MEDTRONIC CARELINK™ 2090 Programmeerapparaat voor apparaten van Medtronic en Vitatron
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat 2090/9986/SW007: 0123 2001
VSC01:
0344 2002
Inhoud 1
Inleiding bij het programmeerapparaat
7
Verklaring van de symbolen op de verpakking en het product 8 Over deze handleiding
10
Beschrijving en toepassing Waarschuwingen
10
11
Voorzorgsmaatregelen
12
Conformiteitsverklaring
15
Regelgeving
16
Beveiligingsfuncties voor het Windows XP-besturingssysteem Softwarevereisten
19
Functies van het programmeerapparaat Systeemonderdelen
29
Het programmeerapparaat instellen Basisinstellingen
41
Een patiëntsessie uitvoeren
43
Een patiëntsessie voorbereiden Een patiëntsessie beginnen Onderdelen opbergen
44
55
Een patiëntsessie beëindigen 4
60
60
Rapporten en gegevens beheren Rapporten
35
36
Randapparatuur aansluiten 3
19
21
Functies van het display 2
61
62
Sessiegegevens
62
Opslaan als pdf-bestand Opslaan op diskette Opslaan op USB
62
63
64
Rapporten bekijken die zijn opgeslagen op media Vitatron Manual-Guided Reset 5
17
Werken met printers
66
67
69
Werken met externe printers
70
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
4
Inhoud
Papier in de printer plaatsen Printerknoppen
Afdrukken afscheuren Papier bijna op 6
74
75 76
76
Opties selecteren
77
De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies
78
Tijd en datum van het programmeerapparaat aanpassen 80 Geluidssignalen selecteren 81 Het interval voor het verwijderen van rapporten instellen 82 Zorg voor de privacy van de patiëntgegevens
83
De taal wijzigen 86 Detectie van stimulatieartefacten verbeteren De softwareversie controleren De demonstratieoptie starten
86
87 88
Locatie- en hardware-gegevens van het programmeerapparaat bekijken en updaten 89 Andere software selecteren
90
Andere softwaretoepassingen verwijderen Technische handleidingen verkrijgen 7
91
92
Onderhoud van het programmeerapparaat Systeemonderdelen reinigen
93
94
De programmeerkop, ECG-kabel en elektrodekabels steriliseren 94 De pc-kaart vervangen
95
Specificaties programmeerapparaat Belangrijke mededeling
Beperkte garantie van Medtronic Index
101
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
96
100 100
Medtronic CareLink 2090 Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Handleiding voor het instellen en gebruiken van het Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090.
0
0
Onderstaande termen zijn gedeponeerde of geregistreerde handelsmerken van Medtronic in de Verenigde Staten en mogelijk in andere landen: CareLink, Jewel, Marker Channel, Medtronic, Medtronic CareLink, Paceart, Reveal en Vitatron Alle andere handelsmerken zijn het eigendom van de desbetreffende eigenaar.
Inleiding bij het programmeerapparaat
1
Verklaring van de symbolen op de verpakking en het product 8 Over deze handleiding 10 Beschrijving en toepassing Waarschuwingen
10
11
Voorzorgsmaatregelen
12
Conformiteitsverklaring 15 Regelgeving
16
Beveiligingsfuncties voor het Windows XP-besturingssysteem Softwarevereisten 19 Functies van het programmeerapparaat Systeemonderdelen
21
Functies van het display
29
19
17
1
8
Hoofdstuk 1 Verklaring van de symbolen op de verpakking en het product
Verklaring van de symbolen op de verpakking en het product Controleer het verpakkingslabel en het product om te zien welke symbolen op dit product van toepassing zijn.
0123
Conformité Européenne (Europese Conformiteit). Dit symbool betekent dat het apparaat volledig voldoet aan de Europese Richtlijn AIMD 90/385/EEG (Aangemelde instantie 0123). (Alleen van toepassing op hardware en software van Medtronic.)
0344
Conformité Européenne (Europese Conformiteit). Dit symbool betekent dat het apparaat volledig voldoet aan de Europese Richtlijn AIMD 90/385/EEG (Aangemelde instantie 0344). (Alleen van toepassing op Vitatron-desktopsoftware.) Conformité Européenne (Europese Conformiteit). Dit symbool betekent dat het apparaat volledig voldoet aan de essentiële vereisten van de Richtlijn R&TTE 1999/5/EG (Aangemelde instantie 1856). (Alleen van toepassing op R&TTE.) Let op Zie gebruiksaanwijzing Het product voldoet aan de vereisten van Canada en de VS met betrekking tot UL-veiligheidsnormen. Toegepast onderdeel voldoet aan veiligheidsnorm type BF Toegepast onderdeel, voldoet aan veiligheidsnorm type CF Serienummer Temperatuurbereik Alleen van toepassing voor de VS Uit Aan
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Verklaring van de symbolen op de verpakking en het product Draadloze communicatie ingeschakeld Niet met het gewone huisvuil weggooien. Houd u aan de lokale afvalverwerkingsregels bij het weggooien van dit product. Raadpleeg http://recycling.medtronic.com voor instructies over de juiste afvoer van dit product. RF-zender Let op: Sterke magneet Dit symbool betekent dat het apparaat volledig voldoet aan de normen voor radiocommunicatieapparatuur: de Australian Communications and Media Authority (ACMA)-norm en de New Zealand Ministry of Economic Development Radio Spectrum Management-norm. Batterij Diskette Netwerkconnectorpoort USB-poort Printerpoort Microfoonpoort Hoofdtelefoonpoort
EC REP
Geautoriseerde vertegenwoordiger in de Europese Gemeenschap Wisselstroom Productiedatum Fabrikant Bestelnummer
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
9
10
Hoofdstuk 1 Over deze handleiding Partijnummer Vochtigheidsbereik Inhoud van de verpakking Programmeerapparaat, software geïnstalleerd Productdocumentatie Toebehoren
Over deze handleiding In deze handleiding worden de functies van het Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090 (hierna “programmeerapparaat” genoemd) behandeld.
Beschrijving en toepassing Het Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090 is een draagbaar, netgevoed (wisselspanning) en op microprocessoren gebaseerd systeem met software voor het uitlezen en programmeren van implanteerbare apparaten van Medtronic en Vitatron. Andere functies zijn: ■
Automatische software-updates via een inbel- of LAN-verbinding, afhankelijk van de hardwareconfiguratie. Hierdoor kan het programmeerapparaat nieuwe apparaten programmeren en nieuwe functies leveren zodra deze beschikbaar komen.
■
Een groot, helder en verstelbaar display dat zowel zittend als staand kan worden bekeken.
■
Toetsenbord om de invoer van informatie gemakkelijker te maken.
■
Hoge afdruksnelheid van 50 mm per seconde op recorderpapier.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Waarschuwingen ■
Registratie van ECG-gegevens en rapportage van diagnostische gegevens. Raadpleeg de technische handleidingen bij het software- en hardware-toebehoren voor specifieke gegevens.
Waarschuwingen Deze waarschuwingen zijn in het algemeen van toepassing op het gebruik van het programmeerapparaat voor het programmeren van de parameterinstellingen van implanteerbare apparaten. Raadpleeg de referentiehandleidingen voor het implanteerbare apparaat en de software van het programmeerapparaat voor nadere informatie over de specifieke modellen implanteerbare apparaten. Modificatie van het apparaat – Breng geen modificaties aan het apparaat aan. Modificaties kunnen de effectiviteit en de veiligheid van het systeem nadelig beïnvloeden. Beperking van het voltage voor telecommunicatie – Bij het gebruik van een modem- of combikaart moet u ervoor zorgen dat het voltage voor telecommunicatie niet hoger wordt dan 125 V. Als het voltage te hoog is, kan het programmeerapparaat worden beschadigd. Belang van de referentiedocumentatie – Het programmeren van een implanteerbaar apparaat mag uitsluitend plaatsvinden nadat de referentiehandleiding voor het implanteerbare apparaat zorgvuldig bestudeerd is en nadat op basis van de conditie van de patiënt en het gebruikte pacemakersysteem de juiste parameterwaarden zorgvuldig zijn bepaald. De referentiehandleiding bij het implanteerbare apparaat bevat een volledige beschrijving van de werking van het implanteerbare apparaat en van belangrijke informatie, zoals de gebruiksindicaties, contra-indicaties, waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen. De instructies in deze referentiehandleiding en de referentiehandleiding bij de software voor het programmeerapparaat zijn beperkt tot de mechanica van het opstellen van het programmeerapparaat en het kiezen van de juiste opties voor de gewenste programmeerfunctie. Onjuist gebruik van het programmeerapparaat kan verkeerd of onbedoeld programmeren en een onjuiste werking van telemetrische en meetfuncties tot gevolg hebben. Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
11
12
Hoofdstuk 1 Voorzorgsmaatregelen Meetfunctie – Het programmeerapparaat is ook bedoeld voor het detecteren en meten van de pulsfrequentie, het AV-interval en de pulsduur, evenals artefacten van implanteerbare apparaten. Deze digitale metingen worden uitgevoerd via optionele huidelektroden. Medtronic en Vitatron geven de arts geen rechten of garantie op de doeltreffendheid van het programmeerapparaat als diagnostisch gereedschap. Compatibiliteit van het apparaat – Het programmeerapparaat mag alleen worden gebruikt voor het uitlezen en programmeren van compatibele implanteerbare apparaten van Medtronic of Vitatron. Als het programmeerapparaat bij andere geïmplanteerde apparaten wordt gebruikt, kan directe stimulatie door energiekoppeling voorkomen. Het programmeerapparaat is niet compatibel met programmeerbare apparaten van andere fabrikanten. Interne elektroden – Sluit het programmeerapparaat niet aan op draden of elektroden in het lichaam. Het programmeerapparaat is alleen veilig voor medische toepassingen als het op oppervlakte-elektroden is aangesloten. Defecte apparatuur – Als er bij een technische of een veiligheidsinspectie een defect aan het licht komt waardoor de patiënt, het medische personeel of derden letsel kunnen oplopen, mag het apparaat niet worden gebruikt totdat het afdoende gerepareerd is. De gebruiker moet Medtronic of Vitatron onmiddellijk van deze defecten op de hoogte stellen.
Voorzorgsmaatregelen Gebruik van VGA-monitor – Teneinde beschermd te zijn tegen interferentie, lekstroom of spanningspieken, wordt u dringend geadviseerd gebruik te maken van een secundaire VGA-monitor die voldoet aan een geschikte veiligheidsnorm zoals UL 60950 of IEC 60950. Integriteit van de ECG-kabel – Als bij het openen van de verpakking de ECG-kabel beschadigd lijkt te zijn, gebruik deze dan niet. Neem contact op met Medtronic of Vitatron.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Voorzorgsmaatregelen Wees voorzichtig met de ECG-draad – Probeer niet de kabel los te maken door aan de geïsoleerde draad te trekken. Bij spanning op de geïsoleerde draad kan schade aan de kabel ontstaan. Elektrochirurgie/externe defibrillatie – Positioneer de programmeerkop niet over een geïmplanteerd apparaat tijdens elektrochirurgie of tijdens een externe defibrillatieprocedure. Niet onderdompelen – Let op dat er geen vloeistof in het programmeerapparaat en de programmeerkop binnendringt. Het programmeerapparaat of toebehoren mogen niet worden ondergedompeld in een vloeistof of met aromatische of gechloreerde koolwaterstoffen worden gereinigd. Autoclaveren – Steriliseer de programmeerkop, ECG-kabel en -elektrodekabels niet in een autoclaaf. Elektromagnetische interferentie (EMI) – De programmeerkop is overeenkomstig industriële regelgeving getest op elektromagnetische interferentie (EMI). Gebruik buiten het ziekenhuis kan onjuist functioneren van de programmeerkop tot gevolg hebben. RF-interferentie – De werking van het programmeerapparaat kan worden verstoord door draagbare en mobiele RF(radiofrequente)-communicatieapparatuur. Hoewel deze zender goedgekeurd is door Federal Communications Commission kan niet worden gegarandeerd dat deze zender geen interferentie ontvangt of dat een specifieke transmissie van deze zender geen interferentie veroorzaakt. Beschadigde apparatuur – Neem contact op met Medtronic of Vitatron als de opbergkoffer van het programmeerapparaat kapot is, of als een van de connectoren is beschadigd. Als de stekkers, het stopcontact, het isolatiemateriaal van het netsnoer of een van de kabels van het toebehoren beschadigingen vertoont, vervang dan het betreffende onderdeel en verwerk het volgens de lokale regelgeving of stuur het onderdeel terug naar Medtronic.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
13
14
Hoofdstuk 1 Voorzorgsmaatregelen Kwaliteit van de elektroden – Gebruik van kwalitatief hoogwaardige elektroden van zilver/zilverchloride (Ag/AgCl) kan voorkomen dat lage gelijkstroomspanningen optreden waardoor het ECG-signaal kan worden geblokkeerd. De elektroden moeten nieuw zijn en uit dezelfde verpakking komen. De huid van de patiënt moet volgens de richtlijnen bij de elektroden worden geprepareerd. Ontvlambare anaestetica – Het programmeerapparaat is niet geschikt voor gebruik in de buurt van ontvlambare anaestetica. Let op dat apparatuur niet wordt beschadigd door de programmeerkop – De programmeerkop moet op afstand worden gehouden van apparaten of materialen die schade kunnen ondervinden van het magnetische veld, inclusief computerdiskettes.
Voorzorgsmaatregelen betreffende omgevingsfactoren Om veilig en effectief met het programmeerapparaat te kunnen werken moet het met zorg worden gebruikt om beschadiging door omgevingsfactoren te voorkomen die de werking mogelijk nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Het apparaat is met zorg ontworpen en vervaardigd om het risico van beschadiging bij normaal gebruik zo klein mogelijk te houden. Elektronische apparaten kunnen echter aan vele schadelijke omgevingsinvloeden bloot staan, zoals: ■
Het apparaat mag niet vallen of op zodanige wijze worden misbruikt dat het fysiek beschadigd raakt. Dit kan de werking van het apparaat verstoren. Zelfs als het apparaat direct nadat het gevallen is goed werkt, kan er functionele schade zijn ontstaan die pas op een later tijdstip aan het licht komt.
■
Er mogen geen vloeistoffen op het apparaat worden gemorst. Ook al is er zorg besteed aan het ontwerp en de fabricage van het apparaat om lekkage tot een minimum te beperken, toch kan er vocht binnendringen, waardoor de werking van het apparaat kan worden verstoord.
■
Het programmeerapparaat kan door elektrostatische ontlading (ESD) worden aangetast. In een omgeving waar ESD kan ontstaan, zoals een tapijt, moet u zich van statische elektriciteit ontdoen voordat u het apparaat aanraakt.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Conformiteitsverklaring ■
Bij medische apparaten met een elektrische aandrijving, zoals dit programmeerapparaat, gelden speciale vereisten tijdens de installatie met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit. Raadpleeg de meegeleverde bijsluiter: Verklaring van elektromagnetische conformiteit.
■
Het apparaat mag niet worden geopend. Het programmeerapparaat is erop gemaakt om risico’s van omgevingsfactoren te verkleinen. Als het apparaat wordt geopend, kan het vatbaar zijn voor omgevingsfactoren.
■
Snelle temperatuurwisselingen kunnen de juiste werking beïnvloeden. Zet het apparaat, voordat het wordt gebruikt, altijd in de omgeving waarin het gebruikt gaat worden; zo kan de temperatuur stabiliseren.
■
De werking van het apparaat kan worden beïnvloed als gevolg van langdurige opslag of gebruik in een omgeving met een hoge luchtvochtigheidsgraad.
Bij elk vermoeden dat er schade is ontstaan moet het apparaat aan Medtronic of Vitatron worden geretourneerd voor inspectie en zonodig reparatie. Behalve de genoemde voorbeelden zijn er nog verschillende andere omgevingsfactoren die het correct functioneren van het apparaat in een ziekenhuis kunnen belemmeren. Zorg altijd voor de juiste praktische omstandigheden om omgevingsschade aan het apparaat te voorkomen.
