Artikel: 'Ich bitte Sie, was sollen wir nur damit?’ Schrijven en denken over een Duitse annexatie van Nederland, 1839-1890 Auteur: Maarten van Poll Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 31.2, 68-82. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: A common fear among Dutch politicians and publicists in the nineteenth century was the possible annexation of their country by the Germans. Though public debate regarding the probability of annexation and its consequences generated much controversy, many assumed its inevitability. Opinion was divided among German intellectuals and politicians as well, and there was no public majority in favour of annexation. This division of opinion prevented the rise of a Dutch political movement opposed to such an act of German aggression. However, despite its controversial nature, certain stages of the debate linked to German and European political developments can be identified. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Ich bitte Sie, was sollen wir nurdamit?' Schrijven en denken over een Duitse annexatie van Nederland, 1839-1890 Maarten
van Poll
In de tweede helft van de negentiende eeuw veroorzaakte de samensmelting van de Duitse Bondstaten tot één Duits keizerrijk de nodige opschudding in Europa. Buurlanden van de zich gestaag consoliderende grootmacht maakten zich grote zorgen over de implicaties van deze eenwording, zo ook Nederland. Er werd zelfs gevreesd voor annexatie door de Duitsers. Hoewel deze angst in de poHtiek nauwehjks een serieuze rol speelde, laat Maarten van Poll zien dat annexatie zowel in Nederlandse als in Duitse intellectuele kringen een uitvoerig besproken onderwerp was.
In 1876 verscheen van de hand van Jochem van Ondere het boekje Mijn bezoek aan Bismarck.' Het verhaalt op ironische toon over een ouderling en pijpenfabrikant uit Gouda, die gekweld wordt door de angst dat Duitsland Nederland zal annexeren. Uiteindelijk deelt hij zijn bange vermoedens met kanselier Otto von Bismarck, die hem verzekert dat inlijving van Nederland nu niet aan de orde is. De ironie niettegenstaande signaleert het boekje van Van Ondere een sentiment dat in de negentiende eeuw bij herhaling opspeelde. De ontwikkeling van een continentale grootmacht aan de oostgrens vervulde veel Nederlanders met wantrouwen, soms zelfs met angst. Wat waren de Pruisen, en later de Duitsers, van plan met de kleine, rijke, strategisch gelegen buurman met het fraaie koloniale rijk? In dit artikel onderzoek ik de ontwikkeling van het denken over een Pruisisch-Duitse annexatie van Nederland in de periode 1839-1890. Hierover werd een bij tijd en wijle vurig debat gevoerd, dat in de bestaande literatuur helaas maar vluchtig en vaak summier wordt behandeld. De annexatieplannen werden vooral in intellectuele circuits besproken, maar kwamen ook ter sprake in diplomatieke correspondentie. Dit artikel biedt een integraal overzicht van de discussies in beide circuits over een langere periode, waarmee een duidelijke ontwikkeling voor het voetlicht wordt gebracht. Hierbij komt een interessant contrast tussen het publieke debat en de - in principe - welingelichte staatkundige kringen naar voren. Het behandelde tijdvak begint met het Verdrag van Londen, waarin de Belgische onafhankelijkheid werd vastgelegd, en de troonsbestijging kort hierop van Frederik Willem IV in Pruisen en Willem II in Nederland. In 1890 trad Bismarck af, en overleed de Nederlandse koning en gewezen 'moffenhater'^
Willem III. Voor de diplomatieke correspondentie raadpleegde ik waar mogelijk bronnenpublicaties, en anders op bronnenonderzoek gebaseerde secundaire literatuur. Veel deelnemers aan het publieke debat kwam ik via secundaire literatuur op het spoor, waarna een primair onderzoek volgde.
Een brede discussie Over de annexatiekwestie werd in verschillende circuits gediscussieerd. In dit artikel ga ik in op twee van deze circuits, respectievelijk staatkundige kringen - Nederlandse diplomaten en politici - en de onafhankelijke publicistiek. In de officiële correspondentie is de grote invloed van de persoonlijkheid en competentie van functionarissen goed zichtbaar. Naarmate het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan belang won, en de diplomatieke dienst meer werd opengesteld voor niet-adellijke lieden, werd de berichtgeving realistischer en meer accuraat. Het voeren van een consequente neutraliteitspolitiek bleek geen sinecure. Minister Lightenvelt verzuchtte in 1849: 'Te veel doen verwekt opspraak en argwaan; te weinig doen stelt 't land bloot.'' Toch meende vrijwel iedereen dat neutraliteit de juist koers was. Vanzelfsprekend is het lastig een algemeen beeld te geven van diegenen die hun ideeën in de openbaarheid verkondigden. In Nederland werd de discussie over de mogelijkheid - en eventueel zelfs wenselijkheid - van annexatie gevoerd door aansprekende namen als Thorbecke, Groen van Prinsterer, Opzoomer, Multatuli en Teilegen, maar ook door nu minder bekende lieden. Wetenschappers, intellectuelen en oud-militairen van uiteenlopenden huize gaven hun mening in pamfletten en tijdschriften, vooral in De Gids. De Duitse bijdrage aan het discours werd in nog grotere mate gedomineerd door wetenschappers. In de academische wereld werd politiek bedreven door mannen als Arndt, Leo, Von Treitschke en List. Later mengden ook politiek activisten als Freytag, Frantz en Fabri zich in de discussie. De bekwame diplomaat graaf van Bylandt analyseerde de verhouding tussen de twee circuits in 1883 accuraat: Ik geloof niet, dat het in de regeeringskringen te Berlijn is, dat men de bedoelde annexatie-plannen moet zoeken, maar veeleer in de geleerde wereld, in de universiteiten, onder de professoren en studenten wien men kan zeggen dat als van kinderen, "dat zij de oogen grooter hebben dan de maag."'' De pers ontwikkelde zich steeds meer tot een onafhankelijk forum en speelde als zodanig een belangrijke rol in het annexatiedebat. Voor uitgebreid krantenonderzoek was in deze studie geen ruimte. Daarom heb ik ervoor gekozen publicaties in de pers alleen te bestuderen wanneer deze - zoals in het geval van Quack - exemplarisch waren voor de plaats van de publicist in het debat.
