Inleiding tot de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging
Een brochure van
www.marxisme.net Linkse Socialistische Partij
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
36
bij de regering zichzelf volmachten toekende om een neoliberaal beleid te voeren. Dit gebeurde onder meer door een muntdevaluatie, loonsinleveringen, het uitschakelen van de index, meer flexibele jobstatuten,... Dit beleid zorgde voor een toename van sociale problemen. Het aantal bestaansminimumtrekkers steeg tussen 1976 en 1986 met 460%, het aantal OCMW-uitkeringen met 1.543%! Werklozen verloren één derde tot de helft van hun koopkracht. Het neoliberaal beleid van Martens leidde tot heel wat verzet. De belangrijkste bewegingen waren de ambtenarenstaking van 1983 tegen de aanvallen op de openbare diensten (de regering wou duizenden jobs weg bij het onderwijs, het spoor, de RTT en Sabena), en de staking van 1986 tegen de besparingen van het St. Annaplan. Eind mei 1986 betoogden ruim 150.000 mensen in een betoging van het ABVV tegen het St. Annaplan. De radicalisatie bij het ABVV zorgde ervoor dat na de verkiezingen van 1987 en een lange regeringscrisis gekozen wordt voor een rooms-rode regering. Die regering zette echter het neoliberale beleid verder, wat leidde tot heel wat ongenoegen.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
1
Voorwoord De tekst van deze brochure is hoofdzakelijk een samenvatting van het boek ‘Wat zoudt gij zonder het werkvolk zijn’ van prof. Jaak Brepoels. Aangezien deze handleiding thans soms moeilijk te vinden is, maar wel onmisbaar om een vollediger beeld te krijgen van de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging, hebben we o.a. op basis van dit boek een inleiding tot de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging gemaakt. Dit is uiteraard verre van volledig, maar het kan een nuttige eerste kennismaking zijn. Deze inleiding maakt duidelijk hoe de geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging enerzijds een uitdrukking is van het enorme potentieel van de arbeidersklasse, maar anderzijds ook geconfronteerd werd met ideologische zwakte en fouten vanuit de leiding van de arbeidersbeweging. Deze elementen hebben mee de actuele toestand van de arbeidersbeweging bepaald. Om een beter begrip te hebben van de actuele situatie, is een beter inzicht van de geschiedenis vereist. Geert Cool, Juli 2005
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
2
1830-1885: Enorme potentieel van de arbeidersklasse wordt duidelijk, maar blijft ongeorganiseerd Het opkomende kapitalisme leidt tot de ontwikkeling van een arbeidersklasse omwille van de aard van de productie in het nieuwe systeem. De arbeiders hebben aanvankelijk sterk te lijden onder verschrikkelijke arbeidsomstandigheden en lage lonen. Dit leidt van bij het begin tot arbeidersverzet en zelfs opstanden. Toch wordt deze periode van de geschiedenis gekenmerkt door een sterk gebrek aan eigen organisaties. Het is de verdienste van onder meer Marx en Engels om het idee van een eengemaakte organisatie (zelfs op internationaal vlak) te vestigen doorheen de oprichting van de Eerste Internationale.
Repressie tegen arbeidersverzet De industriële revolutie zorgt ervoor dat de burgerij de touwtjes in handen neemt, maar daarbij bleven wel de repressieve instrumenten behouden om deze te kunnen inzetten tegen de arbeiders. Zo maakte de burgerij veelvuldig gebruik van de zogenaamde ‘Wet Le Chapelier’, een wet die er aanvankelijk op gericht was om collectieve afspraken bij contracten te vermijden, maar die al snel gebruikt werd om collectief overleg van arbeiders te verbieden. Deze wet werd gebruikt om gezamenlijk overleg onder arbeiders te vervolgen. Tussen 1830 en 1866 werden in België op deze basis 1.611 arbeiders vervolgd, waarvan er 946 een gevangenisstraf kregen, 144 een geldboete en 521 werden vrijgesproken. In de zogenaamde werkrechtersraden (voorloper van de arbeidsrechtbanken) zetelden enkel patronale vertegenwoordigers. Tenslotte was er ook een werkmansboekje dat verplicht was. Dit was een boekje dat de werknemer bij het indiensttreden aan de werkgever moest overhandigen zodat deze hierin nota’s kon maken. Na het einde van de tewerkstelling werd het (meestal) teruggegeven, alleszins was het nodig om een nieuwe job te kunnen beginnen. Met opmerkingen over het ‘subversief’ karakter van een werknemer in het werkmansboekje, waren de kansen op een nieuwe job natuurlijk wel uitermate beperkt. De repressie tegenover de arbeidersbeweging is maar één element dat verklaart waarom er nog amper sprake is van arbeidersorganisaties op dit ogenblik. Het belangrijkste element is echter dat de enorme woede onder de arbeiders nog niet duidelijk gekanaliseerd wordt, bij gebrek aan een visie op de rol van een organisatie en de kracht van een georganiseerde beweging. De arbeidersklasse was dan
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
35
sten in de regering (tot in 1981). Hierop werd geprobeerd een antwoord te bieden op de crisis door het voeren van een Keynesiaanse politiek. Na de recessie van 1981 werd teruggegrepen naar een harde besparingspolitiek zonder de socialisten in de regering. De gevolgen van de crisis en de recessie waren enorm. Zowel in 1974 als in 1981 was er sprake van een recessie (een aanhoudende negatieve groei van de economie) waarbij de werkloosheid telkens verdubbelde (er was een stijging van 89.858 werklozen begin 1974 tot een half miljoen in 1982). De regering viel tal van verworvenheden aan, waaronder de koppeling van de lonen aan de index (in 1976) of de sociale zekerheid door middel van de herstelwet. Het asociale beleid dwong de vakbonden tot actie, zo was er eind december 1975 een interprofessionele 1-urenstaking van beide vakbonden. De vrijdagstakingen in 1977 waren gericht tegen het Egmontpact dat een besparingsplan omvatte. Op 25 februari 1977 waren er 150.000 stakers in Henegouwen, 80.000 in West-Vlaanderen,... Bij het spoor was er de eerste staking sinds 1960-61. Charleroi ging volledig plat. Op 4 maart waren er reeds 350.000 stakers en op 9 maart viel de regering.
Communautaire discussies De ontwikkeling van de economische crisis ging samen met de ontwikkeling van communautaire problemen in het land. De tegenstellingen tussen Vlaanderen en Wallonië werden gebruikt om regeringscrises uit te lokken en de aandacht af te leiden van de sociale problemen. De communautaire tegenstellingen gingen echter geleidelijk aan een eigen leven leiden en hadden belangrijke politieke gevolgen. De opname van de communautaire partijen VU en FDF in de regering na de verkiezingen van 1977 was een uitdrukking van het belang dat dit thema had gekregen. Ook had het gevolgen voor bvb de BSP dat in 1977 wordt opgesplitst in een Nederlandstalige en een Franstalige partij. Zelfs binnen het ACV ontstonden spanningen tussen het Franstalige CSC en het Nederlandstalige ACV waarbij het in 1979 zelfs komt tot een gezamenlijke betoging van ABVV/FGTB en CSC (zonder ACV) in Namen.
Jaren 80: vredesbeweging en verzet tegen besparingen Na de studentenbeweging van eind jaren 1960 en de jaren 1970, kwam in de jaren 1980 de vredesbeweging sterk op de voorgrond met grootschalige protestacties tegen de komst van Amerikaanse bommen in België. In oktober 1983 waren er zelfs 400.000 betogers! In de jaren 1980 was er een poging van de burgerij om orde op zaken te stellen door middel van een hard besparingsbeleid op de kap van de werkende bevolking. Na 1981 kwam er een rooms-blauwe regering onder leiding van Wilfried Martens waar-
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
34
De crisis van de jaren 1970 De jaren 1970 werden gekenmerkt door economische crisis. Reeds in 1971 waren er in België elementen van een economische crisis, onder meer door de devaluatie van de dollar waarmee de VS probeerde de crisis voor zich uit te schuiven. Dit bevestigde het perspectief dat de jaren 1960 een tijdelijk fenomeen van economische groei zagen, maar dat het kapitalisme onvermijdelijk ooit opnieuw op haar grenzen zou botsen en een klassieke overproductiecrisis zou kennen. De burgerij reageerde op de economische crisis met een regering waarin alle drie de traditionele partijen waren opgenomen. Deze tripartite voerde een patroonsvriendelijk beleid, maar bood geen antwoord op de economische situatie. Op papier leek het een sterke regering, maar in werkelijkheid was de tripartite vooral een uitdrukking van de zwakte van de burgerij en het gebrek aan een antwoord. De regering kwam al snel ten val en dit over een communautair thema (het statuut van Voeren). Dat was echter slechts een excuus om niet te vallen over de echte problemen. De BSP begon onder druk te komen van haar basis waar er protest was tegen de regeringsdeelname en tegen de rol van de technocratie (de posities van BSP’ers in de ambtenarij en de overheidsbedrijven). De partij probeerde de kritiek te weerleggen door de sociale elementen van de verzorgingsstaat te claimen, ook al waren die elementen afgedwongen door sociale strijd en de economische situatie. Tussen 1951 en 1975 was er een verdubbeling van de koopkracht en een gevoelige verbetering van de sociale zekerheid, maar dat kan bezwaarlijk toegeschreven worden aan de BSP-leiding. De BSP kwam ook in de problemen omdat de partij op geen enkele wijze betrokken was in de jongerenprotesten van eind jaren 1960. De partij aanvaardde in realiteit het kapitalisme en de leiding wou zich opwerpen als de beste verdediger van het kapitalistisch systeem, ook al moesten - onder druk van de basis - de leiders geregeld met linkse retoriek naar voor komen. Dat was bijvoorbeeld het geval op het ideologisch congres van de partij in 1974. In tegenstelling tot vandaag beschikte de BSP in deze periode nog over een uitgebreide en actieve basis waarmee rekening moest worden gehouden. De druk van de basis werd versterkt door de ervaringen van de arbeidersbeweging op internationaal vlak (revoluties in Chili, Portugal, Griekenland,...; de oorlog in Vietnam;...).
Welk antwoord op de crisis? De rooms-blauwe regering Tindemans-De Clercq (1974-77) probeerde op de economische crisis te antwoorden met een beleid van loonmatiging en besparingen. Dit leidde tot heel wat verzet, onder meer met de vrijdagstakingen in 1977. Uiteindelijk kwam de regering ten val onder druk van het arbeidersverzet en kwamen de sociali-
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
3
wel een ‘klasse an sich’ (een groep mensen die omwille van haar plaats in het productieproces een specifieke maatschappelijke klasse vormt), maar nog geen ‘klasse für sich’ (een klasse die zich bewust is van haar maatschappelijke positie en van daaruit gezamenlijk in actie kan komen). Dit maakte het voor de burgerij gemakkelijker om arbeidersprotest neer te slaan, of te kanaliseren voor eigen doeleinden. Dat was bijvoorbeeld het geval met de Belgische revolutie van 1830.
