Opdrachtgeverschap jeugd Fase 1 op welke schaal organiseren we de jeugdhulp Concept 28 augustus 2013
Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2 Korte beschrijving van de vormen van jeugdhulp per pijler 4 3. Voorstel 12 4. Onderbouwing voorstel 14 4.1 Algemene argumenten 14 4.2 Argumenten per voorstel 16 5. Kanttekeningen en aandachtspunten 21
2
1. Inleiding Aanleiding De decentralisatie van de jeugdzorg staat hoog op de agenda bij gemeenten en bestuurders. 2013 is het jaar waarin gemeenten concrete afspraken voorbereiden met collega‐gemeenten en zorgaanbieders om in 2015 klaar te zijn. Vragen die op dit moment spelen zijn: op welke schaal organiseer ik de jeugdopgaven? Hoe organiseer ik de regionale en bovenregionale samenwerking, zowel tussen gemeenten onderling als met de aanbieders van jeugdzorg. Deze twee vragen zijn de kern van de opdracht van de werkgroep opdrachtgeverschap jeugdhulp 1 . De werkgroep heeft de opdracht in 2 fasen verdeeld. Fase 1 beslaat de vraag: op welke schaal organiseren we de jeugdhulp, fase 2 borduurt voort op het resultaat van fase 1 en zal ingaan op de vraag hoe we de schaal van de jeugdhulp gaan organiseren. Met dit stuk wil de werkgroep Opdrachtgeverschap antwoord geven op de vraag op welke schaal we welke vorm van jeugdhulp organiseren. Voor het beantwoorden van deze vraag hebben we gebruik gemaakt van de handreiking ‘Bovenlokale samenwerking bij zorg voor de jeugd’ van het transitiebureau. Deze handreiking biedt overzicht en helpt bij het maken van inhoudelijke keuzes in de samenwerking op het terrein van jeugdzorg. Leeswijzer De definities genoemd in het stuk “Vorm volgt inhoud 2 ” gelden ook in dit stuk. Onder opdrachtgeverschap verstaat de werkgroep het geven van een opdracht aan aanbieders zodat zij de door de gemeente gewenste ondersteuning bieden aan burgers. Hier hoort bij dat de gemeente bepaalt welke opdracht zij wil geven, aan wie en op welke wijze zij de geboden ondersteuning wil financieren. Als we in dit stuk spreken over ondersteuning, dan bedoelen we de diensten en voorzieningen die de gemeente moet gaan inkopen voor de nieuwe taken die de gemeente krijgt. Als gesproken wordt over inkopen dan bedoelen we daarmee het geven van een opdracht doormiddel van aanbesteden, subsidie of inbesteden. Onder preventie 3 verstaan we alle activiteiten gericht op het voorkomen of het beperken van negatieve gevolgen of gebeurtenissen. Onder interventie 4 verstaan we een gerichte, in de tijd afgebakende aanpak, die als doel heeft de psychische, sociale, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling van jeugdigen (‐9 maanden tot 23 jaar 5 ) te bevorderen. In lijn met het toekomstmodel hebben we hoofdstuk 2 onderverdeeld in pijlers. Pijler 1 de pedagogische gemeenschap, pijler 2 basisvoorzieningen, pijler 3 jeugd‐ en gezinsteams, pijler 4 specialisten, pijler 5 verbinding met andere stelsels: 1 gezin 1plan. Per pijler geven we een korte beschrijving van de vormen van jeugdhulp. Om het overzichtelijk te houden noemen we kort pijlers 1 en 5 hoewel hier geen opdrachtgeverschap aan is gekoppeld. In hoofdstuk 3 geven wij per vorm van jeugdhulp aan wat ons voorstel is voor de schaal waarop die vorm georganiseerd zou moeten worden. We gebruiken hierbij de nummering van hoofdstuk 2. Deze nummering komt in hoofdstuk 4 terug, waar we de argumenten voor ons advies benoemen. Eerst de algemene argumenten en vervolgens per vorm van jeugdhulp. In hoofdstuk 5 benoemen we de kanttekeningen en in hoofdstuk 6 verwijzen we voor de financiën en cijfers naar de startfoto van de werkgroep financiën 3D. 1
Peter Jahee (gem Katwijk) Ella Visser (gem Lisse) Jeannine Pauw (gem Teylingen) Ragini Somair (Holland Rijnland) Judith Lek (gem Leiderdorp) 2 De notitie van de 3D werkgroep opdrachtgeverschap 3 We gaan uit van de definitie voor preventie in de Thesaurus Zorg en Welzijn www.thesauruszorgenwelzijn.nl 4 We gaan uit van de definitie voor interventie in de Thesaurus Zorg en Welzijn www.thesauruszorgenwelzijn.nl 5 In de concept jeugdwet gat met uit van o tot 18 jaar)
3
2. Korte beschrijving per pijler Pijler 1: Pedagogische gemeenschap Het fundament van het jeugdstelsel wordt gevormd door de pedagogische gemeenschap in gemeenten, buurten en wijken. In een goed functionerende pedagogische gemeenschap zijn burgers betrokken en bereid om in hun eigen sociale netwerk en in het publieke domein verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te nemen. Een pedagogische gemeenschap wordt gevormd door ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, sportcoaches of bijvoorbeeld lokale ondernemers. Aan pijler 1 is geen vorm van opdrachtgeverschap gekoppeld (zoals bedoeld in onze opdracht)en is daarom ook niet meegenomen in onze opdracht. Wel wil de werkgroep benadrukken dat het van belang is om bestaande relaties binnen deze pijler te versterken en ook voor andere doelen te benutten. Pijler 2: Basisvoorzieningen De tweede pijler in het jeugdstelsel zijn de basisvoorzieningen. Onder basisvoorzieningen verstaan we hier die voorzieningen waar vrijwel alle ouders en kinderen komen. Denk daarbij aan de jeugdgezondheidszorg, peuterspeelzalen, scholen, kinderopvang, huisartsen en andere eerste lijnsvoorzieningen in de gezondheidszorg. Maar ook meer preventieve voorzieningen als opvoedbureau’s, sport, welzijnswerk of scouting. Wat is preventie en signalering Preventie en signalering hebben altijd al tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoord. De ene gemeente heeft hierin meer geïnvesteerd dan de andere door de afhankelijkheid van lokale processen. Het peuterspeelzaalwerk en de voor‐ en vroegschoolse programma’s zijn niet in alle gemeenten aanwezig c.q. van dezelfde kwaliteit. Dit geldt ook voor de andere algemene basisvoorzieningen als kinderopvang, scholen, club‐ en buurthuiswerk, het jeugd‐ en jongerenwerk de culturele en sportprogramma’s. Deze algemene voorzieningen maken (een beïnvloedbaar) deel uit van de pedagogische gemeenschap (pedagogische civil society). Deze zijn welhaast per definitie lokaal georganiseerd, dichtbij de burgers en veelal vanuit actieve burgers (lokaal particulier initiatief en vrijwilligerswerk). Deze algemene voorzieningen hebben een preventieve werking. Sommigen duiden hier op de nulde lijn. Opvoedondersteuning en gezinsondersteuning is 'een verzamelnaam voor een aantal preventieve activiteiten en interventies dat tot doel heeft de opvoedingscompetentie van ouders te vergroten en het gezinsfunctioneren te verbeteren'. Sommigen duiden hier op de eerste lijn 6 . Ten aanzien van de signaleringsfunctie is in Holland Rijnland verband door inzet van de zogenaamde RAS‐middelen in het verleden veel geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering in peuterspeelzaalwerk en onderwijs. Ook is er veel ingezet op netwerken die de aansluiting van zorg en algemene voorzieningen realiseren. Gedacht wordt hier aan signaleringsoverleggen en ZAT‐ teams.
