MEMO Wetgeving en Jurisprudentie (onderwerp) Sector: Jeugdzorg Onderwerp: Bevoegdheidsverdeling CIZ en Jeugdzorg bij 18 tot 23 jaar Vraag: Wanneer is CIZ bevoegd en wanneer is BJZ bevoegd te indiceren bij jongeren tussen de 18 en 23 jaar? Samenvatting: BJZ bevoegd: indien Jeugdige wegens psychiatrische, gedragsprobleem, psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ zorg. (art. 5 lid 1 en 2 WJZ) Tenzij doorverwijzing naar geestelijke gezondheidszorg* CIZ: alle grondslagen die geen verbandhouden met psychiatrische, gedragsprobleem, psychisch of psychosociaal probleem. BJZ & CIZ: ingeval van dubbele grondslag, heeft ieder verantwoordelijkheid voor eigen bevoegdheid. (CRVB LJN: BL7152) Jeugdige: onder de 18 jaar of tussen de 18-23 jaar waarbij voortzetting van jeugdzorg noodzakelijk is en waarvan deze al voor 18 jaar was aangevangen of aangevraagd. Of indien een jeugdige al voor het 18 e jaar zorg had maar die gestopt is na het 18 e levensjaar, maar weer binnen een half jaar noodzakelijk is. Uitgangspunt is eerst BJZ dan CIZ: Nota van toelichting bij Uitvoeringsbesluit WJZ Psychiatrische zorg en jeugdzorg Er bestaat een belangrijke relatie met de aanspraken die zijn geformuleerd in het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Met name op het terrein van psychiatrische zorg is er een aantal lastig af te grenzen zorgvormen. In dit verband is het van belang op te merken dat de aanhef van artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bepaalt dat de verzekerde slechts aanspraak heeft op de in dat eerste lid opgesomde vormen van zorg, voor zover die zorg niet kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling. Gevolg hiervan is dat altijd eerst moet worden bezien of aanspraak bestaat ingevolge de Wet op de jeugdzorg. Is dat niet het geval, dan kan worden bezien of aanspraak bestaat ingevolge de AWBZ.
*Als de psychische stoornis te ernstig is dan direct doorverwijzen naar geestelijke gezondheidszorg. Artikel 10 Uitvoeringsbesluit WJZ. Wetgeving: Wet op de Jeugdzorg Artikel 1 lid1 sub d Jeugdige: een persoon die a. de meerderjarigheidsleeftijd nog niet heeft bereikt (18 jaar). of
Jurin, December 2012
b. de meerderjarigheidsleeftijd (18 jaar) heeft bereikt maar nog geen 23 jaar is, en voor wie voortzetting van jeugdzorg, die was aangevangen of waarvan de aanvraag, bedoeld in artikel 7 lid 1 (WJZ) was ingediend voor het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd (18 jaar), noodzakelijk is c. of voor wie, na beëindiging van jeugdzorg die was aangevangen voor het bereiken van de meerderjarigheidsleeftijd, binnen een termijn van een half jaar hervatting van jeugdzorg noodzakelijk is. Artikel 5 (TAKEN BJZ) Lid 1 De stichting heeft tot taak te bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei, opvoedings- of psychiatrische problemen, dan wel in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde een jeugdige, die het onbedreigd opgroenen van een jeugdige kan belemmeren. Lid 2
Tot de taak, bedoeld in het eerste lid, behoort het vaststellen of een cliënt is aangewezen op: a. jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, b. zorg, bestaande uit bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen waarop ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten dan wel ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanspraak bestaat, c. [Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]
Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg Artikel 2 De aanspraak op jeugdzorg ingevolge de wet omvat: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek.
Artikel 3 lid 1 Jeugdhulp omvat behandeling of begeleiding van een: a. jeugdige, gericht op het oplossen, verminderen of voorkomen van verergering dan wel het omgaan met de gevolgen van zijn psychosociale, psychische of gedragsproblemen; b. cliënt, niet zijnde een jeugdige, gericht op het verkrijgen van zodanige vaardigheden dat hij aan de onder a bedoelde psychosociale, psychische of gedragsproblemen in het gezin het hoofd kan bieden .
