcCay (2001), pp. 1
m
het individu en ontslaat de overheid sociaal beleid te voeren. Volgens McKay moet echter een scheiding worden aangebracht tussen economische gelijkheid - waarvan in Amerika geen sprake kan zijn - en gelijkheid voor de wet, die gegarandeerd is met de Bill of Rights en waar iedereen zich op kan beroepen. Dat gebeurt dan ook in Amerika, van uiterst links tot uiterst rechts op het politieke continuüm. Niets kan de Amerikaanse cultuur echter beter typeren als het individualisme. Ook daar, waarschuwt McKay, moet een scheiding worden aangebracht, ditmaal tussen economisch en cultureel individualisme. Amerikanen zijn niet of nauwelijks lid van een vakbond, maar wel degelijk zeer actief in gemeenschappen die zich vaak rond kerken hebben gecentreerd. Amerikanen zijn overigens collectief denken niet vreemd, zoals eerdere voorbeelden van internering van Amerikaanse Japanners en het McCarthyisme hebben aangetoond. Deze culturele en economische collectiviteit versus individualisme komt aan de oppervlakte in het debat over positieve discriminatie. Door de affirmitive action kan een hele sociale groep een betere positie verkrijgen, tegelijkertijd moet niet de overheid, maar de markt de besten selecteren, wat een uiting is van economisch individualisme Tevens zet positieve discriminatie gelijkheid op gespannen voet met individualisme. Het verklaart de felle discussies die over het onderwerp in Amerika worden gevoerd. Een vierde belangrijke waarde in de Amerikaanse politieke cultuur is democratie en de rule of law - het gegeven dat een overheid zich aan haar eigen regels moet houden. Ook hier signaleert McKay een vreemde paradox: Amerikanen hebben een sterk geloof in de constitutie, sterker dan in vergelijkbare landen. Amerikanen zijn echter, minder tevreden met de instituties die uit de grondwet voortvloeien, zoals het Congres, het presidentiele systeem en de bureaucratie van
de uitvoerende macht. De groep ontevreden Amerikanen blijkt te groeien, maar heeft niet geleid tot een constitutionele crisis of een groep die groot genoeg is het systeem aan te tasten, hoewel die weldegelijk aanwezig is. Timothy McVeigh, de aanslagpleger die een regeringsgebouw in Oklahoma City in 1995 opblies, behoorde tot een uiterst rechtse groepering die veel moeite heeft met de steeds sterker wordende Amerikaanse overheid. Erupties van breed gedragen protest (De Civil War, burgerrechtenorganisaties en de protesten tegen Vietnam) waren echter single issue-bewegingen die snel in de politieke partijen werden geïncorporeerd al beweren critici dat daadwerkelijk revolutionaire groeperingen helemaal geen toegang tot het systeem krijgen, wat de stabiliteit vertekent.^ Dat geloof in de constitutie en tegelijkertijd de felle ideologische debatten over de mate van overheidsingrijpen, wordt wel het 'Amerikanisme' genoemd. "De devotie is zo groot, dat het op unieke wijze in staat is andere systemen, waarden en normen te overklassen."' Of, zoals Ira Katznelson en Mark Kesselman opmerkten: "De bestaande ideologie in dit land is zo machtig, dat bestaande economische en politieke arrangementen niet als de best mogelijke, maar als de enige mogelijke worden gepresenteerd."" Juist dit centrale begrip van de Amerikaanse politieke cultuur - de rule of law - staat in tijden van crisis onder druk.