6
J. Janssens, hoogleraar Katholieke Universiteit Nijmegen, in: 'Opvoedingshulp: doel, methoden en effecten’, Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 1998, 37
4
Op wie is preventie en signalering gericht? In het CJG opereert het JGZ bij uitstek als signaleerder. Signalering is als het ware onderdeel van een probleemgerichte benadering. Hiernaast is deze in Holland Rijnland ook gericht op de voorschoolse voorzieningen en het onderwijsveld. Ook het jongerenwerk wordt hiervoor in sommige gemeenten benaderd. Hoe is de hulp nu georganiseerd? De organisatie van de preventie in de vorm van opvoedondersteuning wordt vooral gekenmerkt door een groot scala aan activiteiten door vele instellingen. Om een beeld te geven: het betreft onder meer JSO, MEE Humanitas, GGZ Rivierduinen, Ipse de Bruggen, GGD, ActiVite, Kwadraad, JESRijnland, Libertas. Veel ondersteuning wordt regionaal aangeboden omdat er volume in de vraag moet zijn. Op onderdelen wordt samengewerkt. Het aanbod is sterk gedifferentieerd naar doelstelling en benadering (aanpak), naar aard van de problematiek en naar doelgroep (bijvoorbeeld leeftijd). De signalering vindt vooral plaats in zogenaamd netwerkverband. De ZAT teams op school hebben deze functie gecombineerd met het inschakelen van hulp. Recent zijn er ontwikkelingen die de relatie tussen de algemeen pedagogische voorzieningen en de hulp beïnvloedt in de richting van “snel, slim en samen” invliegen van hulp. Pijler 3: Jeugd‐ en gezinsteams Deze derde pijler is nieuw in het jeugdstelsel en moet een cruciale rol vervullen bij het verhogen van de kwaliteit van de jeugdhulp én de vermindering van het gebruik van (dure) specialistische voorzieningen. De expertise van diverse soorten ambulante hulp uit het huidige stelsel wordt in deze teams samengevoegd. Daarmee wordt het hulpaanbod doelmatiger en overzichtelijker: voor ouders, voor de basisvoorzieningen én voor de aansturing door de gemeenten. Wat zijn jeugd‐ en gezinsteams? Jeugd‐ en gezinsteams zijn ambulante teams met een brede expertise die het grootste deel van de zorgvraag afvangen (ca. 80% 7 ). Zij opereren vanuit de CJG’s dichtbij lokale basisvoorzieningen en schakelen specialistische hulp in. Wie maakt er gebruik van? Doel is het organiseren van hulp dichtbij voor alle inwoners. Kinderen en gezinnen die met lichte, ernstige problematiek en multiproblematiek geconfronteerd worden en waar het tijdelijk nodig is jongeren uit hun thuisomgeving te halen. Het kunnen kinderen zijn met zwaar lichamelijke en verstandelijke beperking of zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Een combinatie van beperkingen en psychiatrische gedragsstoornissen komt vaak voor. Hoe is de hulp nu georganiseerd? De organisatie van de hulp wordt thans gekenmerkt door grootschalige instellingen die op regionale schaal opereren. Dat geldt voor onder meer AMW, Cardea, BJZ, GGZ, Horizon, Ipse de Bruggen, MEE. Door de verschillende financiering en de verschillende specialismen is er sprake van versnippering en overlap in de zorg. In het CJG is een aantal instellingen recent de weg ingeslagen om in de vorm van lokale netwerkorganisaties op te treden. 7
Het gaat hier om 80% van de zorgvragen waar normaliter een specialist voor moet worden ingeschakeld.
5
Hoe wordt de hulp georganiseerd in het toekomstmodel? Er is op dit moment een traject ingezet om samen met de instellingen het toekomstmodel verder uit te werken en te concretiseren. De kern is dat de inhoudelijke visie en uitgangspunten vertaald worden en zichtbaar zijn in de wijze waarop de hulp wordt ingericht. Dit traject beperkt zich niet tot de tekentafel maar zal worden gekenmerkt door experimentele jeugd‐ en gezinsteams als wegbereiders en voorlopers die over een zogenoemde regelvrije ruimte beschikken en geheel los staan van de eigen organisaties. Het is noodzakelijk dat er een andere dynamiek in het werk komt. Bijvoorbeeld door een budget te koppelen aan de teams zijn ze autonoom en wordt inkoopkracht voor specialistische hulp verkregen. De teams blijven gekoppeld aan de CJG’s en werken outreachend vanuit die locaties. Dit moet echter nog verder worden uitgewerkt in fase 2 van onze opdracht. Pijler 4: Specialisten De vierde pijler wordt gevormd door de specialisten. Het gaat hier om organisaties met specialistische expertise op het gebied van opgroeien en opvoeden in situaties waar sprake is van ernstige of complexe problemen ten gevolge van problematische gezinssituaties, psychiatrische stoornissen, verslaving en (licht) verstandelijke beperkingen. Hieronder valt Intensieve (specialistische) jeugdzorg, de residentiële zorg, de pleegzorg, het Advies‐ en Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de crisisdienst en de justitiële maatregelen. Hieronder geven per onderdeel en korte omschrijving. Intensive (specialistische) jeugdzorg Wat is intensive (specialistische) jeugdzorg en wie maakt er gebruik van? Onder intensieve specialistische jeugdzorg wordt zorg en ondersteuning verstaan voor kinderen en/of ouders met verstandelijke en/of lichamelijke beperkingen en handicaps die ernstige opvoed‐ en opgroeiproblemen hebben, die zij zelf en de basisvoorzieningen niet kunnen oplossen. Specialistische jeugdzorg wordt geboden op vrijwillige basis of op basis van een wettelijke kinderbeschermingsmaatregel, uitgesproken door de rechter. Ook kan sprake zijn van specialistische residentiele jeugdzorg als de kinderrechter een " machtiging gesloten jeugdzorg" heeft afgegeven. Een dergelijke machtiging kan worden aangevraagd door Bureau Jeugdzorg en voorziet in de mogelijkheid een jongere in een vrijheidsbeperkende omgeving zorg te bieden. De reden hiertoe kan zijn dat de jongere een ernstige bedreiging is voor zichzelf, dan wel dat de samenleving ernstig bedreigend is voor de jongere (bijvoorbeeld loverboyproblematiek). Deze zorg valt nog onder het ministerie van VWS. VWS heeft een beleidskader ontwikkeld waarbij de gesloten jeugdzorg in de vorm van een traject, inclusief toeleiding naar werk, school, zelfstandigheid, herstel relatie met gezin/omgeving wordt vormgegeven. Daarbij neemt de gesloten verblijfsduur af en wordt eerder gebruik gemaakt van provinciale en lokale instellingen. Hoe is de hulp nu georganiseerd? Specialistische jeugdhulp wordt thuis of op locatie verleend en dient de gezinssituatie te veranderen, zodat voor het kind een aanvaardbare opvoedingssituatie ontstaat. Het aantal aanbieders van specialistische zorg is groot: niet alleen grote, maar ook veel zelfstandige kleine zorgverleners. Specialistische jeugdhulp is veelal tijdelijk, maar kan ook in permanente vorm aan een cliënt verbonden zijn. In Nederland krijgt ongeveer 15% van de kinderen intensieve ambulante jeugdhulp. De startfoto van de werkgroep vraag en aanbod gaat specifiek in op aantallen voor de regio Holland Rijnland. Gesteld kan worden dat deze vorm van hulpverlening relatief vaak voorkomt in gezinnen en kostbaar is. 6