Belgische revolutie van 1830: burgerij gebruikt arbeidersopstand voor eigen doeleinden In 1830 was er een enorme woede onder de groeiende arbeidersklasse. Dit werd versterkt door de strenge winter waardoor heel wat arbeiders honger leden. De arbeidersklasse was de decennia hiervoor snel gegroeid, zo waren er in 1825 reeds zo’n 150.000 arbeiders in Oostvlaamse katoenfabrieken. Het ongenoegen leidde tot heel wat spontane acties, zo werden machines vernietigd door arbeiders in Brussel, Luik en Verviers. Dit soort acties is een uitdrukking van wanhoop, waarbij de woede gekoeld werd op de machines. Dit bracht de arbeiders echter geen stap vooruit, aangezien hiermee geen betere lonen of arbeidsomstandigheden werden afgedwongen. Het vormde enkel een aanleiding voor nog meer repressie. Anderzijds was het een uitdrukking van een groeiend potentieel van arbeidersstrijd. Onder de oppervlakte begon de klassenstrijd over te koken en dit kwam tot uiting in soms erg gewelddadige spontane acties. De burgerij maakte een inschatting van deze situatie en probeerde om de woede te kanaliseren tegen de Nederlanders. Op dat ogenblik was het huidige Belgische grondgebied nog een onderdeel van Nederland. De burgerij deed dit enerzijds om het protest af te leiden, maar anderzijds ook om de eigen positie te versterken om een grotere rol te kunnen spelen. In de zomer van 1830 komt het ongenoegen tot een uitbarsting waarbij arbeiders massaal op straat kwamen. Daarbij waren er heel wat pro-Franse gevoelens aanwezig, vooral omwille van het voorbeeld van de verschillende Franse revoluties en de rol van de Franse arbeidersklasse daarbij. De Marseillaise, het strijdlied uit Frankrijk, werd ook hier overgenomen. Na een voorstelling van ‘De stomme van Portici’ werden regeringsgebouwen bestormd en slaagde de beweging erin de macht over te nemen. De opstand werd door de Belgische burgerij aangewend om de eigen positie te versterken door het ‘stelen’ van de arbeidersrevolutie. De revolutie werd gevoerd door de arbeiders, maar de gevolgen waren vooral voor rekening van de rijken. Er werd een nationaal conflict gecreëerd om de sociale
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
4
kwestie naar de achtergrond te verdringen... Deze methode bij het ontstaan van België, zou nadien meermaals opnieuw toegepast worden! De uiteindelijke Belgische onafhankelijk was enkel mogelijk door de steun van de bankiersfamilie Rotschild die een grote invloed had in Engeland en Frankrijk. Dit was bepalend voor de aanstelling van Leopold I als koning, de afbakening van het grondgebied (een deel van Limburg en Luxemburg moesten worden afgestaan), de verplichte neutraliteit van het land,... De inbreng van de Rotschilds bleek noodzakelijk om de Nederlandse financiële belangen te kunnen opkopen. Dat de Belgische revolutie enkel voor de rijken verandering teweegbracht, bleek onder meer uit het feit dat politieke rechten zoals stemrecht slechts aan een uiterst kleine elite werden toegekend. Van de 4 miljoen inwoners, hadden slechts 40.000 Belgen stemrecht! Enkel wie voldoende verdiende of bezat, mocht stemmen. Voor de arbeiders die de Belgische revolutie hadden gevoerd op straat, veranderde er in de praktijk zowat niets. Dit was een pijnlijk gevolg van het gebrek aan eigen sterk uitgebouwde organisaties met een politiek perspectief waarmee leiding aan bewegingen kon worden gegegeven.
Miserie en armoede onder de arbeiders De schrijnende toestand van de arbeidersklasse, was een internationaal gegegeven. Het was de basis waarop heel wat intellectuelen begonnen te radicaliseren en socialistische conclusies begonnen te trekken. In 1844-45 onderzocht Friedricht Engels bijvoorbeeld de toestand van de arbeidersklasse in Engeland. De miserie en armoede onder de arbeiders was enorm. België was daar zeker geen uitzondering op, integendeel. Van de 314.842 arbeiders in de industrie in 1846 waren er 66.385 kinderen. 7 jaar na de afschaffing van de kinderarbeid (1891), waren er op 842.000 arbeiders nog steeds zo’n 10% jonger dan 16 jaar. Het volledige gezin moest werken om zo net voldoende te hebben om de huishuur en iets van voedsel te betalen. De gemiddelde arbeidsduur was tot het einde van de 19e eeuw ongeveer 14 uur per dag. Er werd 7 dagen op 7 gewerkt. Van de povere lonen ging zo’n 70% naar voedsel (voornamelijk aardappelen, zwart brood,... Vlees en vis waren zeldzaam wegens te duur). De huisvesting werd bovendien duurder door de snelle uitbreiding van de steden omwille van de ontwikkeling van de fabrieken. De huisvesting was niet bepaald luxueus, de meeste arbeiders leefden met een volledig gezin in één kamer in beluiken die eerder op een open riool leken. In de beluiken waren ziektes als tyfus en cholera wijd verspreid.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
33
collega. Hierop werd deze migrant doodgeschoten door de politie. Uiteindelijk leidde het mijnwerkersprotest ertoe dat een akkoord werd gesloten om geen verdere sluitingen door te voeren tenzij nadat voorzien werd in vervangende tewerkstelling voor de mijnwerkers. Behalve de mijnwerkers, kwamen ook een aantal andere sectoren in actie. Zo was er de bekende staking van de vrouwen bij FN-Herstal in 1966 die opkwamen voor een gelijk loon voor gelijk werk. De acties in deze periode ontstonden veelal spontaan en tegen de vakbondsleiding in. Er kwam kritiek op de vakbondsbureaucratie en het gebrek aan interne democratie en strijdbaarheid. Het ABVV hield enkel in woorden vast aan de noodzaak van een democratisch socialistische maatschappij. Het ACV kreeg te maken met linkse kritiek op de makke koers vanuit de WB en de AJ.
Mei 1968 De studentenrevolte in Frankrijk in 1968 was een uitdrukking van een algemene radicalisatie onder jongeren in deze periode. Het jongerenprotest was een voorbode van een bredere mobilisatie en radicalisatie van de arbeidersklasse. Ook bij ons kwamen studenten eind jaren 1960 in beweging. In Leuven gebeurde dit met de beweging rond “Leuven Vlaams” waarbij het vertrek van de ouderwetse Franstalige Leuvense universiteitsafdeling werd geëist. Dat was een slag in het gezicht van het conservatieve establishment aan de Leuvense universiteit. Het studentenprotest ging echter verder dan enkel het ontwikkelen van eisen rond het Vlaamse karakter van de Leuvense unief, het was een onderdeel van een algemene radicalisatie waarbij het volledige systeem in vraag werd gesteld. De studenten organiseerden eigen radicale organisaties, waaronder de Studentenvakbeweging (SVB) onder leiding van figuren als Paul Goossens en Kris Merckx. Er waren grote protestbijeenkomsten, betogingen,... De repressie van de overheid hield de beweging niet tegen, integendeel. Uiteindelijk kwam de regering-Van den Boeynants in februari 1968 zelfs ten val onder druk van de studentenbeweging. De studentenbeweging van eind jaren 1960 ontwikkelde los van de arbeidersbeweging en had een geforceerde kijk op hoe banden met de arbeidersbeweging konden ontstaan. Er waren illusies in het feit dat dit kon door studenten in de fabrieken te sturen of door bedrijfspamfletten van buitenaf te verspreiden. De intellectuelen zouden de socialistische ideeën gaan indragen in de arbeidersklasse... Dat element was aanwezig bij zowel de maoïstisch geïnspireerde groepen als bij heel wat andere studentengroepen. Die taktiek had hier en daar wat succes, onder meer de maoïstische aanwezigheid in de Limburgse mijnen, maar het maakte ook duidelijk dat de radicaal-linkse organisaties geen methode ontwikkelden om bredere lagen van de arbeidersklasse effectief te bereiken en delen ervan te overtuigen.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
32
Luikse metaalbond). Na het overlijden van Renard in 1962 kwam het nationalistische element veel sterker naar voor en werd dat quasi het enige strijdpunt van de MPW. De MPW was niet opgevat als een aparte politieke partij, maar was actief binnen de BSP met het oog op de omvorming van de BSP tot een strijdbare socialistische partij. De BSP moest na de staking van 1960-61 de aanwezigheid van dergelijke oppositiestromingen tolereren, onder meer omwille van het gevaar van een eventuele afsplitsing en nieuwe arbeiderspartij. Pas toen de partijleiding voldoende zelfverzekerd was over het behoud van de eigen positie en de zwakte van de interne oppositie, werd overgegaan tot uitsluitingen. Op het BSP-congres van 1964 werd meteen komaf gemaakt met zowat iedere linkse oppositie: zowel de renardisten als de trotskisten werden uit de partij gezet. Een aantal MPW’ers (waaronder Cools en Glinne) breken met de MPW om in de BSP te kunnen blijven.
1960-1980: van de golden sixties tot de eerste elementen van afbraak van de welvaartstaat De ‘Golden sixties’ De jaren 1960 werden gekenmerkt door een periode van economische groei aan de ene kant, en de ervaring van de Grote Staking van 60-61 aan de andere kant. Er werd geprobeerd om de sociale verhoudingen te stabiliseren door middel van een roomsrode regering die de ‘bevriende’ vakbonden ACV en ABVV kalm moest houden. Er was een groei van het ACV op basis van de relatieve rust in deze periode, maar beide vakbonden groeiden naar elkaar toe. Ondanks de rustige periode, waren de verkiezingen van 1965 toch opvallend. De CVP verloor 7% en de BSP zelfs 8,5%. Toch werd de regering gewoon verder gezet, ondanks tegenkantingen bij de BSP (zo steunde slechts 36% van de Waalse BSP-leden een regeringsdeelname). Op sociaal vlak wordt de rust doorbroken door de mijnwerkers die in actie komen tegen de sluitingen van verschillende mijnen. Eind 1965 werd de sluiting van de mijn van Zwartberg aangekondigd. Tegen het standpunt van de vakbondsleiding in, werd gestaakt. Het conflict verliep bijzonder woelig, er viel zelfs een dode! De politie schoot op de betogende mijnwerkers. Een mijnwerker werd in de benen geschoten, waarop een migrante arbeider onmiddellijk hulp wou bieden aan de neergeschoten
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
5
Uit een onderzoek naar de woningen in grote steden in de periode 1843-46 bleek dat een grote meerderheid van de arbeidersgezinnen leefde in één of maximum twee kamers. In Brussel ging dit om 20.546 van de 30.550 gezinnen, in Luik om 10.733 op 17.391 gezinnen,in Brugge 7.001 op 10.706 gezinnen, in Verviers om 4.251 op 5.671 gezinnen. De stijging van de huurprijzen zorgde ervoor dat in Antwerpen op het einde van de 19e eeuw reeds gemiddeld 30% van het gezinsinkomen aan huur werd besteed. Dat de werk- en leefomstandigheden miserabel waren, had enorme gevolgen. Ook de gezondheid van de arbeidersbevolking leed eronder. Uit een studie bleek dat in het tweede kart van de 19e eeuw een gemiddelde 20-jarige textielarbeider zo’n 5 à 6 centimeter kleiner was dan leeftijdsgenoten eind 18e eeuw... Het kapitalisme kende in deze periode nog een sterke ontwikkeling, onder meer door het opdrijven van de productiviteit (door het invoeren van een strikter arbeidsregime en langere arbeidsdagen) en door een concentratie van bedrijven. Waar in de mijnen in 1846 nog gemiddeld 100 arbeiders werkten voor één patroon, was dit in 1875 reeds 449. Bovendien was er in ongeveer dezelfde periode een verdriedubbeling van het totaal aantal mijnwerkers.
