Nog niet gecontroleerde informatie ! Het via doorschakelen beschikbare bestand is nog niet gecontroleerd en wordt zo spoedig mogelijk vervangen of aangevuld.
Gemeenteblad Nijmegen
Jaartal / nummer
Opgenomen in collectie gemeentebladen in
1984
1984 / 52 OCR-controle moet nog plaatsvinden! Naam
Bestemmingsplan Haven- en Industriegebied Nijmegen West 1979-IV (Epon Centrale) Voorschriften
Kaart nr. 44.060
Toelichting
Opmerkingen
Het oorspronkelijke gemeenteblad is ten behoeve van presentatie binnen intranet c.q. internet opnieuw uitgebracht in digitale vorm, waarbij inhoudelijk identiek aan de oorspronkelijke uitgave. Nieuw toegevoegd zijn een vervangend titelblad (en de bestemmingsplankaart). Bijzondere aanvullende voorschriften
Aantal bladzijden / verkoopprijs
?? / € 0,00
gb84-052v.doc
1984
379
No. 52
GEMEENTEBLAD 4
NIJMEGEN
Bestemmingsplanvoorschriften behorende bij de herziening van het bestemmingsplan der gemeente Nijmegen (plan “Haven- en Industriegebied Nijmegen-West-1979-IV”), vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Nijmegen d.d. 10-3-1983, afd. LB, nr. 3527/82.
HOOFDSTUK
I
DEFINITIES In het plan wordt verstaan onder: A. 1.
het plan het onderhavige bestemmingsplan, zijnde de kaart en deze voorschriften;
2. de kaart de tegelijk met deze voorschriften vastgestelde kaarten nrs, 44.060 en 44.060-1 waarop het plan is aangegeven; 3. een gebouw een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte; 4. een bouwwerk elke constructie, geen gebouw zijnde, van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 5. een werk een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
B. 1. een woning een complex van ruimten, dat krachtens zijn aard en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één gezin; 2. een eengezinshuis een tot één woning ingericht gebouw;
380
3. een dienstwoning een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming of het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is; 4. een woonlaag de begane grond of de verdieping waarop zich een gedeelte van een woning bevindt, waarbij de maat tussen de bovenkant vloer en de onderkant plafond minimaal 2,40 meter en maximaal 3,50 meter bedraagt; als woonlaag wordt niet aangemerkt een geheel of nagenoeg geheel onder een schuin dakvlak gelegen onvolledige verdieping; 5. een bedrijfsgebouw een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat krachtens zijn aard en indeling uitsluitend is bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf - met uitzondering van garage- en detailhandelsbedrijven - en niet voor bewoning is ingericht; 6, detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan de uiteindelijke verbruiker en gebruiker; 7. een autobox een ruimte bestemd voor de stalling van een auto of een ander voertuig; 8. een opslagplaats een terrein bestemd voor het opslaan van goederen en producten, van welk terrein een gedeelte overdekt kan zijn; 9. een garagebedrijf een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor de verkoop, reparatie en uitdeuken van motorrijtuigen, alsmede voor de verkoop van motorbrandstoffen, olie- en smeermiddelen;
C. 1. een bouwperceel de grond die, overeenkomstig het bepaalde in deze voorschriften,
381
behoort bij een bestaand of nog op te richten gebouw met of zonder bijgebouwen; 2. de perceelsgrens de grens van een bouwperceel; 3. de breedte van een woning de breedste projectie van de zijgevels van een woning buitenwerks gemeten, waarbij gemeenschappelijke scheidingsmuren voor de helft worden meegerekend; 4. de bebouwde oppervlakte de buitenwerks gemeten oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen en bouwwerken op 1 meter of hoger boven peil; 5. de bebouwingsgrens de als zodanig op de kaart aangegeven lijn, waarop de toegestane bebouwing moet worden opgericht en die behoudens toegestane afwijkingen niet door bebouwing mag worden overschreden; 6. de afstand tot de z(idelingse perceelsgrens de constante breedte van een onbebouwde strook langs de volle lengte van de zijdelingse perceelsgrens; 7. de hoogte van een gebouw de hoogte van de bovenkant van de goot, het boeiboord of het bouwdeel dat de plaats van de goot of het boeiboord inneemt, boven peil; liftkokers en antennes vallen hierbuiten; 8. peil a. voor een gebouw of bouwwerk waarvan de voorgevel direct aan de weg grenst: het peil van het hoogst aangrenzende weggedeelte; b. voor een gebouw of bouwwerk waarvan de voorgevel niet direct aan de weg grenst: het peil van het hoogst aangrenzende terreingedeelte. c. indien het gebouw of bouwwerk is gelegen in geaccidenteerd terrein of tussen twee wegen, geldt het peil van het hoogst aangrenzende weggedeelte nabij de voorgevel van het gebouw.
382
HOOFDSTUK II BESTEMMINGSCATEGORIEEN CATEGORIE 1 EC Electriciteitscentrale De gronden welke op de kaart voor “electriciteitscentrale” (EC) zijn aangewezen, zijn bestemd voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opwekking van electriciteit door middel van olie, gas en/of steenkool met de daarbijbehorende andere gebouwen, bouwwerken en werken, zoals kantoorgebouwen, rookgasontzwavelingsinstallaties, opslag- en/of stortplaatsen voor kolen, vliegas en slakken, onderstations, vliegassilo’s, compressorgebouwtjes, olieopslagtanks, kolentransportinstallaties gipsbereidingsinstallaties, met dien verstande, dat: a. de maximum bebouwde oppervlakte ten hoogste het op de kaart aangegeven percentage van het bouwperceel mag bedragen; b. de maximum hoogte van de bebouwing is vastgesteld op het aantal meters als op de kaart voor de diverse zones is aangegeven; C. onverminderd het bepaalde onder b. maximum 7 schoorstenen mogen worden opgericht met dien verstande, dat: 1. een schoorsteen tot max. 150 m hoogte 2. twee schoorstenen tot max. 125 m hoogte 3. vier schoorstenen tot max. 90 m hoogte mogen worden opgericht; d. buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens geen opslag mag plaatsvinden; e bij de electriciteitscentrale maximaal 34 dienstwoningen mogen worden gebouwd in maximaal 2 woonlagen en met een maximale inhoud van 550 m3, met dien verstande, dat: de breedte van een dienstwoning minimaal 6.00 m en maximaal 12.00 m bedraagt; achter de ruimten op de begane grond tot wonen bestemd een onbebouwde en onoverdekte strook grond aanwezig moet zijn van tenminste 10 m; bij deze dienstwoningen bijgebouwen mogen worden opgericht conform het bepaalde in Hoofdstuk V. subB.