De intensieve (specialistische) jeugdhulp biedt outreachende begeleiding aan ouders, kinderen en jongeren. Deze begeleiding is gericht op het nemen van eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid, psychisch herstel en stabiliteit. De hulpverleners creëren randvoorwaarden waardoor (zelfstandig) maatschappelijk functioneren mogelijk wordt. Zo nodig leiden ze de jongeren toe naar passende zorg op het gebied van wonen, welzijn, opleiding en werk. Op dit moment wordt het kind, na een besluit (door BJZ en CIZ), doorverwezen naar specialistische aanbieders, onder andere jeugd GGZ, (jeugd) LVB, provinciale instellingen jeugd en opvoedhulp. GGZ/LVG en provinciaal gefinancierde jeugdhulpaanbieders die naast ambulante zorg ook intensieve zorg/behandeling kunnen bieden. De duur van deze ondersteuning is variabel. Residentiële zorg Wat is residentiële zorg? Residentiële jeugdhulp is hulpverlening waarbij kinderen en jeugdigen, op vrijwillige of gedwongen basis, (tijdelijk) dag en/of nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Minimaal een jaar vóór de nieuwe wet in werking treedt moeten gemeenten afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop zij invulling geven aan bovenlokale samenwerking met betrekking tot de jeugdhulp. Verschillende sectoren bieden residentiële jeugdhulp: de geïndiceerde jeugdzorg, de jeugd‐ggz, en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen (jeugd‐lvb). Binnen deze sectoren bestaan verschillende typen residentiële zorg zoals gesloten en open leefgroepen. Het betreft jeugdhulp aan jeugdigen (0‐18 jaar) met uiteenlopende problemen, bij wie de plaatsing verschillende doelen dient. De hulp verschilt daarom in aard en in duur. Residentiële jeugdzorg wordt geboden in instellingen van verschillende omvang, met verschillende specialisaties en met professionals met uiteenlopende opleidingen en achtergronden. Residentiële jeugdhulp is heel divers. Wie maakt er gebruik van? Kinderen en gezinnen die ernstige problematiek of multiproblematiek hebben en waar het tijdelijk nodig is jongeren uit hun thuisomgeving te halen. Dat kunnen kinderen zijn met zwaar lichamelijke en verstandelijke beperking of zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Een combinatie van beperkingen en psychiatrische gedragsstoornissen komt vaak voor. Hoe is de residentiële jeugdhulp nu georganiseerd? De residentiële jeugdhulp is nu op regionaal (= Zuid‐Holland Noord) of bovenregionaal (= Hollands Midden, provinciaal of landelijk) niveau georganiseerd. Huidige aanbieders zijn: GGZ kinderen en jeugd Rivierduinen, Curium, Cardea, Horizon , Ipse de Bruggen e.a. Begeleiding en verzorging Wat is begeleiding en verzorging? Begeleiding is gericht op mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking of psychiatrische problematiek in combinatie met opvoed‐ en opgroeiproblemen. Het gaat vaak om matige of ernstige beperkingen. Het doel van begeleiding is het bevorderen van de zelfredzaamheid van mensen om zo opname in een zorginstelling of verwaarlozing te voorkomen. De functie begeleiding wordt zowel individueel aangeboden (bijvoorbeeld ambulante begeleiding, woonbegeleiding, thuisbegeleiding), als groepsgewijs (dagbesteding). 7
Verzorging is gericht op het ondersteunen of overnemen van de zelfzorg bij mensen met een beperking of aandoening dan wel het stimuleren om deze activiteiten zelf te doen en het aanleren ervan. Het doel van verzorging is het opheffen of compenseren van een tekort aan zelfredzaamheid om zelfzorgactiviteiten uit te voeren. Zorg gericht op genezing of behoud van lichamelijke en geestelijke functies, zoals verpleging, wordt verleend vanuit de Zorgverzekeringswet. Vanwege de samenhang met de Jeugdwet wordt behandeling tot 18 jaar voor kinderen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening ook onder de Zorgverzekeringswet gebracht. Vormen van begeleiding en verzorging zijn: Ondersteunende begeleiding: bijvoorbeeld ondersteuning om de dag te structureren en om beter de regie te kunnen voeren over het eigen leven; maar ook dagverzorging of dagbesteding, of hulp bij het leren zorgen voor het eigen huishouden. Persoonlijke verzorging: bijvoorbeeld helpen met douchen, wassen op bed, aankleden, huidverzorging, hulp bij eten en drinken. Activerende begeleiding: bijvoorbeeld: gesprekken om gedrag te veranderen of gedrag te leren hanteren bij gedragsproblemen of een psychische stoornis. Behandeling bijvoorbeeld: zorg bij een aandoening, zoals revalideren na een beroerte. Verblijf: de functie verblijf is bedoeld voor mensen die vanwege een aandoening of beperking niet (meer) thuis kunnen wonen. Verblijf voor jeugdigen is kortdurend, langdurige zorg blijft binnen de kern van AWBZ. Hoe is de begeleiding en verzorging nu georganiseerd? Begeleiding en verzorging zijn nu voornamelijk op lokaal en (sub)regionale schaal georganiseerd. Er zijn (heel) veel aanbieders die in zijn algemeenheid vallen onder een van onderstaande benamingen: Thuiszorgorganisaties onderdeel thuisbegeleiding; Regionale instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW); Reguliere en particuliere instellingen voor begeleid zelfstandig wonen; Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs; Organisaties voor buitenschoolse opvang voor kinderen met een handicap; Medische kinderdagverblijven; Kinderdagcentra voor meervoudig gehandicapte kinderen; Orthopedagogische expertise en behandelcentra (jongeren en jong volwassenen); Verslavingszorg; GGZ‐instellingen en daarbij behorende Dagactiviteitencentra met inloopfunctie (DAC’s); Zorgboerderijen voor dagbesteding; Logeerhuizen voor weekend en vakantie opvang voor kinderen/jongeren met een beperking om de ouders te ontlasten; Instelling voor dagbesteding (Reakt); Fokus‐woonprojecten. Begeleiding en verzorging kunnen wat de werkgroep betreft ook vallen onder de jeugd‐ en gezinsteams. Echter hebben wij er in dit stuk voor gekozen(om het stuk leesbaar te houden) om het onder specialisten te scharen. Begeleiding en verzorging is een specialistische voorziening die er voor zorgt dat de cliënt wordt voorzien in de basis behoefte. In overleg met de werkgroep die zich vanuit 8