Eerste primitieve elementen van arbeidersorganisaties Terwijl de burgerij, de oude adel en de Kerk samen beschikte over twee politieke formaties - de katholieken en de liberalen - was er geen politiek verlengstuk voor de arbeiders. Meer zelfs, er was amper sprake van eengemaakte arbeidersorganisaties op syndicaal vlak. Er waren wel arbeidersopstanden, maar door het ongeorganiseerd karakter van de arbeidersbeweging was er veel apathie, onwetendheid en passiviteit onder de arbeiders. Toch kwam het tot een aantal arbeidersopstanden, zoals het Katoenoproer in Gent in 1839 of de mijnstaking in Charleroi in 1867 (waarbij tien doden vielen door repressie van het leger in Montigny). Er waren eerste initiatieven vanuit kleinburgerlijke hoek of onder invloed van een burgerlijk radicalisme, zoals met de Meetingbeweging van Jacob Kats. Bij deze initiatieven was er een invloed van utopisch-socialistische denkers en anarchisten zoals Proudhon (1809-1865). Proudhon analyseerde het kapitalisme, maar beperkte zijn alternatief tot het idee van coöperatieven van zelfproductie om op gedecentraliseerde wijze de macht geleidelijk over te nemen. Proudhon was bovendien tegen politiek getinte strijd, stemrecht was niet aan de orde aangezien Proudhon tegen de burgerlijke staat was... Deze opvattingen waren
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
6
een uitdrukking van het ongeorganiseerd karakter van de arbeidersbeweging op dat ogenblik, maar het vormde wel geen weg vooruit. Het was immers van meet af aan duidelijk dat coöperatieven van arbeiders binnen het kapitalistisch systeem gewoon zouden weggeconcurreerd worden door de kapitalisten. Marx daarentegen stelde de noodzaak van klassenstrijd voorop waarbij die strijd ook over een eigen politiek instrument moet beschikken om uiteindelijk het kapitalisme te kunnen breken door een revolutionaire beweging. Marx verbleef van 1845 tot 1848 in Brussel en had een invloed op een aantal arbeiders. Dit kwam vooral omdat Marx niet enkel een analyse aanbood, maar ook een strategie om stappen vooruit te zetten. Marx was geen ‘filosoof’, maar een actieve politieke militant. Voor de marxisten was het op dat ogenblik belangrijk om het idee te vestigen van een organisatie die strijdbewegingen kon verenigingen en bovendien zou kunnen bouwen aan een politiek verlengstuk. In die zin was de vorming van de Eerste Internationale in 1864 een immense overwinning voor de marxisten. In deze organisatie waren ook anarchisten, Engelse vakbondsactivisten en burgerlijke nationalisten actief. Maar het vestigde wel het idee van een eengemaakte organisatie. Dit had een invloed op de eerste arbeidersorganisaties in België. Zo waren er de Broederlijke Wevers en de Maatschappij van Spinners sinds 1857 in Gent, de Algemene Werkmansbond in Antwerpen (1862) of de Association Générale Ouvrière in Brussel. De Eerste Internationale had afdelingen in Brussel, Antwerpen, Gent, Verviers,...
In café ‘De Swaen’ op de Brusselse Grote Markt schreef Marx aan het Communistisch Manifest. Later werd in ditzelfde café de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht. Vandaag is het een chique restaurant.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
31
Op 21 november 1960 was er in Luik een staking van twee uur tegen de Eenheidswet. Op 14 december kwam er een nationale actiedag waarop 140.000 arbeiders staakten. Twee dagen later verwierp het ABVV evenwel nipt het voorstel om op te roepen tot een algemene 24-urenstaking. Ondanks het resultaat van die stemming, ging het ACOD-Gemeenten en Provincies op 20 december in staking. Die staking werd snel gevolgd door acties in de privé en de beweging kende een snelle uitbreiding. André Renard greep deze beweging aan om het verzet tegen de Eenheidswet te organiseren. Aangezien hij eerder door de nationale structuren van het ABVV was weggestemd, kwam er een regionaal Waals coördinatiecomité. Wat nationaal niet lukte, moest regionaal wel lukken. Tegen kerstmis 1960 lag Wallonië plat, net als de openbare diensten in Gent en Antwerpen. Op 5 januari 1961 waren er reeds 700.000 stakers. De staking verliep erg woelig met tal van confrontaties. Zo vielen er op 28 december 30 gewonden op een betoging in Gent. Op 6 januari werd een betoging in Luik aangepakt door ordetroepen en vielen er 25 zwaar gewonden waarvan er uiteindelijk 2 stierven. Alles samen werden tijdens de staking zo’n 2.000 arbeiders opgepakt, waarvan er uiteindelijk een 1.000-tal werd veroordeeld. In de staking van 60-61 was er een scherpe verdeeldheid tussen het ACV en het ABVV. Terwijl het ABVV de acties ondersteunde en mee organiseerde, zag de ACV-leiding meer mogelijkheden in onderhandelingen. Bepaalde Franstalige afdelingen van het ACV staken wel mee en speelden een positieve rol in de staking. Aan de basis was er in het ACV zeker bereidheid om mee in actie te komen, en in heel wat gevallen gebeurde dat ook. Maar de leiding hield een eengemaakte beweging van ACV en ABVV tegen. Een andere tegenstelling was die tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. De verschillende economische en sociale situatie in beide landsdelen had gevolgen voor de ontwikkeling van de staking die haar zwaartepunt langs Waalse kant kende. Toch moet hierbij worden opgemerkt dat zowel in Gent als Antwerpen de staking een enorme impact had. De staking werd pas op 21 januari 1961 “opgeschort”, er werd besloten om tijdelijk andere methoden in te zetten voor de strijd tegen de eenheidswet. De conservatieve regering viel over de staking en er kwamen nieuwe verkiezingen waarin de socialisten en de communisten zouden winnen. De val van de regering maakte evenwel een gebrek van de staking duidelijk: het ontbreken van een duidelijk politiek verlengstuk voor de beweging. Renard dacht dit te kunnen overkomen door een nieuwe politieke formatie te lanceren: de Mouvement Populair Wallon (MPW). Dit was een socialistische organisatie met een Waals-nationalistisch element. In 1961 had de organisatie 180.000 leden, waaronder volledige vakbondsafdelingen (zoals de
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
30
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
7
economische groei vlak na de oorlog, waardoor toegevingen konden gedaan worden. Vanaf eind jaren 1950 begint de economische motor te sputteren, onder meer door het gebrek aan investeringen in nieuwe technologie na de oorlog en het verderzetten van de oude industrieën. De groei in de jaren 1950 verliep hierdoor trager in België en de werkloosheid steeg. Na Italië kende ons land het hoogste percentage werklozen van West-Europa. Dat was bovendien vooral toe te schrijven aan Vlaanderen waar er meer werklozen waren dan in Wallonië.
De organisatie groeide snel tot een 60-tal afdelingen en speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de staking bij Cockerill in Luik in 1869. Het georganiseerd karakter zorgde voor een aantal successen. Zo werd een loonsverhoging voor de mijnwerkers in de Borinage afgedwongen en werd de 10-urendag ingevoerd in de metaal in Verviers, Brussel en Gent. Dit zorgde er tevens voor dat de Proudhonistische invloed afnam, ook bij Proudhonistische leiders in de Belgische afdeling zoals César De Paepe (1842-1890).
Als reactie op de economische recessie van 1958-59, bracht het ABVV “structuurhervormingen” naar voor als alternatief. Dat betekende dat er moest gekomen worden tot volledige tewerkstelling en een rechtvaardige verdeling van het nationale inkomen door maatregelen als het nationaliseren van de energiesector, het installeren van een nationale gezondheidsdienst, het democratiseren van het onderwijs, de bouw van sociale woningen, de invoering van een progressieve beslastinghervorming,... Het ACV nam eveneens een programma aan, maar dat was iets minder radicaal dan bij het ABVV.
In haar korte bestaan, vestigde de Eerste Internationale het idee van een georganiseerde arbeidersbeweging. Na de nederlaag van de Commune van Parijs (1871), verdween de Eerste Internationale uiteindelijk wel als georganiseerde kracht. De formele ontbinding kwam er in 1876. Maar de sporen die deze organisatie naliet, zouden van beslissend belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de arbeidersbeweging.
Bij de syndicale linkerzijde (rond onder meer Renard in Luik) is er heel wat verzet tegen de puur antiklerikale regeringspolitiek van de rood-blauwe regering Van Acker (1954-58) die onder meer de schoolstrijd ontketende. De linkerzijde komt eind jaren 1950 sterker naar voor doorheen een aantal sociale conflicten. In 1956 was er reeds enige onrust na de mijnramp in Marcinelle. In 1957 gingen 4.092.954 arbeidsdagen verloren door stakingen, waaronder de nationale metaalstaking die eind juni, begin juli twee weken lang de sector lam legde. De metaalstaking dwong een loonsverhoging van 2 tot 3% af, wat bijzonder mager was en leidde tot spanningen met de socialistische ministers. In 1959 was er een mijnstaking tegen de sluiting van de helft van de Waalse mijnen. De staking werd ook gevolgd door de metaalarbeiders in Charleroi en het Centrum. Daarnaast waren er ook stakingen van de Gentse textielarbeiders, de Antwerpse scheepsherstellers (die 16 weken staakten!),...
De Grote Staking van 1960-61 Het ongenoegen nam toe, net zoals de actiebereidheid en de rol van de linkerzijde. Die linkerzijde trad naar buiten met de tendensbladen ‘La Gauche’ en ‘Links’. Uiteindelijk kwam het ongenoegen tot uitbarsten naar aanleiding van de besparingsplannen van de regering Eyskens. In 1958 reeds wonnen de katholieken de verkiezingen na het antiklerikaal beleid van de rood-blauwe regering. De katholieken waren vastberaden om hun beleid op te leggen en waren bijzonder zelfvertrouwd. In 1960 wou Eyskens een klassiek besparingsprogramma doorvoeren waarin onder meer 6 miljard frank extra belastingen voorzien waren, naast 10 miljard frank besparingen (die vooral de sociale sector zouden raken). Deze besparingen werden gebundeld in de Eenheidswet.
1885-1914. Ontwikkeling van een massapartij: van hoop tot verraad De oprichting van een politieke organisatie van de arbeidersklasse verliep niet gemakkelijk. Er moest worden afgerekend met een wantrouwen tegenover politieke organisaties (wat zeker in Wallonië met de Proudhonistische invloeden het geval was) en met een gebrek aan strijdbaarheid bij een deel van de leiding die voortkwam uit het burgerlijk radicalisme, of er alleszins sterk door beïnvloed was.
