Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid Brussel
Nederlandstalige opleidingen
Studiegids 2013-2014
Inleiding tot de studiegids Richtlijnen en regels
Inhoudsopgave Inleiding tot de studiegids
Inleiding tot de studiegids Protestantse theologie studeren in Brussel 3 Theologie en godgeleerdheid 4 Nederlands- en Franstalig en intercontinentaal 4 Het BaMa-kader 4 Opbouw in modules 4 Voltijd- en deeltijd, instromen in de master 5 Studiejaar en studiepunten (sp) 5 Studietijdberekening en -bewaking 6 Toetsing 6 Studievoortgang en begeleiding 6 De bacheloropleiding en het diploma 7 De masteropleiding met drie finaliteiten 7 Toelichting schematische overzichten semesters 8 Studie in het buitenland 8
Protestantse theologie studeren in Brussel Het protestantisme kwam voort uit de behoefte, de bijbel opnieuw te lezen als het document van Gods liefde voor de mensheid. Voor de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid (FPG) in Brussel is die behoefte geen verleden tijd, maar geldt zij elke dag opnieuw. Daarbij hoort als vanzelfsprekend een wetenschappelijke benadering. Voorop staat daarom studie van de bijbel in haar grondtalen, het Hebreeuws en het Grieks, en van de ontstaanswereld van de bijbelboeken. Aandacht voor de joodse omgeving van het Oude en het Nieuwe Testament hoort daar nadrukkelijk bij. Het betreft hier de Bijbelwetenschappen; zij houden zich ook bezig met de doorwerking van de bijbel in de hedendaagse cultuur en maatschappij. De protestantse denkwijze houdt vervolgens in: genuanceerd en kritisch nadenken over de manier waarop de bijbel is vertolkt in de loop der eeuwen, wat de betekenis van filosofische en theologische stromingen daarbij is, en welke rol de kerk erbij speelt in heden en verleden. Dit gebeurt in de vakgebieden Kerkgeschiedenis en Systematische Theologie.
Richtlijnen en regels 1. Het opzetten van een wetenschappelijk werkstuk 2. Stijlvoorschrift FPG 11 3. Bachelorscriptie en Masterproef 15 4. Beoordelingsnormen examens 18 5. Examenreglement en herkansing 19 6. Evaluatieprotocol onderwijsmodules 20
10
Beslissend is tenslotte de manier waarop het evangelie vorm krijgt in het handelen in gemeenten en kerken of daarbuiten, in eredienst en prediking, in catechese en pastoraat, in diaconaat en gemeenteopbouw. Ook de rol van de predikant(e) wordt daarbij onder de loep genomen. De wetenschappelijke reflectie hierop gebeurt in de Praktische Theologie. Een andere belangrijke praktische toespitsing is het godsdienstonderwijs. Goed leren nadenken over voorwaarden en methoden van godsdienstonderwijs behoort tot het pakket van de FPG. De FPG legt een sterk accent op wetenschappelijk onderzoek, zowel in de vorm van doctoraat-projecten als van projecten waarin de docenten zelf participeren. De docenten nemen deel aan wetenschappelijke congressen in binnen- en buitenland en publiceren in vakbladen en andere wetenschappelijke media. De FPG is gerelateerd aan de Verenigde Protestantse Kerk in België (VPKB), die verschillende protestantse tradities verenigt. Wij streven naar een humane, geëngageerde vertolking van het evangelie en hechten aan godsdienstige verdraagzaamheid. Onze studenten zijn van protestantse, evangelische en rooms-katholieke achtergrond, maar er zijn er ook die niet met een kerkgemeenschap verbonden zijn.
3
Theologie en godgeleerdheid
Voltijd en deeltijd, instromen in de master
Wij gebruiken in deze studiegids de termen ‘theologie’ en ‘godgeleerdheid’ door elkaar als synoniemen. Het woord ‘theologie’ ligt gemakkelijker; het is de traditionele term afkomstig uit het Grieks: ‘spreken van God’. De term ‘godgeleerdheid’ raakte in de 19e eeuw in zwang in de universitaire kanselarijtaal van Vlaanderen en Nederland. Welkom dus aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid, waar u fijn theologie kunt studeren!
De modulaire opzet maakt verschillende manieren van studeren mogelijk. Behalve losse modules kan men ook bachelor en master apart volgen, en dat met verschillende ‘snelheden’. Het inschrijf- en collegegeld is steeds verschillend, zie daarvoor de algemene studiegids.
Nederlands- en Franstalig en intercontinentaal
− Deeltijdstudie: ook wie slechts de helft of ander deel van de normale werktijd beschikbaar heeft, kan bij ons studeren. Zo’n studieprogramma duurt uiteraard langer. Men sluit dan een studiecontract af, dat de gemiddeld beschikbare studietijd en de per jaar op te nemen studiepunten definieert. Voortgang of vertraging worden daaraan beoordeeld. De opzet van onze bacheloropleiding is speciaal gunstig voor deeltijdstudie. Voltijds studeren kan natuurlijk ook.
Een unieke eigenschap van de FPG is haar tweetaligheid: zij verzorgt opleidingen in het Nederlands en het Frans. Dit weerspiegelt de realiteit van de VPKB, die evenals andere kerken niet meegaat in de opsplitsing van België in twee aparte taalgemeenschappen. De tweetaligheid geeft de FPG echter ook een intercontinentaal aspect door de regelmatige belangstelling van studenten uit Franssprekend Afrika. Met ingang van 2012-2013 worden de Nederlands- en Franstalige opleidingen steeds meer geïntegreerd, zodat modules in beide talen gekozen kunnen worden. Bovendien zal er meer Engels gebruikt worden voor gemeenschappelijke onderwijselementen. Ook Nederlandstaligen die geen Frans kennen kunnen daardoor deel krijgen aan het intercontinentale aspect.
– Voltijdstudie: wie alle tijd heeft kan op ‘volle snelheid’ studeren, 5 dagen per week, 42 weken per jaar. In drie jaar is dan de bachelor gedaan, in nog twee jaar de master.
− Instroom: wie reeds een (deel van een) universitaire of andere hogere opleiding heeft doorlopen, kan vrijstellingen krijgen voor overeenkomende modules. Met een masterdiploma in een andere studie kan men via een door de docentenraad vast te stellen aanvullingspakket instromen in de masteropleiding. − Vrij student: men volgt slechts één of enkele modules per jaar zonder de ambitie, deze in een bachelor- of masterdiploma te laten uitlopen, en dus zonder studiecontract.
