Van de redactie Voor u ligt het juni-nummer van ons bulletin. Voor het eerst treft u de bijdragen van het CMBR niet meer in de vorm van een afzonderlijk katern aan, maar geïntegreerd in het bulletin. Er waren in de voorbije maanden tal van bijeenkomsten waarover we u kort willen informeren. Voor iedereen met zorg om de zorg attenderen we op de landdag van de Werkgroep Religieuzen voor Gezondheidszorg nú, maar ook op de VPRO-programma’s waarvan u in de rubriek Varia korte aankondigingen aantreft. In de rubriek Wetenschappelijke instituten is dit keer het Titus Brandsma Instituut aan de beurt. Wij vertrouwen er op dat u ook met plezier de interviews met Maria Beneken genaamd Kolmer en met Marie José Ramaekers zult lezen. Heeft u al de inventarisatie van nieuwe religieuze bewegingen gezien, die Pierre Humblet heeft gemaakt? Het is de moeite waard! Kijk maar op: www.religieuzen.nl. Sluitingsdatum kopij voor het volgende nummer 1 oktober 2005 Besturen vanaf pagina Alles is je gegeven In gesprek met Maria Beneken Kolmer Fraters van Utrecht vertrekken naar De Bilt Zorgen voor een kwalitatief goede oude dag In gesprek met Marie José Ramaekers Vrede & Gerechtigheid vanaf pagina Landdag van de werkgroep Religieuzen voor Gezondheidszorg nú (17 maart 2005). Initiatief Engelse religieuzen Varia / korte berichten vanaf pagina Vraag en aanbod / tv-programma’s / Projecten vanaf pagina Medische zorg voor vluchtelingen Bijeenkomsten vanaf pagina Identiteitstraining CMC (I): katholiciteit Platformbijeenkomst Roepen (6 april 2005) Verlangen beweegt jou / Kerkendag Zwolle (23 april 2005) Regiodag Beleidsplan ’s-Hertogenbosch (28 april 2005) Bijeenkomst bestuursleden kleine congregaties (17 mei 2005) Voorbereiding kapittel Zusters van Liefde (19 mei 2005) Studiedag KNR-VOR (26 mei 2005) Religieus Leven vanaf pagina Herbronning en identiteit Bijdrage Pierre??? Wetenschappelijke instituten vanaf pagina Titus Brandsma Instituut Boeken & brochures vanaf pagina Recent verschenen publicaties Agenda pagina Nationale Vredesdag september 2005 Platformbijeenkomst Roepen tot Religieus Leven 26 oktober De weg van het verlangen pagina
1
Alles is je gegeven In gesprek met Maria Beneken genaamd Kolmer. Maria Beneken Kolmer (’s-Gravenhage, 1935) bewaart scherpe herinneringen aan haar kindertijd, waarin ze heel bewust de oorlog heeft meegemaakt. Haar vader was bakker en het grote gezin verhuisde vlak voor de oorlog naar een groter huis in het Benoordenhout. De hele wijk moest in 1943 worden geëvacueerd; de wijk moest een vesting worden met muren en grachten eromheen. Toen vond men tijdelijk onderdak in Voorburg. Maria: Het laatste jaar van de oorlog woonden we weer boven de bakkerij, met nog twee evacuées en dat was krap. Een aantal maanden gingen we niet naar school, want door de overvliegende V-1’s was dat veel te gevaarlijk. We hebben niet echt honger of gebrek geleden. Toch stierven er mensen om ons heen van de honger, ondanks de hulp die we probeerden te geven. Er waren nooit genoeg kolen om de oven te stoken. Dan gingen we naar het Scheveningse Bos met een flinke trekzaag. We kwamen terug met grote boomstammen, die anderen voor ons gezaagd hadden. Het was wat onnozel, maar wanneer een V-1 over ging, dan kropen we onder onze timmermanswagen. Na de oorlog, weer terug in het Benoordenhout, werd het tiende kind geboren. Die eerste jaren na de oorlog waren een tijd van schaarste. Gelukkig kon mijn moeder heel goed naaien en vernaaien. Onze parochie werd door franciscanen geleid, een pastoor met drie kapelaans. Er was een bloeiende scouting beweging. De aalmoezenier was een inspirerende man. Dat Franciscaanse leven sprak haar erg aan; zozeer zelfs, dat zij lid werd van de Franciscaanse Lekenorde, toen ze zestien was. Maria had aspiratie om naar het klooster te gaan. Na voltooiing van de MMS wilde ze gaan. Haar ouders weerhielden haar daarvan. Zij ging naar de kweekschool en stond vervolgens nog een jaar voor de klas. Maria: Maar op mijn 21e vond ik het welletjes. Mijn biechtvader raadde mij aan bij de zusters in Wassenaar te gaan kijken. Dat klikte en ik koos voor de Franciscanessen van Oirschot. Klooster Ze is in 1956 ingetreden. In die tijd was er nog een heel strikte scheiding tussen het klooster en de buitenwereld, gevisualiseerd door tralies en door de muren, die rondom het klooster opgetrokken waren. Gezien de aantrekkingskracht van de diepere laag had Maria nog lang getwijfeld of ze Claris zou worden. Maar vanwege de contemplatieve traditie van de Penitenten- Recollectinen van Oirschot, zoals haar instituut tot midden jaren zestig van de vorige eeuw officieel luidde, was dit voor Maria een goede mengvorm. Er werd veel gebeden (in totaal circa vier uur dagelijks) en het volledige koorgebed werd nog gereciteerd. Een heikel punt in die eerste jaren was destijds de kwestie van het contact met de familie. Maria’s vader bleek ernstig ziek – een hersentumor – en haar werd de keus voorgelegd om eenmalig bij het ziekbed of bij de begrafenis aanwezig te zijn. Maria: Vóór Kerst 1961 konden we voor het laatst op bezoek. Hij was heel ziek, maar overleed pas vijf maanden later. Na een indrukwekkende retraite ter voorbereiding op haar definitieve Ja tegen het religieuze leven beleefde Maria in het voorjaar van 1962 een krankzinnige week. Haar jongste zus trouwde op 1 mei, twee dagen erna deed Maria eeuwige professie en weer twee dagen later stierf haar vader. De snelle opeenvolging van emotionele gebeurtenissen kreeg zijn weerslag toen Maria weer in Valkenswaard voor de klas stond en de meeste kinderen niet meer zag. Daarna zijn de veranderingen vrij snel gegaan. In 1965 verdwenen de tralies en in 1966 werd het vernieuwingskapittel gehouden met als gevolg meer vrijheid inzake de kleding en het gemeenschapsleven. Tijdens dit kapittel werd voor het eerst volmondig beaamd dat de Franciscanessen van Oirschot inmiddels waren uitgegroeid tot een actieve congregatie. Maria
2
verhuisde in 1965 van Brabant naar het Gelderse Bemmel, waar ze nog een jaar voor de klas heeft gestaan, terwijl ze zich voorbereidde voor een colloquium doctum. Maria was namelijk uitgenodigd om Duits te gaan studeren in Nijmegen, hetgeen haar zeker sterk heeft beïnvloed. Met het kandidaatsdiploma op zak ging ze in 1969 Duits doceren aan de HAVO-top in Oirschot. ‘Je groeit je rot’ Een voortvloeisel van de vernieuwingen was echter ook het voorstel om een enquête te houden om de behoeften te inventariseren. Naast de klassieke werken van de zusters, het onderwijs en de bejaardenzorg, werd gezocht naar andere invullingen. Maria: We openden twee hospitia in het noorden en in Zaltbommel voor gemarginaliseerden. En samen met anderen zetten we een epilepsiecentrum voor vrouwen op in Heeze. Daar was aanvankelijk het probleem dat er vooraf geen goede selectie van patienten had plaatsgevonden. Zodoende liepen verzorgenden regelmatig in de bossen naar patienten te zoeken. De communiteit van Kempenhaeghe in Heeze had in 1968 door het vertrek van zes zusters een flinke knauw gekregen. Er waren indertijd veel spanningen tussen zusters voor wie de veranderingen niet snel genoeg konden gaan en een groep die meer voelde voor de weg van de geleidelijkheid. Maria zelf behoorde tot een groep van tien zusters, die positief gereageerd had op een enquête. Onder leiding van Wim Vrolijks ofm zijn ze met elkaar in gesprek gegaan. Na oriënterende gesprekken bleven zes zusters over, tussen 28 en 35 jaar en zij besloten om in Rotterdam een leefgroep te stichten. Dat was een grote overgang. Een zekere spanning was namelijk bij voorbaat al gegeven doordat twee van de zes zusters nog in het traditionele noviciaat waren gevormd en van daaruit een andere godsbeleving en kerkvisie hadden ontwikkeld dan hun medezusters die tot de jongste generatie behoorden. In de zomer van 1971 betrokken de zes zusters een bovenwoning drie hoog, in het zogeheten Oude Westen, een volkswijk met een zeer heterogene bevolkingssamenstelling. Zij deelden de voordeur en een gedeelte van de trap met benedenburen en moesten wennen – gewend als zij waren aan kloosterlijke stilte in huis – aan alle geluiden binnen en buiten. Dat was ook wat zij zochten. Ieder van hen had werk gevonden, in de verpleging, in het onderwijs, in de bejaardenzorg en het maatschappelijk werk. Maria was verbonden aan het Franciscus college. Maria: Al met al was het een hele boeiende, maar soms ook moeizame tijd. Wij wilden daar als kleine commune leven, alles aan elkaar vertellen, experimenteren, nieuwe gebedsvormen ontwikkelen. De grootste spanning ontstond vanuit het idee dat alles moest kunnen. De persoonlijke relaties van enkele zusters met mensen buiten de leefgroep trokken een zware wissel op het geheel. Vanuit de Franciscaanse Samenwerking werd juist in die periode veel aandacht besteed aan dergelijke vriendschapsrelaties. Er werd gesproken en geschreven over de mogelijkheid van een derde weg, naast huwelijk en kloosterleven. Een balans vinden was onmogelijk. Voor alle betrokkenen was de periode rijk aan ervaringen. De titels van veelgelezen boeken uit die tijd ‘Je groeit je rot’ en ‘Wie is van hout?’ (Jan Foudraine) geven dat al aan. Alles moest gezegd kunnen worden. Maar die openheid kon er niet altijd zijn, omdat niet iedereen over alles met de anderen kon of wilde praten. Drie van de zes zusters traden in verschillende fases uit, een vierde verhuisde naar een andere communiteit. De twee zusters die overbleven, Maria en Johanna, verhuisden in 1991 samen naar Tilburg. Bestuur Tussen 1972 en 1978 was Maria bestuurslid en vanaf 1984 algemeen overste van de zusters Franciscanessen. Die eerste termijn als overste pendelde ze nog heen en weer tussen Rotterdam en Oirschot, maar toen ook Johanna in het bestuur kwam verhuisden ze naar een
3
flat met veel allochtone bewoners in Tilburg. Als overste kweet ze zich in die periode van de gebruikelijke taken: het opheffen van communiteiten, het zich terugtrekken uit de werken, het levendig houden van de spiritualiteit en de maatschappelijke oriëntatie met behulp van bezinningscommissies, de permanente vorming. Veel vreugde verschaften haar de intensieve contacten met Braziliaanse medezusters. Maria: Ik wist er aanvankelijk niets van en de zusters met kennis op dit gebied waren er niet meer. In 1987 verwachtten de Braziliaanse zusters, dat ik hun provinciaal kapittel zou openen. Ik was daar niet op voorbereid. Ook in Brazilië waren er in de jaren zestig en zeventig veel uittredingen. Er werden kleinere communiteiten gevormd en het was een tijd van zoeken. Zij zijn zich altijd Penitenten-Recollectinen blijven noemen. Rond de jaren negentig werd de vraag actueel: willen we samen verder en zo ja: hoe dan? De Braziliaanse zusters vonden het belangrijk om verbonden te blijven met de wortels. Er werd in 2001 besloten om het algemeen bestuur naar Brazilië te verplaatsen. Ter voorbereiding op die ingrijpende stap werden bijeenkomsten belegd zodat zusters zich konden uitspreken over dit voorgenomen bestuursbesluit. In Nederland werden op een scherm alle uitspraken geprojecteerd. Dan stond er bijvoorbeeld: “dat kunnen ze toch niet”. Dat was heel confronterend en leverde natuurlijk veel discussie op. Er was een grote mentaliteitsomslag nodig, dat gold zowel hier als in Brazilië. Daar zaten ze met een enorm minderwaardigheidscomplex. De Braziliaanse zusters zijn toen in de voorbereidende gesprekken begeleid door een psychologe en daardoor groeide bij hen de overtuiging: we kunnen het en we willen het. En zodoende werd in 2002 definitief besloten het generalaat naar Belo Horizonte in Brazilië te verplaatsen en kwam er een einde aan het lange overste-schap van Maria. Ze is er op een natuurlijke wijze naar toe gegroeid en straalt wanneer ze vertelt over de inspirerende ontmoetingen met Braziliaanse medezusters tijdens het eerste generaal kapittel in Brazilië. Ten behoeve van haar instituut vervult ze nog steeds een aantal taken. Zo is ze is lid van de financiële commissie en van het bestuur van Amalia van Solms (het kloosterverzorgingshuis). Samen met Johanna vervult zij mantelzorgtaken, met name in de vorm van het bezoeken van zusters in het ziekenhuis in Tilburg. Het is in deze kringen een bekend verschijnsel dat bekwame personen al voordat hun bestuurstermijn voorbij is gespot worden voor andere functies. Ook Maria liet zich vinden. Op uitnodiging van zr Bets Verbakel van de Hoogstsraat-communiteit in Eindhoven werd Maria actief betrokken bij vluchtelingen in NRV-verband (Netwerk Religieuzen voor Vluchtelingen). En sinds vorig jaar heeft ze zr Liduine Houtsma opgevolgd als voorzitster van de Commissie Vrouwencontacten. Haar betrokkenheid bij vrouwenzaken dateert uit haar Rotterdamse periode. Ze bewaart onaangename herinneringen aan een bijeenkomst in Noordwijkerhout onder voorzitterschap van Bisschop Bär. Tot driemaal heeft ze daar geprobeerd duidelijk te maken, dat vrouwen ernaar verlangden een structurele rol in de kerk te vervullen, maar er was geen doorkomen aan. Ze vond het een zeer frustrerende ervaring en zij ging daarna veel meer feministische literatuur gaan lezen. Maria: En nog steeds is de positie van vrouwen in de kerk abominabel. Maria houdt van lezen, de laatste tijd geniet ze er van om op die manier te kunnen snuffelen aan andere culturen en andere tijden, zoals het tijdperk van de slavernij. Ze naait ook graag haar eigen kleren en is dol op wandelen en fietsen. Ze geniet van de gespreksgroep van haar (ex-)medezusters, die al 25 jaar bijeenkomt. Maria: Er is een enorme openheid gegroeid in die groep. Ieder heeft haar eigen weg gevolgd en de angst om uitzonderlijk te zijn is weggevallen. Die vrouwen hebben hun eigen kracht mogen ontdekken. Je bent iets, je kunt iets. Dat is geweldig. Haar trouwe metgezel Franciscus laat ook niet af haar te bemoedigen. Zeer betekenisvol zijn voor haar diens uitspraken: Mensen in broosheid dragen zoals je zelf gedragen zou willen
4
worden. Alles is je gegeven, niets is van jou. Je hoeft niets te verzamelen. En in een brief aan broeder Leo: je kunt je eigen weg gaan, maar je mag ook terugkomen. Wie ben ik eigenlijk dat ik uitmaak wat goed is voor jou?, is een gedachte die haar tijdens haar bestuursperiode steeds heeft bezig gehouden. WvdV
In een apart blokje Anders dan de meeste actieve zustercongregaties in Nederland zijn de Franciscanessen van Oirschot contemplatief in oorsprong, wezen en oriëntatie. Die contemplatieve traditie hebben zij altijd bewaard, ook toen zij zich na 1840 toe gingen leggen op onderwijs en bejaardenzorg. Kenmerkend voor deze gemeenschap is dat zij vrouwen heeft aangetrokken met een duidelijke hang naar het actieve apostolaat en vrouwen die juist naar een slotklooster wilden. Ieder van hen heeft de spanning tussen actie en contemplatie, ingebakken in de traditie en de geschiedenis van de congregatie, op eigen wijze beleefd. Die verschillen in beleving en de invloed daarvan op de kloostergemeenschap worden in deze studie onderzocht.