de Wmo bezighoudt met dit onderwerp moet er verder onderzocht worden hoe begeleiding en verzorging moet worden georganiseerd. Pleegzorg Wat is pleegzorg? Een pleeggezin neemt voor korte of langere tijd een kind op dat niet thuis kan wonen. De pleegouders in het pleeggezin worden hiervoor begeleid door een instelling voor pleegzorg. De ouders van het pleegkind moeten aan een aantal eisen voldoen. Zij worden ook bij de hulpverlening betrokken. Voor een formele plaatsing van een pleegkind bij pleegouders is een indicatie van Bureau Jeugdzorg vereist. Pleegouders hebben dan recht op begeleiding en een onkostenvergoeding. Er zijn allerlei varianten van pleegzorg. Verschillen zijn er bijvoorbeeld in het doel van de plaatsing, de duur van de plaatsing en het soort pleeggezin. Wat betreft het doel en de duur van de plaatsing onderscheiden we: • pleegzorg als hulpverleningsvariant, • pleegzorg als opvoedingsvariant, • therapeutische pleegzorg. Daarnaast zijn er verschillende soorten pleeggezinnen, namelijk netwerkpleeggezinnen, waarbij de zorg van een kind tijdelijk wordt overgenomen door een familielid of een bekende van het kind en bestandspleeggezinnen, waarbij zorg voor het kind wordt overgenomen door pleegouders die geen familie of bekenden van het kind zijn. Wie maakt er gebruik van? Kinderen waarbij de ouder(s) (tijdelijk) niet meer in staat is (zijn) om voor het kind te zorgen, door bijvoorbeeld ziekte of overleiden. Maar er zijn ook kinderen die veel hebben meegemaakt en veel tekort zijn gekomen, waardoor het nodig is om hen (tijdelijk) uit hun thuisomgeving te halen. Sommigen kinderen hebben een lichamelijke of verstandelijke beperking, een chronische ziekte, leerproblemen of gedragsproblemen. Landelijk hebber er rond 20.500 kinderen korte of langere tijd gebruik gemaakt van pleegzorg (64% is voltijd en 22% daarvan is crisisopvang). Er zijn landelijk ongeveer 14.500 pleeggezinnen. Advies‐ en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) Gemeenten moeten een Advies‐ en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) oprichten waarin het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG onder GGD) en het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK onder BJZ) samenwerken. Het AMHK heeft de volgende taken: ‐ advies aan mensen met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling; ‐ fungeren als meldpunt voor vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling; ‐ naar aanleiding van meldingen onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling; ‐ beoordelen of en zo ja welke stappen ondernomen moeten worden; ‐ instanties die passende professionele hulp kunnen bieden in kennis stellen als dat nodig is; ‐ politie of raad voor de kinderbescherming in kennis stellen van een melding als dat nodig is; ‐ de melder op de hoogte brengen van de stappen die ondernomen zijn. Crisisdienst Wat verstaan we onder crisisdienst? 9
Onder crisisdienst verstaan we: de omstandigheid dat een werknemer ‐ buiten de vastgestelde werktijd ‐ beschikbaar moet zijn om op afroep zo spoedig mogelijk te interveniëren in een crisissituatie. Deze arbeid wordt in de regel verricht buiten de plaats waar de werknemer gewoonlijk de arbeid verricht. De kerntaak van een crisisdienst is crisisinterventie. Crisisinterventie omvat alle acties die erop gericht zijn een cliënt(systeem) zo snel mogelijk te stabiliseren, zodat reguliere behandeling mogelijk wordt. Daarnaast is de crisisdienst beschikbaar voor consultatief overleg met verwijzers en andere samenwerkingspartners. Wie maakt er gebruik van? Een crisis is een ernstige verstoring van het alledaagse functioneren 8 . Door de ontregeling die plaatsvindt, schieten de gebruikelijke oplossingsstrategieën tekort. Bij een crisis kan het gaan om problemen tussen ouders en kinderen, zoals mishandeling, verwaarlozing of ernstige conflicten met adolescenten. Het kan ook gaan om problemen van de ouders, bijvoorbeeld echtscheiding of psychiatrische problematiek, of om problemen van de kinderen, zoals een suïcidepoging. Hoe is de crisisdienst nu georganiseerd? Momenteel is er een aantal crisisinterventies in Zuid‐Holland te onderscheiden. De crisisdienst van bureau jeugdzorg (BJZ) en het Advies en meldpunt kindermishandeling (AMK) zijn de bekendste. Bij een melding dient de crisisdienst de afweging te maken of een zaak wordt doorverwezen naar de reguliere hulpverlening (die het binnen 24/48 uur oppakt) of dat onmiddellijke crisisinterventie noodzakelijk is. Wanneer nodig, wordt er direct hulp aan kinderen en ouders geboden. Deze spoedhulp – bijvoorbeeld op het gebied van acute opvoedproblematiek, spoedeisende psychische en psychiatrische problemen en directe hulp aan (licht) verstandelijk beperkten – is momenteel nog per sector geregeld. Justitiële maatregelen Jeugdbescherming, en jeugdreclassering vormen samen de justitiële maatregelen. De justitiële maatregelen zien op beperking van het ouderlijk gezag en het tijdelijk geheel of gedeeltelijk overnemen daarvan. Ouders dienen zich aan aanwijzingen te houden. Hoewel een justitiële maatregel vaak als hulp wordt gezien, is het dat niet. Als hulp noodzakelijk is zal de (gezins)voogd deze organiseren. Een " machtiging gesloten jeugdzorg", is geen maatregel die ziet op het ouderlijk gezag, maar ziet juist op een situatie waarin hulp in gedwongen kader moet worden geboden. Wat is jeugdbescherming? Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jeugdige (ernstig) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt. Om de ontwikkeling van een kind/jongere veilig te stellen, kan de rechter de volgende jeugdbeschermingsmaatregelen opleggen: 1. Ondertoezichtstelling (OTS) met of zonder een machtiging tot uithuisplaatsing 2. Ontheffing uit het ouderlijk gezag 3. Ontzetting uit het ouderlijk gezag Wie krijgt te maken met de jeugdbescherming? Kinderen of jongeren die een jeugdbeschermingsmaatregel krijgen, zijn in de leeftijd van 0 tot 18 jaar en komen uit gezinnen waarin zij niet voldoende veilig en gezond opgroeien. Bijna altijd zijn dit 8