Het BaMa-kader De studie aan de FPG is opgezet volgens de wettelijke regelingen neergelegd in de zogenaamde structuurdecreten van de Vlaamse en Franstalige Gemeenschappen (2004 en 2005). Deze decreten vormen het kader voor de studieprogramma’s en de regelingen rond studieaanbod, toelating, examens en dergelijke. Het geheel is gekaderd in de Europese regelgeving voor het universitair onderwijs, de zogenaamde verklaring van Bologna, die de BaMa-structuur voorschrijft: de opbouw van de studie in een Bachelor- en een Masterfase. Ook deze gids houdt zich daaraan en beschrijft de twee zelfstandige onderdelen van de basisstudie: een bacheloropleiding van 3 jaar en een master van 2 jaar. Opbouw in modules Zowel bachelor als master zijn, hoewel verschillend van opzet en doel, modulair georganiseerd. Een module is een samenhangende, eigenstandige studie-eenheid en omvat hoor- en werkcolleges, zelfstudie, opdrachten, eventuele overige studietaken en de toetsing in de vorm van werkstuk of examen. De omvang van een module wordt uitgedrukt in studiepunten (zie onder). Men kan in principe een losse module volgen en na slagen voor de toets een certificaat ontvangen.
4
Studiejaar en studiepunten (sp) Basis voor de berekening is het werkprogramma van de student(e). De FPG rekent met een studiejaar van 42 werkweken verdeeld in twee semesters, grofweg van september tot en met januari en van februari tot en met juli. Binnen het semester wordt onderwijs gevolgd en is er ruimte voor studie en examens. De colleges worden gegeven in series van tweemaal zes weken in elk semester, dus 24 collegeweken per academiejaar. De omvang van een studiejaar en van studieonderdelen wordt berekend in studiepunten (sp) die gelijk zijn aan de eenheden van het European Credit Transfer System (ECTS). Volgens dit systeem telt een studiejaar 60 punten, zodat de bacheloropleiding 180 sp omvat en de master 60. Het studiejaar van 42 weken van de FPG komt op 1680 werkuren, zodat 1 sp voor gemiddeld 28 uur staat. Een module van 4 sp heeft dus een gemiddelde omvang van 112 werkuren. Met deze gegevens kunnen de studenten hun eigen werkplanning maken.
5
Studietijdberekening en -bewaking De onderstaande studieprogramma’s en modules zijn gebaseerd op een schatting van de reële studeertijd van de gemiddelde student. Dit wordt uitgedrukt in sp van 28 uur, zie vorige paragraaf. Voor de schatting van de omvang van de modules wordt uitgegaan van de vuistregel dat de gemiddelde student bij het goed bestuderen van Nederlandse literatuur 7 bladzijden per uur verwerkt; bij buitenlandse literatuur 5 bladzijden per uur. De voorbereiding van werkcolleges wordt geschat op gemiddeld 2 uur per bijeenkomst. Het is aan te bevelen om aan de hand van deze vuistregels een studieplan te maken voor elke module en dit met de docent(e) te bespreken. Toetsing De toetsing van een module of ander opleidingsonderdeel bestaat uit een of meer van de volgende elementen: - een mondeling of schriftelijk examen; - een presentatie van een studietaak, al of niet gevolgd door een afrondend gesprek; - beoordeling van een werkstuk: een essay, scriptie of andere schriftelijke verhandeling over een afgesproken thema of exegese-opdracht. Schriftelijke en mondelinge toetsing geschiedt volgens de criteria vermeld in het studiegidsonderdeel ‘Richtlijnen en regels’. Voor de bachelorscriptie en de masterproef gelden enigszins verschillende toetsingscriteria. De cijferwaardering wordt uitgedrukt in punten op een schaal van 20. De ‘zwaarte’ van het cijfer behaald voor een bepaalde module hangt af van de relatieve grootte van die module in het geheel van het desbetreffende opleidingsonderdeel (bachelorjaar; tweejarige masteropleiding). Een 15/20 voor een module van 10 sp ‘weegt’ tweemaal zo zwaar als voor een van 5 sp. Zo worden zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het werk beloond.
Met het oog op ‘leren studeren’ zijn er in het eerste en tweede jaar bachelor en in de master speciale modulen, gericht op het verwerven van studie- en onderzoeksvaardigheden. Voor persoonlijke gesprekken en individuele studiebegeleiding wijst de docentenvergadering aan elke student een docent(e) toe als mentrix/mentor. De desbetreffende docenten verwittigen de studenten daarvan. Bij moverende redenen willigt de docentenvergadering een verzoek om verandering van mentor in. De bacheloropleiding en het diploma De bacheloropleiding godgeleerdheid biedt een basisopleiding in de wetenschappelijke studie van de theologie. Alle onderdelen van de theologie zijn daarin vertegenwoordigd, hetzij inleidend in de afzonderlijke vakgebieden, hetzij via een integrerende samenwerking van de verschillende vakgebieden. Het diploma verbonden aan de bacheloropleiding wordt verkregen als alle examens volgens de gestelde voorwaarden zijn behaald; dit ter beoordeling van de docentenvergadering. Op het diplomasupplement (examenkaart) wordt een overzicht gegeven van de behaalde studieonderdelen. Ter afsluiting van de bacheloropleiding wordt een scriptie geschreven. Deze heeft een integrerend karakter. Het bachelordiploma godgeleerdheid geeft toegang tot de masteropleiding godgeleerdheid met als finaliteiten ‘Theologie en pastorale prakijk’, ‘Theologie en godsdienstonderwijs’ en ‘Theologie en onderzoek’; zie onder. De masteropleiding met drie finaliteiten De masteropleiding godgeleerdheid (120 sp) beoogt de student te leren, onder begeleiding zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen. De opleiding wordt aangeboden in het kader van de twee onderzoeksgroepen van de FPG waartussen de student(e) naar interesse, motivatie en talent kan kiezen: ‘Theologie, Kerk en Samenleving’, en ‘Bijbel, Jodendom en vroege Kerk’. De masteropleiding kent drie finaliteiten, te weten:
Studievoortgang en begeleiding Aan het eind van een studieperiode komen de docenten bijeen in een deliberatievergadering waarin de studieresultaten van elke student worden vastgesteld, zonodig uitmondend in besluiten en adviezen over de voortgang van de studie. De decaan is beschikbaar voor overleg over studiemogelijkheden, studieroute en studiecontracten. Beslissingen over afwijkingen van het normale studiepatroon (deeltijd, verkort programma) worden genomen door de docentenvergadering.
