KUL - VLGMS - UA - UGENT - HIVA - HUB
Meerjarenplan Steunpunt ORE Ondernemen en Regionale Economie Promotor-coördinator: Prof. dr. Joep Konings (K.U.Leuven)
15/12/2011
o
Inhoudstafel 1.
2.
Inleiding en overzicht ............................................................ :........................................................... 2 A.
Ondernemerscultuur in Vlaanderen ............................................................................................. 2
B.
Ontwikkeling en groei van KMOs .................................................................................................. 2
C.
Industriële clusters in Vlaanderen ................................................................................................ 3 Werkpakketten ................................................................................................................................5
Regional Data Warehouse ....................................................................................................................8 A.1 De cultureel-cognitieve dragers van ondernemerschapscultuur in Vlaanderen ............................ 11 A.2 De normatieve dragers van ondernemerschapscultuur in Vlaanderen .......................................... 15 A.3 Regionaal ondernemerschap _ Kapitaal en clusters ..........•........................................................... 19 B.1 Analyse van de populatie van startende ondernemingen in Vlaanderen ....................................... 23 B.4 De impact van de dynamiek van ondernemingen op de creatie en destructie van jobs ................. 36 C.1 Clusters van economische activiteit meten en analyseren ............................................................ 41 C.2 Het transformatieproces van de Vlaamse industrie op weg naar de "Fabriek van de Toekomst" ..46 C.3 Slimme specialisatie in Vlaanderen: naar een strategisch regionaal en subregionaal beleid .......... 51 C.4 Een nieuw detail handelsbeleid voor de Vlaamse regio in de post-Bolkestein periode ................... 58 3.
Aanvullende rubrieken ................................................................................................................... 62
4.
Managementluik ............................................................................................................................ 64
5.
Meerjarenbegroting ....................................................................................................................... 78
Lijst van figu.ren Figuur 1: Onderzoekstraject A - Ondernemerscultuur in Vlaanderen ........................................................ 5 Figuur 2: Onderzoekstraject B - Ontwikkeling en groei van KMO's ............................................................ 6 Figuur 3: Onderzoekstraject C - Ontwikkeling en evolutie van industriële clusters in Vlaanderen ............. 7
1
1.
Inleiding en overzicht
De wereldwijde economische crisis van de jongste jaren vergt een adequaat beleid dat een antwoord en perspectief biedt gericht op groei. Het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie (ORE) past hierin en neemt als uitgangspunt het pact 2020 dat door VIA werd uitgerold en waarin het nieuw industriebeleid (NIB) een belangrijke rol krijgt. Het steunpunt ORE is opgevat als een samenwerking tussen verschillende universitaire partners. Het wordt dagdagelijks geleid door de onderzoeksdirecteur van VIVES, Prof. J. Konings. De copromotoren van het steunpunt in het consortium, Prof. R. Beiderbos, Prof. L. Sleuwaegen, Prof. B. Merlevede, Prof. A. Verhetsel, Prof. J. Lepoutre, Prof. J. Lambrecht, Prof. L. Struyven zullen beschikbaar zijn voor dagelijkse assistentie en advies bij de organisatie en opvolging van de werking van het Steunpunt evenals bij dè"ondersteuning van de dagelijkse leiding. Zij zijn lid van het dagelijks bestuur van ORE. Het
steunpunt
wordt
thematisch
georganiseerd
volgens
drie
onderzoekssporen:
(i)
Ondernemerscultuur in Vlaanderen (Figuur 1), (ii) Ontwikkeling en doorgroei van KMOs (Figuur 2L en
(iii) Ontwikkeling en groei van industriële clusters in Vlaanderen (Figuur 3). De drie onderzoekslijnen worden verder onderverdeeld in 11 specifieke werkpakketten die elk dieper ingaan op relevante beleidsthema's. De werkpakketten omschrijven de onderzoeksvragen die op middellange termijn worden onderzocht enerzijds en anderzijds wordt capaciteit voorzien binnen deze werkpakketten om in te spelen op korte termijn onderzoeksvragen vanwege de overheid. Deze werkpakketten worden uitgevoerd door de verschillende leden en medewerkers in het consortium en in overleg met spoorwerkgroepen die de inhoudelijke opvolging verzorgen van de drie onderzoekssporen. De werkpakketten binnen elk onderzoeksspoor worden als volgt omschreven:
JL
Ondernemerscuh:uur in 'V]aam:ieren
(Al) De cultureel-cognitieve dragers van ondernemerschapscultuur in Vlaanderen (promotor: J. Lepoutre, VLGMS) (A2) De normatieve dragers van ondernemerschapscultuur in Vlaanderen (promotor: J. Lepoutre, VLGMS) (A3) Regionaal ondernemerschap - Kapitaal en clusters (promotor: B. Merlevede, UGent)
B. Ontwikkeling en groei van KMOs
2
(Bl) Analyse van de populatie van startende ondernemingen in Vlaanderen (promotor: J. Lepoutre, VLGMS) (B2) Groei en overleven van ondernemingen in Vlaanderen (promotor: L. Sleuwaegen, MSI, K.U.Leuven) (B3) Overnames en doorgroei van familiale ondernemingen (promotor: J. Lambrecht, HUB) (B4) De impact van de dynamiek van ondernemingen op de creatie en destructie van jobs (promotor: L. Struyven, HIVA, K.U.Leuven).
C. Ontwikkeling en evolu.tie van industriële dusters in Vlaanderen ,
(Cl) Meten en analyseren van clusters van economische ?ctiviteit (promotor: J. Konings, VIVES, K.U.Leuven) (C2) Het transformatieproces van de Vlaamse industrie op weg naar de "Fabriek van de Toekomst" (promotor: J. Konings, VIVES, K.U.Leuven) (C3) Slimme specialisatie in Vlaanderen: naar een strategisch regionaal en subregionaal beleid (promotor: A. Verhetsel, UA) (C4) Een nieuw detail handelsbeleid voor de Vlaamse regio in de post-Bolkestein periode (promotor: A. Verhetsel, UA). Bij de uitwerking van de hierboven aangehaalde werkpakketten gaat bijzondere aandacht naar de door de Vlaamse Raad voor het Wetenschapsbeleid geïdentificeerde clusters en speerpunten (VRWB, 2008; Vlaamse Regering, 2006), meer bepaald (i) Logistiek en Transport, (i i) IeT in de gezondheidszorg, (iii) Voeding en gezondheid, (iv) Nieuwe materialen en nanotechnologie, en (v) Energie en milieu.
Regional DataWarehouse Vermits de onderzoeksprojecten aanleiding geven tot het ontwikkelen van nieuwe regionale indicatoren, zal een regionale databank (Regional Data Warehouse, RDW) worden ontwikkeld die deze
regionale
gegevens
inventariseert
en
die
als
input
zal
dienen
voor
zowel
het
onderzoeksprogramma als korte termijn opdrachten van de overheid. Daarom zal dit in nauw overleg gebeuren met de overheid en binnen de spoorwerkgroepen. Dit laat het consortium eveneens toe om maximale synergiën te ontwikkelen tussen de verschillende werkpakketten en onderzoekssporen. Deze regionale databank zal op systematische manier worden geactualiseerd en ter beschikking gesteld van de Vlaamse administratie en het publiek. Het onderstaande adres geeft
3
een indicatie van de mogelijkheden die het RDW kan bieden aan derden in termen van statistische gegevens en hun interpretatie, zie http://www.econ.kuleuven.be/vives/chart2.html
Coörd.inatie van het steunpunt De samenwerking en afstemming met het beleid wordt gegarandeerd door de organisatie van spoorwerkgroepen. Deze werkgroepen worden thematisch georganiseerd en komen regelmatig samen (minstens één maal per trimester en indien nodig frequenter) voor het optimaal afstemmen en opvolgen van de onderzoekswerkzaamheden binnen elk van de drie onderzoekslijnen. Er wordt dus een spoorwerkgroep per onderzoeksspoor opgezet ver~its de werkpakketten binnen elk spoor nauw met elkaar aansluiten, zodat kruisbestuiving tussen de werkpakketten optimaal verloopt. De spoorwerkgroepen Probleemstelling,
beslissen
op
de
onderzoeksopzet,
verschillende
sleutelmomenten
onderzoeksvragen
en
methode
van
het
onderzoek.
worden
aan
de
spoorwerkgroepen voorgelegd. Deze werkgroepen laten ook toe om nauw de beleidsimplicaties en planning op te volgen ~innen elk spoor. Deze werkgroepen worden samengesteld in overleg met de administratie en bestaan uit de promotoren en co-promotoren van elk werkpakket binnen een onderzoeksspoor, aangevuld met vertegenwoordigers van de administratie en het kabinet. De functioneel aansturende minister beslist formeel over de samenstelling van de spoorwerkgroepen. De korte termijnopdrachten worden eveneens in deze spoorwerkgroepen voorgesteld en gepland (zie ook hoofdstuk 3). Ook via de leden van de Stuurgroep (bv. SERV) kunnen voorstellen gedaan worden voor korte termijnopdrachten. De spoorwerkgroepen kunnen aan de functioneel aansturende minister voorstellen doen om klankbordpanels te organiseren om het onderzoeksopzet of de -resultaten af te toetsen met een ruimere groep van stakeholders (ondernemersorganisaties, kenniscentra, sociale partners, ... ) Het
Steunpunt
wordt
gecontroleerd
door
de
Stuurgroep.
Zoals
omschreven
in
de
beheersovereenkomst, begeleidt en stuurt de Stuurgroep het Steunpunt voor wat betreft de beleidsgerichte activiteiten en indicatoren die door het Steunpunt worden ontwikkeld, zoals toegelicht in het onderzoeksprogramma. Ze controleert de financiële uitvoering van het meerjarenplan en de begroting. De samenstelling van de stuurgroep volgt de structuur zoals omschreven in de beheersovereenkomst. Verder is er de deelbeleidsraad die waakt over de afstemming tussen en de doorstroming van en naar het steunpunt en het beleid. De samenstelling van de beleidsraad en werking volgt de bepalingen van de beheersovereenkomst.
4
Studie van de verwachtingen over en conceptualisering van ondernemerschap, en de ontwikkeling van consistente meetmethoden in deze context
Het verfijnen van de relatie tussen cultuur en ondernemerschap, met bijzondere aandacht voor drempels en hefbomen
II I............................................................ .......
Databank over de penetratie van ondernemerschap in het onderwijs en het discours over ondernemerschap in de
Indicatoren over ondernemerschapscultuur in Belgische en Europese regio's - Benchmarking
Inzichten verwerven in Vlaams ondernemerschap en het identificeren van regionale en sectorale heterogeniteit in Vlaanderen
Indicatoren over regionale clusters van ondernemerschap
5
Het verwerven van indicatoren over sleutel kenmerken van starters in Vlaanderen en de analyse van hun prestaties na toetreding
Het in verband brengen van groeipotentieel met innovatie en de internationalisering van KMO's, en het beleid in Vlaanderen
"'" ~
STARTERS MONITORING data base I (twee-)jaarlijkse indicatoren van m sleutel kenmerken en dynamische processen
I I
""
"" ""-
m~~~~~~~
I
""
'" "
" "- "-
L_~~~~~~
i
"" '" ""-
""
Kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de evolutie van familiebedrijven in Vlaanderen na overdracht van eigendom
/' /'
'" '" "
'" '" " '"
l~~~~~~~
"
"
"-
" '" '"
'" "
I i
Longitudinale (5 jaar) survey van familiebedrijven na overdracht Regionale indicatoren en beleidsbriefings
I l ........................... _ _ _ .........
"-
""
""- "-
"
""
'" "
""
~
Analyse van de impact van de dynamiek van ondernemingen op jobcreatie en -destructie
""
""
"
"
Bijdrage van groeiende KMO's tot degroei van de industrie en het aandeel van KMO's met hoge groei in de verdeling van bedrijven
'" "
" "-
""
Jaarlijkse indicatoren over bedrijfs- en tewerkstellingsdynamiek in Vlaanderen
~
I
(1999-2015)
6
Figuur 3: Oncler?:ookstraject C • Ontwikkeling en evolutie van hdustrië!e dusters in Vlaanderen
In kaart brengen en meten van het transformatieproces van de Vlaamse economie a.d.h.v. "lead plants" en "lead markets"
Identificeren en analyseren van clusters van economische activiteit, incl. hun impact op productiviteit en competitiviteit van bedrijven
"-
I
" "-
" "- "-
Indicatoren van (i) regionale competitiviteit en comparatieve voordelen, en (ii) clusters van toeleveranciers en klanten
"- ...
" "-
" ...
L
""- ...
Indicatoren van Marshalliaanse spillovers op het regionale en sectorale niveau
"- ...
l ____ ..................... ....J " "-
""
/' ,I'
,- ", " Ruimtelijk identificeren van clusters in speerpuntdomeinen en analyse van slimme specialisatie op verschillende niveaus
,-
"
'" "
""
,- ", '"
In kaart brengen en verklaren van het ruimtelijk patroon van het Vlaamse detailhandelslandschap
/' ,I'
.-
"
,I'
i I
" ""
.- '" "
~~~~
I I
i
~
Identificatie van voor- en achterwaartse verbindingen tussen sectoren - Strategische projecten/ regionale capaciteitsopbouw
~
l
L~~~~~~~
7
Aanbevelingen voor detailhandelplanning o.b.v. clusters Ontwikkeling van een draaiboek voor multilevel governance ~~~~~~~~
2.
Werkpakketten
Regional Data Warehouse
RDW
K.U.Leuven
Regional Datawarehouse
Het Regional Datawarehouse (RDW) heeft een tweevoudige doelstelling: (i)
Ten eerste wil het RDW een platform zijn voor data-uitwisseling en opslag, voor de verschillende partners binnen het steunpunt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een website waar verschillende partijen (de steunpunt-partners, de overheid, bevoorrechte derden zoals ECOOM en WSE) beveiligd toegang kunnen krijgen tot data. Verschillende betrachtingen zijn •
Gegevens ter beschikking stellen aan de partners die anders moeilijk te verkrijgen zijn omwille van, bijvoorbeeld, privacy, omvang, ...
•
De gegevens die gebruikt werden bij studies ter beschikking stellen van alle partners.
•
Dubbel werk vermijden door standaard datasets voor alle partners beschikbaar te maken op een gestructureerde manier.
"
Continuïteit over de tijd waarborgen, wanneer nieuwe partners worden opgenomen of bij stopzetting van het steunpunt.
(ii)
Ten tweede worden gegevens met betrekking tot regionale economie via het datawarehouse ter beschikking gesteld van het brede publiek. De website van het Steunpunt ORE wil een referentiepagina worden voor regionale economie. Voor data die het steunpunt niet zelf verzamelt, functioneert de website als een doorverwijspagina naar primaire bronnen. De gegevens die worden samengesteld door het steunpunt (indicatoren, ... ), en belangrijke variabelen die aan de hand van primaire bronnen worden berekend (bijvoorbeeld regionale
8
productiviteit) worden vanuit het datawarehouse via de website ter beschikking gesteld van het publiek. Een betrachting hierbij is de gegevens niet enkel in tabellen ter beschikking te stellen, maar wat de belangrijkste indicatoren betreft deze ook in de vorm van interactieve grafieken aan te bieden. De toegevoegde waarde van het datawarehouse ligt hierbij vooral in ..
Het beschikbaar maken van de achterliggende data van de studies in het steunpunt, wat controle en kritiek mogelijk maakt.
Cl
Het beschikbaar maken van regionale data die niet onmiddellijk beschikbaar is vanuit primaire bronnen (denken we aan regionale maatstaven van innovatie of productiviteit).
•
Het toegankelijk maken en visualiseren van belangrijke maatstaven voor benchmarking van Vlaanderen.
Promotor: Prof. dr. J. Konings (Vives, K.U.Leuven) Dr. Jonas Debrulle Doctoraatstudent Stijn De Ruytter
Uitbouwen van publieke website (sql, google chart tools, ... ) Uitbouwen van privé-luik van de website (middels sharepoint, ftp , ... ) Op basis van de verzamelde indicatoren in het RDW jaarlijks een soort "SBA Fact sheet Vlaanderen" publiceren, naar analogie met de Fact Sheets die Europa opmaakt op lidstaatniveau. (http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-analysis/performancereview/pdf/2010 2011/belgium ni.pdf).
