Artikel: Ziek of schuldig? De culturele beeldvorming ten aanzien van drugsverslaving Auteur: Priscilla Brandon Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 29.4, 5-18. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Ziek of schuldig? De culturele beeldvorming ten aanzien van drugsverslaving Priscilla Brandon Naar de culturele beeldvorming rondom drugsverslaving is in Nederland tot op heden vreemd genoeg nog nauwelijks onderzoek verricht. In onderstaand artikel geeft Priscilla Brandon een eerste aanzet tot de verkenning van dit onbekende terrein in de Nederlandse cultuurgeschiedenis.
Aan het begin van de negentiende eeuw slaagde men erin uit opium de stof morfine te winnen. Morfine bleek een wonderbaarlijk sterke pijnstillende werking te hebben, zeker wanneer het met een injectiespuit intraveneus werd toegediend. Artsen waren lyrisch over dit nieuwe geneesmiddel; eindelijk waren ze in staat het lijden van veel patiënten te verlichten. Spoedig kwam echter aan het licht dat morfine geen onschuldige pijnstiller was. Gebruikers raakten verslaafd en de 'zucht naar morfine' bleek een hardnekkig verschijnsel. Hoewel artsen bekend waren met drugsverslaving - aan het begin van de negentiende eeuw waren er reeds opiumverslaafden - was er rond 1850 nog weinig aandacht voor dit fenomeen. Morfinegebruik raakte pas vanaf 1870 echt in opspraak, in ieder geval in Amerika en Groot-Brittannië. De morfinisten (morfineverslaafden) werden de harddrugsverslaafden van het fin de siècle. Hun verslaving werd steeds meer beschouwd als een maatschappelijk probleem.' Niet alleen artsen hielden zich bezig met het morfinisme. Al snel dook het onderwerp op in kranten, opiniebladen en romans. In een aantal westerse landen, zoals Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, is er inmiddels behoorlijk wat onderzoek verricht naar de culturele beeldvorming rondom drugsverslaving; dit in tegenstelling tot Nederland, waar dit onderwerp nog nauwelijks is onderzocht. Toch waren morfinisten ook in Nederland een bekend verschijnsel. Dit blijkt uit de regelmatige berichtgeving over dit onderwerp. Bovendien spraken ze tot de verbeelding, zoals zichtbaar is in spannende feuilletonverhalen in kranten, de roman Van de koele meren des doods van Frederik van Eeden, een novelle van Frits Lapidoth en spraakmakende (kranten)berichten. In de scriptie die aan dit artikel ten grondslag ligt, heb ik me gericht op de beeldvorming over morfinisten in ruwweg de periode 1880-193 5. In dit artikel stel ik in historisch perspectief de centrale vraag in de discussie rondom drugsverslaving aan de orde: is een verslaafde verantwoordelijk voor zijn verslaving? Over deze kwestie bestaat tot op heden een felle discussie. Ook in de negentiende eeuw worstelde al menig arts en specialist met de vraag of de drug de gebruiker zwak
Skript Historisch Tijdschrift 1^.4
maakte en hem zijn wilskracht ontnam, of dat een gebruiker zelf zwak was en daarom verslaafd raakte. En in het laatste geval restte nog de vraag: is hij dan schuldig? In dit artikel beschrijf ik het beeld dat in de Nederlandse media en literatuur over de morfineverslaafde werd gevormd. Echter, voordat de culturele beeldvorming in eigen land aan bod komt, schets ik eerst op basis van secundaire literatuur een beeld van het medische vertoog over ziekte of schuld in Nederland en daarbuiten. We zullen zien dat inzicht in de theorieën van artsen een kader biedt om de bronnen beter en meer in onderling verband te interpreteren.