1885: oprichting Belgische Werkliedenpartij In de jaren 1870 waren er een aantal eerste pogingen om een partij op te zetten, vooral in Gent en Brussel. Zeker in Gent was er een sterke invloed van de Duitse sociaal-democratie en vond het “programma van Gotha” een echo. De in 1877 gestichte Vlaamse Socialistische Partij en de in 1878 gestichte Parti Socialiste Brabançon, vormden in 1879 samen de Belgische Socialistische Partij (BSP) onder leiding van onder meer Anseele.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
8
Andere arbeidersleiders bleven in de liberale partij werken. Dit was onder meer het geval met César De Paepe, voorheen een aanhanger van Proudhon. De liberale regering van 1879-1884 voerde echter een omstreden beleid, onder meer op onderwijsvlak, waardoor de druk toenam om te komen tot een eigen partij van de arbeidersbeweging. In april 1885 vond een vergadering van 112 arbeiders plaats in een lokaal van café ‘De Zwaan’ op de Grote Markt in Brussel, waar ook de Eerste Internationale bijeenkwam en Marx destijds het Communistisch Manifest had geschreven. Vanuit deze vergadering werd de Belgische Werklieden Partij (BWP) opgericht. 9 basisgroepen waren vertegenwoordigd op de vergadering, waaronder ook de BSP van Anseele. Er waren voornamelijk ambachtslieden en niet zoveel arbeiders uit industriële centra (met uitzondering van Gent). Er werd gevreesd dat een radicaal programma arbeiders zou afschrikken. Op die basis werd beslist om de term socialisme niet in de naam op te nemen, dat standpunt werd o.a. door De Paepe verdedigd. In augustus 1885 vond in Antwerpen een congres plaats om een eisenplatform op te maken. In dat programma werd opgekomen voor algemeen stemrecht, verplicht en gratis neutraal onderwijs, afschaffing van kinderarbeid onder de 12 jaar, een stelsel van sociale zekerheid, nationalisaties,… Het programma was een reeks van democratische en radicale eisen, maar niet uitdrukkelijk socialistisch. Er werd geen beeld gegeven van een socialistisch alternatief op het kapitalisme. Ten tijde van het congres in augustus 1885 waren er reeds 68 lokale groepen, eind 1886 waren dat er reeds 256. In Gent waren voornamelijk fabrieksarbeiders lid van de partij, elders kwamen de leden meer uit ambachtsmilieus (in Brussel en Antwerpen). Langs Waalse kant stond de partij vrij zwak, er waren wel groepen in Verviers en Charleroi maar de inplanting van de partij was er beperkt.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
29
regeringen. Bij de verkiezingen van 1949 haalde de CVP een overwinning, terwijl zowel de BSP als de KPB zwaar verloren. De BSP viel terug op 29%, de KPB op 7,4%. Dit sterkte het zelfvertrouwen van de CVP en ook van de voormalige collaborateurs die de rangen van de CVP hadden vervoegd. De partij gaat in het offensief rond de koningskwestie en er werd in januari 1950 beslist om een referendum te houden rond deze kwestie. Het referendum kende voor de CVP een vervelend resultaat. Alhoewel 57% zich uitsprak voor een terugkeer van de koning, was dit niet evident aangezien een meerderheid in Wallonië tegenstemde. Ook in Antwerpen en Gent was een meerderheid tegen. Uit de resultaten bleek dat er vooral op klassenbasis werd gestemd, waarbij de arbeiders zich verzetten tegen de koning. Premier Eyskens diende het ontslag van de regering in en er kwamen nieuwe verkiezingen. Daarin behaalde de CVP een absolute meerderheid. De BSP ging licht vooruit en de KPB verloor opnieuw fors. Op 8 juli 1950 betoogden 60.000 socialisten, communisten en liberalen rond de koningskwestie. Op 12 juli kwam er een 24-urenstaking in de metaalsector en de mijnen van Charleroi. Op 22 juli kwam Leopold aan op de luchthaven van Melsbroek waarop overal stakingen uitbarsten. Op 24 juli ging Luik plat en de rest van Wallonië, Gent en Antwerpen volgen. Op 27 juli waren er in Brussel tienduizenden betogers, waaronder heel wat gewapende partizanen die de oproep om hun wapens in te leveren niet hadden opgevolgd na de oorlog. Het kwam net niet tot een bestorming van het koninklijk paleis. In de acties werd geprotesteerd tegen de koning, maar werd ook ingegaan op economische eisen (zoals de 40-urenweek, invoering van een minimumloon,...). Op het hoogtepunt kende de beweging 700.000 stakers en kwam het net niet tot een burgeroorlog. Op 30 juli schoot de rijkswacht 3 arbeiders dood in Grâce-Berleur, wat de beweging verder deed uitbreiden. De drie grote politieke formaties sloten uiteindelijk een compromis om zo de revolutionaire situatie die begon te ontwikkelen, af te wenden. Het compromis van katholieken, socialisten en liberalen bestond uit de vervanging van Leopold III door zijn zijn Boudewijn. Na de eedaflegging van Boudewijn in het parlement, werd het communistische parlementslid Julien Lahaut vermoord. Bij de eedaflegging had die het aangedurfd om “vive la république” te roepen, een uitdrukking van de immense beweging die de voorbije maanden het establishment op haar grondvesten deed daveren. Tot op vandaag is de moord op Julien Lahaut nog niet volledig opgehelderd...
ABVV: strijd en overleg Binnen het ABVV was er een sterke linkse invloed, maar werd tegelijk mee gestapt in de logica van het overlegsyndicalisme. Het overleg maakte een kans door de snelle
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
28
Unifié werd omgedoopt tot de Mouvement Syndical Unifié (MSU) waar de strategie werd uiteengezet door André Renard in het document “Pour la révolution constructive” dat de noodzaak van arbeiderseenheid tegenover het kapitalisme benadrukte. De BVV (250.000 leden), BVES (165.969 leden), de MSU (59.535 leden) en de ASOD (51.789 leden) hielden in april 1945 een fusiecongres waar het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) werd opgericht als eenmaking van de verschillende socialistische syndicale initiatieven. In haar programma kwam het ABVV op voor een klassenloze samenleving en de afschaffing van loonarbeid. De eenmaking verliep echter moeilijk aan de basis, waardoor er een vrij grote zelfstandigheid bleef bestaan voor de verschillende centrales. In de leiding van het ABVV waren verschillende politieke stromingen aanwezig, ook de communisten. Die werden echter al snel opgejaagd wild. Toen de KPB in 1947 uit de regering verdween, werd ook in het ABVV een heksenjacht ingezet tegen KPBmilitanten. Tegen 1950 was de communistische aanwezigheid in de socialistische vakbond zowat verdwenen. Langs katholieke zijde werd het ACW na de oorlog terug opgericht en bleef dit nauw verbonden met de CVP. Pas in 1945 werd ook de Franstalige vleugel opnieuw opgericht. De Mouvement Ouvrier Chrétien (MOC) was minder strikt verbonden aan de PSC (Franstalige CVP). Na de oorlog waren er langs Franstalige kant twee katholieke partijen: de PSC, maar ook de Union Démocratique Belge (UDB). De UDB was eerder een travaillistische partij, maar scoorde slecht bij de verkiezingen. In 1946 haalde de partij één verkozene. Uiteindelijk werden de restanten van de partij opgeslorpt door de PSC. Het bestaan van een katholieke arbeiderspartij, maakte echter dat de MOC minder strikte banden had met de PSC. Dit zorgde er op zijn beurt voor dat de PSC vooral een politiek instrument van puur burgerlijke krachten werd en minder dan de CVP een partij van verschillende standen was.
De Koningskwestie In 1950 ontstond controverse rond de mogelijke terugkeer van koning Leopold III naar België. Voor de oorlog liet de koning zich reeds van zijn autoritaire kant zien en er kwam ook kritiek omwille van het feit dat hij niet mee met de regering naar Londen vluchtte bij de aanvang van de Duitse bezetting. Voorlopig werd na de oorlog prins Karel als regent aangeduid. De CVP pleitte na de oorlog voor een terugkeer van de koning. Onmiddellijk na de oorlog was dit nog niet aan de orde aangezien toen vooral geprobeerd werd om sociale onrust tegen te gaan door het toekennen van bepaalde sociale verworvenheden en het opnemen van de politieke vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging in
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
9
De beweging van 1886 Op 18 maart 1886 vonden in Luik twee betogingen plaats die samenkwamen. Er was een betoging van mijnwerkers uit Jemeppe en daarnaast was er ook een herdenking van de Commune van Parijs. De betoging verliep bijzonder woelig en de mijnstaking kende een snelle uitbreiding. Op 24 maart 1886 stonden 10.000 stakende mijnwerkers oog in oog met 6.000 ordetroepen. Het resultaat was erg bloedig: 3 doden en 67 gewonden. Hierop sloeg de staking over naar de Borinage en het Centrum. Op 26 maart ging Charleroi volledig plat en lieten woedende arbeiders een spoor van vernieling achter in de fabrieken en bij de huizen van de patroons. De regering stuurde een massale ordekracht en er vielen honderden gewonden naast 24 doden. Op 1 april waren er reeds meer dan 100.000 stakers. Deze beweging was een uitbarsting van collectieve woede. Er was echter geen actieplan of richting voor de strijdbeweging. De acties waren massaal, maar ook bijzonder gewelddadig waardoor de deur voor repressie openstond. Geschrokken door de omvang van de beweging, besliste het parlement toch om een Commissie op te zetten die de leef- en werkomstandigheden van de arbeiders zou onderzoeken. De conclusies van die commissie vormden de aanleiding voor de eerste (bijzonder beperkte) sociale wetten. De BWP was niet rechtstreeks betrokken bij de beweging, onder meer door haar zwakke aanwezigheid langs Waalse kant. Toch werd de partij mee getroffen door de repressie. Anseele kreeg 6 maanden gevangenisstraf en ook de populaire arbeidersleider Alfred Defuisseaux werd veroordeeld. De BWP-leiding zag de beweging van 1886 als een verspilling van energie en een rem op de mogelijke ontwikkeling van een brede alliantie in de strijd voor algemeen stemrecht. Voor de BWP stond de strijd voor algemeen stemrecht voorop. Zo organiseerde de partij in augustus 1886 een betoging met 30.000 deelnemers rond deze eis. Het feit dat de partij geen leidinggevende rol had gespeeld in de beweging van 1886 en een negatief standpunt over die beweging had ingenomen, opende de weg voor een aantal tijdelijke afsplitsingen ter linkerzijde van de partij. Zo ontstond in 1887 de Parti Socialististe Républicain (PSR) onder leiding van Alfred Defuisseaux waarin heel wat mijnwerkers uit Henegouwen actief waren. De PSR combineerde een radicale retoriek met quasi clandestiene methoden van organisatie. Hierdoor kon deze organisatie gemakkelijk ten prooi vallen aan infiltraties en provocaties. Dat leidde zelfs tot het uiteenvallen van de partij, waarna de meeste PSR-leden terug aansloten bij de BWP.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
10
Ontwikkeling van vakbonden De ontwikkeling van vakbonden verliep aanvankelijk erg moeizaam. Er werd vertrokken vanuit de traditie van organisaties in de ambachten die teruggingen op het middeleeuws corporatisme. Vanaf de jaren 1880 ontwikkelen zich echter een aantal vakbondsorganisaties. Zo organiseerden de glasblazers in Charleroi (waar er zo’n 6.000 arbeiders in deze sector werkten) zich in de Union Verrière in 1882. Deze vakbond trad in 1884 toe tot de Nationale Orde van de Ridders van de Arbeid, een organisatie met geheimzinnige loge-achtige elementen maar ook met een strijdbare traditie in de Verenigde Staten. Tussen 1869 en 1890 waren er in de Borinage zo’n 170 stakingen van mijnwerkers. Dit waren voornamelijk spontane stakingen op lokaal vlak en niet goed georganiseerd. Ook onder de mijnwerkers was er een invloed van de ‘Knights of Labor’ (Ridders van de Arbeid). Er waren wel kleine vakbonden die meestal erg tijdelijk waren aangezien ze veelal een staking niet overleefden door de beperkte omvang van de stakerskas, maar grotere vakbonden lieten op zich wachten. Eén uitzondering werd gevormd door de Gentse spinners en wevers onder leiding van figuren als Anseele en Van Beveren. Die vormden een grote vakbond die eind jaren 1890 reeds 5.600 leden telde. Ondanks de afwezigheid van een goed georganiseerde vakbeweging, waren er wel heel wat acties. Tussen 1906 en 1910 waren er 765 stakingen waarvan er 18% succes had, 60% mislukte en 22% leidde tot een compromis. Toch waren er op dit ogenblik geen nationaal georganiseerde vakbonden met een interprofessionele structuur. De eerste aanzet om daartoe te komen, werd genomen vanuit de BWP. Terwijl bijvoorbeeld in Engeland de ontwikkeling van een arbeiderspartij er kwam toen vanuit de vakbondsbeweging daartoe een initiatief genomen werd, zagen we in België een omgekeerde ontwikkeling. Het initiatief voor de oprichting van sterkere vakbonden, kwam vanuit het politiek orgaan, de BWP. In 1898 deed de BWP een poging om meer eenheid te verkrijgen onder de diverse kleinere vakbonden. Dit gebeurde door de oprichting van een Syndicale Commissie binnen de partij. In 1906 werd dit opengegooid tot “Syndicale Commissie van de BWP en Onafhankelijke Vakbonden.”
