Oefenvragen onderdeel Kennis van opdrachtgeverschap Opgave 1: Juist of onjuist. U leest hieronder 3 stellingen. Stelling 1: Om direct een antwoord te krijgen op de vraag of er een testament aanwezig is, neemt de uitvaartverzorger telefonisch contact op met het Testamentenregister. Stelling 2: Enkel de notaris die het testament heeft opgesteld kan informatie verschaffen over de aanwezigheid van een testament aan de nabestaanden. Stelling 3: Indien de overledene zijn/haar lichaam ter beschikking heeft gesteld aan de wetenschap moet dit zijn opgenomen in een testament. a. b. c. d.
Stelling 1 is juist, stelling 2 en 3 zijn onjuist. Stelling 1 en 2 zijn juist, stelling 3 is onjuist. Stelling 2 is juist, stelling 1 en 3 zijn onjuist. Stelling 1, 2 en 3 zijn onjuist.
Opgave 2: Juist of onjuist. U leest hieronder 3 stellingen. Stelling 1: Indien de overledene een notariële acte of een handgeschreven verklaring (gedagtekend en ondertekend) heeft opgesteld staat dit boven de uitvaartwensen van de nabestaanden. Stelling 2: De uitvaartbegeleider heeft geen invloed op de wijze van afscheid. Stelling 3: Schriftelijk vastgelegde wensen van een overledene dienen te allen tijde ingewilligd te worden. a. b. c. d.
Stelling 1 is juist, stelling 2 en 3 zijn onjuist. Stelling 1 en 2 zijn juist, stelling 3 is onjuist. Stelling 1 en 3 zijn juist, stelling 2 is onjuist. Stelling 1, 2 en 3 zijn juist.
Opgave 3: Juist of onjuist. U leest hieronder 4 stellingen. Stelling 1: Het is een wettelijke bepaling dat er aangifte gedaan moet worden van overlijden voor personen van 18 jaar en ouder. Stelling 2: Iedereen kan aangifte doen van overlijden van de overledene. Stelling 3: Na het overlijden van hun vader doen broer en zus doen samen de aangifte van overlijden. Beide tekenen deze aangifte. Stelling 4: Bij de aangifte van overlijden zijn nodig: A en B verklaring van de arts, een identiteitsbewijs van de aangever en een bedrag voor de leges.
a. b. c. d.
Stelling 1, 2 en 4 zijn juist, stelling 3 is onjuist. Stelling 1 is juist, stelling 2, 3, 4 zijn onjuist. Stelling 1 en 4 zijn juist, stelling 2 en 3 zijn onjuist. Stelling 1, 2, 3 en 4 zijn juist.
Opgave 4: Welke omschrijving past het beste bij de definitie ‘opdrachtgever’. De opdrachtgever is … a. De executeur testementair. b. Degene die zich opwerpt om de uitvaart te regelen en te bekostigen óf garant staat voor de betaling van de kosten. c. De overledene, hierbij wordt een wilsbeschikking of testament gevolgd.
Opgave 5: Juist of onjuist. U leest hieronder 4 stellingen over de opdrachtgever. Stelling 1: Het kan voorkomen dat de opdrachtgever minderjarig is. Bijvoorbeeld bij het overlijden van één of beide ouders. Stelling 2: Indien een persoon een afstandsverklaring heeft getekend kan hij/zijn geen opdrachtgever meer zijn. Stelling 3: Een persoon dient handelsbekwaam te zijn om te mogen fungeren als opdrachtgever. Stelling 4: Een persoon die gebruik maakt van schuldsanering kan geen opdrachtgever zijn. a. b. c. d.
Stelling 1, 3 en 4 zijn juist, stelling 3 is onjuist. Stelling 1, 2, 3 zijn juist, stelling 4 is onjuist. Stelling 2 en 3 zijn juist, stelling 1 en 4 zijn onjuist. Stelling 2, 3 en 4 zijn juist, stelling 1 is onjuist.