Aanleg voor verslaving Vanaf ongeveer 1870 veranderden de opvattingen over verslaving. Vóór 1870 lag de nadruk vooral op het zondige karakter van verslaving, de verslaafde was op zich een 'normaal persoon'. Steeds meer werd verslaving echter beschouwd als een ziekte. Deze ontwikkeling lijkt te passen in de meer algemene trend van die tijd. In de bundel De zieke natie (2002) wordt in meerdere essays beschreven hoe sociale problemen in het fin de siècle in toenemende mate als ziekten werden beschouwd. Zo werden heel wat fenomenen die voorheen als morele problemen werden omschreven, nu geherformuleerd in medische termen, zoals historica Liesbet Nys het verwoordt in haar artikel 'Nationale plagen'.^ Veel historici delen de opvatting dat rond het eind van de negentiende eeuw het idee was ingebed dat een drugsverslaafde een bepaald type mens was met een aanleg om verslaafd te raken. Dat verslaving een pathologische afwijking was, nam voor sommige specialisten niet weg dat het tevens een zondige gewoonte was. Marcus Boon beweert dat eind negentiende eeuw de verslaafde als een specifiek type werd gepathologiseerd. Volgens Boon speelde de drugsliteratuur een rol in het pathologiseren en medicaliseren van drugsgebruikers. Historicus Davenport-Hines vertelt dat sommige Britse en Eranse artsen verklaarden dat de drang naar drugs een resultaat was van een defecte zelfbeheersing, waarvan de aanwezigheid al vóór een verslaving kon worden geconstateerd.' Dit zou ook verklaren waarom er zoveel meer vrouwen dan mannen verslaafd waren aan morfine, vrouwen hadden namelijk een veel zwakkere wil en daarmee ook eerder een defecte zelfbeheersing. Historicus Terry Parssinen heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van drugs in Groot-Brittannië tussen 1820 en 1930. Hij meent dat er tussen 1890 en 1916 in Groot-Brittannië consensus ontstond over een aantal aannames. Eén daarvan was dat verslaving een ziekte was; een ziekte van de wil. Een tweede dat sommige mensen aanleg hadden voor misbruik van stimulerende middelen.'' Medici in Nederland lijken er hetzelfde over te hebben gedacht. De arts Bolten schreef in 1906 een artikel over het morfinisme. Daarin stelde hij dat 'gedegenereerden, imbecillen en erfelijk-belasten, de psycho- en neuropathen van huis-uit' een belangrijk deel van de verslaafden uitmaakten.' Ook de vijf academici die het boek Opium en morphine (1925) schreven, stellen dat de meeste morfinisten al voor hun verslaving ziek waren en daarom gevoelig voor verslaving. Over de oorzaken van verslaving schrijven zij:
6
Het blijkt n.L, dat vóór er nog sprake van morphinisme kon zijn, er dikwijls reeds duidelijke hysterische of psychopathische afwijkingen aantoonbaar zijn. Een normaal evenwichtig persoon, die voor zijn pijnen soms morphine noodig heeft, ook al gebruikt hij dit enige tijd, wordt niet zoo gemakkelijk morphinist.* Ook de modernisering van de samenleving werd door sommigen als oorzaak van verslaving beschouwd. De druk van de moderne samenleving zou zwakke zenuwen veroorzaken, en zwakke zenuwen maakten iemand vervolgens gevoelig voor de rust van de morfine. In dit verband werd ook verklaard waarom het juist de mensen uit de hogere stand waren die verslaafd raakten. Zij waren namelijk degenen die het meeste onder druk stonden van sociale veranderingen. Zij moesten met hun hersenen werken.^ Bovendien werden de hogere standen gekenmerkt door een nerveus temperament en een overontwikkeld zenuwstelsel. Dit maakte hen kwetsbaar.^
Nieuwe theorieën over verslavingsoorzaken De aanname dat verslaving werd veroorzaakt door een zenuwziekte (zoals neurasthenie), die op zijn beurt weer was veroorzaakt door degeneratie ', kreeg in de vs rond de eeuwwisseling concurrentie van twee andere theorieën. Deze theorieën behelsden weliswaar ook dat verslaving een ziekte was, maar niet dat die werd veroorzaakt door zwakke zenuwen of degeneratie. In de eerste theorie wordt beweerd dat verslaafden normale mensen waren, die verslaafd waren geraakt door een medische behandeling. De tweede theorie stond hier lijnrecht tegenover: verslaving was een symptoom van psychopathie, de mensen waren juist niet normaal. Na 1915 was de degeneratietheorie verdwenen, en bleven deze twee alternatieven over.'° Volgens de eerste theorie raakten mensen verslaafd door een langdurig gebruik van morfine voor een aandoening waaraan ze leden. Mensen werden alleen morfinisten door het gebruik van morfine, niet door andere factoren. Er viel dan ook geen onderscheid te maken tussen 'soorten' mensen: onder bepaalde condities was niemand tegen de kracht van morfine bestand. De meeste verslaafden waren zieken, door roekeloze artsen behandeld en daarom geheel onschuldig aan hun verslaving'.Eenmaal verslaafd was afkicken praktisch onmogelijk, omdat het lichaam vergiftigd raakte wanneer er niet telkens nieuwe morfine werd ingespoten. Uit deze theorie volgden twee belangrijke conclusies. Ten eerste, morfinisten waren zieke mensen wier morfine hen niet mocht worden onthouden. Morfine was namelijk het enige middel dat de vergiftiging in het lichaam tegen kon gaan. De tweede conclusie was dat verslaving een ziekte was die iedereen kon oplopen, onafhankelijk van erfelijkheid of eigenschappen van de persoonlijkheid.''' Birmen tien jaar was deze theorie grotendeels van de baan. Tussen 1920 en 1930 ontstonden verschillende theorieën over de persoonlijkheid van een verslaafde, waarvan er niet één beweerde dat verslaafden normale mensen waren die door ongelukkige omstandigheden verslaafd waren geraakt. In de meeste theorieën werd gesproken van een psychopathische persoonlijkheid.
