Vanaf 2015 zijn er veel kleine veranderingen. In de bijdrage worden de belangrijkste hiervan op een rijtje gezet.
Wetgeving en jurisprudentie voor 2015 Drs. J.E. van den Berg Wetgeving wordt steeds lastiger bij te houden. Was het vroeger zo dat de wetgeving veelal in het laatste kwartaal van het voorgaande jaar werd gemaakt, tegenwoordig wordt nieuwe wetgeving ook al in voorgaande jaren gemaakt. De akkoorden die het kabinet met de oppositie sloot zijn van 2013 en 2014. De veranderingen op pensioengebied zijn dan ook al in 2013 en eerder in het Parlement aangenomen. Eind 2014 is er wel nog strijd gevoerd over het nettopensioen en de nettolijfrente. Hetzelfde geldt voor het zorgstelsel en de AOW. Deze onderwerpen zijn de aflopen maanden uitgebreid in het Vakblad voor Financiële Planning behandeld1 en zullen daarom niet in deze bijdrage aan de orde komen. Tussen alle grote veranderingen door lopen kleinere aanpassingen; soms met aanvullend beleid en/of jurisprudentie. In deze bijdrage wordt een aantal van deze kleinere aanpassingen besproken.
Aangifte inkomstenbelasting 2014 Hoewel voor het belastingjaar 2014 van toepassing wordt toch kort stil gestaan bij een beleidsaanpassing van de datum dat deze aangifte moet zijn ingediend. Iedereen die belastingaangifte over 2014 moet doen, kan vanaf 1 maart 2015 aangifte doen. Hiervoor kan de vooraf ingevulde aangifte worden gebruikt. Men krijgt een maand langer de tijd om de gegevens te controleren en waar nodig aan te vullen. De aangifte moet vóór 1 mei 2015 binnen zijn. Alleen voor de aangifte inkomstenbelasting 2014 jaar wordt dus afgeweken van de bekende 1 april. Er is een aangifte-app voor degene die de aangifte zonder wijziging wil insturen. In deze app zijn voor 2014 ook de hypotheekgegevens opgenomen. Hierdoor kan een grotere groep mensen gebruik maken van de app. Aangifte doen kan dus in maart én april. Degene die in de maand maart aangifte doet, krijgt nog voor 1 juli 2014 bericht van de fiscus. Bij aangiften die in april binnenkomen probeert de Belastingdienst óók voor 1 juli bericht te geven.
Digitaal aangifte doen Vanaf 1 juli 2015 kan er digitaal aangifte worden gedaan van een huwelijk, partnerschap, ondertrouw, geboorte of overlijden. De invoering van digitale aangifte gaat gefaseerd. Digitaal kunnen persoonlijke gegevens worden aangegeven of gewijzigd. De gemeente controleert de gewijzigde gegevens bij de Basisregistratie Personen (BPR). Het wordt ook mogelijk via internet uittreksels en afschriften van akten aan te vragen. De mogelijkheid om persoonlijk aangifte te doen bij de gemeente blijft bestaan. Vanaf 1 juli 2015 wordt gestart met elektronische aangifte voor overlijden. Daarna voor de aangifte van huwelijk en geregistreerd partnerschap. En als laatste voor geboorteaangifte (gepland in 2016). 1
M.C.B. Bril, Witteveen 2015, VfP 2014/11, blz. 21, G. Hosmar, Wat verandert er in het zorggebouw, VfP 2014/10, blz. 15 en S. Schraders, Ontslagrecht, VfP 2014/5, blz. 32.
1
Buitenlandse belastingplicht Per 1 januari 2015 is, binnen de inkomstenbelasting, het keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen vervallen. De nieuwe regeling (art. 7.8 Wet IB 2001) leidt er toe dat een niet-inwoner onder voorwaarden in Nederland dezelfde fiscale faciliteiten kan genieten als een inwoner van Nederland.2 Om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
men moet inwoner zijn van een lidstaat van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte (Liechtenstein, Noorwegen en IJsland), Zwitserland of de BES eilanden en in de belastingheffing van die andere staat worden betrokken; het inkomen moet voor meer dan 90% in Nederland zijn onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting (of men moet aan nog nader te formuleren voorwaarden in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting voldoen ); er moet een inkomensverklaring van de belastingautoriteit van de woonstaat aan de Nederlandse Belastingdienst worden overlegd.