MvT bij artikel 3 lid 1
Jurin, December 2012
Het uitsluitend noemen van behandeling en begeleiding brengt wel een beperking van de aanspraak met zich mee. De in het Besluit zorgaanspraken AWBZ genoemde «huishoudelijke verzorging», «persoonlijke verzorging» en «verpleging» behoren daarom niet tot de aanspraak op jeugdhulp. Een jeugdige heeft, ingevolge onderdeel a van het eerste lid, slechts aanspraak op jeugdhulp als hij is aangewezen op behandeling of begeleiding, gericht op het oplossen, verminderen of voorkomen van verergering dan wel het omgaan met de gevolgen van zijn psychosociale, psychische of gedragsproblemen. Uit de doelomschrijving («gericht op») volgt dat de jeugdhulp niet gericht kan zijn op somatische, verstandelijke, zintuiglijke, lichamelijke of psychiatrische problemen van een jeugdige, maar de doelomschrijving sluit niet uit dat de psychosociale, psychische of gedragsproblemen hun oorzaak kunnen vinden in die problemen. De begrippen «psychosociale problemen» en «psychische problemen» overlappen elkaar, afhankelijk van de gehanteerde definitie, geheel of grotendeels. Bovendien kunnen psychosociale of psychische problemen zich, ook weer afhankelijk van de gehanteerde definitie, uiten in gedragsproblemen. Er bestaat geen uniforme opvatting over wat onder psychosociale, psychische of gedragsproblemen afzonderlijk kan worden verstaan. Het hanteren van die drie begrippen gezamenlijk blijkt echter in de praktijk te leiden tot een breed gedragen consensus over wat daaronder moet worden verstaan. In de omschrijving van de aanspraken in het Besluit zorgaanspraken AWBZ worden dezelfde termen gehanteerd. Dat is dan ook de reden om de drie begrippen gezamenlijk op te nemen.
Artikel 3 lid 1 (uitzonderingen op lid 1) Geen aanspraak bestaat op jeugdhulp voor zover: a. de jeugdige of zijn ouders, stiefouder, of anderen die hem als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden de psychosociale, psychische of gedragsproblemen van die jeugdige het hoofd kunnen bieden, al dan niet met behulp van personen uit hun directe omgeving of met behulp van andere voorzieningen die hulp bieden dan zorgaanbieders of b. de psychosociale, psychische of gedragsproblemen hun oorzaak vinden of mede vinden in een psychiatrische aandoening van een jeugdige die zodanig van aard is dat een psychiatrische aanpak van de problemen noodzakelijk is (zie artikel 10, 11 en 12 Uitvoeringsbesluit WJZ)
Artikel 9 (Vormen van zorg waartoe BJZ de taak heeft om te indiceren) Als vormen van zorg als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder b WJZ, voor zover deze zorg of het verblijf betrekking heeft op een jeugdige en verband houdt met een psychiatrische aandoening, aangewezen: a. Persoonlijke verzorging, begeleiding, verblijf, kortdurend verblijf, voortgezet verblijf als bedoeld in de artikelen 4, 6, 9, 9a, 10 en 13 lid 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. b. Geneeskundige zorg en verblijf als bedoeld in de artikelen 2.4 en 2.10 van het Besluit zorgverzekeringen.
MvT bij artikel 9 De wet legt in artikel 5, tweede lid, de reikwijdte van de indicatietaak van het bureau jeugdzorg vast. De bureaus jeugdzorg hebben niet alleen tot taak vast te stellen op welke jeugdzorg waarop ingevolge de wet aanspraak bestaat, een cliënt is aangewezen, maar tevens te indiceren voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen, waarop ingevolge de AWBZ aanspraak bestaat.
Jurin, December 2012
Het onderhavige artikel strekt tot deze aanwijzing. Zoals in hoofdstuk 3 van het algemene deel van deze toelichting reeds is aangegeven, worden alle vormen van geestelijke gezondheidszorg waarop de AWBZ aanspraak geeft, aangewezen. Dit uiteraard slechts voor zover deze zorg betrekking heeft op jeugdigen, zoals deze in artikel 1, onder b, van de wet zijn omschreven.
