Artikel: Een Rood Plein voor Berlijn. Het ontstaan van de Marx-Engels-Platz in Oost-Berlijn Auteur: Hidde van der Wall Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 26.2, 5-26 © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Hidde van der Wall
Een Rood Plein voor Berlijn Het ontstaan van de Marx-Engels-Platz in Oost-Berlijn
De deling van Berlijn na de Tweede Wereldoorlog had ingrijpende gevolgen voor de stedelijke structuur. De vooroorlogse city rond Unter den Linden, FrIedrichstraBe, WilhelmstraBe en Leipziger StraBe kwam aan de rand van Oost-Berlijn te liggen en verloor zijn centrumfunctie. Vooral na de bouw van de Berlijnse Muur in 1961 werd dit gebied een tweederangs deel van de stad. Langzamerhand ontwikkelden zich nieuwe centra rond de Gedachtniskirche in West-Berlijn en rond de Alexanderplatz in Oost-Berlijn.
Bij de oprichting van de Duitse Democratische Republiek (DDR) op 7 oktober 1949 was besloten dat Oost-Berlijn de hoofdstad van de nieuwe socialistische staat zou worden. Hoewel het oude historische centrum door de deling niet centraal in de stad lag, wilde DDR-leider Walter Ulbricht er een enorm plein aanleggen. Dit nieuwe plein (zie kaart pagina 6 nummer 1) zou moeten functioneren als hét politieke en culturele centrum van de stad en op termijn, nadat de kapitalistische Bondsrepubliek door het 'superieure' socialisme verslagen zou zijn, van het verenigde socialistische Duitsland. Na deze onvermijdelijke overwinning van de DDR zou het oude centrum weer in het midden van de stad komen te liggen.
Het grote voorbeeld voor dit Centrale Plein, de Marx-EngelsPlatz, was het Rode Plein in Moskou. Toen het plein na jaren van geldgebrek, besluiteloosheid en een tekort aan daadkracht zijn uiteindelijke vorm kreeg was het een trieste vlakte geworden. Dit artikel gaat over het ontstaan, of eigenlijk het niet ontstaan, van het Centrale Plein van de DDR; over hoe Ulbrichts droom niet gerealiseerd werd.
In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog zagen stedenbouwers als Hans Scharoun in de -relatief geringe- verwoestingen van Berlijn de kans om een nieuwe, 'betere' stad te bouwen. Naar modernistische dromen uit de jaren twintig planden zij een aan het moderne autoverkeer aangepaste tuinstad. Hierin zou met uitzondering van een enkel 5
Het centrum van Berlijn in de jaren tachtig. 1. De Marx-Engels-Platz, gelegen tussen de Kupfergraben in het westen en de Spree in het oosten. Het noordelijke deel van het plein is de voormalige Lustgarten, op het zuidelijke deel stond het Slot. 2. Het Palast der Republik, gebouwd in 1974-76 op het deel van de Marx-Engels-Platz waar zich tot 1950 de beroemde tweede binnenplaats van het Slot (architect Andreas Schlüter) bevond. 3. Het gebouw van de Staatsraad van de DDR, gebouwd in 1962-1964. 4. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gebouwd in 1964-1967. 5. Het terrein waar in de oorspronkelijke plannen het Centrale Gebouw gepland stond. In de jaren tachtig verscheen hier een monument voor Marx en Engels. 6. De Fernsehturm, gebouwd in 1966-1969 ten zuidwesten van het station Alexanderplatz. 26.2
'Traditionsinsel' geen plaats zijn voor de historische stad. Deze plannen werden nooit uitgevoerd, mede vanwege de deling van de stad in 1948, toen Oost-Berlijn een eigen stadsbestuur kreeg, en de stichting van twee Duitse staten in 1949. Het centrum van Oost-Berlijn kwam rond de Alexanderplatz te liggen. In de jaren zestig werd dit plein verbouwd. Er werd vergaand in de stedelijke structuur ingegrepen; straten werden verbreed en verlegd en er werden flats neergezet om de oude huurkazernes te vervangen. Nog radicaler was de afbraak op het Fischerinsel, waar eind jaren zestig de bebouwing van het middeleeuwse Cölln volledig afgebroken werd en plaats maakte voor een aantal woontorens.' De Oost-Duitse stadsplanners hadden, evenals de planners in het westen, geen oog voor de bestaande stad. Daarmee stonden zij in een traditie die op de jaren twintig terugging en in de eerste naoorlogse jaren hoogtij vierde. Toch had Walter Ulbricht, de leider van de communistische partij SED en dus de sterke man van de DDR, een hekel aan het in zijn ogen on-Duitse modernistische tuinstadidee.^ Hij haalde fel uit naar architecten die 'nicht an die Gliederung Berlins anknüpfen, sondern an ihre kosmopolitische Phantasien glauben, dafi man in Berlin Hauser bauen könne, die ebensogut in die südafrikanische Landschaft passen.'^ Deze antimoderne, antikosmopolitische houding is ook bij de nazi's terug te vinden. Ulbricht had uitgesproken ideeën over hoe het centrum van Berlijn tot regeringszetel van de 'eerste socialistische staat op Duitse bodem' uitgebouwd moest worden. Hij was een bewonderaar van de stadsplanning en architectuur van Sovjetleider Stalin en had zich in 1949 in Moskou uitgebreid over diens stedenbouwkundige politiek laten informeren**. In Moskou raakte hij onder de indruk van het Rode Plein'. Iets dergelijks wilde hij in Berlijn ook. Ulbricht verkondigde zijn visie op 22 juni 1950, tijdens de derde partijdag van de SED: het centrum moest door monumentale gebouwen een hoofdstedelijk karakter krijgen. Er moest een grote 'Hauptmagistrale' gevormd worden, die van de Brandenburger Tor naar de tot Stalinallee omgedoopte Frankfurter Allee zou voeren, In die Centrale As zou een enorm 'Centraal Plein' gecreëerd worden door de Lustgarten te vergroten met het terrein van het af te breken Slot. Hier zou het volk haar 'Kampfwille und Aufbauwille' middels massademonstraties tot uitdrukking brengen. De pleinen in de as, het nieuwe Centrale Plein en de Alexanderplatz, moesten 'architektonisch schön im Sinne des Volksempfindens' vormgegeven worden: in monumentale gebouwen (dat waren voor Ulbricht vanzelfsprekend hoge gebouwen) moest de kracht van het Duitse volk en de grootse socialistische toekomst van Duitsland uitgebeeld worden.&