De definitie die het NJI hanteert voor crisis
10
gezinnen met ernstige problemen die zich op verschillende leefgebieden afspelen (multiprobleemgezinnen). Vaak is het een combinatie van meerdere van de volgende problemen: schulden, verslaving, huiselijk geweld, psychiatrische problematiek en LVB‐problematiek (licht verstandelijke beperking). Wanneer de (vrijwillige) hulpverlening aan kind en/of gezin niet of onvoldoende helpt om de opgroei‐ en opvoedsituatie in het gezin te verbeteren, of wanneer ouders weigeren om hulpverlening te aanvaarden, is zorg in een gedwongen kader – in de vorm van een jeugdbeschermingsmaatregel – vaak de enige optie die overblijft. In acute situaties, waarin een kind gevaar loopt, kan ook een spoedprocedure worden gestart om een kind snel uit huis te plaatsen. Wat is jeugdreclassering? Jeugdreclassering is door de rechter opgelegde begeleiding aan jongeren die voor hun 18e jaar een of meer delicten hebben gepleegd en met justitie in aanraking zijn gekomen. De begeleiding kan doorlopen tot na hun 18e jaar. De begeleiding is een combinatie van intensieve hulp aan en controle op een jongere. De begeleiding van de jeugdreclassering is verplicht: het wordt gemeld aan justitie als zaken niet goed gaan. Het doel van jeugdreclassering is om recidive (herhaling/terugval) te voorkomen en de jongere weer op het rechte pad te brengen en te houden. Er bestaan drie vormen van jeugdreclasseringstoezicht: 1. Toezicht en Begeleiding (T&B) 2. Hulp en Steun 3. Intensieve Trajectbegeleiding (ITB) Alleen T&B is vrijwillig. In dit geval geeft het Openbaar Ministerie of de Raad voor de Kinderbescherming opdracht voor deze vorm van begeleiding, die doen zij nog voordat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Soms worden taakstraffen opgelegd in combinatie met maatregel hulp en steun, al dan niet voorwaardelijk. Indien de maatregel Hulp en Steun wordt opgelegd door de kinderrechter heeft de jongere vaak al eerder een HALT‐afdoening of een transactie van het OM gehad (TRIP). Wie komt in aanraking met de jeugdreclassering? Jongeren die tussen hun 12e en hun 18e jaar een of meer delicten hebben gepleegd en met justitie in aanraking zijn gekomen. Bij deze jongeren volstaat een lichte straf, zoals een Halt afdoening of taakstraf, niet (meer). Met het bereiken van de meerderjarigheid is – in principe – het volwassenenstrafrecht van toepassing, en wordt het toezicht uitgevoerd door de volwassenenreclassering. Door de komst van het adolescentenstrafrecht zal hier waarschijnlijk een verandering plaatsvinden en kan de jeugdreclassering tevens jeugdigen begeleiden die een delict plegen na hun 18 jaar.
Pijler 5: Verbinding met andere stelsels Uitgangspunt van 1Gezin1Plan is het versterken van de eigen kracht van een gezin, met de ouder als regisseur van het eigen gezinsleven. Ouders, jongeren, leden uit hun sociaal netwerk en betrokken instanties werken samen om de doelen van het gezin te realiseren. Met behulp van de werkwijze 1Gezin1Plan wordt een integraal gezinsplan opgesteld. Dat vormt de verbinding met ondersteuning vanuit bijvoorbeeld de Wmo, Werk en inkomen, schuldhulpverlening, volwassenzorg en onderwijs. 1Gezin1Plan vormt ook de basis voor de samenwerking met sociale wijkteams en het veiligheidshuis. Aan pijler 5 is geen vorm van opdrachtgeverschap gekoppeld het is namelijk een werkwijze. Wel wil de werkgroep benadrukken dat het van belang is om bestaande relaties binnen deze pijler te versterken en ook voor andere doelen te benutten. 11
3. Voorstel De werkgroep opdrachtgeverschap jeugdhulp heeft voor de hierboven beschreven vormen van jeugdhulp onderzocht op welke schaal de gemeenten in de regio Holland Rijnland deze het beste kan organiseren. De werkgroep komt met onderstaande voorstellen. Deze voorstellen worden in hoofdstuk 4 met argumenten onderbouwd. 1 Preventie lokaal aansturen en inkopen. 2 Scholing in deskundigheid in (vroeg)signalering in combinatie met preventieprogramma’s subregionaal organiseren en lokaal inkopen. 3 Voor preventie een jaarlijks regionaal preventieprogramma opstellen. 4 De jeugd‐ en gezinsteams regionaal organiseren en regionaal inkopen. In regionaal verband en binnen regionale kaders budgetten koppelen aan lokaal werkende autonome Jeugd‐ en gezinsteams voor de inkoop van gebiedsgerichte hulp. Nader onderzoeken hoe gemeenten de jeugd‐ en gezinsteams lokaal kunnen aansturen in aanvulling op regionale inkoop. 5 De intensieve hulp/ behandeling door specialistische aanbieders die ambulant wordt aangeboden regionaal inkopen. 6 De residentiële hulp regionaal inkopen bij (boven)regionaal georganiseerde zorgaanbieders en te zorgen voor een koppeling met lokale uitvoering voor preventie en nazorg. 7 Voorgesteld wordt om eerst een duidelijk overzicht te krijgen van dit werkgebied voordat voorgesteld kan worden op welke schaal dit georganiseerd moet worden. De verwachting is dat de zorg op alle schalen ingekocht wordt en deels ook (sub)regionaal aangestuurd. 8 De pleegzorg ((tijdelijke) gezinsvervanging of ander thuis) regionaal inkopen bij (boven)regionaal georganiseerde zorgaanbieders en te zorgen voor een koppeling met lokale uitvoering voor preventie en nazorg. 9 Het nieuw te vormen AMHK in boven regionaal verband te organiseren en regionaal in te kopen. 10 De crisisdienst regionaal organiseren en regionaal inkopen. 11 De justitiële maatregelen boven regionaal organiseren en regionaal inkopen.
12
Voorstel 1 Algemene basisvoorzieningen en preventie Voorstel 2 Deskundigheidsbevordering preventie Voorstel 3 Preventieprogramma voor opvoedondersteuning Voorstel 4 Jeugd‐ en gezinsteams Voorstel 5 Intensieve (specialistische) jeugdzorg Voorstel 6 Residentiële zorg Voorstel 7 Begeleiding en verzorging
Voorstel 8 Pleegzorg Voorstel 9 AMHK Voorstel 10 Crisisdienst Voorstel 11 Justitiële maatregelen Pijler 2 Pijler 3 Pijler 4
Minimale organisatieschaal lokaal
Minimale inkoopschaal lokaal
(sub)regionaal
lokaal
Regionaal
‐ 9
regionaal, met ruimte voor lokale invulling regionaal
regionaal
(boven)regionaal
regionaal
lokaal, subregionaal regionaal (boven)regionaal
Nog te bepalen
bovenregionaal
regionaal
regionaal
regionaal
bovenregionaal
regionaal
regionaal
regionaal
9
Het preventieprogramma wordt niet ingekocht, het is beleid waarin gemeenten regionaal afspraken maken over de gewenste preventie.