I
383
CATEGORIE 2 B V Bedrijfsdoeleinden De gronden welke op de kaart voor “bedrijfsdoeleinden” (BV) zijn aangewezen, zijn bestemd voor de bouw van bedrijfsgebouwen ten behoeve van industriële doeleinden, handel en nijverheid en de daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, met dien verstande, dat: a. uitgezonderd zijn: - garage bedrijven; - gebouwen ten behoeve van de detailhandel; - gebouwen ten behoeve van de opslag van gebruikte enlof voor de sloop bestemde rij- en/of voertuigen en/of onderdelen daarvan en/of stankverwekkende afvalstoffen of opslag van het een en ander voormelde; - gebouwen ten behoeve van bedrijven welke voorkomen op de in de bijlage bij deze voorschriften opgenomen “Staat van inrichtingen” welke bijlage onderdeel uitmaakt van deze voorschriften; b. de maximum hoogte van de bebouwing is vastgesteld op het aantal meters als op de kaart voor de diverse zones is aangegeven; c. onverminderd het bepaalde onder b schoorstenen mogen worden opgericht tot een maximale hoogte van 35 meter; d. de bebouwde oppervlakte ten hoogste het op de kaart aangegeven percentage van het bouwperceel mag bedragen; e. uitgezonderd bij hoekpercelen, aan één zijde van het bouwperceel de afstand van de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens minstens 3 meter moet bedragen; f. per bedrijf maximaal twee dienstwoningen in de hoofdbebouwing mogen worden opgenomen, danwel vrijstaand mogen worden gebouwd in maximaal 2 woonlagen en met een maximale inhoud van 550 m3, met dien verstande, dat: 1. de breedte van de woning minimaal 6 meter en maximaal 12 meter bedraagt; 2. achter de ruimten op de begane grond tot wonen bestemd een onbebouwde en onoverdekte strook grond aanwezig moet zijn ter diepte van tenmisnste 10 meter; 3. bij deze woningen bijgebouwen mogen worden opgericht conform het bepaalde in Hoofdstuk V, sub B.
384
CATEGORIE 3 Verkeersdoeleinden De gronden welke op de kaart voor “verkeersdoeleinden” zijn aangewezen, zijn bestemd voor de aanleg van wegen met of zonder aanliggende industriespoorbaan, parkeerstroken, bermen, taluds en sloten, pleinen, parkeerplaatsen, fietspaden en wandelwegen, bruggen, duikers en andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van de oprichting van abris met een maximaal bebouwd oppervlak van 5 m2 en een hoogte van 2.50 m, lichtmasten, verkeersborden en andere verkeersvoorzieningen, alsmede de keermuren, straatmeubilair en dergelijke. CATEGORIE 4 1. Water De gronden welke op de kaart voor “water” zijn aangewezen, zijn bestemd voor de aanleg van waterwegen en havens met de daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken en werken, zoalswachtershuisjes, bruggen, sluizen, stuwen, pompen, oeverbeschoeiingen, kaden, waterkeringen, loskranen, verladingsinstallaties en andere waterbouwkundige voorzieningen voor het behoud, de beheersing of herstel van de waterhuishouding; 2. Wa terstaa tsdoeleinden tevens electriciteitscen trale De gronden welke op de kaart voor “waterstaatsdoeleinden tevens electriciteitscentrale” zijn aangewezen, zijn bestemd voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor het onderhoud en de verbetering van de hoofdwaterkering, tevens voor onbebouwd erf behorende bij een electriciteitscentrale, met dien verstande, dat: a. binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens een verkeerspost voor de veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer mag worden opgericht tot maximaal de op de plankaart aangegeven hoogte; b. buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsgrens uitsluitend mogen worden opgericht de bij deze bestemming behorende bouwwerken, zoals oeverbeschermingswerken, stroomgeleidende werken, rivierverlichtingswerken, bebakeningswerken en een loopbrug tot maximaal4,50 m boven peil ten behoeve van de
385
bereikbaarheid van de onder a genoemde verkeerspost, alsmede terreinafrasteringen, welke laatste maximaal 1.50 meter hoog mogen zijn, mits daartegen uit hoofde van het waterstaatsbelang geen bezwaar bestaat. CATEGORIE 5 Gronden bestemd voor rivier- en/of kanaalverbreding
De gronden welke op de kaart voor “gronden bestemd voor rivier-enlof kanaalverbreding” zijn aangewezen, zijn bestemd voor de rivier enlof kanaalverbreding met de daarbij behorende weg- en waterbouwkundige werken. Op deze gronden mogen slechts gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht ten dienste van de gegeven bestemming, met dien verstande, dat: de totaal bebouwde oppervlakte maximaal 150 m2 mag bedragen en de hoogte 3.50 meter. CATEGORIE 6 P R Passieve recreatieve doeleinden De gronden welke op de kaart voor “passieve recreatieve doeleinden” (PR) zijn aangewezen, zijn bestemd voor de aanleg van plantsoen- en groenstroken. Op deze gronden mag niet worden gebouwd met uitzondering van de oprichting van lichtmasten, verkeersborden en andere verkeersvoorzieningen.
HOOFDSTUK III ALGEMENE BEPALINGEN 1. De bebouwing moet binnen de bebouwingsgrens worden opgericht behoudens een verleende vrijstelling ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk V sub A. 2. Grond welke eenmaal in aanmerking is en moest worden genomen
bij de verlening van een bouwvergunning waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, wordt bij de beoordeling van latere bouwplannen niet meer in aanmerking genomen.
386
Indien op grond van artikel 20 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij de gemeenteraad beroep wordt ingesteld, neemt de gemeenteraad een beslissing binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het beroepschrift. Het besluit van de Raad wordt aan belanghebbenden schriftelijk medegedeeld. Onverminderd hetgeen in deze voorschriften is bepaald ten aanzien van de hoogte van de bouwwerken binnen de bestemmingen onder de op de plankaart aangegevenzanes met beperkte bebouwingshoogte t.o.v. NAP, mag de bebouwing binnen deze zones de daarbij op de plankaart aangegeven hoogten, aangegeven in meters ten opzichte van NAP, niet overschrijden.
HOOFDSTUK IV TOEPASSING ARTIKEL 11 VAN DE WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING Plan woziging 1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan te wijzigen, indien het betreft: a. aanvulling c.q. wijziging van de als bijlage bij deze voorschriften opgenomen staat van inrichtingen, gehoord de Inspecteur van Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu; b. gronden bestemd voor “verkeersdoeleinden” en zonodig van onmiddellijk daaraan grenzende gronden ter weerszijde tot een diepte van maximaal 10 meter, zulks ten behoeve van verbreding van het wegprofiel inclusief de aanleg van parkeerstroken, rijwielpaden en trottoirs; c. het bouwen van overdekte opslagruimten binnen debestemmingsplancategorie B V, indien milieu-overwegingen de bouw van deze opslagruimten noodzakelijk maken, met dien verstande dat: 1. de totaal bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 75% ; 2. de hoogte van deze opslagruimten niet meer mag bedragen dan 8 meter.
387
II Burgemeester en Wethouders maken van de bevoegdheid als bedoeld onder I slechts gebruik nadat belanghebbenden gedurende 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld eventuele bezwaren schriftelijk bij hen kenbaar te maken.