stript Historisch Tijdschrift i<).4
7
Psychopathic is een vaag begrip. De meeste verslavingsdeskundigen interpreteerden het in deze periode als volgt: een psychopaat heeft een verwrongen moraal en is niet in staat om zich aan de maatschappelijke eisen aan te passen. Daarentegen kan hij nog wel gebruik maken van zijn rede. De psychopaat was dus weliswaar niet helemaal gestoord, maar des te gevaarlijker omdat hij zich onverantwoord gedroeg en in het geheel ongevoelig was voor morele en maatschappelijke beginselen.'' De verslaafde was dus geestelijk gestoord, maar niet in dezelfde zin als binnen de degeneratiethese van de negentiende eeuw. Binnen de theorievorming over neurasthenie en degeneratie hadden sommige mensen ook aanleg voor verslaving - ze hadden immers zwakke zenuwen - maar de morele corruptie werd veroorzaakt door het langdurige gebruik van de drugs. In de 'psychopatentheorie' waren verslaafden echter al vóór hun verslaving moreel corrupt, en ontbrak het hen aan een innerlijk moreel tegenwicht om van drugsgebruik af te zien.'t In dit verband is het interessant om op het begrip insania moralis te wijzen, dat rond de eeuwwisseling een veelbesproken onderwerp was in Nederland. 'Onder deze diagnose werd symptomatisch gedrag geschaard dat tegenwoordig in het minst ernstige geval als 'asociaal' zou worden betiteld, en in het meest ernstige geval als 'psychopathic'.'5 Verschillende symptomen van psychopathic werden rond 1900 genoemd in het Nederlandse psychiatrische vertoog, waaronder luiheid, wreedheid en een gebrek aan schaamtegevoelens. Het gebruik van drugs kwam hier te lande niet aan de orde in het debat rond insania moralis - althans, niet volgens het geraadpleegde artikel van historica Jessica Slijkhuis.'*" Volgens de meeste psychiaters in Nederland was insania moralis een 'gedeeltelijke krankzinnigheid'. Het gevoel of gemoed was ziekelijk verstoord, maar het verstand nog intact. Men had moeite hoe deze gevallen te duiden: waren ze nu ziek of crimineel? Moesten ze worden geholpen of worden opgesloten? Deze vraag speelde net zo sterk voor de verslaafden, wier profiel in de psychopatentheorie overeenstemt met de diagnose insania moralis. De invloedrijkste bepleiter van de psychopatentheorie, de Amerikaanse psychiater Lawrence Kolb, heeft altijd betoogd dat verslaafden geesteszieken zijn die recht hebben op hulp. Steeds sterker werd het idee dat verslaafden moesten afkicken, dus ook wanneer zij daartoe moesten worden gedwongen. Het maakte dan niet veel uit of ze naar een instituut, boerderij of gevangenis werden gestuurd, zolang het maar ver weg was van de slechte invloeden in de stad.'^
Een ander type verslaafde Waarom verdween de opvatting dat verslaafden normale mensen waren die per ongeluk verslaafd waren geraakt? Historicus David Courtwright noemt een aantal oorzaken: het prestige van Kolb, die deze opvatting bestreed; de publieke gezondheidsdiensten, die het standpunt adopteerden dat verslaving werd veroorzaakt door psychopathic en andere pcrsoonlijkhcidstoornissen; en de verdwijning van de bepleiters van de 'medisch verslaafden'-theorie. De belangrijkste oorzaak was echter de drastische verandering van de verslavingspopulatie.'^
8
Van de stereotiepe rijke, blanke morfiniste van middelbare leeftijd kon nog wel worden beweerd dat zij zwakke zenuwen had, van de arts dat hij teveel onder druk stond, of van de mensen met een fysieke aandoening dat ze teveel pijn leden. Maar de jongemannen die op de hoek van de straat heroïne stonden te snuiven deden radicalere theorieën de kop op steken. Deze jongens waren geen medisch verslaafden. Het ziektebeeld van de psychopaat paste hier beter: ze vertoonden onverantwoordelijk, afwijkend, en vaak crimineel gedrag." Bovendien beleefde de psychopaat plezier aan het drugsgebruik. Hoe gestoorder, hoe sterker de euforische werking.