NOTA OUDERENBELEID
OKTOBER 2013
1
Inhoudsopgave 1 Achtergrond 1.1 Inleiding 1.2 Relatie met andere beleidsterreinen 1.3 Behoefteonderzoek Kardol 1.4 Leeswijzer
3 3 3 3 4
2 Het profiel van de ouderen 2.1 Ouderen toen, nu en in de toekomst 2.2 Cuijkse ouderen in het kort
5 5 5
3 Kijk op ouderen 3.1 Maatschappelijke ontwikkelingen en het waarom van ouderenbeleid 3.2 Veranderende visie 3.3 Uitgangspunten van het ouderenbeleid 3.4 Doelgroepen van het ouderenbeleid
7 7 7 8 9
4 Speerpunten en ambities 4.1 Zorggerelateerde welzijnsdiensten, ouderenadvisering, voorlichting 4.2 Signalering en tijdig opsporen van problemen 4.3 Eenzaamheid en sociale steun 4.4 Bewegen (en ontmoeten) 4.5 Vrijwilligerswerk 4.6 Diversiteit 4.7 Inkomensondersteuning 4.8 Sociale gesteldheid 4.9 Ouderenmishandeling 4.10 Valpreventie
10 10 10 11 11 12 13 14 14 14 15
5 Tot slot 5.1 Financiën 5.2 Communicatie 5.3 Evaluatie
16 16 16 17
6 Bijlagen Bijlage 1 Literatuurlijst Bijlage 2 Kwetsbare ouderen en risicogroep volgens het behoefteonderzoek Bijlage 3 De doelgroep ouderen volgens SWOC en KBO Bijlage 4 Behoefteonderzoek senioren gemeente Cuijk (afzonderlijk document)
18 18 19 21
2
Hoofdstuk 1 Achtergrond 1.1 Inleiding De ouderen van Cuijk en met hen de hele gemeenschap plukken de vruchten van het ouderenbeleid dat wordt uitgevoerd door ouderenorganisaties, welzijnsinstellingen, de partners in het ouderenbeleid en de vele vrijwilligers. Maar de omstandigheden veranderen: ouderen van 10 tot 20 jaar geleden hebben niet dezelfde behoeften als de ouderen van tegenwoordig. De nieuwe generatie ouderen wilt niet per definitie worden aangesproken worden als een doelgroep van het ouderenbeleid, als leeftijdsgroep die bijzondere aandacht nodig heeft. De uitgangspunten van ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ en de transities in het sociale domein gaan juist uit van eigen kracht en het eigen sociale netwerk. Vanwege deze veranderde kijk op ouderen en vanwege diverse maatschappelijke ontwikkelingen willen we het ouderenbeleid herdefiniëren. Niet alle ouderen zijn – enkel op basis van hun leeftijd – langer doelgroep van het ouderenbeleid, maar de specifieke groep ouderen die ondersteuning en begeleiding nodig heeft om maatschappelijk te kunnen blijven functioneren. Er vindt een verschuiving plaats ‘van leeftijd naar behoefte’, van aanbodgericht naar vraaggericht. De grootste behoefte aan ondersteuning ligt bij de kwetsbare ouderen. De vitale ouderen zijn van belang als het gaat om het vrijwilligerspotentieel. Ouderenorganisaties en welzijnsinstellingen beraden zich bovendien op de toekomst en zijn bezig met een koerswijziging wat betreft het bereiken van de meest kwetsbare burgers. Menskracht, middelen en organisatie moeten daarbij efficiënter worden ingezet. Die ontwikkeling ondersteunen wij van harte. Tegelijkertijd constateren we dat het activiteiten en dienstenaanbod van de ouderenorganisaties en welzijnsinstellingen in grote mate al is afgestemd op de groep ouderen die ondersteuning en begeleiding om zo zelfstandig mogelijk te kunnen functioneren nodig hebben. Met deze nota willen we een koers uitzetten voor de toekomst. Het nieuwe beleid is een vervolg op de nota ‘Integraal ouderenbeleid in de gemeente Cuijk’ uit 2002. 1.2 Relatie met andere beleidsterreinen Het is een bewuste keuze om in onderhavige nota niet alle facetten van het beleidsterrein – van ‘beleid in verband met ouderen’ – te belichten, maar vooral de nadruk te leggen op ouderenwelzijn. Zoals we in deze nota beschrijven gaat het met de meeste ouderen goed. Dat gaat op voor de nieuwe generatie ouderen, maar ook voor de meeste ouderen in de gevorderde leeftijd. Voor hen kunnen we volstaan met het algemene beleid dat op de diverse beleidsterreinen ten dienste van alle burgers wordt uitgevoerd. In algemene zin betreft dat nadrukkelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het Regionaal Wmo-beleidsplan 2012-2015. In bijzondere zin de specifieke beleidnota’s, zoals de in 2013 vastgestelde regionale nota’s mantelzorgbeleid en gezondheidsbeleid (met aandacht voor preventieve ouderenzorg), maar bijvoorbeeld ook de nota sportbeleid, de nota gemeentelijke accommodaties of het integraal veiligheidsprogramma van de gemeente Cuijk. Onderwerpen op het terrein van de woonomgeving, zoals het plaatsen van rustbankjes en aanpassingen in het openbaar vervoer, komen (integraal) terug bij andere beleidsterreinen zoals verkeer, wonen en ruimtelijk beheer. Daarnaast is de omslag naar het dorp- en wijkgericht werken een ontwikkeling die volop in beweging is. Omdat op het moment van schrijven van deze nota de gevolgen van deze omslag nog niet zijn uitgewerkt, krijgt het wijkgericht werken geen specifieke aandacht. Wel is duidelijk dat steeds vaker op dat kleinere schaalniveau zal worden ingezet. Zoals het Wmobeleidsplan zegt: “De voorzieningen in de kernen vormen een belangrijk instrument om de Wmo vorm te geven. Er dient daarbij nadrukkelijk gebruik te worden gemaakt van de aanwezige krachtige sociaal maatschappelijke structuur.” 1.3 Behoefteonderzoek Kardol In 2012 heeft gemeente Cuijk een behoefteonderzoek gehouden onder bijna 400 ouderen. Het behoefteonderzoek is onder begeleiding van prof. dr. M.J.M. Kardol van de Vrije Universiteit Brussel en in samenwerking met de Stichting Ouderen Welzijn Cuijk (SWOC) en de Katholieke Bond van Ouderen (KBO) uitgevoerd. Op 8 maart 2013 is de eindrapportage in het gemeentehuis in Cuijk gepresenteerd. Ook de andere vier gemeenten in het Land van Cuijk – Grave, Mill & Sint Hubert, Boxmeer, Sint Anthonis – hebben een behoefteonderzoek verricht.
3
De resultaten van het onderzoek geven een goed beeld van de wensen en behoeften van Cuijkse ouderen vanaf 60 jaar. Vanwege de grote omvang van de groep ouderen en de diversiteit in kenmerken van deze groep, heeft Kardol de ouderen in het onderzoek ingedeeld in drie leeftijdscategorieën: de groep 60-69 jaar; de groep 70-79 jaar en de groep van 80 jaar en ouder. De respons op het onderzoek was dusdanig hoog dat we van een representatieve steekproef kunnen spreken. Onderliggende nota is in grote lijn gebaseerd op de resultaten van het behoefteonderzoek. Daarnaast publiceert de GGD om de vier jaar de resultaten van de gezondheidsmonitor ouderen. De resultaten van de meest recente monitor zijn op het moment van schrijven nog niet bekend; eind 2013 worden de cijfers van de gezondheidsmonitor ouderen door de GGD beschikbaar gesteld. Omdat de vorige monitor uit 2009 dateert en daarmee al enkele jaren oud is, is de monitor 2009 niet in deze nota meegenomen. 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 schetsen we allereerst een beknopt profiel van de huidige generatie ouderen in Nederland en in de gemeente Cuijk. In hoofdstuk 3 beschrijven we enkele maatschappelijke ontwikkelingen en een veranderende visie op ouderen, die ten grondslag liggen aan het ouderenbeleid. Ook bespreken we de uitgangspunten en doelgroepen van het ouderenbeleid. In hoofdstuk 4 formuleren we een aantal speerpunten en ambities die de komende beleidsperiode de aandacht krijgen. Tenslotte gaan we in hoofdstuk 5 in op de financiële en communicatieve kaders van de ouderennota.