Breed publiek 9
Onderzoekers De verschillende partners binnen het Steunpunt ORE Vlaamse Overheid, Vlaamse Industrieraad Samenwerking met SVR is noodzakelijk
2012 Januari-maart: Ontwerpen en opstarten publieke website; voorstellen m.b.t. welke regionale indicatoren in eerste instantie, op korte termijn, dienen verzameld te worden, in overleg met de overheid Maart-juni: Ontwerpen en opstarten privaat deel website Juli-september: opstellen datasets voor visueel en interactief gedeelte oktober-december: ontwerp visueel en interactief gedeelte publieke website
2013 Januari-juni uitrollen van visueel en interactief gedeelte publieke website Updaten publiek en privaat deel datawarehouse en website Ad-hoc aanpassingen
2014-2015 Updaten publiek en privaat deel datawarehouse en website Ad-hoc aanpassingen
10
A.1 De cultureel-cognitieve dragers van ondernemerscb.apscuituur in Vlaamieren
A.i.
De cultureel-cognitieve dragers van ondernemerschapscultuur
VLGMS
in Vlaanderen
Dit project heeft vier doelstellingen, meer bepaald (i)
Het in kaart brengen en verzamelen van indicatoren die de ondernemerschapscultuur in Vlaanderen kunnen beschrijven en duiden. Hierbij zal gestreefd worden naar een verfijning op sectoraal, subregionaal en clusterniveau en internationale vergelijking, om de verscheidenheid aan culturele drempels en hefbomen voor ondernemerschap zo concreet mogelijk te maken. Daarnaast wordt ook de link gemaakt met instroom in ondernemerschap, conform de doelstellingen in het Pact 2020.
(ii)
Het
analyseren
van
beleidsinstrumenten
voor
stimulering
van
ondernemen
en
ondernemerscultuur in overleg met de spoorwerkgroep.
(iii)
Het
verstrekken
van
heldere
beleidsaanbevelingen
om
de
relevante
spelers
die
ondernemerschapscultuur kunnen beïnvloeden te leiden naar instrumenten en discours die hun rol kunnen versterken en verbeteren. (iv)
Het voeden van het " regional data warehouse" met de ontwikkelde beoordelingsmaatstaven.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
11
Model De basis voor het onderzoek in dit werkpakket bestaat uit 2 luiken: 1) het model van de Global Entrepreneurship Monitor (Bosma and Schutjens, 2011) en 2) recente literatuur over "entrepreneurship culture" (Beugelsdijk and Noorderhaven, 2004). Deze beide literatuurstromingen zullen als basis gebruikt worden meer verfijnde modellen te ontwikkelen.
Literatuur Beugelsdijk, S. & Noorderhaven, N. 2004. Entrepreneurial attitude and economie growth: A cross-section of 54 regions. The Annals of Regiona! Science, 38(2): 199-218. Bosma, N. & Schutjens, V. 2011. Understanding regional variation in entrepreneurial activity and entrepreneurial attitude in Europe. The Annals of Regional Science, 1-32. Grilo, I. & Thurik, A. 2006. Entrepreneurship in the old and new Europe. Entrepreneurship, Growth, and Innovation, 12: 75-103.
Stephan, U. & Uhlaner, L. M. 2010. Performance-based vs socially supportive culture: A cross-national study of descriptive norms and entrepreneurship. Journalof International Business Studies, 41(8): 1347-1364. Tamasy, C. 2006. Determinants of regional entrepreneurship dynamics in contemporary Germany: A conceptual and empirical analysis. Regional studies, 40(4): 365-384.
Data Global Entrepreneurship Monitor (2001-00') (www.gemconsortium.org) Eurobarometer,
(2004/
2007/
2009)
(http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/facts-figures-
analysis/eurobarometer/#h2-1) European Values Survey (http://www.europeanvaluesstudy.eul)
Lite ratu urove rzieht Beleidspapers
\11
December 2012: Literatuurstudie
\11
September 2012: GEM rapport 2011
Cl
December 2012: Basisrapport data over ondernemerscultuur in Vlaanderen 12
Promotor: Prof. dr. ir. Jan Lepoutre (VLGMS) Co-promotor: Dr. Niels Bosma (VLGMS) Assistent: doctoraatsstudent
111
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een deeltijdse inzet (20%) van een postdoctoraal medewerker en deeltijdse inzet (50%) van een doctoraatsstudent op dit werkpakket (andere 50% voorzien voor werkpakket A2)
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
Vlaamse Overheid VON
2012 (in manmaanden) Januari - maart : Verzamelen relevante literatuur en gegevenscollectie GEM 2012 in overleg met werkgroep April-juni: Kritische literatuurstudie Juli - september: Rapporteren GEM 2011
13
Oktober - december: Rapportering bestaande data over ondernemerscultuur in Vlaanderen inclusief beleidsaanbevelingen
2013 Organiseren datacollectie GEM 2013 Gedetailleerde analyse van bestaande datasets en eerste rapportering over ondernemerscultuur op subregionaal niveau Updaten en rapporteren gegevenscollectie GEM 2012
2014 Organiseren datacollectie GEM 2014, inclusief oversampling op bepaalde doelgroepen Updaten en rapporteren gegevenscollectie GEM 2013
2015 Organiseren datacollectie GEM 2015 Finale rapportering over ondernemerscultuur op subregionaal niveau, inclusief beleidsaanbevelingen Updaten en rapporteren gegevenscollectie GEM 2014
14
A.Z De normatieve dragers van ondernemersdlapscultuur in Vlaamieren
A.2.
De normatieve dragers van ondernemerschapscultuur in
VLGMS
Vlaanderen
Dit project heeft vijf doelstellingen, meer bepaald (i)
Het
in
kaart
brengen
van
meetmethoden
voor
normatieve
culturele
dragers
van
ondernemerschap en relevante data in binnen- en buitenland.
(ii)
Het opbouwen van databanken over de penetratie van ondernemerschap in het onderwijs en het discours over ondernemerschap in de populaire media over de tijd.
(iii)
Het analyseren van de relevante acties en maatschappelijke actoren die een invloed kunnen hebben op ondernemerschapsonderwijs en het discours over ondernemerschap, in overleg met spoorwerkgroep.
(iv)
Het verstrekken
van
heldere beleidsaanbevelingen
om
hindernissen/tekortkomingen te
remediëren aan de hand van de voorgaande analyses. (v)
Het voeden van het " regional data warehouse" met de ontwikkelde beoordelingsmaatstaven.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
Model Voor ondernemerschapsonderwijs bouwen we verder op bestaande literatuur over ondernemerschapsonderwijs in zowel basis, secundair als hoger onderwijs (Peterman & Kennedy, 2003;
15
Souitaris, Zerbinati, & AI-Laham, 2007; Van den Berghe, Lepoutre, Crijns, & Tilleuil, 2009). Voor de analyses van media bouwen we verder op recente onderzoeksmodellen die gebruik maakten van discoursanalyse om culturele representatie te analyseren (Nicholson & Anderson, 2005; Perren & Jennings, 2005; Radu & Redien-Collot, 2008).
Literatuur
Nicholson, L. & Anderson, A. R. 2005. News and Nuances of the Entrepreneurial Myth and Metaphor: Linguistic Games in Entrepreneurial Sense Making and Sense Giving. Entrepreneurship Theory
and Practice, 29(2): 153-172. Perren, L. & Jennings, P. L. 2005. Government discourses on entrepreneurship: issues of legitimization, subjugation, and power. Entrepreneurship Theoryand Practice, 29(2): 173-184. Peterman, N. E. & Kennedy, J. 2003. Enterprise education: Influencing students' perceptions of entrepreneurship. Entrepreneurship-Theory and Practice, 28(2): 129-144. Radu, M. & Redien-Collot, R. 2008. The social representation of entrepreneurs in the French press.
International Small Business Journal, 26(3): 259. Souitaris, V., Zerbinati, 5., & AI-Laham, A. 2007. Do entrepreneurship programmes raise entrepreneurial intention of science and engineering students? The effect of learning, inspiration and resources.
Journalof Business Venturing, 22(4): 566-591. Van den Berghe,W., Lepoutre,J., Crijns,H., and Tilieuil,O. 2009. Effecto: Op weg naar effectief
ondernemerschapsonderwijs in Vlaanderen. Leuven: Flanders De. Data Bestaande databanken over ondernemerschapsonderwijs bij organiserende instellingen af te spreken met hetVON. Mediargus, Google
Technische discussion papers Beleidspapers •
December 2012: literatuurstudie
16
Promotor: Prof. dr. ir. Jan Lepoutre Assistent: doctoraatsstudent ..
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een deeltijdse inzet (50%) van een doctoraatsstudent op dit werkpakket (andere 50% wordt voorzien voor werkpakket Al)
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
Vlaamse Overheid VON
2012 (in manmaanden) Januari - maart : Verzamelen relevante literatuur en gegevens April-juni: Verzamelen gegevens, kritische literatuurstudie December: Publiceren literatuurstudie 2013 Verzamelen gegevens databank van ondernemerschapsinitiatieven Uitwerken methodologie media-analyse en initiële datacollectie Tussentijds rapportering over normatieve institituties
17
2014 Updaten databank ondernemerschapsinitiatieven Data-analyse van media-aandacht voor onderwijs Tussentijdse rapportering en beleidsaanbevelingen
2015 Uitwerken van een datastructuur voor verdere opvolging van ondernemerschapscultuur Finale rapportering over normatieve instituties en integratie met rapportering werkpakket A.1
18
A.s Regionaal ondernemerschap ~ Kapitaal en du.sters
A.3
Regionaal Ondernemerschap-Kapitaal en Clusters
UGent
Dit project heeft 4 doelstellingen, meer bepaald (i)
Het in kaart brengen van ondernemerschap-kapitaal in Vlaanderen voor gedetailleerde industriële en geografische classificaties en het benchmarken ervan in een (West-)Europees perspectief.
(H)
Een analyse van de factoren die de distributie van het ondernemerschap-kapitaal in Vlaanderen verklaren.
(iii)
Een onderzoek naar de relatie tussen ondernemerschap-kapitaal en het succes van nieuwe ondernemingen.
(iv)
Het voeden van het "regional data warehouse" met ontwikkelde maatstaven.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket wordt verwezen naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
Model In lijn met de standaard in de recente literatuur (Glaeser en Kerr, 2009; Glaeser et al., 2010) wordt ondernemerschap-kapitaal gedefinieerd als de oprichting van nieuwe ondernemingen (zowel in aantal, als in termen van tewerkstelling tijdens jaar van oprichting). Op basis van de BElFIRST en Amadeus databanken kan deze maatstaf voor gedetailleerde opdelingen inzake geografische en sectoriële classificaties opgesteld worden. De determinanten van ondernemerschap-kapitaal worden geanalyseerd in een spatiaal econometrisch kader (zie Audretsch en Keilbach, 2007, Delgado et al., 2010). 19
literatuur Audretsch, D. en Keilbach, M. (2007), "The localisation of entrepreneurship capital: Evidence from Germany", Papers in Regiona/Science 86(3),351-365 Delgado, M., Porter, M. en Stern, S. (2010) , "Clusters and entrepreneurship", Journa/ of Economie Geography 10(4), 1-24
Glaeser, E. en Kerr, W. (2009), "Local Industrial Conditions and Entrepreneurship: How Much of the Spatial Distribution Can We Explain?", Journa/ of Economics and Management Strategy 18(3),623-663 ,,< Glaeser, E., Kerr, W. en Ponzetto, G. (2010), "Clusters of Entrepreneurship", Journa/ of Urban Economics 67(1), 150-168
Data
Bureau Van Dijk (2010a), BEL-FIRST, http://www.bvdep.com/en/bel-first.html Bureau
Van
Dijk
(201Ob),
Amadeus,
https:/Iamadeus2.bvdep.com/version-
201099/home.serv?product=amadeusneo
Technische discussion papers Beleidspapers
!IJ
Concreet voor 2012 wordt een literatuurstudie voorzien tegen midden 2012 en een eerste datacollectie en verwerking tot maatstaf tegen eind 2012, zie ook rubriek "Tijdsschema 2012"
Promotor: Prof. dr. Bruno Merlevede (UGent) Co-Promoter: Dr. J. Reynaerts (VIVES, K.U.Leuven) Assistent: doctoraatsstudent
20
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een deeltijdse inzet (50%) van een
11
doctoraatsstudent op dit werkpakket
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
2012 (in manmaanden) Januari - maart : Verzamelen relevante literatuur en gegevens Apil-juni: Verzamelen gegevens, kritische literatuurstudie· Juli - september: Klaarmaken gegevens voor internationale benchmarking, exploratie van de impact van verschillende geografische en sectoriële opdelingen op de maatstaven Oktober - december: Eerste maatstaven voor ondernemerschap-kapitaal voor de huidige situatie op basis van de meest recente data - publicatie en voorstelling resultaten 2013 Verzamelen van historiek van de geselecteerde maatstaven aan de hand van historische versies van de databanken Spatiaal econometrische analyse van de determinanten van ondernemerschap-kapitaal Eerste tussentijdse beleidsaanbevelingen
21
2014 Verder uitwerken spatiaal econometrische analyse van de determinanten van ondernemerschapkapitaal Analyse van de relatie tussen ondernemerschap-kapitaal en het succes van nieuwe ondernemingen Data-update naar het einde van het jaar toe Remediërende beleidsaanbevelingen
2015 Finale empirische resultaten van de spatiaal econometrische analyse van de determinanten van ondernemerschap-kapitaal Finale empirische resultaten van de analyse van de relatie'tussen ondernemerschap-kapitaal en het succes van nieuwe ondernemingen Remediërende beleidsaanbevelingen
22
8,1 Analyse van de populatie van startende ondernemingen in Vlaanderen
B.l
Analyse van de populatie van startende ondernemingen in Vlaanderen
VlGMS-KUl
,
In dit werkpakket ligt de focus op het verder uitbou,wen en verfijnen van de START database. Het betreft hier een survey die is opgestart door het Steunpunt Ondernemen en
Internationaal Ondernemen (STOIO), gericht op startende ondernemingen in Vlaanderen. Doel van het werkpakket is om duidelijke indicatoren rond Vlaamse starters te ontwikkelen en om een beeld te krijgen van hun performantie na startdatum. Dit laatste wordt gedaan door de survey informatie te koppelen aan balansgegevens, beschikbaar via de databases Belfirst en Amadeus samengesteld door Bureau van Dijk. Vermits er een vertraging zit op de publicatie van de jaarrekening dient de 'matching' tussen de START survey en de jaarrekeningen worden geactualiseerd met de meest recente cijfers uit de jaarrekeningen. Op middellange termijn zal, in overleg met de spoorwerkgroep, een follow-up van de START survey worden georganiseerd, hetzij door in te zoemen op een specifieke sector van belang voor het NIB en VIA, hetzij door een benchmarkoefening op te starten naar starters in andere regio's. Meer bepaald zullen de volgende zaken uitgewerkt worden:Een globaal overzicht
van
de
ondernemersgraad
in
Vlaanderen
en
de
evolutie
van
ondernemingsprestaties na opstart (onder meer internationalisering). (i)
Het kijken naar sectorale verschillen tussen starters en een onderzoek naar het belang van regionale clusters. Hierbij zal er ook aandacht zijn voor de innovatiespeerpunten die de Vlaamse Overheid heeft opgesteld. Een analyse van de belangrijkste beperkingen en drivers van startende bedrijven. Zijn starters voornamelijk innovatieve high-tech bedrijven?
Voor meer gedetailleerde informatie rond de START survey en de inhoud van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
23
Konings J, 1995, Gross job flows and the evolution of size in uk establishments, Smai/ business
economics, vol, 7, no. 3, PI'. 213 - 220. Martens D, Vanhoutte C, De Winne S, Baesens B, Seis l, Mues C, 2010, "Identifying financially successful
start-up profiles with data mining" Expert Systems with Applicatfons, vol, 38, no. 2011, pp. 5794 - 5800. Bureau Van Dijk (2010a), BEL-FIRST, http://www.bvdep.com/en/bel-first.html Bureau
Van
Dijk
(2010b),
Amadeus,
https:/Iamadeus2.bvdep.com/version-
201Q9g/home.serv?product=amadeusneo
START survey data via het samenwerkingsverband met WSE
Jaarlijks tot tweejaarlijkse publicatie van STARTERS MONITORING database Tweejaarlijkse publicatie beleidspaper a.d.h.v. STARTER MONITORING database
Promotor: Prof. dr. ir. J. Lepoutre (VLGMS) Co-Promotors: Prof. dr. J. Konings (VIVES, KULeuven) en Prof. dr. L. Seis (HR Group, K.U.Leuven) Doctoraatsstudent Tim Goesaert
Publicaties van rapporten (zie boven) Ontwikkelen van STARTERS MONITORING database Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
24
Vlaamse Overheid
2012 Januari-maart: Actualisering STARTS MONITOR database; voorstellen korte termijn onderzoek April-juni: Analyse naar ondernemingsprestaties op ba~is van START Juli-December: eerste rapport over ondernemingsprestÇlties startende ondernemingen
2013 Actualiseren STARTERS MONITOR database Beleidspaper i.v.m. analyse STARTERS MONITOR database Publicatie i.v.m. ranking van regionale starters Voorstel uitbreiding START (follow-up) in overleg met spoorwerkgroep (bv. voor één specifieke sector)
2014 Discussion paper performantie startende ondernemingen Beleidspaper i.v.m. innovatiespeerpunten en ondernemerschap
2015 Opstellen STARTERS MONITOR database Beleidspaper i.v.m. analyse STARTERS MONITOR database Publicatie i.v.m. ranking van regionale starters
25
R2 De groeikansen van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO)
De groeikansen van kleine en middelgrote ondernemingen
B.2
MSI
(KMO)
Dit project heeft als doelstellingen (i)
Formuleren en testen van specifieke hypotheses inzake de groeikansen van KMOs. Op basis van een extensieve databank, inclusief gegevens over de binnenlandse- en buitenlandse verrichtingen over een langere periode, de heterogeniteit in groei tussen de verschillende KMO's analyseren.