7
Plannenmakerij Enkele dagen na Ulbrichts toespraak werd het Aufbaugesetz aangenomen. Deze wet regelde onteigening van gebouwen en grond voor de stadsplanning^. Tegelijkertijd publiceerde het Ministerium für Aufbau de GrundsBtze des Stadtebaus. In dit document werd de nadruk op de monumentaliteit en historiciteit van de stad gelegd; het volgde Stalins stedenbouwkundige beleid van het benadrukken van nationaal erfgoed als antwoord op het, als westers en kapitalistisch voorgestelde, kosmopolitische modernisme.8 Dat dit in de praktijk betekende dat steden toch ingrijpend veranderd konden worden blijkt wel uit de zesde Grundsatz, die over de omgang met centra ging: hier moesten grote monumentale gebouwen verrijzen.*^ Deze principes werden naar aanwijzingen uit de Sovjetunie opgesteld door de architect Kurt Liebknecht. Liebknecht had jarenlang als banneling in Moskou gewoond en gewerkt. Hij deelde de stedenbouwkundige ideeën van Ulbricht en voerde nauw overleg met hem. De partijleider had hem en Edmund Collein (de 'tweede man' onder de architecten in de DDR) kort voor de toespraak op de derde partijdag nauwkeurig over zijn plannen ingelicht en geïnstrueerd"\ Liebknecht was lid van het Centraal Comité van de SED. Als directeur van het Institut für Stadtebau und Hochbau van het Ministerium für Aufbau en vanaf januari 1951 als president van de nieuw opgerichte Deutsche Bauakademie was Liebknecht de leidende architect in de DDR. Hij was een fel tegenstander van de Nieuwe Zakelijkheid en de Bauhaus-stijl en riep, geheel in overeenstemming met Ulbricht, op tot een terugkeer naar het cultureel erfgoed van de klassieken'^ Hij gaf leiding aan de groep die het 'Aufbauplan für das Zentrum des neuen Berlin' uitwerkte. In dit op 27 augustus 1950 bekend gemaakte plan werden Ulbrichts ideeën uitgewerkt. Op de plek van het Slot was een Zentraler Platz gepland, dat met 82.000 vierkante meter veel groter zou worden dan zijn voorbeeld, het Rode Plein in Moskou (50.000 vierkante meter). Als tegenhanger van het Mausoleum van Lenin op dit Rode Plein, bestond het idee om de stoffelijke resten van Karl Marx uit Londen te laten overkomen en in een tombe op het Centrale Plein bij te zetten'^. Zo moest het voorbeeld van Moskou overtroffen worden. Het Centrale Plein moest bekroond worden met een Zentrales Gebaude in de vorm van een hoog regeringsgebouw, als 'bauliche Darstellung' van de macht van de nieuwe staat. Tot vlak voor de bekendmaking van de plannen bestond nog veel onduidelijkheid over de functie van het Centrale Gebouw. In de plannen die op 15 augustus aan het Politburo voorgelegd werden was geen functie ingevuld. Stemmen die het, in sociaal-democratische traditie, tot een Volkshaus (een gebouw voor culturele en politieke bijeenkomsten als gift van de staat aan haar burgers) wilden maken kregen tegenstand 26.2
van Walter Ulbricht, die vond dat het belangrijkste gebouw van de hoofdstad een staatsgebouw moest zijn. Zijn voorkeur voor een Regierungshochhaus gaf uiteindelijk de doorslag. Het Centrale Gebouw moest aan de overkant van de Spree komen, dus aan de oostzijde van het Centrale Plein, zodat het mooi in de zichtlijn van Unter den Linden stond. Aan de achterkant moest het grenzen aan een ander plein, dat voor het Raadhuis zou komen. Samen met het Centrale Plein en de Alexanderplatz zou deze Rathausplatz deel uitmaken van een door Liebknecht bedacht systeem van pleinen voor massale demonstraties en parades. De plek waar de resten van het Nationaldenkmal uit de keizertijd stonden zou op het Centrale Plein komen te liggen. Op die plaats was een monument voor de FIAPP, een aan het communistische blok gerelateerde internationale organisatie voor politieke gevangenen van het fascisme, gepland.'^ Ter gelegenheid van de goedkeuring van zijn plan door de regering zei Liebknecht dat de 'architektonische Gestaltung des Zentrums (...) besondre Aufmerksamkeit zu widmen' was. Hij noemde de Lustgarten 'der beste Platz für fliefiende und stehende Demonstrationen'. Door afbraak van de 'Schlofiruine' moest die de vereiste omvang krijgen. De vormgeving van dit plein zou een 'besondere Bedeutung' krijgen door een Hochhaus in de as van Unter den Linden te plaatsen.i**. Liebknechts plannen kwamen zo geheel met de wensen van Ulbricht overeen. De typering 'SchloSruine', die Liebknecht en Ulbricht gebruikten, was misleidend, want het deed voorkomen alsof er van het Slot weinig meer over was na de bombardementen en dat het niet meer te redden was. In mei 1944 had een bom een flink gat in de gevel aan de Lustgarten geslagen. Bij een massale, op het centrum gerichte luchtaanval op 3 februari 1945 werd het Slot door brandbommen getroffen. Behalve de noordwestelijke hoek was het Slot geheel uitgebrand en zwaar beschadigd. Het was echter niet verwoest: de constructie van het gebouw was nog vrijwel geheel intact." Het kon in 1946 reeds twee exposities herbergen. Aan het Slot was gebouwd door de beste Pruisische architecten, zoals Andreas Schlüter, Eosander von Göthe en Karl Friedrich Schinkel. Het bepaalde de inrichting van zijn omgeving en had een cruciale rol in de ontwikkeling van Berlijn in westelijke richting gespeeld.