HOOFDSTUK V TOEPASSING ARTIKEL 15 VAN DE WET OP DE RUIMTELIJKE ORDENING A. Het bouwen buiten de bebouwingsgrens Burgemeester en Wethouders kunnen van het gestelde in Hoofdstuk I II, lid 1 vrijstelling verlenen voor het bouwen buiten de bebouwingsgrens indien het betreft: 1. het bouwen in de bestemmingscategorieën BV en EC van gebouwtjes en aanbouwen, zoals portierloges met een maximum oppervlakte van 30 m2, geen grotere hoogte dan3,50 m en met een maximale inhoud van 50 m3, alsmede van bouwwerken zoalsrijwieloverkappingen; 2. a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en van schoorstenen; b. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; c. erkers, ingangspartijen, luifels,balcons en laadperrons, mits zij de bebouwingsgrens met niet meer dan 1.50 m overschrijden; d. stoepen, bordessen, toegangsbruggen, funderingen, laadperrons, kelderingangen en -koekoeken, mits zij niet hoger worden opgetrokken dan 1 m. boven peil; 3. de bouw van kraanbanen, hijsinstallaties, loskranen en andere andere open constructies.
B. Bebouwing open erf Burgemeester en Wethouders kunnen ten aanzien van de onbebouwde gronden behorende bij een dienstwoning gebouwd in de bestemmingscategorieën BV en EC, vrijstelling verlenen tot: 1. de bouw van bergingen enlof autoboxen, mits deze gebouwen geen grotere oppervlakte hebben dan 15 m2 voor een al dan niet vrijstaande autobox of carport en 35 m2 voor autobox annex berging en geen grotere hoogte hebben dan 2,50 m.; de bouw van een autobox of carport is alleen toegestaan indien deze bereikbaar is vanaf de openbare weg;
388
2. het oprichten van bijgebouwen als kippen- en duivenhokken, dierenverblijven en volières en hobbyruimten tot een maximum oppervlakte van 8 m2 en tot een hoogte van 2,50 m.; een en ander met dien verstande, dat: a. indien het bijgebouw meer dan 2/5 deel van de achtergevelbreedte van de woning in beslag neemt dit bijgebouw zodanig moet worden opgericht, dat er minstens 7 m. open terrein overblijft tussen het bijgebouw en de achtergevel van de woning; b. indien het bijgebouw minder dan deel van de achtergevel van de woning in beslag neemt, dit bijgebouw op minimaal 3 m. afstand van de achtergevel van de woning moet worden opgericht; c. de totale bebouwde oppervlakte van het terrein achter de achtergevel van de woning over de volle breedte van het terrein niet meer mag bedragen dan 43 m2.
C. Algemeen 1. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen: a. betreffende de gronden gelegen binnen het plan, met vrijstelling in zoverre van de desbetreffende bebouwingsvoorschriften, voor het oprichten van gebouwtjes ten openbare nutte, zoals gasdrukregel- en meetstations, traforuimten en telefooncellen met een maximale oppervlakte per gebouwtje van 30 m2, geen grotere hoogte dan 3,50 m en met een maximale inhoud van 50 m3.; b. van de in de staat van inrichtingen vermelde bedrijven voor de vestiging van een bedrijf dat voor het woon- en werkmilieu aanvaardbaar is, zulks gehoord de Inspecteur van Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu; c. van het bepaalde in Hoofdstuk III lid 4 voor een bebouwing tot maximaal de binnen de bestemmingscategorieën toegestane hoogte, indien en voorzover uit overleg met de beheerder van de straalverbinding blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de straalverbinding geen bezwaar bestaat; d. van de op kaart aangegeven hoogten in debestemmingscategorie BV ten behoeve van het oprichten van voor de bedrijfsvoering benodigde silo’s, menginstallaties tot een maximale hoogte van 30 meter. e. van het bepaalde in categorie 2 onder lid c voor maximaal één schoorsteen per bedrijf tot een hoogte van 70 meter;
389
f. voor het overschrijden van de maximale bebouwingshoogte in de bestemmingscategorieën genoemd in Hoofdstuk II met maximaal 10%. ll. Burgemeester en Wethouders maken van de bevoegdheid tot vrijstelling in de gevallen genoemd onder I, sub a, b, d en e eerst gebruik nadat belanghebbenden gedurende 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld eventuele bezwaren schriftelijk bij hen kenbaar te maken.
HOOFDSTUK Vl GEBRUIKSBEPALINGEN 1. Het is verboden gebouwen, bouwwerkenen/of bijbehorende tuinen en open erven of andere terreinen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming. 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een gebruik dat bestond ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht danwel de met het bestemmingsplan bestaande strijdigheid wordt verminderd. 3. Burgemeester en Wethouders verlenen van het bepaalde sub 1 vrij! stelling als strikte toepassing van de voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt. 4. Burgemeester en Wethouders maken van de Bevoegdheid als bedoeld onder 3 slechts gebruik nadat belanghebbenden gedurende 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren tegen het verlenen van de vrijstelling schriftelijk kenbaar te maken. 5. Overtreding van het bepaalde in lid 1 van dit Hoofdstuk is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
390
HOOFDSTUK VII OVERGANGSBEPALINGEN A. Gebouwen en bouwwerken die door een calamiteit zijn getroffen na het tijdstip, gelegen twee jaar vóór de tervisielegging van het plan en die afweken van dit plan, mogen - behoudens onteigening binnen 5 jaren na datum waarop het plan rechtskracht heeft verkregengeheel worden herbouwd of vernieuwd, mits in hun aard geen verandering wordt gebracht, tenzij deze meer in overeenstemming het het plan worden gebracht en geen andere afwijkingen in dit plan ontstaan. Zo mogelijk dient de bebouwing zodanig te worden gesitueerd dat de bebouwingsgrens niet wordt overschreden. B. De bebouwing die bestond ten tijde van de eerste tervisielegging van het plan, hetzij nadien is gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en die afwijkt van de in het plan gegeven bestemmingen en/of maten, mag gedeeltelijk vernieuwd enlof veranderd worden, een en ander mits: a. het gebouw blijft binnen de categorie waartoe het behoort of behoorde; als categorie in deze zin worden onder meer beschouwd: 1. woningen (niet agrarisch); 2. horecabedrijven al dan niet met bijbehorende woningenen/of bedrijfsruimten; 3. garagebedrijven; 4. bedrijfsgebouwen; 5. agrarische bebouwing; 6. winkels; b. de bestaande of bestaand hebbende afwijkingen van het plan naar hun aard niet worden vergroot, met dien verstande, dat de bestaande winkel- en horecaruimten in de panden Sprengenweg 2-4-6 en 8 mogen worden verbouwd tot woonruimte.
391
HOOFDSTUK Vl I I SLOTBEPALING Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel: “Bestemmingsplanvoorschriften Haven en IndustriegebiedNijmegenWest-1 979- IV”. Vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Nijmegen d.d. 16-3-1983, afd. I-B, nr. 3527/82. Goedgekeurd ingevolge art. 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland d.d. 23-1-1984 nr. RO 1310/5-ROV/G5215. Afgekondigd d.d. 20-4-1984.