Repressieve overheid Ondanks de centrale positie van de Bill of Rights in Amerika's politieke cultuur, zijn in het verleden meermalen inbreuken op burgerrechten in naam der nationale veiligheid gepleegd. Een van de bekendste voorbeelden, is de paranoïde angst voor een 'tweede colonne vorming' onder Amerikaanse communisten of sympathisanten van linkse ideologieën in de veertiger, vijftiger en zestiger
4. De kritiek richt zictT op de cosmetisclie uitsiuiting van tegenstand. Het buitensluiten van constitutioneei critisctie oppositie maakt deze slechits onzichtbaar in piaats van de gesuggereerde situatie dat deze kritiek in Amerika helemaal niet zou bestaan. 5. McKay, pp. 17 6. Idem, pp. 5
jaren. In zijn artikel The Bill of Right: Can We Take Freedom For Granted? gaat auteur Richard Criley uitvoerig in op het McCarthyisme in de jaren zestig. Het einde van de Tweede Wereldoorlog luidde niet alleen een bilaterale machtsverhouding tussen Amerika en de USSR in, maar splijtte ook de Amerikaanse samenleving in twee partijen: de echte Amerikanen en zij die tegen Amerika waren. De simpele dicholomische retoriek van Bush is allerminst nieuws te noemen. Twee belangrijke instituties waren de motor achter de heksenjacht; de FBI en de House Un-America Activities Committee HU AC). De HUAC was een wetgevende commissie in het Congres, maar veranderde onder de bezielende leiding van McCarthy in een politieke rechtbank. De straf bestond uit een vermelding op de zwarte lijst wat een baan en huisvesting vaak onmogelijk maakten. De straf was informeel en ongrondwettelijk. Er werd geen bewijs voor de beschuldigingen geleverd en er was geen mogelijk in beroep te gaan. De tweede belangrijkste actor in de strijd tegen communistische Amerikanen, bleek de FBI te zijn. Onder leiding van J. Edgar Hoover werden politieke tegenstanders vervolgd, gedwarsboomd en stelselmatig onder controle gehouden. Van Hoover is bekend dat hij van alle personen die centrale posities in de samenleving innamen, ellen dikke dossiers bijhield. De FBI in Chicago besteedde handen met geld aan undercover agenten om in politieke en andersoortige organisaties te infiltreren. De Socialist Workers Party werd bijvoorbeeld 16 jaar geïnfiltreerd Kosten: 26 miljoen dollar. De operatie had de codenaam COINTELPRO. "De Bureau voerde een uitermate geavanceerde operatie uit, gericht op netwerken, op basis van de theorie dat het indammen van gevaarlijke groepen en de verspreiding van gevaarlijke ideeën de nationale veiligheid in gevaar kon brengen." In 1974 werd een onderdeel van de Freedom
of Information Act verandert wat de deur openzette voor een ongekende stroom aan informatie over de operatie COINTELPRO. De FBI bleek niet alleen informatie te verzamelen, ze was actief betrokken bij de bestrijding van progressieve organisaties die standpunten innamen tegen een repressieve overheid. De FBI facaliteerde niet alleen de wet, ze schreef deze zelf en voerde deze tevens uit. Na de aanpassing van de Freedom of Information Act brak een periode van betrekkelijke openheid aan die met het aantreden van Ronald Reagan echter weer snel de kop werd ingedrukt. Opvallend is dat na deze 'koude periode' van repressie als reactie op (veronderstelde) toegenomen druk op de Amerikaanse democratie het de Bill of Rights waren die de nieuwe openheid afdwong. Het waren de eerste tien amendementen die een instrument boden de periode van repressie te onderzoeken en tot de conclusie te komen dat hier door de Amerikaanse overheid ongrondwettelijk was gehandeld. Het tekent de centrale positie van de Bill of Rights in Amerika's politieke cultuur. Na een repressieve periode breekt dus een periode aan van ruimere interpretatie van die Bill of Rights waardoor de doorgeschoten machtsuitoefening van de overheid weer aan banden wordt gelegd. Dit voortdurend dynamisch interpreteren van de Bill of Rights is een belangrijk kenmerk van die Bill of Rights: de interpretatie verschaft tegelijkertijd de legitimiteit voor de overheid zich repressiever op te stellen (geen zelfmoordpact) en burgers de instrumenten daar kritiek op te hebben.
De koude jaren '80 Na het McCarthyisime en de herinterpretatie van de Bill of Rights brak met het aantreden van Reagan wederom een repressieve periode aan. Reagan voerde in snel tempo wetten en richtlijnen door die de vrijheid van informatie weer radicaal indamde. In juni 1981 nam
7. Tinal Report of tfïë Senate Select Committee to Study Governmental Operations with respect to Intelligence Activities - Boek III, Staff Report, 1976
r-^-s. „
„.^-,-%.
.. -v.^, ^..
mimk,}- ••• •
het Congres een wet aan die het publiceren van eerder openbaar gemaakte, geheime gegevens, strafbaar stelde (de zogenaamde Intelligence Identities Protection Act). Wetenschappers, journalisten en burgers werd het onmogelijk gemaakt documenten op te vragen omdat er onmogelijke bedragen voor werden gevraagd. In maart 1983 verbood Reagan ongeautoriseerd lekken van overheidsambtenaren. Niet alleen CIA-agenten verloren hun recht op vrije meningsuiting, alle overheidsfunctionaris mochten in hun hele leven niet spreken over hun werkzaamheden voor de Amerikaanse overheid. De FBI kreeg in datzelfde jaar het recht met informanten te werken, zelfs als er geen aanleiding was personen van criminele activiteiten te verdenken. In 1984 werd een Anti-Terrorism Act aangenomen die mogelijk maakte Amerikanen die terroristische organisaties steunden, tien jaar gevangen te houden. Wat een terroristische organisatie was, werd overigens bepaald door de FBI. Volgens burgerrechtenorganisaties was dit een overbodige wet, daar kidnapping, bomaanslagen, moord en sabotage al door andere wetten waren verboden. Maar de wet ging verder. Ook het steunen van arme, MiddenAmerikaanse landen (schoolboeken naar Nicaragua), was bij wet verboden. De repressie nam McCartyistische trekjes aan.