Afbraak Een alternatief plan van de architect Richard Paulick, die het Centrale Plein voor het Raadhuis aan wilde leggen waarmee het Slot gespaard zou worden, vond geen navolging.'^ Paulick vond dat het Centrale Plein op de plek van het Slot te groot zou zijn. Ulbricht wilde het Centrale Plein van zijn socialistische staat juist op de plek van het Slot aan laten 9
leggen; als machtscentrum van de feodale en militaristische Pruisische staat en het door conservatieven en kapitalisten gedomineerde Keizerrijk was het een gehaat symbool van onderdrukking, autoritarisme, militarisme, kapitalisme en conservatisme. Met de afbraak van het Slot demonstreerde Ulbricht de breuk met dat verleden en de overwinning van het socialisme. De Duitse geschiedenis zou een nieuwe wending gekregen hebben: het proletariaat had de macht gegrepen en maakte korte metten met militarisme, imperialisme en kapitalisme. Ulbricht had geen oog voor de historische, architectonische en stedenbouwkundige waarde van het gebouw. Een poging van de architect Hans Scharoun en ministerpresident Otto Grotewohl om op het laatste moment tenminste de bijzondere binnenplaats van de barok-architect Schlüter te bewaren, mislukte'''. Het Slot, door de DDR-autoriteiten beschreven als de 'feodale dwangburcht van de Hohenzollern-dynastie''^, moest helemaal verdwijnen. Partijkrant Neues Deutschland schreef: 'Laat het ons niet langer aan een roemloos verleden herinneren.''^ De sloop van het Slot begon al begin september 1950. Het regime wilde vanwege de maatschappelijke weerstand tegen de afbraak zo snel mogelijk handelen. Ook moest het plein, inclusief de tribunes van waar de leiders de demonstraties konden bekijken terwijl zij zich door de demonstrerende massa lieten toejuichen, op tijd klaar zijn voor de viering van 1 mei in het volgende jaar. Het plein werd op die dag met een massademonstratie ingewijd. Het kreeg de naam Marx-Engels-Platz, naar de twee Duitse 'ideologische vaders' van het socialisme. Karl Marx en Friedrich Engels maakten integraal deel uit van wat de Israëlische historicus Maoz Azaryahu het 'kanoniek systeem' van de DDR noemt; een systeem dat diende tot zelfdefinitie en identificatie naar buiten.^'' Zo eigende de DDR zich een stuk Duitse geschiedenis toe, terwijl het andere delen, zoals Pruisen^i, van zich afstootte. Marx-Engels-Platz was een enorm plein van 400 meter lang en 240 meter breed. Het had een oppervlakte van meer dan 82.000 vierkante meter. De oostzijde werd door de eretribune begrensd; aan de andere zijden stonden gebouwen van een behoorlijke omvang met een statig uiterlijk, zoals het Zeughaus, de Dom, de paleisstallen en het museum en de Bauakademie van Schinkel. In de enorme ruimte van Marx-Engels-Platz leken deze gebouwen echter klein. Zij waren niet in staat het te grote plein voldoende te begrenzen, zodat er geen 'pleinervaring' mogelijk was.-'
26.2
Het Centrale Gebouw Ulbricht en Liebknecht wilden het Centrale Gebouw tot het architectonische hoogtepunt van de stad maken. Het zou bestaan uit een hoog regeringsgebouw en een lage parlementszaal. Hierin is, bedoeld of onbedoeld, de verhouding tussen die twee instellingen in de DDR uitgebeeld. Een eerste ontwerp voor dit gebouw leverde Richard Paulick eind 1950. Zijn modernistische ontwerp bestond uit een 120 meter hoge toren aan de zijde van de Rathausplatz en een laagbouw voor het parlement aan de zijde van de Marx-Engels-Platz. Door twee bruggen over de Spree zou dit complex met de Marx-Engels-Platz verbonden worden, waar een tribune langs het Centrale Gebouw gepland was. Begin 1951 kwam Hans Hopp met een voorstel dat model zou staan voor volgende ontwerpen. Hopp ontwierp een 150 meter hoge hoogbouw, die uit het midden van een horizontaal gebouw oprees. Dit gebouw was door een brug verbonden met de tribune op Marx-Engels-Platz. Het eind dat jaar voorgestelde tweede ontwerp van Paulick leek sterk op dat van Hopp. Beide ontwerpen maakten gebruik van klassieke vormen, zoals Ulbricht voor ogen had. Deze architectuurpolitiek diende ook het hoge doel van de DDR-leiding: het bereiken van Duitse eenheid onder het socialisme. Het 'nationale' karakter van deze architectuur werd gezien als een 'einigende' kracht.^^ Vanaf het voorjaar van 1952 werd het oostelijke deel van de socialistische Hauptmagistrale, de Stalinallee, aangelegd. Deze prestigieuze Prachtstrajie zou een uitdrukking moeten worden van de kracht van het Duitse volk in de wederopbouw na de oorlog. De financiële situatie van de DDR dwong de leiding tot het maken van keuzes: er was geen financiële armslag voor twee grote bouwprojecten tegelijk. De Stalinallee kreeg voorrang, omdat het hier om sociale woningbouw ging. De leiding van de DDR wilde niet de indruk wekken in de eerste plaats voor zichzelf en pas dan voor de bevolking te bouwen. Er was ook een symbolische reden om op de Stalinallee te beginnen: via deze straat was het Rode Leger in 1945 de stad binnengekomen. Tijdens dit gedwongen oponthoud in de ontwikkeling van de MarxEngels-Platz werd door CoUein voorgesteld het Centrale Gebouw niet op de geplande plek aan de overzijde van de Spree, maar op de plek van het afgebroken Slot neer te zetten. Dit zou als voordeel hebben dat het plein, dat veel te groot was om nog aanspraak op de benaming 'plein' te kunnen maken, zou verdwijnen en de stedelijke structuur niet verder aangetast hoefde te worden. Dit idee vond geen weerklank bij Ulbricht.2-* Die was te zeer door zijn megalomane voorstelling van het Centrale Plein geobsedeerd om op andere gedachten gebracht te kunnen worden. 11
Zodra de eerste fase van de Stalinallee in 1958 zijn voltooiing naderde kwam er meer ruimte om het Centrale Plein en het Centrale Gebouw te realiseren. Een reden om de planning van het centrum weer op te pakken was dat de West-Duitse Bondsdag in 1957 een prijsvraag met de titel Hauptstadt Berlin uitgeschreven had, dat architecten en stedenbouwers vroeg plannen voor heel Berlijn in te leveren^'. Er moest ook tegenwicht geboden worden aan het West-Berlijnse Hansaviertel, een prestigieus nieuwbouwproject in ontwikkeling, dat op zijn beurt weer een antwoord was op de Stalinallee.