Skript Historisch Tijdschrift 31.2
69
Meedeinen, de storm uitzitten, maar nergens schuilen De meningen die in officiële documenten en publieke uitingen werden geventileerd, hielden zelden gelijke tred. Wel vertoont de intensiteit van de discussie in beide sferen opvallende overeenkomsten. Hiervoor bestaat een eenvoudige verklaring: Nederland nam na de afscheiding van België een neutrale en kwetsbare positie in te midden van het krachtenspel van het Concert van Europa. Wanneer de vrede en de stabiliteit in Europa in het geding waren, zwol de discussie over annexatie aan. Na het Verdrag van Londen van 1839, waarin de Belgische onafhankelijkheid definitief werd vastgelegd, besefte men in Nederland dat de rol als Europese grootmacht was uitgespeeld. Wel nam Nederland nog steeds een dominante positie in binnen de economische verhoudingen met het Duitse achterland. Deze situatie zinde veel Duitse academici niet.' Op het Congres van Wenen had de toekomstige koning Willem I zich nog met succes verzet tegen al te nauwe (economische) banden met de oosterburen. Nu gingen er aan beide zijden van de grens stemmen op om deze situatie te herzien. In 1844 opperde de Nederlandse minster van Koloniën Baud aansluiting bij de Zollverein als enige mogelijkheid om de gunstige positie van Nederland uit te buiten - nu het nog kon.'' De Duitse econoom List opperde drie jaar eerder al iets dergelijks. Nederland was volgens List de eigenaar van de voordeur van het huis dat 'Duitsland' heette, een economisch onwenselijke situatie. En bovendien '[könnte] Holland (...) nur durch die deutsche Union und in der engsten Verbindung mit derselben seinen alten Flor wieder erlangen .'^ Aldus zinspeelde List op het feit dat Nederland slechts vergane glorie restte. De reactionaire historicus en politicus Leo, auteur van Zwölf Bücher niederlandischer Geschichten (1832-1835), had zich al eerder in die zin uitgelaten. Hij zag Nederland als een afvallige, dwalende zoon die in het Duitse ouderlijk huis diende terug te keren.* Thorbecke reageerde hierop met een brochure, waarin hij zich verzette tegen Leo's aanspraken. Hij wilde koste wat kost de Nederlandse onafhankelijkheid bewaren, zonder de bestaande hechte banden tussen Nederland en Duitsland teniet te doen.' Thorbecke benadrukte de wederrechtelijkheid van een eventuele annexatie; de internationale rechtsorde was hem heilig. Hiernaast is in zijn geschrift een ontluikend nationalisme zichtbaar, dat weerklank vond bij minister van Buitenlandse Zaken Verstolk van Soelen: 'Het Nederlandsche gevoel, gewoon eigene nationaliteit te huldigen, zou zich niet geduldig onderwerpen aan de verordeningen van den Duitschen Bond.''° Het probleem lag niet alleen in de begerige blikken van sommige oosterburen. Binnenslands diende de zogenaamde 'Jan Salie-geest' - 'een stemming van moedeloosheid (...), die deed opzien naar de grote Duitse broeder'" - te vuur en te zwaard bestreden te worden, zo betoogden met name liberale politici en publicisten. Onder meer tot dit doel werd in 1837 het tijdschrift De Gids opgericht door Potgieter en Robidé van der Aa, die al snel werd vervangen door Bakhuizen van den Brink. Dit literaire tijdschrift zou lange tijd het brandpunt zijn van de discussie over de verhouding tot Duitsland en
70
over het zelfstandig voortbestaan, zelfs het bestaansrecht, van Nederland. De Gids stond beweging en vooruitgang voor.'' Deze vooruitgang zou geïnspireerd moeten worden door de roemrijke - weliswaar niet te evenaren - zeventiende eeuw, en zou een republikeinse, burgerlijke en nationale signatuur kennen." Met hervonden zelfbewustzijn, geënt op literaire prestaties, zou men de crisis moeten bezweren. De politicus en staatsman Johannes Bosscha, die als 'Hollander van top tot teen en vaderlandslievend tot in het merg van zijn gebeente' te boek stond,"' liet in 1847 een boekje verschijnen waarin hij protesteerde tegen de defaitistische houding die bij velen in Nederland had postgevat. Bovendien nam hij een duidelijk verschil waar tussen de Nederlandse en de Duitse nationahteit, hetgeen in zijn ogen het bestaansrecht van een onafhankelijk Nederland bevestigde. Bosscha's boekje werd in De Gids besproken door de oriëntalist Veth. Hij kwam tot een ontluisterende conclusie: Nederland kon maar beter opgaan in Duitsland, want een positie als zelfstandig land was niet te handhaven. De eigen volksaard en het roemruchte verleden moesten door Nederland in beheer worden gegeven aan de sterkere, opkomende buurman." Het opgeven van de eigen taal vond Veth een klein offer: in feite ging het om niet meer dan het aannemen van een ander dialect. Het is verwonderlijk te noemen dat een dergelijke visie juist in De Gids kenbaar werd gemaakt. De Duitse landen waren immers absoluut niet republikeins, de adel speelde er een prominente rol; met nationale gevoelens was het opgeven van de eigen soevereiniteit al helemaal niet te verenigen. In een ander stuk in hetzelfde nummer sprak Veth zijn waardering uit voor de ideeën van de historicus Arndt, gewezen patriot en pangermanist, en volgens Veth één der 'verstandigen'.'* Arndt meende, net als linguïsten als de gebroeders Jacob en Wilhelm Grimm en Hoffmann von Fallersleben, dat Nederland taalkundig onderdeel was van Duitsland, en dat de bevolking van oorsprong en cultureel Duits was. Nederland, in Arndts ogen al jaren op zijn retour, was aangewezen op 'ihre treuesten Nachbarn und altesten Brüder, die Deutschen'.''Joseph Görres voegde hier nog de observatie aan toe dat Nederland 'de kust van Duitsland' was."* Arndt staat te boek als een van de vaandeldragers van het pangermanisme. Deze politieke beweging streefde naar de vereniging van alle Duitse volken in één groot rijk. Aan de vooravond van het revolutiejaar 1848 verkeerde Nederland dus in een existentiële crisis, die door de Nederlanders zelf bezworen moest worden. Vanuit Duitsland wierp men om verschillende redenen begerige blikken op de kleine westerbuur. Pangermanisten baseerden hun aanspraken op taalkundige en culturele verwantschap en een historische verbondenheid. Voorts zag men voor beide partijen grote economische voordelen bij een versmelting. Een zeldzaam genuanceerd geluid kwam van de Nassause militair in Nederlandse dienst Friedrich von Gagern, die na een pragmatische analyse tot de conclusie kwam dat annexatie 'das vielleicht beste Heilmittel' was.'' Duitsland zou profiteren van de Nederlandse staatsinstellingen, terwijl Nederland er op militair en economisch gebied op vooruit zou gaan.-° In Nederland bestond voor dergelijke ideeën nauwelijks enthousiasme. Nationalistische sentimenten gingen bij Bakhuizen van
Stript Historisch Tijdschrift }i.i
tbNE WAARSCHUWING AAN ALLb JAN SAUESÜ! Pu opl «a vordt niet onder het Saliemdk drioken ommtlaa.