6
- ‘Theologie en pastorale praktijk’ – bevat een beroepsvoorbereidend gedeelte toegespitst op de voorbereiding voor het predikantschap in de Verenigde Protestantse Kerk van België; - ‘Theologie en godsdienstonderwijs’ – bereidt voor op het geven van protestants-evangelisch godsdienstonderwijs. Het beroepsvoorbereidend deel wordt georganiseerd in samenwerking met de Katholieke Universiteit Leuven. - ‘Theologie en onderzoek’ – ingericht voor wie zich verder willen toeleggen op wetenschappelijk onderzoek en toegelaten willen worden tot een promotiestudie aan de FPG. 7
Toelichting schematische overzichten semesters Bij de aanvang van de modulebeschrijving van elk studiejaar wordt per semester een schematisch overzicht van de modulen gegeven met de volgende rubrieken: ‘omschrijving’ ‘omvang sp’ ‘hoorcollege’ ‘werkcollege’ ‘overige studietijd’
‘omvang uren’ ‘wegingscoëfficiënt’
naam van de module met code tussen haken aantal toegekende sp aantal uren voorzien voor hoorcolleges aantal uren voorzien voor werkcolleges aantal uren bestemd voor overige studieactiviteiten, inclusief (een combinatie van) zelfstudie voor toets, voorbereiding van presentatie, tijd voor observatiestage, schrijven van een essay, en de tijd voor de toets zelf totaal aantal uren van de module gewicht module binnen het studiejaar van 60 sp
Studie in het buitenland De FPG beveelt haar studenten aan, minstens een deel van hun studie aan een buitenlandse universiteit te doen. Voor studie in het buitenland en de daarvoor beschikbare beurzen neemt men contact op met prof. dr. Dorothea Erbele Küster.
8
RICHTLIJNEN EN REGELS 1.
HET OPZETTEN VAN EEN WETENSCHAPPELIJK WERKSTUK
1.1. Wetenschap De wetenschap kan niet pretenderen alwetend te zijn, en moet dat ook niet. Wetenschappers zijn beperkt en moeten zich om te beginnen van hun beperkingen rekenschap geven. Juist daarom moeten zij erop toezien dat zij hun onderzoek helder en rationeel opzetten. Zij mogen niet zomaar te werk gaan maar moeten van te voren het doel en de opzet van hun onderzoek goed doordenken. Dit geldt zeker niet minder van beginnende wetenschappers! Een doelgerichte en verantwoorde voorbereiding van het onderzoek bestaat uit vier stappen: het verkennen van het onderzoeksterrein of projectkader, het afbakenen van de doelstelling, het formuleren van de vraag- of probleemstelling, en het uitstippelen van de uitwerking of methode van het onderzoek. Wij voegen er nog een vijfde element aan toe dat niet zozeer een stap is als wel een blijvend aspect van het onderzoek: de persoonlijke betrokkenheid. Het positief-kritisch omgaan met de eigen betrokkenheid behoort tot de kenmerken van verantwoorde wetenschapsbeoefening. Deze voorbereidende stappen moeten ook weerspiegeld worden in de schriftelijke presentatie van het onderzoek. Ze dienen in de inleiding weerspiegeld te worden; vervolgens dient het middelste deel of hoofddeel van het werk er een transparante en controleerbare uitwerking van te geven, en het slot dient terug te zien en te concluderen wat ervan terechtgekomen is. 1.2.1. Verkennen: onderzoeksterrein of projectkader De eerste stap is verkennend: het gaat om het verwerven van een overzicht van het onderzoeksterrein en van de thema’s die daar spelen. Je kunt jezelf in deze fase zien als een jachthond, die eerst in grote kringen rondholt om het terrein te verkennen. Het is bijvoorbeeld niet verkeerd om te beginnen met overzichtsartikelen in toonaangevende encyclopedieën; deze worden immers per definitie geschreven door ervaren deskundigen met een goed overzicht over hun terrein. Oriënterende gesprekken met gezaghebbende geleerden kunnen ook behulpzaam zijn. Meestal gaat het hier ook om het raadplegen van belangrijke eerdere studies over het onderzoeksterrein.
1.2.3. Afbakenen: doelstelling Na de ‘uitweidende’ fase komt die van afbakening en inperking − de jachthond gaat doel ruiken! Het onderscheid tussen beide fasen is van groot belang. Wie te vroeg afbakent, ziet gemakkelijk belangrijke aspecten over het hoofd; wie te lang doorgaat met verkennen, verliest allicht de rode draad. Nu gaat het erom, uit het terrein dat is verkend een probleem of thema te selecteren dat in je onderzoek onder de loep genomen wordt, en met name, wat je daarmee wilt bereiken. De adequate afbakening van de doelstelling is het geheim van een geslaagd onderzoek. Hierbij moet men zowel rekening houden met de aard van de te onderzoeken stof (hoeveelheid, toegankelijkheid, moeilijkheidsgraad, enz.), als met de mogelijkheden van de onderzoeker zelf (beschikbare tijd, talenkennis of technische kennis, schrijfvaardigheid, enz.). Hier geldt de volkswijsheid: ‘Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.’ 1.2.4. Formuleren: vraag- of probleemstelling Het beproefde middel tot die ene ‘vogel in de hand’ is een effectieve vraag- of probleemstelling. Effectief is deze wanneer zij zodanig geformuleerd is dat de mogelijke antwoorden niet te vaag of algemeen zijn en ook niet onbetekenend. De vraagstelling moet dus niet te open zijn en evenmin te oppervlakkig. Bovendien moet zij zo geformuleerd zijn, dat de antwoorden het doel van het onderzoek binnen bereik kunnen brengen. Het zal duidelijk zijn: aan het formuleren van de doelstelling en de vraagstelling van je voorgenomen onderzoek kun je haast niet genoeg tijd besteden. 1.2.5. Uitstippelen: uitwerking of methode Is het onderzoeksgebied voldoende verkend en zijn de doel- en vraagstelling goed geformuleerd, dan kan de uitwerking van het onderzoek haast vanzelf worden ontworpen: hoe ga je je doel verwezenlijken in de beschikbare tijd? welke hoofdstukindeling gebruik je? welke analysemethoden of werkwijzen, enz. Wat de schriftelijke verslaglegging (scriptie, eindwerkstuk, proefschrift) betreft, is deze opzet in vier stappen nog voorlopig. Het spreekt haast vanzelf, dat de bevindingen tijdens de uitvoering bijstelling noodzakeljk maken. In de laatste fase van het schrijfproces is het van belang, de conclusies aan het eind goed af te stemmen op de opzet van de inleiding en haar vier stappen, en omgekeerd. Voor alle stilistische vragen zie het volgende hoofdstuk, het stijlvoorschrift van de FPG.