De inkomensverklaring In de inkomensverklaring moet de belastingautoriteit uit het woonland verklaren wat het inkomen is, dat volgens die belastingautoriteit in het woonland niet in Nederland is belast. Het is de bedoeling dat deze verklaring helpt bij het vooraf toetsen of recht bestaat op Nederlandse fiscale faciliteiten. Dit voorkomt dat de Belastingdienst ten onrechte uitbetaalde bedragen achteraf moet zien in te vorderen in het buitenland. De inkomensverklaring is pas nodig bij de aangifte inkomstenbelasting 2015 (dus niet bij aanvraag van een voorlopige aanslag 2015). Nog niet alle eisen aan de inkomensverklaring zijn al bekend. Deze worden nog gepubliceerd Veel Nederlanders zijn in België of Duitsland gaan wonen voor de mooie en goedkope huizen. Als zij in Nederland (blijven) werken en daarmee voldoen aan de 90%-eis verandert er voor hen weinig.
Wonen Eigenwoningforfait Ondanks de discussie vorig jaar over de ‘stiekeme’ verhoging van het eigenwoningforfait is het percentage voor 2015 wederom aangepast. Tabel eigenwoningforfait 2015 Als de WOZ-waarde meer is maar niet dan meer dan
bedraagt het forfait
-
€ 12.500
Nihil
€ 12.500
€ 25.000
0,30%
€ 25.000
€ 50.000
0,45%
€ 50.000
€ 75.000
0,60%
€ 75.000
€ 1.040.000 0,75%
Voor de waarde boven €
€ 7.875 vermeerderd met 2,05% van de
2
Zie voor een uitgebreide behandeling van de nieuwe voorwaarden, C. Douven, Kwalificerende buitenlandse belastingplicht, VfP 2014/12, blz. 2.
2
1.050.000 geldt
eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.050.000
Sinds 1 januari 2009 is het maximum in het eigenwoningforfait vervallen. In de jaren 2010 tot en met 2016 wordt het eigenwoningforfait voor een woningwaarde boven € 1.050.000 jaarlijks verhoogd. In 2016 zal het huidige percentage van 0,75% gelden voor een waarde van € 75.000 tot € 1.050.000. Voor een waarde vanaf € 1.050.000 geldt een percentage van 2,35%. Dat bedrag van € 1.050.000 wordt jaarlijks nog met inflatiecorrectie verhoogd. Woning in aanbouw Er is sprake van een ‘eigen woning’ als de woning in aanbouw is en de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij ‘binnen het kalenderjaar of een van daarop volgende drie jaren’ die woning als hoofdverblijf betrekt. In een tweetal arresten heeft de Hoge Raad het begrip ‘woning in aanbouw’ verder uitgelegd.3 De Hoge Raad sloot aan bij de discussie in de Tweede Kamer tijdens de invoering van de Wet IB 2001. Het begrip ‘woning in aanbouw’ wordt naar het spraakgebruik ingevuld. Er is pas een ‘woning in aanbouw’ vanaf het moment van aanvang van de (feitelijke) bouwkundige werkzaamheden. In de praktijk leidt dit tot ongelukkige uitkomsten. Stel dat er in november grond wordt gekocht, waarna in februari de bouw pas begint. De rente over de financiering van de aankoop van de grond lijkt dan van november t/m januari niet aftrekbaar. Met deze uitkomst is de staatsecretaris van financiën ook niet gelukkig. In de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2015, blz. 44, heeft hij het volgende gezegd. De wetgever beoogde ook in de situatie dat concrete stappen zijn gezet waaruit naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat de bouwwerkzaamheden binnen afzienbare tijd gaan beginnen, sprake te laten zijn van een woning in aanbouw. Vooruitlopend op een wetswijziging om dit standpunt op te nemen, wordt bij beleidsbesluit goedgekeurd dat de huidige praktijk wordt voortgezet. De arresten zijn daarom niet van invloed op de huidige wijze van beoordeling van de aftrekbaarheid van bouwrente, hypotheekrente of de kosten die verband