^^S^ ' ^^ 'J2.
Spotprent van J.M. Schmidt. Volgens verschillende deelnemers aan de annexatiediscussie zou het Nederlandse volk meer op zijn hoede moeten zijn voor de Duitse agressie. Bron: M. Janse, De geest van Jan Salie. Nederland in verval? (Hilversum zooz).
den Brink hand in hand met een analyse van de verschillen tussen Nederland en Duitsland, die versmelting onmogelijk en onwenselijk maakten. Hij meende dat Nederland Duitsland ver achter zich wist op het gebied van beschaving, burgerlijkheid, humaniteit en vrijheid."
1848-1849: een opleving en een debacle Nederland had, door het lidmaatschap van Limburg en Luxemburg van de Duitse Bond, ongewild deel aan de revolutie in Duitsland. De behoedzaam opererende gezant Von Scherff wist Nederland veilig door de turbulentie heen te manoeuvreren." In Den Haag werd besloten tot strikte neutraliteit. De minister van Justitie Donker Curtius meende dat Duitsland in een bewapening van die neutraliteit 'pretext [zou] zoeken om zich naar zee uit te breiden.'^' Maar, zo zei hij geruststellend: 'Eer dat de Duitsche republiek zich naar elders tracht uit te breiden, zullen er nog jaren moeten verloopen.' Schimmelpenninck van der Oye, de oerconservatieve Nederlandse gezant in Berlijn, meende dat de situatie in Frankrijk een groter gevaar was voor Nederlands voortbestaan; de liberale ontwikkelingen in Duitsland stonden hem niet aan, maar alles was hem liever dan het revolutionaire Frankrijk, dat zijn gekroonde staatshoofd had zien vertrekken.^^ Tijdens de Nationale Vergadering van 19 juli 1848 in het Frankfurter parlement hield Arndt een vlammend betoog, waarin hij de hoop en verwachting uitsprak dat Nederland 'in den Schoss des Grossen Germaniens' zou belanden. Het daverend applaus dat hem ten deel viel, was veelal een eerbetoon aan de oude strijder - in daadwerkelijke incorporatie van Nederland geloofde hoegenaamd niemand.-' De Oostenrijkse Groot-Duitser Franz Schuselka herhaalde vervolgens nog maar eens de argumenten dat de staat Nederland op Duitse bodem lag, dat de Nederlandse taal slechts een dialect van de Duitse was, en dat het wachten was op een 'Heimkehr Holland's'.-'' In Nederland verscheen hierop een anoniem geschrift, getiteld Nederland en Duitschland: anathema uitgesproken over hem, die het vaderland in het Duitsche Rijk wil doen opgaan.-^ Verder kwam annexatie niet ter sprake. Men besprak wel de gevolgen van de internationale gebeurtenissen voor de positie van Nederland, maar tot vrees voor het voortbestaan als zelfstandige staat leidde dit over het algemeen niet. Een gewelddadige constitutionele revolutie bleef Nederland bespaard. Over het uitblijven van bloedvergieten was vrijwel niemand rouwig - sterker, op beschaafde wijze waren er vernieuwingen doorgevoerd, waar elders forse aantallen doden en gewonden te betreuren waren. De moderne nieuwe Grondwet vervulde veel Nederlanders bovendien met trots. Het land leek na jaren van gezapigheid en teruggang te ontwaken, en had deel aan belangwekkende internationale veranderingen. Deze trots kwam ook tot uiting in de houding ten aanzien van Pruisen en de Duitse Bond. Terwijl in Nederland sprake was van nieuw elan zag men het uitblijven van liberale hervormingen in Duitsland als een terugval. Een dermate achtergebleven gebied boezemde de trotse Nederlanders weinig angst in.