Artikel 10 (doorverwijzing naar geestelijke gezondheidszorg) 1.Als beroepsgroep als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt aangewezen de beroepsgroep huisarts. 2.Met een huisarts wordt gelijkgesteld de arts naar wie de huisarts een jeugdige heeft verwezen, alsmede de andere behandelaar van een jeugdige die in verband met een psychische stoornis een aanspraak heeft op grond van die wet waaraan geen indicatiebesluit ten grondslag ligt, omdat artikel 9b, vijfde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toepassing heeft gevonden. 3.Met een huisarts wordt bovendien gelijkgesteld de arts, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, voor zover het betreft jeugdigen die anders dan met toepassing van artikel 261 of 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wet boek in een inrichting zijn geplaatst. Artikel 11 Beschreven op as I of as II van het classificatiesysteem Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Artikel 12 Als ernst als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt aangegeven het functioneren van een jeugdige op een psychisch niveau dat leidt tot een score van 40 of minder op de Children’s Global Assessment Scale in de Nederlandse vertaling van 1994 dan wel een score van 50 als het betreft een jeugdige waarbij sprake is van een ernstig verminderd functioneren op één van de in de schaal opgenomen terreinen, terwijl redelijkerwijs vermoed kan worden dat dit verminderde functioneren samenhangt met de psychische stoornis.
AWBZ Artikel 9b lid 4 In afwijking van het eerste tot en met het derde lid hebben cliënten als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de WJZ slechts aanspraak op zorg aangewezen krachtens artikel 5 lid 1 onder b en c WJZ, in dien BJZ die werkzaam is in de provincie waar de betrokken jeugdige duurzaam verblijf een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat die cliënt op die zorg is aangewezen. Artikel 9b lid 5 (Uitzondering op lid 4) Het vierde lid is niet van toepassing ten aanzien van zorg als bedoeld in artikel 5 lid 2 onder b WJZ mbt een jeugdige van wie een (deskundige) een redelijk vermoeden heeft dat bij de jeugdige sprake is van een in de maatregel aangewezen psychische
Jurin, December 2012
stoornis (zie art. 11 Uitvoeringsbesluit WJZ) met een bepaalde ernst en tevens het vermoede heeft dat de jeugdige, zijn ouders, stiefouders of anderen, niet zijn aangewezen op jeugdzorg waarop aanspraak bestaat. (zie ook in dit verband art. 10 lid 1 en lid 2 Uitvoeringsbesluit WJZ) Besluit zorgaanspraken AWBZ Art. 2. -1. De verzekerde heeft, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, aanspraak op: a. persoonlijke verzorging als omschreven in artikel 4; b. verpleging als omschreven in artikel 5; c. begeleiding als omschreven in artikel 6; d. behandeling als omschreven in artikel 8; e. verblijf als omschreven in artikel 9; f. kortdurend verblijf als omschreven in artikel 9a; g. vervoer als omschreven in artikel 10; h. het gebruik van een verpleegartikel als omschreven in artikel 11; i. doventolkzorg als omschreven in artikel 12; j. voortgezet verblijf als omschreven in artikel 13; k. zorg als omschreven in artikel 15; l. een neonatale hielprik; m. vaccinaties als omschreven in artikel 18.