Aanbevolen voor wie méér wil weten: Marit Monteiro. Vroomheid in Veelvoud. Geschiedenis van de Franciscanessen van Oirschot 1797 – 1997. ISBN 90-6550-096-0
Miranda: eventueel hier de bestuurswisselingen
5
Van mensen die opstaan en verdergaan1 Dit jaar verlaten de fraters van het St.-Gregoriushuis te Utrecht hun Moederhuis. Deze grote stap is voldoende reden om stil te staan bij hun bewogen geschiedenis. Het begin In 1873 stichtte de toenmalige aartsbisschop van Utrecht, mgr. Andreas Schaepman, de Congregatie van de Fraters van Onze Lieve Vrouw van het H.Hart, beter bekend als de Fraters van Utrecht. Na hun eerste vormingsjaar (noviciaat) te Tilburg in het Moederhuis van de Fraters van Tilburg arriveren in 1873 de eerste drie leden van de nieuwe congregatie in Utrecht. Zij betrekken een huis van het bisdom aan de Ganzenmarkt, het eerste St.Gregoriushuis. Na de bezichtiging van het huis en de inzegening is er een uur recreatie. Dan het avondgebed, waarna de fraters naar hun ‘cellen’ gaan van waaruit zij door de slechtsluitende dakpannen de sterren zien. Ook zal de bolle en harde strozak hun slaap niet bevorderd hebben. Dit is het simpele begin van de congregatie. Lang hebben de fraters niet aan de Ganzenmarkt gewoond. Het bisdom bezat een huis aan de Nieuwegracht en dat werd in 1875 het nieuwe onderkomen. Later werden er nog andere panden, onder andere in de Herenstraat aangekocht. Vanaf het begin was de aandacht gericht op de opleiding van opvoeders en onderwijzers. Maar niet alle kandidaten werden onderwijzer. We kennen in onze kringen de frater-kok, de portier, schoenmaker, elektricien, kleermaker, de administrateur, timmerman en schilder, bakker en typograaf, de agrariër, de jeugd- en groepsleider en nog vele anderen die door hun werk in de huizen, de internaten en als leraar op de technische scholen een onmisbare bijdrage leverden aan het werk van de congregatie. De fraters waren gewilde leerkrachten voor velerlei typen van onderwijs. Ze stonden niet enkel in het midden van het land voor de klas, maar ook in uithoeken zoals Lichtenvoorde, Emmen, Winschoten, Groningen, Klazinaveen, Nieuwe- en Oude-Pekela. Diverse fraters ontwikkelden onderwijsmethoden. Bekend waren de bijbelplaten van ‘Bellarminus’ en diens leesboekjes voor de jeugd: Prinsje Roland, Glupo, de boze kabouter, Klisklasklepelklontje, etc. Ook in het Jeugdwerk waren de fraters vertegenwoordigd. Veel oud-leden van die clubs herinneren zich nog vol huiver de zomerkampen met de nachtelijke wandelingen door het ‘Slangenbos’. De drukkerij In de beginjaren was de materiële situatie van de Fraters van Utrecht verre van rooskleurig. Met verlof van de aartsbisschop werden er bedeltochten georganiseerd. Het stichten van een drukkerij was in eerste instantie een middel om brood op de plank te krijgen. In een schamel optrekje in de tuin van het St.-Gregoriushuis werd in 1876 begonnen met een handpers en letterkast. De drukkerij is verschillende malen verplaatst om tenslotte in 1947 naar Zeist te verhuizen. De drukkerij heeft ons geen windeieren gelegd. Zo was het aartsbisdom een goede klant. In 1898 kwam er bijvoorbeeld een order voor 18.000 catechismussen en in 1901 een voor 100.000. Ook het alom bekende boekje ´De navolging van Christus´ rolde in grote oplagen van de persen, die zich van handdrukkerij ontwikkelde tot ´Drukkerij en Uitgeverij St.-Gregoriushuis Utrecht´. Ook de onderwijsmethoden van de fraters werden meestal op de eigen drukkerij vervaardigd. Door deze methoden en door andere producten zoals formulieren, klassenlijsten en roosters werd de drukkerij wijd en zijd bekend. 1
Een uitgebreidere versie van dit artikel is verschenen in het maartnummer van Op Tocht, het blad van het aartsbisdom.
6
Indonesië en Kenia Vanaf 1919 kwamen er veel aanvragen van missiebisschoppen voor leerkrachten, merendeels in het toenmalige Nederlands-Indië. Een bisschop schrijft: “In onze missie zijn de onderwijskrachten de eigenlijke missionarissen en ik zou liever vijf of tien onderwijzers hebben dan hetzelfde aantal priesters.’’ In 1928 vertrokken twee kwartiermakers naar ons eerste missiegebied, Malang op Oost-Java. Nu, anno 2005 zijn Indonesische medebroeders werkzaam op scholen en internaten op Java, Sumatra, Flores, Timor en Sumba. In reactie op een oproep van Paus Pius XII in zijn encycliek ‘Fidei Donum’worden er vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw in totaal 37 Nederlandse medebroeders naar Kenia uitgezonden. In de loop der tijd is het werk overgedragen aan Kenianen. Een apart werk echter, dat tot op de dag van vandaag voortgang vindt, is een Centrum voor Straatkinderen in het noorden van Kenia. Hier werkt nog één Nederlandse frater. Door toename van het aantal Indonesische confraters (111 nu, inclusief 14 novicen) konden er sinds kort drie van hen naar Kenia worden uitgezonden. Nederland Een gevolg van het teruglopen van het aantal leden in Nederland - van 418 in de bloeiperiode naar 69 per 1 januari 2005 - was de opheffing van een groot aantal huizen. Momenteel zijn er nog twee min of meer grote communiteiten: in Arnhem en De Bilt. Verder nog twee kleinere in Groningen en Zutphen, terwijl ook een zestal fraters alleen woont. Hoewel het aantal fraters in Nederland gestaag afneemt betekent dat niet dat er niets meer ondernomen wordt. Een religieus raakt immers nooit gepensioneerd. Nu de drukte van het werk is weggevallen, is er meer tijd voor elkaar, voor gebed en bezinning. Meerdere fraters proberen actief te blijven in vrijwilligerswerk. We zijn dus bepaald nog niet werkloos en zullen ons blijven inzetten zolang dat kan. De hoofdzetel Vanaf de oprichting van de congregatie in augustus 1873 tot maart 2004 was de hoofdzetel van de congregatie gevestigd in Nederland, eerst 122 jaar in Utrecht, vervolgens 9 jaar in De Bilt. Nu echter zetelt het Algemeen Bestuur in Malang Indonesië. Na opheffing van de Provincie Kenia enkele jaren geleden resten thans nog de Provincies Indonesië en Nederland. Gezien de ‘inhaalslag’ van de Indonesiërs was het een logische stap van het Algemeen Kapittel 2000 om te besluiten de zetel van het Algemeen Bestuur naar Indonesië te verplaatsen. De Bilt In Zeist stond vroeger de St.-Jozefkweekschool. De school is verkocht, maar het aangrenzende 7 ha grote terrein bleef behouden en daar bevinden zich nu ons verzorgingshuis, het St.-Jozefhuis en het kloosterkerkhof. Op dat kerkhof heeft zich onlangs een grote verandering voorgedaan. De stoffelijke resten van fraters die elders in het land begraven waren zijn overgebracht naar De Bilt. Het oorspronkelijk uit 1975 daterende St-Jozefhuis heeft ook een grote metamorfose ondergaan. Er vond een uitbreiding plaats met twee nieuwe vleugels en een nieuwe kapel. Nu de nieuwbouw gereed is en het St.-Gregoriuscomplex in Utrecht is verkocht zullen de meeste Utrechtse fraters dus binnenkort naar De Bilt gaan. Utrecht, vaarwel! We zullen je niet vergeten. Het was goed om in de Domstad te zijn. Indachtig het refrein uit ons congregatielied zeggen we dan ook: Daarvoor danken wij, daarvoor prijzen wij, de God die in zijn Liefde ons eens geroepen heeft. frater Ton Augustin
7
Zorgen voor een kwalitatief goede oude dag In gesprek met Marie José Ramaekers Intro: Vanaf het begin van de jaren zestig (vorige eeuw) kwamen er geleidelijk leken in dienst van religieuzen om hen bepaalde taken uit handen te nemen. Aanvankelijk ging het daarbij met name om taken in de huishouding en de verzorging, zoals bejaardenverzorgende of kok. Vervolgens kwamen de economisch adviseurs, die besturen terzijde stonden bij het regelen van allerlei materiële aangelegenheden. Met name in de jaren negentig kwam weer een derde type werknemer in dienst van religieuzen op: pastoraal werk(st)ers, coördinatricen en beleidsmedewerk(st)ers. Het gaat hierbij om vertrouwensfuncties, die aan het hart van het religieuze leven raken en speciale eisen stellen aan de relatie werkgever-werknemer. Nadat ze was ‘getipt’ door een wervings- en adviesbureau trad Marie José Ramaekers in het najaar van 2002 in dienst bij de Catechisten als parttime bestuursmedewerkster (24 uur per week). Het sollicitatiegesprek verliep van beide kanten verrassend vlot en positief. Het was voor haar de eerste kennismaking met een totaal nieuwe wereld, die vanaf het begin vertrouwd aanvoelde. Gentle Teaching Marie José Ramaekers (Valkenburg a/d Geul, 1946) heeft vanaf haar zeventiende levensjaar gewerkt. Haar moeder stimuleerde haar tot het leren van een beroep. Haar veertig arbeidzame jaren bracht ze tot dusverre overwegend op twee terreinen door: in het onderwijs en in de zorg voor gehandicapten. Ze begon als lerares en stond zes jaar in Sibbe, een kerkdorp van Valkenburg, voor de klas. In Huize Haarendael te Haaren begon haar loopbaan in de zwakzinnigenzorg. Ze werd er aangesteld als pedagogisch medewerkster. In de avonduren en in de weekends volgde ze bijscholing. In die tijd ging in de gezondheidszorg voor het eerst een agogisch model prevaleren boven een medisch model. Het inzicht won veld dat bewoners met bezigheidstherapie beter af waren dan wanneer zij zich verveelden. De motivatie van Marie José om te werken met mensen met een beperking: In het onderwijs had ik het gevoel dat al die kinderen er op de een of andere manier wel zouden komen, de een wat gemakkelijker dan de ander. Dat is wezenlijk anders bij gehandicapten: bij hen moet je aldoor nadenken hoe je ervoor kunt zorgen dat ze leren om bijvoorbeeld een potlood of een schaar te hanteren. Na haar werk in Haarendael kwam ze bij een landelijke onderwijsinstelling, standplaats Tilburg terecht. Daar gaf ze leiding aan de cursuscentra voor Zuid Nederland, met dependances in Nijmegen en Roermond. Zij hield zich bezig met het ontwikkelen van cursussen ten behoeve van werknemers in de dagcentra, gezinsvervangende tehuizen, voor leidinggevenden en therapeuten in de gehandicaptenzorg . Ze is zelf ook nog drie jaar hoofd van een kinderdagverblijf geweest. Aangezien er pioniersbloed door haar aderen stroomt stapte ze na verloop van tijd weer over naar iets nieuws. Ze stond aan de wieg van Gruytveld (in Terheyden) en werkte een tijd lang als manager dagbesteding, hetgeen inhield dat ze alle activiteiten in het kader van arbeid, scholing, beweging, fysiotherapie, logopedie, paardrijden en boerderij coördineerde. Ze had de leiding bij de totstandkoming van een nieuwe instelling in het land van Heusden en Altena (Rietveld in Sleeuwijk). De laatste jaren voordat zij de sprong waagde naar de Catechisten, was zij strijdbaar en actief in het behartigen van de belangen van mensen met een beperking. Marie José: Het opkomen voor mensen heeft bij mij steeds voorop gestaan. Wat kan ik er aan bijdragen dat mensen een beter leven krijgen?