1.2.2. Betrokkenheid en zelfkritiek Reeds in deze oriënterende fase is het van belang dat je je als (beginnende) onderzoeker rekenschap begint te geven van wat je in dit onderwerp aantrekt. Wat is je persoonlijke betrokkenheid, welke plaats geef je die? Enerzijds is dit van belang omdat dit een essentiële drijfveer in het onderzoek betreft. Deze kan allicht ondergesneeuwd raken door de vele gegevens en de uiteenlopende visies die je tegenkomt. Dan is het zaak om terug te gaan naar je oorspronkelijke betrokkenheid: ‘Wat wilde ik eigenlijk uitzoeken?’ Anderzijds is een bewuste omgang met de persoonlijke betrokkenheid nodig omdat deze het waarnemen en interpreteren gemakkelijk kan kleuren. Zoals gezegd is dit bewust omgaan met de eigen betrokkenheid een kenmerk van verantwoorde wetenschap. Geheel ‘objectief’ is wetenschappelijk onderzoek nooit. We kunnen het echter wel zo objectief mogelijk doen zijn door zelfkritisch te blijven omgaan met onze subjectieve betrokkenheid. 11
2.
STIJLVOORSCHRIFT FPG
2.1. Van meet aan Werk van meet af aan, ook in voorlopige versies, volgens onderstaande regels. 2.2. Onveranderlijk Er is veel variatie in typografische conventies. De ene onveranderlijke regel luidt: wees binnen één document volkomen consequent, ook in eventuele uitzonderingen. 2.3. Inhoudstafel Maak van meet aan een inhoudstafel en houd die bij naarmate het werkstuk en zijn onderdelen zich al groeiende wijzigen. Lever nooit iets in zonder inhoudstafel.
2.9. Citaten Citaten voorzien van aanhalingstekens. Lange citaten (4 regels of meer) kunnen in een apart tekstblok gezet worden, ingesprongen en met kleinere letter, zonder aanhalingstekens. 2.10. Voetnoten Gebruik voetnoten voor documentatie of technische toelichting die in de tekst zou storen. Beperk discussie in voetnoten. Wees consequent met plaatsing voetnootcijfer: voor1, of na leesteken.2 Voetnoottekst bij voorkeur in kleinere letter. Auteursnamen en literatuuraanduiding: zie onder. Voetnoot afsluiten met punt.
2.4. Spelling Voor spelling en gebruik hoofdletters raadpleegt men ofwel - het zgn. ‘Groene Boekje’ van de ‘officiële’ Taalunie: Woordenlijst Nederlandse Taal, SDU, Den Haag / Standaard, Antwerpen 1995, herz. uitg. 2004 (ook verkrijgbaar als Elektronisch Groene boekje op CD-ROM) of Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, Van Dale Lexicografie, Utrecht 1999 (ook op CD-ROM) - ofwel Het witte boekje van het Genootschap Onze Taal, gevolgd door enkele grote Nederlandse nieuwsmedia (ook op CD-ROM voor de spellingscontrole in uw tekstverwerker, ‘De witte speller’: www.onzetaal.nl/aanbiedingen/).
2.11. Afgekorte bronvermelding Men kan in voetnoten afgekort citeren. Er zijn verschillende systemen: (1) volledige auteursnaam en boekgegevens in bibliogafie, in voetnoten alleen achternaam (tenzij verwarring dreigt), een of meer sleutelwoorden uit titel, en paginacijfers, voorbeeld: Jansen, Inleiding, 27; (2) volledige auteursnaam en boekgegevens in bibliogafie, in voetnoten achternaam, jaartal, en paginacijfers; jaartallen moeten dan in de bibliografie goed opvallen; (3) eerste maal volledige gegevens in de voetnoot, bij verdere verwijzingen: ‘Jansen (zie n. 000)’ en paginacijfers. Laat de lezer niet zoeken welk ‘op. cit.’ of ‘a.w.’ u bedoelt, tenzij dit ondubbelzinnig duidelijk is uit de vorige noot of uit de bibliografie.
2.5. Afkortingen Volg voor afkortingen van wetenschappelijke tijdschriften en series een gebruikelijke stijl, zoals aangegeven in standaardwerken. In de lopende tekst liever geen afkortingen.
2.12. Bibliografie In elk werkstuk hoort achterin een volledige bibliogafie, alfabetisch gerangschikt naar achternaam auteur (Jansen, W.G.). Beperk opsplitsing in categorieën. Werken van één auteur desgewenst naar jaartal rangschikken.
2.6. Bijbelse namen Voor spelling bijbelse namen zie de lijst van NBG en BBG (in bijbeluitgaven; voor de nieuwe lijst zie www.bijbelgenootschap.nl). Afkortingen van bijbelboeken in aansluiting bij NBG/BBG-norm,1 al of niet met punt. In de lopende tekst volledige naam geven, in verwijzingen tussen haakjes en in noten een afkorting.
2.13. Auteursnamen In bibliogafie achternaam eerste auteur gevolgd door initialen, volgende auteursnamen: initialen gevolgd door achternaam. In voetnoten: initialen gevolgd door achternaam. Initialen steeds met punt, maar alleen de laatste gevolgd door spatie, voorbeeld: W.G.J.M. Bakker. Let op: bij Belgische namen ‘Van’ doorgaans met hoofdletter, bij Nederlandse kleine letter behalve wanneer geen initialen voorafgaan; voorbeelden: J.-M. Vanden Broecke; J.P. van den Broek (maar: ‘de heer Van den Broek’). Bij Duitse namen ‘von’ altijd met kleine letter. Wanneer meer dan drie auteurs of redakteurs vermeld worden, alleen de eerste naam + ‘e.a.’.