4
Hoofdstuk 2 Het profiel van de ouderen 2.1 Ouderen toen, nu en in de toekomst De levensverwachting van Nederlanders is in relatief korte tijd significant toegenomen. Van de geboortegeneratie 1851-1855 haalde 35% de 65 jaar. Van de geboortejaren 1921-1925 haalde 70% de 65 jarige leeftijd. Van degenen die 20 jaar later geboren zijn (1940-1945) heeft 82% de 65 gehaald. Gemiddeld worden mensen nu ruim 81 jaar oud. Anders dan voorheen hebben de meeste 65 plussers nog behoorlijk wat jaren te gaan. Meer nog dan de levensverwachting laat de gezondheidssituatie een verbetering zien en dat geldt ook voor het inkomen en vermogen van ouderen. Fysieke krachten mogen weliswaar afnemen – dat e gebeurt al vanaf het 35 levensjaar – maar de op persoonlijke ontwikkeling gebaseerde competenties ontwikkelen door tot boven de 70. Terwijl 85% van de bevolking bij ‘oud’ denkt aan boven de 70 jaar, zijn 60-plussers geneigd 80 als grens voor ‘oud’ te zien. Ouderen zijn tot op hoge leeftijd zeer wel in staat een belangrijke en actieve bijdrage te leveren aan de samenleving. ‘Oud’ zijn wordt door sommigen echter nog steeds gezien als ‘niet meer mee kunnen’. Het wordt hoog tijd dit negatieve beeld van het oud zijn te veranderen. Het is van groot belang dat ouderen niet worden afgeschreven en meer nog: zichzelf niet te snel afschrijven van meedoen in de maatschappij. De gebreken die met de ouderdom komen mogen geen reden zijn om af te haken. Te meer daar medicatie, therapeutische ondersteuning en allerlei hulpmiddelen mensen tot op zeer hoge leeftijd in staat stellen om maatschappelijk te blijven functioneren. We kennen in Cuijk tal van voorbeelden; mensen die tot hoge leeftijd zich blijven inzetten voor de club of vereniging, sportief blijven presteren, politiek actief zijn. De toekomstige ouderen hebben gemiddeld een betere maatschappelijke positie dan de huidige ouderen. Hun inkomen is hoger, mede door het feit dat steeds meer ouderen goede aanvullende pensioenvoorzieningen hebben opgebouwd, hun opleiding is hoger en hun gezondheid beter. Zij kunnen nog vele jaren in gezondheid en zonder al te grote fysieke beperkingen doorleven en – minstens zo belangrijk – maatschappelijk actief zijn. Ook is de huidige groep 80 plussers in gemeente Cuijk gemiddeld genomen relatief hoog opgeleid en hebben ouderen een bovengemiddeld inkomen, laat het behoefteonderzoek zien. De vergrijzing is zodoende tweeledig. Aan de ene kant zijn er zegeningen, die gedurende vele jaren geteld kunnen worden. Aan de andere kant zullen vroeg of laat, omdat er nu eenmaal ooit gebreken komen, problemen optreden en in het kielzog daarvan: oplopende kosten. Het aantal kwetsbare ouderen neemt toe. 2.2 Cuijkse ouderen in het kort De afgelopen tien jaar is het aantal Cuijkse 65-plussers gestegen van bijna 2.500 naar circa 3.700, dat wil zeggen van 10% naar 15% van de Cuijkse bevolking. Het aantal 60-plussers is ruim 5.800, dat betekent dat ongeveer 24% van de inwoners in Cuijk 60 jaar of ouder is. De procentuele toename van het aantal 65 plussers in Cuijk, afgezet tegen andere leeftijdscategorieën, staat in het onderstaande schema weergegeven.
5
0-20 jr 20-65 jr 65+ jr Totaal
2010 6.091 14.763 3.693 24.547
2020 5.502 14.083 5.251 24.836
2030 5.345 13.542 6.329 25.216
2040 5.409 12.640 6.912 24.961
Totaal -11,2% -14,4% 87,2% 1,7%
Bron: Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2011 – Planbureau voor de Leefomgeving. Schema opgesteld door SWOC, KBO, OLC
Het behoefteonderzoek laat zien dat de oudere van Cuijk gemiddeld ruim 69 jaar oud is, 2.47 kinderen en 4.09 kleinkinderen heeft. Hij woont ruim 44 jaar in de gemeente, terwijl de woning waarin hij woont 45 jaar oud is. Deze cijfers geven een beeld van de gemiddelde oudere van Cuijk. Maar er zijn ook andere gegevens die de oudere van de gemeente Cuijk karakteriseren. Zo valt op dat een hoog percentage ouderen van alle leeftijdscategorieën het wonen in de gemeente als prettig tot zeer prettig beleeft en dat veel ouderen betrokken zijn bij het leven in hun dorp of wijk. Gemiddeld 84 procent van de ouderen vanaf 60 jaar vindt het wonen in hun huidige dorp of wijk prettig tot erg prettig. Natuurlijk komen er uit het behoefteonderzoek ook minder positieve aspecten naar voren. De voornaamste hiervan zullen in hoofdstuk 4 aan de orde komen, gekoppeld aan een ambitie of actiepunt. Zie bijlage 4 voor het gehele rapport van het behoefteonderzoek ouderen gemeente Cuijk.
6
Hoofdstuk 3 Kijk op ouderen 3.1 Maatschappelijke ontwikkelingen en het waarom van ouderenbeleid Het is nog steeds gebruikelijk dat gemeentelijk ouderenbeleid zich richt op de leeftijdscategorie vanaf 65 jaar. Ook komen de 55-plussers in beeld als toekomstige ouderen. Zoals we in hoofdstuk 2.1 hebben gezien, zijn er echter nog maar weinig redenen om mensen die gewoon in het leven staan en volop mee kunnen, op voorhand te betrekken als doelgroep van het ouderenbeleid. De eigen verantwoordelijkheid en die van de gemeente voor het welzijn van haar burgers, veranderen niet wezenlijk op het moment dat men 65 wordt. Het algemene beleid op de diverse beleidsterreinen zoals de Wmo, gezondheid, mantelzorg en sport, is bestemd voor alle burgers, inclusief de ouderen. Kortom, geen doelgroepenbeleid enkel op basis van leeftijd (65-plus). Waarom dan toch een ouderenbeleid? Diverse maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat het ontwikkelen van een gemeentelijk ouderenbeleid van belang is. Ten eerste neemt het aantal ouderen in onze samenleving gestaag toe. In 2013 is 24% van de Cuijkse inwoners 60 jaar en ouder, en we groeien naar een situatie toe waarin één op de vier van de inwoners van gemeente Cuijk 65 jaar en ouder is. Niet alleen krijgen we meer ouderen, ouderen worden ook nog eens ouder dan ooit tevoren: er is sprake van dubbele vergrijzing. Onder dubbele vergrijzing wordt verstaan dat het aandeel 80-plussers onder de ouderen (65-plussers) groeit. De levensverwachting van Nederlanders zal uiteindelijk stijgen naar bijna 90 jaar. Het aantal kwetsbare ouderen zal daardoor toenemen. De meeste dorpskernen van gemeente Cuijk kampen daarnaast met ontgroening: jongeren mensen trekken weg naar grotere plaatsen, waardoor er als gevolg weer minder mensen zullen worden geboren. Naast genoemde demografische ontwikkelingen zijn er enkele veranderingen gaande op het gebied van de (financiering van) ouderenzorg. Een toename van de ouderen heeft een toename van de zorgvraag tot gevolg. Bij ongewijzigd beleid zullen de kosten voor chronische ouderenzorg fors stijgen. In Nederland is om de toekomstige kosten in de hand te houden ervoor gekozen om de drempel tot AWBZ-zorg (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) op te hogen en de toegang tot Wmo-diensten te beperken. Daardoor zijn meerdere ouderen aangewezen op zichzelf en hun netwerk. Steeds meer zorgfuncties die nu nog onder het AWBZ-pakket (vanuit de rijksoverheid) vallen, gaan deel uitmaken van de Wmo (vanuit de gemeente). De gemeente benadrukt op haar beurt het versterken van de eigen kracht van de inwoners en van maatschappelijke organisaties. De zogeheten ‘kanteling’ betekent in die zin een verschuiving van (lokale) overheden naar de burger, het netwerk van de burger en maatschappelijke organisaties. Bovengenoemde ontwikkelingen op het gebied van demografie en ouderenzorg geven waarde aan een nieuwe beleidsnota op het gebied van ouderenwelzijn, met als doel ouderen zo lang mogelijk zelfredzaam te laten zijn. De inzet op ouderenwelzijn heeft hiermee mede tot doel om ouderen zo lang mogelijk uit de veel duurdere ouderenzorg te houden. 3.2 Veranderende visie Drie ontwikkelingen in het bijzonder dragen bij tot een andere visie op het ouderenbeleid. Dat zijn op de eerste plaats de ouderen zelf, ten tweede de eigen verantwoordelijkheid van de burger en ten derde de omslag in het overheidsbeleid. 1 De oudere zelf De nieuwe en aankomende generatie ouderen wil niet aangesproken worden als een leeftijdsgroep die bijzondere aandacht verdient. Ouderen die vol in het leven staan, de wereld over reizen, sporten, actief zijn in het verenigingsleven, dienstbaar in de zorg en hulpverlening, in dorps- en wijkraden, voelen zich niet aangesproken door de missie van het ouderenbeleid: het bevorderen van de eigen zelfredzaamheid en het behouden van de regie over eigen leven. Velen zullen die oproep als betutteling beschouwen. Natuurlijk heeft een deel van de ouderen extra aandacht, hulp en ondersteuning nodig. Maar dan hebben we het over behoefte- of situatiegebonden en niet over leeftijdgebonden problemen. Een deel van de ouderen heeft de laatste jaren voor het levenseinde veel hulp of zorg nodig, maar het grootste deel van de mensen beleeft hun ouderdom overwegend vitaal en zonder ernstige gebreken, zoals ook uit het behoefteonderzoek blijkt.