Jurisprudentie: Centrale Raad van Beroep 17 februari 2010, LJN BL 7152. Appellante geboren in 1993 -2010 = 17 jaar. CIZ zegt: Jeugdzorg is bevoegd indien er sprake is van een psychiatrische of psychische grondslag. CIZ geeft wel advies aan Jeugdzorg. CVZ: zegt: Psychiatrische en gedragsproblematiek staan duidelijk op de voorgrond en daarom moet BJZ indiceren. Advies aan CIZ is om hier voortaan rekening mee te houden. De CRvB zeg in RO 4.1.7.:Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WJZ heeft een stichting die een bureau jeugdzorg instandhoudt (hierna: Stichting), tot taak te bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen, dan wel in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde een jeugdige, die het onbedreigd opgroeien van een jeugdige belemmeren RO 4.1.8 In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de WJZ is bepaald dat tot de in artikel 5, eerste lid, van de WJZ bedoelde taak behoort het vaststellen of een cliënt is aangewezen op jeugdzorg waarop ingevolge de WJZ aanspraak bestaat of op zorg, bestaande uit bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen waarop ingevolge de AWBZ dan wel ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanspraak bestaat. RO 4.1.9 Ingevolge artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (Stb. 2004, 703) zijn als vormen van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de WJZ aangewezen: huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ in verband met een psychiatrische aandoening of
Jurin, December 2012
beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem doch slechts voor zover deze zorg of het verblijf betrekking heeft op een jeugdige De werkafspraak tussen CIZ en BJZ waarin staat dat indien er sprake is van een gediagnosticeerde problematiek op het gebied van GGZ en er duidelijk beperkingen zijn die uit die problematiek voortvloeien de hulpvraag integraal afgehandeld wordt door BJZ. Indien er sprake is van een combinatie van psychiatrische en GZ-grondslag (lichamelijke, verstandelijke of visuele/zintuigelijke handicap) neemt CIZ blijkens werkafspraken de hulpvraag integraal in behandeling. RO 4.3.2 Werkafspraak waarin in staat dat CIZ een besluit op de aanvraag neemt, indien er sprake is van een dubbele grondslag is in strijd met art. 9b lid 1 en lid 4 AWBZ en art. 5 lid 2 aanhef en onder b WJZ. Conclusie CRvB: Indien jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg, de stichting (BJZ) het bevoegde orgaan is, voor zover deze zorg verband houdt met de genoemde aandoeningen of problemen. CIZ is uitsluitend bevoegd wat betreft het indiceren van jeugdigen, ter zake van zorg die geen verband houd met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of psychisch of psychosociaal probleem. Gevolg: bij een dubbele grondslagproblematiek onderlinge afstemming van de besluitvorming door CIZ en de Stichting aangewezen. De Raad merkt daarbij op dat het om genoemde praktische bezwaren te ondervangen mogelijk is om ter zake van de benodigde zorg gezamenlijk onderzoek te verrichten en/of gezamenlijk een besluit te nemen, ieder voor de zorg waarvoor hij bevoegd is te indiceren. CRvB 7 december 2011, LJN BU7830 (bevestiging uitspraak 17 februari 2010, BL7152) RO 3.1. In zijn uitspraak van 17 februari 2010, LJN BL7152, heeft de Raad in een vergelijkbare zaak tussen partijen overwogen dat niet CIZ maar de stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt (hierna:de Stichting) bevoegd is om over de voor appellante noodzakelijke AWBZ-zorg een indicatiebesluit te nemen. Daartoe heeft de Raad overwogen dat als een jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg, de Stichting het bevoegde orgaan is om een indicatiebesluit af te geven voor zover de zorg verband houdt met die aandoeningen of problemen. Gelet op de medische gegevens van appellante heeft de Raad geoordeeld dat uitsluitend de Stichting in dit geval bevoegd was tot het nemen van de indicatiebesluiten. De Raad ziet op grond van de medische gegevens over appellante geen aanleiding nu anders te oordelen. Rb Zwolle 23 augustus 2010, LJN: BN5511 (verdeling CIZ en BJZ niet duidelijk) RO 2.1 Verzoekers, beiden geboren op (..2001), hebben door een onbekende hersenaandoening een verstandelijke beperking, een ontwikkelingsachterstand, een stoornis in het autistisch spectrum en epilepsie. 4.1. Zoals de Centrale Raad van Beroep in een reeks van uitspraken heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 februari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BL7152), volgt uit het samenstel van relevante bepalingen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), het Jurin, December 2012
