2011-02
Oefenvragen Ondernemerskunde A - Businessplan & strategie 1.
Michael Porter onderscheidt 3 basisstrategieën, waar volgens hem iedere organisatie een keuze uit dient te maken, om op een gezonde wijze een positie op de markt te kunnen innemen. Welke 3 strategieën zijn dit? A. B. C. D.
Segmentatie, differentiatie en diversificatie. Differentiatie, focus en concurreren op kostprijs. Segmentatie, groeimodel en groeiscenario. Marktpenetratie, marktontwikkeling en productontwikkeling.
2.
Wat is het doel van een businessplan? A. Een duidelijke koers communiceren naar alle betrokken partijen. B. Een kompas hebben waarop gestuurd en bijgestuurd kan worden. C. Structuur geven aan de strategische gedachte van een organisatie. D. Alle boven genoemde antwoorden zijn doelen van het businessplan.
3.
Waar gaat de visie over marketing van Philip Kotler vooral over? A. Het werkelijk redeneren vanuit de klantbehoefte. B. Keuzes baseren op gedegen analyses en betrouwbaar onderzoek. C. De cijfermatige benadering van de marketing, zoals break-even analyses, return on investment en kostenopbouw van producten. D. Alle genoemde antwoorden zijn kenmerkend voor de visie van Kotler over marketing.
4.
Wat is het verschil tussen een visie en een missie? A. Een visie geeft aan vanuit welke ideologie het bedrijf werkt. De missie geeft aan hoe in de toekomst een ideaal bedrijf ontstaat. B. Een visie gaat over het gedrag van de organisatie vanuit bepaalde overtuigingen en een missie gaat meer over de principes en de houding van de organisatie. C. Een visie gaat over het maatschappelijk bestaansrecht van de organisatie en de missie juist over de manier van werken en samenwerken. D. Alle antwoorden geven correct het verschil weer.
5.
Welke stelling is juist? 1. Bij een externe analyse wordt in hoofdlijn gekeken naar 3 elementen; de vraagzijde, de aanbodzijde en de overige omgevingsfactoren. 2. Desk research betekent het raadplegen van bestaande bronnen en hoort vooraf te gaan aan field research. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
2011-02
6.
Welke stelling is juist? 1. Een SWOT-analyse is een hulpmiddel met als hoofddoel om de knelpunten van een organisatie bloot te leggen. 2. Een SWOT-analyse is feitelijk alleen een methode om een uitgebreide interne en externe analyse op een overzichtelijke wijze samen te vatten. A. B. C. D.
7.
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Bij het ontwikkelen van strategische opties is één van de opties vaak de nul-optie. Wat houdt de nul-optie in? A. B. C. D.
8.
Stabilisatie strategie, gericht op het vasthouden van hetzelfde omzet- en winstniveau. De strategie waarbij niets wordt veranderd, alles blijft bij het oude. De risicoanalyse waaruit de consequenties blijken wanneer alles fout gaat. Een strategie zonder ingrijpende kosten, investeringsniveau = nul.
Welke stelling is juist? 1. De nadelen van productontwikkeling zijn vooral de grote investeringen en het feit dat slechts 7 à 8% van de innovaties het gewenste resultaat opleveren. 2. Voor marktontwikkeling zijn vooral creatieve mensen nodig, maar ook uitvoerders die in staat zijn om de uitgewerkte ideeën tot leven te wekken. A. B. C. D.
9.
Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist. Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
Wat houdt volgens Michael Porter de basisstrategie 'differentiatie' in? A. Het bedenken van meerdere alternatieve, strategische segmenten, zodat er een betere, bewuste keuze gemaakt kan worden. B. Positief onderscheid maken ten opzichte van de concurrenten. C. Nadenken over het bewerken van bestaande en nieuwe markten, met bestaande of nieuwe producten wat leidt tot een keuze uit marktpenetratie, productontwikkeling, marktontwikkeling en/of diversificatie. D. Het opdelen van de totale markt in kleinere, gelijkgestemde delen om daar het aanbod specifiek op af te kunnen stemmen.
2011-02
10. Eén van de eerste elementen bij het bepalen van strategie is het segmentatievraagstuk. Hoe kan segmentatie worden omschreven? A. Het bedenken van meerdere alternatieve, strategische segmenten, zodat er een betere, bewuste keuze gemaakt kan worden. B. Positief onderscheid maken ten opzichte van de concurrenten. C. Nadenken over het bewerken van bestaande en nieuwe markten, met bestaande of nieuwe producten, wat leidt tot een keuze uit marktpenetratie, productontwikkeling, marktontwikkeling en/of diversificatie. D. Het opdelen van de totale markt in kleinere, gelijkgestemde delen om daar het aanbod specifiek op af te kunnen stemmen.
11. Welke stelling is juist? 1. In het financieel beleid staat in de kern becijferd wat de financiële consequenties zijn van de overige beleidsplannen, uitgedrukt in omzet, kosten en winst. 2. Het personeelsbeleid beschrijft in de kern welke hoeveelheid en welke kwaliteit aan personeel nodig is om de doelstellingen te halen. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
12. De P van Plaats had beter 'distributie' kunnen heten, maar dan was de term niet met een P begonnen. Waarom is 'distributie' een betere benaming? A. Het gaat hier over het vraagstuk hoe producten of diensten bekend raken bij potentiële afnemers. B. Het gaat hier over het vraagstuk hoe producten of diensten bij de klant terecht komen. C. Het gaat hier over het efficiency vraagstuk: "Hoe efficiënt en effectief worden producten en diensten geproduceerd?" D. Het gaat hier over het vraagstuk van extra items rond het fysieke product, zoals verpakking, garantie en service.
13. Volgens Philip Kotler kunnen we op drie verschillende manieren naar een product kijken. Wanneer hij spreekt van alle elementen van een product die we kunnen waarnemen, zoals de kwaliteit, de kenmerken, de vormgeving, de merknaam en de verpakking bedoelt hij: A. B. C. D.
het kernproduct. het uitgebreide product. het tastbare product. een combinatie van alledrie.
2011-02
14. Wat is het verschil tussen themareclame en actiereclame? A. Themareclame is gericht op de grote massa en actiereclame is altijd afgestemd per klant, zoals direct mail. B. Themareclame prijst een productgroep of hele reeks van diensten aan, terwijl actiereclame is gericht op 1 product of dienst. C. Themareclame is doorgaans gericht op de naamsbekendheid en imago van het bedrijf, terwijl actiereclame is gericht op directe verkoop. D. Alle 3 de genoemde verschillen geven het verschil aan tussen themareclame en actiereclame.
15. De klantpiramide is een marketingtrend waarbij een 1-op-1 concept wordt uitgewerkt. Welke visie zit er achter de marketingpiramide? 1. Het eigen klantenbestand is een goudmijn met een onontgonnen omzetpotentieel. 2. De klanten kunnen opgedeeld worden in deelmarkten, waarvoor een aparte formule ontwikkeld kan worden. 3. 20% van de klanten zorgt voor 80% van de winst. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 geeft de visie correct weer. Alleen stelling 2 geeft de visie correct weer. Alleen stelling 3 geeft de visie correct weer. Alle stellingen geven de visie correct weer.
2011-02
Oefenvragen Ondernemerskunde A - Businessplan & strategie 1. B 2. D 3. D 4. B 5. C 6. B 7. B 8. A 9. B 10. D 11. C 12. B 13. C 14. C 15. A