(H)
Identificeren van nieuwe groei-indicatoren voor KMO's. Criteria die de groei kunnen linken aan inspanningen op het vlak van innovatie en internationalisatie.
(Hi)
Het verband tussen de groei indicatoren en de contextuele omstandigheden in Vlaanderen onderzoeken, met inbegrip van het specifieke beleidsondersteunende klimaat.
(iv)
Vanuit een beleidsondersteunend perspectief een methode ontwikkelen, om zowel de doeltreffendheid van
beleidsinstrumenten
op
macro- als
micro
niveau
in
relatie tot
ondernemingsgroei te evalueren. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie. Vanuit dit werkpakket zal expliciet samengewerkt worden aan de wetenschappelijke omkadering van het ViA-thema 'Gazellesprong - internationale doorgroei van KMO's' onder leiding van integrator Bernard De Potter.
26
Model De nieuwe indicatoren zullen gericht worden op:
1&
De bijdrage van groeiende KMO's tot de economische groei van Vlaanderen.
1&
Het aandeel van snelgroeiende KMO's binnen de verdeling van groei prestaties van bedrijven per bedrijfstak.
1&
Het aantal internationale actieve kmo's en de prestaties van deze bedrijven
De eerste indicator zal gebaseerd worden op een decompositie van de groei binnen de bedrijfstak over de tijd. Deze decompositie zal verduidelijken welke de groeibijdragen zijn die gerealiseerd worden door nieuw binnenkomende-, groeiende-, krimpende- en vertrekkende bedrijven uit de bedrijfstak. De tweede indicator zal uitgaan van de verdeling in de bedrijfsgroei per bedrijfstak en jaar. Deze maatstaf zal gebruikt worden om de ontwikkeling van snelgroeiende KMO's en veranderingen in de bedrijfstak in verband te brengen met contextuele factoren. De conceptuele achtergrond zijn de passieve (Jovanovic , 1982) en actieve leermodellen (Ericson en Pakes, 1995) uit de industriële organisatie literatuur. Empirisch zal kwantielregressie-analyse toegepast worden. Deze analyse maakt het mogelijk om veranderingen binnen de tweede indicator, en de rol van specifieke ondernemings- en industrie kenmerken, waaronder beleidsmaatregelen hierin te verklaren. Daarnaast zullen, de paneldata m.b.t. de groei van KMO's, gebruikt worden om specifieke hypotheses inzake de groeikansen van een KMO te toetsen. De focus zal hierbij op het testen van de actieve leer modellen -die de waargenomen heterogeniteit in groei en stoppende bedrijven op binnen en buitenlandse markten kunnen verklaren. Zoals in het voorstel vermeld wordt, zal een samenwerkingsakkoord met de Nationale Bank van België, om toegang te krijgen tot de benodigde micro data afgesloten worden. De Nationale Bank zal hierbij een procedure ontwikkelen om de confidentialiteit van de gegevens te vrijwaren.
Literatuur Autio E., Sapienza H.J., Almeida J.G. (2000), "Effects of Age at Entry, Knowledge Intensity, and Imitability on International Growth," The Academy of Management Journal, 43(5), 909-924. Benavente J.M., Lauterbach R., (2008), "Technological innovation and employment: complements or substitutes?," The European Journalof Development Research, 20,318-329. Ca Ivo, J., (2006), "Testing Gibrat's Law for SmalI, Young and Innovating Firms," Small Business Economics, 26, 117-123.
27
Caves R., (1998), IIlndustrial organisation and new findings on the turnover and mobility of firms," Journalof Economie Literature, 36, 1947-1982.
Coad A., Rao R., (2008), IIlnnovation and firm growth in high-tech sectors: a quantiIe regression approach," Research Poficy, 37, 633-648. Dunne P., Hughes A., (1994), IIAge, size, growth and survival: UK companies in the 1980s," The Journalof Industrial Economics, 42, 115-140.
Dunne T., Roberts M. J., Samuelson L., (1989), IIThe growth and failure of US manufacturing plants," Quarterly Journalof Economics, 104, 671-698.
Enos J., (1992). The creation of technological capabilities in dev~/oping countries, london: Pinter. Erieson R. & A. Pakes (1995), IIMarkov-Perfect Industry Dynamies: A Framework for Empirical Work," Review of Economie Studies, 62, 53-82.
Evans D. E., (1987), IIThe relationship between firm growth, si ze and age: estimates for 100 manufacturing industries," The Journalof Industrial Economics, 35, 567-582. Freel M.S., (2000),
1100
small innovating firms outperform non-innovators?," Small Business Economics,
14, 195-210. Geroski P., Toker S., (1996), IIThe turnover of market leaders in UK manufacturing industry," 1979-86, International Journalof Industrial Organisation, 14, 141-158.
Gibrat R., (1931), Les inégafités économiques, Paris Sirey.
Goddard J., Wilson J., Blandon P., (2002), IIPanel tests of Gibrat's law for Japanese manufacturing," International Journalof Industrial Organisation, 20, 415-433.
Goedhuys M, Sleuwaegen l, (2010), IIHigh Growth Entrepreneurial Firms in Afriea, A QuantiIe Regression Approach," Small Business Economics, vol. 34, no. 1, pp. 31-51. Hall B.H., (1987), IIThe relationship between firm size and firm growth in the U.S. manufacturing sector," Journalof Industrial Economics, 35, 583-600.
Harhoff 0., Stahl K., Woywode M., (1998), IIlegal form, growth and exits of West German firms Empirical results for manufacturing construction, trade and serviee industries," Journalof
28
Industrial Economics, 46, 453-488.
Harrison R., Jaumandreu J., Mairesse J., Peters B., (2005), "Does innovation stimulate employment? A firm-Ievel analysis using comparable micro data on four European countries," MPRA Paper No. 1245, Munich. http://mpra.ub.uni-muenchen.de/1245/ Hymer 5., Pashigian P., (1962), "Firm size and rate of growth," Journalof Political Economy, 70, 556-569. Jovanovic B., (1982), "Selection and the Evolution of Industry," Econometrica, 50(3), 649-670. Kumar M. 5., (1985), "Growth, acquisition activity and firm size: evidence from the United Kingdom," The Journalof Industrial Economics, 33, 327-338.
Lall 5., (1992), "Technological Capabilities and industrialisation/' World Development, 20, 165-186. I
Mansfield E., (1962), "Entry, Gibrat's Law, innovation and the growth of firms," The American Economie Review, 52, 1023-1051.
Marsili 0., (2001), The anatomy and evolution of industries, Edward Eigar: Cheltenham. Mayer T., Ottaviano G.I.P. (2007), "The Happy Few: The internationalisation of European firms New facts based on firm-Ievel evidence," Bruegel Blueprint Series, Brussels, 95pp. Morgan-Thomas A., & Jones M. V. (2009). "Post-entry Internationalization Dynamics," International Small Business Journal, 27(1), 71-97.
Nelson R. & Winter S.G., (1982), An Evolutionary Theory of Economie Change. Harvard University Press: Cambridge, MA. Onkelinx J. & Sleuwaegen L., (2010). "Internationalization strategy and performance of small and medium sized enterprises," Working Paper Research 197, National Bank of Belgium Prashantham
5., & Voung S.
(2011).
"Post-Entry Speed
of International
New
Ventures,"
Entrepreneurship: Theory & Practice, 35(2), 275-292
Roper 5., (1997), "Product innovation and small business growth: a comparison of the strategies of German, UK and Irish companies," Small Business Economics, 9, 523-537. UNCTAD (1996), Fostering Technological Dynamism: Evolution of Thought on Technological Development Processes and Competitiveness. A Review ofthe Literature, United Nations: Geneva and New Vork
29
Variyam J.N., Kraybill D.S., (1992), "Empirical evidence on determinants of firm growth," Economics Letters, 38, 31-36.
Vasuda T., (2005), "Firm growth, size, age and behaviour in Japanese manufacturing," Small Business Economics, 24, 1-15.
Zhou L., Barnes B.R., Lu V., (2010), "Entrepreneurial proclivity, capability upgrading and performance advantage of newness among international new ventures," Journalof International Business Studies, 41 (5),882-905.
Data •
Bureau Van Dijk (2010a), BEL-FIRST, http://www.bvdep.com/en/bel-first.html
•
Bureau Van Dijk (2010b), Amadeus, 201099/home.serv?product=amadeusneo
•
Nationale Bank van België
https:ljamadeus2.bvdep.com/version-
Technische discussion papers Beleidspapers
Promotor: Prof. Dr. René Beiderbos Copromotor: Prof Dr. Leo Sleuwaegen •
De concrete inzet van personeel komt neer op een nauwe samenwerking tussen VLGMS en het departement MSI aan de faculteit FEB (KUL).
•
doctoraatsmedewerker
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau
30
Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
2012 Januari - juni: Verzamelen relevante literatuur en gegevens Juni - december: Verzamelen gegevens, kritische literatuurstudie (+ publicatie) Verzamelen en klaarmaken gegevens - eerste econometrische resultaten
2013-2014 Econometrische analyse van de KMO groei Afronden econometrische analyse - publicatie Voorstellen resultaten via 'working paper' en conferenties Tussentijdse beleidsaanbevelingen
2014- 2015 Voorstellen resultaten via 'working paper', 'workshops' en conferenties Remediërende beleidsaanbevelingen m.b.t. de doeltreffendheid van de huidige beleidsinstrumenten Dissertaties
31
13.3 De kwan.titatieve en. kwaUtatieve evolutie van het familiebedrijf na de overdracht
8.3
De kwantitatieve en kwalitatieve evolutie van het familiebedrijf na de overdracht
HUB
Dit project beantwoordt vier onderzoeksvragen: (i)
Wat is de kwantitatieve evolutie (aantal weknemers, winst, groei, ... ) van het bedrijf na de overdracht en verschilt die evolutie naargelang van het overdrachtscenario (familiale opvolging, verkoop en familiale controle)? Hoe kan die kwantitatieve evolutie worden verklaard? De resultaten van de kwantitatieve evolutie zullen worden geïntegreerd in de regionale datawarehouse.
(ii)
Wat is de kwalitatieve evolutie (strategie, innovatie, ... ) van het bedrijf na de overdracht en verschilt die evolutie naargelang van het overdrachtscenario (familiale opvolging, verkoop en familiale controle)? Hoe kan die kwalitatieve evolutie worden verklaard?
(iii)
Wat is de evolutie van de familie na de overdracht (inzake ondernemersoriëntatie, familieharmonie, ... ) en hoe kan die evolutie worden verklaard?
(iv)
Welke beleidsmaatregelen kunnen worden genomen om de ondernemersoriëntatie van de familie te koesteren en de bedrijfsprestaties te verhogen?
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie. In het kader van dit werkpakket zal ook meer brede kennis en data verzameld worden ter ondersteuning van het beleid inzake opvolging en overname. In het bijzonder zal een indicator ontwikkeld en opgevolgd worden voor de mate waarin Vlaamse ondernemers hun opvolging of overdracht voorbereiden.
32
Model Grootschalige enquête, aangevuld met data uit Belfirst-databank. De enquête wordt voorbereid en uitgediept via interviews. Literatuur Beek, lo, Janssens, W., Debruyne, M. en Lommelen, T. (2011), A study of the relationships between generation, market orientation, and innovation in family firms, Family Business Review, 24(3), 252-
272. Cucculelli, M. and Micucci, G. (2008), Family succession and firm performance: Evidence from Italian family firms, Journalof Corporate Finance, 14(1), 17-31. Dyer, W. G. Jr. en Sánchez, M. (1998), Current state of family business theory and practice as reflected in Family Business Review 1988-1997, Family Business Review, 11(4), 287-295. Goossens, lo, Manigart, S. en Meuleman, M. (2008), The Change in Ownership After a Buyout: Impact on Performance, Journalof Private Equity, 12(1), 31-41. Lambrecht, J. en Lievens, J. (2006), Het roer uit handen. Doorgeven van het familiebedrijf, Tielt, Uitgeverij Lannoo. Lambrecht, J. en Lievens, J. (2008), Pruning the Family Tree: An Unexplored Path to Family Business Continuity and Family Harmony, Family Business Review, XXI(4), 295-313. Lambrecht, J. en Molly, V. (2011), Het economische belang van familiebedrijven in België, Kortrijk, FBNet Belgium. Lambrecht, J. en Naudts, W. (2007), Overdracht en overname van kmo's in België, Brussel, FOD Economie. Le Breton-Miller, 1., Miller, D. en Steier, lo (2004), Toward an Integrative Model of FOB Succession, Entrepreneurship Theory and Practice, 28(4), 305-328.
Litz, R.A., Pearson, A.W. and Litchfield, S. (2011), Charting the future of family business research: Perspectives from the field, Family Business Review, XX(X), 1-17.
33
Molly, V., Laveren, E. en Deloof, M. (2010), Family business succession and its impact on financial structure and performance, Family Business Review, 23(2), 131-147. . Venter, E., Boshoff, C. en Maas, G. (2005), The Influence of Successor-Related Factors on the Succession Process in Small and Medium-Sized Family Businesses, Family Business Review, 18(4), 283-303.
Data Bureau Van Dijk (2010a), BEL-FIRST, http://www.bvdep.com/en/bel-first.html
Technische discussion papers Beleidspa pers
ft
Concreet voor 2012 wordt een literatuurstudie voorzien tegen mei 2012, en worden interviews gehouden en wordt de vragenlijst voor de grootschalige enquête voorbereid
,Promotot: Prof. Dr. Johan Lambrecht (HUB) Assistentie: Prof. Dr. Diane Arijs (SVO, HUB), prof. Or. Vincent Molly (SVO, HUB) en Msc. Wouter Broekaert (SVO, HUB)
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
Vlaamse Overheid
34
2012 (in manmaanden) Januari - april : Literatuurstudie Mei - september: Houden van interviews Oktober - december: Voorbereiden vragenlijst (grootschalige enquête) - publicatie en voorstelling resultaten 2013 Voorbereiden afnemen grootschalige enquête Eerste analyse resultaten enquête Uitbreiding resultaten enquête met gegevens Belfirst-databank Tussentijdse beleidsaanbevelingen 2014 Tussentijdse empirische resultaten van de kwantitatieve en kwalitatieve evolutie na overdracht Aanvullend/uitdiepende interviews Beleidsaanbevelingen
2015 Finale empirische resultaten van de kwantitatieve en kwalitatieve evolutie na overdracht Eindrapport
35
1],4 De impact van de dynamiek van ondernemingen op de creatie en destructie van jobs
B.4
(v)
De impact van de dynamiek van ondernemingen op de creatie en destructie van jobs
HIVA
Welke dynamiek van ondernemingen en jobs in Vlaanderen? We ontwikkelen een historische dataset (2000-2014) voor Vlaanderen met informatie over de start en stopzetting van werkgevers, de groei en krimp van bedrijven en de jobcreatie en destructie die ermee gepaard gaat. De methodologie volgt baanbrekend internationaal onderzoek dat heeft aangetoond dat "klassieke" datasets een foutief beeld opleveren van de reële dynamiek van ondernemingen en jobs. Relaties tussen bedrijven (splitsingen, spin-off's, overnames en fusies) veroorzaken immers een belangrijk deel van deze dynamiek. We trachten dit proces te verstaan voor Vlaanderen maken het zichtbaar in tijdreeksen en indicatoren.
(vi)
Maken starters en micro-ondernemingen het verschil? Een nauwkeurige analyse van de bijdrage van verschillende groepen van ondernemingen aan de creatie en destructie van jobs. We onderscheiden enerzijds "organische" groei en krimp - door starters, stopzettingen, bestaande ondernemingen - en anderzijds verschuivingen van jobs tussen bedrijven - door afsplitsingen, fusies, relocatie van activiteiten. We verwerven inzicht in de bijzondere bijdrage die starters, micro-ondernemingen, KMO's en jonge bedrijven leveren aan de duurzame creatie van werkgelegenheid. Vertrekkend van de turbulentie tijdens de voorbije recessie analyseren we de overlevingskansen in perioden van economische terugval. De gehanteerde definities worden afgestemd met de andere werkpakketten en Eurostat-richtlijnen.