houden met het aangaan van een hypotheek. Dat betekent, in zijn opinie, dat de woning echt, als hoofdverblijf, moet worden betrokken in het lopende jaar of de drie opvolgende jaren. Het is voldoende dat de eigenaar bezig is met serieuze voorbereidingen.4 In dat geval is de rente over de periode (uit onze casus) van november t/m januari aftrekbaar. Verzoeken aan de Staatssecretaris van Financiën om deze termijn te verlengen, worden afgewezen. Voor de adviseur betekent dit dat hij zijn klant moet adviseren, bij aankoop van grond, altijd alle brieven en mails te bewaren. Op deze manier is te bewijzen dat de voorbereidingen voor de bouw zijn begonnen. Denk aan het vragen op wijziging bestemmingsplannen, bouwvergunningen, offertes, e.d. Ongelukkig is dat de staatssecretaris bij de overdrachtsbelasting een ander standpunt lijkt in te nemen. Bij de koop van een woning is 2% overdrachtsbelasting verschuldigd. Grond, bestemd 3
HR 3 oktober 2014, nr. 13/02761, ECLI:NL:HR:2014:2871 en HR 3 oktober 2014, nr. 13/00471, ECLI:NL:HR:2014:2872. 4 Besluit van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M, Staatscourant 2009, nr. 18386.
3
voor woningbouw, valt, volgens de rechter, niet onder het verlaagde tarief.5 In deze situatie heeft de staatssecretaris geen ruimere uitleg gegeven aan het begrip woning (in aanbouw). Er is pas sprake van een woning (voor de overdrachtsbelasting) als er heipalen in de grond zitten.6 Een gemiste kans om begrippen in, twee zo zeer, bij elkaar horende belastingen op dezelfde wijze te definiëren. Tarief aftrek kosten eigen woning Sinds 2014 verlaagt de overheid het maximale aftrektarief in de 4e schijf van 52% stapsgewijs naar 38%. Dit gebeurt in stappen van 0,5% per jaar. Voor 2015 geldt een tarief voor de aftrek van 51%. Voorbeeld Paul’s belastbare inkomen uit werk en woning voor aftrek van de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning (maar inclusief EWF) bedraagt € 70.000. Hij betaalt in 2015 € 9.000 aan eigenwoningrente. Zijn belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt dan € 61.000. Paul trekt dus het gehele bedrag aan rente af tegen het tarief in de vierde schijf en krijgt daardoor te maken met de tariefsaanpassing. Zonder tariefsaanpassing bedraagt het fiscale voordeel ter zake van de door hem betaalde rente 52% van € 9.000, hetgeen neerkomt op € 4.680. Echter, in 2015 bedraagt het aangepaste tarief 51%. Hierdoor is het fiscale voordeel geen € 4.680, maar € 4.590 (51% van € 9000). Het verschil van € 90 is het bedrag dat Paul in 2015 is verschuldigd als gevolg van de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning. Paul is het tabeltarief verschuldigd over € 61.000 alsmede een additioneel belasting bedrag van €90 als gevolg van de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning.
Aftrek van rente restschulden eigen woning mag 15 jaar lang De rente over een restschuld kan voortaan 15 jaar in aftrek worden gebracht (art. 3.120a Wet IB 2001). Tot en met 2014 gold een termijn van 10 jaar. Dit leidt tot het volgende overzicht. Voor de restschuld geldt geen annuïtaire aflossingsverplichting. Van planningsperspectief en vanuit de zorgplicht is het wel wenselijk met de klant een aflossingsschema a af te spreken. Restschuld ontstaan Voor 29 oktober 2012
29 oktober 2012 t/m 31 december 2017 Vanaf 1 januari 2018
Periode aftrekbare Bijzonderheden rente Niet aftrekbaar Beroep op hardheidsclausule wordt geweigerd (Memorie van Antwoord Belastingplan 2015, blz. 16). 15 jaar aftrekbaar Niet aftrekbaar
Art. 3.120a, tweede lid.