Opgave 6: Op welke wijze kan de opdrachtgever de uitvaart niet financieren? a. b. c. d. e.
Uit vermogen Overlijdensuitkering van de werkgever Depositofonds Overlijdensuitkering uit de AOW of de ANW Uitkering vanuit Wmo
Opgave 7: Welke stelling is onjuist aangaande de Wilsbeschikking (artikel 19Wlb). a. Indien men een schriftelijke wilsbeschikking heeft opgesteld middels akte of verklaring, kan men deze niet mondeling herroepen of vernietigen. b. In een wilsbeschikking kan enkel de wijze van lijkbezorging worden vastgelegd. c. In een codicil kan een wilsbeschikking worden vastgelegd. d. Invulformulieren met voorgedrukte rubrieken waarin uitvaartwensen kunnen worden aangegeven voldoen aan de eisen van de Wlb.
Opgave 8: Welke stelling is juist aangaande de algemene voorwaarden. a. Een uitvaartondernemer dient zelf de algemene voorwaarden op te stellen. b. Algemene voorwaarden zijn met name ter bescherming van de consument. c. Het is niet verplicht om de algemene voorwaarden vóór of bij het sluiten van de opdracht te vermelden. d. Het is verplicht om de algemene voorwaarden te deponeren bij bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel of de rechtbank.
Opgave 9: Casuïstiek Tijdens het leven van de overledene was een bewindvoerder benoemd. De overledene had bij leven een testament opgemaakt, waarbij hij een executeur had benoemd en zijn wensen rondom zijn begrafenis had vastgelegd in zijn testament. Daarbij had hij bepaald dat hij op een bepaalde begraafplaats begraven wilde worden. Na zijn overlijden heeft de bewindvoerder opdracht gegeven tot een begrafenis op een andere begraafplaats dan door de overledene gewenst. De executeur is niet betrokken bij de uitvaart en was ook niet bekend met het feit dat de overledene op een andere begraafplaats begraven wilde worden. De overledene is vervolgens opgegraven en herbegraven en de executeur heeft de bewindvoerder een rekening toegezonden. Het testament van de overledene bevond zich in het dossier van de bewindvoerder. De bewindvoerder beriep zich op de wettelijke regeling dat bewind eindigt bij overlijden. Voor wie zijn de kosten van het opgraven én herbegraven in deze casus? a. De kosten moeten verhaald worden op de bewindvoerder. b. De kosten moeten verhaald worden op de uitvaartondernemer. c. De kosten moeten verhaald worden op de executeur.
Opgave 10: Casuïstiek Tijdens zijn leven heeft de overledene alleen gewoond samen met zijn hond Bobo. De overledene heeft geen directe familieleden waarmee hij een goed contact had. Wel had de overledene een goede vriendin. Zij vertelt na het overlijden aan de uitvaartondernemer dat de overledene heeft aangegeven dat Bobo, de hond, mee moet naar de uitvaart. De familie vindt dit onzin. De nicht van de overledene is de opdrachtgever voor de begrafenis. Welke stelling is juist? a. De uitvaartondernemer dient uit te gaan van de opdracht die hij/zij krijgt van degene die in de lijkbezorging voorziet. Bobo is daarom niet aanwezig. b. Er is sprake van onrechtmatig handelen van de uitvaartondernemer wanneer hij de wens van de familie volgt door Bobo niet aanwezig te laten zijn. c. De uitvaartondernemer dient uit te gaan van de opdracht die hij/zij krijgt van degene die in de lijkbezorging voorziet. De uitvaartondernemer heeft wel zorgplicht om de wens t.a.v. de lijkbezorging te onderzoeken. De begrafenisondernemer laat daarom Bobo door de vriendin meenemen naar de uitvaart. d. De uitvaartondernemer mag constateren dat de vriendin een betere persoon is om invulling te geven aan de wijze waarop de uitvaart wordt vormgegeven. Bobo is daarom bij de uitvaart aanwezig.