STAAT VAN INRICHTINGEN (als bedoeld in Hoofdstuk II, Categorie 2). Aardappelmeelfabriek Aardappelstomerij Aardolie -raffineren vanAlkoholen -productie vanAminen -productie vanAmmoniak -productie vanAromatische koolstoffen -productie vanAzijnfabriek Azijnzuur en/of azijnzuuranhydride -productie vanBestrijdingsmiddelen -bewaren vanBotenwerf Cementfabriek Chloorzure zouten: vervaardigen, verwerken en bewerken van ontplofbare mengsels metCyaanverbindingen: metaalharderij waar- worden gebezigd
392
Destructie-inrichting Drukhouders: bewaring in- van samengeperste, door samenpersing tot vloeistof verdichte of onder druk in vloeistof opgeloste gassen en/of andere stoffen zijnde: -brandbaar/explosief meer dan 100.000 1. Dynamiet: vervaardigen, verwerken en bewaren vanElectrische centrale Ertsconcentratiebedrijf Erts -op- en overslag vanFosgeen -productie vanFosfor -productie vanFosforzuur -productie vanGassen: bezigen van corrosievebezigen van sterk prikkelendebezigen van vergiftigdeGehalogeneerde organische verbindingen Gelatinefabriek Glasfabriek Graanmalerij Harsen -bereiden of verwerken vanKernreactor -bezigen van eenKolenbrekerij Kunstmestfabriek Kunststoffen: vervaardigen, bewerken, of verwerken van -met een gezamenlijk vermogen van meer dan 25 pk Mercaptanen en/of thio-ethers -productie vanMetaalpletterij Metaalsmelterij Metaaloxiden -productie vanNitraathoudende stoffen -bewaren van anorganischeNitraten: vervaardigen, verwerken en bewaren van ontplofbare organischeOliën - bereiden of verwerken van-
393
Peroxyden -bewaren van organischePicrinezure zouten: vervaardigen, verwerken en bewaren van ontplofbare mengsels, welke - bevatten Polymeren: met een totale productie van meer dan 100 ton/jaar Radio-actieve stoffen: bereiden, bewerken, verwerken, als afval deponeren of afvoeren vanRubbers:
bewerken of verwerken van- met een totale capaciteit van meer dan 100 ton/jaar
vervaardigen, verwerken en bewerken van veiligheidskruitsoorten, welke in hoofdzaak ammoniak- bevatten Salpeterzuur - productie vanSlachterij Strokantorfabriek Suikerfabriek Salpeter:
Traan -opslag, bewerken of verwerken vanVismeel -opslag, bewerken of verwerken vanVuurwerk Zoutzuur -productie vanZwavelkoolstof -productie vanZwavelzuur -productie van-
INLEIDING
In het structuurschema Electriciteitsvoorziening (SEV) deel d: “regeringsbeslissing” is Nijmegen aangewezen als vestigingsplaats voor een electriciteitseenheid met een opgesteld vermogen, dat uitgebreid kan worden van 1060 tot 1500 MW. De regering vindt dat deze uitbreiding planologisch aanvaardbaar is en wil zelfs de mogelijkheid van uitbreiding tot 1800 MW openhouden. De Raad van de Gemeente Nijmegen heeft in zijn vergadering van 27 november 1975 besloten accoord te gaan met een productiecapaciteit
394
van 1000 MW en alleen dan accoord te gaan met een uitbreiding tot maximaal 1500 MW indien - onder redelijke afweging van belangen in midden Nederland in het algemeen en langs de rivier de Waal in het bijzonder een andere spreiding van centrales dan in het SEV is geschetst niet mogelijk zou blijken en bezwaren ten aanzien van landschap, milieu en volksgezondheid naar het oordeel van het Gemeentebestuur in voldoende mate worden ondervangen. De Raad kan zich in ieder geval niet verenigen met een eventuele uitbreiding tot boven de 1500 MW. Hoewel de PGEM-centrale een aantal negatieve milieu-aspecten met zich meebrengt, is het bedrijf gezien de economische belangen en de reeds gepleegde investeringen, laatstelijk met de bouw van de nieuwe eenheid G 13, ter plaatse nauwelijks meer weg te denken. De keuze tot eventuele verplaatsing is in feitelijke zin niet meer vrij. Een en ander is nog eens bevestigd in het hierboven aangehaalde structuurschema. Het bedrijf wordt middels dit bestemmingsplan ter plaatsedanook aanvaard. inmiddels is in de loop van 1981 de nieuwe productie-eenheid G.13 met een vermogen van 600 MW in bedrijf gesteld. Deze eenheid wordt met kolen gestookt overeenkomstig het regeringsbeleid en niet met aardgas. De luchtverontreiniging tengevolge van het overgaan op kolen bracht de noodzaak met zich mee een onderzoek te doen naar de mogelijkheden ter beperking van de emissie vanzwaveldioxyde. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het voornemen eenrookgasontzwavelingsinstallatie te bouwen ten behoeve van de ontzwaveling van 50% van de rookgassen van de nieuwe eenheid G.13. Het ligt in de bedoeling om in de toekomst over te gaan op 100% ontzwaveling. Na de inbedrijfstelling van de G.13 zal de productie van slakken en vliegas tot respectievelijk circa 50.000 ton per jaar en 250.000 ton per jaar oplopen. Aangezien de stortmogelijkheden voor deze afvalproducten beperkt beginnen te worden, is door de PGEM gezocht naar de methode om de vliegas en de slak voor nuttige doeleinden in te zetten. Een gedeelte van de productie zal worden afgezet bij decement-industrie en de wegenbouw en daarnaast zal op het centrale terrein een sinterfabriek worden opgesteld waarin de vliegas verwerkt kan worden tot zogenaamd “lichtgewicht toeslag” (kunstgrind).
395
Bovenstaande overwegingen en voornemens hebben geleid tot een intensief overleg tussen vertegenwoordigers van de PGEM, de Provincie en de Gemeente. Hangende dit overleg is het bestemmingsplan “Havenen Industriegebied Nijmegen-West 1979” vastgesteld zonder dat het terrein van de centrale daarin was meegenomen. Nu er echter overeenstemming is bereikt over wat het ontwerp-bestemmingsplan zou moeten bevatten, is het voorliggende plan opgesteld. Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is, dat het een consoliderend plan moet zijn, dat wil zeggen dat er geen grootscheepse nieuwe ontwiklingen mogelijk gemaakt worden en voorts dat alleen die zaken en ontwikkelingen, die rechtstreeks voortvloeien uit het functioneren van de centrale na de ingebruikstelling van productie-eenheid G.13 er een plaats in zullen krijgen. Dit betreft dus vooral de rookgasontzwaveling, de vliegasverwerking en een dienstengebouw. Met nadruk wordt gesteld, dat dit bestemmingsplan de bouw van een nieuwe productie-eenheid uitsluit, omdat op dit moment en op redelijk korte termijn terzake de realiseringskansen daarvan, de vormgevende uitwerkingpiverse visuele en milieuaspecten, de koelingssystematiek (koehorens?) en dergelijke te weinig zicht en inzicht bestaat. Met name ook in verband met de ligging, binnen de stedelijke bebouwing van Nijmegen is het niet aanvaardbaar om zonder dat inzicht ruimere mogelijkheden in het bestemmingsplan te scheppen. Bij de voorbereiding van eventuele volgende fasen zal in een zeer vroeg stadium een diepgaande en complete rapportage inzake alle milieueffecten ten genoege van het gemeentebestuur beschikbaar moeten zijn. De P.G.E.M. heeft in het vooroverleg deze visie aanvaard.