Doorgetrokken lijn De angst voor terroristische aanslagen heeft ook na Reagan geleid tot repressievere wetgeving. In 1997 stelt de American Civil Liberties Union (ACLU), Amerika's grootste burgerrechtenorganisatie, dat anti-terrorisme wetgeving in Amerika leidt tot inbreuken in burgerrechten. Met name de strafbaarheidstelling van terrorisme heeft de lijn tussen militaire en politiële diensten (tussen het Pentagon en de FBI en CIA en het ministerie van Justitie) vertroe-
beid. Bij grootschalige terroristische aanvallen in Amerika, kunnen nu ook militairen tegen de eigen bevolking worden ingezet. "Landen waar militairen deel uit maken van de burgerpolitie, hebben een sterk repressief karakter", reageerde advocaat van de ACLU Lou Bogard in 1997. Hij is niet de enige die zorgen maakt over de gevolgen van terrorisme op de burgerrechten van Amerikanen. Twaalf dagen na de ramp verschenen in de Washington Post en de Los Angeles Times artikelen waarin de snel doorgevoerde anti-terrorisme maatregelen van president Bush tegen het licht werd gehouden. "Er dreigt in potentie veel bijkomende schade aan onze grondwet", stelde Jerry Berman, directeur van het Center for Democracy and Technology (CDT). CDT houdt de Amerikaanse wetgeving met betrekking tot vrijheid van meningsuiting, internet en geheime diensten regelmatig onder de loep. Een van de voorstellen in de nieuwe anti-terrorisme wet is het mogelijkheid bewijsmateriaal dat door geheime diensten is verkregen als wettig bewijsmateriaal te gebruiken. Het gevaar dreigt dat een ongecontroleerde, onoverzichtelijke en ongrondwettelijk verkregen stroom informatie in de rechtszaal terechtkomt waarmee, voor een jury, verdachten worden veroordeeld. Voorts wordt het mogelijk om van terrorisme verdachte buitenlanders zonder vorm van protest vast te zetten om verder onderzoek te verrichten zonder risico te lopen dat de aanslag toch plaats zal vinden. Verder wijzen critici erop dat de voorstellen nauwelijks door juristen op implicaties kan worden geanalyseerd. De vraag rijst echter of een uitbreiding van de bevoegdheden een oplossing is voor het probleem terrorisme te bestrijden. Het antwoord is nee. Niet de bevoegdheden, maar de organisatie van terrorismebestrijding lijkt het probleem te zijn. Een tweede oorzaak waarom de aanslag op het WTC en het Pentagon niet kon worden voorkomen, was de focus op massa vernietigingswapens (gifgassen) en raketaan-
vallen. De asymmetrische oorlog waarbij een terrorist een vliegtuig kaapt met een plastic mes, is jarenlang door de FBI, CIA en NSA van de politieke agenda gehouden.