7
2 De burger en de eigen verantwoordelijkheid Een tweede ontwikkeling vinden we terug in de ‘kanteling in de Wmo’, zoals hierboven al genoemd. De centrale doelstelling van de Wmo is het stimuleren van participatie en zelfredzaamheid van alle burgers. Dit vraagt ook een andere instelling van de burger zelf. De Wmo gaat in eerste instantie uit van zijn eigen kracht en verantwoordelijkheid. De relatie tussen burger en gemeente wordt hiermee wederkerig. Het is niet langer de burger die een voorziening claimt en de gemeente die de aanvraag beoordeelt, maar de burger die samen met de gemeente in kaart brengt wat zijn mogelijkheden en belemmeringen zijn en met welke oplossingen hij zo nodig kan worden ondersteund. De taak van de gemeente komt daarmee te liggen bij het scheppen van de voorwaarden; het faciliteren van de burgers, organisaties, instellingen, sportclubs en wijk- en dorpsraden die zich daarmee bezighouden. 3 De overheid en de omslag in beleid Het aantal ouderen - en onder hen de hoogbejaarden - neemt toe. Deze dubbele vergrijzing zorgt ervoor dat de kosten van de (gezondheids-) zorg oplopen. In aanvulling op hetgeen gezegd in de vorige paragraaf: willen we onze zorg in de toekomst goed en betaalbaar houden, dan zal het ouderenbeleid moeten worden aangescherpt en er op welzijn moeten worden ingezet. Gemeenten krijgen bovendien steeds meer verantwoordelijkheden, maar op de daar bijbehorende middelen wordt flink gekort. De overheid en professionals kunnen niet voor alle problemen een oplossing bieden. Daarvoor ontbreken financiële middelen en menskracht. Drie thema’s liggen kortom ten grondslag aan de visie op het ouderenbeleid: 1. de positie van de nieuwe en aankomende generatie ouderen; 2. het beroep op de eigen kracht en verantwoordelijkheid; 3. de beperkingen van overheidsbeleid en van de financiële middelen. 3.3 Uitgangspunten van het ouderenbeleid Vorenstaande heeft tot gevolg dat het gemeentelijk ouderenbeleid zich in eerste instantie moet richten op het aanbod van activiteiten en diensten aan die ouderen voor wie ondersteuning en begeleiding 1 onontbeerlijk is om zelfstandig te kunnen functioneren. Het gaat om de kwetsbare ouderen. Bij benadering kan worden gesteld dat van alle Cuijkse ouderen vanaf 60 jaar bijna 10% kwetsbare ouderen zijn; dat zijn zo’n 600 ouderen. Hoewel niet leeftijdsgebonden gaat het in de meeste gevallen om de echt ouderen, de mensen op leeftijd, de groep 80-plussers. De gegevens uit het behoefteonderzoek sterken onze opvatting dat de meeste andere ouderen zich heel goed kunnen redden en sommigen zelfs tot op zeer hoge leeftijd. Een deel daarvan behoort echter tot de zogenaamde risicogroep. Het gaat om zo’n 15% van de ouderen boven de 60 jaar, circa 900 personen. Voor een nadere duiding van de percentages zie bijlage 2. Op laatstgenoemde groep moet het ouderenbeleid zich in tweede instantie richten. Voor deze risicogroep is het van belang dat de nog aanwezige vitaliteit zo lang mogelijk behouden blijft, waardoor zij zo min mogelijk en zo laat mogelijk in de kwetsbare fase komen. Een gezond leefpatroon, een veilige en vertrouwde omgeving, aangename sociale contacten en een zinvolle dagbesteding zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. Tot slot kan bij benadering 75% van de Cuijkse ouderen als vitale ouderen worden gezien. Deze vitale ouderen moeten worden aangesproken op het vrijwilligerspotentieel. Het interesseren van vitale ouderen voor het verrichten van vrijwilligerswerk is van groot belang. SWOC, met daarin vertegenwoordigt KBO en de professionele ouderenwerkers van Radius, zijn momenteel de uitvoerders van het gemeentelijke ouderenbeleid. Belangrijk is dus hoe genoemde partijen aankijken tegen de ontwikkelingen. Wat betreft visie sluiten de opvattingen van SWOC en KBO grotendeels aan bij de veranderde visie op ouderen, zoals we die uiteen hebben gezet. 1
Kwetsbaarheid bij ouderen is volgens het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname, overlijden). De definitie van kwetsbare oudere zoals de GGD deze hanteert: hoge draaglast gecombineerd met een lage draagkracht. Draaglast is door de GGD geformuleerd als: niet zelfredzaam en/of beperkt door lichamelijke gezondheid. Draagkracht is geformuleerd als: alleenwonend en/of alleen AOW en/of weinig regie eigen leven.