8
Begin jaren negentig maakte de methodiek van Gentle Teaching zijn opwachting binnen de Nederlandse gezondheidszorg. De methode gaat uit van de elementaire behoefte van ieder mens, dus ook van mensen met een handicap, om een veilige en liefdevolle relatie met anderen in de naaste omgeving te ervaren. Gentle Teaching is begin jaren tachtig van de vorige eeuw in de VS ontwikkeld door John Mcgee. Op basis van persoonlijke ervaringen tijdens zijn jeugd en later tijdens het werken in sloppenwijken in Brazilië heeft Mcgee ervaren dat het hebben van een hechte en onvoorwaardelijke relatie voor ieder mens van ‘levensbelang’ is. Marie José raakte sterk geïnspireerd door John McGee en diens methode, bedoeld om mensen met een gedragsstoornis een menswaardiger bestaan te bieden. Marie José: Hoe slecht iemand er ook aan toe is: zoek naar de vonk en win iemands vertrouwen. Daar hebben we bij agressieve, angstige, eenzame mensen met een contactstoornis en bij anders-sociale mensen met een beperking veel resultaat mee geboekt. Voor ieder mens is een zinvol toekomstperspectief van levensbelang. Daarom moeten hulpverleners zich afvragen wat zij kunnen doen om mensen zich veilig te laten voelen om van daaruit perspectief te ontwikkelen. Hoe wil je dat mensen met jou omgaan?Welk mensbeeld heb je zelf? In feite spelen die vragen overal een rol, ook in deze gemeenschap van de ouderwordende Catechisten. Op een andere manier, maar toch met duidelijke raakvlakken, kom ik hier dezelfde dingen tegen. Men is kwetsbaar en daarom is het van belang om veel tijd te investeren in het opbouwen van een vertrouwensrelatie. Ondersteuning van het bestuur De Catechisten hadden geen ervaring met de functie van bestuursmedewerkster. Hoe begin je dan in een functie die er voorheen niet was? MarieJosé: Ik heb eerst uitgezocht hoe de organisatie in elkaar zit, want je hebt naast de Vereniging van Catechisten, de Pius Xstichting, de stichtingPius X huisvesting en woonzorgcentrum Valkenhove. Ik heb een organisatieplaatje gemaakt, waaruit blijkt waar de cirkels elkaar overlappen. Communicatie is natuurlijk heel wezenlijk. Op alle communicatielijnen heb ik voor mezelf werkoverleg gezet. Regulier werkoverleg is er met Bets (voorzitter van het bestuur), met Do (de gedelegeerde voor Valkenhove, voor de fusie) , met Cor (de penningmeester) en met de voorzitter van de Pius X Stichting. Voorheen deden de Catechisten alles zelf, maar inmiddels zijn er ook enkele externe bestuursleden aangesteld voor de Pius X Stichting. Ik beheer weliswaar de agenda’s voor de Vereniging en de Pius X Stichting, ik maak de jaarplanning, maar ik doe niets op eigen houtje. Er wordt geen enkel document door mij ondertekend. Vanwege de vervlechting van levenssferen – het wonen, werken, leven en dienen – zoeken we steeds naar een evenwicht tussen vergadertafel en keukentafel. Ook het minder formele overleg aan de keukentafel vind ik heel wezenlijk en het is zeker niet ondergeschikt aan hetgeen in vergaderingen besproken wordt. In het begin was ik op mijn werkplek, terwijl ik nog geen concrete taken had. Toen ben ik begonnen met het luisteren naar de levensverhalen van Catechisten. Daar heb ik ontzettend veel van geleerd. Er zijn op dit moment 47 Catechisten; de jongste is 75, de oudste wordt binnenkort 100. In elke kamer wordt hier iets zichtbaar van het verleden: aan de muren prijkt het portret van de stichter Mgr.Frencken en er zijn talloze afbeeldingen van Bouvigne, dat decennialang het centrum was van de activiteiten van de Catechisten. De Catechisten zijn heel realistisch en nuchter in hun denken. Het zijn ook veelal schatten van mensen, wat niet wegneemt dat het me veel moeite heeft gekost om te leren geduldig en kalm te zijn. Taken Marie José beseft heel goed dat ze een kernrol vervult, dat bij haar alle lijntjes samenkomen. Soms ziet ze zichzelf daardoor als een jongleur, die probeert alle bordjes tegelijk in de lucht te houden. Met de coördinatrice in het verzorgingshuis Valkenhove onderhoudt ze goed contact. Het is belangrijk elkaar over en weer goed te informeren en om in de ander een sparring
9
partner te hebben. Aangezien de coördinatrice nog niet zo lang in dienst is, zal een en ander zich nog verder ontwikkelen. Marie José is verantwoordelijk voor de samenstelling en voorbereiding van de bestuursagenda’s en vergaderstukken, de voortgang en uitvoering van de afspraken en besluiten. Waar nodig adviseert en signaleert zij. Zij geeft leiding aan de bureau- en huismedewerkers, voert functioneringsgesprekken en is betrokken bij werving en selectie van nieuwe personeelsleden. Zij maakt en bewaakt de planning rondom besprekingen, is verantwoordelijk voor de begroting en de jaarrekening, voor het aanleveren van gegevens en de bewaking van het budget. Zij is ook betrokken bij de organisatie van activiteiten en feesten, bereidt mede het kapittel voor en neemt deel aan commissies en werkgroepen. Zij ziet toe op onderhoud en renovatie van gebouwen, inventaris en de tuin. En last but not least woont ze gebedsvieringen bij, omdat ze meer wil thuisraken in de leefwereld van religieuzen, hen wil leren kennen in wat hen ten diepste beweegt. Marie José: Ik ga niet op de stoel van een ander zitten. Ik wil weten wat mensen beweegt en ik zoek de wederkerigheid. Ze streeft naar een kwalitatief goede oude dag voor ‘haar’ Catechisten en daarbij heeft ze ervaren dat het lastig is dat religieuzen als zorgvragers èn als zorgaanbieders optreden. Marie José: In de wereld van religieuzen vindt men het moeilijk wanneer er verschillende belangen zijn. Het harmonie-model is soms zo dwingend en dominant, dat men het heel onaangenaam vindt om kritisch en zakelijk de afwegingen te maken. Marie José ziet het als een belangrijk deel van haar taken om er ervoor te zorgen dat de Catechisten goed geïnformeerd zijn. Voorheen deden de Catechisten alles zelf, terwijl thans de meeste taken door betaald personeel worden verricht. Valkenhove is een lokatie van Zuiderhout geworden, omdat men vreesde als klein tehuis niet de adequate zorg te kunnen bieden. Er was angst om als kleinschalige instelling tenonder te gaan. Marie José is een fervent tegenstandster van de grootschaligheid in de zorg en het onderwijs. Marie José: De menselijke maat vraagt om mensen, die met hoofd, hart en handen werken; mensen willen gekend worden. Ik mis in grote instellingen vaak de dienstverlening, de service-gerichtheid, de mensen met een visie, met passie. Wie voelt zich nog verantwoordelijk in zo’n grote kolos? Managers zijn brengers van regels en protocollen. Indien ze worden aangesproken verwijzen ze bij voorkeur naar de vastgelegde regels en protocollen, ofwel naar degenen die hiërarchisch boven hen komen. En dat terwijl organisatiemodellen feitelijk slechts het sluitstuk zijn ter ondersteuning. Regels en voorschriften komen pas aan de orde wanneer mensen vanuit zichzelf niet meer weten hoe het moet. Als mensen daarin geschoold worden en gewoon verantwoordelijkheid mogen dragen dan blijkt dat ze hun werk heel goed kunnen doen. Ook medewerkers hebben perspectief nodig. Marie José is geboeid door wat niet in protocollen gevangen kan worden, door wat het dagelijks leven zijn glans verleent, door de discrepantie tussen wens en werkelijkheid. Ze waardeert wat zich rond de keukentafel afspeelt en weet uit eigen ervaring dat het laten vieren van de touwtjes geen zwakte is maar een kracht. In principe heeft eenieder recht op haar respect en vertrouwen. Dàt is hoe zij zelf bejegend wil worden en hoe zij op haar beurt anderen hoopt te motiveren. Voorts raakt zij geïnspireerd door de natuur, de wisseling van de seizoenen. Ze maakt graag lange wandeltochten met vriendinnen en weerstaat zelden de verleiding om een kaarsje op te steken in een van de kapelletjes onderweg. WvdV Voor meer informatie over gentleteaching-methodiek zie http://www.gentleteaching.nl
10
Invoegen: Bestuurswisselingen Vrede & Gerechtigheid Miranda: hier graag het logo van de werkgroep ONT-MOET-EN Op 17 maart was de achttiende en laatste landdag georganiseerd door de werkgroep Religieuzen voor Gezondheidszorg nú. Er namen circa tachtig zusters aan deel. Unaniem hebben de contactpersonen en de werkgroepleden het besluit genomen de werkgroep op te heffen. Veel onderwerpen zijn behandeld en hebben hun vruchten afgeworpen. Het is goed zo. Het was een dag waarop men afscheid nam van een bepaalde wijze van inzet voor de gezondheidszorg en een dag waarop afscheid genomen werd van elkaar in dit verband. In de ochtend blikten enkele zusters terug op de werkzaamheden van de werkgroep en de contactpersonen. Daarbij bleek dat de onderwerpen die behandeld werden op de landdagen navolging hebben gekregen in de congregaties. De werkgroep heeft veel op de rails gezet, dat door de contactpersonen in de eigen instituten besproken is. Zo is bijvoorbeeld de wilsverklaring is in veel religieuze instituten ingevoerd. Deze dag waren de oud-voorzitsters van de werkgroep uitgenodigd. Elk van hen zorgde voor een eigen aandachtsveld. Ook al is met deze landdag een periode afgesloten, het was een bemoedigende dag. De inleiding die Tjeu Timmermans o.carm. ’s middags hield was toekomstgericht: De lamp brandend houden betekent dat u uw bewogenheid om God moet vasthouden. Dat u die moet delen op uw eigen wijze en eerbiedige manier met allen die u ontmoet, of dat nu de dokter is, de zusters in uw communiteit, de verpleger of verpleegster die komt, of de familie die op bezoek is. Om het delen van uw bewogenheid daar gaat het immers meer en meer om. Het is uw roeping vervullen op het moment dat u daar de tijd voor hebt en de mogelijkheid om er ook aan dacht aan te geven. De lamp brandend houden betekent dat u zich bewust blijft dat uw ervaring niet weg mag en ook niet weg kan. De ervaring zit in uw lijf, in uw handen en in uw hart. Die ervaring moet u delen op een heel gewone manier. Door aan de orde te stellen hoe belangrijk het is menswaardig te zijn. De lamp brandend houden betekent dat u de bewogenheid van uw stichteressen in uw eigen leven vorm hebt gegeven en dat u op uw eigen wijze pionierswerk hebt gedaan in deze gecompliceerde samenleving. Ik meen dat u dan allang in de toekomst bent beland omdat onze kerk en onze samenleving behoefte hebben aan mensen die vanuit een bewogenheid om God en een bewogenheid om mensen in het leven staan. De verzakelijking van onze samenleving, de marktwerking van onze zorg, de secularisering van de kerk betekenen niet dat niet talloze mensen op zoek zijn naar een thuis, een religieus thuis, ook een thuis waarin menselijkheid en bewogenheid aan de orde kunnen komen. Waar gesproken kan worden over bezieling; waar gesproken kan worden over geloven; waar gesproken kan worden over de bewogenheid om God en de bewogenheid om mensen. 2 2
Zie voor de volledige tekst van deze inleiding: http://www.knr.nl onder de menuknop Publicaties
11
Alle 18 keer zijn de deelnemers aan de landdagen gastvrij onthaald bij de zusters van St. Jozef in Amersfoort. Dit werd mogelijk gemaakt door zuster Ria Verwaaijen die vanaf het allereerste begin lid is geweest van de werkgroep. Dit gold ook voor de bijeenkomsten van de contactpersonen die bij de Medische Missiezusters in Utrecht altijd een gastvrij onthaal vonden. Alle bijdragen aan deze laatste landdag worden gebundeld in een boekje dat te bestellen is bij het secretariaat van het Werkverband Religieuzen voor Gerechtigheid en Vrede, T: 030 – 2316666 (maandag- en donderdagochtend) of email:
[email protected] . De deelnemers aan de laatste landdag krijgen het vanzelfsprekend toegestuurd.