Hoge schenking Tot en met 31 december 2014 was er de mogelijk maximaal € 100.000 belastingvrij te schenken. De ontvanger moest wel bewijzen dat het geld ook is gebruikt voor de toegestane doelen. Deze doelen zijn:
5 6
financiering van aankoop of onderhoud eigen woning; aflossing van bestaande eigenwoningschuld; aflossing van een restschuld.
Rechtbank Arnhem 7 augustus-2012, nr. AWB 11/5473, V-N Vandaag 2012/2034. Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M, V-N 2011/36.6.
4
Indien men deze schenking in 2014 heeft ontvangen en van de verruimde vrijstelling gebruik wil maken, is het noodzakelijk een aangifte te doen voor de schenkbelasting. Dit moet dan vóór 1 maart 2015 De mogelijkheid van deze schenking is sinds 1 januari 2015 verdwenen, maar geldt nog wel indien het, in 2014, geschonken geld nog niet helemaal is besteed aan de nieuwe woning, omdat deze nog in aanbouw is. Hierbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing.
de woning in aanbouw voor de inkomstenbelasting een eigen woning wordt; de schenking in 2014 is ontvangen; uiterlijk 31 december 2014 de bouwgrond, het recht van erfpacht, het recht van opstal of het appartementsrecht via een notariële akte is geleverd (een koop- of aanneemovereenkomst met een projectontwikkelaar is dus onvoldoende). Er hoeft (nog) geen aanneemovereenkomst voor de bouw van de woning te zijn gesloten op 31 december 2014; in 2014 al ten minste 10% van het geschonken bedrag al is besteed door vervallen bouwtermijnen te betalen of om de bouwgrond, het recht van erfpacht, het recht van opstal of het appartementsrecht aan te kopen. Een storting in een bouwdepot geldt niet als besteding; de rest van het geld in 2015 wordt gebruikt voor de eerstvolgende bouwtermijnen.
Aftrek kosten levensonderhoud kinderen vervalt Bepaalde aftrekposten verminderen het belastbaar inkomen. De aftrek van kosten voor het levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar is in 2015 vervallen. Dit kan grote financiële gevolgen hebben voor mensen die kinderen onderhouden jonger dan 21 jaar. Overigens is de alimentatie geïndexeerd met 0,8% in 2015. Dat wil zeggen dat deze in beginsel wordt verhoogd met 0,8%. Vanwege de aftrekbeperking van kinderalimentatie, kan de alimentatieplichtige echter verzoeken een nieuwe berekening naar draagkracht te maken. Dit betekent overleg tussen ex-partners om een oplossing te vinden voor eventuele liquiditeitsproblemen.
Levensloopregeling op herhaling Degenen die in 2013 geen gebruik hebben gemaakt van de afkoop levensloopregeling kunnen dat in 2015 alsnog doen. Als het hele levenslooptegoed in 2015 wordt opgenomen is de volgende belasting verschuldigd.
over 80% van het levenslooptegoed dat op 31 december 2013 aanwezig was en over 100% van het tegoed dat na 31 december 2013 is opgebouwd.
Voor elk jaar dat tot en met 31 december 2011 is gespaard in de levensloopregeling, wordt een levensloopverlofkorting verrekend. De hoogte van de korting is (voor 2015) is € 207 per gespaard jaar. Uit jurisprudentie blijkt dat de levensloopverlofkorting ook geldt voor de jaren dat er niet is gespaard (maar wel rente is bijgeschreven).7 Voor de adviseur speelt nu de vraag of de klant gebruik moet maken van deze (waarschijnlijk laatste) afkoopmogelijkheid. Het voordeel kan liggen in het lagere tarief en de flexibele beschikbaarheid van het bedrag. Nadeel is dat, als de opbrengst niet in 2015 wordt
7
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 augustus 2014, AWB-14_4093, ECLI:NL:RBZWB:2014:6319.
5
geconsumeerd (of belegd in beleggingen die in box 3 zijn vrijgesteld), er vanaf 1 januari 2016 vermogensrendementsheffing over verschuldigd is.