(vii)
Welke rol voor de overheid? Een analyse van de interactie tussen overheidsbeleid en ondernemingsdynamiek in tijden van economische onzekerheid. De crisis verscherpte de knelpunten inzake de creatie en het behoud van werkgelegenheid. Terwijl bepaalde ondernemingsgroepen in hoge mate gebruikmaakten van
36
mogelijkheden om het arbeidsvolume tijdelijk aan te passen en bestaande jobs te behouden, -J
geven voorlopige resultaten aan deze 'tijdelijke buffer' door kleinere ondernemingen minder werd aangewend. We gaan na in welke ondernemingsgroepen de verschillen zich situeren en hoe het beleid kan afgestemd worden op een meer efficiënte aanpak tijdens perioden van crisis. In het kader van dit werkpakket zal ook expliciet ondersteuning geboden worden rond de oorzaken/achtergronden en de impact van herstructureringen op het economische weefsel en de werkgelegenheid. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen we naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
Model (i)
De methodologie voor het opstellen van de historische dataset volgt Abowd en Vilhuber (2005) en Geurts et al. (2009). De statistieken en indicatoren worden opgesteld volgens Davis et al. (1997) en Eurostat / OECD (2007).
(H)
De econometrische analyse van het effect van ondernemingskenmerken op jobrealÎocatie volgt Neumarkt et al. (2009) en Haltiwanger et al. (2010).
(iii)
De analyse van de impact van de impact van arbeidsduurvermindering door bedrijven op de dynamiek van de werkgelegenheid volgt Boeri en Bruecker (2011) en Hijzen en Venn (2011).
Literatuur Abowd J.M. en Vilhuber L. (2005), "The sensitivity of economie statistics to coding errors in personal identifiers," Journalof Business and Economie Statistics, 23(2), 133-152. Birch D.L. (1987), Job Creation in Ameriea: How Dur Smallest Companies Put the Most People to Work, NewVork. Blanchflower D.G. & Burgess S.M. (1996), "Job creation and job destruction in Great Britain in the 1980s," Industrial and Labor Relations Review 50(1),17-38. Boeri, T. en Bruecker, H. (2011), "Short-time work benefits revisited: some lessons from the Great Recession," Economie Poliey 26,697-765. 37
Davis S.J., Haltiwanger J.e. en Schuh S. (1997), Job creation and destruction, Cambridge/London. Eurostat / OECD (2007), Eurostat - OECD Manual on Business Demography Statistics, Luxembourg. Geurts K., Ramioul M. en Vets P. (2009)," Employee flows to study firm and employment dynamics," paper presented at the Comparative Analysis of Enterprise (Micro) Data (CAED) Conference, Tokyo, 2-4 October 2009. Geurts K. en Ramioul M. (2009), "Jobcreatie en -destructie bij Vlaamse werkgevers. Originele cijfers op basis van een verbeterde methodologie," Kerosine Working paper, HIVA-K.U.Leuven. t-."'
Haltiwanger J., Jarmin R. & Miranda J. (2010), "Who Creates Jobs? Small vs. Large vs.Young," NBER Working Paper No. 16300.
Hijzen, A. en D. Venn (2011), "The Role of Short-Time Work Schemes during the 2008-09 Recession", OECD Social, Employment and Migration Working Papers No. 115, OECD Publishing.
Konings J, 1995," Job creation and job destruction in the uk manufacturing sector", Oxford bulletin of
economie; and statistics, voL 57, no. 1, pp. 5 - 24. Konings J, De Loecker j, 2006, "Job reallocation and productivity growth in an emerging economy. Evidence from Slovenian manufacturing", Europeon loumal of Political Econonw, vol. 22, pp, 388 -
408, Neumark D., Wall B. en Zhang J. (2009), "Do Small Businesses Create More Jobs? New Evidence for the United States from the National Establishment Time Series," The Review of Economics and Statistics 93(1), 16-29.
OECD (2009), "How do industry, firm and worker characteristics shape job and worker flows?," OECD Employment Outlook 2009, Paris.
Data Gekoppelde werkgever-werknemer-databank van de Multifunctionele Aangifte (DmfA) beheerd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en bewerkt door RSZ en HIVA in functie van dynamiek van werkgevers en van de werkgelegenheid. Databank Ondernemingsdemografie beheerd door de FOD Economie.
38
voor 2012: •
Dataset en tijdreeks dynamiek van ondernemingen en jobs
•
Technische discussion paper: Methodologie dynamiek werkgevers en jobs
Promotor: Prof. dr. ludo Struyven (KUL) Onderzoeker: Karen Geurts •
deeltijdse inzet (25%) van een expert onderzoeker op dit werkpakket
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
2012 Ontwikkeling van methodologie en historische dataset voor Vlaanderen met informatie over de dynamiek van werkgevers en bijhorenden jobcreatie en -destructie Januari - juni: literatuurstudie en uitwerking methodologie voor Vlaanderen Juni - september: Opstellen dataset en tijdreeks inzake dynamiek van ondernemingen en jobs Oktober - december: Technische discussion paper: Methodologie dynamiek werkgevers en jobs
39
2013 Analyse van de bijdrage van verschillende groepen van ondernemingen aan de creatie en destructie van jobs literatuurstudie Analyse op basis van micro-data Beschrijvende working paper met beleidsgerichte conclusies
2014 Een analyse van de interactie tussen overheidsbeleid en ondernemingsdynamiek in tijden van crisis. literatuurstudie Specificatie model en hypothese Aanmaak, koppeling, c1eaning onderzoeksdata Tussentijds technische rapport
2015 (vervolg) Analyse o.b.v. micro-data Besèhrijvendeworking paper met beleidsgerichte conclusies
40
Cl Clusters van economische activiteit meten en analyseren
C.l
Clusters van economische activiteit meten en analyseren
Dit werkpakket heeft vier hoofddoelstellingen, meer bepaald (i)
VIVES
•
Het belang, de opkomst en de evolutie van (industriële) clusters van economische activiteit identificeren en hun belang meten. Hierbij worden de 'lead plants' en 'lead markets' waarvan sprake in het Nieuw Industriebeleid (NIB) in kaart gebracht.
(H)
De impact van industriële clusters op de productiviteit en concurrentievermogen van bedrijven (en dus ook op regionale groei) meten. Als "multiplier" effecten van een regionale concentratie van bedrijven belangrijk zijn, dan zou het NIB deze in rekening moeten brengen. In de literatuur worden deze "multiplier" effecten agglomeratie-effecten genoemd.
(iii)
Een analyse van de mate waarin dienstensectoren en industrie gekoppeld zijn. In het bijzonder stelt zich de vraag of clusters van industriële activiteit een belangrijke impuls vormen voor het ontstaan van een diensteneconomie en vice versa in welke mate een efficiënte diensteneconomie een impact heeft op de productiviteit in de industrie. De mate waarin onder meer 'co-locatie' van de industrie en de dienstensectoren belangrijk is, heeft implicaties voor het beleid over de verankering van de industrie in Vlaanderen, waarnaar verwezen wordt in het NIB.
(iv)
Het voeden van het "regional data warehouse" met de ontwikkelde beoordelingsmaatstaven.
Als een doelstelling op lange termijn willen we nieuwe fundamentele inzichten verwerven in het effect van agglomeratie-effecten op de Vlaamse economie en deze effecten vergelijken met andere regio's in overleg met de spoorwerkgroep. Dan gaat het over het in kaart brengen van (i) kennis-spillovers; (ii) relaties tussen leveranciers en afnemers (de productieketen); (iii) externaliteiten door regionale concentratie van arbeidsmarktcompetenties. Daaruit willen we hands-on hulpmiddelen creëren voor het beleid; meer bepaald willen we een set van indicatoren ontwikkelen die de regionale comparatieve voordelen meten, zodat een indicator van regionale concurrentiekracht kan worden ontwikkeld.
41
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het dossier ter kandidaatstelling.
Model en data Voor een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar de oorspronkelijke Engelstalige aanvraag van het steunpunt. Om economische clusters in de Vlaamse economie te identificeren wordt een methodologie gebruikt die ontwikkeld werd door Hili en Brennan (2000). Deze bestaat in het combineren van statistische cluster analyse met discriminantanalyse en laat toe om een rankschikking te maken van economische (industriële) clusters. Deze methode zal worden aangevuld met de recente inzichten van sutton & Kellow (2011), die een methode gebruiRen om een 'paspoort' te construeren van een economie, met haar sterktes, zwaktes en groeipotentieel. De data die zal gebruikt worden voor deze oefening zijn sector en firma data over tewerkstelling, output en export gecombineerd met input-output tabellen. Deze data zijn afkomstig van het Federaal Planbureau en andere bronnen, zoals Hermreg en de Vlaamse regering. Verder zal gebruik worden gemaakt van de recente modellen in economische geografie om te analyseren in welke mate agglomeratie-effecten van belang zijn en om een indicator van co-locatie van industrie en diensten te analyseren (o.m. Ellison, Glaeser en Kerr, 2008). Door de geografische concentratie van bedrijven en de ruimtelijke dimensie van economische clusters is er ook een methodologie nodig om dit te analyseren. Hiervoor wordt data op bedrijfsniveau gebruikt, zoals gevonden kan worden in BELFIRST en AMADEUs. Literatuur Brülhart, M. en Mathys, N. (2008), "sectoral Agglomeration Economies in a Panel of European Regions," Regional Science and Urban Economics 38(4), pp. 348-362.
Ciccone, A. (2002) "Agglomeration Effects in Europe," European Economic Review 46(2), pp. 213-227. Ciccone, A. en Hall, R. (1996), "Productivity and the Density of Economic Activity," American Economic Review 86(1), pp. 54-70.
Cingano, F. en schivardi, F. (2004), "Identifying the Sou rees of Local Productivity Growth," Journal ofthe European Economic Association 2(4), pp. 720-744.
Combes, P. (2000), "Economic structure and Local Growth: France 1984-1993," Journalof Urban Economics 47, pp. 329-355.
Ellison, G., Glaeser, E. en Kerr, W. (2008). "What Causes Industry Agglomeration? Evidence from
42
Coagglomeration Patterns", working paper MIT.
Glaeser, E., Kallal, H. en Scheinkman, J. (1992), IIGrowth in Cities," Journalof Politièal Economy 100(6), pp.1128-1152. Hili, E. en Brennan, J. (2000), IIA Methodology for Identifying the Drivers of Industrial Clusters: The Foundation of Regional Competitive Advantage," Economic Development Quarterly 14(1), pp. 65-
97. Konings, J. en Marcolin, L. (2011), IIThe Competitiveness of Regions: A Comparison between Belgian and German Regions," Review of Business and Economics, September 2011. SuUon, J. en Kellow, N. (2011). "An Enterprise Map of Ehtiopia':, International Growth Centre
Technische discussion papers Beleidspapers
Promotor: Prof. dr. Joep Konings (KUL) Co-Promotor: Prof. dr. Klaus Desmet (Universidad Carlos 111 Madrid) Doctoraatsassistent: Stijn De Ruytter ..
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een deeltijdse inzet (50%) op dit werkpakket
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties en nationale colloquia gericht op mensne van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep
43
Doctoraat
Vlaamse Overheid Industrieraad
2012 Januari-maart: Literatuurstudie clusteranalyse, agglomeratiemaatstaven, co-locatie en overleg met spoorwerkgroep voor korte termijn focus in de context van NIB. April-juni: verzamelen van sectorale gegevens (Planbureau, Hermreg, ... ) en gegevens op bedrijfsniveau (Belfirst, Amadeus, ... ) en berekenen van 'lead plants' in Vlaanderen Juli-september: Analyse economische clusters Oktober-december: Beleidspaper over de methode en samenvatting eerste resultaten 'lead plants' & clusters (onder meer regionale comparatieve voordelen)
2013 Berekenen en verfijnen indicatoren (clusters, lead plants, comparatieve voordelen) Onderzoek agglomeratie-effecten en co-locatie in de Vlaamse economie
2014 Berekenen IndicatorenOnderzoek: Relatie en co-locatie van dienstensector en industriële sector Uitbreiding: Voordelen/nadelen van deze spi"overs Beleidspaper: Mogelijke toepassing van spillovers voor de Vlaamse economie
2015 Indicatoren berekenen Onderzoek: Vlaamse indicatoren vergelijken met andere Europese regio's. Onderzoek: ~pillover van innovatie naar minder innovatieve sectoren, via positieve regionale externaliteiten Discussion paper
44
I .
45
CZ Het transformatieproces van de Vlaamse industrie op weg naar de "fabriek van de Toekomst"
C.2
Het transformatieproces van de Vlaamse industrie op weg naar de "Fabriek van de Toekomst"
VIVES
Dit project heeft vier doelstellingenl meer bepaald (i)
Het in kaart brengen van de evolutie van de Vlaamse economie op weg naar de "Fabriek van de toekomstIl aan de hand van een uitgekiende set van beoordelingsmaatstaven aangepast aan de noden van het Nieuw Industrieel Beleid (NIB) en de specifieke structuur van de Vlaamse economie. Dit bestaat erin verschuivingen in economische activiteit tussen verschillende sectoren en ondernemingen te analyseren. Dergelijke verschuivingen zijn enerzijds het gevolg van lange termijn tendensen l maar anderzijds ook het gevolg van de schokken veroorzaakt door de eçonomische crisis. Bijzondere aandacht gaat hierbij uit naar de door de Vlaamse Raad voor het Wêtenschapsbeleid geïdentificeerde clusters en speerpunten (VRWB1 2008; Vlaamse Regeringl
2006)1 meer bepaald (1) Transport - Logistiek - Diensten - Supply Chain Management t2) ICT en diensten voor de gezondheidszorg
(3) Gezondheidszorg - Voeding - Preventie en behandeling (4) Nieuwe materialen - Nanotechnologie - Verwerkende industrie (5) ICT voor socio-economische innovatie (6) Energie en milieu voor diensten en verwerkende industrie. Gegeven de competenties van het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van de leden van het Steunpunt ORE (zie infra) en de noden van het NIB wordt op korte en middellange termijn de nadruk in dit onderzoekstraject gelegd op de pijlers "Productiviteit- en concurrentiebeleid l l en "Industrieel innovatiebeleid ll van het NIB 1 zie Vlaamse Overheid (2011).
(ii)
Het identificeren van de spilfactoren die in deze transformatie bepalend zijn voor succes of mislukkingl hierbij steunend op micro-econometrische analyses van gegevens op het niveau van de individuele ondernemingl zie rubriek "Literatuurl model en data. 1I
46
(iii)
Het verstrekken van heldere beleidsaanbevelingen om het NIB te sturen in de richting van het transformatieproces en mogelijke hindernissen/tekortkomingen onderweg te remediëren aan de hand van de voorgaande maatstaven en analyses.
(iv)
Het voeden van het "regional data warehouse" met de ontwikkelde beoordelingsmaatstaven.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
Model In eerste instantie zal gebruik gemaakt worden van een 'shift-share' analyse die toelaat de verschuivingen in economische activiteit tussen sectoren te kwantificeren en te benchmarken met andere landen/regio's. Dit geeft op korte termijn een beeld over de transformatie en het transformatiepotentieel van de Vlaamse economie. De reallocatie van de industriële tewerkstelling naar de dienstensector is hierbij belangrijk, maar eveneens de transformatie tussen sub-sectoren in de industrie en in het bijzonder in de context van de speerpunten gedefinieerd door VRWB. De databronnen die hiervoor gebruikt worden zijn onder meer Eurostat (Iabor force survey), RSZ gegevens en ondernemingsgegevens ( Belfirst en Amadeus). In tweede instantie wordt een productiviteitsnanalyse uitgevoerd om de economische impact van de transformatie en reallocatie van de economie in te schatten. Dit laat ons toe te testen in welke mate 'creatieve destructie' belangrijk is voor productiviteitsverbeteringen (zie bv. De Loecker & Konings,
2006). Productiviteit wordt berekend aan de hand van verschillende benaderingen: schattingen op basis van parametrische productiefuncties enerzijds en de indexmethode anderzijds (zie bv. Amiti & Konings, 2007). Deze productiviteitsmaatstaven laten ons toe niet alleen productiviteit van specfieke subsectoren te berekenen, maar ook de heterogeniteit in productiviteit tussen ondernemingen te meten. En ten slotte kunnen we regionale indicatoren van productiviteit ontwikkelen. Deze zijn belangrijk om het transformatieproces van de Vlaamse Economie te kwantificeren in termen van economische impact. literatuur Aghion, Ph., Fally, T. en Scarpetta, S. (2007), "Credit Constraint as a Barrier to the Entry and Post-Entry Growth of Firms," Economie Poliey 22, pp. 731-779. Aghion, Ph., Boulanger, J. en Cohen, E. (2011), "Rethinking Industrial Policy," Bruegel Poliey Brief
2011/04, June 2011, Bruegel, Brussel, pp. 8. 47
Amiti, M. en Konings, J. (2007), "Trade Liberalization, Intermediate Inputs, and Productivity: Evidence from Indonesia," American Economic Review 97(5), pp. 1611-1638 De Loecker, J. en Konings, J. (2006). Job reallocation and productivity growth in an emerging economy. Evidence from Slovenian manufacturing, European Journalaf Politica! Ecanomy, val. 22, pp, 388 408< Konings, J., Van Cayseele, P. en Warzynski, F. (2005) "The Effect of Privatization and Competitive Pressure on Firms' Market Power: Evidence from Emerging Markets," The Review of Economics and Statistics 87 (1), pp. 124-134
Philippon, T. en Véron, N. (2008), "Financing Europe's Fast Movers," Bruegel Policy Brief 2008j01, Bruegel, Brussel, pp. 8.