11 ij
/
/
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BESCHRIJVING EN HISTORISCHE ONTWIKKELING 1.1. De begrenzing Het plangebied bestaat uit een aaneengesloten terrein voor het grootste deel gevormd uit het terrein van de PGEM. De begrenzing aan de noordzijde wordt gevormd door de rivier de Waal (tevens gemeentegrens met de gemeenten Elst en Valburg), aan de westzijde door de nieuwe gemeentegrens met de gemeente Beuningen. Aan de zuidzijde wordt de grens voornamelijk bepaald door de eigendomsgrenzen van het PGEMterrein langs de Weurtseweg. Aan de oostzijde loopt de grens langs de Winselingseweg.
396
Aan alle zijden sluit het plangebied aan op het gebied van het bestemmingsplan “Haven- en Industriegebied Nijmegen-West 1979”. 1.2. Beschrijving van het plangebied Zoals reeds gezegd, vormt het terrein van de centrale de hoofdmoot van het plangebied. Op dit terrein bevinden zich de productie-eenheden van de electriciteitscentrale, die elk bestaan uit een ketelhuis, een machinezaal met turbines, transformatoren, een vliegasfilterinstallatie en een schoorsteen voor de afgewerkte rookgassen. Daarnaast zijn er meerdere magazijnen, werkplaatsen, kantoren, dienstwoningen, een sportveld en een centraal parkeerterrein. Grote delen van het terrein worden ingenomen door kolenopslagplaatsen langs de haven met de daarbij behorende transportbanden en vliegasinstallaties. Aan de zuidzijde bevinden zich twee grote olie-installaties. Aan de zuidzijde bevinden zich twee grote olietanks en vliegassilo’s met compressorgebouw (zie kaart 1). Het meest in het oog spingende onderdeel van de bebouwing wordt gevormd door de nieuwe eenheid G.13 waarvan het ketelhuis bijna 100 m hoog is en de schoorsteen die 150 m hoog is. Eveneens kenmerkend is het 150 KV-station met de batterij hoogspanningsmasten, die bij de Waal zijn opgesteld. Deze elementen bepalen voor een belangrijk deel de skyline van de stad Nijmegen en hebben een grote visuele invloed op het omringende landschap en de woonomgeving van de Biezen. Een ander belangrijk deel van het plangebied bestaat uit de ingang en sluiskom annex sluizen van het Maas-Waalkanaal. Bij deWinselingseweg liggen het complex van de Nyma en het voormalige Honiggebouw. Het laatste gebouw is eigendom van de PGEM. Het plangebied wordt ontsloten door een industriespoor. De Industrieweg is een belangrijke uitvalsroute van de stad naar het westen. De Weurtseweg vervult de functie van ontsluitingsweg en heeft geen rechtstreekse aantakking op de Industrieweg.
HOOFDSTUK 2. * HET PRODUCTIEPROCES VAN DE CENTRALE GELDERLAND De eerste drie productie-eenheden, die op het terrein bij de monding van het Maas-Waalkanaal werden gebouwd, werden in1935 in bedrijf gesteld. Zij hadden elk een vermogen van 25 MW(1MW - 1 megawatt Z 1 .OOO.OOO watt). Daarna werden er tot 1963 negen productie-een-
397
heden aan toegevoegd. In 1975 kwam er een zogenaamde gecombineerde eenheid bij met een vermogen van 50 MW, een gasturbine met een afgassenketel, die ook nog stoom levert aan één van de stoomturbines uit de dertiger jaren. In 1981 werd de nieuwe eenheid G.13’ met een vermogen van 600 MW in gebruik genomen. De eenheden 1 tot en met 8 zijn inmiddels in verband met het bereiken van de maximale levensduur buiten bedrijf gesteld. Het totale geïnstalleerde nuttige vermogen van de Centrale Gelderland bedraagt 1060 MW. (G13 - 600 MW + G6, G9/12 - 460 MW).
’
l
/
/
!j
l
c-
De Centrale Gelderland is van oudsher een met kolen gestookte centrale. In 1969 echter werden overeenkomstig de toenmalige inzichten de twee meest belangrijke productie-eenheden, ieder met een vermogen van 130 MW, omgebouwd voor het gebruik van aardgas. In het regeringsbesluit van 1973 werd vastgelegd, dat geen verlenging van de contracten voor de levering van aardgas noch toestemming voor toepassing van aardgas in nieuw te bouwen productie-eenheden verleend zou worden. De nieuwe eenheid van 600 MW plus de twee oude eenheden Gl 1 en 12 zijn dus weer ingericht voor het stoken van kolen of zware stookolie. De overige eenheden - exclusief G6 - worden binnen afzienbare tijd buiten bedrijf gesteld. Een productie-eenheid bestaat in hoofdzaak uit een stoomketel en een stoomturbine met generator. Een pomp brengt gedemineraliseerd water met een accumulator (buffervat) onder hoge druk naar de stoomketel. In de ketel wordt tot poeder vermalen steenkool of olie geblazen en verbrand. Dit vuur verhit het water dat in pijpen door de ketel gaat en zet dat om in stoom. Deze stoom wordt onder zeer hoge druk in de turbine geleid en blaast met een snelheid van rond 1 .OOO km. per uur tegen de schoepenwielen, zodat de as gaat draaien. Aan die as is de generator gekoppeld (te vergelijken met een dynamo) en deze levert electriciteit. De afgewerkte stoom heeft nog maar een temperatuur van van 30’en een druk van 0,05 bar, dat wil zeggen een bijna volledig vacuüm. Deze stoom gaat naar de condensors, waar met behulp van koelwater uit de Waal de stoom weer condenseert tot water en vervolgens weer naar de accumulator gaat. De Centrale Gelderland verbruikt per jaar ruim 2 miljoen ton steenkool. Bij de verbranding van de steenkool ontstaan afvalstoffen. In de eerste plaats blijft als restant over: slak en vliegas. De slak wordt onder in de
398
vuurhaarden opgevangen en afgevoerd als vulmateriaal voor de wegenbouw. De vliegas wordt voor het grootste deel meegevoerd met de rookgassen in de vorm van zeer fijne deeltjes. Dit stof wordt voor 99,5% uit de rookgassen verwijderd door middel van electrostatische filters en opgevangen in bunkers. Vanuit deze bunkers kan de vliegas in silo’s overgebracht worden voor verlading in vracht- of tankauto’s. Vanuit de vier silo’s bij G13 kan de vliegas door middel van gesloten pneumatische transportleidingen worden vervoerd hetzij naar de sinterfabriek hetzij naar de vliegassilo’s aan de haven voor verlading per schip in aangevochtigde of in droge toestand. Ook kan het met water worden vermengd en vervolgens naar een stortplaats worden gepompt, in dit geval in de Staartjeswaard nabij Weurt. In de toekomst zal waarschijnlijk alleen vervoer per schip plaatsvinden en blijft het natte transport naarStaartjeswaard alleen voor noodsituaties beschikbaar. Daar de stortmogelijkheden voor het vliegas afnemen, en de productie daarvan met de ingebruikneming van eenheid 13 enorm is gestegen, wordt door de PGEM reeds geruime tijd gestudeerd op mogelijkheden voor een zinvolle toepassing van vliegas. Daartoe wordt nu een Engels procédé verder ontwikkeld, waarbij de vliegas gesinterd wordt tot een toeslagmateriaal voor lichtgewicht beton (kunstgrind). De hiervoor benodigde sinterinstallatie zal jaarlijks 150.000 ton vliegas kunnen verwerken. Andere belangrijke afvalstoffen, die bij de verbranding van steenkool ontstaan zijn zwaveldioxyde (SO2) en stikstofoxyden (NOx). Tot nu toe verdwijnen deze stoffen, die zeer nadelig zijn voor het milieu, ongehinderd via de schoorstenen in de atmosfeer. In verband hiermee heeft de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne een SO2 beleidskaderplan ontwikkeld en in vervolg daarop aan de PGEM een subsidie toegezegd voor de bouw van een ontzwavelingsinstallatie bij de nieuwe eenheid 13, die 50% van de rookgassen zou moeten ontzwavelen. Door de PGEM zijn plannen ontwikkeld om in de directe nabijheid van de schoorsteen een installatie op te richfen, waarin de rookgassen gewassen worden met water met een overmaat aan kalksteen, waardoor de S02 gebonden wordt en gips ontstaat. Dit Gips wordt op een andere plaats op het terrein ontwaterd, opgesla.4+ ’ gen en vervolgens afgevoerd per boot, vrachtauto of trein.