Aftopping pensioen en invoering nettopensioen en –lijfrente Bril heeft in zijn bijdrage in VfP een goed overzicht gegeven van de nieuwe spelregels rond de aftopping van de opbouw pensioen en de invoering van het nettopensioen en de –lijfrente.8 In een aanvullend besluit heeft de staatssecretaris van financiën aangegeven hoe om te gaan met deeltijdsituaties.9 Hieronder worden de vier meest relevante vragen en antwoorden gegeven. Vraag 4 Een werknemer met een fulltime dienstverband van 38 uur per week werkt 40 uur per week en verdient € 104.000. Wat impliceert dit voor zijn pensioenopbouw in 2015? In deze situatie geldt de begrenzing die artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 voorschrijft. In 2015 kan de werknemer over een pensioengevend loon van € 100.000 (na aftrek AOW-franchise) pensioen opbouwen. Voorwaarde is wel dat de werkgever niet over een hoger loon pensioen toezegt dan over € 100.000. Wanneer de werkgever pensioen toezegt over € 104.000, dan wordt de volledige pensioentoezegging onzuiver. Dit heeft tot gevolg dat de volledige pensioenaanspraak in de heffing wordt betrokken en bovendien een revisierente van in principe 20% is verschuldigd. Vraag 6 Een werknemer heeft twee dienstbetrekkingen. In de eerste dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,5 verdient hij € 50.000. In de tweede dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,6 verdient hij € 60.000. Hoe verloopt voor deze werknemer de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2015? Deze werknemer bouwt in de eerste dienstbetrekking pensioen op over ten hoogste € 100.000 x 0,5 = € 50.000 en in de tweede dienstbetrekking over € 100.000 x 0,6 = € 60.000. Deze werknemer bouwt in totaal dus pensioen op over € 110.000, waarbij per dienstbetrekking de pro rata AOW-franchise in aanmerking moet worden genomen. Het overschrijden van de aftoppingsgrens van € 100.000 is toegestaan, mits het om reële gevallen gaat. Constructies, gericht op het ontgaan van de aftoppingsgrens, zullen door de Belastingdienst worden bestreden. Vraag 8 Een werknemer heeft twee dienstbetrekkingen. In de eerste dienstbetrekking met een deeltijdfactor van 0,8 verdient hij € 80.000 en in de tweede dienstbetrekking met deeltijdfactor 0,2 verdient hij € 50.000. Hoe verloopt voor deze werknemer de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2015?
8
M.C.B. Bril, Witteveen 2015, VfP 2014/11, blz. 21. Brief aan de voorzittre van de Tweede Kamer, 11 december 2014, nr. DB/2014/502U, http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2014Z21984&did=2014D46127. 9
6
In de eerste dienstbetrekking bouwt deze werknemer ten hoogste pensioen op over € 100.000 x 0.8 = € 80.000 in de tweede dienstbetrekking bouwt deze werknemer pensioen op over € 100.000 x 0,2 = € 20.000. Deze werknemer bouwt dus in twee deeltijddienstbetrekkingen pensioen op over in totaal € 100.000, waarbij per dienstbetrekking de pro rata AOW-franchise in aanmerking moet worden genomen. Vraag 9 Een werknemer heeft een dienstbetrekking in deeltijd. De deeltijdfactor bedraagt 0,6 en de werknemer verdient € 80.000. Over welk salaris kan deze werknemer vanaf 1 januari 2015 pensioen opbouwen? De aftoppingsgrens voor deze werknemer ligt op € 100.000 x 0,6 = € 60.000. Hij kan dus over € 60.000 verminderd met de pro rata AOW-franchise pensioen opbouwen. Samenloop dienstbetrekking en ondernemerschap Met betrekking tot de aftopping is het mogelijk om binnen een dienstbetrekking en het voeren van een IB-onderneming over een hoger bedrag dan € 100.000 op te bouwen. Stel iemand heeft een dienstbetrekking (voor 19 uur) met een pensioengevend salaris van € 40.000 en een IB-onderneming net een winst van € 80.000. Over € 40.000 kan pensioen worden opgebouwd en, via de oudedagsreserve, kan een over de winst van € 80.000 een lijfrente worden gekocht. Theoretisch is het mogelijk om, bij een winst van boven de € 100.000 ook nog deel te nemen aan een nettolijfrente.