Gerhard Kosel en Hermann Henselmann Staatssecretaris van het Ministerium für Bauwesen Gerhard Kosel kreeg van de partijleiding de opdracht voor de 5e partijdag in april 1958 een ontwerp in te dienen, dat als voorbeeld zou dienen voor een prijsvraag. Dit 'Ideeenwettbewerb zur sozialislischen Umgestaltung des Zentrums der Hauptstadt der DDR, Berlin' werd uitgeschreven als antwoord op de West-Duitse prijsvraag. Kosel, die kort hierna lid van het Zentralkomitee werd, kwam zijn goede reputatie bij de partijtop na. Zijn voorstel borduurde voort op het concept van de ontwerpen van Hans Hopp (die hem nu assisteerde) en Richard Paulick uit 1951, maar maakte gebruik van moderne vormen. Dat had te maken met een nieuwe architectuur- en stedenbouwpolitiek vanuit de Sovjetunie na de dood van Stalin in 1953. De nieuwe eerste man van de Sovjetunie, Nikita Chroesjtsjov, zwoer in 1954 de stalinistische bouwstijl af en koos voor een modernistische stijl-^. De armlastige DDR kwam graag aan deze politiek tegemoet en omhelsde het moderne bouwen, dat nu eenmaal een stuk goedkoper was dan de classicistische stijl die tot dan toe gebruikt werd. Het 150 meter hoge gebouw van Kosel werd geflankeerd door twee enorme waterbekkens-''. Hier zou een derde van het middeleeuwse Berlijn, waaronder de Nikolaikirche en de omringende buurt, voor moeten wijken. De buurt rond de Nikolaikirche is de ontstaansplek van Berlijn. Het doel van Kosel heiligde echter alle middelen. Hij wilde een centrum voor de internationale arbeidersklasse scheppen: 'Die Architektur des Zentrums soil alle Werktatigen mit Zuversicht, Mut und Begeisterung erfüllen, soil den Wankelmutigen aufrichten und den Feinden des Fortschritts ein Dorn im Auge sein.' De superieure kracht en de overwinning van de socialistische maatschappij zouden in de architectuur en maat van de gebouwen tot uitdrukking moeten komen.^^ Kosel kreeg zware kritiek van Hermann Henselmann, die niets zag in het idee van één centraal Hochhaus. Henselmann voelde zich gepasseerd door de buitenstaander Kosel, die volgens hem niet in de stedenbouwkundige problematiek van de stad ingewijd was. Henselmann was sinds 26.2
juli 1953 chefarchitect en hoofd stadsplanning van de gemeente Berlijn; een functie die door burgemeester Friedrich Ebert gecreëerd was nadat deze onenigheid met Ulbricht gehad had over details bij de planning voor de stad. Ulbricht had al een partner in Liebknecht (en vanaf 1958 in Kosel); Ebert vond er een in Henselmann.^"^ Henselmann was een vooraanstaande architect met een modernistische instelling, die zich maar moeilijk naar de wil van de DDR-leiding schikte. Als overtuigd socialist was hij geschokt toen zijn modernisme door de partij fel bekritiseerd werd^". In 1951 werd zijn vriend Bertolt Brecht ingezet om hem ervan te overtuigen dat het socialisme niet bij zijn modernistische ontwerpen gebaat was. Brecht overreed Henselmann de historiserende stalinistische bouwstijl te omarmen^'. Vervolgens maakte Henselmann enorme indruk met het op Schinkel geïnspireerde Hochhaus an der Weberwiese, dat het prototype werd voor de architectuur aan de Stalinallee. In die Stalinallee mocht Henselmann vervolgens de prestigieuze pleinen Strausberger Platz en Frankfurter Tor ontwerpen. En dat terwijl zijn eerdere ontwerpen als te modernistisch afgewezen werden. Nadat de DDR in de tweede helft van de jaren vijftig in navolging van Chroesjtsjov het modernisme omarmde, had de van huis uit modernistische Henselmann een groot voordeel ten opzichte van Liebknecht. Omdat de ideëen van laatsgenoemde niet in de nieuwe architectuurpolitiek pasten, kwam Kosel bij de partijleiding in beeld als architect^^. Zijn kritiek op het plan van Kosel bracht Henselmann in conflict met de partijleiding, de opdrachtgever van Kosel. Kosels ontwerp voldeed geheel aan de ideeën van de partij en haar leider Ulbricht. Kort hierop bracht een ontwerp voor het Centrale Gebouw Henselmann verder in conflict met de partij. In plaats van een hoogbouw voor de regering koos Henselmann, geheel tegen de partijlijn in, voor een parlementsgebouw in de vorm van een lage koepel, gesierd met een hoge stalen naald.
Prijsvraag De prijsvraag over de 'sozialistische Umgestaltung' van het centrum was vooral gericht op het centrale ensemble op de Marx-Engels-Platz. Daarnaast wees de opdracht het gebied tussen de Marx-Engels-Platz en het station Alexanderplatz aan als een openbare ruimte met een centrumfunctie voor de gehele stad; een teken dat de DDR-leiding begon in te zien dat het centrum van Oost-Berlijn zich meer naar het oosten ontwikkelde. De prijsvraag liep van 7 oktober 1958 tot 15 april 1959. Bijna alle inzendingen volgden min of meer het ontwerp van Kosel, dat als voorbeeld aan de deelnemers meegegeven was. Twee inzendingen vielen uit de toon (en in de smaak bij het publiek), namelijk die van de 13
Russische architecten Naumov en Speransky en die van Henselmann. De Russen verwierpen het idee van monumentalisme vanuit de visie dat in de socialistische stedenbouw geen gebouw belangrijker moest worden gemaakt dan de andere. Zij kozen voor samenhang'^. Als Centraal Gebouw hadden zij een laag parlementsgebouw voor ogen, waar een 260 meter hoge stalen naald uit oprees om aan de eis van hoogbouw te voldoen. Ook Henselmann plande een laag parlementsgebouw. Zijn ontwerp werd bekroond met een Turin der Signale, een televisietoren van 320 meter hoog. Deze toren was uitgerust met een rode bol als eerbetoon aan de Spoetnik, de kunstmaan die de 'superioriteit' van het socialisme aangetoond had.^** Een televisietoren was nodig. Deze was echter niet in het centrum, maar in de wijk Friedrichshain gepland. Henselmann werd vanwege dit 'utopische' plan, dat de verdenking van 'verkeerde ideologische principes' deed rijzen, ontslagen.^5 Geen van beide inzendingen werd bekroond; ze voldeden niet aan de wensen van de opdrachtgever, die een hoog regeringsgebouw wilde. De jury vond de inzending van Kosel, die vanwege zijn functie bij de regering buiten competitie meedeed, het beste. Zijn inzending verschilde weinig van zijn vorige ontwerp. Het enige significante verschil was dat dit nieuwe plan voorzag in een langwerpig gebouw voor het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de westzijde van de Marx-Engels-Platz, aan de overzijde van de zijtak van de Spree.'^ Dit grote gebouw moest de Marx-Engels-Platz een monumentale afsluiting aan de westzijde geven. De bestaande bebouwing was daarvoor niet grootschalig genoeg. Kosel sloeg hierbij geen acht op een van de belangrijkste en meest invloedrijke negentiende-eeuwse gebouwen van Duitsland (en misschien wel van heel Europa): de Bauakademie van Karl Friedrich Schinkel. De grootste architect die Duitsland gekend heeft zag de Bauakedemie als zijn beste gebouw. Volgens de publicist Wolf Jobst Siedler had Ulbricht deze plaats voor het ministerie persoonlijk aangewezen''', wat niet ondenkbaar is gezien het nauwe contact dat de partijleider met Kosel had. Overigens was er in veel andere plannen, waaronder die van Naumov en Speransky en die van Henselmann, ook geen plek voor de Bauakademie.