13
4. Onderbouwing voorstel
De onderbouwing van het voorstel bestaat uit twee delen. Als eerste geven schetsen we een aantal overwegingen die bij alle voorstellen hebben gespeeld. Het tweede deel bestaat uit argumenten per voorstel. 4.1 Algemene argumenten Het is belangrijk dat de juiste balans wordt gevonden tussen enerzijds het kunnen realiseren van schaalvoordelen in groter verband en anderzijds het lokaal aan kunnen bieden van zorg om de kwaliteit en toegankelijkheid te borgen. Samenwerking in groter verband (regionaal) levert daarbij schaalvoordelen op terwijl samenwerking in kleiner verband (lokaal of subregionaal) maatwerk en toegankelijkheid oplevert. A. Wat vinden we belangrijk voor de uitvoering van de jeugdhulp? Lokale inbedding De betrokkenheid van professionals en de herkenbaarheid van de hulp zijn gediend met een lokale identiteit. Naarmate de instelling lokaal ingeworteld is en (onder)deel van de gemeenschap uitmaakt, is hulp laagdrempelig en toegankelijk. Lokale inbedding vergemakkelijkt een integrale werkwijze en het organiseren van het “herstel van het gewone leven”. Aansluiting met Wmo Het aanbod van deze zorgaanbieders geldt niet alleen voor jongeren. Deze aanbieders hebben een aanbod voor alle leeftijden. Het is niet raadzaam om een ‘knip’ te maken in het inkopen van deze zorg. Dit vraagt afstemming met de werkgroepen binnen de Wmo. Hiernaast wil het kabinet op het gebied van het Persoonsgebonden budget (pgb) in de Wet op jeugdhulp aansluiten bij de Wmo. Dit is aangegeven na de consultatieronde die over de eerste conceptwet, in het najaar van 2012, heeft plaatsgevonden: “In de concept wettekst is opgenomen dat de gemeente kan besluiten om een pgb te verstrekken, met uitzondering van jeugdbescherming, jeugdreclassering en Jeugdzorgplus.” Een pgb moet in ieder geval worden verstrekt wanneer er geen voldoende voorziening in natura is 10 . Het Toekomstmodel Jeugd dat op dit moment in de regio Holland Rijnland wordt ontwikkeld, biedt ook kaders voor de mogelijkheid om een keuze tussen natura en pgb aan te bieden. In fase 2 van onze opdracht zullen deze “bekostigingsvorm “ uitwerken. B. Hoe kunnen we kwaliteit van jeugdhulp borgen en kosten beperken? Deskundige hulpverleners De paradigmawisseling die is ingezet door het concept van “ civil society” en eerst is uitgewerkt in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en vervolgens de leidende gedachte is bij de drie decentralisatie met begrippen als eigen kracht en het gebruik van het eigen netwerk vraagt heel andere competenties dan de traditionele hulpverlener als standaardbagage heeft. Het borgen van deze kwaliteiten vraagt om specialisme en derhalve om enige schaalgrootte. Dat geldt ook voor de methodieken die recent bewezen effectief zijn en de methode van 1G1P. Het gebruik van het instrument van de Verwijsindex vraagt een zorgvuldige afweging door de professionals gelet op de belangen van de cliënt waaronder veiligheid en het recht op privacy.
Bron Notitie keuzevrijheid 3D Keuzevrijheid: een must of een lust?
10
14
Gesprekspartnerschap Een stevige gespreks‐ en onderhandelingspartner is een waarborg voor zakelijkheid in de relatie tussen opdrachtgeverschap (gemeente) en uitvoering. Juist door hebben van meerdere gesprekken per jaar met aanbieders over ontwikkelingen in de uitvoering kunnen gemeenten sturen op kwaliteit en kosten. Het hebben van een beperkt aantal gesprekspartners maakt bovendien het speelveld overzichtelijk en sturing door gemeenten eenvoudiger. Deze argumenten gelden eveneens voor de instellingen. Grote instellingen zijn er mee gediend wanneer onderhandelingen gevoerd door samenwerkende gemeenten en door alle gemeenten afzonderlijk. Hiernaast kan gezamenlijke onderhandeling mogelijk een schaalvoordeel opleveren en dus kosten besparen. Efficiëntie in de uitvoering Het efficiënt uitvoeren van specialistische taken vraagt om een zekere schaalgrootte. De laatste tientallen jaren zijn hierom grote regionale organisaties ontstaan. Het beheer van accommodaties, het voeren van de financiële en de cliëntenadministraties; het voeren van personeelsbeleid (scholing, invoering van waarderingssystemen, functioneringsgesprekken; loopbaanbegeleiding alsook de salarisadministratie) zijn onderdelen die door de omvang van deze taken geprofessionaliseerd. Invoering van bewezen effectieve methoden en deskundigheidsbevordering zijn eveneens gediend met een bepaalde omvang van de organisatie. Efficiëntie voor gemeenten Met de decentralisatie van de jeugdzorg krijgen gemeenten de opdracht te bezuinigen. Voor de ambtelijke uitvoering is beperkt budget beschikbaar. Dit maakt het noodzakelijk om krachten van gemeenten bundelen. Dit beperkt budget maakt het schier onmogelijk om in elke gemeente voldoende expertise te ontwikkelen over jeugdhulp en de inkoop daarvan. C. Op welke schaal is zeggenschap wenselijk? Lokale zeggenschap Door regionale kaderstelling en een regionale organisatie van opdrachtgeverschap is de zeggenschap van een afzonderlijke gemeente gering. Het democratische gehalte van besluitvormingsprocessen en verantwoordingssystemen vraagt om lokale zeggenschap. Een combinatie van regionale kaderstelling en lokale uitvoering kan aan eisen van democratisch gehalte en een efficiënte organisatie tegemoet komen, maar de balans wordt in de richting van de gemeente gebracht door waar mogelijk ook de financiering in handen van de afzonderlijke gemeente te leggen c.q. te houden daar waar lokaal maatwerk noodzakelijk is (bijvoorbeeld in de preventie en signalering). Bestuurskracht De decentralisatie is een ingrijpende operatie die veel bestuurskracht en organisatorische inzet vraagt. De belangstelling voor de kwaliteit en de kracht van het openbaar bestuur neemt toe. De ontwikkeling van de vraagstukken, lokaal en regionaal, versterken de behoefte aan krachtig bestuur. Vooral voor kleinere gemeenten in de decentralisatie van de jeugdzorg een zware opgave. Wanneer is een gemeente bestuurskrachtig genoeg voor de uitvoering van de taken in de jeugdzorg? De jeugdzorg dwingt gemeenten om samen te werken om kwalitatief goed uitvoering te geven aan de taken. Gemeenten moeten in staat zijn om eigen verantwoordelijkheid te nemen, in te schatten welke partners bij bepaalde problemen betrokken moeten worden en gemeenten moeten daadwerkelijk tot oplossingen komen met deze partners. Bepalend voor het succes van de decentralisatieoperatie is de mate waarin de gemeente over de beschikbare capaciteit, middelen en kennis beschikt om de taken naar behoren tot uitvoering te brengen. 15