Vlaamse Regering (2006), "Vlaanderen in actie (ViA) - Pact 202," http://vlaandereninactie.be/overviajwat-is-viaj VRWB (2008), "Zes clusters en hun speerpunten," Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, http://www.vrwi.be/pdf/clusterbrochure. pdf
Data Bureau Van Dijk (2010a), BEL-FIRST, http://www.bvdep.com/en/bel-first.html Bureau
Van
Dijk
(2010b),
Amadeus,
https:jjamadeus2.bvdep.comjversion-
201099jhome.serv?product=amadeusneo Eurostat, RSZ.
Technische discussion papers Beleidspapers ..
Concreet voor 2012 wordt een literatuurstudie voorzien tegen mei-juni 2012 en een eerste econometrische analyse van het NIB tegen november-december 2012, zie ook rubriek "Tijdsschema 2012"
48
Promotor: Prof. dr. Joep Konings (KUL) Dr. Jonas Debrulle Assistent: doctoraatsstudent Tim Goesaert
lil
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een deeltijdse inzet (50%) van een doctoraatsstudent op dit werkpakket.
Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties,en nationale colloquia gericht op mensen van het beleidsniveau Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep Doctoraat
Vlaamse Overheid Industrieraad Vlaanderen
2012 (in manmaanden) Januari - maart : Verzamelen relevante literatuur en gegevens; overleg spoorwerkgroep m.b.t. prioriteiten. Apil- juni: Eerste resultaten shift-share analyse: transformatiepotentieel Vlaamse Economie Juli - september: . Productiviteitsmaatstaven ontwikkelen Oktober - december: Econometrische analyse impact transformatiepotentieel op productiviteit in Vlaanderen
2013
49
Eerste empirische resultaten van de korte termijneffecten van het NIB in exporterende sectoren en dienstensectoren Eerste uitgebreide "kaart" van het transformatieproces van de Vlaamse economie Tussentijdse beleidsaanbevelingen
2014 Tussentijdse empirische resultaten van de korte termijneffecten van het NIB in exporterende en dienstensectoren Tussentijdse "kaart" van het transformatieproces van de Vlaamse economie Remediërende beleidsaanbevelingen
2015 Finale empirische resultaten van de korte en middellange termijneffecten van het NIB in exporterende en dienstensectoren Finale "kaart" van het transformatieproces van de Vlaamse economie Remediërende beleidsaanbevelingen
50
C.3 Slimme specialisatie in Viaamierem naar een strategisch. regionaal en subregionaal beleid
C.3
Slimme specialisatie in Vlaanderen: naar een strategisch
Universiteit Antwerpen
regionaal en subregionaal beleid
Vlaanderen in Actie (VIA) wordt beschouwd als een "slimme specialisatie"-strategie (DG Regio, 2011). De Europese Commissie stelt voor dat nationale en regionale overheden "slimme specialisatie"-strategieën ontwikkelen om de impact van het beleid te maximaliseren (DG Regio, 2011; Europese Commissie 2010). Slimme specialisatiestrategieën kunnen zorgen voor een doeltreffender gebruik van overheidsmiddelen en particuliere investeringen stimuleren. De beschikbare middelen worden op enkele sleutelprioriteiten geconcentreerd
in
plaats
van
de
investeringen
te
dun
te
spreiden
over
verscheidene
onderzoeksgebieden en bedrijfssectoren. In 2006 werden door de VRWB zes clusters en speerpunten voor wetenschap en innovatie gedefinieerd op basis van een technologische verkenningsstudie (VRWI, 2011). In een vervolgtraject, een samenwerking tussen kennisinstellingen, sectorfederaties en VOKA werden deze clusters verder vorm gegeven naar 10 speerpunten die werden geïntegreerd in de VIAdoorbraken (VRWI, 2011). Samen met het Pact 2020 vormt VIA het strategisch kader waarbinnen het Vlaamse Regeerakkoord 2009-2014 werd uitgetekend. In de bepaling van slimme specialisaties moet men in een regio als Vlaanderen op zoek gaan naar complementariteit in het economische beleid op Vlaams (EWI, Agentschap Ondernemen), provinciaal (POM, dienst economie), subregionaal (RESOC) en lokaal (steden en gemeenten) niveau. Vaak is dit nodig om ten volle het potentieel te realiseren. De Europa 2020-strategie mikt duidelijk op meer synergie tussen Europese, regionale en lokale fondsen. Hierin neemt het belang van
multilevel
governance, afstemming en een locatiespecifieke aanpak toe (Barca, 2009). In de uitvoering van een beleid moet er constant slim geschakeld worden tussen de regionale beleidsinstrumenten en die van Europese en lokale overheden. Ondanks de verdienste van het werken op verschillende niveaus waardoor bruggen gebouwd worden tussen enerzijds lokale ondernemers en beleidsmakers en anderzijds de initiatieven op Vlaams niveau om van Vlaanderen een top 5 regio in Europa te maken, is er steeds het risico op (ruimtelijk) gefragmenteerd beleid. Dit risico houdt in dat in subregionale/lokale plannen steeds wordt ingezet op dezelfde "hippe" economische sectoren en dat andere beloftevolle sectoren daardoor niet de nodige
51
(beleids)aandacht krijgen. ,Het witboek Nieuw Industrieel Beleid (NIB) volgt de strategie van een gericht clusterbeleid op basis van "slimme
specialisaties"
die
zowel
kapitaliseren
op
de
economische
troeven
als
op
het
innovatiepotentieel binnen Vlaanderen. Wil het NIB echt "slim" zijn dan moet het rekening houden met de geografische realiteit van de Vlaamse clusters. Waar in Vlaanderen bevinden zich de bedrijven die tot de gedefinieerde speerpunten behoren en hoe zijn deze bedrijven verbonden met elkaar en andere actoren? In dit werkpakket gaan we na hoe de verschillende economische speerpunten ruimtelijk gelokaliseerd zijn en hoe hun netwerken (ruimtelijk) georganiseerd zijn. Bedoeling is om de ruimtelijke distributie van economische activiteit en specialisatie in een bepaalde (sub)regio weer te geven. Hierdoor kunnen we de ruimtelijke eigenschappen van de VRWB-clusters identificeren en een kader creëren waarop gebiedsgerichte strategische beleidsacties kunnen worden gefundeerd. Recente literatuur wijst erop dat, ondanks de internationalisatie van de economie en de mogelijkheden die moderne communicatiemiddelen bieden, nabijheid steed~ belangrijker is bij de samenwerking tussen bedrijven, organisaties en kennisinstellingen. Clusters zijn dus naast sectoriële verbanden, ook regionale concentraties van aan elkaar gelieerde bedrijven en organisaties en met elkaar verticaal (toelevering,
uitbesteding)
of
horizontaal
(samenwerking
in
productontwikkeling,
productie,
marktbenadering, onderwijs) verbonden zijn. Enkele veel genoemde en onderzochte voorbeelden van regionale concentraties van bedrijven zijn de ICT-sector in Silicon Valley, financiële dienstverlening in Londen en biotechnologie in de Oresund-regio. Maar ook in Vlaanderen zijn duidelijke voorbeelden van ruimtelijke concentraties van gelijksoortige activiteiten te vinden zoals de (petro)chemische cluster in de Antwerpse haven, de farmaceutische industrie in de Kempen of langs de NlG, en biotechnologische bedrijven rond de universiteit van Gent. De competitiviteit van dergelijke clusters hangt af van diverse factoren die op elkaar inwerken. Ten eerste is er de ondernemerscultuur in een bepaalde cluster en/of regio (zie ook werkpakket C.1). Het onderwijsaanbod en -niveau in een regio en de aanwezigheid van onderzoeks- en onderwijsinstellingen kunnen een belangrijke rol spelen. Ook de aanwezigheid van een lead-plant kan van belang zijn. Het beleid kan dergelijke clusters laten bloeien door platformen, netwerkevents (lokaal en internationaal, van een lokale beurs tot een handelsmissie) te organiseren en/of ondersteunen, voldoende infrastructuur aan te bieden, onderwijsinstellingen laten voorzien in gespecialiseerde opleidingen en dergelijke meer. We gaan op zoek naar gebiedsgerichte strategische projecten/beleidsacties. Het kan dus belangrijk zijn dat enkele gelieerde bedrijven in elkaars nabijheid gelegen zijn, maar op zich is dit niet voldoende voor duurzame regionale-economische groei. (Internationale) netwerken spelen immers een belangrijke rol. Een cluster mag niet in zichzelf gekeerd zijn en de ondernemers en andere actoren moeten internationale relaties uitbouwen om hun positie in de wereldmarkt te verstevigen. Internationaliseren en lokaal verankeren gaan dus hand in hand (dr. "Iocal buzz/global pipelines").
52
Succesvolle clusters zijn per definitie dynamisch. De meeste succesverhalen uit de economische geschiedenis komen voort uit het ontmoeten van twee of meer verschillende bedrijfstakken (bv. het samenbrengen van kennis van koetsenmakers en producenten van motoren lag aan de basis van de automobielindustrie in Detroit). Clusters moeten steeds evolueren om niet te afhankelijk te worden van één industrie en te veel op zichzelf gekeerd te worden (ondanks de successen in het verleden ging de economie in Detroit sterk achteruit). In dit onderzoek moeten we dus enerzijds de tradities kennen waarop nieuwe clusters verder bouwen maar anderzijds ook het dynamische karakter kunnen vatten. waarbij ook verschuivingen kunnen waargenomen worden. Concreet worden in dit werkpakket volgende doelstellingen vooropgesteld: (i)
De bepaling van de ruimtelijke spreiding/concentratie van economische activiteit in Vlaanderen en van mogelijke ruimtelijke gespecialiseerde clusters met betrekking tot de geïdentificeerde speerpunten. Verder wordt de specialisatie op verschillende schaalniveaus onderzocht I
(gemeenten/subregio's/regio). Daarnaast worden de netwerken van de VRWB-clusters, zowel lokaal als (inter)nationaal, gelokaliseerd. Hierbij wordt nagegaan aan welk soort ruimtelijkeconomische entititeit (steden, havengebieden, kennisinstituut, ... ) deze clusters gelinkt kunnen worden. In een eerste fase worden twee speerpunten meer diepgaand geanalyseerd (Logistiek en transport, en nanotechnologie/nieuwe materialen), waarna met de opgedane kennis ook de andere speerpunten onder de loep worden genomen. (H)
Naast de bepaling van ruimtelijke distributie van clusters wordt de waardeketen van deze clusters bekeken. De achterwaartse- en voorwaartse verbindingen (toelevering/uitbesteding) tussen verschillende sectoren in de waardeketen worden geïdentificeerd. Naast de eerder IItraditionele" data bronnen (Belfirst, Amadeus, NBB) en technieken (input-output analyse) zullen we ook meer innovatieve methoden hanteren om de ruimtelijk-economische dynamiek binnen (en tussen) de gedefinieerde speerpunten te onderzoeken (netwerk). Recent onderzoek gebruikt onder meer patentaanvragen, wetenschappelijke publicaties en sociale media (vb. Linkedin) om clusters en netwerken te detecteren en te analyseren. Waar nodig zullen dergelijke technieken worden toegepast om een vinger aan de pols te houden van de ruimtelijk-economische dynamiek in Vlaanderen. Tevens wordt nagegaan aan welk soort ruimtelijk-economische entiteit deze clusters gelinkt kunnen worden (steden, havengebieden, kennisinstituut, ... ). We gaan dus na waar specialisatie zich voordoet. Verder wordt ook de evolutie van clusters bekeken. Clusters moeten steeds innoveren om niet afhankelijk te worden van één industrie en om te vermijden dat ze te zeer in zichzelf gekeerd handelen. In deze analyse zullen ook verschuivingen kunnen waargenomen worden.
(iii)
Ontwikkelen van strategische projecten/ regionale capaciteitsopbouw. Om industriële clusters te laten groeien en bloeien kunnen beleidsmakers heel wat instrumenten inzetten. Steeds moet daarbij een evenwicht gezocht worden tussen het inzetten van een variëteit aan instrumenten om risico te spreiden en anderzijds het concentreren van middelen om voldoende massa te hebben.
53
Door het bundelen van middelen en instrumenten in een project wordt het beleid geïntegreerd. Om
de
kloof
tussen
een
traditionele
verticaal
georganiseerde
overheid
en
de
ondernemingswereld te overbruggen werden in Vlaanderen en Europa heel wat instellingen opgericht
om
onderzoek
en
ontwikkeling
te
stimuleren,
infrastructuur te
voorzien,
subsidieprogramma's op te volgen, netwerken te bouwen tussen partners en dergelijke meer. Lokale en subregionale overlegorganen kunnen in een vroeg stadium concrete problemen detecteren die dan gezamenlijk door lokale en regionale actoren kunnen aangepakt worden. Dikwijls zijn problemen sector en/of locatiespecifiek zodat de nodige terreinkennis voorhanden moet zijn om in te grijpen. Desalniettemin is een overkoepelend beleid nodig om initiatieven op elkaar af te stemmen en schaaleconomieën te genereren. Daarom gaan we na welke instituties reeds hun waarde bewezen hebben en hoe we deze kennis in de toekomst kunnen gebruiken om de groei van clusters te promoten en achteruitgang te voorkomen.
Model Naast traditionele technieken (shift-en-share analyse, input-output analyse, ... ) zullen meer recente technieken gebruikt worden om clusters te detecteren en te analyseren zoals Geografische Informatie Systemen (GIS), netwerkanalyse, werktuigen uit de ruimtelijke econometrie (bv. (lokale) indicatoren voor ruimtelijke associatie), ... Literatuur
Acs, Z.J. en Varga, A (2002), "Introduction to the Special Issue on Regional Innovation Systems," International Regional Science Review 25: 3-7.
Armstrong, H. en Taylor, J. (2000), Regional Economics and Policy, Blackwell Publishers, Oxford. Barca, F. (2009), "An Agenda for a Reformed Cohesion Policy. A Place-Based Approach to Meeting European Union Challenges and Expectations," Independent Report prepared at the request of Danuta Hübner, Commissioner for Regional Policy.
Boschma, R.A. (2005), "proximity and Innovation: A Critica I Assessment," Regional Studies 39,61-74. Corsatea, T.D. (2010), "Measuring Science: Spatial Investigation of Academic Opportunities in Belgium," Papers in Regional Science 89,373-387.
54
DG REGIO (2011), Regional Policy for Smart Growth in Europe 2020, European Commission - DG Regional Policy, Brussels, 29 p. Europese Commissie (2010). Communieation (COM 2010 - 533) from the Commission: Regional policy contributing to smart growth in Europe 2020, Brussel, 14 p. Lagneaux, F. (2008), "Economie Importance of Belgian Transport Logistics," NBB Working Paper 125, National Bank of Belgium, Brussels, BE. Martin, R. en Sunley, P. (2006), "Path Dependence and Regional Economie Evolution," Joumal of Economie Geography 6, 395-438.
Ponds, R., van Oort, F. en Frenken, K. (2007), "The Geographical and Institutional Proximity of Research Collaboration," Papers in RegionalScienee 86, 423-443. Riguelle, F., Thomas 1., Verhetsel, A. (2007), "Measuring Urban Polycentrism: a European Case Study and its Implieations," Joumal of Èeonomie Geography 7, 193-215. Saxenian, A. (1990), "Regional Networks and the Resurgence of Silicon Valley," California Management Review 33,89-112
Verhetsel, A. and Sel, S. (2009), "World Maritime Cities: From Which Cities do Container Shipping Companies Make Decisions?," Transport Poliey 16,240-250. VRWB (2008), "les clusters en hun speerpunten," Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Witboek Industriebeleid, Vlaamse Regering VRWI (2011). Advies 152: Hervormingsprogramma Europa 2020 Strategie, Brussel: 10 p.