Conformiteitsverklaring Medtronic verklaart dat dit product voldoet aan de essentiële eisen zoals beschreven in Richtlijn 1999/5/EG (Radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur) en Richtlijn 90/385/EEG (Actieve implanteerbare medische hulpmiddelen; AIMD). Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Medtronic of Vitatron. Het telefoonnummer vindt u achterop deze handleiding.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
15
16
Hoofdstuk 1 Regelgeving
Regelgeving Canada ID:3408D-MICS Het gebruik van dit apparaat is onderworpen aan de volgende twee voorwaarden: (1) dit apparaat mag geen schadelijke stoorsignalen afgeven en (2) dit apparaat moet ongevoelig zijn voor eventuele ontvangen stoorsignalen, met inbegrip van stoorsignalen die tot een ongewenste werking kunnen leiden. Dit apparaat mag geen interferentie veroorzaken binnen de bandbreedte van 400,150-406,000 MHz voor meteorologische hulpmiddelen, meteorologische satellieten of de satellietdienst voor aardexploratie. Tevens dient het apparaat alle binnenkomende interferentie te accepteren, inclusief interferentie die kan leiden tot ongewenste reacties van het apparaat. Australië/Nieuw-Zeeland Dit apparaat voldoet volledig aan de normen voor radiocommunicatieapparatuur: de Australian Communications and Media Authority (ACMA)-norm en de New Zealand Ministry of Economic Development Radio Spectrum Management-norm. Het C-symbool geeft aan dat het product voldoet aan de desbetreffende elektromagnetische compatibiliteitsnormen (EMC) en normen voor radiocommunicatieproducten. FCC (Federal Communications Commission), VS FCC ID:LF5MICS (voor programmeerapparaat) FCC ID:LF59767 (voor programmeerkop) De volgende bepaling is van toepassing op het laagfrequente communicatiesysteem in het apparaat: Dit apparaat voldoet aan deel 15 van de desbetreffende FCC-regels. Het gebruik van dit apparaat is onderworpen aan de volgende twee voorwaarden: (1) dit apparaat mag geen schadelijke stoorsignalen afgeven en (2) dit apparaat moet ongevoelig zijn voor eventuele ontvangen stoorsignalen, met inbegrip van stoorsignalen die tot een ongewenste werking kunnen leiden. De gebruiker wordt erop gewezen dat veranderingen of modificaties die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de partij die verantwoordelijk is voor de naleving van de desbetreffende regelgeving, aanleiding kunnen zijn de gebruiker de bevoegdheid te ontnemen om de apparatuur te gebruiken.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Beveiligingsfuncties voor het Windows XP-besturingssysteem De volgende bepaling is van toepassing op het UHF-communicatiesysteem in het apparaat: Deze zender is geautoriseerd volgens de regelgeving betreffende communicatieservices voor medische apparaten (Medical Device Radio Communications Service, 47 C.F.R., deel 95), en mag geen schadelijke interferentie veroorzaken binnen de bandbreedte van 400,150-406,000 MHz voor meteorologische hulpmiddelen (zoals zenders en ontvangers voor meteorologische gegevens), meteorologische satellieten of de satellietdienst voor aardexploratie, en moet interferentie accepteren die wordt veroorzaakt door dergelijke hulpmiddelen, met inbegrip van interferentie die tot een ongewenste werking kan leiden. Deze zender mag alleen worden gebruikt in overeenstemming met de FCC-regelgeving voor communicatieservices voor medische apparaten. Analoge communicatie en digitale gesproken communicatie zijn verboden. Hoewel deze zender goedgekeurd is door Federal Communications Commission kan niet worden gegarandeerd dat deze zender geen interferentie ontvangt of dat een specifieke transmissie van deze zender geen interferentie veroorzaakt.
Beveiligingsfuncties voor het Windows XP-besturingssysteem Het besturingssysteem van het programmeerapparaat is Microsoft Windows XP. Door de populariteit van Windows XP is het systeem een bekend doelwit voor bedreigingen zoals netwerkaanvallen en virussen. Voor veel van de functies op het programmeerapparaat is er bovendien toegang nodig tot het netwerk van het ziekenhuis of de kliniek. Deze functies van het programmeerapparaat, die afhankelijk zijn van een netwerkverbinding, hebben grote voordelen maar kunnen ook zorgen voor een hogere gevoeligheid voor bedreigingen via het netwerk.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
17
18
Hoofdstuk 1 Beveiligingsfuncties voor het Windows XP-besturingssysteem
Wat Medtronic doet om de veiligheid van het programmeerapparaat te bevorderen Medtronic heeft veel geïnvesteerd om de veiligheid en betrouwbaarheid van het programmeerapparaat te bevorderen. Het programmeerapparaat is ontworpen als een apparaat zonder algemene toepassingsmogelijkheden. Onnodige elementen zoals Internet Explorer en Microsoft Office, die vaak het doelwit zijn van bedreigingen, zijn niet geïnstalleerd op het programmeerapparaat. Het deel van de harde schijf waar het besturingssysteem staat, is schrijfbeveiligd. Elke keer dat het programmeerapparaat opnieuw wordt gestart, gebeurt dit in een veilige modus. Hardware die niet wordt ondersteund, zoals bepaalde PCMCIA-kaarten of USB-drives, wordt genegeerd door het besturingssysteem en is niet toegankelijk via het programmeerapparaat. Medtronic werkt continu samen met haar partners om bedreigingen te analyseren en de potentiële impact daarvan op het programmeerapparaat te evalueren.
Wat ziekenhuizen en klinieken kunnen doen om de veiligheid van het programmeerapparaat te bevorderen Het belangrijkste dat ziekenhuizen en klinieken kunnen doen om de veiligheid van het programmeerapparaat niet in gevaar te brengen, is zorgen voor een veilig netwerk. Firewalls en een gedegen beveiligingsprotocol zijn hierbij van essentieel belang om het netwerk en alle apparaten die ermee verbonden zijn te beschermen tegen bedreigingen van buitenaf. Sommige bedreigingen, zoals denial-of-service aanvallen (verstikkingsaanvallen), die ervoor zorgen dat het betreffende systeem onophoudelijk reageert op illegale netwerkverzoeken, kunnen alleen afkomstig zijn van en invloed hebben op lokale systemen.
Wat te doen als u vermoedt dat de veiligheid van het programmeerapparaat gevaar loopt Als u vermoedt dat de veiligheid van het programmeerapparaat in gevaar is, zet het programmeerapparaat dan uit, verbreek de verbinding met het netwerk en verwijder de netwerkkaart. Start het systeem daarna opnieuw op. Neem contact op met Medtronic of Vitatron voor assistentie.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Softwarevereisten
Softwarevereisten Het programmeerapparaat werkt alleen met software van Medtronic en Vitatron. Nadat de software is geïnstalleerd, blijft deze op de vaste schijf van het programmeerapparaat staan. Medtronic en Vitatron leveren periodiek bijgewerkte software voor het toevoegen van nieuwe functies aan het programmeerapparaat.
Functies van het programmeerapparaat Hieronder volgt een opsomming van bepaalde functies van het programmeerapparaat. Specifieke functies zijn afhankelijk van het implanteerbare apparaatmodel dat wordt geprogrammeerd of gecontroleerd en de geïnstalleerde software.
Programmeerfuncties: ■
Permanente en tijdelijke aanpassing van parameterwaarden.
■
Selectie van nominale parameterwaarden zoals door Medtronic, Vitatron of de gebruiker zijn vastgesteld.
■
Emergency-toetsen voor VVI-stimulatie.
■
Automatische detectie van het apparaatmodel en opstarten van de juiste applicatie als de programmeerkop correct geplaatst is wanneer het programmeerapparaat is ingeschakeld.
■
Automatisch bevestigen van een geprogrammeerde wijziging.
■
Rapporteren van de huidige werkzame geprogrammeerde parameterwaarden en de batterijstatus van het geïmplanteerde apparaat.
■
Rapporteren van real-time-metingen van de werkzame parameters van het geïmplanteerde apparaat, zoals batterijspanning, uitgangsenergie, enz.
■
Weergeven en afdrukken van Marker Channel-telemetrie ter vereenvoudiging van de EGM-analyse.
Telemetriefuncties:
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
19
20
Hoofdstuk 1 Functies van het programmeerapparaat ■
Weergeven en afdrukken van een atriaal en/of ventriculair intracardiaal elektrogram (EGM) afkomstig van de elektrodes gekoppeld aan het geïmplanteerde geleidingsdraadsysteem.
ECG en andere diagnostische functies: ■
Het ECG-venster op programmeer- en telemetriegegevensschermen geven continu het ECG van de patiënt weer.
■
ECG-weergave over het volledige venster, inclusief een Freeze (bevriezen-)optie en een functie om de amplitude aan te passen, Marker Channel-telemetrie, EGM-signalen of beide indien beschikbaar.
■
Continue registratie van meerdere kanalen (bijvoorbeeld ECG en Marker Channel-telemetrie, of ECG en EGM).
■
Testfuncties van de stimulatiedrempel.
■
Directe meting van pulsfrequentie, AV-interval en pulsduur.
■
Tijdelijke inhibitie van het implanteerbare apparaat.
■
Afdrukken van geprogrammeerde en gemeten informatie voor permanente registratie.
Functie voor software-update: ■
Updates beschikbaar bij personeel van Medtronic.
■
Klinische softwaretoepassingen waarbij de optie om de software te verwijderen beschikbaar is, kunnen via de desktop van het programmeerapparaat worden verwijderd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Systeemonderdelen
Systeemonderdelen Afbeelding 1-1. Onderdelen van het programmeerapparaat - voorzijde
1 VVI
2
3
4
8 7
9
16
5 6 15
10 14 11 13
12
17 1 Display
6 Toetsenbord
2 Emergency VVI-knop
7 Instelknoppen printer
10 Programmeerkop (apart te bestellen)
3 Contactbus microfoon
8 Telefoonsnoer (niet meegeleverd)
12 ECG-elektrodekabels
4 Contactbus koptelefoon 5 Afdekklep toetsenbord
9 Printerpapier
11 Selecteerpen
13 ECG-kabel met plug
14 Referentiehandleiding 15 Afdekklep voor diskettestation en pc-kaart 16 Netsnoer 17 Ethernetkabel (niet meegeleverd)
Opmerking: Gebruik alleen toebehoren dat is goedgekeurd door de fabrikant.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
21
22
Hoofdstuk 1 Systeemonderdelen Display – Het display kan traploos worden ingesteld op een positie variërend van gesloten tot bijna horizontaal. De programmeeropties op het display worden met de selecteerpen geselecteerd. Emergency VVI-knop – Gebruikt om bradycardie VVI-werking te starten. Contactbus microfoon – Bedoeld voor toekomstig gebruik. Contactbus koptelefoon – Bedoeld voor toekomstig gebruik. Afdekklep toetsenbord – Kan naar voren worden geschoven ter bescherming van het toetsenbord. Toetsenbord – Gebruikt om gegevens in te voeren. Instelknoppen printer – Selecteer papiersnelheid van 12,5; 25 of 50 mm/s. Druk de knop eenmaal in om de afdruksnelheid te selecteren. Druk nogmaals in om het afdrukken te onderbreken. Met behulp van de knop Paper Advance (papierdoorvoer) kan het papier tot de juiste positie worden doorgevoerd. Telefoonsnoer – Gebruikt voor het aansluiten van het modem van het programmeerapparaat op een telefoonaansluiting. De diameter van het telefoonsnoer moet minimaal 26 gauge zijn. (Niet meegeleverd door Medtronic.) Ethernetkabel – Wordt gebruikt om het programmeerapparaat op het computernetwerk van het ziekenhuis aan te sluiten. De ethernetkabel moet categorie 5 of beter zijn. (Niet meegeleverd door Medtronic.) Printerpapier – Papier voor de interne printer.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Systeemonderdelen Programmeerkop – Vormt de communicatieschakel tussen het programmeerapparaat en het implanteerbare apparaat van de patiënt. In de programmeerkop bevindt zich een krachtige permanente magneet, een radiofrequentie(RF)-zender en -ontvanger en een serie indicatielampjes. De programmeerkop moet tijdens het programmeren en het uitlezen over het implanteerbare apparaat worden gepositioneerd. (Moet afzonderlijk worden besteld; wordt niet meegeleverd bij het programmeerapparaat.) Selecteerpen – Wordt gebruikt om opties op het display te selecteren. De voorgeprogrammeerde opties worden geselecteerd door de pen tegen het display aan te houden. ECG-elektrodekabels / ECG-kabel – Vormt de verbinding tussen het programmeerapparaat en de huidelektroden die tijdens een ECG en bij meetfuncties op de patiënt worden aangesloten voor een oppervlakte-detectie van signalen afkomstig van het hart en het implanteerbare apparaat. Via vijf draden met kleurcodering wordt de kabel op standaard wegwerp-huidelektroden aangesloten die op de patiënt worden bevestigd. Opmerking: Als u een kabel voor vijf draden, en een plug heeft ontvangen, kan de plug verwijderd worden voor ECG-toepassingen met vijf draden. Referentiehandleiding – De referentiehandleiding van het programmeerapparaat biedt informatie over het instellen van het programmeerapparaat en de functies tussen sessies. Afdekklep voor diskettestation en pc-kaart – Biedt toegang tot het diskettestation en de pc-kaart. Indien van toepassing op de hardware van uw programmeerapparaat biedt het ook toegang tot USB-poort(en) en een geïntegreerde ethernetconnector of parallelle poort. Netsnoer – Wordt gebruikt om het programmeerapparaat aan te sluiten op een wandcontactdoos.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
23
24
Hoofdstuk 1 Systeemonderdelen Afbeelding 1-2. Aansluitingen aan de voorzijde (toetsenbord omhoog gedraaid)
3 1
2
1 Programmeerkop (gele markering) 2 Analoge ingangs-/uitgangspoort (groene markering) 3 ECG-kabel (zwarte of blauwe markering)
Programmeerkop – De aansluiting voor de programmeerkop is voorzien van een gele markering. Analoge ingangs-/uitgangspoort – Via deze aansluiting kan een externe monitor of recorder worden aangesloten op het programmeerapparaat. Deze aansluiting is voorzien van een groene markering. ECG-kabel – Via deze aansluiting kan de ECG-kabel worden aangesloten op het programmeerapparaat. Deze aansluiting is voorzien van een zwarte of blauwe markering.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Systeemonderdelen Afbeelding 1-3. Linkerkant
1 2
3
4
1 AAN/UIT-schakelaar
3 Uitbreidingssleuf
2 Ventilator
4 Printer
AAN/UIT-schakelaar – Wordt gebruikt voor het in- en uitschakelen van de netspanning naar het programmeerapparaat. Na het uitschakelen van het programmeerapparaat moet ten minste 2 seconden worden gewacht met het opnieuw inschakelen. Ventilator – Een ingebouwde ventilator voert continu lucht aan. Hiermee wordt oververhitting van het interne circuit voorkomen. Uitbreidingssleuf – Wordt gebruikt voor het toevoegen van extra voorzieningen zoals de Analyzer, die beschikbaar is als optie. Printer – Integrale thermische printer met mogelijkheid tot het afdrukken van tekst en grafische illustraties. Volgens de geselecteerde functies geeft de printer gegevensverslagen of kan een continu ECG afdrukken met bijbehorende Marker Channel-telemetrie, EGM of beide, indien beschikbaar.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
25
26
Hoofdstuk 1 Systeemonderdelen Afbeelding 1-4. Rechterzijde
1
2
1 Afdekklep voor diskettestation en pc-kaart 2 Infraroodvenster
Afdekklep voor diskettestation en pc-kaart – Biedt toegang tot het diskettestation en de pc-kaart. Indien van toepassing op de hardware van uw programmeerapparaat biedt het ook toegang tot USB-poort(en) en een geïntegreerde ethernetconnector of parallelle poort. Infraroodvenster – Bedoeld voor toekomstig gebruik.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Systeemonderdelen Afbeelding 1-5. Geopende afdekklep voor diskettestation en pc-kaart (twee hardwarevariaties voor het programmeerapparaat worden weergegeven)
1
2 3
1 Gleuf voor pc-kaart 2 Parallelle poort 3 Diskettestation
1 2
4 3
1 Gleuf voor pc-kaart 2 Diskettestation 3 Geïntegreerd ethernet 4 USB-poort
Gleuf voor pc-kaart – De gleuf is geschikt voor verschillende soorten pc-kaarten: ■
De modemkaart.