Een inspirerend initiatief van Engelse religieuzen De Commissie Vredesvraagstukken ontving van een bevriende religieuze een bericht over een actie in Engeland voor vrede en gerechtigheid, waaraan veel religieuzen deelnamen. Om te beginnen zijn er een aantal milleniumdoelen vastgesteld. Concreet wordt er naar gestreefd om in 2015 op de volgende fronten voortgang geboekt te hebben: minder armoede, meer onderwijs voor kinderen, meer empowerment voor vrouwen, minder kindersterfte, verbetering van gezondheid van zwangere vrouwen, afname van malaria/HIV en AIDS en strijd tegen milieuafbraak In juli 2005 komen de acht rijkste economische machten in Edinburgh bijeen onder voorzitterschap van Engeland. Pat Rob, een religieuze, deed in 2004 het voorstel om vanuit de wereld van de religieuzen parlementsleden te benaderen om aan te dringen op maatregelen in verband met de milleniumdoelen. Daarmee zouden zij trouw zijn aan hun geschiedenis. Het voorstel werd overgenomen door Justitia et Pax., door de Engelse conferentie van religieuzen en door Cafod ( katholiek fonds voor overzeese ontwikkeling) Het hield concreet in met zoveel mogelijk religieuzen naar het parlement te gaan om parlementsleden te benaderen op 18 mei.2005.Cafod nam de organisatie op zich. De actie werd een groot succes. Twaalfhonderd religieuzen uit heel Engeland namen deel; dat is één op de zes religieuzen. Vraag: Behoort zo’n inspirerende actie ook voor religieuzen in Nederland tot de mogelijkheden? Kunnen wij ook samen met bondgenoten onze parlementsleden benaderen? Voor meer informatie: http://www.cafod.org.uk/get_involved/campaigning/make_poverty_history De Commissie Vredesvraagstukken houdt zich aanbevolen voor suggesties! Varia / korte berichten Aangeboden: Interim-voorziening (tijdelijke huisvesting) woonunits Betreft: 12 units opp. 7 x 5 mtr o slaapkamer 2½ x 3 mtr o natte cel 2 x 2 mtr o keukenblok
12
-
Technische ruimte Berging Rolstoeltoilet Kantoor 7 x 3½ mtr
Beschikbaar vanaf heden. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen met: Mevrouw M.M. Noom, Klooster Alverna te Aerdenhout, T: 023 – 5211257 Secretariaatsruimte gezocht De Nederlandse Provincie van de Ongeschoeide Karmelieten is op zoek naar een ruimte van ongeveer 35 m2 voor haar secretariaat en archief. Mogelijke plaatsen kunnen zijn Utrecht, Leiden, Haarlem of Den Bosch. Goede bereikbaarheid vanaf het station is gewenst. Voor nadere informatie kan contact worden opgenomen met Ad Smits ocd T: 0416- 311215 Big Brother in het klooster De BBC heeft dit voorjaar weer gescoord met reality-tv. Gemiddeld keken 2,5 miljoen Britten naar The Monastery. In dit programma doen vijf niet-katholieke mannen een veertigdaagse retraite in een klooster in het Engelse Sussex. De serie speelt zich af in Worth Abbey in Sussex, een benedictijnse communiteit bestaande uit 23 monniken. Het doel: een intensieve kennismaking met de kloosterregel van Sint Benedictus (480-547) als inspiratiebron voor een zinvol leven in deze tijd. De deelnemers waren: Tony, een atheïst werkzaam in de seksindustrie; Gary, een Noord-Ierse ex-gedetineerde; Nick, een specialist in boeddhisme die zijn anglicaanse wortels aan het herontdekken is; Anthony, een materialistische vrijgezel; Peter, een zinzoekende dichter. Ieder van hen had een persoonlijke mentor. Het moeizame proces dat de mannen doormaken stond onder supervisie van pater Christopher Jamison, abt van Worth Abbey. Tegenlicht Uitzending: zondag 12 juni 2005, 21.00 uur, Net 3, VPRO Help ons het draagvlak in de samenleving te versterken in plaats van verpleeghuizen door verscherpt toezicht en verwijten tot instituten van verdriet en ellende te maken, schreef Van Kempen, directeur van het Hoogeveense verpleeghuis Weidesteyn aan staatssecretaris Ross van VWS. Tegenlicht volgt de manmoedige pogingen van Van Kempen om zijn verpleeghuis op verantwoorde wijze draaiende te houden. Van Kempen en zijn collega’s voelen zich in de steek gelaten door de politiek, waar zij helemaal niets meer van verwachten. En dus houden ze de kiezen op elkaar, snijden nu eens hier en dan eens daar, gaan in zee met lager opgeleid en dus goedkoper personeel, soebatten met het zorgkantoor over het budget en delen schouderklopjes aan de vrijwilligers uit in de hoop dat ze niet weglopen. De overheid heeft gekozen voor de meest magere zorg die maar mogelijk is, en de samenleving gaat ermee akkoord. Een overheid die oude zieke mensen als kostenpost beschouwt kan niet inzien dat meer geld tot een beter resultaat leidt. Betrokkenheid, beroepstrots en veerkracht maken dat het allemaal nog nèt goed gaat. 13
De gefilmde ontmoetingen van de bewoners van het verpleeghuis maken duidelijk waar het ook alweer om te doen is: terechte zorg voor mensen die waardevol waren en het ook nu nog zijn. Oude mensen bij wie het licht nog niet gedoofd is: vrolijk, wijs, ontroerend, doorleefd. Het zijn, in alle eenvoud, de momenten die laten zien waar Van Kempen en zijn mensen het voor doen en waarmee hij een beroep doet op de beschaving van de Haagse bestuurders. Aan het bed Uitzending: zondag 19 juni, ca. 21.00 – 00.00 uur, Nederland 3 De zorg is een belangrijk maatschappelijk thema en op 19 juni focust de VPRO drie uur lang op het hart en het hoofd van mensen die ‘aan het bed’ werken. Verpleegkundigen, huisartsen, specialisten, verzorgers en psychiaters (m/v) spreken vrijuit over ethiek, persoonlijke dilemma’s, ambities en frustraties. Ervaren journalisten luisterden overal in het land naar persoonlijke verhalen van verplegers, huisartsen, psychiaters en ander verzorgend personeel. Zo ontstaat een rijk geschakeerd beeld van de problematiek. De gevolgen van de marktwerking, de complexiteit van het managen van de zorg, de toegenomen mondigheid van de patiënt, de immer groeiende vraag om zorg, de dilemma’s die spelen bij de selectie van patiënten en de werkdruk, het passeert allemaal de revue. Net als de praktische uitwerking daarvan op de idealen en ambities van de verzorger die voortdurend botsen met de beperkte mogelijkheden. En natuurlijk hun hoop en hopeloosheid en de lichamelijke en geestelijke belasting. Aan het bed beoogt de positie van de zorg in Nederland in kaart te brengen. Hoe maatschappelijke veranderingen doorklinken in de zorginstellingen. Maar vooral hoe de mensen met de handen aan het bed hun dagelijkse praktijk ervaren. Daarmee schetst Aan het Bed een sterk persoonlijke ‘stand van de zorg’ in Nederland. “…. En een droom die doorgaat” Dit is de titel van een voorstelling, die stilstaat bij de vraag van veel religieuzen: hoe gaat het na mij verder met het religieuze leven in Nederland? De voorstelling is speciaal voor hen gemaakt. Decennia geleden stapten religieuzen met idealen en dromen het kloosterleven in of trokken de wereld in als missionaris. Die vanzelfsprekendheid is verdwenen. Maar betekent dat ook dat daarmee die idealen en dromen verdwijnen? Stan Fritschy, schrijver en acteur van deze voorstelling wil hiermee ouder wordende religieuzen een hart onder de riem steken. De voorstelling duurt ongeveer anderhalf uur (exclusief pauze) en kan in elke zaal plaatsvinden. De kosten voor de uitvoering bedragen 650,00 euro all in. Stan Fritschy (1958) is theoloog, verhalenverteller en tekstschrijver en is al meer dan 25 jaar actief betrokken bij het missionaire en diakonale werk van de kerken. Informatie (folder) en reservering: Stan * Tekst & Theater, Ruysdaelstraat 1, 8021 DM Zwolle. T: 038 – 4538450. E:
[email protected] Stichting Kloostertuinen: mensen, knipsels en foto’s gevraagd We dromen nog de oude droom: Een paradijselijke hof met midden in de levensboom en alles open voor Gods lof.
14
(uit: Droomtuin van J.W. Schulte Nordholt in Liederen van het begin, Boekencentrum, 1983) In kloostertuinen kan men een schat aan traditie, beleefd geloof en symboliek aantreffen. De Stichting Kloostertuinen is een jonge stichting die wil proberen zorgvuldig met deze schat om te gaan.. Enerzijds door de bestaande kennis over kloostertuinen en aanverwant religieus groen te bundelen. Anderzijds wil zij, samen met mensen uit de praktijk, de expertise en ervaringen verzamelen opdat deze kennis niet verloren gaat en doorgegeven kan worden aan nieuwe generaties. Met name wil zij aandacht schenken aan een spiritualiteit van omgaan met de aarde vanuit de christelijke traditie. De tuin als beeld van een aarde waarin God een plaats heeft. Een tuin als bron van voedsel voor lichaam en geest. Een tuin als laagste drempel voor de kerk. Een plek om te mediteren, tot rust te komen, je te bezinnen en te genieten van de schoonheid. Om dat te realiseren is de Stichting Kloostertuin op zoek naar mensen, met name uit de wereld van de religieuzen, die haar daarbij kunnen helpen. Hopelijk kunnen we dan komen tot de vorming van een steun- en adviesgroep waar besturen van religieuze ordes en congregaties en anderen gebruik van kunnen maken als dat wenselijk is. Ook het organiseren van een jaarlijkse platformdag “Kloostertuinen” kan daaraan bijdragen. Voor kerktuinen wordt reeds een dergelijke dag georganiseerd (zie website www.kerktuinen.nl) De stichting is daarom op zoek naar belangstellenden uit de besturen van religieuze instituten, maar ook mensen uit de praktijk. Daarnaast is de Stichting begonnen om gegevens te verzamelen over de vormgeving, beplanting en aanwezige beelden etc. in kloostertuinen. Met bestaand foto-materiaal, knipsels, beschrijvingen of artikelen over hoe de tuin er uitzag of thans uitziet, zouden we zeer geholpen zijn. Als u belangstelling heeft kunt u contact opnemen met: Stichting Kloostertuinen/ mw. drs. Tini Brugge (voorlopig voorzitter), Kapelweg 3, 7218 NJ Almen, T/F: 0575 43 11 33 ; E:
[email protected] Projecten Dokters van de Wereld Het gaat hier om het project "Medisch Document voor mensen zonder geldige verblijfspapieren". Dokters van de Wereld is een internationale NGO, die zich richt op het toegankelijk maken van de gezondheidszorg voor iedereen, zowel in ontwikkelingslanden als hier. In Nederland werd in 1997 vanuit Frankrijk een zelfstandige vereniging opgezet. De bedoeling van dit project is om aan ongedocumenteerde migranten een gezondheidsboekje uit te reiken, waarin naast elementaire persoonlijke gegevens de bloedgroep, inentingen, eventuele medicatie of behandelingen worden aangetekend. Als uitgangspunt wordt het Europees Medisch Paspoort gebruikt, een in Nederland ontworpen boekje in de talen van de EU. Er moeten echter enkele uitbreidingen plaatsvinden, gezien het specifieke karakter van de groep (vooral meer ruimte voor aantekenen van verschillende behandelende artsen). Deze migranten trekken dikwijls van stad naar stad en van land naar land. Daarom zullen enkele extra talen toegevoegd worden. De gezondheidszorg voor ongedocumenteerde migranten is problematisch. Er is het koppelingsfonds dat de kosten van urgente zorg (multi-interpretabel begrip) dekt. Niet alle zorgverleners zijn bereid die weg te gaan: ze zien op tegen de bureaucratie. En veel 15
