2011-02
Oefenvragen Ondernemerskunde A - Bedrijfsmatige en persoonlijke organisatie 1.
De pioniersfase kenmerkt zich vooral door: A. toename van specialisten en stafmedewerkers en verantwoordelijkheden worden lager in de organisatie gelegd. B. uitwisselbaarheid van mensen, flexibiliteit en improvisatie. C. samenwerking van medewerkers uit verschillende afdelingen en informele organisatie. D. persoonsgerichte afbakening van taken en toename van regels, procedures en functieomschrijvingen.
2.
Na elke ontwikkelingsfase ontstaan groeipijnen. Na de organisatiefase is dat: A. B. C. D.
3.
weinig beschikbare tijd en capaciteit om veranderingen door te voeren. improviseren wordt rommelen. afstemmingsproblemen tussen de verschillende bedrijfsonderdelen/activiteiten. motivatie van medewerkers neemt af, geen onvoorwaardelijke inzet meer.
Het bedrijf ‘Studiebol.com’ is hard gegroeid en werkt zeer strak volgens de procedures. Er zijn verschillende businessunits, met ieder een aantal eigen stafafdelingen. Toch heeft de directie een reorganisatie aangekondigd om de kosten te drukken en het rendement te verhogen. Volgens hen wordt er onvoldoende samengewerkt tussen de businessunits. Om eilandjesvorming tegen te gaan en samenwerking te bevorderen kiest de directie voor het opheffen van de businessunits en komt er een regiostructuur. Dit bedrijf bevindt zich: A. B. C. D.
tussen de pioniersfase en de organisatiefase. in de organisatiefase. tussen de organisatiefase en de integratiefase. in de integratiefase.
4.
Een organisatiestructuur is: A. een schema gebaseerd op de verdeling van taken en verantwoordelijkheden en de onderlinge relaties. B. een model waarin aangegeven is welke regels en procedures zijn vastgelegd. C. een plan waarin missie, visie, strategie en doelen zijn vastgelegd. D. een ontwerp waarop aangegeven wordt op welke wijze zowel formeel als informeel gecommuniceerd wordt binnen de organisatie.
5.
Wanneer een medewerker in de organisatie uitsluitend van één chef opdrachten kan ontvangen, noemen we dit organisatieprincipe: A. eenheid van gezag. B. onverbrekelijkheid van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. C. eenheid van leidinggeven. D. evenwicht tussen centralisatie en decentralisatie.
2011-02
6.
Een adviesbureau in bodemonderzoek heeft 145 medewerkers. Het bedrijf heeft naast 3 uitvoerende afdelingen ook 2 stafafdelingen: Administratie en Personeelszaken. Volgens de theorie kan de rol van de stafafdeling Personeelszaken bestaan uit: A. het ondersteunen van en adviseren aan de directie en leidinggevenden op het gebied van personeelsmanagement. B. het behartigen van de belangen van de medewerkers richting de directie. C. het aansturen en controleren van de managers van de uitvoerende afdelingen op het gebied van personeelsmanagement. D. het selecteren van personeel, voeren van functioneringsgesprekken en eventueel ingrijpen bij wanpresteren van de medewerkers.
7.
Het topmanagement bedenkt strategische plannen, het middenmanagement vertaalt deze naar operationeel beleid en de medewerkers voeren het uit. Dit komt tot uitdrukking in het organogram, waarbij lijnen zijn getrokken tussen deze functieniveaus. Waarom zijn het lijnen en geen pijlen van boven naar beneden? A. Het zijn communicatielijnen waaruit per lijn blijkt welke 2 mensen opdrachten aan elkaar kunnen geven. B. Het zijn verbindingslijnen die aangeven hoe de informele samenwerking verloopt. C. Het zijn hiërarchische lijnen die aangeven hoe breed het verantwoordelijkheidsgebied is. D. Het zijn informatielijnen, waarbij de communicatie tweerichtingsverkeer hoort te zijn.
8.