8
Wat betreft de doelgroepen zien we dat SWOC onderscheid maakt tussen kwetsbare ouderen en een zogenaamde risicogroep. Dit onderscheid hebben we in bovengenoemde onderverdeling aangehouden. De doelgroepen en visie zoals SWOC ze beschrijft staan vermeld in bijlage 3. Wij constateren dat SWOC een visie op de doelgroep heeft geformuleerd die in grote lijn overeenkomt met de onze. Om de kwetsbare ouderen en de risicogroep de zorg, ondersteuning en begeleiding te kunnen blijven bieden in de toekomst en om deze inzet betaalbaar te houden, dient de inzet van het ouderenbeleid bovenal hierop gericht te worden. Dat is een verantwoorde keuze omdat voor de meeste ouderen het algemene (welzijns-)beleid kan volstaan, zoals dat voor alle andere burgers geldt. In de toekomst streven wij er naar dat de middelen van het ouderenbeleid zich steeds minder op de vitale ouderen richten, maar dat maatschappelijke activering en preventieve activiteiten op de kwetsbaren en risicogroep worden ingezet. Voor vitale ouderen is maatschappelijke activering in de vorm van vrijwilligerswerk van groot belang is. Dit is een van de speerpunten van het ouderenbeleid. Op grond van bovenstaande wordt het volgende uitgangspunt van het ouderenbeleid geformuleerd: Het ouderenbeleid is gericht op het scheppen van omstandigheden en voorwaarden die het voor ouderen mogelijk maken zo lang mogelijk zelfstandig en weerbaar te kunnen functioneren, met kwaliteit van leven. 3.4 Doelgroepen van het ouderenbeleid Samenvattend worden de volgende doelgroepen onderscheiden: 1. Kwetsbare ouderen Ongeveer 10% van de mensen boven de 60 jaar behoort tot de groep kwetsbare ouderen. Deze mensen zijn niet in staat om zonder ondersteuning of begeleiding zelfstandig te functioneren. Het aantal ouderen - en onder hen de hoogbejaarden - neemt voorlopig toe. Dit zorgt ervoor dat de kosten van ondersteuning en begeleiding zullen oplopen. Willen we een adequaat aanbod in de toekomst goed en betaalbaar houden, dan moeten er in het ouderenbeleid keuzes gemaakt worden ten gunste van deze groep. De kwetsbare ouderen zijn daarmee de primaire doelgroep van het gemeentelijke ouderenbeleid. De kerntaak van het ouderenbeleid ligt bij de activiteiten in de ondersteuning en begeleiding van de kwetsbare ouderen en bij signalering, voorlichting, informatie en advies. Zowel professionals als de grote groep vrijwilligers zetten zich hiervoor in. 2. De risicogroep: ouderen met risico op kwetsbaarheid Zo’n 15% van de ouderen boven de 60 jaar behoort tot een zogenaamde risicogroep. Zij lijken op het eerste gezicht nog redelijk gezond, maar kleine lichamelijke en psychosociale problemen stapelen zich op. Voor deze groep wordt meestal te laat hulp gevraagd of geboden als er ernstige problemen met de gezondheid ontstaan. Het ouderenbeleid moet zich naast de kwetsbare groep ook op deze risicogroep richten, zodat zij zo min en laat mogelijk in de kwetsbare fase terecht komen. Voor deze groep is het van belang dat de vitaliteit, mede door de inzet van preventieve activiteiten, zo lang mogelijk behouden blijft. Signalering en stimulering van vitaliteit is hier een speerpunt. Bij deze groep ouderen gaat het met name om het voorkomen of verminderen van problemen op latere leeftijd. 3. Vitale ouderen (en vrijwilligerswerk) Nagenoeg 75% van de mensen boven de 60 jaar kunnen nog vele jaren in gezondheid en zonder al te grote fysieke beperkingen maatschappelijk actief zijn. Voor deze vitale ouderen volstaat in de regel het algemene beleid (Wmo, mantelzorg, gezondheid, sport, cultuur) zoals voor alle burgers geldt. Niet de overheid maar de mensen zelf zijn in eerste instantie aan zet. De kracht ligt bij het individu en zijn directe woon-, werk- en leefomgeving. Dit uitgangspunt is niet leeftijdsgebonden en geldt in principe dus ook voor de meeste ouderen. Het activeren van vitale ouderen voor vrijwilligerswerk in onder meer de zorg, ondersteuning en begeleiding, is een gemeentelijke doelstelling. De realisatie van deze doelstelling hoort enerzijds thuis bij het professionele steunpunt voor vrijwilligerswerk. Maar ook de ouderenorganisaties moeten zich inzetten voor de werving en binding van vrijwilligers. We zetten kortom in op het mobiliseren van de ‘Zilveren Kracht’.
9
Hoofdstuk 4 Speerpunten en ambities Op grond van de ontwikkelingen, visie en uitgangspunten zoals in hoofdstuk 3 beschreven en naar aanleiding van de resultaten van het behoefteonderzoek, wordt een tiental onderwerpen verder uitgediept. Het zijn de tien speerpunten van het onderliggende ouderenbeleid. Aan elk speerpunt is een ambitie gekoppeld waarop we de komende jaren willen inzetten. 4.1 Zorggerelateerde welzijnsdiensten, ouderenadvisering, voorlichting Als we kijken naar het overzicht van SWOC zoals dat staat beschreven en verantwoord in het jaarverslag 2012, dan horen de volgende activiteiten zonder meer tot de kerntaken van het gemeentelijke ouderenbeleid. Het betreft zorggerelateerde welzijnsdiensten (tafeltje dekje, vervoersdienst, telefooncirkels, aanwezigheidshulp, activerend huisbezoek, welzijnsbezoeken), groepsgerichte voorlichting, informatie en advies (cursussen, informatiebijeenkomsten, website, folders, nieuwsbrief) en individuele ouderenadvisering (ouderenadviseurs, thuisadministratie, belastingadviseurs). Deze kerntaken van het ouderenbeleid worden door vrijwilligers van SWOC en KBO en de professionele welzijnswerkers van Radius uitgevoerd en zijn vooral gericht op de kwetsbare ouderen. Dit welzijnswerk levert een directe bijdrage aan het zo lang mogelijk zelfstandig en weerbaar kunnen functioneren, met kwaliteit van leven. De zorggerelateerde welzijnsdiensten en individuele ouderenadvisering hebben tevens een belangrijke signaalfunctie. Rekening moet worden gehouden met een groei in dit dienstenaanbod vanwege het toenemen van het aantal kwetsbare ouderen. Ambitie Zolang er vanuit de kwetsbare ouderen behoefte (vraag) is aan het bovengenoemde dienstenaanbod, verdient het in stand houden ervan prioriteit. Gekwalificeerde vrijwilligers en professionals zijn hierbij van belang en zorgen voor maatwerk. Er moet wel worden gekeken of er doublures bestaan met diensten van andere aanbieders van zorg- of welzijnsdiensten; door een optimale afstemming moet overlap worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld in het afstemmingsoverleg ouderen, waaraan onder andere deelnemen Radius, Pantein, SWOC, RMC, Dichterbij, Steunpunt Mantelzorg, GGD en GGZ. Zoveel mogelijk diensten moeten daarnaast worden ondergebracht bij één contactpersoon die bij de oudere over de vloer komt. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen rondom het wijkgericht werken, waarbij steeds vaker een generalist het eerste aanspreekpunt in de wijk zal zijn. 4.2 Signaleren en tijdig opsporen van problemen Kwetsbaarheid bij ouderen is de opeenstapeling van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren. Het risico op ernstige gezondheidsproblemen wordt zo vergroot. Kwetsbare ouderen hebben daardoor een grotere kans op opname in een verzorgings- of verpleeghuis. Door een meer integrale benadering van hun lichamelijke, psychische en sociale problemen kan hun mate van kwetsbaarheid en hun behoefte aan ondersteuning beter gesignaleerd worden zodat ze eerder en beter kunnen worden geholpen. De huisartsen, wijkverpleegkundigen, steunpuntcoördinatoren, Wmoconsulenten en WWZ-coördinatoren spelen hierbij een belangrijke rol. Het ouderenwerk (zowel vrijwilligers als beroepskrachten) is een belangrijke partij en tevens schakel in dit proces door de contacten met veel ouderen. Ambitie Het signaleren en doorgeleiden van (gezondheids-)problemen en het geven van voorlichting, advies en begeleiding aan ouderen moeten onderdeel zijn van de reguliere zorg en welzijnsdiensten. De ouderenwerkers, ouderenadviseurs en WWZ-coördinator dienen een schakel in dit proces te zijn door de vele contacten met kwetsbare ouderen en ouderen uit de risicogroep. We constateren dat deze werkwijze, deze ontschotting, reeds onderdeel is van de transities op het sociale domein. Dit proces moet worden voortgezet, dat wil onder meer zeggen het handhaven van de diensten met een signaal functie (genoemd in punt 4.1). Vanuit Syntein (samenwerkingsverband tussen Pantein en de Coöperatieve Vereniging van Huisartsen) vindt inmiddels een pilot plaats gericht op kwetsbare ouderen, waarbij samenwerking in (vroeg-)signalering en omgaan met signalen centraal staat.