■
De gecombineerde ethernet-/modemnetwerkkaart, combikaart genoemd.
Deze pc-kaarten kunnen worden gebruikt om verbinding te maken met het softwaredistributienetwerk. Waarschuwing: Bij het gebruik van een modem- of combikaart moet u ervoor zorgen dat het voltage voor telecommunicatie niet hoger wordt dan 125 V. Als het voltage te hoog is, kan het programmeerapparaat worden beschadigd. Parallelle poort – Via deze aansluiting kan een printer worden aangesloten op het programmeerapparaat.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
27
28
Hoofdstuk 1 Systeemonderdelen Diskettestation – Geschikt voor een 90 mm geformatteerde diskette die IBM-compatibel is. Geïntegreerd ethernet – Via deze aansluiting kan het programmeerapparaat met een ethernetverbinding op het softwaredistributienetwerk en het Paceart-gegevensmanagementsysteem worden aangesloten. Afbeelding 1-6. Achterkant (klep voor netsnoer geopend)
1
2
1 USB-poort(en)
3
3 Netsnoer
2 VGA-uitgangspoort
USB-poort(en) – Maakt de installatie van software, software-updates en installaties van toekomstige toepassingen van het apparaat mogelijk. De USB-poort kan ook worden gebruikt als verbinding met een USB-printer of een USB-geheugenstick. VGA-uitgangspoort – Wordt gebruikt voor het doorsturen van het schermbeeld van het programmeerapparaat naar een externe VGA-monitor of voor de omzetting van het uitgangssignaal naar NTSC/PAL-formaat voor weergave op een televisiescherm. Let op: Teneinde beschermd te zijn tegen interferentie, lekstroom of spanningspieken, wordt u dringend geadviseerd gebruik te maken van een secundaire VGA-monitor die voldoet aan een geschikte veiligheidsnorm zoals UL 60950 of IEC 60950. Netsnoer – Gebruikt om het programmeerapparaat aan te sluiten op het elektriciteitsnet (wisselspanning).
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Functies van het display
Functies van het display Het display van het programmeerapparaat is een interactief apparaat waarmee tekst en grafische illustraties kunnen worden weergegeven. Het is tevens een bedieningspaneel met knoppen en menuopties die u kunt selecteren met behulp van de selecteerpen.
Functies en conventies voor het display Dit gedeelte bevat een overzicht van de functies van het display. Voor meer informatie raadpleegt u de handleiding bij het geïmplanteerde apparaat. In Afbeelding 1-7 ziet u de voornaamste elementen van een gewoon scherm. Schermen van Vitatron kunnen afwijken. Raadpleeg de handleiding bij het geïmplanteerde apparaat. Als u de toets ziet, selecteert u deze om het Select Model (Modelselectie)-scherm van Vitatron weer te geven. Opmerking: Zie “De taal wijzigen” op bladzijde 86 voor nadere informatie over het wijzigen van de taal (bijvoorbeeld van Engels naar Duits).
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
29
30
Hoofdstuk 1 Functies van het display Afbeelding 1-7. Voornaamste elementen van het display 1 2 3
4
5 8
7 6 1 Taakbalk
5 Taakgebied
2 Statusbalk
6 Opdrachtbalk
3 Actueel ritmevenster
7 Toetsen
4 Balken voor Waveform Adjustment (Signaalaanpassing)
8 Pictogrammenkolom
Taakbalk
De taakbalk kan de volgende pictogrammen/kleurvakjes bevatten: Tabel 1-1. Pictogrammen/kleurvakjes op de taakbalk Pictogram Naam
Functie
PositioneerWorden groen om aan te geven dat de lampjes voor communicatie tussen de programmeerkop programmeerkop en het apparaat geslaagd is. Hoe meer groene lampjes branden, hoe beter de communicatie. Er moeten minimaal twee groene lampjes branden.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Functies van het display Tabel 1-1. Pictogrammen/kleurvakjes op de taakbalk Kleurvakje/ selecteervakje Analyzer
Start een Analyzer-sessie of, indien het apparaat de concurrency-functie ondersteunt, schakelt over van een apparaatsessie naar een Analyzer-sessie. Als er een Analyzer-sessie actief is, wordt het kleurvakje groen. (Raadpleeg de referentiehandleiding bij de Analyzer Model 2290 voor meer informatie over de optionele Analyzer.)
Kleurvakje/ selecteervakje Apparaat
Brengt u naar het Select Model (Modelselectie)-scherm op de desktop van het programmeerapparaat of, indien het apparaat de concurrency-functie ondersteunt, schakelt over van een Analyzer-sessie naar een apparaatsessie. Als er een apparaatsessie actief is, wordt het kleurvakje groen.
USB-indicator
Wordt groen om aan te geven dat een USB-geheugenstick beschikbaar is om pdf-rapporten en patiëntgegevens op te slaan. Wanneer de USB-indicator groen is, kunt u geen diskette gebruiken. Wanneer u een USB-geheugenstick plaatst, treedt er mogelijk een korte vertraging op voordat het apparaat beschikbaar is voor gebruik.
Diskette-indicator Wordt groen om aan te geven dat een diskettestation beschikbaar is om pdf-rapporten en patiëntgegevens op te slaan. Wanneer de diskette-indicator groen is, kunt u geen USB-geheugenstick gebruiken.
Statusbalk Wanneer u nog geen model heeft geselecteerd, bevat de statusbalk geen informatie. Voor specifieke informatie over de statusbalk raadpleegt u de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat. Nadat u een model heeft geselecteerd, kan de statusbalk de volgende onderdelen bevatten: ■
De huidige stimulatiemodus.
■
De status van de testconditie.
■
Het model van het apparaat. Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
31
32
Hoofdstuk 1 Functies van het display
1
1 Statusbalk
Actuele ritmevenster Dit venster is een onderdeel van het volledige ECG-venster, en heeft een statusbalk en een balk voor signaalaanpassing waarmee u de weergave van het signaal kunt veranderen. U kunt dit venster uitbreiden tot volledige grootte door op het kleine vierkante knopje in de rechterbovenhoek van het venster te klikken of door op [Adjust...] (Aanpassen) te klikken. Nadat het model gekozen is, zijn Marker Channel en via telemetrie verkregen EGM-signaalregistraties mogelijk beschikbaar. Raadpleeg de betreffende referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor meer informatie over het actuele ritmevenster. Raadpleeg de referentiehandleiding bij de Analyzer Model 2290 voor informatie over de toetsen op de balk voor signaalaanpassing.
1 1 Balk voor Waveform Adjustment (signaalaanpassing)
Taakgebied Het gedeelte van het scherm tussen het actueleritmevenster bovenaan het scherm en de opdrachtbalk onderaan het scherm wijzigt, afhankelijk van de taak of functie die u selecteert.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Inleiding bij het programmeerapparaat Functies van het display Opdrachtbalk De balk onder aan het scherm geeft de opdrachttoetsen weer voor automatische identificatie van het apparaat en weergave van het Select Model (Modelselectie)-scherm van Vitatron. Als u wilt weten welke opdrachttoetsen beschikbaar zijn na selectie van een bepaald model, raadpleegt u de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat.
Toetsen Toetsen zoals hieronder worden weergegeven, stellen u in staat het programmeerapparaat te bedienen met behulp van de selecteerpen. U kunt op een toets “drukken” door deze toets aan te raken met het puntje van de selecteerpen. 1 Inactieve toets (aangegeven door een lichtere kleur) 1
Met bepaalde toetsen zoals met [Freeze] (Bevriezen) kunnen rechtstreeks opdrachten worden uitgevoerd, of er kunnen vensters mee worden geopend waarin andere uitvoeropdrachten staan. Meestal eindigen dergelijke toetsen op drie puntjes, zoals de toetsen [Strips...] (Stroken) of [Adjust...] (Aanpassen). In sommige procedures kan u worden gevraagd op een toets te drukken en deze “ingedrukt te houden”. Druk met het puntje van de selecteerpen op de toets en handhaaf de druk totdat het tijd is om de toets “los te laten”. Als een toets inactief is, heeft deze een lichtere kleur en wordt er geen opdracht uitgevoerd wanneer u op de toets drukt met de selecteerpen.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
33
34
Hoofdstuk 1 Functies van het display Pictogrammenkolom De verzameling toetsen en pictogrammen langs de rand van het scherm wordt de “pictogrammenkolom” genoemd. Dit zijn de besturingselementen die u gebruikt om het taak- of functievenster te kiezen dat u wilt weergeven. Zie “De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies” op bladzijde 78 voor meer informatie. Voor specifieke informatie over de pictogrammenkolom, raadpleegt u de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Het programmeerapparaat instellen
2
Basisinstellingen 36 Randapparatuur aansluiten
41
2
36
Hoofdstuk 2 Basisinstellingen
Basisinstellingen Voordat u het programmeerapparaat gaat instellen, moet u een plaats kiezen waar het apparaat stevig staat en waarbij de ventilatie links en rechts van het apparaat vrij blijft. Het programmeerapparaat werkt op het lichtnet. Het moet dus in de buurt van een stopcontact worden geplaatst. In dit gedeelte komen de volgende onderwerpen aan bod: ■
Het display positioneren
■
De ECG-kabel aansluiten
■
De programmeerkop aansluiten
■
Het netsnoer aansluiten
■
De telefoonlijn aansluiten
■
De ethernetkabel aansluiten
■
Het programmeerapparaat inschakelen
■
Problemen met mogelijke interferentiebronnen oplossen
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Het programmeerapparaat instellen Basisinstellingen
Het display positioneren 1. Druk de twee knoppen aan beide kanten van de handgreep naar binnen. 2. Draai het display omhoog. 3. Plaats het zodanig dat u er comfortabel naar kunt kijken.
De ECG-kabel aansluiten 1. Schuif de afdekklep van het toetsenbord zover mogelijk naar achteren. Druk op het sluitmechanisme en draai het toetsenbord omhoog. 2. Breng het pijltje op de ECG-kabel en de rode punt op de ECG-connector op één lijn. 3. Steek de kabel in de connector met de zwarte of blauwe markering aan de rechterkant. 4. Draai het toetsenbord omlaag en zorg er daarbij voor dat de kabel door de inkeping aan de rechter- of linkerkant wordt gevoerd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
37
38
Hoofdstuk 2 Basisinstellingen
De ECG-kabel De ECG-kabel en de -elektrodekabels Model 2090 EC/ECL van Medtronic vormen de verbinding tussen het programmeerapparaat en de huidelektroden die tijdens het maken van een ECG en bij meetfuncties op de patiënt worden aangesloten voor een oppervlaktedetectie van signalen afkomstig van het hart en het implanteerbare apparaat. De ECG-kabel is bedoeld voor gebruik met vijf elektrodekabels. Sommige artsen geven er echter de voorkeur aan slechts vier elektrodekabels te gebruiken. Als vier elektrodekabels worden gebruikt, steek de borst-ECG-plug dan in de middelste kabeluitgang van de ECG-kabel. Opmerking: Het op onjuiste wijze insteken van de kabelplug kan leiden tot beschadiging van de connectorpinnen. Let op: ■
Als bij het openen van de verpakking de ECG-kabel beschadigd lijkt te zijn, gebruik deze dan niet. Neem contact op met Medtronic of Vitatron.
■
Probeer niet de kabel los te maken door aan de geïsoleerde draad te trekken. Bij spanning op de geïsoleerde draad kan schade aan de kabel ontstaan.
De programmeerkop aansluiten 1. Schuif de afdekklep van het toetsenbord zover mogelijk naar achteren. Druk op het sluitmechanisme en draai het toetsenbord omhoog. 2. Breng de rode punten op de kabel van de programmeerkop en de connector van de programmeerkop op één lijn. 3. Steek de kabel in de connector voor de programmeerkop (met de gele markering) aan de linkerkant. 4. Draai het toetsenbord omlaag en zorg er daarbij voor dat de kabel door de inkeping aan de rechter- of linkerkant wordt gevoerd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Het programmeerapparaat instellen Basisinstellingen
Het netsnoer aansluiten 1. Open de achterklep door op beide sluitmechanismen te drukken. 2. Sluit het netsnoer aan op het programmeerapparaat. 3. Sluit het netsnoer aan op een stopcontact. Het programmeerapparaat past zich automatisch aan de beschikbare netspanning aan. 4. Controleer of het netsnoer door de inkeping aan de linkerkant wordt gevoerd en sluit de klep.
De telefoonlijn aansluiten
2
1. Zoek de afdekklep voor het diskettestation en de pc-kaart aan de rechterkant van het programmeerapparaat en klap dit naar beneden. 2. Sluit de telefoonlijn aan op de RJ-11-connector op de modemkaart of de combikaart. (De combikaart wordt getoond.) 3. Sluit het andere uiteinde van de telefoonlijn aan op een analoge telefoonaansluiting. 4. Als u de kaart heeft verwisseld, moet u vóór gebruik eerst het programmeerapparaat opnieuw opstarten.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
39
40
Hoofdstuk 2 Basisinstellingen
De ethernetkabel aansluiten (zoals van toepassing op uw hardware)
3
2
1. Zoek de afdekklep voor het diskettestation en de pc-kaart aan de rechterkant van het programmeerapparaat en klap dit naar beneden. 2. Sluit de ethernetkabel op de geïntegreerde-ethernetverbinding aan. 3. De ethernetkabel kan aangesloten worden op de RJ-45-connector op de combikaart, in plaats van het gebruik van een geïntegreerde-ethernetverbinding. 4. Sluit het andere uiteinde van de ethernetkabel aan op een netwerkaansluiting.
Het programmeerapparaat inschakelen 1. Zoek de AAN/UIT-schakelaar aan de linkerkant van het programmeerapparaat. 2. Druk de bovenkant van de AAN/UIT-schakelaar naar binnen.
1
Opmerkingen: Het programmeerapparaat werkt alleen als de juiste software is geïnstalleerd. Als het programmeerapparaat niet werkt, controleert u de versie van de software die op het programmeerapparaat is geladen. Voer zonodig een update uit. Na het doorvoeren van één van onderstaande wijzigingen, neemt het opstarten van het programmeerapparaat 2 minuten in beslag:
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Het programmeerapparaat instellen Randapparatuur aansluiten ■
Installeren van een nieuwe taal voor het toetsenbord
■
Verwijderen van het toetsenbord (het programmeerapparaat is vooraf opgestart met een toetsenbord)
■
Aansluiten van een toetsenbord (het programmeerapparaat is vooraf opgestart zonder toetsenbord)
■
Verwijderen van de pc-kaart (het programmeerapparaat is vooraf opgestart met een pc-kaart)
■
Aanbrengen van een pc-kaart (het programmeerapparaat is vooraf opgestart zonder pc-kaart)
Problemen met mogelijke interferentiebronnen oplossen Om problemen met mogelijk schadelijke interferentie tussen het programmeerapparaat en andere apparaten op te lossen, is het aan te raden één of meer van de volgende maatregelen te nemen: ■
Verplaats de apparaten.
■
Vergroot de afstand tussen de apparaten.
■
Sluit de apparatuur aan op een stopcontact dat deel uitmaakt van een ander circuit.
■
Raadpleeg Medtronic of Vitatron voor ondersteuning.