ongedocumenteerden zijn bang om geregistreerd te worden. Toch is het voor hen en voor hun omgeving van belang dat ze toegang hebben tot de zorg, al was het maar vanwege het besmettingsgevaar. Gezien de trekkende, onzekere bestaanswijze van deze mensen is het voor de behandelaars dikwijls onmogelijk om het medische verleden van de patient te reconstrueren. Toch is dat voor een adequate behandeling van groot belang. Juist omdat ongedocumenteerden dikwijls alleen in urgente situaties bij een arts terechtkomen, is enige informatie over de voorgeschiedenis wezenlijk. Leven in de illegaliteit is een kwetsbaar bestaan wat grote invloed heeft op iemands lichamelijk en geestelijk welzijn. Grote onzekerheid en moeilijke leef- en werkomstandigheden vertalen zich ook vaak in gezondheidsproblemen. Met de invoering van de Koppelingswet in 1998 is het recht op collectieve voorzieningen gekoppeld aan de verblijfsrechtelijke status. Voor mensen zonder geldige verblijfspapieren is het hierdoor onmogelijk geworden om zich te verzekeren tegen onder meer ziektekosten. Deze uitsluitende maatregel heeft ervoor gezorgd dat illegalen onverzekerbaar zijn geworden en dat zij voor zorg geheel afhankelijk zijn van ofwel hun eigen financiële situatie ofwel de welwillendheid van hulpverleners. Op grond van internationale verdragen en met het oog op de volksgezondheid zijn er een aantal uitzonderingen op het 'koppelingsbeginsel' aangebracht. Voor hulpverleners in de eerste lijn is er de mogelijkheid om de gemaakte kosten te verhalen via het Koppelingsfonds wat beheerd wordt door de Stichting Koppeling. Ondanks deze maatregelen blijft de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg voor mensen zonder papieren complex en ongelijkwaardig. De kwaliteit van de gezondheidszorg voor mensen zonder geldige verblijfspapieren wordt negatief beïnvloed door het feit dat er nauwelijks continuïteit is in de geboden zorg. Dit heeft vooral te maken met de mobiliteit van de groep, angst voor registratie, moeilijke leefomstandigheden en gebrek aan financiële middelen. De toegankelijkheid ondervindt belemmering en vertraging (vaak onnodig) doordat er zowel bij de mensen zonder papieren als de hulpverleners onvoldoende kennis is over het recht op zorg, de financieringsmogelijkheden, angst, culturele barrières en overbelasting van de hulpverlener. Specifieke problemen in de gezondheidszorg voor mensen zonder geldige verblijfspapieren zijn daarnaast de (dure en complexe) zorg voor chronisch zieken (waaronder HIV-geïnfecteerden) en het organiseren van bed/bad/brood, moeilijke toegang tot tandartsen en de tweedelijn en financiering van langdurige zorg in de geestelijke gezondheid. Samengevat is de doelstelling van dit project: toegang tot de gezondheidszorg voor mensen zonder geldige verblijfspapieren verbeteren en bijdragen aan de continuïteit van deze zorg. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met het secretariaat van de commissie PIN
16
Bijeenkomsten Identiteitstraining CMC (I): katholiciteit De katholieke missionaire ontwikkelingsorganisatie in Nederland. Zo typeerde CMC zich enkele jaren geleden. Drie woorden waar je in de hedendaagse samenleving niet gemakkelijk mee uit de voeten kunt. Toch houdt CMC eraan vast, in de overtuiging dat het waardevol is om je ervoor in te zetten. Je moet dan wel je medewerkers iets in handen geven om met dit verhaal vol overtuiging tegen de stroom in te blijven roeien. Vandaar dat het CMBR-secretariaat werd ingeschakeld om te helpen bij een identiteitstraining. Deze training, bestemd voor alle CMC-medewerkers, loopt dit voorjaar en heeft ten doel het onderlinge gesprek over die identiteit te bevorderen. De opbouw van de training gaat uit van de drieslag in de identiteit: missie, katholiek, ontwikkeling. Het gesprek over ontwikkeling moet nog plaatsvinden, die over missie en katholiciteit zijn al geweest. Het enthousiasme blijkt groot en veel medewerkers willen na afloop verder. Missie is voor CMC-ers een begrip dat enerzijds heel vertrouwd is en anderzijds tamelijk moeilijk ligt. Er bestaat geen simpele éénregelige kreet om aan te duiden wat CMC met missie bedoelt. Wanneer je echter van concrete missionarissen uitgaat, weten veel CMC-ers precies aan te geven wat hen zo aanspreekt: betrokkenheid, trouw, opkomen voor de armen, ergens voor staan en meer van dat soort zaken. Daar willen CMC-ers graag hun ondersteuning aan geven. Het gesprek over katholiciteit was erg boeiend, ook voor de organisatoren. Nu de stofwolken van de ontkerkelijking zo langzaamaan lijken te zijn neergedaald, wordt duidelijk dat het katholiek-zijn van een instelling een heel andere betekenis heeft gekregen dan in de tijd van de verzuiling. Zo zijn katholieken veel meer na gaan denken over hun geloof. Er is veel meer oecumenische openheid. Maar er is ook de neiging om het katholiek-zijn sterker te profileren, terwijl het vroeger meer een vanzelfsprekendheid was. Bij dat profileren lijkt dan soms de eis te horen dat de individuele medewerkers allemaal katholiek zijn of minstens de identiteit van de instelling uitdragen. Daar ligt een valkuil. De theoloog Erik Borgman, die CMC een spiegel voorhield over de katholieke identiteit, stelde dat deze identiteit al gegeven is met het hele netwerk waar CMC deel van uitmaakt. Dat netwerk moeten we niet verstaan als een geheel van vrijblijvende contacten, maar als een duurzame verbondenheid. Het katholieke karakter ontwikkelt zich voortdurend in dialoog met partners in dat netwerk. Het feit dat er in Nederland maar een heel kleine achterban is, betekent dat CMC die voor zichzelf moet vormen. CMC moet mensen informeren en uitdragen waar het voor staat. In een kerk waarin herevangelisatie zo langzamerhand de eerste missionaire prioriteit lijkt te worden, moeten organisaties zoals CMC een ander geluid laten horen. De laatste bijeenkomst uit de serie zal gaan over CMC als ontwikkelingsorganisatie. Opnieuw zal iemand van buiten CMC een spiegel voorhouden: wat voor ontwikkelingsorganisatie is CMC eigenlijk en wat is de eigen waarde ervan binnen het gehele bestel? Wordt vervolgd. Tom Boesten secretaris-coördinator CMBR
17
Zevende platformdag (6 april 2005) De zevende platformdag rond toekomst van religieus leven werd gehouden op woensdag 6 april 2005 in het Ontmoetingscentrum van de zusters van Liefde te Tilburg. Onder het motto “Kom delen in de vreugde van je Heer” werd er stil gestaan bij ‘religieus erfgoed delen’: nieuwe initiatieven, bewegingen en vormen die de pretentie hebben het religieuze leven voort te zetten. In de openingsviering, voorbereid door zr Judith Dumont, werd geluisterd naar een gezongen gebed dat roept om de aanwezigheid van de Shekinah. Het oudtestamentische Shekinah staat voor het goddelijk mededogen en de onuitsprekelijke aanwezigheid van Gods inwonende Geest 3. Vervolgens werden drie groepen geïntroduceerd, die nog niet eerder in een Platformbijeenkomst aan bod waren geweest: de Don Boscogroep Nederland, de Communitaire Gemeenschap Oude Zijds 100 en de Gemeenschap De Hooge Berkt. Daarna voerden oudere bekenden het woord over nieuwe ontwikkelingen bij bewegingen en gemeenschappen die vorige keren al aan het woord waren: Willem van Beek over Missie & Jongeren, zr Bets Verbakel en de heer Gerard van de Ven over Emmaus / Hoogstraat-groep Eindhoven en Eric Corsius over Scala. Daarna presenteerde Pierre Humblet het nieuwe onderdeel van de website: een overzicht van groepen, bewegingen en gemeenschappen van leken, die ontstaan zijn rond religieuze instituten4. ’s Middags vonden gesprekken plaats in kleinere groepen en hieronder volgt een beperkte selectie van opmerkingen uit die groepsgesprekken. Voor veel jongere geïnteresseerden en geëngageerden is de kerk als instituut nauwelijks van belang. In het algemeen is er een hunkering naar vormen van gemeenschap. Opgemerkt werd dat participatie op basis van gelijkwaardigheid gemakkelijker is in een kleine gemeenschap dan in een grote abdij. De motivatie van waaruit aansluiting wordt gezocht is niet altijd zo helder. Sommige religieuzen hebben het moeilijk met verlieservaringen, de afhankelijkheid van leken, het verminderen van het aantal. Is er wel voldoende wederkerigheid? Soms zijn er ontmoedigende opmerkingen zoals: ‘Het zal mijn tijd wel duren’. De insteek van omstanders kan variëren van het actief verspreiden van het erfgoed versus het passief consumeren Vragen aan de KNR: Welke criteria zou je kunnen hanteren voor geassocieerden? Kan de KNR iets betekenen voor alle loten aan de stam (dus ook voor de lekenbewegingen)? Een verslag van deze bijeenkomst wordt tezijnertijd toegezonden aan de deelnemers en geplaatst op de KNR-site. De volgende bijeenkomst vindt plaats op 26 oktober 2005. Verlangen beweegt jou! De Werkgroep Kloosterpastoraat Oostelijk Noord-Brabant en Gelderland is een informeel verband van kloosters met verschillende vormen van gastvrijheid. De samenwerkende kloosters behoren tot negen verschillende religieuze instituten.
3
Het Shekinah lied staat op een pas uitgebrachte dubbele CD van Monika Brown. Deze CD met mantras heet 'Quiet my soul" en is verkrijgbaar voor 25 Euro via http://www.emmausproductions.com/ep-site.htm 4 Zie http://www.religieuzen.nl
18
In de Boskapel te Nijmegen werd op 23 april een themadag gehouden, georganiseerd door de Werkgroep. Het motto van deze themadag was ‘Verlangen beweegt jou!’ Waarnaar…? Waarheen…? Op de site http://www.boskapel.nl treft u de teksten van de inleiding van Tjeu Timmermans O.Carm aan en een verslag van de forumdiscussie gemaakt door Rudolf van Dijk O.Carm. Voorts nog een reactie van Louis de Mast, een van de aanwezige jongeren op deze dag. Bijeeenkomst rond concept-beleidsplan KNR 28 april 2005, ’s-Hertogenbosch Op vijf verschillende plaatsen zijn er dit voorjaar regiovergaderingen georganiseerd teneinde hogere oversten in een vroeg stadium te betrekken bij het nieuwe KNR-beleidsplan. Den Bosch was één van die plaatsen. Onderstaand een impressie. Een veertigtal religieuzen was ingegaan op de uitnodiging om naar klooster Marienburg te komen. Daar werd een aantal informatieve vragen beantwoord en een toelichting verstrekt omtrent de status van het voorliggende plan. Het concept-beleidsplan is vooralsnog een compact raamwerk dat op tal van punten in de loop van de komende maanden nader geconcretiseerd zal moeten worden. Daarom is interactie met de leden ook zo belangrijk. In het vorige KNR-beleidsplan lag sterk de nadruk op beheer. In het nieuwe beleidsplan blijkt beheer nog steeds belangrijk te zijn, maar er wordt meer gewezen richting binding en bezieling. Maar over welke bezieling hebben we het dan? In de discussie werd opgemerkt dat men de situering van het Godsgeloof mist, terwijl dat wel gevolgen heeft voor wie je gesprekspartners zijn. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de christelijke traditie. Waar wordt die identiteit beleefd? Dat kan nadrukkelijker. Het staat allemaal net niet in dit plan. Anderen onderstrepen de wenselijkheid om explicieter te zeggen wat religieuzen vinden. Iemand attendeerde op de komst van duizenden jongeren van het Neokatechemunaat naar Limburg. Naar aanleiding daarvan vraagt men zich af: Welke criteria hanteert de KNR bij het afbakenen van wie bij ons horen? Een zuster vindt dat het Mission Statement goed de visie van religieuzen verwoordt. Desondanks vindt ze het moeilijk dat er religieuze bewegingen zijn, die misschien hetzelfde onderschrijven, maar met wie ze toch moeilijk kan communiceren. Zij denkt dan met name aan rechtse bewegingen. Wie zijn we om dat te onderscheiden? In het Evangelie staat al: laat het allemaal maar opgroeien/bloeien. Dat is moeilijk, vooral omdat je bij je eigen achterban ook die verschillen ervaart. Dé KNR bestaat ook al niet. Een religieus zegt blij te zijn met veelkleurigheid en veelvormigheid en maant tot voorzichtigheid in het beoordelen van nieuwe bewegingen. Een ander is meer uitgesproken, omdat zijn instituut juist door vertegenwoordigers van nieuwe bewegingen in een kwaad daglicht is gesteld. Niet alle pluriformiteit en veelvormigheid zijn voor hem acceptabel. Een zuster stelt bemoedigend dat we vooral onze recente geschiedenis niet moeten vergeten. Zeker wat betreft het naar buiten treden is er enorm veel gebeurd op kerkpolitiek en economisch gebied. We hebben een rol gespeeld in de tegenbeweging in kerkelijk Nederland, bijvoorbeeld rond de positie van vrouwen.