Zorgindicatiebesluit, de Wet op de jeugdzorg (WJZ) en het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg dat, indien een jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg, de stichting die een Bureau Jeugdzorg (BJZ) in stand houdt het bevoegde bestuursorgaan is om een indicatiebesluit af te geven op grond waarvan aanspraak op die AWBZ-zorg bestaat, voor zover deze zorg verband houdt met genoemde aandoeningen of problemen. Verweerder is uitsluitend bevoegd wat betreft het indiceren van jeugdigen, ter zake van zorg die geen verband houdt met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem. 4.2. Niet gebleken is dat verweerder zich bij het nemen van de indicatiebesluiten aandacht heeft besteed aan deze bevoegdheidskwestie. De voorzieningenrechter heeft deze kwestie daarom bij brief van 1 juni 2010 onder de aandacht van verweerder gebracht en verweerder verzocht hieromtrent een standpunt in te nemen. 4.3. Verweerder heeft naar aanleiding van de brief van de voorzieningenrechter contact opgenomen met het BJZ Flevoland. 4.4. Op 21 juni 2010 heeft het BJZ verweerder laten weten de stukken bestudeerd te hebben en “niet de expertise en deskundigheid te hebben om iets te zeggen over de nodige behandeling/zorg welke sec nodig is voor de psychiatrische component”. Bij brief van 8 juli 2010 heeft het BJZ aangegeven “inhoudelijk akkoord” te gaan met de indicatiestellingen van verweerder en verweerder “te volgen bij het vaststellen van de beperkingen ten aanzien van de psychiatrische grondslag” van verzoekers. 4.5. Hoewel de voorzieningenrechter niet duidelijk is wat het BJZ nu precies voorgehad heeft met de reacties van 21 juni en 8 juli 2010 meent de voorzieningenrechter wel te kunnen constateren dat het BJZ met partijen van mening lijkt dat hier een dubbele grondslag aan de orde is. Ook de voorzieningenrechter gaat hier vooralsnog vanuit. 4.6.4. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aangewezen in het kader van deze voorlopige voorzieningen te handelen alsof verweerder integraal bevoegd is ten aanzien van de indicatiebesluiten van verzoekers. Wanneer op een later tijdstip alsnog duidelijkheid komt over de verdeling van de bevoegdheid tussen verweerder en het BJZ ligt het op hun weg te zorgen dat deze verdeling alsnog op de juiste wijze wordt doorgevoerd. CRvB 17 februari 2010, LJN 7216 (bevestigd uitspraak van 17 februari 7152) 1.1 Betrokkene, geboren [in] 2001, heeft een verstandelijke handicap en een psychiatrische aandoening genaamd Autisme Spectrum Stoornis (hierna: ASS). 1.5 CIZ heeft eerste indicatie afgegeven. 4.1.8. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WJZ heeft een stichting die een bureau jeugdzorg in stand houdt (hierna: Stichting) tot taak te bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen, dan wel in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde ene jeugdige, die het onbedreigd opgroeien van een jeugdige belemmeren.
Jurin, December 2012
4.1.9. In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de WJZ is bepaald dat tot de in artikel 5, eerste lid, van de WJZ bedoelde taak behoort het vaststellen of een cliënt is aangewezen op jeugdzorg waarop ingevolge de WJZ aanspraak bestaat of op zorg, bestaande uit bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen waarop ingevolge de AWBZ dan wel ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet aanspraak bestaat. 4.2.1. De Raad concludeert uit het samenstel van de onder 4.1 genoemde bepalingen dat, indien een jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg, de Stichting het bevoegde bestuursorgaan is om een indicatiebesluit af te geven op grond waarvan aanspraak op die AWBZ-zorg bestaat, voor zover deze zorg verband houdt met genoemde aandoeningen of problemen. CIZ is voor het indiceren van jeugdigen uitsluitend bevoegd ter zake van zorg die geen verband houdt met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem. 4.2.3. Het feit dat deze bevoegdheidsverdeling bij jeugdigen met een dubbele grondslagproblematiek in de uitvoering op praktische bezwaren stuit (twee onderzoeken, dubbele besluiten, mogelijke doublures in geïndiceerde functies) kan aan de uit de wet voortvloeiende bevoegdheidsverdeling