Randapparatuur aansluiten Op de analoge ingangs-/uitgangsconnector onder het toetsenbord kunt u een extern geïsoleerd registratieapparaat van medische kwaliteit of een beeldscherm aansluiten. U kunt deze connector alleen gebruiken met behulp van een speciale adapter die niet standaard bij het programmeerapparaat wordt geleverd. Neem contact op met Medtronic of Vitatron voor meer informatie. De bij de uitgang aanwezige signalen zijn afhankelijk van de software-applicatie, maar kunnen bestaan uit: ■
ECG
■
Marker Channel-telemetrie
■
EGM
■
Softwarespecifieke signalen
Alle elektronische apparatuur die wordt aangesloten op het programmeerapparaat moet aan de veiligheidsvoorschriften voor elektrische apparatuur van IEC-60950-1 voldoen.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
41
42
Hoofdstuk 2 Randapparatuur aansluiten
De locatie bepalen van de connector voor randapparatuur
1 1 Analoge ingangs-/uitgangsconnector met groene markering (onder het toetsenbord)
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren
3
Een patiëntsessie voorbereiden 44 Een patiëntsessie beginnen Een patiëntsessie beëindigen Onderdelen opbergen 60
55 60
3
44
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie voorbereiden
Een patiëntsessie voorbereiden Lees de volgende informatie voordat u een patiëntsessie begint: ■
Het programmeerapparaat op de huidelektroden aansluiten
■
Werken met de selecteerpen
■
Werken met het toetsenbord
■
Programmeerkop opleggen
■
Emergency VVI-knop
Het programmeerapparaat op de huidelektroden aansluiten Aan het begin van elke patiëntsessie dienen de ECG-elektrodekabels op de patiënt te worden aangesloten voor het waarnemen van cardiale signalen en stimulatiepulsen. Opmerking: De kwaliteit van wegwerphuidelektroden die bij het programmeerapparaat wordt gebruikt, is belangrijk voor de prestatie van de signaalwaarnemingsfuncties van het programmeerapparaat. Op de overgang tussen elektrode en gel vinden chemische reacties plaats die lage gelijkstroomspanningen produceren die het ECG-signaal kunnen blokkeren. Gebruik van kwalitatief hoogwaardige elektroden van zilver/zilverchloride (Ag/AgCl) kan dit probleem reduceren. De elektroden moeten nieuw zijn en uit dezelfde verpakking komen. De huid van de patiënt moet volgens de richtlijnen bij de elektroden worden geprepareerd. De protocollen voor het aansluiten van ECG-elektrodekabels op wegwerphuidelektroden kunnen verschillen. De draden kunnen worden aangesloten vóór of nadat de elektroden op de patiënt worden bevestigd. De volgorde in onderstaande procedure is willekeurig. Waarschuwing: Sluit het programmeerapparaat niet aan op draden of elektroden in het lichaam. Het programmeerapparaat is alleen veilig voor medische toepassingen als het op oppervlakte-elektroden is aangesloten.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie voorbereiden
Elektroden aansluiten 1. Breng vijf standaardwegwerpelektroden op de patiënt aan, zoals in de afbeelding wordt aangegeven.
RA RL V LL LA
R
N
C
F
L
De ECG-kabel aansluiten 1. Sluit op elk van de vijf elektroden een kleurgecodeerde ECG-elektrodekabel aan, zoals in de afbeelding wordt aangegeven. Gebruik een specifieke kleur voor elke elektrode, zoals wordt aangegeven in Tabel 3-1. Opmerking: Het aansluiten van de borst-elektrodekabel is optioneel. Als de borst-elektrodekabel niet gebruikt wordt, steek de borst-ECG-plug dan in de middelste kabeluitgang van de ECG-kabel. 2. Sluit elke ECG-elektrodekabel aan op de ECG-kabel zoals wordt aangegeven in Tabel 3-2. Controleer of elke connector naar de juiste kabeluitgang leidt.
Tabel 3-1. Kleurcode ECG-elektrodekabels AHA-coderinga
IEC-coderingb
Lichaamsgebied
Zwart
Geel
Naar linkerarm
Rood
Groen
Naar linkerbeen
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
45
46
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie voorbereiden Tabel 3-1. Kleurcode ECG-elektrodekabels Bruin
Wit
Naar linker borstgebiedc
Groen
Zwart
Naar rechterbeen
Wit
Rood
Naar rechterarm
a
American Hospital Association (AHA) International Electrotechnical Commission (IEC) c Het aansluiten van de borst-elektrodekabel is optioneel. Als de borst-elektrodekabel niet gebruikt wordt, steek de borst-ECG-plug dan in de middelste kabeluitgang van de ECG-kabel. b
Tabel 3-2. Kleurcodes ECG-kabel AHA-codering
IEC-codering
Zwart
Naar LA
Geel
Naar L
Rood
Naar LL
Groen
Naar F
Bruin
Naar Va
Wit
Naar C
Groen
Naar RL
Zwart
Naar N
Wit
Naar RA
Rood
Naar R
a
Op sommige kabels aangeduid met C
Opmerking: Wederzijdse interferentie kan af en toe optreden tussen de signalen afkomstig van de huidelektroden van het programmeerapparaat en signalen afkomstig van een rechtstreeks op de patiënt aangesloten externe ECG-recorder of monitor. Door deze interferentie kunnen de functies van het programmeerapparaat die afhankelijk zijn van de waarneming van oppervlaktesignalen, verstoord raken. In geval van interferentie moeten de draden van de aangesloten ECG-recorder of de monitor tijdelijk worden losgekoppeld. Deze interferentie heeft geen invloed op de programmeerfuncties van het programmeerapparaat.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie voorbereiden
Werken met de selecteerpen De selecteerpen wordt gebruikt om de door de software aangeboden programmeerfuncties te selecteren. In Afbeelding 3-1 en in “Een optie op het scherm selecteren” op bladzijde 48 wordt beschreven hoe de pen correct wordt gebruikt. Afbeelding 3-1. Werken met de selecteerpen
VVI
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
47
48
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie voorbereiden
Een optie op het scherm selecteren 1. Plaats de penpunt recht boven de gewenste optie. Druk de pen bij het plaatsen niet tegen het scherm aan. Zorg dat de pen een hoek van negentig graden maakt ten opzichte van het scherm. Houd de penpunt dicht bij het scherm. Als de gewenste optie een weergegeven toets is, plaatst u de penpunt binnen de rechthoekige kaderlijn. Als de gewenste optie een naam of nummer is, zoals een parameter of een waarde, houdt u de pen recht boven de letters of cijfers van de optie. 2. Raak met de pen het scherm aan om een optie te selecteren.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie voorbereiden
Werken met het toetsenbord In bepaalde velden op het scherm kunt u gegevens invoeren, zoals de naam van de patiënt of het registratienummer. Het programmeerapparaat is uitgerust met een compact computertoetsenbord voor het invoeren van gegevens. Afbeelding 3-2. Toetsenbord van het programmeerapparaat
De programmeerkop positioneren Tijdens de meeste toepassingen van het programmeerapparaat moet de programmeerkop op een bepaald moment boven het geïmplanteerde apparaat worden gepositioneerd. Voor elke vorm van interactie tussen het programmeerapparaat en het geïmplanteerde apparaat moet de programmeerkop worden gepositioneerd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
49
50
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie voorbereiden
Wanneer de programmeerkop positioneren Let op: Positioneer de programmeerkop niet over een geïmplanteerd apparaat tijdens elektrochirurgie of tijdens een externe defibrillatieprocedure. Positioneer de programmeerkop tijdens een patiëntsessie correct boven het geïmplanteerde apparaat voordat één van de volgende handelingen wordt verricht: ■
Selectie van een opdracht die een programmeertransmissie initieert. De programmeerkop moet in positie worden gehouden totdat de transmissie is voltooid. Dit wordt gewoonlijk aangegeven door middel van een bevestigingsbericht.
■
Selectie van een opdracht die gegevenstransmissie, afkomstig van het geïmplanteerde apparaat, initieert. De programmeerkop moet stil worden gehouden totdat de ontvangst van de gegevens is voltooid. Dit wordt gewoonlijk aangegeven door middel van een bevestigingsbericht.
■
Selectie van een meetfunctie waarbij het noodzakelijk is dat het geïmplanteerde apparaat asynchroon werkt door de magneet in de programmeerkop.
Voor een tijdelijk geprogrammeerde status of functie of voor ontvangst van continue gegevens zoals Marker Channel-telemetrie of EGM-signalen, moet de programmeerkop op zijn plaats boven het geïmplanteerde apparaat worden gehouden totdat de opdracht voltooid is of totdat beëindiging gewenst is. Door het optillen van de programmeerkop wordt een tijdelijke programmering geannuleerd en wordt continue telemetrie onderbroken. Het geïmplanteerde apparaat keert terug naar de permanent geprogrammeerde waarden.
De juiste positie bepalen Bij een geïmplanteerd apparaat moet de programmeerkop rechtstreeks tegen de huid van de patiënt worden gehouden. De voorzijde van de programmeerkop moet parallel gehouden worden met het geïmplanteerde apparaat op een afstand van maximaal 5 cm. De positie van de programmeerkop is optimaal als deze niet geheel gecentreerd boven het geïmplanteerde apparaat ligt.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie voorbereiden Afbeelding 3-3. De programmeerkop positioneren
Serie indicatielampjes
Groen Oranje/Groen
Als de programmeerkop correct is geplaatst, wordt dit op twee plaatsen weergegeven: de positioneerlampjes voor de programmeerkop linksboven op het scherm en de serie van zeven indicatielampjes op de programmeerkop (zie Afbeelding 3-3). Programmeren en uitlezen wordt afgeraden als er minder dan twee groene lampjes branden.
Het geïmplanteerde apparaat programmeren en uitlezen 1. Selecteer de juiste softwareparameters volgens de referentiehandleiding. 2. Positioneer de programmeerkop dichtbij het geïmplanteerde apparaat.
U kunt beginnen met programmeren en uitlezen wanneer de serie led-indicatielampjes op de programmeerkop aangeeft dat de positie en de telemetriesterkte voldoende zijn. Opmerkingen: ■
Bij apparaten van Medtronic geeft de serie indicatielampjes van de programmeerkop de signaalsterkte van de communicatieverbinding aan. Medtronic adviseert de programmeerkop zo te verplaatsen dat het maximale aantal groene lampjes brandt. Mogelijk branden bij sommige modellen niet alle lampjes (raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat).
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
51
52
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie voorbereiden ■
Als de programmeerkop onjuist wordt geplaatst, kan dit leiden tot een storing in een programmeertransmissie en/of een storing bij de ontvangst van gegevens van het geïmplanteerde apparaat. Medtronic adviseert het apparaat na het programmeren uit te lezen om te controleren of alle wijzigingen die zijn aangebracht in instellingen, geslaagd zijn.
■
De Reveal Plus en bepaalde oudere Vitatron-apparaten reageren met slechts één lampje in de serie. In de programmeermodus brandt het lampje groen om aan te geven dat de programmeerkop de juiste positie heeft en communiceert met het apparaat. Het lampje brandt oranje als de programmeerkop verkeerd is uitgelijnd.
Werken met de P- en I-knop De P- en de I-knop op de programmeerkop (Afbeelding 3-4) komen overeen met de opdrachten die op het display van het programmeerapparaat verschijnen. Raadpleeg de juiste referentiehandleiding om te zien met welke opdrachten de knoppen overeenkomen. Gemakshalve kunt u de P- of de I-knop op de programmeerkop gebruiken in plaats van de overeenkomstige optie op het display te kiezen. Afbeelding 3-4. P- en I-knop
P
I
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie voorbereiden
De magneet in de programmeerkop Een krachtige magneet in de programmeerkop activeert een sensor in het geïmplanteerde apparaat, waardoor het geïmplanteerde apparaat openstaat voor programmering (raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor meer informatie over de effecten van een magneet). Wees erop bedacht dat de programmeerkop metalen instrumenten kan aantrekken of door metalen oppervlakken kan worden aangetrokken. De magneet is vatbaar voor gedeeltelijke demagnetisatie als deze aan tegengestelde magnetische velden wordt blootgesteld, die bijvoorbeeld aanwezig kunnen zijn als de programmeerkop tegen een andere magneet wordt aangedrukt. Als de programmeerkop niet wordt gebruikt, moet deze worden opgeborgen zoals afgebeeld in Afbeelding 3-6 op bladzijde 60. Let op: De programmeerkop moet op afstand worden gehouden van apparaten of materialen die schade kunnen ondervinden van het magnetische veld, inclusief computerdiskettes.
Emergency VVI-knop De rode emergency VVI-knop op het displaypaneel biedt onmiddellijke toegang tot emergency-VVI-stimulatie (Afbeelding 3-5). (Per toepassing worden specifieke parameterwaarden bepaald.) ■
Bij alle pacemakerapplicaties van Medtronic is de emergency VVI-knop actief als de toets [Emergency] (Noodgeval) op het scherm wordt weergegeven.
■
Bij enkele ICD-applicaties is de rode emergency VVI-knop altijd actief. Als deze knop ingedrukt wordt, wordt VVI-stimulatie afgegeven en verschijnen de emergency-opties op het scherm.
Opmerking: De rode emergency VVI-knop is ook in de software opgenomen en wordt weergegeven op het display. De functie van de toets op het scherm en de knop op het paneel is identiek. Waarschuwing: De rode emergency VVI-knop is bij de volgende apparaten niet actief: PCD, Jewel PCD, Micro Jewel II, MicroJewel, Jewel CD, Jewel Plus, Model 7202 Jewel CD, Modellen 7218 en 7211, Model 7201 CD en Jewel AF. Gebruik de selecteerpen om de [Emergency]-toets op het scherm te selecteren.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
53
54
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie voorbereiden Emergency-bradycardiestimulatie afgeven Om emergency-stimulatie te initiëren plaatst u de programmeerkop op de juiste manier boven het geïmplanteerde apparaat en drukt u op de rode emergency VVI-knop. Er verschijnt een bericht ter bevestiging van de programmering en de emergency VVI-stimulatie begint. Emergency-tachyaritmietherapie afgeven Om therapie af te geven drukt u op de rode emergency VVI-knop om het emergency-scherm op het programmeerapparaat te openen en selecteert u met de contactpen de toets [Deliver] (Afgeven) op het scherm. Voor specifieke applicaties raadpleegt u de referentiehandleiding, systeemreferentiehandleiding of artsenhandleiding bij het apparaat voor meer informatie over het gebruik van de afgiftetoets. Afbeelding 3-5. Emergency-knop VVI
Emergency VVI-knop (rood)
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie beginnen
Een patiëntsessie beginnen Een patiëntsessie omvat het toepassen van de verschillende functies van het programmeerapparaat, zoals het programmeren van de parameters van het geïmplanteerde apparaat, analyse of evaluatie van de werking van het geïmplanteerde apparaat, het oplossen van problemen en routinematige controle. De instructies voor het gebruik van elke functie van het programmeerapparaat staan beschreven in de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat. Opmerking: Tref, voordat de sessie wordt vervolgd, de voorbereidingen die worden beschreven in Hoofdstuk 2, "Het programmeerapparaat instellen" op bladzijde 35 en “Een patiëntsessie voorbereiden” op bladzijde 44.
Controlelijst programmeerapparaat 1. Is het programmeerapparaat ingesteld volgens de procedures in Hoofdstuk 2? 2. Zijn de ECG-kabel, de selecteerpen en de programmeerkop op het programmeerapparaat aangesloten? 3. Is het netsnoer van het programmeerapparaat op het lichtnet aangesloten? 4. Is de juiste software geïnstalleerd? In Hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe u kunt nagaan welke softwareversie is geïnstalleerd. 5. Zijn de ECG-kabels en de ECG-elektrodekabels op de elektroden van de patiënt aangesloten zoals beschreven in “Het programmeerapparaat op de huidelektroden aansluiten” op bladzijde 44?