Data Nationale Bank van België Bureau Van Dijk (2010a), BEL-F1RST, http:Uwww.bvdep.com/en/bel-first.html Bureau
Van
Dijk
(2010b),
Amadeus,
"201099/home.serv?product==amadeusneo Gemeenschappelijke publicaties, websites, Patenten, Linked-In
55
https:Uamadeus2.bvdep.com/version-
Technische discussiepapers Beleidspapers
Promotor: Prof. dr. Ann Verhetsel (UA) Postdoctoraal medewerker: Dr. Thomas Vanoutrive Assistent: doctoraatsstudent ..
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een voltijdse inzet (100% waarvan 30% voor ad hoc) van een doctoraatsstudent en 25% (10% ad hoc) van een postdoc medewerker op dit werkpakket.
Presentaties voor beleid en werkgevers/werknemers organisaties Expertmeetings Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties
Vlaamse Overheid Industrieraad
2012 -Verzamelen relevante literatuur en gegevens
56
-(Ruimtelijke) analyse van twee clusters (Logistiek en Transport en Nieuwe materialen), kritische literatuurstudie -opstellen methode om andere clusters te analyseren
2013 Analyse voorwaartse en achterwaartse linken in de twee voormelde industriële clusters (Ruimtelijke) analyse van andere clusters Eerste beleidsaanbevelingen clusterbeleid
2014 Analyse van invloed van beleid op de evolutie van clusters Detectie van bestaande beleidsinstrumenten en aanzet tot'strategische projecten I
(beleidsi ntegratie) Verdere analyse van industriële clusters (incl. nieuw gedetecteerde clusters)
2015 Formuleren van doelstellingen betreffende regionale capaciteitsopbouw. Overzicht van industriële clusters in Vlaanderen. Bedreigingen en kansen voor industriële clusters in Vlaanderen. Formuleren beleidsaanbevelingen
57
C4 Een nieuw detailhandelsbelieid voor de Vlaamse regio in de postBolkestein periode
C.4
Een nieuw detail handelsbeleid voor de Vlaamse regio in de post-Bolkestein periode
Universiteit Antwerpen
De output van het werkpakket detailhandel zal zich concentreren op de volgende zaken: (i)
Het in kaart brengen van het Vlaamse detailhandelslandschap en verklaren waarom dit er zo uitziet. Er wordt onderzocht waarom welke winkels zich op een bepaalde locatie vestigen en wat de invloed van het beleid is op de locatiekeuze. Bijzondere aandacht gaat naar de problematiek van geclusterde versus geïsoleerde locaties, stedelijke versus perifere locaties.
(ii)
Omwille van de verandering in Europese wetgeving volgend op de Bolkestein richtlijn dient het detailhandelbeleid aangepast te worden. Bij de overgang van een economisch restrictief naar een ruimtelijk restrictief beleid dient men blijvend aandacht te hebben voor de productiviteit en het ondernemerschap in de sector. Een nieuwe detailhandel planning wordt ontwikkeld op basis van detailhandelclusters. Er wordt op basis van economische, sociale en ruimtelijke argumenten (binnen de mogelijkheden geboden door de Europese richtlijn) aangeduid welke soort clusters verder kunnen worden ontwikkeld, alsook waar nieuwe clusters nodig zijn.
(iii)
Voorspellingen van de spreiding van detailhandel worden uitgevoerd volgens verschillende scenario's.
(iv)
Een draaiboek voor multilevel governance wordt opgesteld op (sub)regionaal niveau.
Dit onderzoek zal aansluiten bij het op te richten kenniscentrum voor de detailhandel en rekening houden met de principes van kernversterking zoals opgenomen in het Vlaamse Regeerakkoord. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de inhoud en opzet van dit werkpakket verwijzen wij naar het originele dossier van de kandidaatstelling voor het Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie.
58
Model Er wordt bepaald waar en waarom bepaalde detailhandelaars zich ergens vestigen met behulp van een een zelf ontwikkelde GIS tooi, ruimtelijke autocorrelatie onderzoek en fractaal onderzoek. Dit wordt aangevuld met literatuuronderzoek en expertenbevragingen. Dit stelt ons in staat de belangrijkste locatiefactoren te identificeren. De GIS tooi laat toe clusters en de afstanden tussen clusters en individuele winkels, de markt en socio-economische variabelen weer te geven. Fractaalonderzoek biedt een kans om op een innovatieve manier de morfologie/fragmentatie van het detailhandellandschap te onderzoeken (Frankhauser, 1998; Thomas et al., 2008a, 2008b). Vervolgens wordt er voorspellende gewerkt; Hanoaka and Clarke (2006), Nakaya et al. (2007) en het succes van het RIBEN project, waar de University of' Leeds samenwerkt met grote Britse supermarktketens,
toont
de
waarde
van
microsimulaties
voor
de
modellering
van
het
detailhandellandschap. Om deze statische modellen dynamisch te maken, kunnen ze worden gecombineerd met cellular automata scenario's, zoals er reeds bestaan voor de totale bebouwde omgeving in Vlaanderen (Gobin et al., 2009). Zo kan de invloed van beleid op de locatie van detailhandel worden getest. literatuur Frankhauser, P. (1998), "The Fractal Approach: A New Tooi for the Spatial Analysis of Urban Agglomerations," Population 10, 205-240. Gobin, A., Uliee, 1., Van Esch, L., Engelen, G., De Kok, J.-L., Hens, M., Van Daele, T., Peymen, J., Van Reeth, W., Overloop, S. e, MAES, F. (2009), Landgebruik in Vlaanderen - Wetenschappelijk Rapport, Brussel, INBO.
Hanaoka, K. en Clarke, G. (2007), "Spatial Microsimulation Modeling for Retail Market Analysis at the Small Area Level," Computers, Environment and Urban Systems 31, 162-187. Nakaya, T., Fotheringham, S., Hanaoka, K., Clarke, G., Ballas, D. en Yano, K. (2007), "Combining Microsimulationand Spatial Interaction Models for Retail Location Analysis," Journalof GeographicalSystems 9,345-369.
Thomas, 1., Frankhauser, P. en Biernacki, C. (2008a), "The Morphology of Built-Up Landscapes in Wallonia (Belgium): A Classification Using Fractal Indices," Landscape and Urban Planning 84. Thomas, 1., Tannier, C. en Frankhauser, P. (2008b), "Is There a Link Between Fractal Dimensions and Residential Environment at a Regional Level?" Cybergeo, 418. 59
Data Data detailhandel: Locatusdatabank Ruimtelijke data: Mercatordatabank Economische en maatschappelijke data: NIS
Technische discussiepapers Beleidspapers Doctoraat
Promotor: Prof. dr. Ann Verhetsel (Universiteit Antwerpen) Postdoctoraal medewerker dr. Thomas Vanoutrive Assistent: doctoraatsbursaal Jeroen Cant
Cl!
De concrete inzet van het personeel komt hier neer op een voltijdse inzet (100% waarvan 30% voor ad hoc) van een doctoraatsstudent en 25% (10% ad hoc) van een postdoc medewerker op dit werkpakket.
Aftoetsing en presentaties in de spoorwerkgroep Expertenmeetings Publicaties van rapporten (zie boven) Presentaties op internationale wetenschappelijke conferenties Doctoraat
60
Vlaamse Overheid
2012 Januari - maart : •
,
Verzamelen relevante literatuur locatiefactoren en de, invloed van het beleid op de locatie en performantie van detailhandel
•
ontwikkeling GIS tooi voor het identificeren van ruimtelijke clusters van detailhandel
April-juni: •
Uitwerken van een ruimtelijke afbakening met behulp van GIS tooi
Juli - september •
Analyse ruimtelijke afbakeningen aan de hand van economische, sociale en ruimtelijke variabelen
Oktober - december: "
Ruimtelijke autocorrelatie onderzoek
"
Toetsing resultaten literatuurstudie en ruimtelijke analyse via expertenbevraging
2013 Uitvoeren fractaalanalyse Verslag van de belangrijkste locatiefactoren voor detailhandel en de implicaties voor het beleid. Er wordt naar een antwoord gezocht waar en waarom welke detailhandel zich ergens vestigt en de relaties van de sector met de economische en sociale context worden onderzocht.
2014 Uitwerking van voorspellende instrumenten (Cellular automata en micosimulatiemodel)
2015 Voorspelling van de evoluties in het Vlaamse detailhandellandschap via verschillende scenario's (economisch, sociaal en ruimtelijk)
61
3.
Aanvullende rubrieken
Samenwerkingsovereenkomsten Wij
verwijzen
naar
het
originele
dossier
ter
kandidaatstelling
voor
de
specifieke
samenwerkingsovereenkomsten die werden afgesloten met het Steunpunt WSE en het Steunpunt ECOOM.
Korte-termijllO[H.h:achten Binnen de afzonderlijke werkpakketten wordt ruimte vootzien voor het behandelen van kortetermijnopdrachten vanuit de Vlaamse Overheid; wij verwijzen hierbij naar de ,meerjarenbegroting van het Steunpunt ORE in deel 5. Concreet worden binnen de werkpakketten zowel tijd (in persoonsmaanden) als financiële middelen gereserveerd voor deze zogenaamde "ad hoc" opdrachten. Concreet, voor het jaar 2012, worden van de 111,5 directe manmaanden er 35,8 gereserveerd voor korte termijnopdrachten, verdeeld over de verschillende partners (zie bijlage meerjarenbegroting, rubriek personeelsmaanden). Voor de andere jaren zal eenzelfde verdeling worden gehandhaafd. Verder worden er financiële
reserves aangehouden voor korte termijn opdrachten, in de
meerjarenbegroting terug te vinden onder het luik "Ad hoc" van de VIVES partner van het consortium; het gaat hier om respectievelijk 34,400.00; 37,000.00; 35,000.00; en 39,000.00 euro. Deze middelen komen overeen met 9 manmaanden, afhankelijk van de schaal üunior, senior). Rekening houdend met de voorziene tijdsbesteding bij het in te zetten personeel dat ten laste valt van het steunpunt, de tijdsbesteding van de (co-)promotoren (niet ten laste van het steunpunt) en de financiële middelen die gereserveerd worden, is het aandeel van de mogelijke korte termijn opdrachten maximaal 40% van de onderzoekstijd. Deze korte termijnopdrachten worden voorgesteld en besproken in de spoorwerkgroepen en passen binnen de thematiek van de onderzoekssporen. Het startmoment wordt in overleg met het kabinet afgesproken. Er wordt een periode van maximum twee maanden voorzien om deze opdrachten op te nemen. Indien het steunpunt niet binnen de gevraagde termijn onderzoekscapaciteit kan vrijmaken, kan het steunpunt gebruik maken van uitbesteding om de opdracht te realiseren. Rekening houdende met de beleidsdynamiek kunnen er ook korte termijnopdrachten worden voorgesteld die geheel of gedeeltelijk buiten de thematiek van de onderzoekssporen vallen. Het steunpunt kan in deze gevallen gebruik maken van uitbesteding om de opdracht te realiseren.
62
Afspraken omtrent kennisbeheer De eigenaar van de voorgrondkennis is verplicht om aan de Vlaamse overheid een kosteloos gebruiksrecht op de voorgrondkennis te verlenen voor de duur van deze beheersovereenkomst. De eigenaar van de voorgrondkennis is verplicht om bij de beëindiging van de beheersovereenkomst kosteloos de voorgrondkennis, waaronder de regional datawarehouse met brondata, metadata en indicatoren, over te dragen aan de Studiedienst van de Vlaamse Regering, in de staat waarin deze zich op het einde van de erkenningstermijn bevindt. Deze overdracht moet binnen de 6 maanden gebeuren.
63
4.
Managenumtluik
4.1 Organisatiestructuur Het "Steunpunt Ondernemen en Regionale Economie" (ORE) is een onafhankelijk onderzoekssteunpunt van de Vlaamse Overheid dat zich voor een belangrijk deel op de campus van K.U.Leuven bevindt. Het Steunpunt kan terugvallen op de expertise die aanwezig is bij verschillende onderzoeksgroepen: in eerste instantie het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving (VIVES, K.U.Leuven) dat tevens het Steunpunt coördineert en een partnership vormt met Vlerick-Leuven-Gent Management School (VLGMS), het Departement Transport en Ruimtelijke Economie aan de Universiteit Antwerpen, de Onderzoeksgroep Management, Strategie en Innovatie (MSI, K.U.Leuven), het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA, K.U.Leuven), de Onderzoeksgroep CERISE aan de UGent, en ten slotte het Centrum voor Ondernemerschap aan de HUB.
Het Steunpunt wordt dagdagelijks geleid door de onderzoeksdirecteur van VIVES, Prof. dr. Joep Konings. De co-promotoren van het steunpunt in het consortium, Prof. dr. R. Beiderbos, Prof. dr. L. Sleuwaegen, Prof. dr. B. Merlevede, Prof. dr. A. Verhetsel, Prof. dr. J. Lepoutre en Prof. dr. J. Lambrecht zullen beschikbaar zijn voor dagelijkse assistentie en advies bij de organisatie en opvolging van de werking van het Steunpunt evenals bij de ondersteuning van de dagelijkse leiding. Zij zijn lid van het dagelijks bestuur van ORE. Verder maakt Dr. Jo Reynaerts als coördinator van het data ware house van ORE ook deel uit van dit bestuur. Tevens zal zeer nauw worden overlegd met de vertegenwoordiger van de Vlaamse,cRegering belast met het opvolgen van het Steunpunt, zodat maximale effectiviteit en efficiëntie worden nagestreefd en gerealiseerd. De taken van het dagelijks bestuur bestaan in het vaststellen van een langetermijnstrategie m.b.t. het te voeren onderzoek en het bewerkstelligen van structurele interactie tussen de onderzoekers en groepen over de verschillende partner instellingen heen (zie tevens deel 2). Dit zal onder meer gebeuren door de organisatie van regelmatige workshops. De internationale netwerken (o.a. Prof. K. Desmet, Universiteit Madrid, Prof. S. Vanormelingen, IESE Barcelona & HUB, Prof. J. Eeckhout, UCL, London, Prof. J. De Loecker, Princeton University) waarin VIVES en de andere onderzoeksgroepen betrokken zijn, zullen bovendien dienst doen als regelmatig klankbord voor de wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten van het Steunpunt. Regelmatige workshops, zijn daartoe het aangewezen instrument. Het Steunpunt wordt gemonitord door de Stuurgroep. De Stuurgroep begeleidt en stuurt het Steunpunt voor wat betreft de beleidsgerichte activiteiten en indicatoren die door het Steunpunt worden ontwikkeld, zoals toegelicht in het onderzoeksprogramma en, het meerjarenplan. Ze controleert de financiële uitvoering van het meerjarenplan en de begroting. De samenstelling van de stuurgroep volgt de structuur zoals omschreven in de beheersovereenkomst.