399
2.1. Werkgelegenheidsaspecten De 50% -ontzwavelingsinstallatie zal aan 21 mensen werk bieden, bestaande uit: 6 ploegen à 3 mensen voor de bediening; 2 mensen voor het onderhoud in dagdienst;
1 laborant(e) in dagdienst. Bij uitbreiding tot 100% wordt de taak in de gipshal zo zwaar dat daar een continu bezetting nodig zal zijn. Dit betekent 6 mensen extra perso-
neel. Door verdubbeling van de installatie zal ook de onderhoudsploeg verdubbelen. Op het laboratorium heeft de verdubbeling geen consequenties. Wat betreft de werkgelegenheid in de sinterfabriek is het volgende op te merken. Om bedrijfstechnische redenen is het sinterproces niet in dagdienst alleen uit te voeren. Uit sociale overwegingen is besloten in de weekends in normale omstandigheden geen bedrijf te voeren. Een wekelijkse productieduur van ruim 100 uur leidt tot een vier-ploegen-continu dienst waarvan één ploeg de reserve dienst heeft. Per ploeg zijn vier personeelsleden benodigd waardoor in totaal 16 arbeidsplaatsen in continu dienst worden geschapen. In dagdienst ontstaat de volgende personeels behoefte: 3 personen stafdienst 4 personen onderhoud 3 personen schoonmaakdienst 3 personen zeefinstallatie en opslag 4 personen administratie en huishoudelijke dienst 17 personen dagdienst 16 personen continu dienst 33 personen totale personeelsbehoefte Door het aanbrengen van goede voorzieningen is een goed en veilig werkklimaat te scheppen.
400
HOOFDSTUK 3 MILIEU-ASPECTEN 3.1. Luchtverontreiniging
De door de centrale geproduceerde luchtverontreiniging is in hoge mate afhankelijk van de in de ketels gebruikte brandstof. In dit opzicht is de overschakeling van aardgas op steenkool een aanmerkelijke verslechtering voor het milieu. De nieuwe eenheid 13 produceert per uur maximaal 6270 kg S02 afhankelijk van de kwaliteit van de steenkool. De rookgasontzwavelingsinstallatie zal voorlopig slechts 50% van de rookgassen reinigen, waardoor 90% van 50% van 6270 kg S02 wordt opgevangen, dat is ruim 2800 kg. De stofemissie van 168 kg per uur wordt teruggebracht tot circa 100 kg per uur en de chloride-emissie wordt teruggebracht tot 55% van de oorspronkelijke. De NOx wordt door deze installatie niet afgevangen. Het beeld zal bij een 100% -ontzwavelingsinstallatie vanzelfsprekend nog danig verbeteren. De vliegas-filters zijn reeds lange tijd voorgeschreven en deze ontdoen de rookgassen reeds voor 99.5% van deze as. De sinterinstallatie heeft dan als zodanig geen invloed op de luchtverontreiniging door vliegas. Het transport van vliegas over het terrein zou, indien geen maatregelen zouden worden genomen, aanleiding kunnen geven tot stofoverlast. Daarom is de gehele transportinstallatie luchtdicht en stofdicht uitgevoerd, zodat geen stof kan ontsnappen. De afgezogen lucht wordt via filters in de buitenlucht geblazen. Vrijkomend vliegas, bij reparaties bijvoorbeeld, wordt door een centraal stofzuigersysteem of een mobiele stofzuiginstallatie verzameld. Onder de vliegassilo’s bij G 13 voor vrachtwagenbelading zijn sproei-installaties aangebracht. De sinterfabriek bevindt zich in een totaal afgesloten bouwwerk, eveneens voorzien van een centraal stofzuigersysteem. Het gesinterde vliegasproduct wordt waarschijnlijk met vrachtauto’s alleen in dagdienst naar de opslagplaats gebracht. Indien transportbanden buiten het gebouw worden toegepast voor het transport van het gesinterde product zullen de transportbanden en overstortpunten worden voorzien van een overkapping. De opslag in de buitenlucht van het gerede product - lichtgewicht toeslag (kunstgrind)- betreft alleen de korrels die groter zijn dan 5 mm. Bovendien zullen in perioden van droogte en sterke wind zonodig sproei-installaties verhinderen dat stof
401
vrijkomt. Bij het beladen van de vrachtauto’s met kunstgrind zal de laadinrichting aangesloten zijn op het ventilatie-afzuigsysteem van het fabrieksgebouw.
.
Als belangrijke afvalstoffen zijn reeds de stikstofoxyden(NOx) genoemd. Deze stoffen zijn schadelijk voor het milieu en kunnen aanleiding geven tot smog-vorming. De PGEM wil ervaring opdoen met de verwijdering van deze stoffen uit de rookgassen (denitrificatie) en ontwikkelt plannen voor de bouw van een demonstratie-installatie.
ts
Er wordt gedacht aan een installatie, waarmee ongeveer 20 ii 25% van de rookgassen van productie-eenheid 11 kunnen worden behandeld. Deze zou een plaats kunnen vinden achter het ketelhuis van eenheid ll. Over de omvang van deze installatie valt nog weinig te melden. 3.2. Afvalwaterlozing Bij de rookgasontzwavelinstallatie ontstaan twee spuiwaterstromen. De eerste bevat chloride, fluoride, vliegas en zware metalen. Deze spui zal door middel van kalkmelk op een lagere zuurgraad gebracht worden op (PH = 9 - 10). Bij deze zuurgraad zullen de gevormde oxydes neerslaan als vlokken. Deze vaste stof wordt ingedikt en ontwaterd met een vacuümfilter. De filterkoek wordt verzameld en afgevoerd. De andere spuistroom is vrijwel neutraal en wordt via een zandbedfilter van stof gereinigd en geloosd op de Waal.
l
?