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
27
een nieuwe naam waarin de term socialisme wel voorkwam. De Belgische Socialistische Partij kan echter bezwaarlijk het afdwingen van de sociale zekerheid claimen. De sociale toegevingen na de oorlog kwamen er in eerste instantie om “erger” te voorkomen. De burgerij was bang van een arbeidersrevolutie en probeerde een opstand te voorkomen door middel van toegevingen en door het onthoofden van zo’n beweging door de politieke vertegenwoordigers op te nemen in regeringen. De aanwezigheid van de KPB in de regering was een uitdrukking van de zwakte van de burgerij. Het feit dat de KPB effectief in de regering stapte en geen leidende rol opname in het ontwikkelen van een revolutionaire beweging, was een uitdrukking van de zwakte van het stalinisme. Het economisch herstel tussen 1945 en 1950 - in België versterkt door het feit dat de productiemiddelen grotendeels ongeschonden uit de oorlog waren gekomen (onder meer door de collaboratie) - maakte het mogelijk om toegevingen te doen aan de arbeiders. De KPB profiteerde van de autoriteit die het in het verzet had uitgebouwd om electoraal te scoren. In 1946 haalde de partij 12,6% op nationaal vlak. In MonsBorinage was dit 29% en in Luik en Charleroi telkens 25%. Vanuit de regering riep de KPB de partizanen op om te ontwapenen, een belangrijke oproep om radicale militanten van hun wapens te ontdoen. Tot maart 1947 zat de KPB in de regering (met uitzondering van één week in 1946 toen er een homogene BSP-regering was). Het verraad van de KPB zorgde ervoor dat de partij geleidelijk haar steun verloor. In 1949 viel de partij terug op 7,4% en in 1950 werd slechts 4,7% van de stemmen gehaald. Bovendien kende de partij interne problemen door de snelle groei na de oorlog. Van de 10.000 leden bij de aanvang van de oorlog, was ongeveer de helft omgekomen of verdwenen. Het beperkte kader in de partij kon de snelle toevloed van leden amper aan. Bovendien had de partij geen alternatief en bood het geen weg vooruit aan. De BSP probeerde zich een links imago aan te meten, maar dit werd niet gecombineerd met een linkse politiek aan de basis. Zo was het Van Acker (BSP) die als minister repressie inzette tegen een staking van de Waalse mijnwerkers en metaalarbeiders in december 1944. Bovendien werd op internationaal vlak een atlantische en anti-communistische koers ingezet door Spaak die de oprichting van de NAVO sterk ondersteunde (en er later zelfs algemeen-secretaris van werd).
ABVV en ACV na de oorlog Op syndicaal vlak bleef de versnippering van tijdens de oorlog gevolgen hebben. Een aantal syndicale verzetsgroepen vormden het Belgisch Verbond van Eenheidssyndicaten (BVES), dat wou breken met het reformisme. De Mouvement Métallurgiste
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
26
uit het onderwijs, de post,… over tot de oprichting van het Algemeen Syndicaat van Openbare Diensten (ASOD, het latere ACOD), dat buiten de structuren van de clandestiene BVV en de Unie van Hand- en Geesteswerkers bleef. De onafhankelijke positie van het ASOD had ook na de oorlog gevolgen voor een meer onafhankelijke opstelling binnen het ABVV. Het politieke verzet bestond uit verschillende groepen die ondergrondse bladen uitbrachten en actief oppositie voerden tegen de bezetting. De KPB speelde daar een belangrijke rol in nadat het de oude politieke lijn van het Stalin-Hitler pact had afgeworpen. De KPB zette het Onafhankelijksfront op, een bredere frontorganisatie die wel geleid werd door leden van de KPB. De partij was ook actief in het Partizanenleger, waarbinnen KPB-leden uiteindelijk een minderheid vormen.
Na de oorlog: revolutie verraden Na de Tweede Wereldoorlog deed zich een revolutionaire situatie voor in België en was er de mogelijkheid van een brede opstand. De opgang van de communisten in Europa, zorgden ervoor dat de geallieerden bijzonder bang waren. Er werd zelfs overwogen om een aparte vrede af te sluiten met Duitsland om de opmars van het Rode Leger te stoppen en om de groeiende impact van communistische partizanen te beperken. De machtsovername door communisten was mogelijk in verschillende Europese landen, ook in West-Europa. Dit werd echter verboden door Stalin die een akkoord sloot met Roosevelt en Churchill over de verdeling van Europa. Dat akkoord leidde ertoe dat de Sovjetunie Oost-Europa onder haar controle kreeg, maar ook dat revolutionaire bewegingen (of de dreiging van revolutie) in het Westen werd verhinderd en actief tegengewerkt door de stalinisten. Zo werden de partizanen opgedragen om de wapens in te leveren en traden de stalinisten toe tot verschillende regeringen, niet om de revolutie vooruit te helpen, maar om deze te vermijden. Ook in België trad de KPB toe tot de regering en leverde het verschillende ministers (waaronder de voorzitter van het Onafhankelijkheidsfront, Fernand Demany). De KPB dacht dat via deze weg een stabielere situatie zou worden verkregen en de opstand kon gestopt worden. Er volgden een reeks sociale toegevingen, onder meer met het Sociaal Pact dat omgezet werd in de Besluitwet op de Sociale Zekerheid (28 december 1944), waarin de basis werd gelegd voor het stelsel van sociale zekerheid zoals we dat nog steeds kennen. Vooral de BSP probeerde te profiteren van de sociale toegevingen om zichzelf links voor te doen. Dat werd gecombineerd met een linkse retoriek, wat verklaart waarom de BWP niet gewoon werd heropgericht na de oorlog, maar dat werd gekozen voor
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
11
De eenmaking van de vakbeweging werd versterkt door het enorme protest van arbeiders tegen de patronale politiek van lock-outs waarbij alle bedrijven in een sector gesloten werden om de arbeiders onder druk te zetten om slechte loons- en arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Dit gebeurde in 1906 in de textielsector van Verviers. 153 van de 154 fabrieken sloten de deuren waardoor 20.000 arbeiders zonder werk vielen. Hierop kwam een solidariteitsbeweging op gang waarbij arbeiders uit heel het land kinderen van de Vervierse textielarbeiders opvingen en steun opstuurden naar de arbeiders. Onder druk van de enorme solidariteit moest het patronaat inbinden. Eenzelfde beweging kwam er in 1907 in de Antwerpse haven toen zowat 10.000 dokwerkers in actie kwamen tegen een lock-out. Deze beweging duurde van juni tot september 1907. Geleidelijk aan werd de eenmaking van de vakbeweging realiteit. In 1914 waren er in de Syndicale Commissie 19 nationale centrales, 4 nationale federaties en 6 regionale federaties verenigd. Alles samen waren er 130.000 leden en telde de vakbeweging in 1913 reeds 101 vrijgestelden.
De coöperatieve beweging Een overblijfsel van het Proudhonisme in de socialistische beweging, was de aandacht voor coöperatieven. De ontwikkeling van coöperaties kreeg een eigen dynamiek, onder meer door het succes van initiatieven als de Vooruit in Gent. Terwijl die coöperatieve van start ging met een startkapitaal bijeengespaard door 300 arbeiders die 0,5 frank per week opzij zetten, omvatte de coöperatie tegen 1883 naast een bakkerij ook een winkel. Vanaf 1885 kwamen er volksapotheken bij. Tegen 1914 omvatte de Vooruit 2 grote gebouwen, een grootwarenhuis met 4 bijhuizen, een schoenfabriek, 23 kruidenierswinkels, 7 apotheken, een brouwerij, een spinnerij, een weverij, een chicoreifabriek,… In heel het land omvatte de coöperatieve beweging in 1914 172 volkshuizen, 96 bakkerijen, 9 drukkerijen, 397 winkels, 18 brouwerijen,… De grote nadruk op deze coöperaties leidde er toe dat er meer aandacht was voor de ontwikkeling van een “zuil” voor de arbeiders die apolitiek ingesteld was, en niet op strijd gericht werd.