Bebouwing in de jaren zestig ulbricht benadrukte op 30 mei f960, tijdens een bijeenkomst van een stedenbouwkundige commissie onder zijn leiding, het belang van hoogbouw aan de Marx-Engels-Platz. Besloten werd Kosel en Henselmann nieuwe ontwerpen voor het Centrale Gebouw te laten maken. Henselmann schikte zich naar de lijn van Ulbricht en ontwierp een hoogbouw die, om Kosels waterbekkens te overtreffen, in een kunstmatig meer stond. Financiële problemen leidden echter tot besluiteloosheid en met beide ontwerpen werd niets gedaan. Het gemeentebestuur meende nu de 26.2
De inzending van Henselmann voor de prijsvraag van 1958-1959. Op de voorgrond is de Alexanderplatz te zien. Op de achtergrond de 'Turm der Signale' op de Marx-Engels-Platz met een laagbouw voor het parlement. Links staat het oude raadhuis. Illustratie uit: Harald Bodenschatz e.a., Berlin auf der Suche nach dem verlorenen Zentrum (Berlijn 1995).
15
knoop eindelijk eens te moeten doorhakken. In april 1961 besloot de gemeente om het Centrale Gebouw vanaf 1965 (dus 15 jaar na de sloop van het Slot) te gaan bouwen.^*^ Na dit besluit gebeurde er echter wederom niets. De besluiteloosheid over het Centrale Gebouw werd versterkt doordat in de nieuwe modernistische trend geen plaats was voor een monumentaal statement zoals Ulbricht wilde. Het groeiende besef dat het natuurlijke centrum van Oost-Berlijn niet bij de Marx-Engels-Platz lag maar door de deling van de stad steeds meer naar de Alexanderplatz verschoof, speelde hierbij ook een rol. Deze ontwikkeling werd versterkt door de volledige afsluiting van West-Berlijn met de bouw van de Muur op 13 augustus 1961. Het idee van een politiek en cultureel centrum op de Marx-Engels-Platz was hierdoor een gepasseerd station. De bebouwing van de Marx-Engels-Platz begon dus laat. Aan de zuidzijde van het plein werd in 1962-1964 naast de paleisstallen een gebouw van Roland Korn neergezet (zie kaart p. 6, nr. 3). In de eerste plannen van Kosel voor het Centrale Plein stond hier al een langwerpig gebouw gepland, dat de zuidzijde van het plein monumentaal af moest sluiten. Korn ontwierp hier echter een bescheiden modernistische gevel. Hierin werd het vierde portaal van het Slot geïntegreerd. Dit portaal was tijdens de sloop van het Slot gespaard en opgeslagen, omdat Karl Liebknecht, de leider van de communistische revolutionairen, op 9 november 1918 daar vanaf de socialistische republiek uitgeroepen had. Aanvankelijk zou in dit gebouw het partij-instituut voor marxisme-leninisme gehuisvest worden, wat het informele karakter van de gevel verklaart'*^. Na de dood van president Wilhelm Pieck in september 1960 richtte Ulbricht om de presidentsfunctie te vervangen de Staatsraad op, waarvan hij zelf voorzitter werd"*". De raad werd in dit nieuwe gebouw ondergebracht. In de plannen van Kosel uit 1958 werd de westzijde van Marx-EngelsPlatz begrensd door een groot en langwerpig nieuw gebouw voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit was een poging om 'pleinervaring' te creëren in deze enorme ruimte. In 1961 moest Schinkels Bauakademie hiervoor wijken. In de jaren 1964-1967 werd hier het ministerie van Buitenlandse Zaken gebouwd naar een ontwerp van Josef Kaiser"*! (zie kaart p. 6, nr. 4). Kaiser had zijn naam enkele jaren eerder gevestigd met de tweede fase van de Stalinallee (in november 1961 in verband met de destalinisatie omgedoopt tot Karl-Marx-AUee), waar hij bioscopen en een hotel bouwde. In tegenstelling tot deze gebouwen werd Kaisers bombastische ministerie geen succes. Met zijn hoogte van 44 meter overschreed het ministerie de standaardhoogte van de gebouwen in de omgeving (22 meter). Hierdoor vormde het een radicale breuk met Schinkels Friedrichswerdersche Kirche en de gebouwen van het barokke Forum Fridericianum erachter. Met de Reichsbank, een gebouw uit de nazi-periode waar de partijleiding zijn intrek genomen had, vormde het 145 meter lange ministerie van Buitenlandse Zaken een 26.2
barrière die het nieuwe centrum afsloot van de barokke wijken erachter. De vooroorlogse city werd hiermee definitief tot tweederangs gebied gemaakt.**2 De bouw van het Centrale Gebouw was overbodig geworden doordat alle belangrijke regeringsfuncties nu ondergebracht waren of werden. De ministerraad huisde sinds 1959 redelijk goed in het voormalige stadhuis aan de Molkenmarkt. Het echte centrum van de macht was het gebouw waar sinds 1959 het Centraal Comité van de SED gevestigd was: de voormalige Reichsbank uit 1934. Dit gebouw lag net om de hoek, maar om het plein wat meer aanzien te geven werd het toch tot de MarxEngels-Platz gerekend. Alleen een parlementsgebouw was er niet, maar het parlement was in de DDR geen belangrijke institutie en kwam niet vaak bijeen. Een eigen gebouw had daarom geen prioriteit. Het dure Regierungshochhaus was dus niet meer nodig en werd in oktober 1962 door het Politburo uit de officiële plannen geschrapf*^.