Specifieke informatie met betrekking tot elk geïmplanteerd model of elke serie modellen kunt u vinden in de referentiehandleiding bij het desbetreffende apparaat. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voordat u aan een patiëntsessie begint.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
55
56
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie beginnen
Modelidentificatie Aangezien het programmeerapparaat per sessie gegevens verzamelt en opslaat, is het van belang dat elke sessie op de juiste wijze wordt gestart en afgesloten. Het programmeerapparaat ondersteunt Medtronic- en Vitatron-desktops. De desktop die actief is wanneer het programmeerapparaat wordt afgesloten, wordt ook weergegeven wanneer het programmeerapparaat weer wordt opgestart. Als u wilt overschakelen van de Vitatron-desktop naar de Medtronic-desktop of omgekeerd, selecteert u de Vitatron/Medtronic-schakeltoets onder aan het scherm. U kunt een patiëntsessie op twee manieren beginnen: ■
Voordat u het programmeerapparaat inschakelt, plaatst u de programmeerkop boven het apparaat van de patiënt. Wanneer u het programmeerapparaat inschakelt, probeert dit het apparaat uit te lezen. Afhankelijk van het apparaat wordt de softwaretoepassing automatisch gestart of wordt een bericht met instructies weergegeven.
■
Nadat u het programmeerapparaat heeft ingeschakeld, plaatst u de programmeerkop boven het apparaat van de patiënt. Gedurende de eerste 5 minuten wordt bij de Medtronic-desktop het Find Patient (patiënt zoeken)-scherm weergegeven. Vervolgens wordt het Select Model (Modelselectie)-scherm weergegeven. Bij de Vitatron-desktop wordt het Select Model-scherm direct weergegeven. Een patiëntsessie kan beginnen bij het Find Patient-scherm of het Select Model-scherm. Volg de aanwijzingen op het scherm dat wordt weergegeven.
Find Patient (Patiënt zoeken)-scherm Wanneer het programmeerapparaat voor het eerst wordt ingeschakeld, wordt bij de Medtronic-desktop het Find Patient (Patiënt zoeken)-scherm weergegeven. Als er niet binnen 5 minuten een apparaat wordt gedetecteerd, verdwijnt het Find Patient (Patiënt zoeken)-scherm en wordt het Select Model (Modelselectie)-scherm weergegeven. Wanneer het Find Patient (Patiënt zoeken)-scherm wordt weergegeven, kunt u beginnen met een patiëntsessie.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie beginnen
Plaats de programmeerkop boven het apparaat van de patiënt en houd de programmeerkop stil. Bij de meeste apparaten identificeert het programmeerapparaat het model van het apparaat, waarna de juiste softwaretoepassing automatisch wordt opgestart. Als een apparaat niet automatisch geïdentificeerd kan worden, geeft het programmeerapparaat een bericht weer bovenin het Find Patient (Patiënt zoeken)-scherm. Voer een van de volgende stappen uit, afhankelijk van de instructies in het bericht: ■
Selecteer [Cancel] (Annuleren) en selecteer vervolgens handmatig de softwareapplicatie vanuit het Select Model (Modelselectie)-scherm;
■
Selecteer [Cancel] (Annuleren) en vervolgens de Vitatron/Medtronic-schakeltoets om naar de desktop van Vitatron te gaan.
■
Neem contact op met Medtronic of Vitatron als het bericht aangeeft dat de benodigde softwareapplicatie niet geïnstalleerd is.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
57
58
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie beginnen Select Model (Modelselectie)-scherm Een patiëntsessie kan ook beginnen vanuit het Select Model (Modelselectie)-scherm. Onder de volgende omstandigheden verschijnt het Select Model (Modelselectie-)scherm: ■
Kort nadat het programmeerapparaat is ingeschakeld
■
Nadat u een patiëntsessie heeft afgesloten
Als het Select Model (Modelselectie)-scherm niet wordt weergegeven, selecteert u het pictogram Select Model met de selecteerpen. Als het Select Model-pictogram niet wordt weergegeven, is er een patiëntsessie actief. Beëindig deze sessie voordat u een nieuwe sessie begint. Tussen patiëntsessies door kunnen andere schermen worden opgevraagd. Gebruik hiervoor de pictogrammen en toetsen die in Hoofdstuk 5 staan vermeld.
Als het apparaat een Vitatron-apparaat is dat niet wordt weergegeven op het Select Model (Modelselectie)-scherm, raadpleegt u de Vitatron-softwareprogrammeerhandleiding. Als het Select Model (Modelselectie)-scherm niet lijkt op dit voorbeeld en u de toets ziet, druk op de Vitatron/Medtronic-schakeltoets om dit scherm weer te geven.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Een patiëntsessie uitvoeren Een patiëntsessie beginnen Plaats de programmeerkop boven het apparaat van de patiënt en houd de programmeerkop stil. Selecteer de toets [Find Patient] (Patiënt zoeken) die wordt weergegeven op de Medtronic-desktop of selecteer het apparaat handmatig in de weergegeven lijst met apparaten en selecteer [Start]. Wanneer u handmatig een apparaat uit de lijst selecteert, start het programmeerapparaat de toepassing die correspondeert met uw selectie en niet de toepassing die correspondeert met het apparaat dat zich onder de programmeerkop bevindt. Het Find Patient-scherm wordt snel weergegeven terwijl het programmeerapparaat de juiste softwaretoepassing start. Als de softwareapplicatie niet geïnstalleerd is, geeft het programmeerapparaat een bericht weer waarin wordt aangegeven dat de software geïnstalleerd moet worden alvorens verder te gaan. Het programmeerapparaat kan het bij de patiënt geïmplanteerde apparaat automatisch uitlezen om de meeste gegevens op te halen die nodig kunnen zijn tijdens de sessie. Als u optimaal gebruik wilt maken van deze automatische uitlezing, moet u de programmeerkop boven het geïmplanteerde apparaat plaatsen en het daar houden totdat de uitlezing is voltooid. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor meer informatie over het bepalen van het model. Opmerking: Als u de optionele Analyzer gebruikt en het apparaat de Concurrency-functie niet ondersteunt, moet u de Analyzer-sessie verlaten voordat u een apparaatsessie kunt starten. Dit geldt alleen als u gebruikmaakt van de taakbalk om van de Analyzer-sessie naar het scherm Select Model (Modelselectie) te gaan en vervolgens [Find Patient] (Patiënt zoeken) te selecteren. Het programmeerapparaat geeft dan het volgende bericht weer: This application is not able to run concurrently with the Analyzer. (Deze applicatie kan niet tegelijkertijd gebruikt worden met de Analyzer.) Please exit the Analyzer and try again. (Verlaat de Analyzer-sessie en probeer het opnieuw.)
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
59
60
Hoofdstuk 3 Een patiëntsessie beëindigen
Een patiëntsessie beëindigen Als u een patiëntsessie wilt beëindigen, kunt u de gegevens opslaan op een ondersteund opslagapparaat. U kunt de sessie ook beëindigen zonder de gegevens op te slaan. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor specifieke informatie over opslaan van gegevens.
Onderdelen opbergen In de volgende afbeeldingen wordt aangegeven hoe u onderdelen het beste kunt opbergen (Afbeelding 3-6). Afbeelding 3-6. Onderdelen opbergen VVI
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Rapporten en gegevens beheren
4
Rapporten
62
Sessiegegevens
62
Opslaan als pdf-bestand Opslaan op diskette Opslaan op USB
62
63
64
Rapporten bekijken die zijn opgeslagen op media 66 Vitatron Manual-Guided Reset
67
4
62
Hoofdstuk 4 Rapporten
Rapporten Afhankelijk van het model van het geïmplanteerde apparaat kunnen verschillende soorten rapporten worden gemaakt. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor specifieke informatie over de verschillende soorten rapporten en hun inhoud. Tijdens een actieve sessie kunnen rapporten worden afgedrukt of als pdf-bestand worden opgeslagen op een diskette of USB-geheugenstick. Rapporten die zijn opgeslagen om later af te drukken, kunnen worden afgedrukt vanaf de desktop of wanneer u terugkeert naar een sessie. Mogelijk kunnen de rapporten later niet worden afgedrukt vanaf de desktop. Dit is afhankelijk van de gebruikte toepassing en de huidige keuze voor het verwijderen van de afdrukwachtrij (zie “Het interval voor het verwijderen van rapporten instellen” op bladzijde 82).
Sessiegegevens Patiëntsessiegegevens kunnen worden opgeslagen op een diskette of USB-geheugenstick.
Opslaan als pdf-bestand Afdrukbare rapporten, bevroren stroken en andere gegevens kunnen worden opgeslagen als pdf-bestand. Een pdf-bestand is een elektronische versie van een afgedrukt document; u vindt deze functie daarom bij de afdrukopdrachten. Opmerking: De functie Save to pdf File (Opslaan als pdf-bestand) kan worden gebruikt voor alle toepassingen waarmee gegevens kunnen worden afgedrukt op een A4-printer. Voer de volgende stappen uit om een pdf-bestand op te slaan: 1. Open of maak het rapport of bestand. 2. Selecteer [Print...] (Afdrukken) of [Print Options...] (Afdrukopties). Het dialoogvenster Print - Options (Afdrukopties) wordt weergegeven.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Rapporten en gegevens beheren Opslaan op diskette Opmerking: Als het dialoogvenster Print – Options (Afdrukopties) niet wordt weergegeven, opent u Preferences (Voorkeuren) en schakelt u het selectievakje Printing: Pop up these options when any Print button is selected (Afdrukken: deze opties weergeven wanneer een afdruktoets wordt geselecteerd) in. 3. Selecteer in het dialoogvenster Print – Options (Afdrukopties) het keuzerondje Printer: Full Size (Printer: A4). Er wordt een lijst van de ondersteunde printers weergegeven. 4. Selecteer in deze lijst de optie Save to pdf File (Opslaan als pdf-bestand). Het rapport wordt opgeslagen op een aangesloten USB-geheugenstick of op een diskette (als er een diskette aanwezig is in het diskettestation, maar er geen USB-geheugenstick is aangesloten). Zie “Opslaan op USB” voor meer informatie.
Opslaan op diskette Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor specifieke informatie over het opslaan en lezen van gegevens op een diskette. Het diskettestation functioneert alleen als er geen USB-geheugenstick is aangesloten. Als u het diskettestation wilt gebruiken, moet u eerst controleren of er geen USB-geheugenstick is aangesloten op het programmeerapparaat. Wanneer er geen USB-geheugensticks zijn aangesloten, is de diskette-indicator groen. Dit geeft aan dat het diskettestation beschikbaar is voor gebruik. Als u een diskette plaatst, kunnen alle sessiegegevens en pdf-bestanden worden opgeslagen op de diskette.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
63
64
Hoofdstuk 4 Opslaan op USB
Opslaan op USB Veel apparaattoepassingen ondersteunen het gebruik van diskettes om sessiegegevens op te slaan en te laden. Het programmeerapparaat kan deze bewerkingen ook uitvoeren met een USB-geheugenstick. Wanneer een USB-geheugenstick wordt aangesloten op het programmeerapparaat, is het diskettestation niet meer beschikbaar. Opmerking: Bij apparaattoepassingen en in referentiehandleidingen worden vaak nog de termen “schijf”, “diskette”, “disk” en dergelijke gebruikt als het gaat over het opslaan en ophalen van apparaatgegevens. Wanneer een USB-geheugenstick wordt aangesloten op het programmeerapparaat en beschikbaar is voor gebruik zoals hieronder wordt beschreven, hebben de termen schijf, diskette en dergelijke betrekking op de USB-geheugenstick en niet op een diskette.
Ondersteunde USB-opslagapparaten Het opslaan van apparaatsessiegegevens en pdf-rapporten via het programmeerapparaat is alleen mogelijk met USB-geheugensticks. Teneinde de integriteit en veiligheid van de gezondheidsgegevens van patiënten te garanderen is het aan te raden alleen USB-geheugensticks te gebruiken die speciaal zijn bedoeld voor gegevens van het programmeerapparaat.
Werking Het is aan te raden een USB-geheugenstick aan te sluiten of los te koppelen terwijl u werkt met de desktop of bezig bent met een sessie. Steek een beschrijfbare USB-geheugenstick in een van de beschikbare USB-poorten van het programmeerapparaat. Er kan een korte vertraging optreden terwijl de USB-geheugenstick wordt geautoriseerd. De USB-indicator op de taakbalk wordt groen, om aan te geven dat de USB-geheugenstick beschikbaar is voor gebruik. Het diskettepictogram wordt grijs; dit geeft aan dat het diskettestation niet beschikbaar is.
USB-geheugensticks mogen niet worden aangesloten of ontkoppeld terwijl de volgende procedures worden uitgevoerd:
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Rapporten en gegevens beheren Opslaan op USB ■
Een apparaat programmeren
■
Gegevens opslaan op schijf
■
Gegevens lezen van schijf
■
Een rapport opslaan als pdf-bestand
Opmerkingen: ■
Als er gegevens worden opgeslagen wordt een voortgangsindicator weergegeven, evenals het bericht “Saving...” (Bezig met opslaan). De voortgangsindicator geeft aan hoeveel procent van de procedure voltooid is. Als u de USB-geheugenstick wilt verwijderen, kunt u dit doen een paar seconden nadat de voortgangsindicator 100% heeft aangegeven.
■
Als een rapport als pdf-bestand is opgeslagen, wordt gedurende ongeveer 5 seconden het bericht “pdf report(s) saved to media” weergegeven. Een paar seconden nadat dit bericht is verdwenen, kunt u de USB-geheugenstick verwijderen.
■
Als een actieve sessie wordt beïindigd terwijl rapporten worden afgedrukt of in de wachtrij staan, worden deze rapporten geannuleerd. Ze zijn dan mogelijk niet meer beschikbaar via de desktop-afdrukwachtrij.
Bij bewerkingen waarbij normaal een diskette wordt gebruikt om gegevens te lezen of op te slaan, bijvoorbeeld opslaan op diskette, lezen van diskette of rapporten opslaan als pdf-bestand, wordt een USB-geheugenstick gebruikt wanneer deze is aangesloten. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat voor specifieke informatie over het opslaan van gegevens. Zie “Opslaan als pdf-bestand” voor meer informatie over het opslaan van rapporten als pdf-bestand. U kunt maar één beschrijfbare USB-geheugenstick tegelijk aansluiten. Als u twee of meer USB-geheugensticks aansluit, treedt er bij het opslaan van gegevens een fout op. Dit wordt aangegeven door het pictogram USB uitgeschakeld.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
65
66
Hoofdstuk 4 Rapporten bekijken die zijn opgeslagen op media
Rapporten bekijken die zijn opgeslagen op media Rapporten die zijn opgeslagen op media, kunt u alleen bekijken op een computer. U kunt ze niet bekijken op het programmeerapparaat zelf. Nadat u de rapporten heeft opgeslagen, verwijdert u de opslagmedia (diskette of USB-geheugenstick) met de rapporten en plaatst u deze in een computer waarop pdf-bestanden kunnen worden weergegeven. Alle rapporten uit één patiëntsessie bevinden zich in één pdf-bestand. De bestandsnaam wordt automatisch toegewezen. Hierbij wordt ervoor gezorgd dat elke naam uniek is op de opslagmedia. De volgende naamgevingsconventie wordt gebruikt: ■
Naam van de patiënt (als deze is opgegeven bij de patiëntgegevens)
■
Serienummer van het apparaat
■
“Session Report” (Sessierapport)
■
Datum van het bezoek aan de kliniek, in de indeling MM_DD_JJ
■
Versienummer (het eerste pdf-bestand dat op deze media wordt opgeslagen, krijgt het nummer “1”)
Bijvoorbeeld: Jan de Vries_aaannnnnna_Session Report_06_25_10_1.pdf
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Rapporten en gegevens beheren Vitatron Manual-Guided Reset Aanbevelingen voor het weergeven en afdrukken van pdf-bestanden In verband met verschillen bij computers en software, worden bepaalde pdf-bestanden mogelijk niet correct weergegeven op het beeldscherm van een computer. Het gebruik van Adobe Reader 9 of een nieuwere versie wordt aanbevolen voor het beste resultaat. U kunt het beeld optimaliseren door de volgende instellingen aan te passen: ■
Vervang de documentkleuren door een witte pagina-achtergrond en zwarte tekst (in Adobe Reader 9 selecteert u: Edit [Bewerken] | Preferences… [Voorkeuren] | Accessibility [Toegang]| Custom Color [Eigen kleur])
■
Schakel de optie uit om dunne lijnen te versterken (in Adobe Reader 9 selecteert u: Edit [Bewerken] | Preferences… [Voorkeuren] | Page Display [Paginaweergave])
Imperfecties die op het scherm te zien kunnen zijn: ■
Bij grafieken die rechthoeken bevatten die met dunne lijnen zijn getekend, bijvoorbeeld staafgrafieken, zijn de dunne lijnen bij bepaalde zoomniveaus mogelijk niet zichtbaar.