4.2 Specifieke argumenten per vorm van jeugdhulp 1. Preventie en signalering De voorstellen: ‐ Preventie lokaal aansturen en inkopen. ‐ Scholing in deskundigheid in (vroeg)signalering in combinatie met preventieprogramma’s subregionaal organiseren en lokaal inkopen. ‐ Voor preventie een jaarlijks regionaal preventieprogramma opstellen. Argumenten: 1.1 Aansluiten op de lokale infrastructuur is wenselijk Preventieprogramma’s worden vaak uitgevoerd in de nulde lijnsvoorzieningen. Deze algemene voorzieningen zijn vooral lokaal georganiseerd en aangestuurd. Met deze partijen moeten dan ook afspraken worden gemaakt. Iedere gemeente kan dat het beste zelf doen omdat zij bekend is met de partijen die werken in eigen gemeente en omdat zij hiermee uitvoering kan geven aan eigen integraal jeugdbeleid. 1.2 De organisatie van signalering en deskundigheidsbevordering daarover vraagt om schaalgrootte De jeugdzorg is regionaal en bovenregionaal georganiseerd; deze organisaties leveren de expertise om de deskundigheid van nulde lijnsvoorzieningen te vergroten. 1.3 Stroomlijning van een versnipperd preventie‐aanbod is wenselijk Gezamenlijk kan gewerkt worden aan minder versnippering, minder overlap en minder dubbelingen in de preventie. Het preventieaanbod is nu namelijk enorm divers en onoverzichtelijk. 1.4 Het preventie‐aanbod vraagt om voldoende volume in de vraag De ontwikkeling van een regionaal programma voorkomt dat door het exclusief aanbieden in een gemeente de vraag te gering is om het programma vanwege de te hoge kosten door te laten gaan. 1.5 Afspraken over minimum van preventie maken financiële risicospreiding voor dure zorg mogelijk Gemeenten overwegen de kosten voor de dure jeugdhulp gezamenlijk te dragen of een systeem van risicospreiding in te bouwen. Gemeenten zullen dan waarschijnlijk afspraken willen maken over de voorwaarden waaronder een gemeente daaraan kan meedoen. Bijvoorbeeld de voorwaarde dat de gemeente ook voldoende investeert in preventie om de aanspraak op dure hulp te beperken. We willen goedkoop meeliften op de inzet van dure zorg voorkomen. Het gezamenlijk een preventieprogramma afspreken maakt mogelijk dat we op hoofdlijnen afspraken maken over het gewenste niveau van preventie. Dat zal op hoofdlijnen zijn omdat we elkaar ook niet willen dwingen overal precies hetzelfde te doen. Lokaal maatwerk moet mogelijk blijven 2. Jeugd‐ en gezinsteams Het voorstel: De jeugd‐ en gezinsteams regionaal organiseren. In regionaal verband en binnen regionale kaders budgetten koppelen aan lokaal werkende autonome jeugd‐ en gezinsteams voor de inkoop van gebiedsgerichte hulp. Nader onderzoeken hoe gemeenten de jeugd‐ en gezinsteams lokaal kunnen aansturen. 16
Argumenten: 2.1 De kwaliteit en organisatie van jeugd‐ en gezinsteams vraagt om schaalgrootte Kwaliteit in de uitvoering en in bedrijfsvoering vraagt om zekere omvang van organisaties in verband met organisatieprocessen als differentiatie en specialisme. 2.2 De jeugdzorg is regionaal en bovenregionaal georganiseerd Met regionale inkoop sluiten we aan bij het organisatieniveau van de aanbieders. Gemeenten kunnen het beste gezamenlijk en eenduidig de ontwikkeling van de jeugd‐ en gezinsteams vormgeven hiermee bereiken we slagkracht in het gesprek met aanbieders. 2.3 De aard van de problematiek in een gebied bepaalt de omvang van het budget. Doen wat lokaal nodig is en daar het budget voor aanvullende specialistische zorg van af laten hangen. Verder is een integrale benadering van de 3D’s mogelijk voor gebiedsgerichte inzet. 2.4 Ieder jeugd en gezinsteam moet kostenbewust omgaan met het arrangeren van hulp Wanneer ieder team een eigen budget krijgt voor het arrangeren van aanvullende gespecialiseerde hulp wordt een prikkel ingebouwd om kosten te beheersen. 2.5 Lokale zeggenschap over het werk van jeugd‐ en gezinsteams is gewenst. Gemeenten willen graag lokale zeggenschap houden om te zorgen dat de jeugd‐ en gezinsteams aansluiten bij de lokale infrastructuur van basisvoorzieningen en preventie. Daarnaast zijn gemeenten opzoek naar borging van een lokale integrale 3D benadering. Hoe deze zeggenschap moet worden ingericht is nog niet duidelijk en moet nog worden uitgewerkt. De vraag is of dit kan door behoud van budgetrecht of door een zekere mate van lokaal accounthouderschap. De keuzes hierover hangen samen met de keuze over de wijze waarop we regionaal gaan inkopen en over wel of niet zorgen voor financiële risicospreiding. In de volgende fase zal de werkgroep hierover een voorstel doen. Vooralsnog blijft staan het discussiepunt of gemeenten zelf zeggenschap willen hebben over het werk van de jeugd‐ en gezinsteams in eigen gemeenten. 3. Intensieve specialistische hulp Voorstel: De intensieve hulp/ behandeling door specialistische aanbieders die ambulant wordt aangeboden regionaal inkopen. Argumenten: 3.1 Kwaliteit en beschikbaarheid van zorg De specialistische aanbieders zijn voornamelijk regionaal en bovenregionaal georganiseerd, afhankelijk van de aard van zorg die geleverd wordt. De hulpverleningsorganisaties en belangenverenigingen geven aan dat alleen bovenregionaal georganiseerde specialistische jeugdhulp kwaliteit en beschikbaarheid van hulp kan garanderen. 3.2 Kosten beperken Door gezamenlijk in te kopen zijn gemeenten een stevige onderhandelingspartner en kunnen zij deze zorg goedkoper inkopen.
17
3.3 Deskundige inkoop Door gezamenlijk in te kopen zijn gemeenten beter in staat deskundigheid te ontwikkelen. Verder is er de mogelijkheid administratieve lasten te beperken. 3.4 De positionering van de specialistische jeugdhulp kan je niet los zien van de jeugd‐ en gezinsteams Specialistische ambulante zorg in relatie tot wijkteams: Men wil jongeren en gezinnen sneller helpen én voorkomen dat zij te snel in de zwaardere hulpvormen komen. Daarnaast wil men bereiken dat de expertise van de zorginstellingen op de vindplaatsen en in de eerste lijn terecht komt. Jeugdzorg snel en dichtbij: de ambulante jeugdzorg zoveel mogelijk in gezinnen en vanuit de lokale en regionale vindplaatsen. 4. Residentiële hulp Voorstel: De residentiële hulp regionaal inkopen bij (boven)regionaal georganiseerde zorgaanbieders en te zorgen voor een koppeling met lokale uitvoering voor preventie en nazorg. Naast de argumenten die onder punt 3. genoemd zijn en regionale inkoop bepleiten, zijn hier ook de volgende argumenten van toepassing: 4.1 Alleen gezamenlijk hebben we voldoende vraag voor inkoop De omvang van de vraag is beperkt. Daardoor kan in een kleine gemeente soms grote verschillen zijn tussen de jaren. Om residentiële zorg in te kopen van een omvang die interessant is voor aanbieders moet de zorg minimaal regionaal worden ingekocht. 4.2 Er is specifieke expertise nodig Residentiële zorg is gespecialiseerde en soms bijzonder gespecialiseerde zorg. Alleen bovenregionaal organiseren van deze zorg maakt de opbouw van deze deskundigheid mogelijk. 4.3 Snel juiste interventie inzetten en recidive voorkomen Er is een goede koppeling nodig met lokale zorg. Residentiële zorg moet niet zo ver op afstand komen te staan dat het pas ingezet wordt als alles al is geprobeerd. De verbinding moet zo zijn ingericht dat residentiële zorg wordt ingezet als het de juiste interventie is. Als kinderen ontslagen worden uit residentiële zorg moeten zij niet aan hun lot worden overgelaten. Het kind en het gezin moeten ondersteuning blijven krijgen. Goede nazorg lokaal kan helpen recidive te voorkomen. 5. Verzorging en begeleiding Voorstel: Op dit moment is het werkgebied van begeleiding en verzorging divers en zeer omvangrijk. Voorgesteld wordt om eerst een duidelijk overzicht te krijgen van dit werkgebied voordat voorgesteld kan worden op welke schaal dit georganiseerd moet worden. De verwachting is dat de zorg op alle schalen ingekocht wordt en deels ook (sub)regionaal aangestuurd.