10
4.3 Eenzaamheid en sociale steun Volgens het behoefteonderzoek voelt zo’n 2% van de groep 60-69 jaar en 3% van de groep 70-79 jaar zich vaak eenzaam. Tussen de 14% (60-69 jaar) en 17% (70-79 jaar) geeft aan niemand in de omgeving te hebben bij wie kan worden aangeklopt om de dagelijkse problemen te bespreken. Bij de uitspraak ‘ik ken niemand op wie vertrouwd kan worden’, zien we dat respectievelijk 9% (80+), 19% (70-79 jaar) en 24% (60-69 jaar) het met die uitspraak eens is. Dit zijn enkele cijfers die voor de Cuijkse ouderen van toepassing zijn. Om eenzaamheid te voorkomen is een sociaal netwerk voor (kwetsbare) mensen van groot belang. Een netwerk van vrienden en familie betekent dat het makkelijker wordt iemand iets te vragen. Hoe groter het sociale netwerk, des te groter de hoeveelheid verkregen steun, de tevredenheid hiermee en de mate van steun die mensen verwachten te krijgen als het nodig is. Sociale steun heeft ook preventieve gevolgen voor de gezondheid. Zo beschermt sociale steun tegen het ontstaan van harten vaatziekten. Sociale steun in de omgeving, een goede lichamelijke gezondheid en zelfwaardering zijn factoren die volwassenen beschermen tegen depressie. Het ouderenwerk, professioneel en vrijwillig, heeft in een belangrijke taak in het scheppen van voorwaarden en bieden van faciliteiten die de sociale contacten bevorderen. Ambitie De werkwijze, die voortkomt uit het in 2010 uitgevoerde project preventie eenzaamheid ouderen, dient te worden voortgezet. Het betreft een bestaande samenwerking van al diegenen die in het dagelijkse werk met kwetsbare ouderen te maken hebben. Dat wil zeggen dat tijdens het eerder genoemde afstemmingsoverleg ouderen eenzaamheidspreventie vast onderdeel op de agenda is. Daarnaast verdient het aanbeveling om de sociale kaart voor eenzaamheidspreventie uit 2010 (“Heb je even voor mij?”) te actualiseren en digitaal beschikbaar te stellen. Deze actie zal worden uitgevoerd vanuit het regionale gezondheidsbeleid Land van Cuijk, waarin als actiepunt is opgenomen: “Opstellen van een sociale kaart waarin het totale aanbod van preventieve ouderenzorg en welzijnsactiviteiten voor ouderen opgenomen is en deze sociale kaart verspreiden.” Op 4 juni 2013 heeft er reeds een themabijeenkomst eenzaamheidspreventie plaatsgevonden, die vanuit het afstemmingsoverleg door SWOC, Radius, Pantein, Dichterbij en GGD werd georganiseerd en door de gemeente gefaciliteerd. Op deze drukbezochte bijeenkomst werden mensen uit het veld (professionals én vrijwilligers) geïnformeerd over het onderwerp, met elkaar in contact gebracht en werden ideeën, successen en obstakels met elkaar uitgewisseld. Door de organisatie wordt er nagedacht over een mogelijk vervolg van deze bijeenkomst. 4.4 Bewegen (en ontmoeten) Ook voor ouderen is bewegen belangrijk. Sport en bewegen dragen bij aan zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en gezondheid. Onderzoek naar het ontstaan van zogenoemde ouderdomsziekten toont aan dat gezond leven, met name regelmatige lichaamsbeweging, een belangrijke invloed heeft op lichaam en geest. Zo is bekend dat lichaamsbeweging remmend werkt op afnemende spierkracht en een positieve invloed heeft op het evenwicht en tot minder valincidenten leidt. Lichaamsbeweging in relatie tot mentale inspanningen, hebben een sterk remmende werking op het ontstaan van dementie. Met het oog op de vergrijzing en de kosten die samenhangen met een hoge zorgconsumptie, mag van de oudere een gezonde leefwijze worden gevraagd en is het de rol van maatschappelijke instanties en de overheid om voorwaarden te scheppen die een gezonde leefwijze helpen bevorderen. Onder de noemer ‘activiteiten in het preventieve traject’ bieden SWOC en KBO als kerntaak Meer Bewegen voor Ouderen, educatieve en sociaal culturele activiteiten aan, vooral gericht op de vitale ouderen. Voor zo’n 800 ouderen zijn de wekelijkse activiteiten van belang om actief, sportief en sociaal bezig te kunnen zijn. De deelnemers zijn doorgaans in de gevorderde leeftijd en steeds minder in staat zijn om zelf de organisatie hiervan ter hand te nemen. Essentieel bij deze activiteiten is de ontmoeting. Het gaat om activiteiten als gymnastieklessen, zwemmen, koersbal, zang, dans en muziek.
11
Ambitie Het ontwikkelen van activiteiten met het duidelijke doel om bij te dragen aan de zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en gezondheid van de kwetsbare ouderen en de risicogroep dient een taak van het ouderenwerk te blijven. Beweegmogelijkheden in wijk of dorp die aansluiten bij de wensen van ouderen, moeten worden gestimuleerd. Ook het preventieve belang van bewegings- en sociaal-culturele activiteiten is duidelijk: zij zijn er op gericht om kwetsbaarheid van vitale ouderen zo lang mogelijk uit te stellen. Gelet op de relatief hoge kosten enerzijds en de toename van het aantal kwetsbare ouderen anderzijds, moet echter worden bekeken in hoeverre deze activiteiten in de toekomst nog voor vitale ouderen kunnen worden 2 georganiseerd. We willen juist de nadruk leggen op kwetsbare ouderen en de risicogroep. Onderzocht moet worden of de veel grotere groep vitale ouderen zich kan aansluiten bij sporten bij de reguliere sportverenigingen. Daarvoor is wel een mentaliteitsverandering nodig, zowel bij de ouderen als de sportverenigingen. Het is daarom nodig om sport-, recreatie- en sociaal-culturele verenigingen te stimuleren om een zogenoemd ‘plusprogramma’ te ontwikkelen, oftewel een programma dat op de doelgroep ouderen is gericht. De gemeente en de ouderenorganisaties zullen de samenwerking met de (sport-) verenigingen moeten aangaan. 4.5 Vrijwilligerswerk Het verrichten van maatschappelijke taken door ouderen is van belang om de samenleving draaiende te houden en de verantwoordelijkheid voor het eigen leven en dat van hulpbehoevende ouderen niet enkel neer te leggen bij de overheid. Het verrichten van vrijwilligerswerk wordt nu al door ongeveer 30 procent van de ouderen Cuijk gedaan, zo blijkt uit het behoefteonderzoek, maar waarvoor nog een groter potentieel nodig is. Uit het behoefteonderzoek wordt zichtbaar dat Cuijk een gemeente is waar mensen elkaar opzoeken, burencontacten veelvuldig en naar genoegen plaatsvinden, en waar ruim één op de drie ouderen hulpbehoevende familieleden, kennissen of buren helpt of steun biedt. Ook laat het behoefteonderzoek zien dat er een enorm vrijwilligerspotentieel is onder de Cuijkse ouderen. Vooral in de groep van 60-69 jaar, maar ook in de groep 70-79 jaar en zelfs 80 jaar en ouder lijkt volop perspectief aanwezig voor een toekomstige rol als vrijwilliger. Respectievelijk 38, 20 en 33 procent overweegt om de komende jaren vrijwilligerswerk te doen. Wellicht dat er direct na de pensionering nog enige terughoudend is om direct maatschappelijke taken te gaan vervullen, toch houdt 38% van de jongste leeftijdscategorie van ouderen van Cuijk een mogelijke rol als vrijwilligerswerk open en 4% van die groep weet zeker dat er vrijwilligerswerk aan zit te komen. Tegelijkertijd blijkt uit het behoefteonderzoek dat zo’n 35% van de respondenten van het onderzoek van mening is dat de huidige samenleving denkt dat ouderen niets meer te bieden hebben en dat hun belangen ondergeschikt zijn aan die van jongere mensen. Opvallend is dat juist een deel van die groep aangeeft bereid te zijn in de toekomst vrijwilligerswerk te gaan verrichten, zoals hierboven beschreven. Uit veel behoefteonderzoeken is bekend dat het vaak gaat om ouderen met een lagere beroepsopleiding die geen ervaring hebben opgedaan met vrijwilligerswerk. Als precies deze mensen succesvol worden benaderd om zich in te zetten als vrijwilliger, worden twee successen geboekt: een groter vrijwilligersbestand enerzijds en ouderen die zich nuttiger en beter op hun plek voelen in de maatschappij anderzijds. Ambitie Het betrekken van vrijwilligers bij de samenleving is van groot belang en is ook de noodzakelijke (en door de rijksoverheid veronderstelde) drager van de overdracht van meer verantwoordelijkheden naar de gemeente. Omdat mantelzorgers, naaste familie en buurt niet altijd beschikbaar zijn om zorgtaken te vervullen, is een beroep op vrijwilligers onontbeerlijk. We moeten zorgen voor een kwalitatief en kwantitatief goed vrijwilligersbeleid.
2
Ruim de helft van de exploitatiekosten van de SWOC-begroting gaat naar activiteiten als MBVO en sociaal-culturele activiteiten. Tegelijkertijd blijkt uit de deelnamecijfers van de afgelopen jaren een afnemende belangstelling. De kostenstructuur van het huidige en nieuwe aanbod dient daarom te worden bekeken. De overweging hierbij is dat ten aanzien van de deelnemers een beroep wordt gedaan op eigen verantwoordelijkheid en de financiële draagkracht. Te denken valt aan een hogere eigen bijdrage of aan het samenvoegen van groepen. Een activiteit is daarmee enkel haalbaar bij voldoende draagvlak (‘vraag’ of ‘behoefte’): voldoende deelnemers in relatie tot kosten van begeleiding.