■
Bij Pacing- en Tachy Trigger Episode-rapporten kunnen open cirkels worden weergegeven als gevulde cirkels.
Bij een resolutie van 300 dpi of hoger zullen pdf-rapporten correct worden afgedrukt.
Vitatron Manual-Guided Reset Manual-Guided Reset is een hulpmiddel waarmee Vitatron DDD3-, DIVA- en (Co)DEMA-apparaatgegevens die bij het opnieuw instellen van het apparaat verloren zijn gegaan (bijvoorbeeld trim-waarden), kunnen worden hersteld. Controleer voordat u de MGR-diskette gebruikt of er geen USB-geheugensticks zijn aangesloten.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
67
Werken met printers
5
Werken met externe printers
70
Papier in de printer plaatsen
74
Printerknoppen
75
Afdrukken afscheuren 76 Papier bijna op
76
5
70
Hoofdstuk 5 Werken met externe printers
Werken met externe printers Als u een compatibele printer aansluit op het programmeerapparaat, kunt u volledige, paginagrote rapporten met eventueel beschikbare sessiegegevens afdrukken (zie de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat). In deze sectie wordt beschreven hoe een printer op het programmeerapparaat wordt aangesloten. Alle printers die in deze software worden genoemd, zijn conform IEC 60950, UL 60950 of vergelijkbaar. Alleen printers die in deze software worden genoemd, mogen worden aangesloten op het programmeerapparaat.
Compatibele printers Het programmeerapparaat is compatibel met een groot aantal verschillende printers. Op het scherm Print Queue (Afdrukwachtrij) vindt u een lijst van compatibele printers. Opmerking: Wanneer u een apparaat van Vitatron programmeert, raadpleegt u de desbetreffende Vitatron-handleiding voor informatie over de afdrukwachtrij.
Een lijst van ondersteunde printers bekijken Bepaalde apparaten ondersteunen alleen de interne printer van het programmeerapparaat. In dergelijke gevallen wordt het venster Print Queue (Afdrukwachtrij) niet weergegeven tijdens een sessie. Het venster wordt weergegeven vanuit de desktop wanneer er geen sessie actief is. Raadpleeg de referentiehandleiding van het desbetreffende apparaat voor meer informatie. Bij apparaten die een externe printer ondersteunen, gebruikt u de volgende procedure.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Werken met printers Werken met externe printers
2
1. Als u bezig bent met het uitvoeren van een patiëntsessie, selecteert u Reports (Rapporten) en vervolgens Print Queue (Afdrukwachtrij). Als u niet bezig bent met het uitvoeren van een patiëntsessie, selecteert u het pictogram Print Queue. 2. Selecteer het veld Printer op het scherm Print Queue om de lijst van ondersteunde printers te openen.
Benodigde materialen Als u een printer wilt aansluiten op het programmeerapparaat, heeft u een USB-printerkabel of parallelle interface printerkabel nodig. Bij een USB-printerkabel moet één uiteinde voorzien zijn van een USB-connector van het Type A. Het andere uiteinde van de kabel moet op de USB-poort van de printer passen. Bij een parallelle interface printerkabel moet het ene uiteinde van de kabel op de parallelle interfacepoort van de printer passen. Het andere uiteinde van de kabel moet een standaard 25-pins mannelijke D-connector zijn.
De printer aansluiten Voordat u een printer gaat aansluiten op het programmeerapparaat, moet u de patiëntsessie afsluiten en het programmeerapparaat uitschakelen.
De printer op uw programmeerapparaat aansluiten (de gebruikte methode is afhankelijk van de hardware van uw programmeerapparaat) De volgende stappen zijn van toepassing op programmeerapparaten die zowel parallelle printerkabels als USB-printerkabels ondersteunen.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
71
72
Hoofdstuk 5 Werken met externe printers
1.2
1. Om een printer aan te sluiten, zoekt u de juiste poort. ■ Bij USB-printerkabels gebruikt u een USB-poort in het compartiment van het netsnoer van het programmeerapparaat. ■ Bij parallelle printerkabels bevindt de poort voor deze kabel zich onder de afdekklep voor het diskettestation en de pc-kaart aan de rechterkant van het programmeerapparaat. Open de afdekklep door het kleine sluitmechanisme aan de bovenkant van het paneel in te drukken. 2. Sluit de printerkabel aan op de USB-poort of parallelle poort van het programmeerapparaat. 3. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de printer. Steek het netsnoer van de printer in een stopcontact en zet de printer aan. Zorg ervoor dat er papier in de printer aanwezig is. Opmerking: Raadpleeg de technische handleiding bij uw printer voor nadere informatie over het aansluiten en bedienen van de printer. 4. Zet het programmeerapparaat aan en selecteer het pictogram Print Queue. Opmerking: Zorg ervoor dat u de juiste printerdriver selecteert uit de beschikbare opties wanneer u het veld Printer selecteert in het venster Print Queue. U kunt nu het programmeerapparaat met aangesloten printer gebruiken.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Werken met printers Werken met externe printers De volgende stappen zijn van toepassing op programmeerapparaten met hardware die uitsluitend USB-printerkabels ondersteunt.
2 1. Om een printer aan te sluiten, zoekt u de juiste poort. Er bevindt zich één USB-poort onder de klep voor het diskettestation en de pc-kaart, en er bevinden zich twee poorten onder de klep voor het netsnoer op de achterzijde van het programmeerapparaat. 2. Sluit de printerkabel aan op de USB-poort op de zij- of achterkant van het programmeerapparaat. 3. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op de printer. Steek het netsnoer van de printer in een stopcontact en zet de printer aan. Zorg ervoor dat er papier in de printer aanwezig is. Opmerking: Raadpleeg de technische handleiding bij uw printer voor nadere informatie over het aansluiten en bedienen van de printer. 4. Zet het programmeerapparaat aan en selecteer het pictogram Print Queue. Opmerking: Zorg ervoor dat u de juiste printerdriver selecteert uit de beschikbare opties wanneer u het veld Printer selecteert in het venster Print Queue. U kunt nu het programmeerapparaat met aangesloten printer gebruiken.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
73
74
Hoofdstuk 5 Papier in de printer plaatsen
Papier in de printer plaatsen Voor de interne printer is speciaal thermisch papier in platte pakken nodig. Dit papier kunt u rechtstreeks bij Medtronic of Vitatron bestellen. Elke doos printerpapier bevat zes pakken papier. Elk pak bevat circa 200 voorgeperforeerde bladen.
Printerpapier plaatsen 1. Druk op de vergrendeling bovenaan de lade aan de linkerkant van het programmeerapparaat. Schuif de lade uit. Klap de papierhouder omhoog boven het uiteinde van de lade en verwijder eventueel overgebleven papier. Opmerking: De lade kan uit het programmeerapparaat worden gehaald zodat eventueel overgebleven papier gemakkelijker kan worden verwijderd. Duw de hendel aan de zijkant van de lade omlaag richting de voorkant van het programmeerapparaat. 2. Haal een nieuw, plat pak printerpapier uit de verpakking, gooi het karton weg en vouw het bovenste blad open. Opmerking: De glanzende zijde van elk vel papier, waarop twee zwarte blokjes te zien zijn, moet zich aan de bovenkant bevinden bij het plaatsen van het papier in de lade. De zwarte blokjes moeten in de richting van de voorkant van het programmeerapparaat wijzen. 3. Schuif het pak papier zover mogelijk de lade in. Klap de papierhouder omlaag bovenop het pak papier. 4. Vouw het bovenste vel papier over de papierhouder heen. Schuif de lade terug op zijn plaats.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Werken met printers Printerknoppen
Printerknoppen Met de vier knoppen die hieronder worden weergegeven, kunt u bepaalde printerfuncties besturen. Afbeelding 5-1. Printerknoppen
1 2 3 4
1 50 mm/s
3 12,5 mm/s
2 25 mm/s
4 Papierdoorvoer
50, 25 of 12,5 mm/s – Met behulp van drie knoppen kunt u de gewenste afdruksnelheid van het papier voor ECG's, Marker Channel-telemetrie en EGM's instellen. Als u op één van deze knoppen drukt, wordt de bijbehorende afdruksnelheid geselecteerd en gaat het indicatielampje branden. Als u op de knop drukt terwijl het lampje brandt, wordt het afdrukken onderbroken. De geselecteerde afdruksnelheid wordt aan de bovenzijde van de afdruk vermeld. De snelheid voor het afdrukken van tekst kan niet worden ingesteld met deze knoppen. Papierdoorvoer – Nadat u op de papierdoorvoerknop heeft gedrukt, wordt het papier naar de eerstvolgende perforatie getransporteerd zodat het gemakkelijk kan worden afgescheurd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
75
76
Hoofdstuk 5 Afdrukken afscheuren
Afdrukken afscheuren Als u een afdruk wilt afscheuren, trek de papierstrook dan los bij een perforatie. Druk op de papierdoorvoerknop om het papier af te scheuren bij de printer. Met deze handeling wordt het papier getransporteerd naar de volgende perforatie. Pak de afdruk vast vlakbij de printer en trek. Afbeelding 5-2. Afdrukken afscheuren
Papier bijna op Als het papier bijna op is, wordt aan de rand van het papier een rode streep weergegeven. Dit is het teken dat een nieuw pak papier moet worden geplaatst. Hoe u dit kunt doen, wordt eerder in dit hoofdstuk beschreven. De printer stopt met afdrukken als het papier op is. Opmerking: Het thermische papier waarmee dit programmeerapparaat werkt, moet direct worden gebruikt. Na enige tijd loopt de kwaliteit van thermisch papier terug waardoor de afbeelding vervaagt. Medtronic en Vitatron adviseren u fotokopieën te maken voor uw dossier.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren
6
De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies Tijd en datum van het programmeerapparaat aanpassen Geluidssignalen selecteren
6
78 80
81
Het interval voor het verwijderen van rapporten instellen Zorg voor de privacy van de patiëntgegevens
82
83
De taal wijzigen 86 Detectie van stimulatieartefacten verbeteren
86
De softwareversie controleren 87 De demonstratieoptie starten 88 Locatie- en hardware-gegevens van het programmeerapparaat bekijken en updaten Andere software selecteren
90
Andere softwaretoepassingen verwijderen Technische handleidingen verkrijgen
92
91
89
78
Hoofdstuk 6 De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies
De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies bevindt zich op het Select Model (Modelselectie)-scherm. Het Select Model-scherm wordt weergegeven voordat u een model selecteert, wanneer u het programmeerapparaat inschakelt en wanneer u een patiëntsessie beëindigt. De functies die u kunt gebruiken tussen twee sessies worden beschreven in Tabel 6-1. Opmerking: Wanneer u een apparaat van Vitatron programmeert, raadpleegt u de desbetreffende referentiehandleiding voor informatie over de pictogrammenkolom.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren De pictogrammenkolom voor gebruik tussen twee sessies Tabel 6-1. Pictogrammenkolom voor gebruik tussen patiëntsessies Pictogrammenkolom
Functie
Deze toets of dit pictogram … Bevriest een segment van het actuele ritmevenster. Opmerking: Een bevroren strook kan tussen patiëntsessies worden bekeken, afgedrukt of opgeslagen als pdf (maar niet worden opgeslagen op diskette). Tussen patiëntsessies zijn geen markers en EGM-signalen beschikbaar. Geeft toegang tot de ritmestroken die zijn opgeslagen tijdens een patiëntsessie. Opmerking: Tussen patiëntsessies zijn geen opgeslagen stroken beschikbaar. Opent een venster met opties voor het aanpassen van de actuele ritmeweergave. Opmerking: Tijdens een patiëntsessie zijn extra aanpassingsopties beschikbaar. Geeft het display weer voor het selecteren van een model en het starten van een patiëntsessie. Geeft een wachtrij weer met afdrukopdrachten van voorgaande sessies plus rapporten van bevroren signalen die zijn aangevraagd tussen sessies. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat om te bepalen of deze functie beschikbaar is. Geeft de opties voor het instellen van het programmeerapparaat weer. Preferences (Voorkeuren) Time and Date (Tijd en datum) Artifact Detection (Artefactdetectie) Software Demonstrations (Demonstraties) Programmer Profile (Profiel programmeerapparaat) Other Software (Andere software) Selecteert de Analyzer, waarmee de elektrische prestaties van een geleidingsdraadsysteem kunnen worden geanalyseerd (optionele hardware vereist - raadpleeg de referentiehandleiding bij Analyzer Model 2290).
Opmerking: Wanneer bepaalde functies actief zijn op het display, werken sommige toetsen of pictogrammen niet. Als u het actieve venster sluit, kan de pictogrammenkolom weer worden gebruikt.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
79
80
Hoofdstuk 6 Tijd en datum van het programmeerapparaat aanpassen
Tijd en datum van het programmeerapparaat aanpassen Als de datum of tijd die wordt weergegeven en afgedrukt door het programmeerapparaat onjuist is, kunt u de volgende procedure gebruiken om de juiste instellingen in te voeren. Raadpleeg bij Vitatron-apparaten de betreffende referentiehandleiding.
Tijd en datum instellen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Time and Date (Tijd en datum). 2. Selecteer of vanuit het Programmer Time and Date-scherm om de waarde te verhogen of te verlagen. Druk op de toets en laat deze los om de waarde per eenheid te wijzigen of druk op de toets en houd deze ingedrukt om wijzigingen met grotere sprongen te realiseren. 3. Wanneer in alle velden de juiste tijd en datum wordt aangegeven, drukt u op [Apply] (Toepassen). Selecteer een ander pictogram in de pictogrammenkolom om het venster Programmer Time and Date te sluiten. Afbeelding 6-1. Scherm Time and Date (Tijd en datum) van het programmeerapparaat
Opmerking: De tijd moet worden ingevoerd op basis van een 24-uurs klok, waarbij 00:00 voor middernacht staat en 12:00 voor twaalf uur 's middags.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren Geluidssignalen selecteren
Geluidssignalen selecteren Bepaalde gebeurtenissen tijdens het gebruik van het programmeerapparaat resulteren in een geluidssignaal. De volgende tonen geven aan of een actie is geslaagd of mislukt. ■
Met een tweetonig geluidssignaal (laag-naar-hoog) wordt een uitlees- of programmeeropdracht bevestigd.
■
Een dubbele lage toon geeft aan dat een uitlees-, programmeer- of emergency-opdracht niet was bevestigd. Een dergelijk signaal kan ook betekenen dat de geselecteerde opdracht niet kan worden uitgevoerd.
Opmerking: Bij sommige apparaten kunnen de geluidssignalen niet worden uitgeschakeld. Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat. Raadpleeg bij Vitatron-apparaten de betreffende referentiehandleiding.
Geluidssignalen in- of uitschakelen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Preferences (Voorkeuren). 2. Druk in het scherm Preferences (Voorkeuren) naar keuze op [Audio ON] (Audio AAN) of [Audio OFF] (Audio UIT). Afbeelding 6-2. Scherm Audio Preferences (Geluidsvoorkeuren)
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
81
82
Hoofdstuk 6 Het interval voor het verwijderen van rapporten instellen
Het interval voor het verwijderen van rapporten instellen In verband met de bescherming van de patiëntgegevens worden rapporten automatisch verwijderd uit de afdrukwachtrij van de Medtronic-desktop wanneer het programmeerapparaat wordt ingeschakeld. U kunt instellen hoe lang rapporten in de afdrukwachtrij bewaard blijven voordat ze automatisch worden verwijderd.