3.3. Koelwater Het koelwater van de centrale wordt uit de Waal gepompt en nafiltering door de condensor geleid. In deze condensor, die besraat uit een groot metalen vat, stroomt dit water door duizenden pijpjes, waarbij de stoom condenseert. Het koelwater uit de condensor wordt weer in de Waal geloosd met een temperatuur die is geregeld in de vergunning die is verleend op grond van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (maximaal30’ Celsius). Dit koelwater kan via een beluchtingsput voorzien worden van zuurstof, waardoor de kwaliteit verbetert. 3.4. Geluidshinder Door het Akoestisch Adviesbureau Peutz & Associes B.V. is in opdracht van de PGEM een onderzoek ingesteld (zie bijlage) naar de huidige en in
402
de toekomst optredende geluidsproductie. Voor de toekomst is er daarbij van uitgegaan dat in 1986/87 uitbreidingen hebben plaatsgevonden met in de eerste plaats de centrale 13, vervolgens het kolenparknoord, een astransportgebouw, een rookgasontzwavelingsinstallatie met bijbehorende gipsontwatering en -opslag en een vliegassinterfabriek. Uit de berekeningen blijkt dat in 1986/87 de geluidniveaus in de woonomgeving in Weurt en Nijmegen ten opzichte van 1980/81, toen eenheid 13 nog niet in bedrijf was, zullen stijgen met 3 a 4 dB(A) tot 55 dB(A) etmaalwaarde, hetgeen volgens de Wet Geluidhinder aanvaardbaar is. In Weurt is voor deze verhoging vooral eenheid 13 en in mindere mate kolenpark-noord en de rookgasontzwavelingsinstallatie verantwoordelijk. In zuid-oostelijke richting (Nijmegen) wordt de verhoging nagenoeg geheel bepaald door eenheid 13. De conclusie luidt derhalve dat de situatie zich als gevolg van de verdere uitbreiding met een rookgasontzwavelingsinstallatie met gipsontwatering en -opslag en met een sinterfabriek nauwelijks zal wijzigen. Er bestaat derhalve geen noodzaak tot het nemen van maatregelen om de geluidbelasting te verminderen. 3.5. Verkeersproductie De productie van vliegas bedraagt 250.000 ton per jaar. Dit product werd tot nu toe per schip en vrachtwagen afgevoerd en daarnaast wordt er via een pijpleiding gestort in de Staartjeswaard nabij Weurt. Het ligt in de bedoeling deze laatste mogelijkheid als reserve te bestemmen. Tengevolge daarvan zal de vliegas zoveel mogelijk per schip en over de weg worden vervoerd. Deze stortmogelijkheid is binnenkort uitgeput en daarna zal alleen via het wegtransport het vliegas vervoerd kunnen worden naar een alternatieve stortplaats. Als de sinterfabriek eenmaal draait, zal ongeveer 15.000 ton per jaar op deze wijze gestort moeten worden hetgeen in de winter 5 vrachtwagens per dag kan betekenen. 30.000 ton vliegas zal verwerkt worden in de bitumineuze weg- en waterbouw hetgeen in de zomer neerkomt op hoogstens 5 vrachtwagens per dag. Het gesinterde eindproduct zal voor 80Yqer schip worden vervoerd en het overige, circa 33.000 ton/jaar zal met 4 tot 5 vrachtwagens per dag gedurende het gehele jaar afgevoerd worden. De afvoer van gips gaat per schip, trein of vrachtauto. Ten behoeve van de rookgasontzwaveling zal kalksteen aangevoerd worden met ongeveer 8 à 10 bulkwagens per dag (100% ontzwaveling, in de beginfase dus de helft). Zwavelzuur en katalysator zullen met 2 x 3 bulkwagens per week worden
403
aangevoerd of per schip. Voor de sinterfabriek zal poederkool met ongeveer 4 tankauto’s per week en lichte stookolie met 1 tankauto per week aangevoerd worden. Waar de etmaalintensiteit op de Weurtseweg en Tunnelweg in 1981 respectievelijk 250 en 290 zware vrachtauto’s bedroeg en op de Marialaan in 1978 en de Kanaalstraat in 1976 respectieveiijk 360 en 161 zware vrachtauto’s, zal door bovenstaande verkeersproductie van de PGEM-Centrale een niet of nauwelijks merkbare verhoging van de verkeersintensiteit optreden. Met de P.G.E.M. is de afspraak gemaakt, dat in positieve zin overleg zal plaatsvinden om vrachtverkeer ten behoeve van aan- en afvoer niet door de stad, maar langs de kortste weg naar de S107 te leiden. 3.6. Invloed op het landschap De enorme hoogten van sommige onderdelen van de bebouwing op het centrale terrein zijn oorzaak, dat Nijmegen vanuit wijde omtrek te herkennen en te localiseren is. 8ij vernieuwing van verouderde onderdelen van de centrale zal dan ook aandacht geschonken dienen te worden aan de samenhang tussen de hoge bouwdelen onderling. Vooral de schoorstenen zijn in dit verband van belang. Ook de batterij hoogspanningsmasten draagt aan de beïnvloeding van de horizon bij. Als lokaliteit levert de Centrale Gelderland in landschappelijk en stedebouwkundig opzicht een negatieve bijdrage aan het beeld van de stad. Daarom is het verheugend te constateren, dat aan de architectonische vormgeving van de nieuwe eenheid G.13 zoveel aandacht is besteed, dat het resultaat aanvaardbaar genoemd kan worden. Het is noodzakelijk dat ook bij verdere ontwikkeling van bouwwerken en installaties hieraan zeer expliciet aandacht wordt besteed, ook als die consequenties van financiële aard zijn. De overige bebouwing in het plangebied waaronder het Nyma-complex en het voormalige Honinggebouw is niet fraai te noemen maar is in zekere zin karakteristiek voor een oud industrieterrein. Dit geldt ook voor de laad- en losinstallaties en de kolenopslagplaatsen aan de havenzijde. Het totale beeld is landschappelijk niet aantrekkelijk maar is wel inhaerent aan industrievestigingen van een dergelijke omvang.