12
De intramurale ouderenzorg zal een moeilijker te bereiken voorziening worden. Voor hulp bij de huishoudelijke verzorging, de persoonlijke verzorging en de mobiliteit zal meer en meer een beroep worden gedaan op familieleden, kennissen en buren. Professionele welzijns- en zorginstanties zullen een belangrijke rol moeten gaan vervullen in het geven van trainingen of instructies aan mantelzorgers en vrijwilligers en in het geven van meer specialistische ondersteuning aan de kwetsbare oudere. Voor het welslagen van een goede mix van gemeenschapszorg en professionele zorg is nodig dat de diverse partijen op de hoogte zijn van elkaars inbreng, mogelijkheden en deskundigheden. De reductie van de verzorgingshuiszorg vraagt om vrijwilligers die een aanspreekpunt kunnen zijn, gezelschap willen bieden of bereikbaar willen zijn. Specifiek de ouderen met een lagere beroepsopleiding die geen ervaring hebben opgedaan met vrijwilligerswerk, moeten daarnaast worden benaderd. Op velerlei manieren moet worden geprobeerd deze groep ouderen bij het vrijwilligerswerk te betrekken, niet alleen via advertenties, maar door persoonlijke benaderingen voor kort cyclisch, projectmatig vrijwilligerswerk, zoals het opknappen van een buurt, zorg dragen voor vervoer van mensen en het doen van klusjes. Voor de grote groep 80 plussers die aangeeft ook nog vrijwilligerswerk te willen gaan verrichten, is een persoonlijke benadering een absolute voorwaarde. Aan de toenemende behoefte aan ‘gezelschap’ kan door vele oudere ouderen worden voldaan in de vorm van vrijwilligerswerk. Om vitale ouderen te bereiken en te interesseren voor maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk kunnen ouderenverenigingen een sleutelrol vervullen. Veel ouderen zijn lid van ouderenverenigingen. Voor ouderen met een laag inkomen is de ouderenvereniging vaak de enige vereniging waar zij nog lid van zijn en het is een van de weinige verenigingen waar zowel jongere als oudere ouderen lid van zijn. Daarnaast heeft de ouderenvereniging door de samenstelling van het ledenbestand en de sociale netwerken van haar leden doorgaans een goed beeld van de ouderen die niet tot haar leden behoren. Radius heeft met Actieradius, steunpunt vrijwilligerswerk, reeds een specifieke voorziening met deskundigheid en middelen om vrijwilligerswerk te bevorderen. Nauwe samenwerking tussen de ouderenorganisaties, zorg- en welzijnsinstellingen en Actieradius is noodzakelijk. Voor instanties die betrokken zijn bij het werven van vrijwilligers is een tijdige en goede voorlichting over de mogelijkheden van, de voorwaarden tot, en de faciliteiten voor vrijwilligerswerk immers van belang. Aan onder meer de professionele ouderenwerkers hoort de taak toe om de vrijwilligers toe te rusten en te begeleiden in het werken met (kwetsbare) ouderen. Ook het potentieel aan vrijwilligers onder allochtone ouderen zal moeten worden geactiveerd. 4.6 Diversiteit Ruim 5% van de deelnemers aan het behoefteonderzoek is niet in Nederland geboren, maar in bijvoorbeeld Turkije, Suriname of Indonesië. In het behoefteonderzoek is niet nader ingegaan op de behoefte van allochtone ouderen. Ouderen zijn echter geen homogene groep. Er is een grote diversiteit aan leefwijzen, leefstijlen en levensbehoeften, waarbij de ouderen op zeer verschillende wijzen een beroep doen op de voorzieningen en ook op de gemeentelijke overheid. De gemeente Cuijk telt relatief veel allochtone ouderen. De rapportage inzake het amendement integratiebeleid van de gemeente Cuijk (2013) laat zien dat bijna 19% van de Cuijkse bevolking allochtoon is, waarvan circa de helft westers, de andere helft niet-westers. Ambitie Allochtone ouderen dienen bekend te zijn met de voorzieningen voor ouderen. De instellingen die diensten verlenen aan ouderen dienen bekend te zijn met de vraag van de allochtone ouderen. Wat door het welzijnswerk in samenwerking met de bijvoorbeeld de allochtone zelforganisaties en moskeeën wordt opgezet, blijft voorlopig van belang. Door SWOC worden bijvoorbeeld voor Turkse en Marokkaanse ouderen, vanwege de soms beperktere beheersing van de Nederlandse taal en informatieachterstand, afzonderlijke informatiebijeenkomsten georganiseerd. Continueer vooralsnog dit afzonderlijke aanbod voor allochtone inwoners, zolang die behoefte bestaat. Bij vrijwilligers van SWOC en de medewerkers van Radius ligt de taak om te signaleren in welke mate er specifieke behoefte bestaat om het programma af te stemmen op de allochtone doelgroep. De uiteindelijke doelstelling is dat afzonderlijk aanbod niet meer nodig is en dat de genoemde activiteiten kunnen opgaan in de reguliere activiteiten.
13
4.7 Inkomensondersteuning Uit het onderzoek van Kardol blijkt dat 2% van de groep 60-69 jaar, 6% van de groep 70-79 jaar en 3% van de groep 80+ een inkomen heeft dat niet boven de € 999 uitstijgt (het gaat hier om het netto gezinsinkomen per maand). Vergeleken met enige andere Nederlandse gemeenten waar het behoefteonderzoek heeft plaatsgevonden, is het gemiddelde percentage van nog geen 4% in Cuijk laag. Er is, met 28%, eveneens een naar verhouding laag percentage 80 plussers van wie het maandelijkse inkomen onder de € 1.500 ligt. Alhoewel sprake is van een beperkte groep ouderen die in de laagste inkomenscategorie zit, betekent een extrapolatie van de cijfers dat tientallen ouderen van Cuijk bestempeld kunnen worden als mensen die financiële armoede hebben. Ambitie Hef de onbekendheid over de mogelijkheden en bereikbaarheid van de reductieregeling op. De reductieregeling is bedoeld om het meedoen in de maatschappij te bevorderen door de financiële drempel te verlagen. Dit doet de reductieregeling door jaarlijks per persoon een bedrag beschikbaar te stellen voor de vergoeding van kosten voor deelname aan het maatschappelijke verkeer. Informeer de doelgroep voor de reductieregeling met behulp van verschillende media en organiseer jaarlijks bijeenkomsten voor ouderenbonden, verenigingen en organisaties waarin de regeling wordt toegelicht. 4.8 Sociale gesteldheid Veel Cuijkse ouderen zijn volgens het behoefteonderzoek niet ontevreden over hun psychische gesteldheid en ook de sociale gesteldheid wordt over het algemeen positief beoordeeld. Niet in de laatste plaats omdat veel ouderen mensen om zich heen hebben die steun willen bieden als dat nodig is, of die gezelligheid verschaffen. Toch kan voor een substantieel deel van de Cuijkse ouderen hun sociale gesteldheid verbeteren, als zij in staat gesteld worden zinvolle activiteiten te verrichten, als zij iemand zouden hebben die ze om raad kunnen vragen, die ze in vertrouwen kunnen nemen of met wie levensvraagstukken zou kunnen worden besproken, zo geeft het behoefteonderzoek aan. Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat 21% van de ouderen tussen de 60 en 69 jaar en 35% van de mensen boven de 80 aangeeft in de nabije omgeving regelmatig behoefte te hebben aan iemand op wie vertrouwd kan worden en aan wie raad kan worden gevraagd over belangrijke persoonlijke zaken. Ambitie Er is een bestaand aanbod als het gaat om ‘sociale gesteldheid’: er zijn vrijwilligers en professionals die in meer of mindere mate als vertrouwenspersoon fungeren. Dit zijn niet alleen de vrijwilligers van SWOC, de professionals van Radius en bijvoorbeeld de kerk of moskee, maar sinds drie jaar ook de vrijwilligers van de stichting Ouderen en Levensvragen Cuijk (OLC). In kaart moet worden gebracht hoe het aanbod op onderliggend terrein er precies uitziet. Ouderen moeten worden geïnformeerd over het totale aanbod, zodat daar waar nodig maatwerk kan worden geleverd. Communiceer bovendien de mogelijke rol van vertrouwenspersonen met betrokken instanties, waaronder huisartsen en paramedici. Het is van belang dat de diensten van vertrouwenspersonen vooral kwetsbare ouderen bereiken. Een vertrouwenspersoon moet de sociale vaardigheid hebben om in vertrouwen te worden genomen, in staat zijn levensvraagstukken te bespreken met ouderen die dat wensen, en een netwerk hebben om ouderen, desgewenst, nieuwe contacten te laten opdoen. 4.9 Ouderenmishandeling Ouderenmishandeling is een thema dat steeds meer de aandacht krijgt, maar waaromheen een sfeer van taboe heerst. Toch geeft in het behoefteonderzoek 1% van de respondenten aan het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van ongewenste aanrakingen, te zijn gedwongen geld af te staan, of te zijn beperkt in de bewegingsvrijheid. Dit gemiddeld percentage geeft een wat vertekend beeld, omdat ouderenmishandeling nauwelijks is bevestigd door de grote groep respondenten van 60-69 jaar, terwijl 6 % van de groep 80+ aangeeft met meerdere vormen van ouderenmishandeling te worden geconfronteerd. 4% van de groep 60-69 jaar heeft zich het afgelopen jaar wel angstig en bedreigd gevoeld door goede bekenden.