2.7. Leestekens Zet na elk leesteken (punt, komma, dubbelpunt, puntkomma, vraag- en uitroepteken) een spatie. Uitzonderingen: initialen (zie onder, 13) en aanduiding bijbelplaatsen: na de in het Nederlands gebruikelijke dubbelpunt of komma geen spatie (Rom 1:4 of Rom 1,4). Haakjes: spatie voor haakje open, spatie na haakje sluiten (behalve wanneer leesteken volgt). Wees consequent in de soort en het gebruik van aanhalingstekens. 2.8. Titels Wees consistent in de hiërarchie van titels en tussentitels, al of niet met nummering. Na een titel geen punt.
1
Gen, Ex, Lev, Num, Deut, Joz, Ri, 1 Sam, 2 Sam, 1 Kon, 2 Kon, Jes, Jer, Ez, Hos, Joël, Am, Ob, Jona, Mi, Nah, Hab, Sef, Hag, Zach, Mal, Ps, Job, Spr, Ruth, Hoogl, Pred, Klaagl, Est, Dan, Ezra, Neh, 1 Kron, 2 Kron, Mat, Mar, Luc, Joh, Hand, Rom, 1 Kor, 2 Kor, Gal, Ef, Fil, Kol, 1 Tess, 2 Tess, 1 Tim, 2 Tim, Tit, Filem, Heb, Jak, 1 Petr, 2 Petr, 1 Joh, 2 Joh, 3 Joh, Judas, Op.
12
2.14. Literatuuraanduiding – Boek: auteursnaam + komma, boektitel gecursiveerd + komma, plaats + komma, uitgever + komma, jaartal + komma, paginacijfers indien van toepassing. Voorbeelden: W.G. Jansen, Het maken van boeken, Utrecht, Het Boekwezen, 1996; K.J. Jansenius, Problemen der literatuuraanduiding, Antwerpen, Coöp. Uitgeverij, 1926, 58-63. – Ondertitel: met punt gecursiveerd na titel. Voorbeeld: W.G. Jansen, Het plezier van het maken van boeken. Een handboek, Utrecht, Het Boekwezen, 1997. – Tijdschriftartikel: auteursnaam + komma, titel artikel tussen aanhalingstekens + komma, naam of afkorting tijdschrift gecursiveerd (geen komma), jaargang, jaartal tussen haakjes en paginacijfers zonder komma’s. Voorbeeld: W.G. Jansen, ‘Nogmaals over het maken van boeken’, TB 16 (1997) 1-11.
13
– Artikel in bundel: auteursnaam + komma, titel artikel tussen aanhalingstekens + komma, ‘in’, naam (namen) redakteur + ‘(red.)’ + komma, daarna als boek 9zie boven), met paginacijfers. Voorbeeld: W.G. Jansen, ‘Waarom nog boeken maken?’ in W.G. Jansen en J.-M. Vanden Broecke (red.), Handboek voor het bibliotheekwezen, Utrecht, Het Boekwezen, 1998, 12-24. – In een Nederlandstalig werkstuk ‘(red.)’ gebruiken in plaats van ‘(Hg.)’, ‘(ed.)’ enz. bij Duitse, Engelse en andere titels. – Gebruik hoofdletters volgt regels per taal. Nederlands en Frans: weinig hoofdletters (in de regel alleen beginwoord en eigennamen); Duits: substantieven in hoofdletters; Engels: in elk geval substantieven, adjectieven en telwoorden met hoofdletter.
2.18. Omvang, pagina-indeling, lettergrootte Let op de in de studiegids aangeduide begrenzing van de omvang van het werkstuk. Wanneer overschrijding dreigt, contact opnemen met de begeleider. Druk het werkstuk af op regelafstand anderhalf, formaat A4, met marges van 2,5 cm. Lettergrootte: Times New Roman minimaal 12 pt, Arial minimaal 11 pt. 2.19. Titelpagina, inbinden De tekst van de titelpagina en de tweede pagina van masterproeven en dissertaties dient bijtijds te worden vastgesteld in overleg met de bibliothecaresse. Deze werken dienen op uniforme wijze te worden ingebonden: eveneens navragen bij de bibliothecaresse.
2.15. Uitgever Naam uitgever wordt vaak vereist (niet in Duitsland, wel in de VS). Volg voor FPGwerkstukken dit model: W.G. Jansen, Het maken van boeken, Utrecht, Het Boekwezen, 1996; K.J. Jansenius, Problemen der literatuuraanduiding, Antwerpen, Coöp. Uitgeverij, 1926, 58-63. 2.16. Aanduiding internet-bronnen Internet als bron voor wetenschap is nog vrij nieuw en in beweging, en zorgvuldigheid is meer dan elders geboden (zie ook 2.1.2. over het gebruik van internetbronnen). De betekenis van internet-terminologie is te vinden op www.webopedia.com. Wat de stijl van citeren betreft moeten altijd vermeld worden, voorzover te vinden: (1) auteur(s), (2) titel, (3) adres en (4) datum (datum op site vermeld, anders datum van raadpleging). Voorbeeld van citaat met internet-bron: At a minimum, a reference of an Internet source should provide a document title or description, a date (either the date of publication or update or the date of retrieval), and an address (in Internet terms, a uniform resource locator, or URL). Whenever possible, identify the authors of a document as well. (American Psychological Association, ‘Electronic References; Electronic Media and URLs’, http://www. apastyle.org/elecmedia.html, 2003.)2 2.17. Paginacijfers Gebruik geen ‘p.’ of ‘pp.’, behalve bij mogelijk misverstand. Voorbeelden: W.G. Jansen, ‘Boekmakerij’, in W.G. Jansen e.a. (red.), Encyclopedie van het boek, Utrecht, het Boekwezen, 1999, 17-19 [geen verwarring]; J.-M. Vanden Broecke, Het boekwerk, Antwerpen, Coöp. Uitgeverij, 1999, p. 1996-1998 [verwarring jaartal en paginacijfers]. Verwijzing naar twee pagina’s kan met ‘18v.’ of ‘18-19’; bij meer dan twee pagina’s begin- en eindnummer geven. Voor pagina’s met twee of meer kolommen gebruikt men ‘kol.’, bv.: ‘p. 833 kol. 2’.