Fernsehturm Ulbricht bleef na deze beslissing van het Politburo geloven in de noodzaak van een hoog, monumentaal gebouw als stadskroon. Hij wilde dat het stadscentrum voor de viering van de twintigste verjaardag van de DDR in 1969 een monumentaal centraal punt zou krijgen. De financiële malaise van de DDR bracht Ulbricht op het idee om de televisietoren als surrogaat voor zijn felbegeerde, maar dure Hochhaus te gebruiken. Sinds 1961 werkte een team van technici aan de plannen voor de toren. Door de televisietoren, die toch gebouwd moest worden, in plaats van in Friedrichshain in het centrum te bouwen en een monumentaal aanzien te geven, bespaarde Ulbricht een hoop kosten. Hiermee werd het plan voor een Turm der Signale, waarmee Henselmann vijf jaar eerder geen voet aan de grond kreeg, weer uit de kast gehaald. Eerst geloofde Ulbricht nog in een hoog regeringsgebouw op de Marx-Engels-Platz; nu pakte hij Henselmanns idee op in een uiterste poging om, ondanks de financiële nood, toch een monumentaal centraal gebouw als hoogtepunt en middelpunt van de stad na te laten. Een hoog gebouw moest de superioriteit van het socialistische systeem symboliseren; de eigenlijke functie van dergelijke hoogbouw bleek uiteindelijk secundair. Eind 1963 sprak Ulbricht met zijn vertrouweling Kosel over dit idee. Kosel was sinds 1961 opvolger van Liebknecht als president van de Deutsche Bauakademie en leidende architect van de DDR. Hij maakte in januari 1964 een schets, waarin de toren uitgerust was met de bol uit de tekeningen van Henselmann voor de Turm der Signale. Verder volgde Kosels schets de vorm en het formaat van de bestaande plannen. Op 14 juni gaf het Politburo Kosel de opdracht om plannen voor de bouw van de televisietoren op een centrale plaats in de stad uit te werken. De toren 17
Het gebouw van de Staatsraad aan de zuidzijde van de Marx-EngelsPlatz, met daarin geïntegreerd het vierde portaal van het Slot. Bron: Goerd peschken e.a., Das Berliner Schlofi (Frankfurt a.M., 1982).
Blik op de Marx-Engels-Platz vanaf de stoep van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de westzijde van het plein. Links de Berliner Dom, rechts het Palast der Republik (bouwjaren 1974-1976). Op de achtergrond is de Fernsehturm zichtbaar. Het plein zelf dient als parkeerplaats voor Trabanten. Bron: Peschken, Das berliner Schlofi. 26.2
moest in 1968 klaar zijn en ruimte bieden aan een café-restaurant. Bij deze gelegenheid sprak Ulbricht zijn vreugde uit over het feit dat er toch een hoog gebouw in het centrum kwam: 'Die Stadt mufi doch ein Gesicht, eine Sensation bekommen.' De stad had volgens hem zo'n (letterlijk en figuurlijk) hoogtepunt nodig.•*•* Kosel formeerde een groep deskundigen om het project te realiseren. Naast de technici die al geruime tijd met de televisietoren bezig waren maakte een aantal architecten deel van deze groep uit. Zij stonden onder leiding van Henselmann, die hiermee een groot aandeel had in de uiteindelijke vorm van de toren. De 250 meter hoge schacht wordt gesierd met een 4800 ton zware bol die in verhouding tot de toren een stuk groter is dan de bol op Henselmanns Turin der Slgnale. Daar bovenop staan de trommel met zenders en de zendmast die de totale hoogte op 365 meter brengt. Na uitgebreide studie werd de plaats van de toren bepaald. Een plaats aan de Marx-Engels-Platz werd ongunstig bevonden, omdat de enorme toren in geen verhouding tot de gerestaureerde gebouwen aan het begin van Unter den Linden zou staan en vanaf het plein alleen de onderkant van de schacht van de toren zichtbaar zou zijn. Op de uiteindelijke locatie net ten westen van de Alexanderplatz (zie kaart p. 6, nr. 6) zou de toren beter tot zijn recht komen: hij zou dan in de zichtlijnen van alle grote radiale straten in Oost-Berlijn en ook in de assen van de Kurfürstendamm en de BismarckstraÊe, de twee belangrijkste straten in West-Berlijn, staan. Aan de voet van de toren zou een groot Freiraum gecreëerd worden, dat zich van het station Alexanderplatz tot aan de Spandauer Strafie uit zou strekken."*3 De plannen werden op 22 september 1964 aan het Politburo voorgelegd. Dat besloot tot de bouw van de televisietoren en een laag parlementsgebouw. Door geldgebrek werd de bouw van het parlementsgebouw voorlopig uitgesteld. De televisietoren kon tijdens viering van het jubileum van de DDR in oktober 1969 feestelijk ingewijd worden.^6 Na de inwijding werd aan de voet van de toren een toegangsgebouw met restaurants en expositieruimtes aangelegd+^. De inrichting van het Freiraum werd gedicteerd door de zeshoekige vorm van deze bebouwing. In de jaren zeventig werden de noordelijke en zuidelijke zijden van deze enorme, door brede autowegen doorkruiste vlakte bebouwd met grauwe flats. In de zuidelijke wand van het Freiraum werd het oude Raadhuis geïntegreerd. Ten westen daarvan werd in de jaren tachtig op de ontstaansgrond van Berlijn het Nikolaiviertel gebouwd, een buurt die er middeleeuws uit moest zien, als een soort excuus voor de schade die de DDR aan de historische stad aangericht had.