404
HOOFDSTUK 4 BESCHRIJVING VAN HET PLAN Het bestemmingsplan draagt een consoliderend karakter hetgeen wil zeggen, dat alle bestaande activiteiten in het plan zijn opgenomen met enige speelruimte om kleine uitbreidingen, verbouwingen en beperkte nieuwbouw mogelijk te maken. Hierdoor wordt bewerkstelligd, dat voor een forse uitbreiding of een nieuwe productie-eenheid een bestemmingsplanwijziging nodig zal zijn zodat in dat geval het Gemeentebestuur, de bevolking gehoord, opnieuw zal kunnen afwegen of dergelijke plannen gezien de aanzienlijke milieubelasting en de situering van het complex ten aanzien van de dichtsbijzijnde woonbebouwing voor Nijmegen nog aanvaardbaar zijn. Op de bestemmingsplankaart nr. 44060 wordt het grootste deel van het plangebied ingenomen door het centrale terrein met de bestemming Electriciteitscentrale (EC). Onder deze bestemming vallen de centrale zelf en alle bij de centrale behorende functies zoals: het schakelstation met bijgebouwen op de hoek van de Weurtseweg en Winselingseweg, het districtskantoor, een sportveld met kleedgebouw en verspreid over het gehele terrein een 34-tal bedrijfswoningen. De hoogspanningsleidingen zijn op de kaart als zodanig aangeduid. Over het gehele als Electriciteitscentrale bestemde terrein geldt een maximum bebouwingshoogte van 15 m, met uitzonderingen van bepaalde als zodanig aangegeven zones. Deze uitzonderingen betreffen het districtskantoor met een toegelaten hoogte van 18 m, de oude productie-eenheden aan de noord- en zuidzijde van de haven met 65 m, de nieuwe eenheid 13 met een hoogte van 100 m, de vliegasfilters met ontzwavelingsinstallaties met 45 m en verscheidene silogebouwen met een maximum hoogte van 35 m. In het gebied waar de olietanks staan, mag tot 20 m hoog gebouwd worden. Schoorstenen en hoogspanningsmasten zijn vrij van hoogtebeperkingen. Door deze beperkingen in bebouwingshoogte zal het onmogelijk zijn om nieuwe productie-eenheden te installeren zondat dat het bestemmingsplan daarvoor gewijzigd wordt. Het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage van 20% heeft betrekking op het gehele terrein van de P.G.E.M.-centrale.
405
L
l I
It
L
De oppervlakte van het terrein bedraagt ca. 416.000 m2; de huidige bebouwing heeft een oppervlakte van ca. 74.232 m2 (17,8% ). Er is derhalve nog een uitbreiding mogelijk van ca. 9.200 m2. Hierdoor is het mogelijk nog kleine uitbreidingen uit te voeren. Binnen deze oppervlakte zal het mogelijk zijn een installatie voorstadsverwarming te realiseren naast de reeds ontwikkelde plannen voor een gipsfabriek en een experimentele denitrificatie-installatie.
/ Op de kaart is tevens een bebouwingsgrens aangegeven waarbinnen de bebouwing moet worden opgericht. Aan de noordzijde valt debebouwingsgrens samen met de grens van de bestemming terwijl aan de westen zuidzijde rekening is gehouden met een bebouwingsvrije zone langs het kanaal en de Weurtseweg. Aan de zuidzijde volgt die grens uit landschappelijke overwegingen de teen van het talud van de bandijk. Ten westen van de installaties 11, 12 en 13 loopt een aardgasleiding ten behoeve van deze fabrieken. Boven deze leiding mag zonder toestemming van de leidingbeheerder niet worden gebouwd. Ten behoeve van expeditievervoer liggen er in het terrein ook spoorlijnen, die het industrieterrein met het N.S.-station verbinden. In het oostelijk deel van het plangebied, grenzend aan deWinselingseweg liggen twee terreinen met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” (B V). Binnen deze categorie mogen de meeste industrieën of bedrijven worden ondergebracht, uitgezonderd bijvoorbeeld garagebedrijven en detailhandelbedrijven. Een lijst van de bedrijven, die niet toegestaan zijn, is opgenomen in de voorschriften bij dit bestemmingsplan. Het zuidelijke terrein heeft een bebouwingspercentage van 25% en een bebouwingshoogte van gedeeltelijk 15 m, 20 m en 30 m en is bedoeld voor de fabriek waar de vliegas gesinterd wordt tot lichtgewicht toeslag (kunstgrind). De installaties worden voor een groot deel ondergebracht in het oude Honiggebouw, dat in architectuur aangepast zal worden aan de nieuwe functie. Het om dit gebouw liggende terrein met een maximale bebouwingshoogte van 15 m is bedoeld als opslagterrein van het eindproduct. Het noordelijke terrein heeft een bebouwingspercentage van 75% met een maximale bebouwingshoogte van 15 m. Dit terrein bevat het Nymacomplex en is dus overeenkomstig het bestaande gebruik bestemd. Aan de westzijde van het centrale terrein bevindt zich hetMaas-WaaI-
406
kanaal met de bijbehorende oevers en het sluizencomplex. Deze gronden zijn bestemd als “water” en als “gronden bestemd voor rivieren/of kanaalverbreding”. Door dit gebied loopt de Industrieweg met een brug overhet kanaal. Deze weg is bestemd tot “verkeersdoeleinden”. Langs deze weg en langs de Westkanaalijk liggen enige groenstroken die bestemd zijn tot “Passieve recreatieve doeleinden”. Ten zuiden van de Industrieweg vlak bij de sluis ligt nog een overhoekje bestemd als “Bedrijfsdoeleinden” (B V), dat aansluit op het aangrenzende bestemmingsplan.
OVERLEG EX ARTIKEL 8 VAN HET BESLUIT OP DE RUIMTELIJKE ORDENING In het kader van het overleg ex artikel 8 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is overleg gepleegd met de volgende instanties: - Rijkswaterstaat Arrondissement Arnhem - Rijkswaterstaat Directie Gelderland, - Rijkswaterstaat Dependance Nijmegen - Polderdistrict Rijk van Nijmegen en Maas en Waal - Inspectie van de Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu voor de provincie Gelderland - Inspectie van de Ruimtelijke Ordening in de provincies Overijssel en Gelderland - Eerstaanwezend Ingenieur van de Genie - Directie van het Telefoondistrict Arnhem - Nederlandse Spoorweg N.V. - Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij N.V. - Rijksconsulent voor Handel, Ambacht en Diensten in de provincie Gelderland - Staatsbedrijf der P.T.T., directoraat Radiozaken - Directeur-Generaal voor de Energievaorziening - Zuiveringsschap Rivierenland - Directie van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid in de provincie Gelderland - Provinciaal Bestuur Gelderland, Wegen, Verkeer en Grondzaken - Inspectie der Domeinen
407
- College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Elst - College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Andelst - College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beuningen. Het ontwerp-plan is bovendien besproken in de 185e vergadering van de Grote Subcommissie Gemeentelijke Plannen d.d. 7 oktober 1982. Het overleg heeft aanleiding gegeven tot de volgende aanpassingen van het voor ontwerp-plan: - Bij de uitmonding van het Maas-Waalkanaal in de river de Waal is de bouw van een verkeerspost mogelijk gemaakt. - Het tracé van de aardgastransportleiding is gewijzigd conform de door de Gasunie geleverde tekeningen. - Op de plankaart is de waterkering als “aanduiding” opgenomen. - Via een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 W.R.O. kan de bouw van opslagruimten nabij de nog te realiseren kunstgrindfabriek (Lytag) mogelijk gemaakt worden indien dit uit milieu-overwegingen noodzakelijk zou zijn. - De bestemmingsbegrenzing nabij de “eivormige” uitmonding van het Maas-Waalkanaal op de Waal is aangepast in verband met een toekomstige wijziging van deze uitmonding. - Recente technische ontwikkeling hebben aanleiding gegeven om enkele hoogtematen op de plankaart aan te passen binnen de bestemming “electriciteitscentrale” (categorie EC); tevens is in de voorschriften alsnog een algemene vrijstellingsbevoegdheid ingebouwd tot overschrijding van de in het plan aangegeven hoogtematen met 10%. Deze vrijstellingsbevoegdheid geeft het plan de nodige flexibiliteit zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de planopzet.