19
Diverse deelnemers vinden het een goede zaak om het eigen geluid van religieuzen in kerk en samenleving te laten klinken. De aanwezigheid van religieuzen betekent een kritische aanwezigheid. Het religieuze leven heeft op zichzelf al een maatschappijkritische betekenis. Over de presentie en presentatie van religieus leven ontspon zich een interessante discussie. Een zuster merkte op dat het lastig is om een antwoord te geven dat aansluit op maatschappelijke vragen. We zijn zelf overtuigd van onze rijkdom, maar wil de maatschappij daar kennis van nemen? Daarop reageerde een andere zuster met de constatering dat er vroeger in de werken veel contacten waren. Nu die contacten grotendeels weggevallen zijn, moet je een klimaat creëren waarin je boodschap overkomt. Anderen pleitten voor een onderzoek door het DB waar religieuzen hun stem kunnen laten horen. Niet alle aanwezigen voelden hier voor. Een zuster: ik zie gewoon niet goed hoe dat zou kunnen. Religieuzen zijn tot op hoge leeftijd actief, bijvoorbeeld in de strijd tegen vrouwenhandel. Zusters willen daarin vaak onzichtbaar zijn en blijven. Dat kun je bijna niet programmeren. Die mensen kunnen het vaak wel doen, maar er niet over spreken. Vaak vind ik het niet zo geslaagd als het naar buiten wordt gebracht. Hoe religieuzen over bepaalde thema’s denken kun je enkel achterhalen door af en toe een proefballonnetje op te laten. Waag maar ’s wat! Boodschap aan de KNR: steek je nek maar uit, wij zullen wel bekritiseren.We waren in het recente verleden veel bezig met onszelf. Er moest één KNR komen. Nu zijn we een eenheid in diversiteit. We zijn al ontzettend lang bezig met ons charisma. Laten we naar buiten treden. We hoeven niet steeds te streven naar betere formuleringen van het charisma of het Mission Statement. Vanuit het DB reageerde zr Greet van der Burg op de gemaakte opmerkingen: Ik heb de tijd meegemaakt dat de KNR een wat negatiever imago had. Het is een weldaad om nu het draagvlak te voelen. Dat u met zijn allen zegt: stroop de mouwen maar op en ga er maar aan staan. Dat is weldadig. Dank daarvoor! Bijeenkomst bestuursleden kleine congregaties 17 mei 2005 Met ruim veertig deelneemsters, waaronder een drietal nieuwkomers, was er veel belangstelling voor de bijeenkomst van zogenaamde kleine congregaties. Voor de middag hield dhr Santegoeds een inleiding over de wijzigingen in het kloosterverzorgingshuis De Voorzienigheid van de Zusters Ursulinen van de Romeinse Unie te Grubbenvorst. ’s Middags gaf Sanny Bruijns O.Carm. haar visie op de Weg van Maria. Dit had tot gevolg dat de deelneemsters de spreekster onmiddellijk uitnodigden om uitvoeriger terug te komen op dit thema tijdens de bijeenkomst voor de leden van kleine congregaties op 15 september aanstaande. Voorbereiding Kapittel Zusters van Liefde 19 mei 2005 LOGO briefpapier? Van 27 juni tot en met 9 juli vindt in Vught het Generaal Kapittel van de Zusters van Liefde plaats. Het Kapittelthema luidt: De toekomst daagt ons uit om te getuigen van de hoop die in ons leeft. In het kader van de voorbereiding op het kapittel hebben de Nederlandse kapittelleden op 19 mei een bijeenkomst georganiseerd in het Ontmoetingscentrum aan de Oude Dijk. Gestreefd werd naar een wisselwerking van wederzijdse inspiratie en daartoe zijn een dertigtal genodigden en een dertigtal zusters tijdens de Open Kapittelmiddag met elkaar in gesprek gegaan. De genodigden vormden een divers gezelschap, omdat zij op heel verschillende wijzen tot de kennissenkring van de zusters
20
behoorden. Voor de zusters was dit een spannend experiment, omdat ze niet eerder een dergelijke bijeenkomst hadden georganiseerd, waarin ze zich open stelden voor de visie van betrokken buitenstaand(st)ers. Zr Dorothée Vink toonde zich na afloop verheugd over de oogst van die middag. De inspiratie en de adviezen waren echter niet van dien aard dat het kapittel overbodig werd. Katholieke cultuur in kantelend perspectief (20 mei 2005) Onder die titel hield Marit Monteiro de oratie, voortvloeiend uit haar hoogleraarschap bij de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen met als leeropdracht “Geschiedenis van het Nederlands Katholicisme”. Als senioronderzoeker werkt zij in dienst van de Nederlandse Provincie van de Orde der Dominicanen aan het onderzoeksproject Gods predikers: dominicanen in Nederland (1795-2000). Marit Edin Monteiro studeerde van 1983 – 1989 geschiedenis aan de KU Nijmegen en promoveerde in 1996 op de dissertatie: Geestelijke maagden. Leven tussen klooster en wereld in Noord-Nederland gedurende de zeventiende eeuw. Zij schreef ook een studie over de geschiedenis van de zusters Franciscanessen te Oirschot: Vroomheid in Veelvoud. Zij is medeoprichtster van Stichting Echo, die zich toelegt op het historisch onderzoek naar religieuze gemeenschappen in Nederland. Dr. Monteiro is op deze leerstoel de opvolgster van de in mei 2003 overleden prof. dr. Jan Roes. In haar onderzoek en publicaties concentreert zij zich vooral op de ‘dragers’ van het katholicisme in Nederland: vrouwen en mannen - geestelijken, religieuzen en leken. Onder meer vanuit een biografische benadering belicht zij hun visie op de (maatschappelijke) betekenis van katholiek-zijn en hoe zij daaraan vorm gaven. Themadag ouderenzorg KNR/VOR (26 mei.2005) Voor de themadag over ouderenzorg, georganiseerd door KNR en VOR, hadden zich bijna 200 belangstellenden aangemeld. Dhr J. Peters, voorzitter VOR, fungeerde als dagvoorzitter. Het onderwerp financiering en bekostiging van de zorg in een verzorgingshuis werd toegelicht door mevrouw Ria van Haren van Advisaris, een bureau voor dienstverlening in de ouderenzorg. Zij stelde dat er door de functiegerichte indicatie-stelling veel gaat veranderen. Een nieuw fenomeen is het Intramuraal Zorg Arrangement (IZA). Een IZA-score kan variëren van 1 tot en met 9, waarbij 9 staat voor zeer intensieve zorg (in een verpleeghuis). Het is opmerkelijk dat de functie duurzaam verblijf steeds minder vaak wordt toegekend Wat de extramurale zorg betreft is de verwachting dat er een grens getrokken zal worden in de vorm van een financieel omslagpunt waarboven het goedkoper is om iemand op te nemen in een verzorgingshuis. De kosten voor extramurale zorg blijken verhoudingsgewijs heel hoog te zijn. Anno 2005 wordt de zorg nog overwegend vanuit de AWBZ gefinancierd. In 2007 zijn er drie soorten van financiering, namelijk privaat (1), vanuit de WMO (2) en vanuit de AWBZ (3). Sommige religieuze instituten financieren nu al dienstverlening die aanvullend (op voorzieningen AWBZ) wordt gegeven: een voorbeeld van private financiering. Uit onderzoek is gebleken dat in kloosterverzorgingshuizen veel aanvullende dienstverlening geschiedt, die niet onder de AWBZ valt. Religieuzen betalen regelmatig bij voor schoonmaak, wasserij, de verwarming van de kapel, extra logistiek en mantelzorg. Maar hierin lijkt een kentering te komen, want sommigen kunnen dat niet meer, terwijl anderen willen weten waar men voor betaalt. Met ‘vertrouwen’ kan men niet meer volstaan; er moet meer transparantie komen, zodat alle betrokken inzicht hebben in wie waarvoor betaalt en waarom.
21
In verschillende kloosterverzorgingshuizen, die zijn opengesteld voor leden van andere religieuze instituten of voor leken is men daarom noodgedwongen gaan berekenen wat de kostprijs is van diensten, die niet vanuit de AWBZ bekostigd kunnen worden. Er zijn een aantal servicepakketten samengesteld waaraan verschillende prijskaartjes hangen en men kan daar een keuze uit maken. Zodra er een prijskaartje aan hangt wordt bewuster gekozen voor het al dan niet afnemen van bepaalde diensten. Na de middag hield zuster F. Schomaker een inleiding waarin zij duidelijk maakte hoe de Zusters Franciscanessen van Etten waken voor het behoud van een religieus leefklimaat in hun verzorgingshuis, waar nu ook leken kunnen instromen. Zij benadrukte dat het van het hoogste belang is om op alle niveaus en in diverse fases goede schriftelijke afspraken te maken met de organisatie die de (bestuurlijke) verantwoordelijkheid gaat dragen als die niet meer bij het religieus instituut ligt. Na deze inleiding ging één helft van de zaal zich bezighouden met kwesties die zich voordoen in de zorg voor religieuzen, voor wie (nog) geen indicatie is afgegeven. De andere helft werd verdeeld in kleine groepen, om zich te verdiepen in de vraag: “hoe blijft een geëigende sfeer voor religieuzen bewaard als in het (voormalig) kloosterverzorgingshuis ook niet-religieuzen worden opgenomen?” Eerstgenoemde problematiek werd deskundig ingeleid door mevrouw Christina Maasdam, directeur van de Stichting Sint Anna te Boxmeer. Hieruit kwamen met name de volgende punten naar voren: - voorheen kwam nog de indicatie voor als groep religieuzen, onder de noemer ‘sociale indicatie’. Dit is nu niet meer mogelijk. De eisen voor indicatie zijn heel wat strenger geworden, zijn altijd individueel en geschieden aan de hand van functies (huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verblijf en dergelijke). Een indicatie voor verblijf - dus voor opname in het verzorgingshuis wordt veel minder snel toegekend. - blijven leven met elkaar in gemeenschap, geïndiceerd en niet-geïndiceerd is niet eenvoudig te realiseren. De verblijfs-geïndiceerden worden opgenomen in het KVH (AWBZ-gefinancieerd), de anderen in het klooster (door het religieus instituut gefinancierd). - Stichting Sint Anna te Boxmeer biedt de mogelijkheid aan religieuzen als gemeenschap van geïndiceerden en niet-geïndiceerden in te wonen. Als u denkt over inwoning, hier of elders is een belangrijk advies: neem tijdig contact op! Er moet veel besproken en geregeld worden. Naar aanleiding van deze inleiding kwam de problematiek van huursubsidie/bijstand aan de orde, waarop religieuzen zoals bekend geen beroep behoren te doen. Vanuit de KNR werd meegedeeld dat er wellicht aanleiding is deze problematiek opnieuw te bezien en dat daartoe vanuit de KNR dan het initiatief wordt genomen. Tenslotte. Niet bepaald opbeurend, maar wel zeer aansprekend was het relaas van pater Wouters., provinciaal overste van de paters van de H. Harten over de “hoogstandjes” en “capriolen” die zijn congregatie beleefde met hun in 1990 betrokken KVH. Zijn “hooggeërde publiek” aanhoorde vol mededogen “acrobatische” toeren die de congregatie moest en moet uithalen om de problemen van indicatie, schaalvergroting en productieafspraken het hoofd te bieden. Verhuizingen, ontslagaanzeggingen en nog steeds niet gerealiseerde nieuwbouw van het woonzorgcentrum Joannes Zwijsen te Tilburg - waarheen de geïndiceerde medebroeders zouden vertrekken - passeerden de revue.