De strijd voor algemeen stemrecht De strijd voor algemeen stemrecht was het centrale actiepunt van de pas opgerichte BWP. Er waren verschillende betogingen met 30.000 deelnemers in 1886 en zelfs 70.000 in 1890. De leiding van de partij was echter niet bereid om rond
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
12
dit thema een algemene staking uit te roepen. Op 1 mei 1891 legden de mijnwerkers van Henegouwen het werk neer rond economische eisen en voor het algemeen stemrecht. De traditie van 1 mei als internationale strijddag voor de 8-urendag werd overgenomen door de mijnwerkers. Hun stakingsoproep werd al snel overgenomen in Brussel en Gent. Tegen de leiding in, werd 1 mei hierdoor een bijzonder strijdbare actiedag in België. In 1893 werd door de BWP dan toch opgeroepen tot een algemene staking. Het resultaat was enorm: 250.000 arbeiders gingen in staking. Dit leidde in Henegouwen tot verschillende confrontaties met ordetroepen en er vielen heel wat doden. De BWP-leiding stemde al snel in met een compromis dat bestond uit de invoering van algemeen meervoudig stemrecht: er kwam algemeen stemrecht, maar wie veel verdiende, kreeg meer stemmen. De invoering van het algemeen meervoudig stemrecht opende de weg voor een parlementaire aanwezigheid van de BWP. In 1894 haalde de partij 19% van de stemmen, goed voor 28 verkozenen (allen in Waalse districten). De socialistische fractie in het parlement omvatte heel wat arbeiders: 4 mijnwerkers, 3 textielarbeiders,… De parlementaire aanwezigheid leidde echter ook tot illusies in een parlementaire weg naar het socialisme. Emile Vandervelde, één van de 28 verkozenen, verklaarde: “Onze wens is dat wij handelen en zullen overwinnen door de wettelijke weg.” De burgerij was bereid om het kiesstelsel aan te passen om zo de liberalen te stimuleren. Die hadden na de liberale meerderheidsregering van 1879-1884 zware klappen gekregen en dreigden van het politieke toneel te verdwijnen. De burgerij had de liberalen echter nodig, onder meer omwille van hun matigend effect op de BWP-leiding die deels voortkwam uit de liberale partij. Bovendien was een sterke liberale partij nuttig voor de burgerij om de BWP in een antiklerikaal kamp te dwingen waardoor de toegang tot katholieke arbeidersmilieus moeilijker werd voor de partij. Het algemeen meervoudig stemrecht was geen eindpunt voor de BWP. De partij bleef campagne voeren voor algemeen enkelvoudig stemrecht: één stem per persoon. In 1902 was er een algemene staking daartoe die vrij spontaan ontwikkelde. De staking van 1902 had een enorme steun, zelfs onder delen van het leger. In Gent trokken legereenheden de straat op terwijl ze de “Marseillaise” zongen. Het spontane karakter zorgde ervoor dat de autoriteiten in paniek reageerden en overgingen tot een sterke repressie waar dat mogelijk was. Zo vielen er op 18 april 1902 5 doden bij confrontaties in Leuven. Hierop riep de BWP op
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
25
1940-1960: van verzet tot contestatie Wereldoorlog 2. Collaboratie en verzet De sociaal-democratie en de vakbondsleiding had in de jaren 1930 geen antwoord op de ontwikkelende crisis. Het was dan ook niet verwonderlijk dat er bij de Duitse bezetting verwarring heerste. Een deel had zelfs illusies in de nazi’s en ging na op welke wijze kon worden samengewerkt met de nazi’s. Hendrik De Man ging in samenspraak met de koning na of er geen mogelijkheden waren voor een collaboratieregime op corporatistische basis waarbij er een autoritaire leiding zou komen met de koning aan het hoofd. De Duitsers gingen niet in op dit voorstel en vertrouwden eerder de extreem-rechtse politieke krachten in België om lokale politieke marionetten te hebben. Binnen de vakbeweging stapt een deel ook mee in de collaboratie. Er was een poging om te komen tot een eenheidsvakbond met het ACV, BVV, de liberale vakbond en de corporatistische Arbeidsorde. Dit werd de Unie van Hand- en Geestesarbeiders. Deze eenheidsbond werd gesteund door belangrijke leiders uit het ACV (waaronder Cool en Roskam), de liberale vakbond (Colle) en de socialistische vakbond (Grauls en Caprasse). Ondanks de steun aan de top, bleef het wantrouwen aan de basis sterk en kwam de eenheidsbond niet echt van de grond. In 1944 waren er, ondanks alle materiële voordelen die verbonden werden aan lidmaatschap, slechts 150.000 leden. De overgrote meerderheid van die leden waren Vlamingen. Zowel in politieke als syndicale kringen ging een groot deel van de arbeidersbeweging in verzet tegen de bezetting. Dit verzet ging ondergronds. Zo was er de clandestiene BVV onder leiding van Louis Major. De bezetting door de nazi’s leidde niet tot een stopzetting van arbeidersacties en stakingen. Zo braken in september 1940 stakingen uit in Luik, Charleroi, Gent en de Borinage rond eisen voor hogere lonen of tegen de voedselschaarste. De nazi-bezetters waren bang van een opkomende arbeidersstrijd en de mogelijkheden van een revolte tegen de bezetting. Hierdoor werden heel wat stakingsacties met succes afgesloten en gingen de nazi’s in op de eisen. Op 1 mei 1941 gingen communisten en linkse socialisten in Luik in staking, gevolgd door mijnwerkers in de Borinage. Naar aanleiding van de eerste verjaardag van de bezetting, was er een staking bij Cockerill-Seraing waar Lahaut nog steeds een belangrijke rol speelde. Na de arrestatie van Lahaut, begon André Renard een belangrijke rol te spelen in de Luikse vakbeweging. In 1942 gingen strijdbare militanten
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
24
sluiten als autonome organisatie, maar dit werd geweigerd door de BWP. In de jaren 1930 groeide de KPB wel erg sterk. Tegen 1938 telde de partij 8.500 leden en aan de vooravond van Wereldoorlog 2 waren dat er reeds 10.000. In 1935 telde de partij reeds 13 parlementsleden.
De katholieke arbeidersbeweging tussen de wereldoorlogen In de Eerste Wereldoorlog had het ACV klappen gekregen, de organisatiestructuren waren quasi volledig verdwenen. Na de oorlog volgde een herstructurering en kwam er bijvoorbeeld in 1921 een algemene overkoepeling in de vorm van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (ACW). De structuur hiervoor werd gekopieerd van de structuur van de BWP en was een poging om het succes van de BWP tegen te gaan door elementen van de socialisten over te nemen. De herstructurering van het ACV na de Eerste Wereldoorlog zorgde ervoor dat er een sterke centralisatie was, met onder meer een gezamenlijke stakerskas voor alle centrales en regionale afdelingen samen. Bij de socialistische vakbond was zoiets onmogelijk gezien de tegenstellingen tussen bepaalde centrales en regionale afdelingen. Het ACV slaagde er tussen de Wereldoorlogen in om sterk te groeien. Van 150.000 leden in 1919, groeide het ACV tot 340.000 leden in 1939. Een andere belangrijke ontwikkeling tussen de wereldoorlogen was het opzetten van een vrouwenorganisatie (Katholieke Vrouwengilden, KAV), een jongerenorganisatie (Katholieke Arbeidersjeugd, KAJ), een mutualiteit en verschillende coöperatieven. De vrouwenorganisatie ging zich onder leiding van Maria Baers uit Antwerpen en Victoire Cappe uit Luik toeleggen op het organiseren van feesten, voordrachten,… waarmee de organisatie doordrong tot in de kleinste dorpen. In 1939 telde de KAV reeds 270.000 leden. De jongerenorganisatie KAJ werd opgericht door Cardijn en behield enige afstand tegenover het ACV. De KAJ vaarde een meer onafhankelijke koers tegenover zowel de katholieke politieke vertegenwoordigers als de vakbondsleiding.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
13
om de acties te stoppen om bloedvergieten te vermijden. Deze oproep kwam er ook deels onder liberale druk. Terwijl de staking van 1902 de BWP een radicaal imago opleverde, was het echter ook bijzonder duidelijk dat de partijleiding bang was van radicale acties en sterk de nadruk legde op het parlementaire werk. Dat leidde onder meer tot kritiek bij leidinggevende figuren in de Tweede Internationale, zoals de Duitse socialiste Rosa Luxemburg. De algemene staking van 1913 was geen spontane staking zoals in 1902. Nu werd de staking tot in de puntjes voorbereid door een versterkte BWP. De partij was echter niet enkel organisatorisch versterkt, inhoudelijk had de partij aangetoond bereid te zijn tot heel wat toegevingen. Zo stemde het partijcongres van 1910 met 202 tegen 77 dat de partij bereid was in een regeringscoalitie met de liberalen te stappen indien dit zou leiden tot de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. De staking van 1913 toonde de organisatorische kracht van de socialistische beweging in België. Verschillende coöperatieven hadden grote voorraden aangelegd, er waren reservefondsen, de staking werd zodanig voorbereid dat er geen acties zouden zijn om iedere vorm van repressie te vermijden,… In april 1913 waren er 400.000 stakers! Zelfs de BWP-leiding schrok van haar mogelijkheden en stemde snel in met een nietszeggend compromis om alleszins niets met haar macht te moeten aanvangen. Het compromis bestond erin dat er een commissie zou opgericht worden om onderzoek te doen naar een eventuele grondwetsherziening die algemeen enkelvoudig stemrecht zou mogelijk maken.