14
Ambitie De praktijk laat zien dat een voorzichtige koers geboden is om het slachtoffer te bereiken en te behoeden voor verder geweld. In het Regionaal Wmo-beleidsplan 2012-2015 wordt verwezen naar het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) dat een coördinerende rol kan vervullen in de hulpverlening aan slachtoffers. Meer zichtbare inzet van het SHG verdient de aanbeveling om op die manier het thema ouderenmishandeling meer bekendheid te geven. Daarnaast ligt hier ook een taak voor partijen als het Regionaal Maatschappelijk Centrum (RMC), Radius en Pantein. 4.10 Valpreventie Verminderde mobiliteit en balans zijn de belangrijkste risicofactoren voor vallen bij ouderen. Valincidenten zijn de meest voorkomende privé-ongevallen bij ouderen met alle gevolgen van dien, zoals lichamelijk letsel en sociaal isolement. Uit het behoefteonderzoek kan worden opgemaakt dat het afgelopen jaar bij alle drie de leeftijdscategorieën meerdere valincidenten zijn voorgekomen. Valincidenten vinden overwegend in of rondom huis plaats 30% van de respondenten vanaf 70 jaar en 38% van de groep 80+ is het afgelopen jaar één of meerdere keren gevallen. Maar ook jongere ouderen, de groep 60-69 jaar (22%), lopen risico’s. Ambitie In aansluiting op de eerder genoemde bewegingsactiviteiten (punt 4), verdient het de aanbeveling specifiek in te zetten op een project rondom valpreventie. Het doel van een project valpreventie is het terugdringen van het aantal en de ernst van de valongevallen in de privé-sfeer bij thuiswonende ouderen en het bijdragen aan het zo lang mogelijk zelfstandig laten thuis wonen van ouderen.
15
5 Tot slot 5.1 Financiën Overzicht subsidies ouderen 2013 Stichting Welzijn Ouderen Cuijk (SWOC) - diensten en activiteiten zoals welzijnsdiensten, ouderenadvisering, voorlichting en MBvO Totaal Katholieke Bonden van Ouderen (KBO) - bijdrage in de bestuur- en activiteitenkosten Totaal Radius, organisatie voor welzijn - Agogische dienstverlening ouderen - WWZ coördinatie - Welzijnsdiensten ouderen - Secretariële en administratieve ondersteuning (SWOC) Totaal Eindtotaal
€ 92.993 € 512,50 x 6 afdelingen gemeente Cuijk € 3.075 € 167.206 € 64.339 € 42.291 € 12.100 € 285.936 € 382.004
Bij de uitvoering van het ouderenbeleid voor het jaar 2014 en verder is het streven om het beleid budgettair neutraal te realiseren. Uitgangspunt hierbij is het huidige budget zoals hierboven weergegeven, waarbij wordt opgemerkt dat SWOC (2,5%) en Radius (2,2%) in 2014 nog het laatste gedeelte van hun taakstelling van 10% dienen te realiseren. Via de Wmo is ook een budget beschikbaar. Dit is echter niet specifiek voor ouderen bedoeld maar voor alle doelgroepen van de Wmo. Daarnaast wordt een aantal activiteiten nadrukkelijk via een ander budget gerealiseerd, zoals vrijwilligersbeleid, volksgezondheid en mantelzorg. Deze budgetten zijn niet in het overzicht meegenomen. Wat er aan activiteiten in de toekomst wordt georganiseerd zal meer dan nu afhankelijk zijn van de inzet van de deelnemers zelf, als het gaat om organisatie en bekostiging. Wij zullen meer dan we tot nu toe hebben gedaan een beroep doen op de verantwoordelijkheid en draagkracht van de deelnemers. Degenen die om financiële reden niet in staat zijn om deel te nemen, kunnen een beroep doen op de inkomensondersteunende regelingen via het Wmo-loket, zoals de reductieregeling. Daar waar bij de invulling van de beleidsnota voor een bepaalde ambitie intensivering of uitbreiding van activiteiten noodzakelijk of wenselijk is, maar waarvoor geen bestaand budget beschikbaar is, kan worden overwogen daarover een verzoek voor aanvullend budget aan de raad voor te leggen. Daar waar mogelijk wordt voor toekomstige projecten via provincie, rijk of fondsen subsidie aangevraagd. Ook kan er een heroverweging plaatsvinden van het takenpakket dat bijvoorbeeld een organisatie als SWOC of Radius tot zich neemt. Omdat, ten slotte, op het moment van schrijven van deze nota de toekomstige taken en gevolgen van de transitie AWBZ nog onvoldoende zijn uitgewerkt en nog onduidelijk is of alle onderdelen per 2015 ook daadwerkelijk wetgeving zullen worden, is het onmogelijk om nu al beleid te formuleren over de toekomstige financiële gevolgen hiervan voor ouderen. 5.2 Communicatie In 2012 heeft gemeente Cuijk een behoefteonderzoek gehouden onder bijna 400 ouderen. Het behoefteonderzoek is onder begeleiding van prof. dr. M.J.M. Kardol van de Vrije Universiteit Brussel uitgevoerd. De gemeente heeft gedurende het gehele onderzoekstraject intensief met SWOC en KBO samengewerkt. Op 8 maart 2013 is de eindrapportage tijdens een openbare bijeenkomst in het gemeentehuis in Cuijk gepresenteerd aan alle geïnteresseerden. De resultaten van het representatieve onderzoek geven een goed beeld van de wensen en behoeften van Cuijkse ouderen vanaf 60 jaar en kan worden beschouwd als onderdeel van het inspraaktraject.
16
Een eerste versie van de conceptnota die is geformuleerd op grond van de onderzoekgegevens, is begin mei 2013 tijdens een werksessie besproken met SWOC en KBO. Ook is de nota besproken tijdens een bestuurlijk overleg tussen de gemeente en SWOC en voorgelegd aan Radius en de GGD. De conceptnota is vervolgens breed ter inspraak aangeboden gedurende een periode van zes weken. Alle geïnteresseerde partijen en burgers hebben zo kunnen reageren op de conceptnota. De participatieraad welzijnsbeleid (PRW) Cuijk is in het bijzonder om een advies gevraagd. De reacties uit deze inspraakperiode zijn vervolgens meegenomen in de definitieve ouderennota. 5.3 Evaluatie De gemeente continueert meerjaarlijks de reguliere bestuurlijke en ambtelijke overleggen met de betrokken partners, waarbij - de uitvoering van – het ouderenbeleid onderwerp van gesprek zal zijn. Na vier jaar wordt het ouderenbeleid op grotere schaal geëvalueerd. Onderzocht zal worden in welke mate de speerpunten en ambities uit hoofdstuk 4 zijn uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan kunnen de ambities worden geactualiseerd. Omdat er geen tweede behoefteonderzoek in het verschiet ligt waarmee kan worden vergeleken, zal de evaluatie moeten plaatsvinden op basis van gesprekken met bestuurders en vrijwilligers uit het veld enerzijds, en informatie uit jaarverslagen van de organisaties anderzijds. Voorst kan de ouderenmonitor 2017 van de GGD bij de analyse worden betrokken.