Gouden handdruk van voor 2001 Een gouden handdruk die voor 2001 is omgezet in een stamrecht maar nog niet tot uitkering is gekomen, is, de volgende uitspraak van het Kifid, interessant voor de advisering aan exechtgenoten. Het Kifid heeft op 12 november 2014 namelijk uitspraak gedaan in een zaak die is aangespannen door de ex-echtgenote van een overleden verzekerde op een stamrechtlijfrente.10 Volgens de begunstiging zoals die op de polis stond, zou ze niet begunstigd zijn na overlijden. De ex-echtgenote vond echter dat ze wel recht had op een uitkering. De casus In december 2000 wordt de ex-echtgenoot ontslagen. Hij krijgt een gouden handdruk en zet deze om in een uitgesteld stamrecht in de vorm van een lijfrente. De verzekerde was op dat moment getrouwd. In 2009 is hij gescheiden. In 2011 overleed de verzekerde, zonder dat het stamrecht al in de uitkeringsfase was gekomen. De verzekerde heeft, bij zijn overlijden, partner noch kinderen. De ex-echtgenote stelt dat zij nu recht heeft op periodieke uitkeringen uit het stamrecht, maar de verzekeraar vindt van niet. De begunstiging bij overlijden op de polis luidde. -
Echtgenoot of partner in de zin van artikel 11 lid 1e sub 1 van de wet op de loonbelasting. Kinderen tot 30 jaar in de zin van artikel 11 lid 1e sub 1 van de wet op de loonbelasting.
10
Niet-bindende Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-408 d.d. 12 november 2014, www.kifid.nl/fileupload/jurisprudentie/GeschillenCommissie/2014/Uitspraak_2014-408.pdf
7
-
Bij overlijden van de verzekerde en bij ontstentenis van de eerste en tweede bevoordeelde vervalt de bevoordeling aan de verzekeraar. “
Het artikel waarnaar wordt verwezen, bestaat (in 2011) niet meer. Tot en met 31 december 2000 luidde art. 11, lid 1e sub 1: “deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende periodieke uitkeringen die niet later ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt of in periodieke uitkeringen die bij zijn overlijden ingaan en toekomen aan zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot dan wel degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert of heeft gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn bestaat, of aan zijn kinderen of pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt; “
De verzekeraar stelt dat de ex-echtgenote nu eenmaal geen echtgenoot is en dus geen begunstigde. De ex-echtgenote stelt dat ook de ‘gewezen echtgenoot’ in het artikel staat, waardoor zij recht op een uitkering heeft. Ze stelt dat deze mogelijke begunstigden allemaal tegelijk vallen onder de eerste begunstiging. Met dit argument is de Geschillencommissie het niet eens, omdat er anders tegelijkertijd verschillende eerste begunstigden zouden zijn als de ex-echtgenoot hertrouwd zou zijn. En dat kan niet. De ex-echtgenote krijgt toch gelijk. Hiervoor zijn verschillende redenen: -
Bij aanvang van de verzekering is geen afwijkende begunstiging opgenomen. Deze zou daarom bij een ‘gewone’ verzekering moeten zijn: a. de verzekeringnemer, b. diens weduwe/weduwnaar/geregistreerd partner, c. diens kinderen en d. diens erfgenamen. De enige reden dat dit niet gedaan is, zijn de fiscale voorwaarden die golden voor stamrechten.
-
Met de omschrijving van de begunstiging is dus geen verzekeringstechnische afwijking beoogd. De verzekeraar zou eigenlijk ook de ex-echtgenoot hierin hebben moeten opnemen, omdat dit wel ook een fiscale mogelijkheid was. De beschrijving van de begunstigde is daarom te beperkt geformuleerd.