19
Honeckers Centrale Gebouw Ulbricht werd in april 1971 opgevolgd door Erich Honecker. Honecker was anders dan zijn voorganger niet bijzonder in stedenbouw geïnteresseerd. Hij deelde Ulbrichts passie voor monumentale staatsgebouwen niet. Honecker legde meer prioriteit bij sociale woningbouw, ook om zichzelf een sociaal imago te geven. Hierdoor raakten de plannen voor een parlementsgebouw op de achtergrond."**^ Het parlement kreeg een zaal in een gebouw waar Honecker in 1972 het initiatief toe nam: het Palast der Republik. Honecker wilde dat de herinrichting van Berlijn eindelijk voltooid werd met de bouw van een Centraal Gebouw, dat een antwoord moest zijn op het Internationaal Congrescentrum ICC dat op dat moment in West-Berlijn gebouwd werd. Dit gebouw moest op de westoever van de Spree op een deel van de toenmalige Marx-EngelsPlatz staan, dus niet op de plek waar Ulbricht het Centrale Gebouw wilde hebben. Het zou kunnen dat Honecker of deskundigen om hem heen inzagen dat het plein te groot was en het met de bouw van het Palast der Republik op deze plek drastisch wilden verkleinen. Een andere, veel banalere reden voor de keuze van deze plaats zou zijn dat Honecker het parkje dat een jaar eerder naar zijn aanwijzing aangelegd werd op het terrein aan de andere oever (waar Ulbricht het Centrale Gebouw wilde hebben) niet wilde bebouwen. Daarnaast zou het Palast der Republik op deze nieuwe plaats kunnen fungeren als tegenhanger van de Berliner Dom, die in de jaren zeventig met West-Duits geld gerestaureerd zou worden. In september 1972 werd aan Heinz Graffunder opgedragen een studie te verrichten naar een Mehrzweckgebaude. In dat gebouw moesten, naast een zaal voor het parlement, een multi-inzetbare grote zaal, 'gastronomische inrichtingen' en verschillende mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding komen. In de grote zaal moesten massabijeenkomsten van de partij, maar ook congressen, concerten en sportevenementen plaats kunnen vinden. Alleen de sportfunctie kreeg geen plaats in de plannen die Graffunder in maart 1973 ter goedkeuring aan de partijleiding voorlegde."*'* Op 18 november 1974 legde Erich Honecker de eerste steen. Hierbij zei hij: 'Der Palast der Republik wird ein Haus des Volkes sein, eine Statte regen politischen und geistig-kulturellen Lebens.'^" In dit gebouw leefde het oude, sociaal-democratisch getinte idee van een Volkshuis dus weer op. Dit idee was door Ulbricht, die een hoog regeringsgebouw als Centraal Gebouw wilde, aan de kant geschoven. Door Honecker werd het opgepakt omdat alle regeringsfuncties al ondergebracht waren, maar ook uit publicitaire overwegingen: met een 'geschenk aan het volk' als 'anti-imperialistisch symbool''* hoopte de nieuwe leider een positief imago te krijgen. Het gebouw, dat in 1976 opgeleverd werd, bood plaats aan de parlementszaal, een grote zaal met 5000 plaatsen en 13 populaire cafés en restaurants. Het werd een multifunctioneel cultureel centrum. 26.2
een geliefde uitgaansgelegenheid met voor elk wat wils. Er vonden feesten, bruiloften, concerten, theatervoorstellingen en massale politieke bijeenkomsten plaats. Hiermee is de bouw van dit 'volkspaleis' een van de weinige succesvolle ondernemingen van de DDR. Vanwege de hoge bouw- en exploitatiekosten kreeg het gebouw echter de bijnaam Balast der Republik. Met dit gebouw, dat opvallend goed in de stedelijke omgeving ingepast werd52, kwam de herinrichting van het centrum tot voltooiing. De MarxEngels-Platz kon ondanks het succes van het Palast der Republik niet uitgroeien tot het centrum van Oost-Berlijn. De belangrijkste politieke functies zaten dan wel op of rond dit plein (met uitzondering van de ministerraad), het plein zelf deed vooral dienst als parkeerplaats voor de bezoekers van het Palast der Republik en de nabijgelegen musea. Op dit treurige plein werd één keer een parade gehouden, die volgens de officiële berichten vanwege opwaaiend stof geen succes was'^ Hierna werd de Marx-Engels-Platz nog wel gebruikt voor bijeenkomsten van de jeugdorganisatie van de partij, de Freie Deutsche Jugend. Grote parades echter werden voortaan op de Karl-Marx-AUee gehouden, dus vlakbij het eigenlijke centrum van Oost-Berlijn, de Alexanderplatz.
Het Centrale Monument In de eerste plannen voor het Centrale Plein stond op het plein een monument gepland voor de FIAPP; een organisatie voor politieke gevangenen van het fascisme. Samen met het monument voor Ernst Thalmann, de door de nazi's vermoorde Duitse communistenleider, symboliseerde dit monument de historische overwinning van het socialisme op fascisme en militarisme. Toen echter eind 1950 de FIAPP opgeheven werd, moest er een andere vorm voor het monument op het Centrale Plein gevonden worden. Tegelijkertijd kwam de naam Marx-Engels-Platz in beeld, dus lag het voor de hand dat er op het plein een monument voor de grondleggers van het communisme zou komen. Dat de architectonische vormgeving van de omgeving totaal niet duidelijk was en de plannen hiervoor steeds opnieuw gewijzigd werden, leidde jarenlang tot onenigheid over de vorm van het monument, zijn for-maat en de inpassing in het ensemble van de veel te grote Marx-Engels-Platz.'^ Na lang gesteggel werd in de jaren tachtig een monument opgericht, naar een ontwerp van een collectief van de kunstacademie, dat het 'historische emancipatieproces van de mensheid' op een 'onheroïsche' manier esthetisch uitbeeldde en begrijpelijk probeerde te maken. Het werd in verkleinde vorm in het parkje aan de achterkant van Palast der Republik, dus op de plek waar Ulbricht zijn Regierungshochhaus wilde bouwen, geplaatst. De geplande plek op het plein bleek namelijk te 21
duur: de oever van de zijtak van de Spree zou ervoor verbouwd moeten worden. Daarnaast zou het aantal parkeerplaatsen op het plein drastisch afnemen door de bouw van het monument. De burgemeester en het hoofd van de plaatselijke afdeling van de partij waren tegen verlies van parkeerruimte op de Marx-Engels-Platz. De aanleg van een parkeergarage was te duur.^5 Qm deze problemen te ontwijken werd in 1983 besloten het monument in het parkje, dat omgedoopt werd tot MarxEngels-Forum, neer te zetten. Evenals het plein aan de andere kant van het Palast der Republik had dit bescheiden monument een treurig lot: van de onthulling in 1984 werd nauwelijks gewag gemaakt in de pers, terwijl de onthulling van het enorme Thalmannmonument in de wijk Prenzlauer Berg datzelfde jaar breed uitgemeten werd."'^ Dit is een veelzeggend teken van het geringe belang dat de DDR-leiding aan het monument voor Marx en Engels hechtte. Door de jaren heen veranderde de locatie en het concept van het monument. Het kreeg nu een vorm, formaat en plaats waar niemand echt tevreden mee was. Wat eens het Centrale Monument had moeten worden werd een ondergeschoven kind.