Ideologische verwarring bij de BWP Na het opmaken van een aantal eisen in 1885, werd pas in 1894 een ideologisch programma uitgewerkt voor de BWP. Toen kwam het ‘Charter van Quaregnon’ tot stand waarin het BWP-programma verder ontwikkeld werd. De tekst van dit charter omvatte elementen van progressief liberalisme (democratische eisen), marxisme (klassenstrijd), proudhonisme (nadruk op de ontwikkeling van ‘vrije verenigingen’),… Het was een samenraapsel van eisen en invloeden. Dit was een uitdrukking van het gebrek aan nadruk op ideologische discussies, wat onder meer een gevolg was van het succes van de coöperatieven. In die coöperatieven werden bovendien honderden partijleden tewerkgesteld, wat de mogelijkheid van interne kritiek op de leiding beperkte. Teveel kritiek op de
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
14
partijleiding, tevens de werkgevers, zou immers een bedreiging vormen voor het behoud van een job in de coöperatieve. Terwijl het Charter van Quaregnon de eis stelde dat iedereen het recht had om in de eigen taal bestuurd te worden, bleek er toch verdeeldheid te bestaan rond het nationale vraagstuk. In Wallonië was er een grote invloed van het Waals nationalisme (onder meer bij Jules Destrée) dat versterkt werd door de angst voor het conservatieve katholieke Vlaanderen. In Vlaanderen bleef de BWP in gebreke om de nationale kwestie (onder meer de taalrechten) aan te kaarten om het socialisme dieper in te planten. Een ander twistpunt was het vrouwenstemrecht. In 1901 stemde de Algemene Raad van de BWP met 134 voorstemmen, 1 tegenstem en 3 onthoudingen, om de eis van het vrouwenstemrecht op te geven teneinde samen met de liberalen campagne te kunnen voeren voor algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen). Dit leidde echter tot discussie met de vrouwen in de partij. De BWP speelde een belangrijke rol in de Tweede Internationale die in 1889 in Parijs werd opgericht. Zo was Emile Vandervelde tot 1938 voorzitter van de Tweede Internationale en was Camille Huysmans vanaf 1905 secretaris. In de Tweede Internationale was er in de praktijk een opgang van reformistische ideeën, wat onder meer tot uiting kwam in de discussies over eventuele regeringsdeelnames. De etterbuil in de Tweede Internationale kwam tot uitbarsten toen de leiding van de sociaal-democratische partij bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de eigen burgerij steunde. Jaurès stelde dan wel: “Het kapitalisme baart oorlog, zoals een donderwolk het onweer”, maar Jaurès werd vermoord en ook het internationalisme in de Tweede Internationale was op sterven na dood in 1914. De BWP was daar zeker geen uitzondering op. De partij steunde de Belgische burgerij, Vandervelde werd minister van staat en uiteindelijk trad de partij zonder veel discussie toe tot een burgerlijke regering van nationale eenheid.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
23
De splitsing tussen trotskisten en stalinisten verliep erg moeizaam in België, omwille van de brede steun voor de trotskisten die werden geleid door War Van Overstraeten. In 1927 stemde een meerderheid van het Centaal Comité van de KPB voor een resolutie die de uitsluiting van Trotski verwierp. Pas in 1928 hadden de stalinisten een meerderheid waardoor de splitsing pas toen werd voltrokken. Dit gebeurde op een congres in Antwerpen in maart 1928 toen de Communistische Oppositie werd uitgesloten. Er waren belangrijke groepen in Charleroi (onder de staalarbeiders) en ook in Vlaanderen, onder meer bij de dokwerkers in Gent en Antwerpen. De Communistische Oppositie probeerde de breuk met de KPB te verwerken door een enorme activiteit aan de dag te leggen. Er werd niet enkel een enorme inspanning gedaan om haar pers uit te bouwen (twee kranten), er waren ook tal van meetings en campagnes. Zo was er deelname aan verkiezingen. Bij de beruchte Borms-verkiezingen in Antwerpen (november 1928) namen ook de KPB en de trotskisten deel. De trotskisten haalden meer dan 3.000 stemmen en versloegen de KPB. De enorme activiteitsgraad en onderhuidse verdeeldheid zorgden voor desoriëntatie en ontgoocheling wat uiteindelijk leidde tot splitsingen en een verzwakking van de trotskistische beweging. In 1932 werden bij de gemeenteraadsverkiezingen wel 5 trotskisten verkozen in de regio van Charleroi waar de groep onder leiding van Léon Lesoil een stevige werking had uitgebouwd. De KPB volgde hierop blindelings de stalinistische orders vanuit Moskou. Eind jaren 1920 werd de sektaire politiek van het “sociaal-fascisme” gevolgd: socialisten en andere arbeidersorganisaties waren voor de stalinisten ook fascistisch, maar nog gevaarlijker dan de gewone fascisten omdat ze sociaal-fascisten waren en zich dus ook probeerden te baseren op de arbeidersklasse. Deze sektaire politiek van isolement van de communistische beweging, leidde in België wel tot enig ongenoegen. Zo stapte Julien Lahaut tijdelijk uit de partij als protest tegen deze koers. Voor de splitsing van de partij in 1928 telde de KPB een 1000-tal leden, na de uitsluitingen en de ontslagen uit de partij bleven daar slechts een 500-tal van over. Na de overwinning van het nazisme in Duitsland, veranderde Stalin van koers tegenover het fascisme. In plaats van een sektaire politiek van isolement tegenover de fascisten en vooral tegenover de “sociaal-fascisten”, werd nu opgeroepen tot de vorming van Volksfronten. Dat waren eenheidsinitiatieven met de voormalige sociaal-fascisten, maar ook met elementen vanuit de burgerij. In België stelde Jacquemotte bijvoorbeeld voor om met de KPB bij de BWP aan te
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
22
Algemene staking van 1936 Bij de verkiezingen van 1936 verloren alle traditionele partijen, waaronder ook de BWP. Samen verloren de drie grote partijen 17%, de BWP nam daar 5% van voor haar rekening. Bij deze verkiezingen was er een sterke vooruitgang van de KPB ter linkerzijde en van Rex en het VNV ter rechterzijde. De verkiezingen van 1936 zorgden voor heel wat spanningen. In Antwerpen werden twee socialistische propagandisten tijdens een plaktocht vermoord door fascisten. Dit leidde tot een staking van de dokwerkers gedurende 24 uur op de dag van de begrafenis. Een week later gingen de dokwerkers opnieuw in staking, ditmaal rond economische eisen. De oproep werd ook gevolgd door de diamantbewerkers en sloeg zelfs over naar Luik. Daar was er onder meer een bedrijfsbezetting bij FN in Herstal, de eerste grote bedrijfsbezetting in de syndicale geschiedenis. De stakingsacties stuitten op repressie, wat de acties enkel verder deden uitbreiden. Ondanks oproepen van de socialisten en de christendemocraten om de kalmte te bewaren, kwam het tot een algemene staking. De staking bleek een succes te zijn. In sectoren waar gevaarlijke of zware arbeid werd geleverd, kwam er een arbeidsduurvermindering tot 40 uur per week. De lonen stegen met 7% à 8%. Er kwam een minimumloon. Voor het eerst kwam er betaalde vakantie waardoor ook de arbeiders voor het eerst recht hadden op verlof. Ondanks die verworvenheden die met de staking werden afgedwongen, verliep de werkhervatting toch maar aarzelend. Zeker in de Borinage was dit het geval, daar waren er heel wat conflicten en was er repressie tegen de stakers. Dat ondanks de socialistische aanwezigheid in de regering.
KPB: van ultragauchisme tot opportunisme De KPB was in de jaren 1920 een bijzonder kleine organisatie rond Jacquemotte, de jongeren van War Van Overstraeten en ook syndicalisten zoals Julien Lahaut. De kleine organisatie bleek niet opgewassen tegen de discussies die vanuit Moskou werden opgedrongen. De KPB bleek enorm verdeeld te zijn naar aanleiding van de machtsgreep van Stalin binnen de Russische communistische partij en de uitsluiting van Trotski en andere bolsjewieken. De bureaucratie kreeg de overhand in de Sovjetunie en dit leidde ook tot politieke bochten die niet zomaar aanvaard werden in de partij.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
15
1890–1914. Ontwikkeling van een christelijke arbeidersbeweging De ontwikkeling van de arbeidersbeweging had een invloed op katholieke middens. Geleidelijk begonnen ook katholieke arbeiders zich te organiseren of kwamen er pogingen vanuit katholieke middens om arbeiders te bereiken en hen zo uit de handen van de antiklerikale socialisten te houden. Het idee van corporatisme kwam nog sterk naar voor in de gilden van Georges Helleputte. Maar ook de christen-democraten kwamen sterker naar voor. Deze wonnen aan invloed door de rol van figuren als priester Pottier in Luik of Arthur Verhaegen in Gent. De pauselijke encycliek Rerum Novarum van 15 mei 1891 versterkte de opkomst van een georganiseerde christelijke arbeidersbeweging. Deze stond echter nog bijzonder zwak. Bij de eerste verkiezingen voor Arbeids- en Nijverheidsraden in de bedrijven in 1894, kwamen de socialisten overal naar voor als de grote overwinnaars. Rerum Novarum was een dubbelzinnig document. Enerzijds werd ingegaan tegen het onrechtvaardige kapitalisme, maar anderzijds ook tegen het “collectief egoïstische” socialisme. Het document werd wel gebruikt om het streven naar zelfstandige arbeidersorganisaties te rechtvaardigen. Tussen 1891 en 1914 werd de Belgische Volksbond het orgaan van de christendemocratie en werd daar de strijd geleverd tussen de corporatisten en de christen-democraten. In 1895 moest Helleputte ontslag nemen als voorzitter van de Volksbond en werd hij opgevolgd door Arthur Verhaegen. Dat was een uitdrukking van de ontwikkeling van een nieuwe krachtsverhouding tussen corporatisten en christen-democraten. De Volksbond omvatte verschillende ziekenkassen, spaarkassen, toneelgroepen, boerenbonden, middenstandsgroepen,… De bond was verbonden aan de Katholieke Partij, wat leidde tot hevige conflicten. Zo waren er bijzonder scherpe conflicten tussen Charles Woeste van de Katholieke Partij en Arthur Verhaegen. In 1905 kreeg Verhaegen uiteindelijk pauselijke goedkeuring voor de Volksbond. Ook in de kerk zelf was er een conflict tussen de arbeidersbevolking die in armoede leefde, en de rijke patroons en partijbonzen van de Katholieke Partij. Beide
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
16
vleugels werden samengehouden door hun anti-socialisme, wat versterkt werd door de anti-klerikale houding van de socialisten. Om de invloed van de socialisten tegen te gaan, werden er van bovenaf vakbonden opgezet. Zo kwam er in 1886 de Anti-socialistische Katoenbewerkersbond Recht en Plicht in Gent. De Anti-socialistische Werkliedenbond in Gent overkoepelde een aantal christelijke vakbewegingen en had een eigen dagblad, Het Volk. De christelijke arbeidersbeweging stond relatief sterk in Gent dat haar bastion was. Elders ontwikkelde deze beweging zich vanuit de gilden waarbij de patroons uit de gilden verdwenen. In 1904 werd het Algemeen Secretariaat der Christelijke Beroepsverenigingen opgericht, wat in 1912 werd omgevormd tot het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV). Onder druk van de basis moet ook de christelijke arbeidersbeweging af en toe overgaan tot stakingsacties. Zo waren er in 1910 stakingen in de textiel in Ingelmunster, Eeklo en Kortrijk. In 1912 organiseerde het ACV 56 stakingen. Terwijl het ACV opgericht was als ‘gele vakbond’, een vakbond die vanuit het establishment werd opgezet om de invloed van de socialisten tegen te gaan, begon deze vakbond een eigen dynamiek te ontwikkelen waarbij er ook ruimte kwam voor strijdelementen.
Welk politiek verlengstuk voor de christelijke arbeidersbeweging? Een cruciale kwestie was het ontwikkelen van een politiek verlengstuk voor de christelijke arbeidersbeweging. De socialisten hadden daar weinig aandacht voor, vooral door hun anti-klerikale houding en de allesoverheersende aandacht voor de eigen coöperatieven. Nochtans waren er een aantal interessante initiatieven. Zo vormden de christen-democraten in Luik onder leiding van Antoine Pottier in 1894 een eigen lijst. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de paus in 1897
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
21
Het witte konijn van de socialisten: het Plan De Man De sociaal-democratie had bij gebrek aan een antwoord op de economische crisis heel wat pluimen verloren. Uiteindelijk werd een mogelijk alternatief gevonden in het Keynesianisme. Dat is een economische leer die vertrekt vanuit het idee dat door overheidsinitiatieven op het vlak van infrastructuurwerken (aanleggen van wegen, bouwen van huizen,…) en de daarmee samen horende stijging van de koopkracht, de economie uiteindelijk terug kan aangezwengeld worden. Deze economische leer wil bovendien goedkope leningen bevorderen zodat ook op die basis een economische aanzwengeling mogelijk is. Door het versterken van de vraag, of toch van de potentiële vraag, wordt ervan uitgegaan dat een periode van economische crisis kan overbrugd worden. Er wordt met andere woorden vertrokken van het idee dat crisis ontstaat door een tijdelijk onevenwicht tussen consumptie en productie. Door de consumptie aan te wakkeren, zou dat onevenwicht verdwijnen. Deze opvattingen vormden de basis voor het Plan van de Arbeid dat werd opgesteld door Hendrik De Man en al snel werd omgedoopt tot het Plan De Man. Dit plan werd op het kerstcongres van de BWP in 1933 enthousiast aangenomen door de partij en het leidde tot een massale campagne rond het plan met meetings, pamfletten, affiches, toneelopvoeringen,… Het werd een propagandacampagne waarbij moderne reclametechnieken in werden verwerkt. Toch was er ook intern tegenstand tegenover het Plan, omdat dit door een aantal linkse militanten werd gezien als een verwerping van de klassenstrijd. De propagandacampagne rond het Plan De Man werd in 1934 doorkruist door het faillissement van de Bank van de Arbeid, de coöperatieve bank van de socialistische beweging. De bank was niet opgewassen tegen de economische crisis en moest de prijs betalen voor een aantal roekeloze investeringen. Dit failliet was een zware slag voor Anseele, de vader van de coöperatieve beweging en ook van de Bank van de Arbeid. Het was tevens een zware slag voor het idee van coöperatieven die concurreren met kapitalistische tegenhangers. Het Plan De Man werd uiteindelijk quasi volledig afgevoerd toen de BWP in 1935 toetrad tot een regering van nationale eenheid onder leiding van Van Zeeland, waarbij het regeringsprogramma niet gebaseerd was op het Plan. De BWP en De Man raakten steeds meer onder de invloed van autoritaire ideeën. In 1937 had De Man het over de nood aan een “socialisme national” en werd hij een vertrouwenspersoon van koning Leopold III, die in De Man een bondgenoot vond om een autoritair regime rond de koning te verdedigen.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
20
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
17
mens. De BWP zag dit echter als een tijdelijk onevenwicht tussen productie en verbruik. De partij beperkte zich tot voorstellen in het parlement om de gevolgen wat te beperken, bovendien was ze angstig om eventueel te moeten deelnemen aan een onpopulaire regering.