Een interval voor het verwijderen van rapporten selecteren 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Preferences (Voorkeuren). 2. Selecteer Delete Reports (Rapporten verwijderen) in het scherm Preferences (Voorkeuren). Het scherm in Afbeelding 6-3 wordt weergegeven op het programmeerapparaat. Afbeelding 6-3. Scherm Delete Reports (Rapporten verwijderen)
3. Klik op een keuzerondje om aan te geven welke rapporten het programmeerapparaat moet verwijderen: ■
All Reports (Alle rapporten)
■
Reports older than 1 Day (Rapporten ouder dan 1 dag)
■
Reports older than 2 Days (Rapporten ouder dan 2 dagen)
■
Reports older than 7 Days (Rapporten ouder dan 7 dagen; standaardinstelling)
■
Reports older than 14 Days (Rapporten ouder dan 14 dagen)
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren Zorg voor de privacy van de patiëntgegevens De leeftijd van een rapport wordt bepaald door de datum en de tijd waarop het rapport is gemaakt. Als het programmeerapparaat wordt ingeschakeld, worden alle rapporten verwijderd die voldoen aan de verwijderingscriteria.
Een rapport direct verwijderen Als u een rapport direct wilt verwijderen, selecteert u het rapport in de afdrukwachtrij en klikt u op Delete (Verwijderen).
Zorg voor de privacy van de patiëntgegevens Beschermde gezondheidsinformatie (PHI, Protected Health Information) kunt u direct van het programmeerapparaat verwijderen. Met deze functie worden de volgende bestanden verwijderd: ■
De inhoud van de afdrukwachtrij (behalve als er op dat moment bestanden worden afgedrukt of gekopieerd)
■
Tijdelijke bestanden die op het programmeerapparaat staan
■
Geheugeninhoud ('memory dumps'; alleen van toepassing op Vitatron-apparaten)
U kunt PHI-gegevens niet verwijderen als er een sessie wordt uitgevoerd of als bestanden worden afgedrukt of gekopieerd naar media. Als u het verwijderen handmatig onderbreekt, blijven bepaalde PHI-gegevens op het programmeerapparaat staan. Opmerking: De gebruiker van het programmeerapparaat is verantwoordelijk voor het gebruik van deze functie, en ook voor het beheer van patiëntgegevens die al van het programmeerapparaat zijn verwijderd, maar die bijvoorbeeld nog op papier, een diskette of een USB-geheugenstick staan.
PHI-gegevens verwijderen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Tools (Hulpmiddelen). Het scherm in Afbeelding 6-4 wordt weergegeven op het programmeerapparaat.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
83
84
Hoofdstuk 6 Zorg voor de privacy van de patiëntgegevens Afbeelding 6-4. Scherm Tools (Hulpmiddelen) met indexitem Patient Data Privacy (Privacy patiëntgegevens) geselecteerd
2. Klik op Delete Protected Health Information (PHI-gegevens verwijderen). Het scherm in Afbeelding 6-5 wordt weergegeven op het programmeerapparaat. Afbeelding 6-5. Dialoogvenster om te bevestigen dat PHI-gegevens kunnen worden verwijderd
3. Klik op Delete (Verwijderen) om door te gaan. Er kan nu het volgende gebeuren: Het scherm “In progress...” (Bezig met verwijderen) wordt weergegeven (zie Afbeelding 6-6). Het verwijderen kan een paar minuten duren, afhankelijk van de hoeveelheid gegevens die moet worden verwijderd. Afbeelding 6-6. Scherm “In progress...” (Bezig met verwijderen)
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren Zorg voor de privacy van de patiëntgegevens Opmerking: Klik op Stop in het scherm “In progress...” (Bezig met verwijderen) als u het verwijderen wilt stoppen. U kunt dit bijvoorbeeld doen als het verwijderen te lang duurt. Als u op Stop klikt, blijven bepaalde PHI-gegevens op het programmeerapparaat staan. Of, Als er rapporten worden afgedrukt, wordt het bericht in Afbeelding 6-7 weergegeven met de melding dat u moet wachten totdat het afdrukken is beëindigd. Klik op Close (Sluiten). Afbeelding 6-7. Dialoogvenster met de melding dat gegevens worden afgedrukt
4. Als u in stap 3 op Delete (Verwijderen) heeft geklikt en de PHI-gegevens verwijderd zijn, wordt hier een bericht over weergegeven (Afbeelding 6-8). Klik op Close (Sluiten). Afbeelding 6-8. Dialoogvenster met het bericht dat de PHI-gegevens zijn verwijderd
Of, Als het programmeerapparaat er niet in slaagt alle bestanden te verwijderen, wordt er een bericht weergegeven dat er een fout is opgetreden en dat bepaalde bestanden mogelijk nog op het programmeerapparaat staan (Afbeelding 6-9). Klik op Close (Sluiten). Neem contact op met de technische dienst van Medtronic als dit bericht vaker wordt weergegeven.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
85
86
Hoofdstuk 6 De taal wijzigen Afbeelding 6-9. Dialoogvenster met het bericht dat er fouten zijn opgetreden bij het verwijderen van de bestanden
De taal wijzigen De software is vertaald in verschillende talen. Gebruik de volgende procedure om vast te stellen welke talen beschikbaar zijn. Raadpleeg bij Vitatron-apparaten de betreffende referentiehandleiding.
Een taal kiezen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Preferences (Voorkeuren). 2. Selecteer in het scherm Preferences het veld Language (Taal) om de opties weer te geven.
Opmerking: Nadat u een taal heeft geselecteerd, is het scherm van het programmeerapparaat gedurende ongeveer 2 minuten leeg. Vervolgens wordt de werking van het programmeerapparaat hervat in de geselecteerde taal.
Detectie van stimulatieartefacten verbeteren Met de functie Artifact Detection (Artefactdetectie) wordt de detectie van stimulatieartefacten verbeterd als door interferentie valse of geen artefacten worden weergegeven op het ECG van de patiënt. Stimulatieartefacten worden op het ECG van de patiënt weergegeven als de artefactdetectieoptie (Show Artifacts [Artefacten tonen]) is geactiveerd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren De softwareversie controleren Raadpleeg de referentiehandleiding bij het geïmplanteerde apparaat om te bepalen of deze functie van toepassing is.
Artefactdetectie inschakelen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Artifact Detection (Artefactdetectie). 2. Zorg ervoor dat bij de instellingen de optie ARTIFACT DISPLAY IS ON (Weergave artefacten is ingeschakeld) actief is. 3. Zorg ervoor dat bij de instellingen de optie MV FILTER IS ON (MV-filter is ingeschakeld) actief is.
De softwareversie controleren In deze paragraaf wordt beschreven hoe u kunt bepalen welke versie van de software in het programmeerapparaat is geladen. Maak gebruik van de volgende procedure als u voor één van de apparaatmodellen wilt weten welke softwareversie momenteel is geladen in het programmeerapparaat. Raadpleeg bij Vitatron-apparaten de betreffende referentiehandleiding.
Het versienummer van de software controleren 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Software. 2. Voor elk apparaatmodel waarvan de software in het programmeerapparaat is geladen, wordt het versienummer van de software naast het modelnummer op het scherm weergegeven.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
87
88
Hoofdstuk 6 De demonstratieoptie starten Afbeelding 6-10. Software op dit programmeerapparaatscherm
Opmerking: Als het gewenste model niet in de lijst is opgenomen, betekent dit dat het programmeerapparaat het model softwarematig niet kan ondersteunen. Neem contact op met Medtronic of Vitatron.
De demonstratieoptie starten Met de demonstratieoptie kunt u op het programmeerapparaat een demonstratieprogramma draaien. Raadpleeg bij Vitatron-apparaten de betreffende referentiehandleiding. Opmerking: Bij apparaattoepassingen en in referentiehandleidingen worden vaak nog de termen “demonstratieschijf”, “demonstratiediskette” en dergelijke gebruikt als het gaat over het uitvoeren van een demonstratieprogramma. Voor het activeren van de demonstratiemodus is geen demonstratiediskette meer nodig. U kunt de verwijzingen naar demonstratiediskettes negeren. Als er per ongeluk een demonstratiediskette wordt geplaatst, is dit niet van invloed op de uitvoering van de demonstratiemodus. Alle functies van de demonstratiemodus zijn toegankelijk met of zonder demonstratiediskette.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren Locatie- en hardware-gegevens van het programmeerapparaat bekijken en updaten
Demonstratieprogramma openen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Demonstrations (Demonstraties). 2. Selecteer in het scherm Demonstration Model Selection (Demonstratiemodel selecteren) de gewenste weergaveoptie om een lijst van beschikbare demonstratieprogramma's weer te geven. 3. Kies de gewenste demonstratie, druk op de [Start]-toets en druk daarna op [Continue] (Doorgaan).
Locatie- en hardware-gegevens van het programmeerapparaat bekijken en updaten Informatie over de locatie van het programmeerapparaat en de bijbehorende hardware kunt u vinden op de schermen Programmer Profile (Profiel programmeerapparaat). Het scherm Programmer Profile Location (Locatie van het Profiel programmeerapparaat) bevat de volgende informatie: ■
Naam, adres, telefoonnummer, contactpersoon en klantnummer van de kliniek
■
Naam, telefoonnummer, faxnummer en e-mailadres van de servicemedewerker
Het scherm Programmer profile Hardware (Hardware van het Profiel programmeerapparaat) bevat het modelnummer van de Analyzer en de model- en serienummers van het programmeerapparaat en de programmeerkop. De informatie op het scherm kan worden geüpdatet door het desbetreffende veld te selecteren en vervolgens gebruik te maken van het toetsenbord.
De schermen Programmer Profile (Profiel programmeerapparaat) openen 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Programmer Profile (Profiel programmeerapparaat). Locatiegegevens worden standaard weergegeven. 2. Voor meer informatie over de hardware selecteert u Hardware Information (Hardware-informatie).
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
89
90
Hoofdstuk 6 Andere software selecteren
Profielinformatie programmeerapparaat verifiëren Elk programmeerapparaat heeft een profielscherm met informatie over de geïnstalleerde hardware, de locatie van het programmeerapparaat en contactinformatie over de servicevertegenwoordiger van Medtronic. In het algemeen wordt dit profiel ingesteld als het programmeerapparaat wordt geïnstalleerd. Het profiel wordt daarna alleen bijgewerkt als dit noodzakelijk is. 1. Selecteer het pictogram Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Programmer Profile (Profiel programmeerapparaat). 2. Voer de locatiegegevens in of controleer of de getoonde informatie correct is. Afbeelding 6-11. Scherm Programmer Profile (Profiel programmeerapparaat)
Andere software selecteren Op bepaalde programmeerapparaten zijn naast de standaard toepassingssoftware ook speciale toepassingen geïnstalleerd. Deze speciale toepassingen worden beschouwd als onderzoekssoftware en worden gebruikt bij klinische onderzoeken. Als deze onderzoekssoftware is geïnstalleerd, kunt u de software via de volgende procedure starten.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Opties selecteren Andere softwaretoepassingen verwijderen
1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Other Software (Andere software). 2. Wanneer op het programmeerapparaat de lijst met beschikbare software wordt weergegeven, selecteert u de gewenste toepassing en drukt u op Start.
Andere softwaretoepassingen verwijderen Als op programmeerapparaten speciale toepassingen zijn geïnstalleerd, bijvoorbeeld toepassingen die worden gebruikt bij research voor klinische studies, kunnen deze toepassingen soms van de desktop van het programmeerapparaat worden verwijderd. Als u software heeft geïnstalleerd die kan worden verwijderd, kunt u de software via de volgende procedure verwijderen. 1. Selecteer Programmer (Programmeerapparaat) en vervolgens Software. 2. Druk op Uninstall Software... (Software deïnstalleren). 3. Wanneer op het programmeerapparaat de lijst wordt weergegeven met de software die kan worden verwijderd, selecteert u de gewenste toepassing en drukt u op Uninstall (Deïnstalleren). 4. Selecteer het selectievakje naast het bericht met de bevestiging en druk dan op Continue (Doorgaan). 5. De software wordt verwijderd en het programmeerapparaat wordt opnieuw opgestart. 6. Controleer of de software is verwijderd.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
91
92
Hoofdstuk 6 Technische handleidingen verkrijgen
Technische handleidingen verkrijgen Technische handleidingen van Medtronic, inclusief dit exemplaar, zijn in een aantal verschillende vormen beschikbaar via de Medtronic eManuals-website. Het adres hiervan vindt u op de achterkant van deze handleiding. Via deze website heeft u 24 uur per dag, zeven dagen per week toegang tot de meest recente versies van de handleidingen. U kunt de handleidingen online weergeven, downloaden en weergeven of afdrukken, of u kunt ze bestellen via de website. Alle handleidingen zijn on line beschikbaar in het Engels. De meeste handleidingen zijn on line, op CD-ROM of in gedrukte vorm ook beschikbaar in andere talen. Er worden regelmatig nieuwe handleidingen aan deze site toegevoegd. Als u de gewenste handleiding niet kunt vinden, kunt u contact opnemen met Medtronic of Vitatron. Uw bestelling van handleidingen op cd-rom of gedrukte exemplaren wordt binnen 24 uur verzonden. Gewoonlijk zult u deze bestelling binnen 3 werkdagen ontvangen. Als u een exemplaar nodig heeft voordat de bestelling bij u aankomt, kunt u de handleiding downloaden en afdrukken of kunt u contact opnemen met Medtronic of Vitatron.
De eManuals-website bezoeken 1. Open de website die wordt aangegeven op de achterkant van deze handleiding in uw browser. 2. Selecteer de locatie en de gewenste taal en klik op OK. 3. Als u lijsten van CRDM-handleidingen wilt weergeven, klikt u op de gewenste categorie aan de linkerkant van het scherm. U kunt handleidingen ook zoeken op productnaam of modelnummer.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Onderhoud van het programmeerapparaat
7
Systeemonderdelen reinigen 94 De programmeerkop, ECG-kabel en elektrodekabels steriliseren 94 De pc-kaart vervangen
95
Specificaties programmeerapparaat 96 Belangrijke mededeling
100
Beperkte garantie van Medtronic
100
7
94
Hoofdstuk 7 Systeemonderdelen reinigen
Systeemonderdelen reinigen De buitenkant van het programmeerapparaat en toebehoren kunnen met een vochtige spons of een zachte doek met water, mild reinigingsmiddel of alcohol worden gereinigd. Reinig de draden van het programmeerapparaat, de onderkant van de programmeerkop en de draad waarmee de programmeerkop wordt aangesloten op het programmeerapparaat grondig. Let op: Let op dat er geen vloeistof in het programmeerapparaat en de programmeerkop binnendringt. Het programmeerapparaat of toebehoren mogen niet worden ondergedompeld in een vloeistof of met aromatische of gechloreerde koolwaterstoffen worden gereinigd. Met uitzondering van de programmeerkop en de ECG-elektrodekabels en ECG-kabel, kunnen het programmeerapparaat en toebehoren niet worden gesteriliseerd.
De programmeerkop, ECG-kabel en elektrodekabels steriliseren Let op: Steriliseer de programmeerkop, ECG-kabel en -elektrodekabels niet in een autoclaaf.
Ethyleenoxide Opmerking: De programmeerkop of ECG-kabel en -elektrodekabels moeten vóór de sterilisatie met ethyleenoxide helemaal droog zijn. 1. Plaats de programmeerkop of ECG-kabel en -elektrodekabels in een ethyleenoxide-doorlaatbare verpakking. 2. Medtronic adviseert het product niet langer dan 3 uur aan ethyleenoxide bloot te stellen en daarna voor een minimale beluchting van 12 uur te zorgen. 3. De temperatuur mag hierbij 55 °C niet overschrijden.
Gebruik biologische indicatoren om er zeker van te zijn dat aan de geëigende sterilisatiestandaards is voldaan. Alleen een sterilisatiecyclus die eerder gevalideerd is, mag gebruikt worden.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Onderhoud van het programmeerapparaat De pc-kaart vervangen Vanwege de variatie in sterilisatiesystemen kunnen er geen precieze sterilisatie-instructies worden gegeven. Neem voor nadere informatie over procedures contact op met de fabrikant van uw sterilisatiesysteem.