Counterterrorisme als beleidsstrijd Volgens de Amerikaanse politicologe Martha Crenshaw is het uiteindelijk de definitie van terrorisme die bepaald welke organisatie binnen de Amerikaanse overheid de centrale positie in de bestrijding daarvan krijgt. Wordt terrorisme gedefinieerd als een misdaad, dan zal het ministerie van Justitie en de FBI de belangrijkste instituties zijn in de bestrijding. Als terrorisme wordt gedefinieerd als een daad van oorlog, is het de CIA en de Pentagon die voorop gaan. Als terrorisme wordt gedefinieerd als 'biologisch terrorisme', zoals werd gevreesd na de aanslag met sarin in de metro van Tokyo in 1995, dan zijn het organisaties van de Health and Human Services die de scepter zwaaien. De definitie van het probleem is een onderdeel van de politieke strijd tussen deze instituties in de Amerikaanse uitvoerende macht. Een gevolg is echter dat er op het gebeid van terrorismebestrijding geen beleidsmonopolie bestaat. De politieke strijd om de juiste definitie van het probleem zet zich ook na de toedeling van taken tussen de verschillende actoren voort. Die strijd vindt voornamelijk plaats tussen de veiligheidsadviseurs van de president en de bureaucratische FBI en CIA. De poging om dit probleem op te lossen door zogenaamde lead agency's in te stellen (geïnstitutionaliseerde beleidsmonopolies), heeft nauwelijks effect gehad. Formeel is het ministerie van Buitenlandse Zaken de lead agency bij internationaal terrorisme en de FBI bij binnenlands terrorisme. Maar beide instituties botsen regelmatig met elkaar. "Bureaucraten [FBI-agenten,
8. CrensMw, M7^0m] Counterterrorism Policy and Political Political Process, Studies in Conflict & Terrorism
spvdl] zullen zelfs meer weerstand bieden tegen opdrachten als ze vermoeden dat deze van staf van de Nationale Veiligheidsraad komen [onderdeel van presidentskabinet, spvdl]. Het resultaat van deze spanningen is dat de Nationale Veiligheidsraad vaak de bureaucratie links passeert," stelde Cyrus Vance, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken bij diens ontslag toen zijn negatieve advies geen bevrijdingsmissie tegen gegijzelde Amerikanen in Iran uit te voeren aan de kant werd geschoven door de veiligheidsadviseur Zbigniew Brzezinski van Bush sr. Tussen de verschillende instituties die zich over de nationale veiligheid buigen, botert het dus niet. In het onderzoek naar de aanslag op de USS Cole in de haven van Yemen, oktober 2000, eiste de FBI bijvoorbeeld een centrale rol in het onderzoek en een centrale positie in de onderhandelingen met de regering van Yemen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zette de FBI echter een voet dwars en eiste zelf de centrale rol op. De interdepartementale strijd legde geruime tijd het onderzoek goeddeels lam. Maar niet alleen de interdepartementale strijd tussen de veihgheidsadviseurs van de president en de bureaucratie van de FBI en CIA laait regelmatig op. Ook de strijd tussen FBI en CIA is vaak realistischer dan wordt verbeeld in menig Hollywoodproductie. In de Congress-studie A Framework for Reform of the U.S. Intelligence Community wordt de 'ware' reden uit te doeken gedaan waarom de inlichtingendienstenstructuur in Amerika onder Clintons bewind op de schop moest. Die belangrijkste reden was de felle bureaupolitieke strijd tussen verschillende inlichtingendiensten. "In de veiligheidswereld is het conflict tussen de CIA en de FBI legendarisch." Dat komt volgens de onderzoekers doordat de CIA meer 'aanvallende' en de FBI meer 'defensieve' doelen heeft. Het hardnekkige wantrouwen dat wederzijds de samenwerking verlamt kan niet worden
Q
opgelost door een verruiming van de bevoegdheden, welke dan ook.
Conclusie Drie weken na de ramp in New York zijn de eerste vredesdemonstraties gehouden. Ruim 1500 demonstranten, begeleid door wat nerveuze politieagenten, liepen van Time Square naar de Amerikaanse zetel van het IME Aan de kant van de weg stond een tegendemonstrant met een bord 'Welcome traitors!'. Een Nederlandse verslaggeefster vroeg hem wat hij van de demonstranten vond. Niet veel goeds, was het antwoord. Maar demonstreren mochten ze, want Amerika was toch altijd nog een democratie. Het voorval tekent het grondwettelijke vertrouwen in Amerika. De Bill of Rights is misschien voor veel Amerikanen geen zelfmoordpact, het vertrouwen in de democratie is ongekend. De geschiedenis van het land heeft eerder laten zien dat in tijden van crisis de interpretatie van de burgerrechten worden opgerekt. De internering van Amerikaanse Japanners, de raciale scheiding in het zuiden van Amerika en het McCartyisme zijn daar de treffendste voorbeelden van. Dat kan ook, omdat de Bill of Rights met opzet zeer ruim gedefinieerd. Ze vormen de eerste tien amendementen van de Amerikaanse grondwet. Die ruime redactie van die grondwet zorgt tegelijkertijd voor een stabiele constitutie in het land. De verwachting is dat de burgerrechten als reactie op de aanslagen ruimer zullen worden gedefinieerd, tegelijkertijd zullen ze niet geamendeerd worden. Het is wachten op een periode van stabiliteit en herwonnen vertrouwen in de Amerikaanse binnenlandse veiligheid. Drie weken na de ramp lopen al weer 1500 nuanceringen door de straten van New York en geen van de omstanders is bereid ze de hersens in te slaan. Dat biedt hoop. Hoop voor de toekomst.