Skript Historisch Tijdschrift 31.2
Wie te vrezen: Bonaparte of Pruisische Bonapartisten? In Duitsland verscheen in 1854 het eerste deel van W.H. Riehls werk Naturgeschichte des deutschen Volkes als Grundlage einer deutschen Sozialpoliük. Hierin wilde Riehl, een leerling van Arndt, de verwantschap tussen Nederlanders en Duitsers aantonen op basis van overeenkomsten in volksaard, tradities en folklore, dorpsvormen en huizenbouw.^* Volgens Riehl was de gekunstelde scheiding tussen de beide volkeren duidelijk merkbaar in de stedencultuur; wanneer men zich verder in de periferie begaf was de 'natürliche Zusammenhang' steeds sterker voelbaar. Riehl, die geldt als de grondlegger van de culturele antropologie, beschouwde de ruimtelijke constellatie van de Duitse samenlevingsvorm met zijn mengeling van steden en agrarische en woeste gebieden als ideaal. Het sterk geürbaniseerde Nederland was doorgeschoten, maar kon nog wel gered worden. Toen de revolutionaire storm was gaan liggen, begon een periode van relatieve rust in de Nederlands-Duitse betrekkingen. Over de Nederlandse buitenlandse politiek schreef de Belgische gezant te Den Haag op 26 februari 1859 aan zijn minister van Buitenlandse Zaken dat '[l]es yeux sont ici plus qu'ailleurs (...) fixes sur l'Allemagne et particulièrement sur la Prusse.'^' Dat gold niet voor koning Willem III. Hij was goed bevriend met Lodewijk Napoleon, inmiddels keizer Napoleon III. Willems Württembergse vrouw Sophie stond erom bekend dat ze een grondige hekel had aan Pruisen. Na de Franse annexatie van Nice en Savoie in i860 werd gevreesd dat ook België op het menu stond, en dat Willem III gemene zaak maakte met de Fransen. De Engelse minister van Buitenlandse zaken schreef dat '[t]he belief in a Dutch project of getting a slice of Belgium is not a vague surmise.''" Hier werd Nederland een zekere mate van assertiviteit toebedacht, die nauw in verband stond met het expansionisme van de Fransen. Ditzelfde expansionisme - onderdeel van het opportunistische en wetten vermorzelende Bonapartisme - maakte veel Nederlanders tegelijkertijd echter ook wantrouwig ten opzichte van Frankrijk. Als België ingelijfd zou worden, waarom dan niet ook Nederland, tot aan de Rijn of zelfs verder? Onder de nieuwe kanselier Bismarck begon Pruisen aan een project dat binnen een decennium tot drie oorlogen zou leiden. Onder Pruisische leiding zouden de Duitse landen verenigd worden, terwijl Oostenrijk buitenspel werd gezet. Dit Duitse eenheidsstreven leidde aanvankelijk niet tot al te veel ongerustheid in Nederland. Minister van Buitenlandse zaken baron van Zuylen van Nijevelt introduceerde in een circulaire van 29 maart 1861 al wel een in de volgende jaren nog vaak gebruikte formulering: Un Royaume ou Empire dAUemagne une fois établi ne tarderait pas a prétendre (...) qu'une extension de territoire a l'Ouest j'usgua la iner est une condition indispensable de prospérité pour Ie nouvel Empire.'' 'Jusqu'a la mer' verwees zowel naar Duits-nationalistische aanspraken op bijvoorbeeld de Rijn als natuurlijke grens, als naar een strategisch-economisch gemotiveerd verlangen naar de Nederlandse havens aan de mondingen van Rijn, Maas en Schelde.
74
In de jaren hierna werd een eventuele annexatie steeds in verband gebracht met rivieren en havens, bijvoorbeeld door de gezant te Berlijn graaf van Zuylen van Nijevelt. Zijn collega te Wenen, baron van Heeckeren tot Enghuizen, meende dat Bismarck de Nederlandse havens zag als een sine qua non voor het bezit van een koloniaal rijk. Inlijving van Nederland zou direct in beide behoeftes voorzien.'^ De kwestie Sleeswijk-Holstein in 1864 werd vooral gezien als een onverkwikkelijke schending van het internationale recht. De jurist Modderman en de historicus Engelbregt verdedigden in De Gids beiden de Deense rechtspositie. Zij meenden dat Pruisen wel degelijk een gevaar vormde voor de Nederlandse onafhankelijkheid." Al met al was men er in 1864 zowel in staatkundige kringen als daarbuiten nog niet over uit. Was het nu Frankrijk of Pruisen dat een bedreiging vormde? In 1866 veranderde de situatie ingrijpend. Bismarck wist een oorlog met Oostenrijk uit te lokken, die eindigde in een eclatante Pruisische overwinning, met onder meer de annexatie van Hannover als gevolg. Hierop verhardde de opstelling van Bismarck ten aanzien van Nederland. Onduidelijkheid over de status van Limburg en Luxemburg zorgde voor hachelijke momenten, net als de Franse expansiedrang die door Bismarck richting Lage Landen werd gekanaliseerd.'-' In februari 1867 ontstond even paniek bij graaf Van Zuylen, inmiddels minister van Buitenlandse Zaken, die zich ten aanzien van Pruisen al eerder wantrouwig had uitgelaten. Hij zocht steun in Parijs en Londen naar aanleiding van een verontrustend bericht uit Berlijn en de onthulling dat de Pruisische legatie inlichtingen inwon over de Nederlandse landsverdediging. De kwestie bleek een storm in een glas water. De crisis tussen Pruisen en Frankrijk over pogingen van de Fransen om Luxemburg van Willem III te kopen werd op II mei 1867 tenminste formeel beëindigd. De op het oog vreedzame oplossing betekende een bestendiging van de tegenstelling tussen Frankrijk en Duitsland. Ten aanzien van Nederland was het de beide kemphanen er nu vooral om te doen om 'Den Haag [niet] in de armen van de tegenpartij te drijven.'" De Nederlandse regering hield angstvallig vast aan de neutraliteitspolitiek. Naar aanleiding van de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog begon in i866 een intensieve discussie over de annexatiekwestie. Bosscha liet weer van zich horen. Hij meende dat Nederland zich uit voorzorg diende te bewapenen, maar beweerde ook dat Bismarck door het Nederlandse nationale gevoel uiteindelijk weerhouden zou worden van inlijving."