niet afdoen. Onder verwijzing naar inmiddels vaste jurisprudentie van deze Raad, waarin is aangegeven dat een indicatiebesluit gelet op de samenhang tussen de - mogelijk - te indiceren zorgfuncties, één en ondeelbaar is (vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 november 2007, LJN BB9311), acht de Raad onderlinge afstemming van de besluitvorming door CIZ en de Stichting daarbij aangewezen. De Raad merkt daarbij op dat het om genoemde praktische bezwaren te ondervangen mogelijk is om ter zake van de benodigde zorg gezamenlijk onderzoek te verrichten en/of gezamenlijk een besluit te nemen, ieder voor de zorg waarvoor hij bevoegd is te indiceren. 4.2.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat CIZ niet bevoegd was om te besluiten ten aanzien van de AWBZ-zorg ten behoeve van betrokkene, voor zover deze verband houdt met zijn psychiatrische beperking. Reeds op deze grond komt het besluit van 27 december 2007 voor vernietiging in aanmerking. De Raad merkt daarbij op geen aanleiding te zien voor een gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 27 december 2007 in verband met de onder 4.2.3 aangegeven noodzakelijke afstemming van de besluitvorming door CIZ en de Stichting. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 25 april 2007 te herroepen, CIZ op te dragen de aanvraag, voor zover deze betreft het indiceren van AWBZ-zorg verband houdende met de bij betrokkene vastgestelde psychiatrische beperking, door te leiden naar de Stichting en om opnieuw - na afstemming met de Stichting - op de aanvraag te beslissen, voor zover deze betreft het indiceren van AWBZ-zorg verband houdende met de bij betrokkene vastgestelde verstandelijke beperking. De Raad stelt daartoe een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. CRVB 3 maart 2010, LJN: BL8933 (bevestiging van uitspraken van 17 februari 2010). 1.1 Appellant, geboren [in] 1992, is bekend met een licht verstandelijke beperking en een pervasieve ontwikkelingsstoornis met daarbij kenmerken van ADHD.
Jurin, December 2012
4.5.9. Ingevolge artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (Stb. 2004, 703) zijn als vormen van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de WJZ aangewezen: huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ in verband met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychosociaal probleem, doch slechts voor zover deze zorg of het verblijf betrekking heeft op een jeugdige. 4.6. De Raad concludeert uit het samenstel van de onder 4.5 genoemde bepalingen dat, indien een jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg, de Stichting het bevoegde bestuursorgaan is om een indicatiebesluit af te geven op grond waarvan aanspraak op die AWBZ-zorg bestaat, voor zover deze zorg verband houdt met genoemde aandoeningen of problemen. CIZ is uitsluitend bevoegd wat betreft het indiceren van jeugdigen, ter zake van zorg die geen verband houdt met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem. Rechtbank Almelo (10/555 AWBZ A1 V) Niet gepubliceerd Verzoeker, geboren op 30 april 1998, heeft een stoornis in het autistisch spectrum, is beneden intelligent en hij heeft visuele beperkingen en een motorische ontwikkelingsachterstand. In verband hiermee is verzoeker op grond van de AWBZ geïndiceerd voor begeleiding individueel (klasse 1, 0-1,9 uur per week). Uit de gedingstukken blijkt dat de IPGbehandeling is geadviseerd voordat de uiteindelijke diagnose PDD-NOS is gesteld bij verzoeker. BJZ heeft als bevoegd orgaan geïndiceerd.
Jurin, December 2012
Overige literatuur: Licht Verstandelijk Gehandicapte jongeren: wachtlijsten en onduidelijkheid over indicatie1 De zorg voor LVG-jongeren is volgens de respondenten goed georganiseerd binnen de sector zelf. In de praktijk regelt het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) de indicatie. De problemen die er zijn betreffen veelal de wachtlijsten. Bij gebrek aan plaatsen wordt het Bureau Jeugdzorg ingezet te overbrugging van deze periode. In de praktijk blijkt dat de Bureaus Jeugdzorg wel te maken krijgen met aanmelding van jongeren met LVG-problematiek. Er is een schemergebied waarin er enerzijds onduidlijkheid bestaat over de diagnose van de LVG-problematiek en anderzijds er vaak sprake is van een meervoudige problematiek.
1
M. Steketee, M. Vandenbroucke, R. Rijksschroef, Jeugdzorg houdt niet op bij 18 jaar, 2009. (Verwey-Jonker Instituut).
Jurin, December 2012