^" De Britse arts Francis Anstie was zijn tijd ver vooruit. Al in 1864 maakte hij in zijn Stimulants and narcotics onderscheid tussen twee soorten gebruikers. Er was de onbezonnen man die morfine gebruikte om zijn pijn van een ziekte te verlichten en verleid werd door de gedachte dat steeds grotere doses ook steeds meer zou verlichten. Daartegenover stond de onvervalste losbandige gebruiker. Die gebruikte drugs om aan zijn omgeving te ontsnappen en van een 'fool's Paradise' te genieten. Dit soort verslaafden gebruikten steeds meer omdat 'their debased moral nature loves the unnatural delights which can only now be obtained by such increase.'^' De oorzaak voor het drugsgebruik lag dus veel meer in het karakter van de gebruiker dan in de drug zelf of in andere externe factoren. Historicus Courtwright betoogt dat de transformatie van de gebruikersgroep van rijke vrouwen naar mannen uit lagere klassen van grote invloed is geweest op de beeldvorming van harddrugsgebruik als bedreigend en afwijkend gedrag. De grote afstand tussen een overgevoelige, rijke vrouw en een agressieve, mannelijke junk kan volgens historica Mara Keire overbrugd worden met een tussenstap van homo's en pooiers. Zowel homo's als pooiers waren alternatieven voor het traditionele rolmodel van de man. Pooiers pasten niet in dit rolmodel omdat zij leefden van het geld dat werd verdiend door (hun) vrouwen, in plaats van dat zij vrouwen onderhielden; homo's namen al helemaal geen traditionele mannenrol aan. Beide subgroepen maakten drugsgebruik tot een kenmerk van hun levensstijl. Zo spanden zij een brug tussen de negentiende-eeuwse en twintigste-eeuwse stereotiepe drugsverslaafde.^^ Een oordeel vormen over de twintigste-eeuwse, niet-medische gebruikers was lastig, zo stelt ook Courtwright. Ze leden aan een vorm van psychopathie, of hadden een andere persoonlijkheidsstoornis; er werden hun geen drugs verstrekt; en ze werden - vaak tegen hun zin - opgesloten in behandelingscentra of wat daar voor door moest gaan. Daarbij was het beeld van harddrugsgebruik als bedreigend en afwijkend gedrag de stimulans geweest om - in ieder geval in de Verenigde Staten - strenge nationale narcoticumwetten in te voeren.''' Kortom, het werd hen niet makkelijk gemaakt, en dan hadden ze ook nog een natuurlijke aanleg om verslaafd te raken. Anderzijds konden de verslaafden niet geheel onverantwoordelijk worden gehouden voor hun zondige en vaak criminele gedrag. De tolerantere ideeën uit de negentiende eeuw waren verdwenen tezamen met de stereotiepe verslaafde uit die tijd.^4
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
9
Een Nederlandse opiniepeiling In de Nederlandse pers werd het morfinisme regelmatig geassocieerd met de duivel en het kwaad, getuige een aantal citaten uit diverse dagbladen uit de jaren twintig: 'Daarbij mogen de zieken zichzelf niet meer van het kwaad bevrijden'^'; 'Zij is bezeten van de morphine-duivel - allerhevigst'^*; 'gezocht wordt naar een methode om menschen die aan dit kwaad verslaafd zijn geraakt, te genezen'^'''; 'het doet als een nachtmerrie aan te merken dat het kwaad veel volgelingen en slachtoffers maakt onder kinderen'^*. Daarnaast valt op dat er veel in termen van slachtoffers wordt gesproken als het gaat om morfïneverslaafden. Bovendien kregen heel regelmatig apothekers of artsen de schuld van een verslaving. Ene dokter Bruinsma klaagt in 1913 in Het Vaderland bijvoorbeeld het roekeloze gedrag van apothekers aan: 'De gevallen zijn legio, dat iemand morphinist is geworden, omdat hij zich in de apotheek veel te gemakkelijk kleine of ook soms groote hoeveelheden opium of morphine kon verschaffen, zonder hernieuwd voorschrift van een dokter.'