2
Voor de stijl van citeren van haar online-artikel ‘Numenius of Apamea’ biedt de Encyclopaedia Britannica drie mogelijkheden: MLA style: "Numenius of Apamea." Encyclopædia Britannica. 2005. Encyclopædia Britannica Premium Service 11 May 2005
. APA style: Numenius of Apamea. Encyclopædia Britannica. Retrieved May 11, 2005, from Encyclopædia Britannica Premium Service. Britannica style: "Numenius of Apamea." Encyclopædia Britannica from Encyclopædia Britannica Premium Service. [Accessed May 11, 2005].
14
15
3.
BACHELORSCRIPTIE EN MASTERPROEF
3.1
Kwaliteitseisen
3.1.1. Wetenschappelijke kwaliteit. Vanaf het begin van de studie moeten de te maken werkstukken voldoen aan de algemene kwaliteitseisen van wetenschappelijk werk. De volgende eigenschappen dienen te worden nagestreefd: - transparantie in de werkwijze; - helderheid in betoog en argumentatie; - duidelijkheid in het onderscheid tussen eigen bevindingen of meningen en die van anderen; - zorgvuldigheid in het citeren en het aanduiden van bronnen, liefst vanuit de oorspronkelijke taal; - zorg in het kiezen van goede en betrouwbare tekst- en bronnenuitgaven. 3.1.2. Internet. Extra zorg is vereist bij bron- en tekstuitgaven op het internet. - Zoek in elk geval digitale weergaven van standaard-uitgaven of –vertalingen, en duid deze ook aan. - Geef de oorspronkelijke paginering of hoofdstuk- en paragraafaanduiding weer en zoek deze op in een bibliotheek wanneer zij ontbreken in de internetweergave. - Gebruik geen internetweergaven met een evident gebrek aan kritisch kwaliteitsbesef. - Het gebruik van het populaire Wikipedia is op zich een toets van uw kritischwetenschappelijke instelling. Aangezien in principe iedere gebruiker de artikelen van Wikipedia kan wijzigen, is de status ervan niet zeker en de kwaliteit niet gegarandeerd. Het is daarom niet toegestaan Wikipedia te citeren zonder gelijktijdige aanhaling van aantoonbaar gezaghebbende andere bronnen. - Voor de wijze van citeren zie onder hoofdstuk 3, ‘Stijlvoorschrift’. 3.2.
De Bachelor-scriptie
3.2.1. De Bachelor-opleiding wordt afgesloten met een scriptie. De scriptie gaat uit van een van de vakgebieden van de Ba-opleiding – bij voorkeur hetzelfde als het vak van de begeleider – maar heeft een integratief accent. Dit staat in het verlengde van de jaarlijkse integratie-modulen. 3.2.2. Onderwerp en begeleider. In de loop van het derde Ba-jaar stelt men het onderwerp voor aan de docentenvergadering en wijst deze de begeleider aan. 3.2.3. Omvang en uitvoering. De scriptie is een academisch werkstuk dat wordt geschreven volgens de hieronder volgende typografische regels (hst 3). Zij wordt afgedrukt op A4-formaat bij anderhalve regelafstand en omvat ongeveer 7500 woorden (absoluut minimum 5000, maximum 9000). Daarbij komen: titelpagina, inhoudstafel en volledige literatuurlijst. 3.2.4. Inlevertermijn. De scriptie wordt uiterlijk drie weken voor de deliberatie in juni of september ingeleverd. De docentenvergadering wijst naast de begeleider een tweede docent aan. De twee docenten stellen hun beoordeling op en bespreken de scriptie met de student vóór de deliberatie. 3.2.5. Eindtermen. De student(e) is in staat onder begeleiding een verhandeling te schrijven op beginnend wetenschappelijk niveau, op basis van eigen onderzoek in het kader van de gekozen doelstelling.
16
3.2.6. Beoordeling. De scriptie wordt beoordeeld aan de hand van de onderstaande criteria. De waardering wordt uitgedrukt in punten op twintig (zie ook hoofdstuk 4: Beoordelingsnormen). 3.3.
Beoordeling Bachelor-scriptie
3.3.1 Eindtermen De student(e) is in staat onder begeleiding een verhandeling te schrijven op beginnend wetenschappelijk niveau, op basis van eigen onderzoek in het kader van de in overleg met de begeleider gekozen doelstelling. 3.3.2 Criteria Beoordeling geschiedt aan de hand van de volgende criteria: 3.3.2.1. Doelstelling en methode - overzicht van het onderzoeksthema of probleemgebied; - omschrijving van het specifieke probleem en doel van onderzoek; - beschrijving van de gevolgde methode van onderzoek; - juist gebruik en effectieve selectie van bronnen en literatuur; - conclusies met toetsing van de uitkomst van het onderzoek aan de doelstelling. 3.3.2.2 Relevantie - relevantie van de bestudeerde literatuur voor de probleemstelling; - relevantie van vraagstelling en conclusies voor het vakgebied. 3.3.2.3. Zelfstandigheid - blijk van vermogen tot zelfstandig werken; - relevante literatuur kunnen opsporen en selecteren; - een beargumenteerde eigen visie; - blijk van vermogen tot constructief verwerken van commentaar op conceptgedeelten. 3.3.2.4. Formulering en vormgeving - correct en eenduidig gebruik van taal en terminologie (zie stijlvoorschrift); - correcte en consequente vermelding van bronnen (zie stijlvoorschrift); - logische opbouw van het betoog; - verzorgde vormgeving. 3.3.2.5. Planning en uitvoering - nakomen van afspraken m.b.t. het aanleveren en bespreken van conceptgedeelten; - afronding redelijk binnen de geplande tijd. 3.4.