* Multatuli zette zich naar aanleiding van Bosscha's boekje vol vuur aan het schrijven, om er weinig van heel te laten.'^ In Idee 1044 ontvouwde hij zijn visie op de plannen van Bismarck: Men vergist zich (...) in de mening dat Pruisen de inlijving van Nederland begeert. Het zal de eis der omstandigheden worden. Duitsland moet zich uitbreiden op straffe van vernietiging, omdat stilstand onmogelijk is. De annexatie van Nederland is waarschijnlijk voor het Duitse Rijk geen gewenste zaak, maar zal weldra blijken - uit een Duits oogpunt beschouwd - van twee kwaden 't beste te zijn.'*
Skript Historisch Tijdschrift }i.z
75
''
Hier trok Multatuli van leer tegen de naïviteit van zijn landgenoten. Bismarck zou, alle negatieve aspecten van annexatie ten spijt, uiteindelijk geen keus hebben. In 1867 waren in Duitsland geruststellende geluiden hoorbaar. De conservatieve econoom Erwin Nasse te Bonn en de jurist August Anschütz meenden dat Nederland niet voor annexatie hoefde te vrezen." Tegelijkertijd verscheen een artikel in de Christelijk-conservatieve Kreuzzeitung, die vaak als officieus orgaan van de Pruisische regering werd gezien. In het gewraakte stuk werd Nederland gemaand zich nauw met Pruisen te verbinden, wat Groen van Prinsterer ertoe bracht een tweetal brochures uit te brengen. Voor hem betekende de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog in 1866 een keerpunt. Tot dan toe had hij de Fransen steeds als grootste bedreiging voor de vrede en de internationale rechtsorde gezien. Het expansieve en opportunistische Bonapartisme was hem een gruwel. Nu begon Pruisen onder Bismarck allengs meer vergelijkbare trekken te vertonen. Het internationaal recht werd met voeten getreden en het christelijke karakter van dat recht ging teloor.''" De Duitse eenwording op zichzelf vond Groen van Prinsterer niet bezwaarlijk. Het was de aantasting van de internationale rechtsorde die hem tegenstond.-'' En waar het Nederland betrof was hij duidelijk: 'Nous ne voulons pas être ANNEXES.'-*^ Deze koerswijziging stond niet op zichzelf. Velen die aanvankelijk Napoleon III zagen als grootste bedreiging voor de vrede, begonnen de groeiende Pruisische overmacht, die zich nadrukkelijk aan de vaderlandse oostgrens manifesteerde, te zien als potentieel vermorzelaar van de Nederlandse onafhankelijkheid.''' De Pruisische reacties op Groen van Prinsterers in ongebruikelijk felle bewoordingen gestelde brochures ontkenden veelal annexionistische bedoelingen. Zijn anti-Pruisische agitatie bezorgde hem later de reputatie van 'germanofoob'.^^ Bovendien werd hij in september 1871 door de Berlijnse gezant Rochussen berispt over zijn al te virulente opstelling.-" Ook de Utrechtse jurist Vreede en zijn collega Quack hechtten sterk aan de internationale rechtsorde. Waar Vreede consequent pleitte voor militaire versterking om de 'eenheid van den Nederlandschen volksstam'-»'' te beschermen, maakten Quacks denkbeelden echter een opmerkelijke ontwikkeling door: plots meende hij dat Bismarcks machtspolitiek de vrede in Europa garandeerde. Na de Frans-Duitse oorlog was dit een salonfahig standpunt, maar met het oog op de ontwikkelingen die eerst nog zouden volgen is Quacks ommezwaai verwonderlijk. In 1869 meldden verschillende Duitse publicisten dat Nederland niets te vrezen had van Pruisen. De Duitse economisch historicus in Oostenrijkse dienst Theodor von Inama-Sternegg dacht hier anders over: slechts door een nauwe economische verbintenis met Duitsland zou Nederland inlijving kunnen afwenden.^" Voor de prominente econoom Adolph Wagner was dit niet genoeg: hij betoogde dat Nederland ingelijfd moest worden. Tot zijn ongenoegen moest hij constateren dat hiervoor geen concrete plannen bestonden.-'''' Het was inmiddels duidelijk dat de oplopende spanning tussen Frankrijk en Pruisen tot een oorlog zou leiden. De gevolgen hiervan voor Nederland waren onduidelijk. De Nederlandse neutraliteit werd namelijk door niemand gegarandeerd, terwijl Nederland de neutraliteit van Luxemburg wel garandeerde. Bij herhaling werd een eventuele Franse schending van de Belgische neutraliteit in verband gebracht met een Pruisische respons ten koste van Nederland.-" Koning
76