^' Hij vervolgt dat de 'artsenijbereidkunst' gebonden is aan wetten en deze moeten 'zoo zijn ingericht dat zij het leven en de gezondheid der burgers beschermen en hen niet aan onvoorziene gevaren bloot stellen.''" Verslaafden waren dus slachtoffer van de medische sector of misschien van hun eigen naïeve handelen, maar ze zochten niet uit eigen beweging naar het 'kwade'; daarom trof hen geen enkele blaam. Dit beeld past in de 'medisch verslaafden'-theorie die ik heb beschreven, waarin verslaafden in principe normale mensen zijn die vaak door medische behandeling verslaafd zijn geraakt. In Amerika was dit beeld rond 1925 al zwaar op zijn retour, in ons land duidelijk nog niet. Zo schrijft ene dokter Koopman in 1927 in de NRC nog precies op deze wijze over de oorzaak van verslaving: De manier waarop iemand morphinist wordt is al heel eenvoudig. Iemand (niet zelden een dokter) heeft duldelooze pijn of is benauwd of heeft kwellend verdriet, waardoor hij niet slapen kan. Hij krijgt nu een morphine-inspuiting die hij zeer aangenaam vindt. De inspuiting wordt eenige keeren herhaald en de patiënt vindt het zeer onaangenaam om op te houden. Nu begint hij zichzelf in te spuiten, maar heeft zich daarmede aan den duivel op genade of ongenade overgeleverd.'' De arts beweert tevens dat niemand op eigen kracht in staat is om van zijn verslaving af te komen: na enige toedieningen is de ongelukkige al overgeleverd aan de duivel. Hij heeft veel begrip voor verslaafden, want zodra ze hun morfine niet krijgen ontstaan 'afschuwelijke onthoudingsverschijnselen'. 'Is het geen wonder, dat geen morphinist ooit uit zichzelf van zijn ellendige gewoonte geneest?''"- vraagt hij retorisch. Wederom wordt de patiënt in kwestie als een passieve factor beschouwd, die zelf geen inspraak heeft in het morfinegebruik en de eventuele voortzetting hiervan. Het is onzinnig te beweren dat mensen in 1927 pas net bekend raakten met morfinisme, daarvoor zijn er teveel berichten, feuilletonverhalen en romans uit eerdere jaren over de verslaving te vinden. Dergelijke opvattingen als die van Koopman leken niet aan dovemansoren gericht. Verschillende apothekers hebben in de jaren twintig van de vorige eeuw terecht-
10
'Daarbij mogen de zieken zichzelf niet meer van het kwaad^ bevrijden,' Het Vaderland, 24 maart 1920
Skript Historisch Tijdschrift 2^.4
II
gestaan wegens het verstrekken van morfine. Die verstrekking lijkt vaak aan het licht te zijn gekomen via een verslaafde die zijn of haar drugs bij de betreffende apotheker kocht. De verslaafde in kwestie wees vervolgens met een beschuldigende vinger naar de apotheker: 'Zij [de verslaafde barones, PB] beschuldigde den apothekersbediende de schuld te zijn, dat zij morphiniste geworden is.'" Dat de apotheker onder druk van de baron handelde deed niet ter zake, evenmin dat de barones misschien haar eigen verantwoordelijkheid zou moeten dragen. De apotheker moest in hechtenis, over de barones werd niets gezegd. Een andere morfiniste die terechtstond verklaarde dat ze door een arts tot het gebruik was gekomen. De arts was zelf ook verslaafd: 'Er zal tegen hem dan ook een vervolging worden ingesteld. Hij is de hoofdschuldige geweest, de vrouw is zijn slachtoffer.'''* Deze zaak dateert zelfs van 1942. Toch stond niet iedereen geheel kritiekloos tegenover het morfinegebruik. In dit gedicht uit 19Z2 wordt op cynische wijze de draak gestoken met morfinisten; ze durven niet te leven: Ding! Dong! Ding! (een wiegeliedeken voor groote kinderen) Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh, Nummer zooveel van het lijstje. Zing maar weer het oude wijsje. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Dad'lijk heb je 't hart gewonnen, Van den vroomste der baronnen. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. En van dames, zacht van zinnen, Die je fulpen stem beminnen. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Al die zenuw-zieken troosters, Zijn ons welkom - liefst wat Oostersch. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Zing ons zacht en week en wazig, Kleed je soepel-sinterklazig Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Doe mystieke verhalen. Dat bezorgt je volle zalen. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh.
