Leiderschapscompetenties ( niet vakmanschap of inhoudelijke professionaliteit) We delen de competenties in drie groepen in, zij het dat we de volgorde enigszins hebben gewijzigd, conform het model dat LTP hanteert: • Kracht -zelfmanagement -overtuigingskracht -resultaatgerichtheid • Voelen -inlevingsvermogen -coachen en sturen -samenwerken • Denken -oordeelsvorming -organisatie- en omgevingsbewustzijn -ontwikkelingsgerichtheid Daarnaast hanteren wij drie niveaus en geven per niveau toelichting op de gevraagde competentie en een voorbeeld voor een gedragsindicatie (er staat nu 1 voorbeeld; de gedragsindicatoren worden nog verder uitgewerkt) 1. operationeel (o.a. bevelvoerders), 2. tactisch (o.a. kazernemanagers en hoofden van subafdelingen) 3. strategisch (sectormanagers en afdelingshoofden). Het tactisch niveau wordt ook beoordeeld op die zaken genoemd op operationeel niveau en het strategisch niveau ook op operationeel én tactisch niveau. Bij (zelf)beoordeling vragen we om aan te geven of de gewenste competentie a. verregaande versterking behoeft b. ontwikkeling behoeft c. ontwikkeling wellicht behoeft d. op gewenst niveau is Uitgangspunt zijn de gewenste competenties zoals geformuleerd door de projectgroep Leiderschap I.
KRACHT
ZELFMANAGEMENT: Heeft zelfinzicht, kan zijn/haar eigen gedrag sturen en is aanspreekbaar op eigen handelen en/of dat van anderen ( neemt verantwoordelijkheid). Niveau 1. Is in staat eigen kwaliteiten en valkuilen te benoemen (zelfreflectie) bv. kent effect van eigen gedrag, kan feedback ontvangen/werkbaar te maken en formuleert eigen ontwikkelingsdoelen Niveau 2. Is in staat eigen ontwikkeling te organiseren bv. neemt verantwoordelijkheid voor en initiatief tot ontwikkeling Niveau 3. Is in staat in elke situatie eigen doelen en ambities te sturen bv. is in staat vanuit een metapositie doelgericht eigen gedrag te sturen en daarmee het gedrag van de ander OVERTUIGINGSKRACHT: Kan op basis van zelfvertrouwen en het kennen van eigen expliciete opvattingen, invloed uitoefenen op mensen en situaties. Communiceert duidelijk en met overtuiging, gericht op acceptatie en het overwinnen van weerstanden. Niveau 1. Kent eigen opvattingen en brengt deze in bv. zegt indien actueel ‘daar kijk ik anders naar’ en formuleert specifiek Niveau 2. Is in staat weerstand weg te nemen door aan te sluiten bij de belevingswereld van de ander zonder eigen zienswijze ‘in te leveren’ bv. formuleert de ‘creatieve’ (en-en-vraag) waarin strijdige belangen en zienswijzen een plaats hebben Niveau 3. Is in staat op het juiste moment te interveniëren en nieuwe opties in te brengen bv. inspireert de ander door eigen overtuiging en nodigt uit tot meedenken RESULTAATGERICHTHEID: Formuleert concrete en haalbare doelen en stuurt het eigen gedrag en dat van anderen teneinde deze doelen te behalen. Niveau 1. Kent de operationele doelen, kan deze benoemen en vertalen naar eigen handelen bv. is in staat te focussen op doelen Niveau 2. Kent de doelen op tactisch niveau, kan deze benoemen en vertalen naar het handelen van zichzelf en de ander bv. is in staat een strategie te formuleren om deze doelen te bereiken Niveau 3. Kent doelen op strategisch niveau, vertaalt deze naar eigen handelen en dat van de ander(e) partijen
bv. is in staat een eindresultaat terug te vertalen naar tussenliggende doelen en committeert anderen daaraan VOELEN INLEVINGSVERMOGEN: Hanteert een positief mensbeeld, kan zich in de belevingswereld van de ander verplaatsen en het eigen gedrag afstemmen op de gevoelens van de ander. Niveau 1. Kan onderscheid maken tussen ‘ik en de ander’ bv. kent zienswijze, belang en emotie van de ander, luistert actief (LSD) en hanteert een volwassen-volwassen interactie Niveau 2. Kan eigen gedrag afstemmen op de gevoelens /de fase waarop de ander zich bevindt bv. scheidt inhoud van relatie en kiest bewust voor de vorm van interactie die wenselijk is Niveau 3. Kan de ander versterken door de kern te benoemen van diens drijfveren, belangen en ontwikkelingspotentie