Wilhelm I van Pruisen zei in juni 1869 dat zijn land niet van plan was Nederland te annexeren. Dat hij hier zélf mee kwam bracht zijn gesprekspartner graaf van Heiden Reinestein tot de inschatting dat 'Qui trop s'excuse, s'accuse'.'" Eindelijk oorlog De Spaanse opvolgingscrisis, waarin onder anderen een Hohenzollern naar de troon dong, was de directe aanleiding voor de oorlog; Bismarck gaf middels de beruchte Emser Depêche het laatste zetje. Op 19 juH 1870 gebeurde het onvermijdelijke: Frankrijk loste het eerste schot van de langverwachte oorlog. Nederland kondigde zijn gewapende neutraliteit af. Pruisen gaf te kennen de Nederlandse positie te respecteren en te waarderen. Toch kenschetste een Belgische gezant de sfeer in Den Haag in september 1870 als 'uiterst timide en angstig voor Pruisen'.'" De Utrechtse hoogleraar C.W. Opzoomer meende, in tegenstelling tot veel van zijn landgenoten, dat Bismarck geen bonapartist was; Pruisen was uitgelokt en volgde in de oorlog tegen Frankrijk zijn natuurlijke roeping.'"^ Voor Nederland zag hij alleen een toekomst in nauwe samenhang met Duitsland. Een expliciet voorstander van annexatie kunnen we hem dus niet noemen. Wel was hij als prussofiel een vreemde eend in de bijt. De vooraanstaande liberale Groningse hoogleraar Teilegen waarschuwde in zijn rede ter ere van de rectoraatsoverdracht in 1870 ervoor de Duitse veroveringsstaat als het land van de toekomst te zien." AI eerder had hij zich kritisch uitgelaten over de Duitse staatsinstellingen. De recensent van De Gids verheugde zich over het taalgebruik van Teilegen, omdat hij in tegenstelling tot veel tijdgenoten germanismen vermeed.''' Hiermee gaf Teilegen het goede voorbeeld, want '[v]oor menig volk is de taai-annexatie het begin geweest der politieke annexatie'." Thorbecke onderschreef Tellegens toon: 'Te regt, dunkt me, vreest gij den morelen indruk van de pruissische weermagt nog veel meer dan de pruissische wapens'.''" Aan Duitse zijde bleef het stil. De nieuwe gezant te Berlijn Rochussen had veel vertrouwen in Bismarck. Hij zou gedurende zijn elf jaar in Duitsland en zijn tweejarig ministerschap daarna het in Den Haag heersende beeld van de oosterbuur bepalen. Vlak na ondertekening van het vredesverdrag schreef hij: 'Il faut être aveugle pour ne pas voir que Ie triomphe de la France eüt été Ie fin, a coup sur, da la Belgique, probablement de la Néerlande'.'' Rochussen meende dat de Duitse annexatie van Elzas-Lotharingen Frankrijk verhinderde zich aan België te vergrijpen. In zijn ogen was Nederland daarom veilig'** Rochussens lezing lijkt bevestigd te worden door een gesprek dat Bismarck had met de Engelse diplomaat Odo Russell.'^
Het gevaar geweken? Toen bleek dat de Duitse overwinning vooralsnog niet tot direct gevaar voor Nederland zou leiden - en van Frankrijk na de zware nederlaag geen dreiging uitging - nam de frequentie waarmee geschriften over annexatie verschenen snel
Stript Historisch Tijdschrift '^1.2
77
af. Angst en onzekerheid maakten plaats voor een zekere zelfgenoegzaamheid. De Nederlandse nadruk op de positie van het recht in de internationale verhoudingen werd door veel Nederlanders gezien als een uiting van de morele superioriteit van een kleine voorvechter en pionier van de vrijheid. De historicus W.J. Hofdijk schreef in 1875 tot besluit van zijn Ons voorgeslacht in zijn dagelijksch leven geschilderd: 'Het is schooner het zedelijkste dan het machtigste volk ter aarde te zijn'.*^" Nu was het echter in staatkundige kringen dat men zich zorgen maakte. Althans, aan geruchten over Annexionsgelüste werd bij herhaling aandacht besteed. Rochussen geloofde niet in dergelijke Duitse agressie, maar werd toch steeds verzocht poolshoogte te nemen. Bismarck leek wat moedeloos te worden van het wantrouwen van veel Nederlanders. Tegen de Italiaan Francesco Crispi zei hij, naar aanleiding van een drietal kleine diplomatieke incidenten in 1877: Es wird uns nachgesagt, dass wir Holland und Danemark wollen. Aber ich bitte Sie, was sollen wir nur damit? Wir haben schon genug nicht-deutsche Nationen, um nicht noch anderen Verlangen zu tragen." Rochussen, vanaf september 1881 minister van Buitenlandse Zaken, wist zijn collega's langzaam maar zeker voor Bismarck te winnen. Een gerucht uit Portugese hoek over annexatieplannen in 1883 werd nog wel uitgeplozen, maar (terecht) nauwelijks meer serieus genomen. Er heerste internationaal consensus over het feit dat Nederland, zolang Bismarck aan de macht was, niets te vrezen had van Duitsland. In Duitsland werd zo nu en dan nog voor annexatie gepleit. De publicist Constantin Frantz schreef: 'Was sind am Ende die deutschen Schweitzer, die Hollander und selbst die Flaminger anders als Zweige unseres Stammes, welche in ihrer Absonderung zuletzt verkümmern mussen.' Hij pleitte voor de stichting van een Duits rijk van middeleeuwse snit, met inbegrip van de Lage Landen, Denemarken, Zwitserland, de Baltische staten en de Balkan.^"^ In Nederland schrok men niet meer van zulke uitspraken, zoals eerder Groen van Prinsterer wel deed. Een boekje van Henry Tindal, getiteld Nederland in gevaar. Geen sensatie-roman, maar werkelijkheid, waarin de auteur een Duitse aanslag op Nederland voorspelde, werd in 1889 luid bekritiseerd. Oplopende spanningen tussen Frankrijk en Duitsland baarden diplomaten, bewindslieden en publicisten geen zorgen meer: Nederland werd beschermd door het recht en alle partijen hadden voordeel bij Nederlands neutrale positie. De aanwezigheid van Bismarck maakte het uitbreken van een nieuwe oorlog in Europa hoogst onwaarschijnlijk. Ondertussen breidde Nederland zijn macht in de Indische archipel flink uit. Al met al zag het er niet naar uit dat annexatie binnen afzienbare tijd aan de orde zou zijn, en daarom verstomde de discussie.