Plasmasterilisatie (STERRAD 100S plasmasterilisator, alleen voor de programmeerkop) 1. Verpak de programmeerkop in materiaal dat geschikt is voor plasmasterilisatie. 2. Gebruik sterilisatieprocedures waarvan de effectiviteit door middel van geschikte biologische controles gevalideerd is. a. De temperatuur mag hierbij 55 °C niet overschrijden. b. Gebruik een H2O2-concentratie die kleiner dan 1 mg/l is. c. De programmeerkop mag niet aan een sterilisatiecyclus worden blootgesteld die langer dan 72 minuten duurt. d. Er mogen niet meer dan vijf programmeerkoppen per lading worden gesteriliseerd, noch mogen ze samen met andere operatie-instrumenten of apparaten in dezelfde lading worden gesteriliseerd.
Na sterilisatie moeten de kabel en de aansluitingen van de programmeerkop visueel worden geïnspecteerd. Gebruik de programmeerkop niet als deze beschadigd lijkt. Een beschadiging is bijvoorbeeld slijtage aan de isolatie (broosheid, scheurtjes, dunner worden of gaatjes). Gebruik de programmeerkop niet als de geleiderdraden blootliggen.
De pc-kaart vervangen Neem contact op met Medtronic of Vitatron als u de pc-kaart van het programmeerapparaat moet vervangen. Opmerking: Het is niet nodig een veiligheidscontrole uit te voeren wanneer een pc-kaart wordt aangebracht of vervangen in het programmeerapparaat.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
95
96
Hoofdstuk 7 Specificaties programmeerapparaat
Procedure voor het vervangen van de pc-kaart 1. Schakel het programmeerapparaat uit. 2. Open de afdekklep voor het diskettestation en de pc-kaart. Zie Afbeelding 1-5 voor meer informatie over de locatie hiervan. 3. Verwijder de huidige pc-kaart. 4. Plaats de nieuwe pc-kaart. 5. Schakel het programmeerapparaat in.
Specificaties programmeerapparaat Tabel 7-1. Specificaties programmeerapparaat Normen (Het programmeerapparaat voldoet aan de volgende normen:) EMC Patiëntveiligheid
EN 60601-1-2 UL/CUL 60601-1, Klasse I, Type BF normaal EN 60601-1, Klasse I, Type BF, continue werking Vereiste voedingsspanning
Spanning Frequentie Vermogen
100 tot 125 V wisselstroom nominaal of 200 tot 240 V wisselstroom nominaal 50/60 Hz nominaal 400 watt
Vereiste elektrische veiligheid volgens IEC 60601-1 clausule 18 en 19: Impedantie tussen aarding en behuizing
< 0,1 Ω
Lekstroom omhulsel
< 0,1 mA
Aardlekstroom
< 0,5 mA
Patiëntlekstroom
< 0,1 mA
Patiënthulpstroom (gelijkstroom)
< 0,01 mA
Patiënthulpstroom (wisselstroom)
< 0,1 mA
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Onderhoud van het programmeerapparaat Specificaties programmeerapparaat Tabel 7-1. Specificaties programmeerapparaat Printer Resolutie
Papiertype Snelheden voor registreren van signalen
600 dots/25 mm horizontaal voor signaalregistratie bij afdruksnelheden van 25 mm/sec, 400 dots/25 mm bij 50 mm/sec; 200 dots/25 mm verticaal 110 mm breed, thermisch, Medtronic nr. 6092 12,5; 25 of 50 mm/s ECG-specificaties
Ingangsimpedantie bij gelijkstroom ECG-bereik bij lineaire werking ECG-totale signaalfout Duur stimulatiepuls
> 2,5 MΩ bij 10 Hz - 5 mV tot + 5 mV < 10% > 100 µs tot 2 ms
Uiterlijke afmetingen en gewicht Hoogte Breedte Diepte Gewicht
12,7 cm met scherm omlaag, 48,2 cm met scherm omhoog 40,6 cm 55,8 cm 11,3 kg, inclusief modem Temperatuurlimieten
In bedrijf Opslag
9,4 °C tot 35 °C - 22 °C tot 60 °C Bereik luchtvochtigheid
In bedrijf Opslag
80% 95% bij 35 °C Modemkaart
Gegevensinterface Analoge interface Gegevensmodulatie
68-pins connector, conform PCMCIA versie 2.1 RJ-11 modulaire telefoonconnector V.90/K56 flex tot maximaal 56 Kbps
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
97
98
Hoofdstuk 7 Specificaties programmeerapparaat Tabel 7-1. Specificaties programmeerapparaat Ethernet-/modemkaart (combikaart) Gegevensinterface
Gegevensmodulatie
68-pins connector, conform PCMCIA versie 2.1 RJ-11 modulaire telefoonconnector RJ-45-ethernetconnector V.90/K56 flex tot maximaal 56 Kbps IEEE 802.3 10 Mbps full-duplex en half-duplex op 10Base-T IEEE 802.3u 100 Mbps full-duplex en half-duplex op 100Base-Tx
Interne LAN (indien aanwezig) Gegevensinterface Gegevensmodulatie
RJ-45-ethernetconnector IEEE 802.3 10 Mbps full-duplex en half-duplex op 10Base-T IEEE 802.3u 100 Mbps full-duplex en half-duplex op 100Base-Tx
Onderhoud en technische en veiligheidscontroles Technische controle bij de installatie Voordat het programmeerapparaat voor de eerste keer gebruikt kan worden, dienen het apparaat en het toebehoren visueel geïnspecteerd en getest te worden door een toegewezen persoon van Medtronic om te zien of ze goed werken. Onder deze visuele inspectie vallen het controleren van de opbergkoffer van het programmeerapparaat op scheurtjes, het nagaan of alle connectoren goed zijn aangesloten, het controleren van het isolatiemateriaal van het netsnoer en van de kabels van het toebehoren op beschadigingen, en het inspecteren van de stekker en het stopcontact op beschadigingen. Controleer of het programmeerapparaat werkt door deze aan te zetten en te kijken of de monitor werkt. Onderhoud Medtronic beveelt de gebruiker aan om vóór elk gebruik te controleren of het programmeerapparaat werkt, en om zowel het programmeerapparaat als het toebehoren visueel te inspecteren (bijv. het netsnoer, de kabels) zoals beschreven in bovenstaande paragraaf. Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Onderhoud van het programmeerapparaat Specificaties programmeerapparaat Let op: Neem contact op met Medtronic of Vitatron als de opbergkoffer van het programmeerapparaat kapot is, of als een van de connectoren is beschadigd. Als de stekkers, het stopcontact, het isolatiemateriaal van het netsnoer of een van de kabels van het toebehoren beschadigingen vertoont, vervang dan het betreffende onderdeel en verwerk het volgens de lokale regelgeving of stuur het onderdeel terug naar Medtronic. Veiligheidscontroles Veiligheidscontroles bestaan uit een tweejaarlijkse technische controle en een controle van de elektrische veiligheid. Technische en veiligheidsinspecties hoeven niet noodzakelijkerwijs door personeel van Medtronic of Vitatron te worden uitgevoerd. Technische en veiligheidsinspecties van het programmeerapparaat en toebehoren moeten echter wel door personen die op basis van hun opleiding, kennis en praktijkervaring capabel zijn om dergelijke inspecties adequaat uit te voeren en die niet hoeven te worden geïnstrueerd omtrent deze technische en veiligheidsinspecties. Waarschuwing: Als er bij een technische of een veiligheidsinspectie een defect aan het licht komt waardoor de patiënt, het medische personeel of derden letsel kunnen oplopen, mag het apparaat niet worden gebruikt totdat het afdoende gerepareerd is. De gebruiker moet Medtronic of Vitatron onmiddellijk van deze defecten op de hoogte stellen.
Verwijdering van het programmeerapparaat Stuur het programmeerapparaat terug naar Medtronic of Vitatron voor correcte verwijdering.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
99
100
Hoofdstuk 7 Belangrijke mededeling
Belangrijke mededeling Het Medtronic CareLink-programmeerapparaat Model 2090 (het ‘programmeerapparaat’) is bedoeld voor het programmeren van instelbare parameters van programmeerbare implanteerbare apparaten van Medtronic of Vitatron die door de in het programmeerapparaat geïnstalleerde software-applicaties worden ondersteund. Raadpleeg de betreffende referentiehandleidingen voor een lijst van door de software ondersteunde implanteerbare apparaatmodellen. De programmeer- en telemetriefuncties van het programmeerapparaat zijn niet compatibel met andere implanteerbare apparaatmodellen. Het programmeerapparaat functioneert ook als een digitaal meetinstrument voor het meten van de pulsfrequentie, het AV-interval en de pulsduur van artefacten van het implanteerbare apparaat zoals deze door huidelektroden worden waargenomen. Medtronic en Vitatron geven de arts geen rechten of garantie op de doeltreffendheid van het programmeerapparaat als diagnostisch gereedschap. Voor informatie over problemen die bij het werken met het programmeerapparaat kunnen optreden, moeten de andere delen van deze referentiehandleiding worden geraadpleegd.
Beperkte garantie van Medtronic Voor volledige garantie-informatie wordt verwezen naar het bijgesloten garantiedocument.
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Index
A AAN/UIT-schakelaar 25, 40 ACMA 16 Actueel ritme Venster 29, 32 Adjust-toets 79 Adobe-instellingen 67 Afdrukken Afdrukken afscheuren 76 Afmetingen, programmeerapparaat 97 AHA-codering Elektroden 45 Analoge uitgang Aansluitingen 26 Apparaatmodel selecteren 58 Artefactdetectie 86 Australië, regelgeving 16 Auto-identif. zie Find Patient (patiënt zoeken)
B
Demonstratieoptie 88 Diskette, opslaan op 63 Diskettestation 26 Display Functies van 29
E ECG Diagnostische gegevens 20 Functies van programmeerapparaat 20 Kabel 23, 24 Kabelaansluitingen 37 Elektrocardiogrammen (ECG) Venster, uitbreiden 29 Elektroden Aansluiten 45 AHA-codering 45 IEC-codering 45 Emergency-knop 22, 53, 54 Ethernet-/modemkaart Zie combikaart Ethernetkabel 22 Externe apparaten, aansluiten 41 Externe onderdelen Zie Onderdelen
F
Bedieningsvoorkeuren 81 Bedrijfstemperatuur Programmeerapparaat 97 Beeldscherm, aansluiten 41 Bijna op, papier 76
FCC (Federal Communications Commission), VS 16 Find Patient (Patiënt zoeken)-scherm 56 Find Patient-toets (patiënt zoeken) 59 Freeze (Bevriezen)-toets 79 Functies Programmeerapparaat 10
C
G
Canada 16 Combikaart 27 De ethernetkabel aansluiten 40 Specificaties van 98 Telefoonlijn aansluiten 39 Vervangen 95 Concurrency 59 Conformiteitsverklaring 15
Garantie-informatie Programmeerapparaat 100 Gewicht, programmeerapparaat 97
D
H Handleidingen Verkrijgen via website 92 Hardware, programmeerapparaat 89 Herstel van Vitatron-apparaten 67 Huidelektroden zie Elektroden
Datum en tijd Instellen 80
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Index
102
I IEC-codering Elektroden 45 I-knop (programmeerkop) 52 Input-/uitgangspoorten 28 Instellingen afdrukwachtrij 82 Interferentie 13 Oplossen van problemen 41
K Knoppen Emergency 53 I (programmeerkop) 52 P (programmeerkop) 52 Programmeerapparaat 75
L Lampjes programmeerkop 22 Locatie, programmeerapparaat 89
M Manual-Guided Reset 67 Marker Channel-telemetrie 19, 41 Model (apparaat) Selectiescherm 58 Modelnummers 89 Modem Specificaties van 97 Vervangen 95
N Netsnoer 28 Opbergen 28 Nieuw-Zeeland, regelgeving 16 Normen, conformiteit 96
O Onderdelen Opbergen 60 Opslagtemperatuur Programmeerapparaat 97 Other Software (Andere software) Optie 90, 91
P Papier bijna op 76 Papierdoorvoerknop 75
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
Patiëntsessie, uitvoeren 55 Pc-kaart Zie ook combikaart Zie ook Modem Vervangen 95 Pdf, opslaan als 62 Pen Gebruiken 47 PHI (Protected Health Information) 83 Pictogrammen Inactief 79 Kleurvakje/selecteervakje Analyzer 31 Kleurvakje/selecteervakje Apparaat 31 Positioneerlampjes voor programmeerkop 30 Print Queue (Afdrukwachtrij) 79 Programmeerapparaat 79 Select Model (Modelselectie) 79 P-knop (programmeerkop) 52 Printer Aansluiten 71 Compatibiliteit 70 Knoppen 75 Specificaties 96 Toegang verkrijgen 25 Profiel, programmeerapparaat 89 Programmeerapparaat Afmetingen 97 Functies 19 Gewicht 97 Hardware 89 Locatie 89 Onderdelen 21 Pictogrammenkolom 78 Profiel 89 Serienummers weergeven of bijwerken 89 Specificaties 96 Tijd en datum instellen 80 Voorkeuren 81 Programmeerkop Juiste positie bepalen 50 Knoppen 52 Magneet 53 Positioneerlampje programmeerkop 22 Positioneren 49, 51 Sterilisatie 94 Wanneer opleggen 50
Index
R
U
Rapporten Bekijken 66 Opslaan als pdf 62 Opslaan op diskette 63 Opslaan op USB 64 Sessiegegevens opslaan 62 Verwijderen 82 Regelgeving 16 Registratieapparaat, aansluiten 41 Richtlijn RTTE Conformiteit van het apparaat 15
USB Opslaan op 64 Opslagapparaten 64
S Scherm Display 29 Find Patient (Patiënt zoeken) 56 Select Model (Modelselectie) 58 Serienummers 89 Softwarevereisten 19 Specificaties Printer 96 Programmeerapparaat 96 Statusbalk 29, 31 Systeemvoorkeuren 81
V Venster Actueel ritme 29, 32 ECG 32 Ventilator 25 Vitatron/Medtronic-schakeltoets 58 Vitatron-apparaten, herstel 67 Voorzorgsmaatregelen Modificatie van het programmeerapparaat 12 Omgeving 14 Programmeerapparaat 12 Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de omgeving Tijdens gebruik van programmeerapparaat 14 Verwijdering van het programmeerapparaat 9
W Waarschuwingen Programmeerapparaat 11 Website Technische handleidingen openen 92
T Taakbalk 30 Telemetrie Functies 19 Marker Channel 19, 41 Temperatuurlimieten Programmeerapparaat 97 Tijd en datum Instellen 80 Toetsen Adjust (Aanpassen) 79 Auto-identif. zie Find Patient (patiënt zoeken) Beschrijving 33 Find Patient (patiënt zoeken) 33, 59 Freeze (Bevriezen) 79 Inactief 79 Programmeerapparaat Emergency VVI 22 Vitatron/Medtronic-schakeltoets 58
Referentiehandleiding bij het programmeerapparaat
103
Medtronic
Vitatron
Fabrikant Medtronic, Inc. 710 Medtronic Parkway Minneapolis, MN 55432-5604 Verenigde Staten www.medtronic.com Tel. +1-763-514-4000 Fax +1-763-514-4879
Gedistribueerd door Vitatron Holding B.V. Endepolsdomein 5 6229 GW Maastricht Nederland Tel. +31-43-356-6551
Geautoriseerde vertegenwoordiger van Medtronic binnen de EG/Distributie door Medtronic B.V. Earl Bakkenstraat 10 6422 PJ Heerlen Nederland Tel. +31-45-566-8000 Fax +31-45-566-8668 Europa/Afrika/Midden-Oosten Hoofdkantoor Medtronic International Trading Sàrl Route du Molliau 31 Case Postale 84 CH-1131 Tolochenaz Zwitserland www.medtronic.com Tel. +41-21-802-7000 Fax +41-21-802-7900
Australië
Medtronic Australasia Pty Ltd 97 Waterloo Road North Ryde, NSW 2113 Australië Technische handleidingen: www.medtronic.com/manuals
© Medtronic, Inc. 2011 M943414A005A 2011-04-26
*M943414A005*