bv. verdiept zich in de ander en verrast deze door de kern van zijn denken en handelen te benoemen COACHEN EN STUREN: Begeleiden van mw. zowel in het kader van hun taak/rolvervulling als in het kader van hun professionele en persoonlijke ontwikkeling. Niveau 1. Kent de medewerkers en hun ontwikkelingsbehoefte/-noodzaak bv. signaleert en benoemt kwaliteiten/valkuilen/uitdagingen, nodigt uit tot zelfreflectie en bespreekt ontwikkelingsstappen Niveau 2. Is in staat tegelijkertijd hard op de inhoud te zijn én zorgzaam op de relatie bv. hanteert bewust verschillende gespreksstijlen en interventietechnieken, kan onbelast confronteren Niveau 3. Is in staat zaken omtrent functioneren te formuleren op het niveau van elke gesprekspartner bv. brengt eigen observaties bewust maar onbelast in en nodigt de ander uit daarop te reageren zonder in de inhoud te vluchten SAMENWERKEN: Een constructieve bijdrage leveren aan het bouwen aan of in stand houden van relaties en klimaat (sfeer), ook met anderen buiten de eigen directe werkomgeving,door de samenwerkingspartners serieus tegemoet te treden en een waarde te geven. Niveau 1. Betrekt vanzelfsprekend belanghebbenden bij de werkzaamheden bv. overziet welke partijen betrokken zijn bij een thema en neemt initiatief tot samenwerken (vanuit rapport en win-wingericht) Niveau 2. Organiseert meeweten, meedenken, meepraten en (soms) meebeslissen bv. neemt tijd en ruimte voor overleg, brengt ongevraagd informatie, checkt rolopvattingen/rolverwachtingen Niveau 3. Participeert en/of initieert samenwerkingsverbanden
bv. sluit zich aan bij discussies die niet direct het eigen terrein betreffen, ‘matched’ partijen en nodigt anderen daartoe uit DENKEN OORDEELSVORMING Op basis van informatie en analyse van een gegeven situatie tot een weloverwogen oordeel, visie of strategie komen Niveau 1. Is in staat enkelvoudige zaken te analyseren en te beoordelen bv. onderscheidt hoofd- en bijzaken, meningen en feiten, ratio en gevoel Niveau 2. Is in staat verschillende invalshoeken in het oordeel te betrekken bv. neemt afstand ( helicoptert) en neemt zienswijze en belangen van de ander mee in zijn zelfstandig oordeel Niveau 3. Is in staat te oordelen in zeer complexe situaties bv. maakt klein wat groot is (ziet de kern van de complexe situatie), beoordeelt de situatie in zijn kontekst en bepaalt strategie ORGANISATIE- EN OMGEVINGSBEWUSTZIJN: Begrijpen van de gang van zaken in een organisatie en het kunnen doorzien van organisatie(politieke) processen en de wederzijdse beïnvloeding door en van de omgeving Niveau 1. Weet wat in en buiten de organisatie speelt en is in staat de verhoudingen daarbinnen realistisch in te schatten bv. haalt informatie, legt verbanden en geeft aan wat dit betekent voor eigen handelen Niveau 2. Overziet het krachtenveld waarbinnen de organisatie zich bevindt en speelt daarop in waar nodig bv. neemt initiatief tot beïnvloeding ter optimalisering van processen op eigen terrein Niveau 3. Beïnvloedt het krachtenveld waarbinnen de organisatie zich bevindt door strategisch te handelen bv. netwerkt, is gesprekspartner van institutionele en bestuurlijke gremia en kiest bewust moment van beïnvloeding ONTWIKKELINGSGERICHTHEID: Weten wat relevante ontwikkelingen zijn, zowel op macro als micro niveau. In staat zijn kansen en bedreigingen te zien en opties te formuleren om bedreigingen te omzeilen dan wel te elimineren Niveau 1. Is in staat onderscheid te maken tussen verleden, heden en toekomst bv. benoemt cruciale verschillen in de visie/strategie (en de betekenis daarvan voor het handelen) tussen dat wat was, is en gaat worden Niveau 2. Weet actuele en potentiële veranderingen op waarde te schatten en daar invulling aan te geven bv. signaleert voor- en nadelen van ontwikkelingen en neemt initiatief tot aanpassingen op eigen terrein Niveau 3. Ontwikkelt innovatieve benaderingen en ‘out-of-the-box’ oplossingen
bv. overziet voor- en nadelen van ontwikkelingen, schetst alternatieve opties die verder reiken dan het eigen terrein