Conclusie Het is duidelijk dat de annexatiekwestie niet als onderwerp sui generis besproken werd. Steeds was het vraagstuk onderdeel van een bredere discussie, ofwel over inter-
78
nationale politieke verhoudingen, ofwel over de aard en de toestand van de Nederlandse staat. Er bestond geen annexionistische beweging in Duitsland die vergelijkbaar is met de kolonialistische beweging, welke daar na het verschijnen van Friedrich Fabri's BedarfDeutschland der Koloniën? in 1879 opbloeide. In Nederland ontstond daarom geen tegenbeweging; de discussie hier volgde qua intensiteit trouw de ontwikkelingen van de Europese politiek. De annexatiekwestie werd vooral besproken in academisch-intellectuele kringen. De op cultuur, taalkunde, geschiedenis en geografie gebaseerde aanspraken hadden nauwelijks politieke implicaties. Voor economische argumenten was wel een praktische toepassing denkbaar, maar deze is er niet gekomen. Wanneer militair-strategische overwegingen ter sprake kwamen, trok dit nog wel eens de aandacht van diplomaten en bewindslieden. Annexatie werd veelal voorgesteld in de gedaante van een 'aanslag'; praktische implicaties van dit aspect waren relatief eenvoudig voorstelbaar. Over het algemeen bleef het echter bij ideeën en dromen, angsten en nachtmerries. In Nederland bestond weinig enthousiasme voor toenadering tot Duitsland. De weerstand tegen Duitse aanspraken werd vooral gevoed door nationalistische gevoelens. Defaitisme en machteloosheid waren onwenselijk. Nederland werd beschermd door het internationaal recht. De afhankelijkheid van dit recht was zeer groot, zodat publicisten veelvuldig hamerden op het belang van naleving van internationale verdragen. Veel reacties op Annexionsgelüste benadrukten vooral de onwettigheid van de gewraakte aanspraken. Dit legitimisme kwam voort uit een gebrek aan militaire macht en een oprecht geloof in de onschendbaarheid van het internationaal recht. Daarnaast werd de historiciteit en uniciteit van het Nederlandse volk en de Nederlandse taal betoogd. Thorbecke onderstreepte in reactie op de rede van Tellegen dat niet de politieke onafhankelijkheid van Nederland, maar veleer de culturele eigenheid van Nederland in het geding was. De vrees voor annexatie was omgekeerd evenredig aan het eigen vertrouwen in Nederland. Inlijving van Nederland werd minder waarschijnlijk geacht naargelang de staatkundige en culturele verschillen tussen de beide landen toenamen. De spanning tussen Frankrijk en Duitsland bepaalde voor een groot deel de Nederlandse buitenlandse politiek. In het algemeen was men het eens over de te kiezen positie: in het midden. Alleen in de periode direct vóór en tijdens de Frans-Duitse oorlog maakte men zich echt zorgen over de onafhankelijkheid van Nederland. Toen Bismarck in 1871 koos voor een klein-Duitse oplossing van het Duitse nationale vraagstuk was Nederland definitief veilig. De soms hevige discussies in de onafhankelijke publicistiek werden vooral beschouwd als potentiële aanleidingen tot een confrontatie, niet als steekhoudende observaties van de politieke werkelijkheid. Uiteindelijk bleek Ludolf Wienbarg, één van de grondleggers van de activistische jeugdbeweging Das Junge Deutschland, het dus al die tijd bij het rechte eind gehad te hebben, toen hij in 1833 schreef 'Nein, diese Fiollander sind keine Deutsche mehr, sie haben aufgehört es zu sein, seit sie, aus unsern Urwaldern vertrieben, in diesen nassen Jammerthal sich niederliessen'.'^'
Skript Historisch Tijdschrift 37.2
79
••
Noten ' Jochem van Ondere (pseud. A.J. Vitringa), Mijn bezoek aan Bismarck, in den zomer van 1875 (Deventer 1896). ^ 'Moffenhater' is in deze context geen spreektaal, maar veeleer een passende term voor een irrationele en wijdverbreide houding. ' Kabinetsraad 18-5-1849 Kabinet des Konings 4466 A, in: C.B. Weis, Documentatie t.b.v. Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1848-11)11). Eerste periode 1848-1870. Deel 2,1849-/870 ('sGravenhage). Dit beraad vond plaats onder een nieuwe grondwet en de juist gekroonde koning Willem III. ^ Van Bylandt aan Van der Does de Willebois 31-5-1883 in: J. Woltring, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1848-1919. Tweede periode 1871-1898. Deel 3 ('sGravenhage 1972) 474-475. ' J.C. Boogman, Nederland en de Duitse Bond i8iyi8^i (Groningen en Jakarta 1955) 7^Horst Lademacher, 7,wei ungleiche Nachbarn. Wege und Wandlungen der deutsch-niederldndischen Beziehungen im 19. und zo. Jahrhundert (Darmstadt 1989) 64. ^ André Beening, Onder de vleugels van de adelaar. De Duitse buitenlandse politiek ten aanzien van Nederland in de periode 1890-1914 (Proefschrift Amsterdam 1994) 33. * Friedrich List, Das nationale System der politischen Oekonomie, 1841. Nachdruck nach der Ausgabe letzter Hand von Prof Dr. H. Waentig (Jena 1910) geciteerd in: Ivo Schöffer, Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden. Een historiografische en bibliografische studie (Proefschrift Amsterdam 1956) 121. '
•' Hermann Walther von der Dunk, Der Deutsche Vormdrz und Belgien 1830-1848
80
(proefschrift Utrecht 1966) 348. '° J.R. Thorbecke, 'Onze betrekking tot Duitschland' in: J.R. Thorbecke, Historische Schetsen, 19-22. " H.T. Colenbrander (ed.). Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1J9; tot 1840 X, 5' STUK ('s-Gravehage 1922) 181, geciteerd in C. Smit, Diplomatieke geschiedenis van Nederland, inzonderheid sedert de vestiging van het koninkrijk ('s-Gravenhage 1950) 243. " Schöffer, Het nationaal-socialistische beeld 123. " N.C.F, van Sas, De metamorfose van Nederland (Amsterdam 2005) 558. '•' Renate Loos, Deutschland zwischen "Schwdrmertum " und "Realpolitik ". Die Sicht der niederldndischen Kulturzeitschrift De Gids au f die politische Kultur des Nachbarn Breuflen-Deutschland 1S37191S (Munster 2007) 56-60. '' W.J. Knoop, 'Levensbericht van Joannes Bosscha', in: Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Jaarboek van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen (Amsterdam 1875) 1-38, aldaar 15. J. Bosscha, De Duitschers en de Nederlanden vóór den Munsterschen vrede: eene voorlezing (Den Haag 1847). "' Lademacher, Nachbarn 35. " P.J. Veth, 'Het derde NederrhijnschNederlandsch zangersfeest te Arnhem.' De Gids TI (1847) 397-409, aldaar 407. Zie Loos, Deutschland 47-50. '* Boogman, Nederland en de Duitse Bond 86-87. Zie: Ernst Moritz Arndt, Belgien und was daran hangt (Leipzig 1834). "' Jon Vanden Heuvel, A German life in the age of revolution, Joseph Görres 1776-1848 (Washington, D.C. 2001) 190-191, 246. '° Boogman, Nederland en de Duitse Bond 98. -' Lademacher, Nachbam 29. De twee opstellen waarin hij zijn denkbeelden ontvouwde
waren respectievelijk getiteld Der Zustand der Niederlande en Über die auswartige Politik der Niederlande und Über seine Verhdltnisse zum Deutschen Bunde. -'- Van Sas, Metamorfose 558. Zie ook: Lademacher, Nachbarn 37. ^' Boogman, Nederland en de Duitse Bond 138-155. - -• Kabinetsraad 18-5-1849 Kabinet des Konings 4466 A, in: Documentatie Wels. ^' Schimmelpenninck van der Oye aan Van Randwijck 2-3-1848, in: C.B. Wels, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 184S-1919. Eerste periode 1848-1870. Deel i, 1848 ('sGravenhage 1972.) 35.