17
6 Bijlagen Bijlage 1: Literatuurlijst - Behoefteonderzoek senioren gemeente Cuijk; Prof. dr. M.J.M. Kardol (8 maart 2013) - Jaarverslagen SWOC 2010, 2011, 2012; Stichting Ouderen Welzijn Cuijk - Notitie “Van behoefte naar beleid, Reactie op behoefteonderzoek senioren Cuijk”; SWOC, KBO, OLC (22 april 2013) - Ouderenbeleid 2013-2016 gemeente Mill en Sint Hubert “Nooit te oud om gehoord te worden!”; Prof. dr. M.J.M. Kardol - Rapport “Kwetsbare ouderen”; Sociaal en Cultureel Planbureau (2011) - Rapport “Nota 64, Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing”; ministerie VWS (2005) - Regionaal gezondheidsbeleid Land van Cuijk 2013-2016; gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill & St. Hubert, St Anthonis - Regionaal Wmo-beleidsplan 2012-2015 “Kantelen in het Land van Cuijk, Iedereen doet mee”; gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill & St. Hubert, St. Anthonis - Website GGD Hart voor Brabant; www.ggdhvb.nl
18
Bijlage 2: Kwetsbare ouderen en risicogroep volgens het behoefteonderzoek Kwetsbare ouderen Als de definities van kwetsbaarheid worden geconcretiseerd met de gegevens van het behoefteonderzoek, kan kwetsbaarheid worden onderverdeeld in fysieke, psychische, sociale en materiële kwetsbaarheid. Materiële kwetsbaarheid is onder te verdelen in financiële kwetsbaarheid en woon kwetsbaarheid, oftewel wonen in een woning die niet geschikt is voor de oudere die er woont. In het onderstaande overzicht zijn gemiddelde percentages genomen, terwijl sprake is van een behoorlijke spreiding over de drie leeftijdscategorieën. Voorts kan worden gesteld dat de fysieke en sociale kwetsbaarheid toenemen naarmate de leeftijd toeneemt, terwijl de psychische en materiële 3 kwetsbaarheid vooral worden aangetroffen bij de groep 70-79 jaar. 1. Fysieke kwetsbaarheid (gehanteerde gemiddelde is 8%) * hulp nodig bij de huishouding nodig: gemiddeld 16% * hulp nodig bij persoonlijke verzorging: gemiddeld 4% * hulp nodig bij verplaatsingen: gemiddeld 6% * meerdere valincidenten per jaar: gemiddeld 4% Hulp nodig bij persoonlijke verzorging is een dominante factor voor fysieke kwetsbaarheid. Op basis van het aantal 60-plussers zijn dat ongeveer 250 ouderen. 2. Psychische kwetsbaarheid (gehanteerde gemiddelde is 6%) * somber en neerslachtig zijn: gemiddeld 7% * ongelukkig en depressief voelen: gemiddeld 5% * problemen niet aan kunnen: gemiddeld 4% Somberheid, neerslachtigheid en depressiviteit zijn dominante factoren voor psychische kwetsbaarheid. Uitgaande van gemiddeld 6% gaat het om ruim 350 ouderen. 3. Sociale kwetsbaarheid (gehanteerde gemiddelde is 10%) * uitgesproken eenzaamheid: gemiddeld: 2% * mensen om zich heen missen: gemiddeld: 10% * nauwelijks contact met buurtgenoten: gemiddeld: 9% * slachtoffer van ouderenmishandeling: gemiddeld: 2% Mensen om zich heen missen is een dominante actor voor sociale kwetsbaarheid. Uitgaande van gemiddeld 10% gaat het om ongeveer 600 ouderen. Materiële kwetsbaarheid (gehanteerde gemiddelde is 8%) * moeilijk tot zeer moeilijk rond kunnen komen: gemiddeld 8%. Het gaat om 475 senioren. * woning niet gerieflijk, in slechte staat, moeilijk warm te stoken, gehorig en inbraakgevoelig: gemiddeld 8%. Het gaat om 475 ouderen. Lastig te stellen is in hoeverre respondenten op meerdere terreinen kwetsbaar zijn, alhoewel overlap wel voor de hand ligt. Deze lijn volgend behoort gemiddeld 8% van de Cuijkse ouderen vanaf 60 jaar tot de kwetsbare ouderen, dat wil zeggen dat zij op alle vier de indicatoren kwetsbaar zijn. Omdat het percentage van 8 niet exact is vast te stellen en omdat we zekerheidshalve enige marge willen inbouwen ten aanzien van de kwetsbare ouderen, hanteren we in de nota 10%. De risicogroep Omdat enkele percentages van ouderen die op een of twee van de terreinen kwetsbaar zijn significant hoger zijn dan 10%, is dit een groep die niet onder de kwetsbare maar ook niet onder de groep vitale ouderen valt. We kunnen spreken van een zogenaamde risicogroep, een formulering die ook door SWOC en KBO wordt gehanteerd. Enkele cijfers zijn: Fysieke kwetsbaarheid * hulp nodig bij de huishouding nodig: 28% (80+) * één valincident per jaar: 26% (80+)
3
Niet alle gegevens met betrekking tot de vier indicatoren van kwetsbaarheid staan vermeld in het de rapportage van het behoefteonderzoek. De hier gepresenteerde resultaten zijn naderhand door prof. Kardol aan de gemeente aangeleverd.
19
Sociale gesteldheid * niemand kennen op wie vertrouwd kan worden: 21% (gemiddeld) * zich met niemand verbonden voelen: 15% (gemiddeld) Materiële kwetsbaarheid * eerder moeilijk dan makkelijk rondkomen met inkomen: 27% (60-69, 80+) Gesteld kan worden dat er bij benadering 15% van de Cuijkse ouderen vanaf 60 jaar bij de risicogroep hoort, ervan uitgaande dat zij op (minimaal) één van de genoemde terreinen kwetsbaar zijn.
20
Bijlage 3: De doelgroep ouderen volgens SWOC en KBO In het jaarverslag 2011 van SWOC wordt de volgende indeling gehanteerd: • 10% van de ouderen vanaf 65 jaar zijn kwetsbare ouderen, doorgaans in de leeftijd 80+. Deze ouderen zijn afhankelijk van derden en van specifiek ouderenbeleid. SWOC ondersteunt deze ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te wonen met bepaalde mate van kwaliteit van leven. Bijv. door de Wwz-coördinator in te zetten, of door het aanbieden van vrijwillige thuisadministratie, door de inzet van vrijwilligers van de aanwezigheidshulp. • 20% van de ouderen vanaf 65 jaar behoort tot een zogenaamde risicogroep. Zij lijken op het eerste gezicht nog redelijk gezond, maar kleine lichamelijke en psychosociale problemen stapelen zich op, waardoor meestal te laat hulp gevraagd of geboden wordt als er ernstige problemen met de gezondheid ontstaan. SWOC biedt voor deze groep sociale preventie op het gebied van wonen, welzijn en zorg, door het geven van informatie en advies, preventieve activiteiten op sociaal cultureel gebied en qua beweging. Signalering en stimulering van vitaliteit is hier een speerpunt. Bij deze groep ouderen gaat het met name om het voorkomen of verminderen van problemen op latere leeftijd. Voorkomen van maatschappelijke uitsluiting, verwerken van verlieservaring(en) en het versterken van de stuurkracht. SWOC levert hier ondersteuning door onder andere; inzet van vrijwillige ouderenadviseurs, vrijwilligers van activerend huisbezoek, gespreksgroepen en individuele gesprekken op het gebied van levensvragen en zingeving door vrijwilligers van Ouderen en Levensvragen Cuijk, welzijnsbezoeken aan ouderen van 75 jaar door vrijwilligers, MBvO en sociaalculturele activiteiten, maaltijdvoorziening en de telefooncirkel. • 70% van de ouderen vanaf 65 jaar zijn zelfstandige en zelfredzame ouderen in de leeftijd van 65 tot 80 jaar. Deze ouderen zijn vaker hoger opgeleid, financieel draagkrachtiger en hierdoor minder in beeld bij SWOC. Voor deze ouderen kan het algemene welzijnsbeleid volstaan wat ook voor andere burgers geldt. SWOC vindt het wel van belang voor deze groep maatschappelijke activering in te zetten (zoveel en zo lang mogelijk actief laten blijven) en wil zich richten op preventie op het gebied van leefstijl, bewegen en voeding. Daarnaast dient voor deze groep aandacht te zijn voor het opbouwen en onderhouden van sociale netwerken. In deze groep bevinden zich de potentiële vrijwilligers van SWOC waar SWOC vrijwilligers wil vinden en (ver)binden. Deze vrijwilligers zijn voor SWOC onmisbaar om alle welzijnsactiviteiten- en diensten uit te kunnen blijven voeren.
21