Conclusie Partijleider Walter Ulbricht had de plaats van het Berlijnse Slot aangewezen als het politieke en culturele centrum van de hoofdstad van zijn DDR en van het toekomstige, onder het 'superieure' socialisme verenigde Duitsland. Dit Centrale Plein, de Marx-Engels-Platz, moest het Rode Plein in Moskou overtreffen. Vooraanstaande architecten werden ingezet om, naar Russisch voorbeeld, megalomane hoge gebouwen te ontwerpen. Deze ambitieuze plannen eindigden in een faliekante mislukking: met Marx-Engels-Platz was een desolate plaats gecreëerd, een plein dat zelfs te treurig was voor parades en voornamelijk dienst deed als parkeerplaats. Ulbrichts droom om hier hét centrum van het socialistische Duitsland te scheppen is nooit uitgekomen. De plannen waren te ambitieus, waardoor er een te groot plein aangelegd werd. Er was geen geld om die grootse plannen uit te voeren en de Marx-Engels-Platz lag, vooral na de bouw van de Muur, buiten het eigenlijke centrum van OostBerlijn. Dat Ulbrichts hoge blikvanger uiteindelijk in de vorm van een televisietoren aan de Alexanderplatz gebouwd werd is even illustratief voor deze mislukking als de geringe liefde van de DDR-leiding voor het Marx-Engels-Denkmal en het feit dat de Marx-Engels-Platz niet geschikt bevonden werd voor officiële parades.
26.2
Noten 1 Harald Bodenschatz, Hans-Joachim Engstfeld en Carsten Seifert, Berlin aufderSuche nach dem verlorenen Zentrum (Berlijn 1995) 38-46 en 97. 2 Klaus von Beyme, 'Ideas for a Capital City in East and West' in: Thorsten Scheer, Josef Paul Kleihues en Paul Kahlfeldt (Eds.), City of Architecture, Architecture of the City: Berlin 1900-2000 (Berlijn 2000) 239-249, aldaar 242.
3 Geciteerd in: Frank Werner, Stadtplanung Berlin, Theorie und Realitat: Tell I 7900-7960 (Berlijn 1976) 138.
4 Dorothea Tscheschner, 'Sixteen Principles of Urban Design and the Athens Charter?' in: Thorsten Scheer e.a. (Eds.), City of Architecture, Architecture of the City Berlin 1900-2000 (Berlijn 2000) 259-269, aldaar 260.
5 Stefanie Flamm, 'Der Palast der Republik' in: Etienne Frangois en Hagen Schuize (Eds.), Deutsche Erinnerungsorte II (München 2001) 667-682, aldaar 680.
6 Bruno Flierl, 'Der Zentrale Ort in Berlin - Zur raumlichen Inszenierung sozialistischer Zentralitat' in: GCinter Feist, Eckhardt Gillen en Beatrice Vierneisel (Eds.), Kunstdokumentatlon der SBZ/DDR 1945-1990; Aufsatze, Berichte, Ivlaterialen (Berlijn 1996) 320-357, aldaar 321.
7 Wferner, 129.
8 Von Beyme, 241. 9 Grundsatze des Stadtebaus, afgedrukt als illustratie bij het artikel van Von Beyme, 242. 10 Wferner, 138.
11 Tscheschner 260. 12 David Clay Large, Berlin (Ne w/ York 2000) 421. 13 Flierl, 'Der zentrale Ort', 324-325. 14 Geciteerd in: Flierl, 'Der zentrale Ort', 323-324. 15 Goerd Peschken, Hans-Wferner Klünner en Fritz-Eugen Keller, Das Berliner SchloB (Frankfurt am Main 1982) 128-129. 16 Bodenschatz, 98; Flierl, 'Der zentrale Ort', 424.
17 Giles MacDonogh, Berlin, A Portrait of its Histor/, Politics, Architecture, and Society (New York 1997) 6 1 . 18 Horst Bosetzky en Jan Eik, Das Berlin-Lexikon (Berlijn 1998) 154.
23
19 Geciteerd in: Large, 422. 20 Maoz Azaryahu, Von Wilhelmpiatz zu Thalmannplatz, Politische Symbole im öftentlichen Leben der DDR (Gerlingen 1991) 156-157 en 25-28.
21 Later eigende de DDR zich het Pruisische verleden weer toe. Pruisen werd toen gezien als een voorloper en dus als een legitimatie van de DDR. 22 Peschkene.a. 134. 23 Wferner. 132.
24 Flierl, 'Der zentrale Ort' 331-332. 25 Von Beyme, 245. 26 Tscheschner, 262.
27 Ook in Speers plannen voor Germania speelden waterbekkens een belangrijke rol. 28 Geciteerd in: Flierl, 'Der Zentrale Ort' 334. 29 Tscheschner, 266-267.
30 Bruno Flierl, 'Hermann Henseimann - Bauen mit Bildern und Worten' in: Günter Felst Eckhart Gillen en Beatrice Vierneisel (Eds.), Kunstdokumentation der SBZ/DDR 7945-7990 (Berlijn 1996) 386-412, aldaar 388390.
31 Von Beyme, 241.
32 Flierl, 'Der Zentrale Ort' 335-336.
33 Von Beyme, 245. 34 Flierl, 'Der zentrale Ort' 336. 35 Von Beyme, 246.
36 Flierl, 'Der zentrale Ort' 337. 37 Wolf Jobst Siedler, Abschied von PreuBen (Berlijn 1991) 152. 38 Flierl, 'Der zentrale Ort' 339-340. 39 Dieter Hoffmann-Axthelm, 'Locational Shift - the 1960's: City Center planning in East and West' in: Scheer e.a. (eds.). City of Architecture, Architecture of the City Beriin 1900-2000 (Berlijn 2000) 295-305, aldaar 302.
26.2
40 Mario Frank, Walter Ulbricht. Ene deutsche Blographie (Berlijn 2001) 319-320. 41 Von Beyme, 247. 42 Bodenschatz, 102.
43 Flierl, 'Der zentrale Ort' 340. 44 Ibidem, 341-342. 45 Ibidem, 243-346.
46 Tsdieschner, 268. 47 Ivlartin Women Doris Mollensctiott, Karl-Heinz Hüten Paul Sigel, Architekturführer Berlin (Berlijn 2001) 7.
48 Tschescfnnen 268. 49 Flierl, 'Der zentrale Ort' 248. 50 Geciteerd in: Flierl, 'Der zentrale Ort' 249. 51 Flamm, 667. 52 Wörner e.a., 18. 53 Flierl, 'Der zentrale Ort'356.
54 Ibidem, 329. 55 Ibidem, 351-354.
56 Ibidem.
25