22
Pater Wouters sloot zijn betoog af met een relativerende opmerking, door te verwijzen naar een zin uit hun vroegere kloosterregel die ongeveer luidde: “Wat betreft de zieke en oude medebroeders: de overste moet erop toezien dat zij dagelijks een kop bouillon krijgen en dat deze van goede kwaliteit is”!! Deze themadag heeft onderstreept wat men in KNR-kringen al vermoedde: ouderenzorg is een uiterst actueel thema, dat ook bij de KNR hoog op de agenda dient te prijken. Ben Wanders en WvdV De deelnemers aan deze studiedag ontvangen tezijnertijd een verslag. Nieuwe bewegingen: nieuwe vitaliteit? (31 mei 2005) Zijn de verschillende nieuwe groeperingen een teken van hoop voor de kerk in Nederland? Zijn het tekenen van de vitaliteit van onze kerk? Over vragen als deze, en over de nieuwe groeperingen als zodanig spraken circa tachtig personen tijdens een studiedag in Soeterbeeck, het voormalige klooster van de Reguliere Kanunnikessen van Windesheim te Ravenstein. Lodewijk Winkeler, kenner van de recente Nederlandse kerkgeschiedenis (zie ook zijn Stromingen in katholiek Nederland, 2004) opende met de stelling dat Nederlanders niet de gewoonte hebben om over God te praten, maar wel vaak praten over het praten over God. Men uit haar/zijn vroomheid niet zo. Maar zoals er vroeger uitzonderingen waren, zo zijn er die nu ook. Vroeger waren er de processies, de derde orde-vormen, in de jaren zestig en zeventig de door Taizé geïnspireerde groepen en de Pax Christi-voettochten. En de laatste jaren treden nieuwe bewegingen aan. Winkeler en later G.P. Freeman (verbonden aan het Franciscaans Studiecentrum) gaven indelingen van die nieuwe groeperingen. Duidelijk is dat er zich een aantal ontwikkelen rond religieuze instituten, zoals de vaak genoemde Dominicaanse Lekenbeweging of de Vereniging van Broeder Frans. Dan zijn er op zich staande groepen die een met religieus leven vergelijkbaar gemeenschapsleven opbouwen, zoals de Hooge Berkt in Bergeijk of Focolare. Verder zijn er de charismatische bewegingen zoals de Nieuwe Aarde en Emmanuel. Er zijn ook de organisaties die zich vooral richten op intensivering van het geloofsleven in de parochies, zoals het Neo-Catechumenaat of Marriage Encounter. En er zijn de armoede-bewegingen zoals de Catholic Worker. De internationale bewegingen, die niet met een religieus instituut verbonden zijn, worden ook wel de ‘movimenti’ genoemd. Velen ervan ontmoetten elkaar in 1998 in Rome en hebben Romeinse erkenning en steun. Maar het is duidelijk dat die ‘movimenti’ in Nederland niet zo’n aantrekkingskracht hebben als bijvoorbeeld in België, Frankrijk of Spanje. In Nederland moet de levensvatbaarheid van de meeste van die bewegingen nog blijken, al is bijvoorbeeld Focolare al sinds 1961 hier actief, zijn er zes leefgemeenschappen en gaat hun blad naar 9000 adressen. Er is in ons land zeker de al vaak vermelde behoefte aan spiritualiteit, aan aandacht voor levens- en religieuze vragen, maar voor die behoefte gaat men vaak naar cursussen en weekenden. Freeman legde er de nadruk op dat het voor de toekomstkansen van de groeperingen rond religieuze instituten van het grootste belang is dat religieuzen er in slagen hun spiritualiteit aan leken over te dragen. Incidenteel lukt dat wel en hij wees op Wil Derkse en Erik Borgman, die midden in respectievelijk de Benedictijnse en Dominicaanse beweging staan en wellicht daarvoor in Nederland telkens de beste vertolkers zijn. Maar ook het onderhouden van internationale contacten lijkt van groot belang. Toch is het de vraag of deze groeperingen, verbonden met religieuze instituten, in de toekomst kunnen zonder ‘professionele religieuzen’, zonder kernen die het bijzondere
23
charisma dagelijks en in gemeenschap beleven. Zo ziet men ook dat bijvoorbeeld de Focolare en de Hooge Berkt kerngroepen hebben en de leden daarvan hebben het zorgen voor de continuïteit van de organisatie als taak. Die nieuwe groeperingen tellen waarschijnlijk gezamenlijk zo’n 10.000 leden, sommige mededragers ervan, kernleden, anderen die zo nu en dan een bijeenkomst bijwonen. Wellicht de helft van die leden hoort bij een groepering rond een religieus instituut. Binnenkort komt over deze aantallen meer zekerheid omdat het KASKI er onderzoek naar doet. Er waren korte presentaties van de Dominicaanse Lekenorde, van Focolare, van de Hooge Berkt en van de Catholic worker, als voorbeelden van de nieuwe bewegingen. Tijdens de dag viel een aantal keren de naam van Pierre Humblet, als degene die voor een vrijwel compleet overzicht heeft gezorgd van de bewegingen met een band met een religieus instituut. Dat overzicht is te vinden op www.knr.nl (onder ‘religieus leven’/lekengroeperingen) en was door de sprekers veelvuldig geraadpleegd bij hun voorbereiding van deze dag. De informatie over de bewegingen rond religieuze instituten is zo veel helderder en duidelijker dan over de meeste anderen, werd gezegd. Toch was de dag naar het oordeel van ondergetekende geen echt succes. De sprekers beperkten zich te zeer tot de buitenkant van de bewegingen, als sociologen. Het wijsgerige gesprek, bijvoorbeeld naar aanleiding van de brochure ‘Hunkeren naar heelheid’, of het theologische over de vraag of zich met al die bewegingen een nieuw kerk-model aankondigt nu de gebruikelijke parochiestructuren onder grote druk staan, werd niet aangegaan door de inleiders. De theoloog en socioloog De Groot verwees in de afsluitende inleiding wel naar de ‘liquid church’. Dit is een dynamisch beeld van P. Ward (theoloog uit Engeland) voor een kerk die geen verzameling van mensen op één plaats op één moment beoogt, zoals de gevestigde ‘solid church’, maar een opeenvolging van relaties en vormen van communicatie, waarbij deelname en betrokkenheid het al of niet lid zijn bepalen. De Groot vindt de nieuwe bewegingen voorbeelden van de ‘liquid church’, omdat zij hogere eisen stellen dan de gevestigde kerk en de leden ervan heel bewuste keuzes moeten maken. Daar liggen aanzetten voor het gesprek over de thematiek waarvoor ‘Hunkeren naar heelheid’ de aandacht vroeg. En interessant zou dan ook de vergelijking met de levenskeuze voor gevestigde religieuze instituten zijn. De Groot duidde de leden van alle nieuwe bewegingen aan als ‘religieuze virtuozen’, die het aanzien van onze kerk kunnen veranderen, want die bestaande kerk beschreef hij als een krimpende kerk van lauwe gelovigen. En extra invloed krijgen sommige nieuwe ‘movimenti’, omdat nogal wat jonge priesters erdoor beïnvloed worden. Hij vermoedt dat de katholieken door de invloed van de bewegingen gemiddeld actiever en herkenbaarder worden, maar niet dat het evangeliserend werk van de ‘movimenti’ tot veel nieuwe katholieken zal leiden. Het zal interessant zijn om de schriftelijke versie van zijn inleiding te zien: die kan aanleiding zijn voor een verder gesprek over een alleszins belangrijk thema. Ad Leys Religieus Leven Herbronning en dialoog Missionair religieus leven is een opdracht die een leven lang duurt en die in elke fase nieuwe accenten kent. In deze tijd staan religieuze instituten voor de taak op een goede manier aan de
24
toekomst te werken van de provincies in het Zuiden. Activiteiten zijn meestal al helemaal overgedragen, in de generale besturen vormen de leden uit het Zuiden vaak al de meerderheid, voor de bezittingen wordt gezorgd. Maar hoe zit het met de cultuur en de verschillen tussen religieuzen hier en bijvoorbeeld in Indonesië? Beleven zij hun religieuze instituut als iets dat bij hun eigen cultuur past of niet? Is het charisma van de stichteres of stichter een bindende factor? Gesprekken hierover kunnen lastig zijn, maar ook heel inspirerend. De Amerikaanse theoloog Robert Schreiter hield in 2002 een presentatie5 op het jaarlijkse seminar van SEDOS. Hij sprak daar over leiderschap in de religieuze instituten in het jaar 2025. Daarbij probeerde hij zich te verplaatsen in de religieuzen uit het Zuiden. Schreiter gaat ervan uit dat de provinciale en generale oversten van 2025 nu zo ongeveer in hun vormingsperiode zitten, dat ze nu jongvolwassenen zijn. Vervolgens stelt hij zich de vraag wat voor hun vorming nu bepalend is, en werkt dit uit op het gebied van de wereld, de kerk en de religieuze instituten. Zijn observaties over de religieuze instituten zijn interessant. Hij vraagt weleens aan religieuzen uit het Noorden en het Zuiden wat volgens hen op dit moment de belangrijkste kwestie is waar het instituut voor staat. Religieuzen uit Europa antwoorden dikwijls: het doorgeven van het charisma van onze stichter(es). Leden uit het Zuiden noemen echter het belang van interculturele communicatie. Tekent zich hier een kloof af tussen Noord en Zuid? Wanneer Schreiter op zo'n vraag wat verder doorgaat, hoort hij bij de noordelijke leden zorg over de vraag of de zuidelijke medebroeders en –zusters echt begrijpen in wat voor instituut ze zijn gestapt. ‘Begrijpen ze wel onze geschiedenis en dat wat dit instituut heeft gemaakt tot wat het nu is?’ Bij de zuidelijke leden beluistert hij weleens het gevoel dat ze niet begrepen worden en dat ze niet de ruimte krijgen om dingen op hun eigen manier te doen. Soms lijkt het dat de leden uit het Noorden geen respect hebben voor hun cultuur. Veel van wat hoort bij het charisma van de stichter(es) is eigenlijk cultureel bepaalde bagage (of, zo je wilt, ballast). In zijn artikel voor SEDOS werkt hij dit uit voor de kwestie van de vorming van toekomstige oversten. Maar ook los daarvan snijdt hij een belangrijk punt aan. Hoe gaat het eigenlijk met de communicatie tussen religieuzen uit Europa en religieuzen uit andere continenten? In de laatste veertig jaar hebben veel religieuze instituten gewerkt aan herbronning. Het inzicht groeide dat je af en toe eens moet terugkijken in de tijd, om weer te weten waartoe onze instituten zijn opgericht. Het kloosterleven heeft een glorierijke periode meegemaakt in de eerste helft van de 20e eeuw. Daardoor is het nog weleens aan de aandacht ontsnapt dat de stichters van de religieuze instituten vaak klein zijn begonnen en helemaal niet in aanzien stonden bij hun omgeving. Heel dikwijls waren het mensen die tegen de stroom inroeiden en die hard moesten knokken om hun idealen waar te maken. Dat tegen de stroom inroeien kennen de religieuzen van nu ook wel. Het is daarom ook niet zo gek dat de herbronning voor veel Europese religieuzen een inspirerende ervaring is geweest. Vaak voelen ze zich meer verbonden met de 19e-eeuwse pioniers dan met de honderden medebroeders of –zusters uit latere periodes. Voor de religieuzen uit bijvoorbeeld Indonesië of uit Afrikaanse landen die lid zijn van een Europees instituut, ligt dat anders. Zij ervaren hun instituut vaak als heel erg Europees. Ze hebben wel respect voor de geschiedenis ervan, maar het charisma van de stichters ligt vaak ver van hun bed. Zij zijn meer bezig met de inculturatie van hun religieus instituut in hun eigen cultuur. Ze verlangen ernaar dat dit religieuze leven thuis raakt, iets eigens wordt. Daarvoor is dialoog met de mensen uit Europa hard nodig. Dat Europese karakter zit juist in 5
Het artikel Toward a missionary church in 2025 is (in twee delen) te vinden op de website van SEDOS, www.sedos.org, via de eerste pagina, onder Arricia 2002
25
de kleine vanzelfsprekendheden van alledag, in de dingen die je niet eens opmerkt als je ze zelf van huis uit gewend bent. Toch kan herbronning ook een rol spelen in de interculturele dialoog. Op een internationale bijeenkomst van de Franciscanessen van Veghel vorig jaar gebeurde dat. Daar leidde het tot ontdekking en herontdekking van het charisma van de stichteres. Dit kwam tot stand dankzij een goed programma, een goede begeleiding en een goede instelling van alle deelneemsters. Het bijzondere was dat er een echte dialoog ontstond. Niet alleen de zusters uit Indonesië en de Filippijnen deden ontdekkingen, ook de Nederlandse. Ook zij leerden zaken over de stichteres die ze eerder nog niet wisten. Misschien zit daar wel de sleutel tot interculturele dialoog én tot echte herbronning: in de ander die jou iets leert over je eigen wortels. Tom Boesten secretaris-coördinator CMBR Bijdrage Pierre??? Wetenschappelijke instituten LOGO Titus Brandsma Instituut Het Titus Brandsma Instituut is in 1968 opgericht als een vorm van samenwerking tussen de Radboud Universiteit Nijmegen en de Nederlandse Karmelprovincie ter nagedachtenis aan prof. dr. Titus Brandsma (1881-1942), karmeliet. Vanaf de oprichting van de Universiteit in 1923 tot zijn dood in 1942 bekleedde Titus Brandsma de functie van hoogleraar in de Wijsbegeerte en de Geschiedenis van de vroomheid, met name in de Nederlandse mystiek. Het Titus Brandsma Instituut werd opgericht om de wetenschappelijke activiteiten van Titus Brandsma met betrekking tot de studie van de spiritualiteit en de mystiek voort te zetten. Doelstelling Het Titus Brandsma Instituut heeft als doelstelling: de wetenschappelijke bestudering van de grondslagen, de geschiedenis en de thematiek van de historische en hedendaagse vormen van spiritualiteit, binnen het kader van de joodschristelijke traditie, mede ten behoeve van de toepassing van de resultaten en inzichten gewonnen in het wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van geestelijke begeleiding, actualiserende interpretaties, geleefde spiritualiteit, dienstverlening t.a.v. maatschappelijke en kerkelijke en religieuze organisaties. School voor Spiritualiteit Het Titus Brandsma Instituut biedt mensen in het religieus leven, het pastoraat en begeleiders van mensen op hun geestelijke weg ieder een eigen traject van vorming, scholing en begeleiding aan. Tot voor kort werd veelal binnen de eigen instelling vanuit de eigen traditie opgeleid. Maatschappelijke ontwikkelingen maken de traditionele opleiding van religieuzen, pastores en geestelijk begeleiders moeilijker. Onze samenleving heeft meer dan ooit behoefte aan religieus geïnspireerde mensen, die mede kunnen fungeren als richtingaanwijzers naar een betekenisvolle toekomst. Gelovigen dragen samen iets van de verantwoordelijkheid voor een
26
leefbare wereld. Het Titus Brandsma Instituut biedt daarom binnen de School voor Spiritualiteit: Opleiding Spiritualiteit van het Religieus Leven. Bestemd voor mensen in ordes of congregaties die zich willen laten scholen en vormen (jonge religieuzen) of die geschoold willen worden in de spiritualiteit van het religieuze leven als leefruimte (geassocieerden), degenen die hen daarbij helpen (vormingsverantwoordelijken), mensen die werkzaam zijn binnen ordes of congregaties. • Opleiding Spiritualiteit en Pastoraat Bestemd voor priesters, diakens, pastoraal werkers, dominees, vrijwilligers, mensen die werken in kerkelijke instellingen. • Opleiding Geestelijke Begeleiding. Bestemd voor mensen die bezig (willen) zijn met begeleiding en zich daarbij richten op vragen rond spiritualiteit, de geestelijke weg en de relatie tot God.