De Masterproef
3.4.1. De student(e) sluit de Master-studie af met een binnen één van de twee onderzoeksgroepen vervaardigde Masterproef. Deze hangt qua onderwerp samen met het hoofdvak, is gewijd aan het daarvoor gekozen centrale thema, en drukt onder meer de daarbij nagestreefde integratieve of multidisciplinaire instelling uit. 3.4.2. In de Masterproef dient de student blijk te geven van analytisch vermogen, theorievormend inzicht en probleemoplossend vermogen op beginnend academisch niveau. 3.4.3. Begeleider. In overleg met de student(e) wijst de docentenvergadering zo snel mogelijk de begeleider aan. Indien nodig ivm. de multidisciplinaire opzet kan ook een 17
tweede begeleider uit de andere onderzoeksgroep of van buiten de FPG worden aangewezen, die aan het eind mede-beoordelaar is. 3.4.4. Onderwerp. Het voorgenomen onderwerp wordt bij aanvang van het Masterjaar gekozen. Keuze en regelmatige bijstelling van het onderwerp in functie van het intussen geleerde behoren tot het leerproces.
3.5.2.2. Relevantie - relevantie van de bestudeerde literatuur voor de probleemstelling; - relevantie van de vraagstelling en de conclusies voor het onderhavige vakgebied en aanverwante vakgebieden; - bijdrage aan het kennisbestand van de onderzoeksgroep;
3.4.5. Uitvoering. Het werk aan de masterproef wordt ten laatste aan het begin van het tweede semester aangevat. Na overleg met de begeleider over het onderzoeksontwerp legt de student een concreet uitgewerkt onderzoeksontwerp voor. Na bespreking, eventuele bijstelling en goedkeuring begint de student met de uitvoering van het plan. Minstens eenmaal per maand is er een voortgangsgesprek met de begeleider. Ook worden een of twee presentaties van het onderzoek gegeven in het kader van de onderzoeksgroep.
3.5.2.3. Zelfstandigheid - opzet en uitvoering die blijk geven van een zelfstandige aanpak; - het vermogen, relevante literatuur op te sporen en beredeneerd te selecteren; - een eigen visie, beargumenteerd in gesprek met andere visies; - een voldoende mate van interdisciplinair en integratief werken; - het vermogen, commentaar op conceptgedeelten van het werkstuk constructief te verwerken.
3.4.6. Vorm. De Masterproef is een academisch werkstuk geschreven volgens de hieronder opgesomde typografische regels. Hij wordt afgedrukt op A4-formaat bij anderhalve regelafstand en omvat ongeveer 14.000 woorden (minimaal 12.000, maximaal 16.000), inclusief voetnoten en samenvattende conclusies. Daarbij komen: titelpagina, inhoudstafel en volledige literatuurlijst. Titelpagina en inbinden: zie Stijlvoorschrift.
3.5.2.4. Formulering en vormgeving - correct en eenduidig gebruik van taal en terminologie (zie stijlvoorschrift); - correcte en consequente vermelding van bronnen (zie stijlvoorschrift); - logische opbouw van het betoog; - verzorgde vormgeving; - correcte titelpagina en eerste pagina (zie ‘Afwerking’ bij modulebeschrijving Masterproef).
3.4.7. Inlevertermijn. Na goedkeuring van de tekst door de begeleider(s) wordt de Masterproef uiterlijk 4 weken voor de deliberatie in juni of september ingeleverd. Indien nog geen tweede begeleider/ beoordelaar was aangewezen, doet de docentenvergadering dit nu. De twee beoordelaars stellen hun beoordeling op vóór de deliberatie.
3.5.2.5. Planning en uitvoering - nakomen van afspraken m.b.t. het aanleveren en bespreken van conceptgedeelten; - afronding redelijk binnen de geplande tijd.
3.4.8. Eindtermen. De student(e) is in staat zelfstandig een verhandeling te schrijven op beginnend wetenschappelijk niveau, op basis van eigen onderzoek dat is verricht in het kader van een zelf bepaalde doelstelling. 3.4.9. Beoordeling. De Masterproef wordt beoordeeld volgens onderstaande criteria. De waardering wordt uitgedrukt in punten op twintig (zie ook hoofdstuk 4: Beoordelingsnormen). 3.5.
Beoordeling Masterproef
3.5.1. Eindtermen De student(e) is in staat zelfstandig een verhandeling te schrijven op beginnend wetenschappelijk niveau, op basis van eigen onderzoek dat is verricht in het kader van een zelf bepaalde doelstelling. 3.5.2. Criteria Beoordeling geschiedt aan de hand van de volgende criteria: 3.5.2.1. Doelstelling en methode - informatief overzicht van het onderzoeksthema of probleemgebied met vermelding van belangrijke eerdere theorie en onderzoek; - helder overzicht van het specifieke probleem en doel van onderzoek; - duidelijke beschrijving van de gevolgde methode van onderzoek; - juist gebruik en effectieve selectie van bronnen en literatuur; - conclusies met toetsing van de uitkomst aan de doelstelling en evaluatie van de algehele relevantie.
18
19
4.
BEOORDELINGSNORMEN EXAMENS
5.
4.1.
Formele criteria
5.1. Examens worden in het openbaar afgenomen door de docenten aangesteld door de Raad van Bestuur.
Onvoldoende (minder dan 10 op 20) (Zie hoofdstuk 5 voor ‘Herkansing examen of werkstuk’.) Zonder vermelding (10 tot 12 op 20) ‘Net niet onvoldoende’: werk dat overeenkomt met minimale criteria. Voldoening (12 tot 14 op 20) ‘Vrij goed’: eerlijk werk, maar wel met opvallende onvolkomenheden. Onderscheiding (14 tot 16 op 20) ‘Goed’: over het algemeen goed werk, maar met onvolkomenheden. Grote onderscheiding (16 tot 18 op 20) ‘Heel goed’: resultaten boven het gemiddelde, ondanks enkele onvolkomenheden. Grootste onderscheiding (18 tot 20 op 20) ‘Uitstekend’: opmerkelijk resultaat met slechts enkele ondergeschikte onvolkomenheden. 4.2.
Parameters en inhoudelijke criteria
Om tot een rechtvaardige beoordeling van de prestatie door de student/e te komen, moeten de formele beoordelingsmaatstaven worden gerelateerd aan de specifieke aard van het desbetreffende opleidingsonderdeel. Anders gezegd: de maatstaven moeten worden toegepast via een relatieve normering per opleidingsonderdeel. Deze relatering betreft twee parameters: het niveau en de doelstellingen van het desbetreffende opleidingsonderdeel. Voorondersteld is dus dat de doelstellingen zijn bekendgemaakt en dat ook de student/e ermee rekening heeft kunnen houden. In aanmerking nemende de parameters, kan worden beoordeeld hoe de student/e in het specifieke opleidingsonderdeel heeft gepresteerd en de verklaarde doelstellingen heeft gerealiseerd. Hoe hoger het onderwijsniveau, en hoe ambitieuzer de doelstellingen, des te meer wordt er van de student/e verwacht. Deze verwachtingen kunnen worden uiteengelegd in een reeks kwaliteiten, die fungeren als inhoudelijke beoordelingsnormen. De reeks is opklimmend en cumulatief − een originele student zonder basiskennis valt door de mand...