12
Net op tijd ben je gekomen: 't Is nu weer de smaak, te droomen Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Nathan, Faust - verboden zaken: 't Jonge brein mag niet ontwaken. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. 't Index-stelsel - zóó van Rome, Dat het Holland wél bekome! Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. 't Middel, waar we nu op wachten, Is het dooven der gedachten. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Laat ons dan de ziel beschutten, Door geloovig in te dutten. Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Kom ons maar morfine geven, Want we durven niet te leven! Ding! Dong! Ding! Sadhoe Soendar Singh. Charivarius
Aanleg? Deze berichten geven de indruk dat verslaafden eerder als slachtoffers van een kwaad of een medische behandeling werden gezien, dan als een aparte groep met een persoonlijkheidsstoornis of een andere fundamentele afwijking. De afwijkingen en morele defecten die verslaafden vertoonden, waren veroorzaakt door het drugsgebruik. Toch leken mensen - wellicht onbewust - enige aanleg te veronderstellen, want in films, feuilletons, in de roman van Frederik van Eeden en ook in de novelle Het klare gif zijn alle morfinisten altijd vrouwen, en vaak ook van gegoede afkomst. Deze stereotypering zal weliswaar deels zijn onttrokken aan feitelijke gegevens, maar een ander feitelijk gegeven is dat veel mannelijke artsen morfinist waren, en dat zien we in geen enkel verhaal terug. De stereotype uit de Nederlandse verhalen is in lijn met de theorie van de onschuldige verslaafde: de aanleg is gefundeerd in een zwak zenuwstelsel en een zwakke wil, niet in psychopathische stoornissen. Het lijkt er dus op dat in Nederland de these van de medisch verslaafden over de these van psychopaten prevaleerde. Immers, de meeste stukken getuigen van een slachtofferbenadering. Uit het stuk van dokter Koopman klinkt zelfs veel begrip
Skript Historisch Tijdschrift 29. 4
1Q
voor verslaafden. Dit neemt niet weg dat er wel een paar geluiden hoorbaar waren die meer met de tweede verklaring overeenstemmen. Het cynische gedicht is daar al een voorbeeld van. Een ander interessant fenomeen is dat enkele krantenartikelen verschillende drugs bespreken en daarin een heel duidelijk onderscheid maken tussen morfinisten en cocaïnisten. Het volgende citaat is daar een tekenend voorbeeld van: Karakteristiek voor den morphinist is, dat hij van tevoren niet psychisch minderwaardig is, zooals, in vele gevallen, de alcoholist of cocaïnist wel is. Het morphine-misbruik vindt haast immer zijn aanvang in het gebruik van doktersvoorschriften van dit middel, waaraan het den patiënt moeilijk valt een einde te maken. De morphinist is in het algemeen zeer geheimzinnig met zijn gebruik, de cocaïnist daarentegen geeft luide ruchtbaarheid aan zijn kwaad.'* Enige regels later stelt de journalist dat ook de morfinist uiteindelijk psychisch sterk achteruit gaat, maar in aanvang zijn morfinisten dus andere mensen dan cocaïnisten. Bovenstaande beschrijving komt uit een bericht van een Nederlandse correspondent in New York. Hij schreef dit in 19 21. De overeenkomst met de beeldvorming zoals die in de theorieën door Courtwright is geschetst, is treffend. De Nederlandse journalist beschrijft de morfinist volgens de stereotype van de negentiende-eeuwse drugsverslaafde, de cocaïnist stemt overeen met de 'junk' van de twintigste eeuw en de daarbijbehorende theorie van psychopathic. Tien jaar later verscheen er van een Nederlandse dokter een artikel in Het Vaderland getiteld 'Cocaïne. Het gif, dat lichaam en geest doet ontaarden'. Het is het enige artikel dat ik heb gevonden waarin zo direct met een beschuldigende vinger naar de drugsgebruiker zelf wordt gewezen. De dokter schreef: Maar gelijk de mensch altijd kans gezien heeft om de beste gaven die de natuur hem schonk te misbruiken en te verknoeien, zoo heeft hij ook deze wonderUjk praeparaten, die in sommige levensomstandigheden als een niet genoeg te waardeeren schat beschouwd moeten worden [...], weten te maken tot een vloek voor zichzelf en voor de samenleving waarin hij verkeert.'^ Het grote verschil tussen een morfinist en een cocaïnist beschreef hij als volgt: De neiging van den morphinist om zich terug te trekken en zich over te geven aan het bespiegelend genot en de rust, welke men met die van het Boeddhistische Nirwana zou kunnen vergelijken, vormt een scherpe tegenstelling met de bewegingsdrang van den cocainist, diens wil om te heerschen, zijn luidruchtige onrust, zijn strijdlustigheid en de beslistheid waarmede hij de meest waaghalzige dingen onderneemt.'** De morfinist wordt hier haast opgevoerd als een verhevene, vergelijkbaar met een vredige boeddhist, terwijl de arts voor de cocaïnist geen goed woord overheeft. Over het profiel van de cocaïnist valt nog meer te zeggen:
14
Want onder al de verdoovende middelen die ik zoo juist heb opgenoemd, is er geen enkel dat in zoo sterke mate in staat is om het masker der opvoeding, dat ten slotte iedere psyche draagt, af te rukken en de slechte eigenschappen en fouten van het slachtoffer, door niets meer geremd, voor den dag te laten treden. Onder den invloed van het gif ontwikkelt zich bij zulke personen langzamerhand een soort vervolgingswaanzin. In hun woede tegen de maatschappelijke orde en hun wraakzucht zoeken zij steeds meer slachtoffers en schuldigen.^^ Dit zijn uitspraken over cocaïne- en morfinegebruikers die al verslaafd zijn. Maar de dokter laat zich tevens expliciet uit over het soort mensen dat aan de verschillende drugs verslaafd raakt. Allereerst stelt hij dat niet iedereen die cocaïne gebruikt eraan verslaafd raakt. 'In tegenstelling tot wat men bij morphinegebruik ziet, heeft het weinig invloed op het karakter van menschen, die in psychisch evenwicht zijn.' Morfinisten kunnen dus aanvankelijk heel normale, evenwichtige mensen zijn, die door morfine dan toch moreel corrupt raken. Cocaïnisten daarentegen zijn al waardeloos voor ze verslaafd raken: De cocaïne kiest bij voorkeur haar slachtoffers onder de leugenaars, de oplichters en vijanden van de geordende samenleving, leeglopers, litterair en artistiek doende Bohémiens en spelers, vooral wanneer er een groot verschil tusschen den dadendrang en het scheppingsvermogen van deze menschen bestaat. Geen enkel gif, noch opium en morphine, nog alcohol of heroïne, vreet zo sterk de goede zeden aan. [...] De verlaging van zijn karakter maakt hem tot alle mogelijke schandaligheden in staat. Deze beschrijving stemt overeen met een ander soort gebruiker, meer met de man op straat dan met de welgestelde vrouw met zwakke zenuwen. Bovendien wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het soort mensen dat verslaafd raakt, wat het onderscheid tussen de verschillende groepen gebruikers direct bevestigt. Waarschijnlijk veranderde de verslavingsgroep in Nederland later dan in Amerika. De meeste berichten spreken immers van slachtoffers als gevolg van de medische zorg, of hun onwetendheid. Maar het verschil tussen een cocaïnist en een morfinist lijkt een eerste aanzet te zijn geweest voor de veranderende beeldvorming, die begon in de jaren dertig. Door nieuw medisch beleid verdween de medisch verslaafde langzaam uit beeld. Wat overbleef waren rijke verslaafden waar men over het algemeen weinig mee werd geconfronteerd, en de straatjunkies, die pasten in de theorie van Kolb en in de omschrijving van de Nederlandse dokter Koopman.
Conclusie: Een ander perspectief Opiaatverslaafden werden in Nederland tussen ongeveer 1880-193 5 voornamelijk als slachtoffers beschouwd, passieve wezens getroffen door het kwaad, overgeleverd aan de duivel. Behalve naar het kwaad werd er ook vaak met een beschuldigende vinger naar de medische sector gewezen: nonchalante doktoren en slechte apothekers waren roekeloos met het verstrekken van morfine. De verslaafde zelf trof meestal weinig blaam. Eenmaal verslaafd was de ongelukkige ziek en werd dan pas moreel corrupt.
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
IS
Het gevaar voor de samenleving waarover werd geschreven, school voornamelijk in het zieke gedrag van verslaafden: ze waren tot alles in staat om in hun behoefte te voorzien, de samenleving zou op deze manier crimineler worden. Met afschrikwekkende verhalen over de Verenigde Staten en beschrijvingen van de afgetakelde toestand van verslaafden poogden journalisten de mensen wellicht af te schrikken. De centrale vraag naar de verantwoordelijkheid van een verslaafde, ofwel de vraag naar de verklaring van verslaving, werd in Nederland lange tijd anders beantwoord dan in de Verenigde Staten. Tot ver in de jaren dertig werd er in de Nederlandse berichtgeving over verslaafden gesproken als slachtoffers. Na 19Z0 vond in Amerika het idee van de medisch verslaafde al steeds minder houvast. In Nederland daarentegen werd er haast niet anders over gesproken. In Amerika werd vanaf ongeveer 1920 steeds vaker beweerd dat verslaafden psychopaten waren, die aanleg hadden voor drugsgebruik. Hun moreel verval werd niet door de drugs veroorzaakt, zij waren moreel al corrupt en konden daardoor juist makkelijker aan de drugs geraken. Dit verschil in visies heeft alles te maken met de gebruikersgroep. Dat wordt eens te meer duidelijk wanneer we de verschillen analyseren tussen de houding ten opzichte van cocaïnisten en