64
Verder is er een beleidsraad die waakt over de afstemming tussen en de doorstroming van en naar het steunpunt en het beleid. De samenstelling van de beleidsraad en werking volgt de bepalingen van de beheersovereenkomst. Het Steunpunt wordt verder georganiseerd rond het ontwikkelen van een regionaal data centrum. Hierbij staan drie onderzoeksthema's centraal, met name (1) Ondernemerscultuur in Vlaanderen, (2) Ontwikkeling en doorgroei van KMOs, en (3) Ontwikkeling en Evolutie van (Industriële) Clusters in Vlaanderen. Vanuit deze drie onderzoeksthema's worden regionale indicatoren ontwikkeld, verzameld en gecentraliseerd in het regionaal data centrum van het steunpunt en ze worden verder geanalyseerd zodat relevant beleidsadvies kan worden aangeleverd. Het onderzoek binnen en over de verschillende onderzoekssporen wordt opgevolgd door de leden van de afzonderlijke spoorwerkgroepen waarvan de samenstelling gebeurt in overleg met de administratie. Het regionaal data centrum (regional data warehouse) wordt ,fysiek gehuisvest in de gebouwen van de K.U.Leuven, VIVES, Naamsestraat 61 te Leuven. Daarentegen zql de analyse van de onderzoeksprojecten in de drie onderzoeksthema's verdeeld worden over de verschillende partnerinstellingen, doch telkens met een verankering naar het data centrum toe. Deze verankering gebeurt op basis van gezamenlijk werk en gezamenlijke seminaries en workshops. Hierna volgt het organogram bij aanvang van het Steunpunt ORE:
Promotor-coördinator
Prof. dr. Joep Konings
Data coördinator
Dr. Jo Reynaerts
Administratieve ondersteuning
Mevr. Greet Lauvrijs; Mevr. Veerle Rogge
Thema A
Ondernemerscultuur in Vlaanderen
Copromotor
Prof. dr. Ir. Jan Lepoutre
Onderzoeker
Dr. Niels Bosma
Thema B
Groei en doorgroei KMO's
Copromotor
Prof. dr. Leo Sleuwaegen
Onderzoeker
Dr. Jonas Debrulle
Thema C
Clusters in Vlaanderen
65
Copromotor
Prof. dr. A. Verhetsel
Onderzoeker
Dr. Thomas Vanoutrive
4.2 HRM-beleid en bestaffing ORE zal worden ondergebracht in VIVES, waar tevens de coördinatie van ORE zal plaatsvinden. VIVES beschikt over een eigen personeelsbestand van negen onderzoekers, die kunnen ingezet worden voor ad hoc opdrachten en specifieke vragen. De coördinator van het regionale data warehouse is een postdoctoraal medewerker die voltijds wordt aangesteld. Een deeltijdse secretariaatsmedewerker staat in voor de administratieve opvolging. De promotor-coördinator en de andere promotoren komen niet ten laste van het steunpunt, behalve voor specifieke, te verÇlntwoorden, onkostenvergoedingen. Het consortium opteert om via een combinatie van doctoraatsbursalen en wetenschappelijk medewerkers te werken. Daarnaast worden andere onderzoekers, verbonden aan de deelnemende entiteiten, ingezet voor korte termijn opdrachten. De verloning van de medewerkers gebeurt volgens de universitaire barema's. Elke deelnemende entiteit beschikt aan een uitgebreide pool van andere onderzoekers die kunnen worden ingezet voor ad hoc opdrachten of specifieke vragen. Elk van de drie onderzoeksthema's zal worden gecoördineerd door een copromotor die in eerste instantie zal worden bijgestaan door een onderzoeker. De coördinatie houdt vnl. in dat de onderliggende onderzoeksprojecten binnen de drie thema's op elkaar worden afgestemd met als doel complementariteiten en schaalvoordelen m.b.t. regionale data verzameling en het ontwikkelen van regionale indicatoren te realiseren, alsook het bewerkstelligen van gestroomlijnde beleidsadviezen De senior onderzoeker zal in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de opvolging en het goed uitvoeren van de onderzoeksprojecten en het voorbereiden van beleidsadviezen en indicatoren. Verder zal gebrUik worden gemaakt van Uunior en senior) medewerkers voor het uitvoeren van deelprojecten gestipuleerd onder de drie grote thema's. Een aantal van deze medewerkers zullen tevens een doctoraat voorbereiden op basis van de projecten die ze uitwerken.
4.3 Fimm,deel beheer Het financieel beheer van het Steunpunt wordt waargenomen door de Centrale Financiële Diensten van K.U.leuven. Daar wordt een afzonderlijke kostenplaats voorzien voor het Steunpunt zodat dit laatste een volledig autonome boekhouding kan voeren, weliswaar onderworpen aan de regels van gezond financieel management zoals dit geëist wordt door de Financiële Diensten. De boekhouding van het Steunpunt kan volledig geautomatiseerd worden in de K.U.Leuven SAP-omgeving. Dit maakt een
66
continue opvolging en rapportering van de financiële status van het Steunpunt zondermeer mogelijk. K.U.leuven biedt, als onderdeel van de overhead vergoeding, deze financiële dienstverlening gratis aan voor het Steunpunt. De financiële engagementen naar de partner-instellingen toe zullen worden gehonoreerd door rechtstreeks het bedrag voorzien in het budget aan hen over te maken.
4.4 Uitbestedingen Gelet op mogelijke de diverse uitbestedingen zal het Steunpunt de procedures en regels hanteren die gelden binnen de K.U.leuven voor wat betreft de uitvoering van opdrachten door externen. Deze procedures worden ondersteund door de Financiële Diensten van K.U.leuven.
Gelet op de kleinschaligheid van het Steunpunt is het niet de bedoeling "zware" management instrumenten te gebruiken. Dit betekent echter niet dat er niet een minimum aan planning en opvolging dient te zijn. De promotor-coördinator, Prof. dr. Joep Konings draagt de eindverantwoordelijkheid voor de academische en beleidsgerelateerde output van het Steunpunt. Hij zal de interne stafvergaderingen voorzitten en een actieve rol aannemen in het aansturen van personeel en onderzoek. De promotorcoördinator, bijgestaan door een manager-coördinator (post-doe) en een administratief medewerker, staat
in
voor
de
dagelijkse
leiding
van
het
Steunpunt.
Dit
betekent
dat
zij
korte-
termijnonderzoeksvragen en beleidsadviezen kanaliseren, verdelen en opvolgen binnen het steunpunt. Specifieke wetenschappelijke dienstverlening op korte termijn behoeft telkens de goedkeuring van de promotor-coördinatoren, en wordt hem via overeengekomen aanspreekpunten op de administratie en het kabinet of rechtstreeks door de minister gevraagd. De promotor-coördinator neemt de taak op zich, bijgestaan door de coördinatoren van de verschillende pijlers, om te waken over de interdisciplinariteit en kwaliteit van het onderzoek. Prof. dr. Joep Konings zal ook fungeren als het centrale aanspreekpunt van buitenaf, o.a. in contacten met andere academici en de media.
Daarnaast zal de promotor-
coördinator op actieve wijze contacten netwerken om het steunpunt te betrekken bij andere relevante nationale en internationale onderzoeksprojecten. Verder zal gebruik worden gemaakt van de volgende plannings- en opvolgingsmechanismen: •
Het budget wordt elk jaar vertaald naar een jaarlijks budget dat door de promotor wordt opgemaakt. De copromotoren volgen dit proces op, het resultaat wordt voorgelegd aan de vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering en aan de Stuurgroep.
67
•
Het inhoudelijk onderzoeksplan zal elk jaar vertaald worden in een meer gedetailleerde werkplanning voor elk thema. De planningen van de drie thema's worden onderling gecoördineerd en op elkaar afgestemd via de spoorwerkgroepen, gelet op de intense wisselwerking tussen hun activiteiten. Deze planningen zullen aan de basis liggen van de inhoudelijke opvolging van de wetenschappelijke staf en ondersteunende staf. In deze planningen worden eveneens de onderzoeksprojecten en de overheidsopdrachten meegenomen.
•
Elk jaar leggen de promotoren aan de Stuurgroep een jaarverslag van het Steunpunt voor, dat de voornaamste realisaties van het Steunp~~nt beschrijft evenals een overzicht van de financiële status van het Steunpunt biedt.
4.6 Samenwerking tussen de partners De samenwerking tussen partners is gebaseerd op de volgende twee principes:
Overleg
Overleg tussen de verschillende promotoren en onderzoekers vindt plaats op verschillende wijzen. Naast het dagelijks bestuur dat twee maal per jaar plant samen te komen zullen er andere belangrijke vormen van overleg worden georganiseerd. Het spreekt voor zich dat ook regelmatig bilateraal overleg zal plaatsvinden indien dit vereist is. Elke pijler organiseert, op regelmatige basis, een inhoudelijke overlegvergadering waarin de eigen werking en de samenwerking met de andere pijlers besproken zal worden. De samenwerking en afstemming met het beleid wordt gegarandeerd door de organisatie van spoorwerkgroepen. -Deze werkgroepen worden thematisch georganiseerd en komen regelmatig (minstens één maal per trimester en indien nodig frequenter) samen voor het optimaal afstemmen en opvolgen van de onderzoekswerkzaamheden binnen elk van de drie onderzoekslijnen. Er wordt dus een spoorwerkgroep per onderzoeksthema opgezet vermits de werkpakketten binnen elk onderzoeksthema nauw met elkaar aansluiten, zodat kruisbestuiving tussen de werkpakketten van één onderzoeksthema optimaal verloopt. Deze werkgroepen laten ook toe om nauw de beleidsimplicaties en planning op te volgen binnen elk thema. De korte termijnopdrachten worden eveneens in deze spoorwerkgroepen voorgesteld en gepland. Dè geografische spreiding van de onderzoeksthema's doet geen afbreuk aan de geïntegreerde werking van het consortium. Ook in VIVES zal een gezamenlijke werkruimte voorzien worden waar gebruik van kan gemaakt zal kunnen worden niet alleen voor gezamenlijk werk, maar ook om makkelijk toegang te krijgen tot het regionale data warehouse. Daarnaast zullen faciliteiten aangeboden worden en
68
activiteiten georganiseerd worden om de wetenschappers samen te brengen en zullen de onderzoekers deelnemen aan de teamvergaderingen. De website van het Steunpunt zal een gedeelte bevatten dat via een wachtwoord enkel toegankelijk is voor personen rechtstreeks betrokken bij het steunpunt en zal dienen als een platform om informatie uit te wisselen. In dit gedeelte kunnen nieuwsfeiten en actuele onderwerpen, informatie over lezingen en congressen, PowerPoint presentaties en zogenaamde drafts (voorlopige versies) van papers en rapporten intern gedeeld worden.
Evaluatie en bijsturing
De individuele onderzoekers en de output van hun onderzoek zal op verschillende niveaus geëvalueerd worden. De eerstelijns contacten zijn deze met de promotor van het onderzoek in kwestie. Alle promotoren in het Steunpunt verbinden zich er toe voldoende tijd uit om de medewerkers geregeld te spreken en het onderzoek van nabij te volgen. Hij helpt bij de' planning, de uitbouw, en, eventueel, de bijsturing van het onderzoek. Daarnaast zal hij is geregeld aanwezig zijn wanneer de medewerker zijn/haar werk voorstelt aan andere wetenschappers èn geeft hierover feedback aan de onderzoeker. Evaluatie van het onderzoek zal ook gebeuren in het kader van de interne seminaries georganiseerd door het Steunpunt waar de promotoren en andere onderzoekers al dan niet betrokken bij het Steunpunt feedback zullen kunnen geven op de voorgestelde resultaten. Tevens zullen onderzoekers actief deelnemen aan internationale wetenschappelijke conferenties en hun onderzoekswerk indienen bij internationaal gereviewde tijdschriften Uournals).
4.7 Overzicht logistieke en materiële inbreng
Huisvesting van lwt Steunpunt
Het consortium heeft zijn zetel te 3000 Leuven, Naamsestraat 61, waar eveneens het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving (VIVES) is gehuisvest. De inbedding van het Steunpunt wordt zichtbaar gemaakt aan de buitengevel en signalisatie wordt voorzien in de inkom van het gebouw.
69
Logistieke en materiële inbreng
"Alle verdere logistieke ondersteuning, zoals kantoren, IT aansluitingen, telefoon, onderhoud, bibliotheek wordt voorzien door de K.U.Leuven.
l)atabtmken
De Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen beschikt over twee (gedesaggregeerde microgegevens) databanken die via haar bibliotheek aan onderzoekers ter beschikking wordt gesteld, m.n. AMADEUS (financiële en boekhoudkundige data Europ,ese bedrijven) BELFIRST (financiële en boekhoudkundige data Belgisc~e bedrijven) Verder beschikt VIVES door de opbouw van de onderzoeksactiviteiten van haar onderzoekers over de jaren heen over de bijkomende gedetailleerde micro-data van Spaanse en Sloveense bedrijven, en is er toegang
tot
de
volgende
databronnen
via
de
in
delen
2
en
3
beschreven
samenwerkingsovereenkomsten: ..
regionale data aangaande R&D, technologie, etc. via het samenwerkingsverband met ECOOM
..
regionale arbeidsmarkt data via het samenwerkingsverband met het Steunpunt WSE
..
START survey data via het samenwerkingsverband met WSE.
Financiële dienst I personeel en algemen.e ondersteuning
De financiële dienst van de K.U.Leuven voert het beheer van de steunpuntfinanciering (SAP omgeving) in samenspraak met de aangestelde administratie coördinator binnen het steunpunt. De algemene ondersteuning door ICTS, financieel- en personeelsdienst wordt door de overhead gefinancierd. Op ad hoc basis en wanneer nodig, kan eveneens beroep worden gedaan op personeelsleden van de andere deelnemende entiteiten.
4,7,2
UniversiteîtAntwerpen
HuisvestinlJ
70
Binnen de Universiteit Antwerpen garandeert de academische overheid de huisvesting van het steunpunt binnen de lokalen van de vernieuwde Stadscampus van de Universiteit Antwerpen, gelegen in de binnenstad. Volgende locatie wordt voorgesteld: gebouw B, Stadscampus Prinsstraat 13. De inbedding van het onderzoekscentrum wordt zichtbaar gemaakt aan de buitengevel en signalisatie wordt voorzien in de inkom van het gebouw.
Algemene diensten en faciliteiten
Het steunpunt kan een beroep doen op de algemene diensten en faciliteiten van de Universiteit Antwerpen, zowel ten aanzien van het personeel als ten aanzien van de uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek en de disseminatieactiviteiten:
Het departement ICT levert ondersteuning op logistiek, technisch en inhoudelijk vlak. Dit gebeurt vanuit de doelstelling om de werking van het steunpunt zoveel mogelijk te faciliteren en ervoor te zorgen dat de onderzoekers zich in ideale omstandigheden kunnen wijden aan hun kerntaken. Inzake de logistieke en technische ondersteuning krijgen onderzoekers van het steunpunt volgende faciliteiten aangeboden: ..
Mogelijkheid tot voordelige aankopen van PC's en randapparatuur via het raamcontract van de Universiteit Antwerpen met de leverancier;
..
Performante toegang tot het internet en het interne netwerk vanuit de campus (ook draadloos) en toegang tot het intranet vanuit externe locaties;
..
E-mailfaciliteiten met toegang vanuit elke locatie (web-gebaseerd);
..
Breed gamma aan software voor administratief en academisch gebruik, aangeboden via campuslicenties;
..
Centrale helpdesk voor oplossen van computer-technische problemen;
..
Toegang tot geavanceerde applicaties om de projecten zowel administratief als financieel op te volgen;
..
Actieve ondersteuning van de Nieuwe Media Dienst op het vlak van het aanmaken, beheren en ontsluiten van multimedia (geluid, beeld, video, streaming ... ) en op het vlak van vormgeving van publicaties.
Daarnaast levert het departement ICT ook specifieke academische ondersteuning. Specifieke academische software kan worden voorzien door de centrale ICT-diensten. Die zorgen dan voor de licentie en het beheer, initiëren de noodzakelijke opleidingen en zorgen voor de documentatie en de inhoudelijke academische ondersteuning.
71
Ten slotte biedt het departement ICT ook maatwerk en ondersteuning van webgebaseerde tools voor online samenwerking en verspreiding van informatie via het internet: lil
Afgeschermde web-omgeving waar onderzoekers kunnen communiceren (synchroon en asynchroon), informatie en werkdocumenten kunnen delen, een kalender en agenda bijhouden,
Cl
Assistentie bij opbouw website per steunpunt voor de disseminatie van de resultaten, met decentrale invoer via een content management systeem, achterliggende database voor het dynamisch publiceren van rapporten en resultaten, mogelijkheid tot het inbouwen van beveiliging, ...
Universiteitsbibliotheek
Het steunpunt en zijn onderzoekers kunnen gebruik maken van de diensten en faciliteiten van de Antwerpse Universiteitsbibliotheek. Die bundelt vier bibliotheken - één per campus. In november 2007 werd de nieuwe bibliotheek op de Stadscampus voor de humane en sociale wetenschappen in de onmiddellijke nabijheid van de steunpuntvestiging in gebruik genomen. De nieuwe bibliotheek humane en sociale wetenschappen heeft een oppervlakte van 17.0002, een openkast-opstelling van meer dan 500.000 volumes. In 2008 is de nieuwe biomedische bibliotheek op Campus Drie Eiken in gebruik genomen. Op dit moment worden plannen gemaakt voor een nieuwe bibliotheek Wetenschappen, inclusief de Industriele Wetenschappen op Campus Groenenborger. Alle bibliotheken hebben ruime openingstijden. De universiteitsbibliotheek is een hybride bibliotheek met zowel klassieke papieren als elektronische informatie. De papieren info kan geconsulteerd, geleend, gefotokopieerd of gescand worden in de bibliotheken op de vier campussen. De elektronische informatie is beschikbaar via de servers van de bibliotheek of via externe servers op basis van licentieovereenkomsten. De elektronische informatie, circa 12.000 elektronische tijdschriften, ruim 100 databanken, elektronische boeken, gedigitaliseerde boeken uit de eigen historische collectie zijn 7 dagen per week en 24u per dag beschikbaar. Thuis en overal ter wereld hebben de geregistreerde gebruikers van de Universiteit Antwerpen toegang tot de digitale collecties via VPN. De elektronische bibliotheek in de humane, sociale en economische wetenschappen groeit snel. De UA heeft elektronische toegang tot vrijwel alle tijdschriften van de grote uitgevers als Elsevier, Springer, Blackwell en Wiley. Electronisch beschikbare tijdschriften in o.m. economie (1.755 titels), politieke en sociale wetenschappen (1.295 titels), recht (396 titels). Daarnaast is de UA-bibliotheek ook betrokken bij de internationale Open Access publicaties o.a. door haar lidmaatschap van PuBMed. Er is een digitale repository server, waar de UA-publicaties worden opgeslagen. Het betreft bijvoorbeeld artikelen en monografieën en doctoraatsthesissen (vanaf 2011) van het personeel van de UA. Die server kan via het
72
harvesting-protocol aangesloten worden op andere nationale en internationale harvesting machines, zodat UA-publicaties op die wijze snel deel zullen uitmaken van wereldwijde repository systemen voor elektronische informatie. De bibliotheek biedt onder meer volgende dienstverlening aan de onderzoekers: ..