I
'' Von der Dunk, Deutsche Vormdrz 362-364 en Boogman, Nederland en de Duitse Bond 463-465. '^ Ibidem. ^* Boogman, Nederland en de Duitse Bond 96-97. "' Schöffer, Het nationaal-socialistische beeld 126-127 fin Beening, Onder de vleugels 57. '° Du Jardin aan De Vrière, 26-2-1859 B.Z.B. Corn Polit. XIII, 99, geciteerd in CA. Tamse, Nederland en België in Europa f 1S59-1S7JJ. De zelfstandigheidspolitiek van twee kleine staten (Proefschrift Groningen 1973) 29. '' Russell aan Howard, 13 mei 1862, F.O. 30/22 verz. Russell, map 100. Geciteerd in Tamse, Nederland en België 44-45. '^ Anne Doedens, Nederland en de FransDuitse oorlog. Enige aspecten van de buitenlandse politiek en de binnenlandse verhoudingen van ons land omstreeks hetjaar 1870 (Proefschrift Amsterdam, VU 1973) 16-17. " Loos, Deutschland ii9-i24en 129-132. " Beening, Onder de vleugels 53. " Tamse, Nederland en Duitsland 71. '•^ J. Bosscha, Pruisen en Nederland: een woord van J. Bosscha aan zijne landgenooten (Amsterdam 1866). Multatuli, Een en ander over Pruisen en Nederland (Amsterdam 1867). Zie:
Skript Historisch Tijdschrift 31.2
Dik van der Meulen, Multatuli: leven en werk van Eduard Douwes Dekker (Nijmegen 2002) 523-526. '* Multatuli, August Hans den Boef en Kees Snoek (red.) O God, er is geen God! Multatuli over geloof en godsdienst (Amsterdam 2008). " Beening, Onder de vleugels 56. '^ Doedens, Frans-Duitse oorlog 167. ••' De Coninck, Een les uit Pruisen 143. *•* Groen van Prinsterer, La Prusse et les PaysBas 26. Geciteerd in Loos, Deutschland 151. 't' Doedens, Frans-Duitse oorlog 75-76. t'' Van Hamel, Nederland tusschen de mogendheden 343 en Smit, Diplomatieke geschiedenis 264. t' Doedens, Frans-Duitse oorlog, 165. *^ Doedens, Frans-Duitse oorlog, 35. ••^ Tamse, Nederland en België loo-ioi. •t* Doedens, Frans-Duitse oorlog 172-173. 't' Doedens, Frans-Duitse oorlog 5. Zowel de voormalige Franse minister van Buitenlandse Zaken Drouyn de Lhuys als Bismarck lieten zich in deze zin uit. '° Geciteerd in Doedens, Frans-Duitse oorlog, 18-19. '' 'extremely timid and afraid of Prussia' Granville aan Harris, 9 oktober 1870, Harris aan Granville, 20 oktober 1870, in: F.O. 238/158, 37 en 37/479, 7. Geciteerd in Tamse, Nederland en Duitsland 319. " Doedens, Frans-Duitse oorlog 171-172. ^^ B.D.H. Tellegen, Duitschland en Nederland: rede uitgesproken bij gelegenheid der overdragt van het rectoraat der Hoogeschool te Groningen (Groningen 1870). Zie voor deze passage E.H. Kossmann, 'Tellegen en Duitsland', in: L.E. Engels (red.). Bibliotheek, wetenschap en cultuur: opstellen aangeboden aan mr. W.R.H. Koops bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Groningen (Groningen 1990) 498-503, aldaar 499-502. Ook: Tamse, Nederland en België 82-84, De Coninck, Een les uit Pruisen, 150-152.
81
" Olivier, 'Bibliographisch album Duitschland en Nederland', door Mr. B.D.H. Tellegen. Groningen, bij J.B. Wolters, 1870. kl. 8"' De Gids 34 (1870) 491-507. Zie: De Coninck, Een les uit Pruisen 152. " Olivier, 'Bibliographisch album' 507. '" Geciteerd in De Coninck, Een les uit Pruisen 151. '' Rochussen aan Gericke van Herwijnen 17-6-1871, in: Woltring, Deel 1138. '" Lademacher, Nachbarn 56. " Doedens, Frans-Duitse oorlog 130. '° Maartje Janse, De geest van Jan Salie: Nederland in verval? (Hilversum 2002) 66. '• Wille Andreas (ed.), Bismarck Gesprdche II (Bremen 1964) 2oof. Geciteerd in: Beening, Onder de vleugels jj. Tien jaar later verzekerde Bismarck Crispi opnieuw, dat Duitsland niet de annexatie van Nederland in de zin had. Andreas, Gesprdche 468, zie Beening, Onder de vleugels jj noot 2. *- Lademacher, Nachbarn, 82. " Ludolf Wienbarg, Holland in den Jahren 1831 und 1832 (Hamburg 1833). Geciteerd in: Schöffer, Het nationaal-socialistische beeld 122.
&