morfinisten in Nederland. Morfinisten waren normale mensen, slecht geworden door de drugs. Over hen werd veel gemoedelijker gesproken. Cocaïnisten waren echter al moreel corrupt vóór ze verslaafd raakten. De beeldvorming stemt overeen met de theorieën van historicus Courtwright, die betoogt dat de opinie over drugsverslaving grotendeels bepaald wordt door de gebruikers die ermee worden geassocieerd. In Nederland werd meer in slachtoffertermen over morfinisten gedacht, omdat zij werden geassocieerd met vrouwen uit de hogere en middenklassen, mensen die weinig bedreigend waren voor de samenleving. Toen de (jonge)man van de straat drugs ging gebruiken - en dat was voornamelijk cocaïne - had men een stuk minder empathie en was van mening dat dit type gebruiker al op voorhand niet deugde. De beeldvorming in Nederland volgde dus die in Amerika, alleen verliep de ontwikkeling in deze beeldvorming in Nederland trager. Drugsgebruik was in Amerika dan ook een groter probleem dan in Nederland, en de gebruikersgroep veranderde hoogstwaarschijnlijk eerder.••° De narcoticumwetten in de jaren tien van de vorige eeuw zullen ook hebben bijgedragen aan het negatieve beeld van de drugsverslaafde - hij moest zich nu in het illegale circuit begeven om in zijn behoefte te voorzien.''' Maar ook de juridisering van drugsgebruik werd mede geïnitieerd door de veranderende gebruikersgroep, dus in dat opzicht had de negatieve opinie al effect gehad. Drugsgebruik werd steeds meer als een sociaal onwenselijk fenomeen beschouwd. Dit beeld lijkt tot op heden te domineren. De meeste mensen beschouwen drugsgebruik als iets kwalijks dat moet worden bestreden. Althans, zolang het niet de elite betreft, want hun drugsgebruik wordt veelal beschouwd als onlosmakelijk onderdeel van hun decadente levensstijl. De wetten en straffen voor drugshandel zijn in de loop der tijd alleen maar verder aangescherpt. Enig historisch perspectief geeft ons inzicht in de totstandkoming van de dominante opvattingen in onze eigen tijd. Het blijft niettemin moeilijk een oordeel uit te spreken over drugsverslaafden, net zoals dat in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw ingewikkeld was.
i6
Noten '
T.A. Hickman, '"Mania Americana": Narcotic Addiction and Modernity in the United States, 1870-1920', The Journal of American History 90 (2004) 1-22. ^ L. Nys, 'Nationale plagen. Hygiënisten over het maatschappehjk hchaam', in: Liesbet Nys e.a. ed., De zieke natie (Groningen 2002) 220-241, aldaar 126. ' R. Davenport-Hines, The pursuit of oblivion (Londen 2001), 132. '' T.M. Parssinen, Secret passions, secret remedies. Narcotic drugs in British society 1820-1930 (Manchester 1983) 92-93. ^ M. Brattinga, Morfinisme. Morfineverslaving in Nederland en andere westerse landen tussen 1853 en 1928 (werkstuk Ba. Geschiedenis UvA, Amsterdam 2003) 11. * U.G. Bijlsma e.a.. Opium en morphine (Leiden 1925) 74. ^ D.T. Courtwright, Dark paradise (Cambridge 1982) 128; Parssinen, Secret passions, 93. * M. Kemperink, 'Morbide distinctie van fijner ras. De verbeelding van de hogere stand in het verhalend proza' in: Liesbet Nys e.a. ed., De zieke natie, 180-198, aldaar 187. ' Tussen 1880 en 1900 rees er paniek over de degeneratie van de mens. De mens was aan het 'ontaarden', verloor zijn goede eigenschappen en vertoonde in toenemende mate morele defecten en misdadige neigingen. '° Courtwright, Dark paradise, 129. " Ibidem, 129-131. " Ibidem, 132. '' Ibidem, 133. z.a., Elseviers filosofische en psychologische encyclopedie (Amsterdam 1966) 182. ''t Ibidem, 133. '5 J. Slijkhuis, 'Het virus der immoraliteit. Insania moralis en de psychiatrie omstreeks 1900' in: Liesbet Nys e.a. ed.. De zieke natie, 320-331, aldaar 322.
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
"* Ibidem. ''' Ibidem, 322 en 324. '* Courtwright, Dark paradise, i}6. '^ Ibidem, 9 en 136-137. ^° Ibidem, 135 en 137. Davenport-Hines, The pursuit of oblivion, 82-83. ^^ M.L. Keire, 'Dope fiends and degenerates: the gendering of addiction in the early twentieth century', Journal of social history (1998) 809-822. ^' Davenport-Hines, The pursuit of oblivion, 82-83. ^'' Courtwright, Dark paradise, 147. ^' KB DKA, Het Vaderland 27-4-1920. ^* KB DKA, NRC 24-2-1924. ^^ KB DKA, Het Vaderland 13-2-1926. ^^ Ibidem, 7-2-1923. ^ Ibidem, 23-11-1913. 5° Ibidem. '' KB DKA, NRC 23-7-1927. 3^ Ibidem. " KB DKA, Het Vaderland 12-10-1923. ''' Ibidem, 19-05-1942. '5 Ibidem, 17-6-1922. ''' KB DKA, NRC 29-4-1921. '^ KB DKA, Het Vaderland 8-3-1931. 3« Ibidem. 3' Ibidem. ''° M. de Kort, Tussen patient en delinquent Geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid (Hilversum 1995) 157 en 159. '^^ Ibidem, 119.
I?