SDI: Systematische opvolging van onderzoek rond bepaalde topics;
..
De bibliotheek creëert de databank Academische Bibliografie, welke een overzicht biedt van de wetenschappelijke publicaties van de onderzoekers van de UA. De Academische bibliografie is online te raadplegen;
..
Analyse en evaluatie van wetenschappelijke productie van individuele AP-Ieden, van onderzoeksgroepen, departementen, faculteiten of van onderzoek in het algemeen;
..
Opleiding wetenschappelijke informatie zoeken en vinden voor onderzoekers + individuele opleiding van onderzoekers in gebruik van complexe d~tabanken;
..
VPN toegang: raadpleging van vrijwel alle databanken .en elektronische tijdschriften ook buiten de UA-campussen voor UA-leden;
..
Maandelijkse aanwinstenlijsten met de nieuwe publicaties via de website van de bibliotheek;
..
Export van referenties naar bibliografische software (vb. EndNote of Zotero) is mogelijk vanuit de catalogus en heel wat databanken;
..
Via interbibliothecair leenverkeer (lBL) kunnen boeken/artikelen van andere bibliotheken aangevraagd worden. IBL is niet gratis;
..
Men beschikt over een UA-account waarmee men kan inloggen op computers in het open studielandschap van de leeszalen en in de computerklassen en groepsruimten;
•
Snel draadloos net werk;
•
Internettoegang;
..
Toegang tot bepaalde academische software en office toepassingen;
..
Persoonlijke opslagschijf (H:)
IJ
Na activering heeft men toegang tot het UA-netwerk met de eigen laptop.
Locaties en organisatie van bijeenkomsten
Voor de organisatie van bijèenkomsten, congressen of andere disseminatieactiviteiten van het steunpunt kan kosteloos beroep gedaan worden op de vergaderzalen, leslokalen en aula's van de Universiteit Antwerpen, zowel op de Stadcampus als buitencampussen, met inbegrip van het historische Hof van Liere (Prinsstraat 13). Het Departement Communicatie en de Dienst Nieuwe Media bieden ondersteuning bij de grafische vormgeving van publicaties, uitnodigingen en disseminatiemateriaal. Verder kan men voor hulp bij het organiseren van congressen en expertmeetings terecht bij de congrescoördinator verbonden aan het departement sociale culturele en studentgerichte diensten. Deze geeft praktische ondersteuning bij het hosten van congressen en legt ook de contacten met de cateringdienst.
73
Wetcnschapscommunicatie
De wetenschapscommunicator van de Universiteit Antwerpen is beschikbaar voor het steunpunt, en adviseert
en
ondersteunt
bij
de
communicatie
van
wetenschappelijke
informatie
en
onderzoeksresultaten naar het publiek. Dit kan gaan van het uitdenken van communicatie-acties, afbakenen van doelgroepen, de keuze van communicatiekanalen tot het (her)schrijven van teksten.
Doctomatsopleidiny
Medewerkers van het steunpunt die in het kader van het onderzoek binnen het steunpunt een doctoraat maken, genieten de doctoraatsopleiding van de Universiteit Antwerpen. Deze opleiding beoogt de kennis en vaardigheden van de onderzoeker binnen en buiten zijn of haar discipline en onderzoeksdomein te verdiepen en te verbreden. Ook het stimuleren van de mondelinge en schriftelijke (interdisciplinaire) communicatie tussen onderzoekers onderling en tussen onderzoekers en de maatschappij is een aandachtspunt. De invulling van de doctoraatsopleiding is flexibel en wordt gestuurd door de vraag van de doctorandus en door het deels verplichte aanbod vanuit de faculteiten en vanuit de universiteit. De universiteit biedt in dit kader opleidingkredieten aan haar doctorandi aan.
Nieuwe Meditl Dienst
Medewerkers van het steunpunt kunnen bij de Nieuwe Media Dienst (NMD) van de Universiteit Antwerpen terecht .voor de productie van nieuwe media en het gebruik van de audiovisuele infrastructuur in de leslokalen. Er is een afdeling van de Nieuwe Media Dienst (NMD) op elke campus. De NMD maakt deel uit van het Departement ICT. De NMD kan ook in staan voor grafische producten zoals:
drukwerk,
affiches,
folders
en
uitnodigingen
voor
congressen,
grafisch
werk
voor
wetenschappelijke publicaties. De NMD ondersteunt tevens bij het gebruik van van videoconferences.
Departement Onderzoek
Het administratieve Departement Onderzoek geeft ondersteuning aan het steunpunt o.m. bij de uitwerking en de onderhandeling van mogelijke onderzoeksovereenkomsten.
74
Departementen Financiën en Personeel
Het Departement Financiën voert het beheer van de financiering in samenspraak met de persoon die decentraal, binnen het steunpunt de financiële opvolging waarneemt. Binnen het Departement Financiën wordt een persoon aangeduid voor opvolging van het dossier steunpuntfinanciering. Het Departement Personeel biedt ondersteuning bij het aantrekken en aanwerven van het personeel.
75
4,7,3
Universiteit Gent
" -Huisvesting
De UGent zorgt voor huisvesting in lokalen die overeenstemmen met de dienstverlenende en onderzoeksfunctie van de medewerkers van het steunpunt. Naast een materiële toegang is er ook een virtuele toegang tot het steunpunt voorzien via de website. Alle verdere logistieke ondersteuning, zoals kantoor, IT aansluitingen, telefoon, onderhoud, wordt voorzien.
Algemene diensten en faciliteiten
Een
professionele
academische
organisatie
heeft
.
performante
centrale
diensten,
als
Onderzoeksaangelegenheden, financiële dienst, personeelsdienst, communicatiedienst en logistieke diensten. Deze algemene diensten zullen zich inzetten om de financiële
administ~atie,
implementatie en
ondersteuning en communicatie van het steunpunt te regelen conform de geldende regels. De personeelsdienst zal de personeelsdossiers van de leden van het steunpunt beheren. De logistieke diensten zullen voorzien in locaties conform de aanvraag, ze zullen tevens op een flexibele manier inspelen op de noden van het steunpunt zoals past voor een professioneel werkende organisatie. Alle bibliotheekfaciliteiten van de universiteit staan ter beschikking van de medewerkers van het .steunpunt. Er is een uitgebreide bibliotheek met een ruime c()llectie wetenschappelijke literatuur zowel inzake boeken als tijdschriften. Verder is er toegang tot verschillende databanken zoals OECD Statistics, Datastream, ... Het aanwezige internet en intranet kan gebuikt worden door het steunpunt en er wordt voorzien in informaticaondersteuning en het steunpunt kan gebruik maken van de softwarelicenties van de universiteiten.
Het academisch bestuur van de Vlerick Leuven Gent Management School zal ervoor instaan dat het Steunpuntonderzoeksteam zal worden ingebed binnen het competentiecentrum Entrepreneurship, Governance and Strategy. Dit centrum wordt geleid door een academische voorzitter en een manager en is gevestigd op beide campussen van de Vlerick Leuven Gent Management School, in Gent en Leuven, welke goede huisvesting en onderzoeksfaciliteiten bieden voor de onderzoekers. Naast een permanente IT ondersteuning door het Operations departement is er tevens een groot aantal vergader- en seminariezalen aanwezig waar gebruikt van kan worden gemaakt (van 4 tot 100 personen),
76
alsmede een professionele bibliotheek met een zeer uitgebreide collectie van business en management boeken, onderzoeksrapporten, theses, academische tijdschriften, wetenschappelijke databases (incl. een BIoomberg terminal), internet toegang, kranten en reguliere business & news magazines. Ten tweede, de Research Dean's Office (RDO) zal de medewerkers van het steunpunt ondersteuning verlenen met verschillende services, waaronder het bijhouden van de academische CVs van steunpunt medewerkers, het leveren van input voor de verschillende rapporten (zoals het jaarrapport) en het promoten van de vorderingen en resultaten van het steunpunt via verschillende interne en externe kanalen. Daarbij zal van tijd tot tijd ook gebruikt gemaakt worden van de expertise van de School haar Marketing Services departement. Ten derde, het Accounting departement zal (i.s.m. het RDO) ondersteuning verlenen bij het onderhouden en managen van de financiële administratie en het opstellen van de verschillende rapporten. Ten vierde, het Human Resources departement zal algemene pèrsoneelsondersteuning verlenen voor de medewerkers, inclusief typisch HR-gerelateerde services waaronder het uitbetalen van maandelijkse lonen.
4,7,5
HIJBrussel
Het Studiecentrum voor Ondernemerschap (SVO) is gevestigd in de gebouwen van de HogeschoolUniversiteit Brussel (HUB, Warmoesberg 26, 1000 Brussel).
Logistieke 1& materiële inbreng
Alle verdere logistieke ondersteuning, zoals
kantoren, IT-aansluitingen, telefoon, onderhoud,
bibliotheek, Dienst Boekhouding, Personeelsdienst, .", wordt voorzien door de HUB.
lJatalumken
Het SVO kan een beroep doen op de databanken in de HUB (Bel-First, wetenschappelijke databanken voor het opzoeken van publicaties, ".).
77
5.
Meerjarenbegroting
Zie bestanden "ORE.Jaarbegroting_2012.xls" en "ORE_meerjarenbegroting.xls;" deze bestanden worden apart bij het meerjarenplan bijgevoegd. Voor de opmaak van de begroting 2012 en de meerjarenbegroting werden de door EWI opgestelde richtlijnen en sjablonen gevolg, met uitzondering van de post "Korte termijnopdrachten" die als directe werkingskost werd hernomen; hierin worden (voor wat betreft de VIVES partner van het consortium) expliciete financiële bedragen vermeld (voor de periode 2012-2015) die worden gereserveerd voor het uitvoeren van "ad hoc" opdrachten op aanvraag van de Vlaamse Overheid, evenals de in tijd "gereserveerde" persoonsmaanden voor wat betreft de inzet van personeel op dergelijke projecten, en dit enkel voor de "grote" partners van het consortium, met name VIVES, VLGMS, UA en MSI. Merk op dat voor zowel de coördinatie van het steunpunt als het regional datawarehouse (RDW) project middelen (in persoonsmaanden) worden gevrijwaard die
.
ressorteren onder de inzet van het personeel ten laste van de V'IVES partner.
78
Meerjarenplan Steunpunt
Meerjarenbegroting Steunpunt Promotor-coördinator:
ORE
Prof. Dr. Joep Konin s
Page lof 3
Meerjarenplan Steunpunt
KUL - VIVES (coördinatie) KUL - VIVES VLGMS UA KUL-MSI KUL -HIVA UGent HUB
€ € € €
600,00 2.000,00 6.000,00 6.000,00
€ € € €
600,00 2.000,00 6.000,00 4.000,00
€ € € €
600,00 2.000,00 6.000,00 4.000,00
150,00 €
150,00 €
150,00 €
150,00
Valorisatie €
€
4.500,00 € 2.500,00 €
5.500,00 € 2.500,00 €
5.500,00 € 2.500,00 €
5.500,00 2.500,00
€
2.000,00 €
3.000,00 €
3.000,00 €
3.000,00
Korte termijnopdrachten €
Kost: Werking, indirect
€ € € €
€
KUL - VIVES (coördinatie) KUL - VIVES VLGMS UA KUL -MSI KUL - HIVA UGent HUB KUL- VIVES
600,00 2.000,00 6.000,00 6.000,00
€ € Informatie en documentatie €
KUL - VIVES (coördinatie) KUL - VIVES VLGMS UA KUL-MSI KUL-HIVA UGent HUB
34.400,00 34.400,00 14.5.30,00 4.030,00
€ € € €
37.000,00 37.000,00 13,240,00 3.740,00
€ € € €
35.000,00 35.000,00 12.~40.()0 3.740,00
€ € €
39.000,00 39.000,00 11.$80;00 3.080,00
€
€
730,00 €
440,00 €
440,00 €
440,00
€
3.300,00 €
3.300,00 €
3.300,00 €
2.640,00
IeT €
€ €
4.500,00 € 4.000,00 € 500,00 €
4.500,00 € 4.000,00 € 500,00 €
4.500,00 € 4.000,00 € 500,00 €
4.500,00 4.000,00 500,00
Uitrusting €
2.000,00 €
1.000,00
€
2.000,00 €
1.000,00
Valorisatie €
4.000,00 € 4.000,00 €
4.000,00 € 4.000,00 €
4.000,00 € 4.000,00 €
4.000,00 4.000,00
KUL - VIVES (coördinatie) KUL- V/VES VLGMS UA KUL-MSI KUL-HIVA UGent HUB KUL - VIVES (coördinatie) KUL- VIVES VLGMS UA KUL-MSI KUL-HIVA UGent HUB Reiskosten KUL - VIVES (coördinatie) KUL - VIVES VLGMS UA KUL -MSI KUL-HIVA UGent HUB KUL - VIVES (coördinatie) KUL - VIVES VLGMS UA KUL -MSI KUL - HIVA UGent HUB
€
,.()Piill •. I«()~wèl'kin9:·Il>fittffl...nclè.W!tJ.rcleJ·
€
1~9;4~t),(l(l
Page 2 of 3
€
~1~,54~M)(l
€
101i·O$~hOQ
€
1Q9~230,OO
Meerjarenplan Steunpunt
Page 3 of 3
Persoonsmaanden per steunpunt Begrotingsjaar 2012
Persoonsmaanden per steunpunt Steunpunt: Promotor-coördinator:
ORE Prof. Dr. Joep Konings
Page lof 1
Begroting per steunpunt Begrotingsjaar 2012
Begroting per steunpunt
Steunpunt: Promotor-coördinator: Begrotingsjaar:
ORE Prof. Dr. Joep Konings 2012
HUB
Va •..,••~ ...... KUL VIVES VLGMS UA KUL MSI KUL- HIVA UGent HUB
Korte
............
,
&<::1 •• • ::.
.1.4,. ...
KUL - VIVES Kost: .u .•M." •• .0 •• " ""fI::,~IU!oh ............. •. .s.
.":. en dO ............ iti:itii::
KUL - VIVES V!&M§ U~
Kl!h M~ Kl& HI~ U~nt
.Hl.!ê
IeT KL!L VlyES !VLGMS UA ,KUL M~I !KUL HIVA UGent IHUB
Lfi'" ......-",~ ,KUL VIVES IVLGMS 'UA IKUL MSI IKUL HIVA IUGent IHUB
.
IKUL VIVES IVLGMS IUA IKUL MSI IKUL HIVA IUGent IHUB
"
....
Valorisatie IKUL VIVES IVLGMS IUA IKUL MSI KUL HIVA UGent H~ ~p,,~U
..
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
Begroting per steunpunt Begrotingsjaar 2012
4.500,00 2.500,00 2.000,00
".tA
Ann_no
~A.
A.t1t1,OO -f""",:
A._n=-tnnn 730,00
3.300,00
-
nn
A.~nn
A.500,OO
2--&9_0,OQ 2j)90,O~
4.000,00 4.000,00
~
[Deelnemende instelling 1, vul de deelnemende instellin en aan] [Deelnemende instelling ...j
Page 2 of 3
Begroting per steunpunt Begrotingsjaar 2012
--
Page 3 of 3
Begroting per deelnemer KUL-VIVES (Coördinatie) Begrotingsjaar 2012
Begroting per deelnemer deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
KUL - VIVES (Coördinatie) ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer KUL-VIVES Begrotingsjaar 2012
Begroting per deelnemer deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
KUL- VIVES ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer VLGMS Begrotingsjaar 2012
Begroting per deelnemer
deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
VLGMS ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer
UA
Begroting per deelnemer deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
Begrotingsjaar 2012
UA ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer KUL-MSI Begrotingsjaar 2012
Begroting per deelnemer deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
KUL - MSI ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer KUL-HIVA Begrotingsjaar 2012
Begroting per deelnemer
deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
KUL- HIVA ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer
HUB
Begroting per deelnemer deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
Begrotingsjaar 2012
HUB ORE 2012
Page 1 of 1
Begroting per deelnemer UGent Begrotingsjaar 2012
Begroting per deelnemer deelnemer: Steunpunt: Begrotingsjaar:
UGent ORE 2012
Page 1 of 1