-
De verzekeraar is er bij het aangaan van de stamrechtlijfrente ook vanuit gegaan dat mevrouw de begunstigde zou zijn. Ook geeft de verzekeraar toe dat na de echtscheiding zonder meer een verzoek had kunnen worden ingediend om de begunstiging te wijzigen, zodat zijn ex-echtgenote begunstigde was geworden. Dat verzoek zou zonder meer zijn geaccepteerd.
-
De ex-echtgenote was als enig erfgenaam benoemd.
Door deze optelsom van argumenten, ligt het in de lijn der verwachting dat altijd bedoeld was dat de ex-echtgenote de uitkeringen zou genieten als haar ex zou overlijden. In redelijkheid en billijkheid mag de verzekeraar dan ook geen beroep doen op de volgens de letter niet kloppende begunstiging, die gewoon te beperkt was geformuleerd. De uitkeringen (met een totale contante waarde van bijna € 328.000) komen toe aan de ex-echtgenote.
Pensioen in eigen beheer Blijft de mogelijkheid van pensioen in eigen beheer of wordt deze mogelijkheid afgeschaft? De staatssecretaris heeft in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat hij zo spoedig mogelijk maar in ieder geval vóór het meireces met een nadere uitwerking van mogelijke
8
oplossingsrichtingen zal komen. Vervolgens komt er een debat in de Tweede Kamer. Zodra hieruit een duidelijke voorkeur voor een bepaalde oplossingsrichting blijkt, zal een en ander in een wetsvoorstel worden vervat. Zorgvuldigheid gaat hem daarbij boven snelheid. Zijn doel is echter wel het wetsvoorstel per 1 januari 2016 in werking te laten treden.11
Gebruikelijk loon De gebruikelijk loonregeling houdt in dat een aanmerkelijkbelanghouder wordt geacht een loon te krijgen dat normaal is voor het niveau en de duur van zijn arbeid. Het gebruikelijk loon voor 2015 (en 2014) bedraagt € 44.000 (art. 12a Wet LB 1964). Als het loon, dat anderen bij de meest vergelijkbare werkzaamheden verdienen, afwijkt geldt, voor 2015, een fictief loon van 75% (2014: 70%) van het hogere gebruikelijk loon, maar ten minste € 44.000. Er is wel een tegenbewijsregeling. Nieuw in 2015 is dat in de wettekst nu 'meest vergelijkbare dienstbetrekking' staat. Tot en met 2014 stond hier 'soortgelijke dienstbetrekking'. Daarmee krijgt de Belastingdienst sneller de mogelijkheid om te stellen dat het ontvangen loon moet worden aangepast. Is het gebruikelijk loon € 5.000 of lager? Bij een gebruikelijk loon van € 5.000 of lager, dient het werkelijk ontvangen loon te worden aangegeven. De grens van € 5.000 geldt voor het totaal van de werkzaamheden voor alle vennootschappen of coöperaties waarin de dga een aanmerkelijk belang hebt. De grens geldt dus niet per onderneming.
Tenslotte Adviseren blijft ook in 2015 een belangrijke zaak. Een veelheid van (kleinere) wijzigingen in wet- en regelgeving vragen om een goed klantcontact. In dit licht eist de volgende uitspraak van de Kifid enige aandacht.12 De casus is als volgt. Een klant heeft een direct ingaand pensioen nodig. Omdat deze klant in het buitenland woont, mailt de adviseur enkele voorstellen met het verzoek hier uit te kiezen. Omdat hij niets hoort, mailt hij later nog een keer. Hier hoort hij ook niets meer op, waarna de adviseur de zaak laat liggen. De klant klaagt de adviseur aan, dat hij niet tijdig is geïnformeerd en daardoor schade heeft. Het Kifid geeft de klant gelijk, omdat de adviseur een postadres had en hij de offertes ook naar dat adres had moeten sturen. De adviseur heeft dus een, hem bekend, communicatiekanaal niet gebruikt. Om dit soort schades te voorkomen, kan een adviseur, het beste dus van meerdere communicatiekanalen gebruik maken en dat dan ook in het dossier op te nemen.
11 12
Brief aan de Tweede Kamer, 13 januari 2015, kenmerk DB2014-526 U. Kifid, nr. 2014-393 d.d. 28 oktober 2014.
9