tussenkwam om iedere tussenkomst van Pottier in de arbeidersbeweging te laten stopzetten. In 1904 werd hij zelfs naar Rome gestuurd om er les te geven en werd geëist dat de christen-democraten zich zouden aansluiten bij de Union Catholique. Hierop trokken een aantal mijnwerkers naar de socialisten.
Niet enkel de BWP liet zich kenmerken door onmacht. Ook de Syndicale Commissie had geen antwoord op de economische crisis en verzette zich tegen linkse kritiek binnen haar organen. In 1924 werd beslist dat lidmaatschap van de Syndicale Commissie onverenigbaar was met lidmaatschap van de KPB. Tegelijk werd de vakbond meer opgenomen in het staatsapparaat, onder meer door het verantwoordelijk maken van de vakbonden voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Hetzelfde gebeurde met de coöperatieves die onder druk van de kapitalistische logica mee in het systeem van bijvoorbeeld de kolonisatie stapten. Zo kocht de Bank van de Arbeid onder leiding van Anseele een katoenplantage in Congo.
Het bekendste voorbeeld van een christelijke arbeiderspartij is ongetwijfeld de beweging rond priester Daens. Vanaf rond 1890 ontwikkelde er zich een christen-democratische groep in Aalst. In 1893 kreeg die groep de steun van priester Daens die er zijn broer vervoegde. De Christene Volkspartij werd opgericht, wat leidde tot een woedende reactie van Woeste, een conservatieve katholieke kopman in Aalst. De conservatieven weigerden iedere samenwerking, wat leidde tot de vorming van een eigen lijst bij de verkiezingen van 1894. Bij die verkiezingen werd Daens verkozen, ondanks de fraude en de tegenkantingen vanuit de Kerk. Tussen 1896 en 1897 was de Christene Volkspartij kortstondig lid van de Volksbond, maar de organisatie werd al snel uitgesloten wegens “aanhitsing tot klassenstrijd”.
De mijnstaking van 1932 in de Borinage Het ongenoegen van bredere lagen van de bevolking moest tot uitdrukking komen. Vanuit de BWP werd het verzet niet georganiseerd, zelfs niet gestimuleerd. Dat ondervonden de mijnwerkers in de Borinage die in 1932 een heroïsche staking organiseerden. De staking werd gesteund door de KPB en door de Socialistische Jonge Wacht (SJW, jongerenorganisatie van de BWP) maar tegengewerkt door de BWP. Op 4 juli 1932 betoogden 30.000 mijnwerkers in Brussel en nog eens 70.000 in Mons. De arbeiders controleerden een groot deel van Henegouwen waarbij ze zelf de touwtjes in handen namen. Zelfs het verkeer werd geregeld door arbeiders. Tegenover die dreigende arbeidersopstand, kondigde de regering een staat van beleg af met zware repressie. De volledige KPB-leiding werd bijvoorbeeld opgepakt. Onder druk van de basis, en vooral om een mogelijke uitbreiding te vermijden, zag de BWP zich gedwongen om op 12 juli 1932 de staking officieel te gaan steunen. Dit kon niet verhinderen dat op 16 juli 10.000 Kempische mijnwerkers eveneens in staking gingen als ondersteuning voor de kameraden uit de Borinage. De staking was erg radicaal en had een grote omvang, maar bij gebrek aan perspectief bloedde de staking in september 1932 toch dood. Eerdere voorstellen van de vakbondsleiding om het werk te hervatten, werden resoluut afgewezen door de arbeiders. Uiteindelijk werd een magere loonsverhoging van 1% afgedwongen.
De pesterijen tegen Daens gingen ver: er kwam een verbod om de mis in het openbaar op te dragen, het werd hem vanuit de Kerk verboden deel te nemen aan de verkiezingen van 1898,... In 1905 kwam er zelfs een officiële pauselijke veroordeling van het Daensisme. Toch ontstonden er meer en meer afdelingen. De Daensisten waren actief in Aalst, Antwerpen, Brugge, Ninove,... Zelfs onder de textielarbeiders van Verviers was Daens erg populair. Na het overlijden van Adolf Daens in 1907, ging de beweging sterk achteruit. Een deel sloot zich aan bij de Frontbeweging, een ander deel bij de socialisten terwijl nog een ander deel gewoon gedemoraliseerd was. De BWP had geregeld samengewerkt met de Daensisten, maar had ook afstand gehouden omwille van de religieuze meningsverschillen. Dit maakte een fusie van de christelijke en de socialistische arbeidersbeweging onmogelijk en lag mee aan de basis van de verdeeldheid die tot op vandaag bestaat.
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
18
Inleiding geschiedenis Belgische arbeidersbeweging
19
1914-1940. Onmacht door gebrek aan antwoord van de socialisten, ondanks immens potentieel.
de mijnwerkers in Wallonië of onder de havenarbeiders in Antwerpen. De acties zijn gericht op het verkrijgen van een 8-urendag, loonsverhogingen, erkenning van de vakbonden,... De BWP verklaarde zich voorstander van onderhandelingen tussen vakbonden en patronaat en probeerde dit vanuit de regering te steunen. De angst voor een al te radicale beweging van arbeidersprotest leidde tot toegevingen. Zo kwam er in 1919 algemeen enkelvoudig stemrecht en kwam ook de 8-urenwerkdag tot stand (ook al duurde het tot 1928 vooraleer deze overal werd toegepast).
De arbeidersbeweging ging verzwakt de Eerste Wereldoorlog in door het verraad van de socialistische partijleiding die net als in andere landen de oorlog steunde. Hiervoor werd de BWP beloond door de burgerij, Vandervelde werd minister van staat en uiteindelijk treedt de BWP toe tot een regering van nationale eenheid onder de naam “Union Sacrée” (de “heilige eenheid”). De steun aan de oorlog leidt er ook toe dat Vandervelde na de Russische februarirevolutie van 1917 naar Rusland trekt om er de nieuwe regering te overtuigen van een verderzetting van de oorlog aan de kant van de geallieerden.
De Russische ervaring gecombineerd met slechte sociale omstandigheden in België, versterkten de linkse kritiek op het regeringsbeleid van onder meer de BWP. Ook binnen de BWP nam de spanning toe, wat uiteindelijk leidde tot een afsplitsing van een linkerzijde onder leiding van Jacquemotte, verantwoordelijke voor de bediendenbond in Brussel. Samen met een groep jongeren rond War Van Overstraeten (die uit de Socialistische Jonge Wacht kwam), vormde de groep van Jacquemotte in 1921 de Communistische Partij van België (KPB).
Isolement van de internationalisten De internationalisten vormden op dit ogenblik een bijzonder kleine minderheid binnen de arbeidersbeweging. Zo was er de bijeenkomst van internationalisten in Zimmerwald (1915) waarop slechts een handvol aanwezigen waren. Onder hen bevonden zich Lenin, Trotski, Rosa Luxemburg en andere revolutionairen zoals de Nederlandse Henriëtte Roland-Holst.
BWP: grotere nadruk op parlementarisme Na de Eerste Wereldoorlog bleef de BWP haar koers verderzetten en legde de partij nog sterker de nadruk op het parlementarisme. Zo verzette de BWP zich na de wapenstilstand tegen het hijsen van de rode vlag op het stadhuis van Brussel door Duitse soldaten. De BWP vond het immers belangrijker om ook na de oorlog de “godsvrede” met de andere partijen te bewaren en zich ten dienste van de heropbouw van het land - op kapitalistische basis - te stellen. De BWP trad ook na de oorlog toe tot verschillende regeringen en levert verschillende ministers (waaronder Vandervelde, Anseele, Destrée,...). De hoop op verandering die onderdeel vormde van de radicalisatie na de oorlog (wat versterkt werd door de Oktoberrevolutie in Rusland) leidde toch tot stemmenwinst voor de BWP. In 1919 haalt de partij 36% en wordt ze de grootste in Brussel en Wallonië. Na de oorlog waren er een reeks stakingsacties, o.a. in de metaalsector en onder
Pas in 1921 voelde de burgerij zich zelfzeker genoeg om de BWP uit de regering te verstoten en om een conservatief beleid te voeren. Dit gebeurde met de katholiek-liberale regering Theunis (1921-25). Dit had ademruimte kunnen geven aan de BWP om een consequente oppositie te voeren en te herstellen van het licht electoraal verlies in 1921. De oppositie bleek echter bijzonder zwak te zijn. De partij slaagde er zelfs in om geen steun te verlenen aan een staking in het staalbedrijf Ougrée-Marihaye in Seraing (najaar 1921). Ook de metaalbond weigerde deze staking te steunen, waarop de arbeiders op zichzelf aangewezen waren voor hun staking. Onder leiding van Julien Lahaut werd de staking verder gezet, waarop Lahaut uit de BWP werd gezet. De metaalbond verloor op het bedrijf duizenden leden en viel van 4.491 leden terug op 895. Lahaut, en met hem heel wat metaalarbeiders, vervoegt de communisten. In juni 1925 werd de BWP de grootste partij van het land met 40% van de stemmen. De partij werd opnieuw opgenomen in een regering samen met de katholieken. Dit model werd overgenomen vanuit Antwerpen, waar reeds enige jaren een rooms-rode coalitie aan de macht was onder leiding van Van Cauwelaert en Huysmans. De nieuwe regering moest afrekenen met ernstige economische problemen, pas in de tweede helft van de jaren 1920 was er sprake van een beperkte economische heropleving. De rooms-rode regering hield het dan ook niet lang vol, slechts tot mei 1926. De economische heropleving in de tweede helft van de jaren 1920 werd doorkruist door de gevolgen van de beurscrash van 1929 in de VS die later ook hier consequenties had. Tegen 1932 was ongeveer 1 op 3 Belgen volledig of deels werkloos. De sociale gevolgen van de recessie waren im-