Wanneer de ‘span of control’ groter is dan het omspanningsvermogen van de leidinggevende: A. verliest hij grip op de zaak en kunnen conflicten ontstaan. B. is er sprake van ‘depth of control’ waardoor hij niet meer doordringt tot de laagste organisatieniveaus. C. bemoeit hij zich teveel met de uitvoering. D. is er sprake van ‘depth of control’ waardoor bedrijfsdoelen minder goed worden gerealiseerd.
9.
De rondvraag tijdens een vergadering kan tot doel hebben: 1. Het beantwoorden van korte vragen om informatie. 2. Het inventariseren van nieuwe agendapunten. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Stelling 1 en 2 zijn beiden juist. Stelling 1 en 2 zijn beiden onjuist.
2011-02
10. Welk van onderstaande antwoorden geeft het beste het verschil weer tussen een vergadering en werkoverleg? A. Een vergadering wordt volledig genotuleerd, terwijl de uitkomst van werkoverleg zich doorgaans beperkt tot een actielijst. B. Een vergadering dient op kundige wijze te worden geleid door een voorzitter, werkoverleg kan aan de medewerkers zelf worden overgelaten. C. Een vergadering is vooral gericht op beleidsmatige zaken en het werkoverleg op het operationele werk. D. Een vergadering is formele communicatie en werkoverleg informele communicatie.
11. Tijdens de rondvraag van een vergadering komt een probleem naar voren. Na enige discussie blijkt het niet zomaar op te lossen te zijn. Het is geen dringende, maar wel een belangrijke kwestie. Hoe handelt u als voorzitter? A. Aangeven dat u zult nadenken over een oplossing en dit buiten de vergadering om met de direct betrokkenen overleggen, ter voorkoming van tijdverlies. B. De discussie afkappen en het punt doorschuiven naar de rondvraag van de volgende vergadering. C. Voorstellen om, gezien de tijd en het belang, het punt op de agenda van de volgende vergadering te plaatsen. D. Gezien het belang van het probleem extra tijd inruimen om samen met de deelnemers direct tot een oplossing te komen.
12. Het 7-S model van Mckinsey kan u helpen bij het verbeteren van uw organisatie. Hoe kunt u dit model inzetten? A. Werk vooral aan de motivatie; focus de medewerkers op de juiste activiteiten en schep een duidelijk werkkader. B. Werk vooral aan een duidelijk Structuur (één van de belangrijkste S'en), benoem vervolgens vanuit de structuur de overige 6 shared values (kernwaarden). C. Pak het probleem aan bij de kern, dus zorg voor sterke kernwaarden (shared values). Daardoor komen de andere onderdelen gemakkelijker in evenwicht. D. Verbeter iedere S door hier kritische vragen over te stellen en stem de S'en op elkaar af. Van daaruit ontstaat een krachtigere organisatie met sterke shared values.
13. Binnen het bedrijf '2b4u BV' zijn problemen ontstaan, doordat er gedurende langere tijd geen investeringen zijn gedaan in nieuwe technieken en innovaties. Volgens het COMOS-model vinden we het kernprobleem terug in het onderdeel: A. B. C. D.
competentie. motivatie. structuur. een combinatie van alledrie.
2011-02
14. Het Eisenhower kwadrant leert ons vooral: A. de juiste activiteiten op een correcte manier delegeren. B. duidelijkheid te scheppen in taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. C. om beter prioriteiten te stellen. D. het opzetten van een goede projectmatige aanpak. 15. U bent ondernemer en u uw takenpakket is chaotisch. Iedere dag komt er veel op u af, u wordt geleefd door de problemen. U besluit om via het Eisenhower diagram uw taken beter in te delen. U maakt onder andere een jaarschema om een gedeelte van uw taken in te plannen. Welk soort taken komt vooral in dit schema te staan? A. B. C. D.
Taken die niet belangrijk maar wel urgent zijn. Taken die zowel belangrijk als urgent zijn. Taken die niet belangrijk en niet urgent zijn. Taken die wel belangrijk maar nog niet urgent zijn.
2011-02
Oefenvragen Ondernemerskunde A - Bedrijfsmatige en persoonlijke organisatie 1. B 2. C 3. C 4. A 5. A 6. A 7. D 8. A 9. C 10. C 11. C 12. D 13. A 14. C 15. D