18
Argumenten: 5.1 Het werkgebied en de diversiteit in zorgaanbod binnen verzorging en begeleiding is nog niet duidelijk genoeg in beeld gebracht. In samenwerking met de werkgroepen binnen de WMO moet eerst het werkveld van verzorging en begeleiding in beeld worden gebracht om overzicht te krijgen over de vormen van jeugdzorg binnen de AWBZ. Dan kan de relatie naar de andere hulpvormen binnen het jeugdstelsel beter gelegd worden. Voor nu is het nog niet mogelijk om de juiste schaalgrote voor te stellen. De verwachting is dat op alle niveau zorg in gekocht gaat worden vanwege maatwerk en het specialistische karakter van dit type zorg. 5.2 Hulp op maat dichtbij De gemeente is in staat ondersteuning op maat te bieden, dichtbij, bijvoorbeeld in de eigen wijk of buurt, daar waar de burger niet zelfstandig of met hulp van de eigen omgeving kan participeren. Hierbij moet de aansluiting met Wmo worden gezocht. 6. Pleegzorg Voorstel: De pleegzorg ((tijdelijke) gezinsvervanging of ander thuis) regionaal organiseren en inkopen. Door de zorg bij (boven)regionaal georganiseerde zorgaanbieders in te kopen met een koppeling naar lokale uitvoering voor preventie en nazorg. Naast de argumenten die onder punt 3. genoemd zijn en regionale inkoop bepleiten, zijn hier ook de volgende argumenten van toepassing: 6.1 Alleen op grote schaal zijn voldoende beschikbare pleegouders Voor deze zorg buiten de thuissituatie is de matching tussen het kind en de pleegouders belangrijk. Dit vraagt een voldoende breed en diep bestand aan potentiële pleegouders, die nu alleen op regionaal of bovenregionaal niveau beschikbaar zijn. 6.2 Belang van snelle matching Het is belangrijk dat matching snel plaats kan vinden, omdat de veiligheid van het kind door de ouders niet te waarborgen is. Dit vraagt een grote pool aan potentiële pleegouders op een regionale of bovenregionale schaal. 7. AMHK Voorstel: Het nieuw te vormen AMHK in bovenregionaal 11 verband te organiseren en regionaal in te kopen Argumenten: 7.1 Wettelijke verplichting Lokaal of subregionaal organiseren van het AMHK is uitgesloten. De gemeente krijgt de verantwoordelijkheid om minimaal op regionaal niveau één meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) in te stellen en in stand te houden. Hierin worden het Advies‐ en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk geweld (SHG) verenigd.
11
Bovenregionaal betekent voor het AMHK de regio Holland Rijnland en Midden Holland samen.
19
7.2 AMK en SHG zijn nu (boven)regionaal georganiseerd Het AMK heeft nu twee vestigingen zijn onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Het SHG wordt uitgevoerd door de GGD Hollands Midden. Overigens wordt in de notitie Veiligheid en Kind een voorstel gedaan het AMHK onder te brengen bij de GGD Hollands Midden. De laatste notitie laat nog open hoe de GGD hiervoor wordt gefinancierd. Vandaar dat nu als minimale schaal voor inkoop de regionale schaal wordt genoemd. 8. Crisisdienst Voorstel: De crisisdienst regionaal organiseren en regionaal inkopen. Argumenten: 8.1 Beschikbaarheid moet gegarandeerd zijn Voor een goed werkende crisisdienst is er voldoende schaalgrootte en omvang nodig. Het betreft namelijk hoog gekwalificeerd werk terwijl de vraag zeer beperkt is. De crisisdienst moet 24 uur per dag, 7 dagen per week bereikbaar en beschikbaar zijn. Bij ernstige situaties moet men binnen korte tijd ter plaatse zijn om in te grijpen. 8.2 Kosten beperken Door regionaal organiseren en inkopen kan deze dienst betaalbaar blijven. 9. Justitiële maatregelen Voorstel: De justitiële maatregelen bovenregionaal organiseren en regionaal inkopen. Naast de argumenten die onder punt 3. Genoemd zijn en regionale inkoop bepleiten is ook nog het volgende argument van toepassing: 9.1 Wettelijke verplichting De uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, moet op minimaal regionaal niveau worden georganiseerd. Lokaal of subregionaal organiseren van jeugdbescherming en jeugdreclassering is dus uitgesloten.
20
5. Kanttekeningen en aandachtspunten
Bij lokaal inkopen: Er is een risico dat er het aanbod nog in wel versnipperd blijft omdat iedere gemeente voor zich besluit en ook inkoopt bij lokale partners. Het argument van voor lokaal maatwerk en aansluiten bij de lokale infrastructuur weegt zwaarder. Er zullen regionale aanbieders zijn die voor de preventie een relatie moeten aangaan met alle gemeenten. Dit is voor hen omslachtig. Bovendien verliezen gemeenten voor een deel hun positie als aantrekkelijke opdrachtgever en zullen de kosten daardoor misschien wat hoger worden. We denken dat het maken van een regionaal preventieprogramma hier een oplossing kan bieden. Kleine gemeenten zullen meer moeite hebben voldoende menskracht en deskundigheid te organiseren om accounthouderschap goed in te vullen. Bij regionaal of bovenregionaal inkopen Elke gemeente heeft zijn eigen “couleur locale”, gevormd door onder andere de positionering van het CJG en de schaalgrootte van de gemeente. Het is nog maar de vraag of de werkwijze van het lokale CJG, de pedagogische gemeenschap en de jeugd‐ en gezinsteams uniform zijn in de verschillende gemeenten. Door regionaal inkopen leveren individuele gemeenten een zekere mate van zeggenschap in en bestuurskracht in. Aandachtspunten De verbinding met het onderwijs (zorg in en om school) vraagt om een duidelijke aansturing. De hoeveelheid aanbieders en de jeugd‐ en gezinsteams (aantal gemeenten) in Holland Rijnland vragen een strakke coördinerende aansturing. Er moet ook ruimte zijn voor kleine zorgaanbieders en nieuwe zorgaanbieders. Er moet een werkgroep komen die zich bezig gaat houden met verzorging en begeleiding in samenhang met Wmo. De 3D werkgroep financiën heeft startfoto gemaakt van de huidige cijfers en financiën. De startfoto geeft een beeld van de aard en omvang van de jeugdhulp in Holland Rijnland.
21