EXAMENREGLEMENT EN HERKANSING
5.2. Niemand mag een echtgenoot of echtgenote examineren, noch bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad. 5.3. Geëxamineerd wordt in de zittijden in september, januari en juni; deliberatie vindt plaats op het einde van elke zittijd. 5.4. De examendatum of inleverdatum van een werkstuk wordt bij het begin van een module genoemd. Inschrijven voor een module betekent aanmelden voor het examen of inleveren van het werkstuk op genoemde datum. 5.5. Examinandi die zonder wettige reden afwezig zijn, worden geacht niet geslaagd te zijn. 5.6.
Examinandi die om wettige reden afwezig zijn, worden verontschuldigd.
5.7. Na falen valt de eerste herkansingsdatum voor het examen of de inlevering van het werkstuk in de eerste daaropvolgende examenperiode. De tweede herkansing valt in de daarna volgende examenperiode. 5.8. Na falen in de tweede herkansing moet de student(e) de module opnieuw volgen. 5.9. Geëxamineerden krijgen schriftelijk verslag van het resultaat; een kopie gaat in het student-dossier bij de administratie. 5.10. Bij het vermoeden van fraude licht de betrokken docent de docentenvergadering in. Deze onderzoekt samen met de docent de juistheid van het vermoeden. Bij gebleken fraude bepaalt de docentenvergadering de straf. In ernstige gevallen kan de toegang tot de opleiding ontzegd worden. 5.11. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de docentenvergadering.
(a) parate kennis of basiskennis van de leerstof (kan overwegen bij beginnend onderwijsniveau, zoals in inleidende modules); (b) integratie van basiskennis uit verschillende gebieden (belangrijker bij meer gevorderd niveau); (c) distantie en kritisch oordeel over de leerstof (dient te groeien met het studieniveau); (d) inzicht in begrippen, relaties, mechanismen, systemen of anders gezegd, inzicht hoe de kennis ‘werkt’ en verworven wordt (duidt op alle niveaus op begaafde student/e); (e) originaliteit en creativiteit in beoordelen en hanteren van de leerstof (idem).
20
21
FACULTE UNIVERSITAIRE DE THEOLOGIE PROTESTANTE DE BRUXELLES FACULTEIT VOOR PROTESTANTSE GODGELEERDHEID TE BRUSSEL
6.
http://protestafac.ac.be
EVALUATIEPROTOCOL ONDERWIJSMODULES
6.1. Aan het eind van de module deelt de docent evaluatieformulieren uit aan de studenten. Na het examen of de toetsing leveren de studenten de ingevulde formulieren in bij het factlteitsbureau.
MODULE-EVALUATIEFORMULIER
Naam en code module . . . . . .
Na het examen inleveren bij mw Joué
Data module . . . . . . . . – . . . . . . . . .
6.2. Het faculteitsbureau verifieert dat de ingevulde formulieren geen persoonsgegevens bevatten en bewaart de formulieren in een map. Na afloop van het semester haalt de decaan de formulieren op bij het factlteitsbureau en stelt ze ter hand van de evaluatiebegeleider. 6.3. De evaluatiebegeleider houdt, mede nav. de ingevulde formulieren, evaluerende gesprekken met de studenten op een door de decaan georganiseerde bijeenkomst. De evaluatiebegeleider maakt nav. formulieren en gesprekken een voorlopig evaluatierapport. 6.4. Het rapport gaat ter goedkeuring naar de studenten. Hierna maakt de evaluatiebegeleider een definitief rapport. 6.5. De decaan stuurt het evaluatierapport naar de docenten met de mogelijkheid, erop te reageren. Het eventuele commentaar wordt bij het rapport gevoegd. 6.6. Het eindrapport met commentaar komt ter beschikking van de docentenvergadering. Op de jaarlijkse onderwijskundige dag wordt hierover gesproken en worden de punten vastgesteld waarop het onderwijs kan worden verbeterd. 6.7. Het rapport gaat met het commentaar van de docenten en het verslag van de onderwijskundige dag in het evaluatiedossier dat wordt beheerd door de decaan.
Legenda: a = helemaal mee eens; b = grotendeels mee eens; c = grotendeels niet mee eens; d = helemaal niet mee eens; nvt = niet van toepassing Doelstelling
a
b
c
d
nvt
1. De doelstelling was voldoende duidelijk geformuleerd
O
O
O
O
O
2. De geformuleerde doelstelling dekte de inhoud van de module in voldoende mate
O
O
O
O
O
Omvang 3. De omvang van de module was geringer dan in de studiegids was aangeduid
O
O
O
O
O
4. De omvang was veel groter dan aangeduid
O
O
O
O
O
5. De leerstof omvatte veel feitenkennis
O
O
O
O
O
6. De leerstof was moeilijk te snappen
O
O
O
O
O
7. De leerstof deed weinig beroep op inzicht
O
O
O
O
O
8. De leerstof was erg simpel
O
O
O
O
O
9. De opbouw van de leerstof was goed
O
O
O
O
O
10. De literatuurinstructies waren duidelijk
O
O
O
O
O
11. De literatuur was goed te lezen
O
O
O
O
O
12. De colleges waren een belangrijk onderdeel van de module
O
O
O
O
O
13. De opbouw van de colleges was goed
O
O
O
O
O
14. Per college werd teveel stof behandeld
O
O
O
O
O
15. De colleges sloten goed op de literatuur aan
O
O
O
O
O
16. Er was voldoende ruimte voor vragen en voor nadere uitleg
O
O
O
O
O
17. Het tempo in de colleges was te laag
O
O
O
O
O
Leerstof
Literatuur
Colleges
Toetsing 18. De instructies voor de scriptie waren goed
O
O
O
O
O
19. De instructies voor het examen waren goed
O
O
O
O
O
Overige opmerkingen:
Bedankt voor uw medewerking
22