•
Elk traject wordt aangeboden als deeltijdopleiding. Er is voor de deelnemers aan de drie trajecten een gezamenlijk ochtendprogramma; ‘s middags is er voor elk traject een apart programma. De eerste twee zijn deeltijdopleidingen van twee jaar, de opleiding Geestelijke Begeleiding kent een derde (stage en scriptie) jaar. Programma Het eerste en tweede jaar bestaat uit vier blokken van 6 bijeenkomsten. Deze zijn altijd op woensdag. De dagindeling is voor iedereen vast. De opleiding vindt plaats in de zalen van het Titus Brandsma Memorial, op loopafstand van het Centraal Station Nijmegen, Stijn Buijsstraat 11, 6512 CJ Nijmegen. Leerinhoud De belangrijke velden van de spiritualiteit komen vanuit een breed historisch kader aan bod. Uitgangspunt is steeds het lezen en leren verstaan van een tekst van een van de belangrijke spirituele tradities. In de loop van de opleidingsdag krijgen de mystieke en mystagogische aspecten steeds nadrukkelijker aandacht. Aan de orde komen: • Grondvormen en grondwoorden • De geestelijke weg en het omvormingsproces • Onderscheiding der geesten en oefenvormen • Spirituele geschriften en rituelen • Scholen en bewegingen • Ascese en mystiek Werkvormen De leerinhouden van de School voor Spiritualiteit worden toegeëigend via verschillende werkvormen: • Studiemateriaal en verwerkingsopdrachten via onze website • Lezing en duiding van mystieke teksten in de opleidingsgroep helpt om de persoonlijke houding tegenover mystieke omvorming te onderkennen en om te leren de dynamiek in het mystieke proces te onderscheiden • Hoorcolleges halen het mystagogische moment naar voren • Trainingen om de leerstof toe te passen en in te oefenenn • Reflectie om te komen tot persoonlijke evaluatie.
27
Nadere informatie Op de site www.titusbrandsmainstituut.nl kunt u onder Onderwijs – School voor Spiritualiteit een volledig curriculum vinden. Daar vindt u ook een aanmeldingsformulier voor elke opleiding. Titus Brandsma Instituut, Erasmusplein 1, 6525 HT Nijmegen T: 024 - 361 21 62
[email protected].
28
Boeken & brochures Een eigen weg te gaan Volgens pastoraal psycholoog Herman Andriessen biedt de ouderdom extra mogelijkheden voor spiritualiteit. De volgroeidheid van de ouderdom schept ruimte en maakt de mens extra ontvankelijk. In 30 hoofdstukjes speelt de auteur met spiritualiteit, verlangen, levensgeheim, ouderdom, de kennis van het hart, zuivering. Andriessen stelt dat rijpe oude mensen personen zijn die zich kunnen verwonderen: over hun eigen leven, over dat van hun naasten, over de wijze waarop de dingen gaan en gegaan zijn, over de nieuwe wereld waarvan zij deel uitmaken en over het Wonderlijke dat zich in dit alles openbaart. Zij verwonderen zich ook over het kwaad, over het tekort in hun eigen leven en dat van anderen, over de droefenis en de beklemming die bij het leven horen. Zij hebben daar ook meer ruimte voor dan mensen in het volle leven. Verwondering schept een afstand tussen ons en datgene waarover wij ons verwonderen. In deze ruimte kan een spiritualiteit ontstaan gebaseerd op het levensverlangen. Het is ons levensverlangen dat bemiddelt tussen ons en het Levensgeheim. Met ‘oud’ verbinden wij kostbaar, beproefd, eerbiedwaardig. Wat oud is heeft ‘karakter’. Het vertegenwoordigt een waarde in zichzelf. Wie de ouderdom echt nader wil komen, moet hem juist niet vergelijken met de jeugd, met het nieuwe, met het voorafgaande. Ouderen moeten op zichzelf worden aangesproken. Oude mensen kunnen heel goed nieuwe dingen doen; zij doen die op de wijze van het oud zijn. Oud-zijn is een levenswijze, geen vervalstadium. Misschien is het wel kenmerkend voor echte oude mensen dat ze te doen hebben met jonge mensen die zo nodig overal bij moeten zijn of door de economie worden geëxploiteerd. Veel meer kenmerkend voor oud-zijn is het ‘staan in het einde’. Dit brengt mee dat mensen door het leven zijn beproefd, getoetst; ze hebben ervaringen opgedaan en daarin veel van het leven gezien en gerelativeerd. [31] Wie echt oud is, weet in het einde te staan. Wie het ontkent, wordt er door allerlei signalen wel opmerkzaam op gemaakt, vooral door die van het lichaam. Daarin wordt de nietvanzelfsprekendheid van het leven meestal het eerst duidelijk. Op dit lichamelijke ‘verval’ wordt in veel beschouwingen erg eenzijdig nadruk gelegd. Veel oude mensen doen dit zelf ook. Maar men kan de vraag stellen of het wel juist is om dit als het primaire kenmerk te zien van de ouderdom. In dit boek zwermt de auteur rond de relatie ouderdom en spiritualiteit om te achterhalen welke kenmerken de spiritualiteit van ouderen heeft, of misschien beter gezegd: kan hebben. Hij put hiertoe uit allerlei bronnen: de brieven die oudere mensen hem (als supervisor) hebben geschreven, vertellingen uit verschillende tradities en opvallend veel poëzie. Andriessen slaagt er wonderwel in om de ouderdom te evoceren als een levensfase om naar uit te zien. Dat is behoorlijk tegendraads in een samenleving, waarin iedereen hartgrondig probeert zich vast te klampen aan de jeugd. Volgens Andriessen is oud-zijn leven aan de grens, waar het Geheim merkbaar wordt. Dat is het hele leven zo, maar het is – om zo te zeggen – met het oud-zijn verbonden. Zoals M. Vasalis dicht: Ik oefen als een jonge vogel op de rand van ’t nest, dat ik verlaten moet in kleine haperende vluchten en sper mijn snavel. Herman Andriessen. Een eigen weg te gaan. Ouderen en spiritualiteit. Kampen 2004: Ten Have. ISBN: 90 259 5416.
29
Afscheid en spiritualiteit In dit boekje, dat ruim 80 pagina’s telt, gaat het over afscheid van religieuze gemeenschappen. In 28 korte hoofdstukjes belicht hij de samenhang tussen afscheid en spiritualiteit. Afscheid en nieuw begin roepen elkaar op vindt de auteur. En hij stelt dat dat ook het geval is wanneer er geen gemeenschappelijk nieuw begin meer is. De allerbelangrijkste innerlijke factor bij het afscheid is de rol van ons verlangen in het vasthouden en loslaten van het verleden. Om geestelijk gezond te kunnen leven moeten wij zo met ons verlangen kunnen omgaan dat het onze voorlopigheid minstens aanvaardt en het afscheid in ons levensbestek opneemt. Afscheid moet door het leven dwingend op de agenda worden gezet, anders beginnen we er niet aan. [19] Zouden we nooit afscheid moeten nemen, dan zouden we blijven wie we zijn en ons verlangen zou zich nestelen in wat er nu is. Althans voorlopig……….. Andriessen vraagt zich af of we het woord loslaten niet al te gemakkelijk gebruiken. Als een soort wonderkruid dat uit zichzelf het afscheid kan bewerken. Meestal appelleert het woord meer op de doelgerichte kant van ons verlangen dan op de ontvankelijke. Maar: [21] loslaten wordt in eerste instantie niet ‘gedaan’. Iets laat los; laat ons los. In de rijping tijdens en na het afscheid. En wanneer ‘het’ begint los te laten, kunnen we daarmee instemmen; en laten zelf los. Het woord wordt ook te gemakkelijk gebuikt wanneer we ons niet realiseren wat vasthouden betekent. Loslaten en vasthouden zijn innerlijk met elkaar verbonden; ze vormen een polariteit en het gaat er juist om in de juiste spanning te blijven tussen beide polen. Het verleden moet niet worden weggegooid. Zonder verleden geen toekomst; zonder vasthouden geen loslaten. De Stem zegt aan Abram: pel af wat niet echt jouw verlangen is; het gaat om jóuw ware verlangen; ga voor jezelf. Bij het afscheid gaat het om selectief meenemen én loslaten. Daarvoor bestaat geen blauwdruk en het kan niet worden georganiseerd. Het vraagt om verinnerlijking, gesprek, om groeiend besef en rijpingstijd. Dan volgen er een aantal hoofdstukjes waarin traditie centraal staat (8 tot en met 11). Zonder traditie kunnen we ons samenleven wel vergeten; er valt immers niets aan te wijzen dat niet voortbouwt op de dingen die wij van de vorige generaties hebben geleerd. Wanneer mensen het gevoel hebben dat hun tradities van hen worden afgenomen, breekt dit vroeg of laat altijd op. Zonder grote wederzijdse verdraagzaamheid gaat het niet. Geen enkele traditie kan zich op de volle en allesomvattende waarheid beroepen. Elke traditie is beperkt. Vervolgens koppelt de auteur afscheid aan heimwee en herinnering, als een weg van het een naar het ander. Heimwee is ontheemd verlangen dat terug wil naar het oude ‘heim’ en herinnering is gevormd verlangen dat dit oude ‘heim’ in zich meedraagt en er door wordt gesteund op de verdere weg. Na een centraal verbindend hoofdstuk over Ruach, waarin het gebed om de Heilige Geest wordt toegelicht, gaat Andriessen over tot staten van verlangen. Dat ons verlangen staten kent is bepalend niet alleen voor wát wij verlangen, maar ook voor hóe wij verlangen en dat bepaalt op zijn beurt hoe wij met de dingen omgaan. De auteur beschrijft zes staten van verlangen, die idealiter zes stadia in een proces zijn: behoeftig, begerig, eisend, vragend, wachtend en verwachtend. [69] Verwachting is het kunststuk van ons verlangen. In de verwachting blijven wij verlangen terwijl wij niet meer op iets specifieks uit zijn. Maar het is niet de bedoeling om die verschillende verschijningsvormen van ons verlangen te beoordelen in termen van slechtgoed-best. Beslissend is of wij met ons verlangen – welke de staat daarvan dan ook moge zijn – zo leren om te gaan dat het onze verdere rijping en die van anderen dient. Herman Andriessen. Afscheid en spiritualiteit. Over het vasthouden en loslaten van het verleden.Vita Nuova 45. Besteladres: Mw E.G.C. Mooren, Oude Molenweg 267, 6532 BA Nijmegen. T: 024 – 355 21 01. ISBN 90 75678 37 1 Lopend Vuur
30
Dit is het boek van de gelijknamige televisiereeks, die in de zomer van 2004 is uitgezonden en onlangs is herhaald op Canvas. Elk hoofdstuk brengt het verhaal over de persoonlijke beleving van concrete spiritualiteit in een gemeenschap. Elke gemeenschap of beweging heeft een authentieke uitstraling. Het authentieke en radicale van jonge congregaties zoals Tiberiade en Servidoras staan in dit boek naast enthousiaste lekenbewegingen zoals de Emmanuelgemeenschap en Focolare. In het boek komen bekende initiatieven van gevestigde religieuze instituten aan de orde: Casella van de Augustinessen van Sint-Monica, de missionarissen van Steyl, de Elim-groep en de fraters van Tilburg, de witte paters van Afrika. Voorts is er een portret van het jonge religieuze instituut waarvan vorig najaar drie zusters in Brunssum zijn neergestreken: de Servidoras del Seňor y de la Vergin de Matará. En er is de jonge franciscaans georiënteerde congregatie Tibériade, in 1980 gesticht en thans gevestigd in de Ardennen en in Litouwen. De Ark-beweging van Jean Venier, Life Teen, in Nederland vertegenwoordigd door de zusters….., de Sint-Michielsbeweging in Kortrijk, en lekenbewegingen zoals de Emmanuelgemeenschap en Focolare. In het slothoofdstuk blikken mgr Frans Wiertz (Roermond) en mgr Jos Schruers (voorheen: Hasselt) terug op hun pastorale leven en wijze ze op veranderingen in het kerkelijk landschap, die zij als hoopvol ervaren. Hanneke Veerman. Lopend Vuur ISBN 90 289 3621 1. 15,95. Kapellen: Uitgeverij Pelckmans Moderne devoties In het boek Moderne devoties verwoorden veertien vrouwen uit verschillende religieuze tradities hoe en wat zij geloven. Een ding is zeker: met angstig fundamentalisme hebben ze niets op. Ze verafschuwen de fanatieke terugkeer naar de zogenaamd zuivere fundamenten van religieuze stromingen. Maar ze keren zich ook tegen de agressieve verwerping van religie door de ‘verlichtingsfundamentalisten’ onder de Nederlandse opiniemakers en politici. Religie is voor hen een bron van inspiratie, in hun persoonlijk leven en voor hun maatschappelijke en creatieve identiteit. Manuela Kalsky, Ida Overdijk en Inez van der Spek (red.), Moderne devoties, Vrouwen over geloven, Uitg. de Prom Amsterdam/Antwerpen, ISBN 90 6801 082 4 Als er maar een morgen komt jongen Dertig jaar schrijverschap heeft Jan Siebelink naar het moment gevoerd dat hij het verhaal over zijn vader, een bloemenkweker te Velp, zou vertellen. Op een zomerdag vond hij zijn vader in de kwekerij ter aarde gestort, het haar in de war, nauwelijks in staat zich uit te drukken. God had zich tot hem gericht. Van een goedmoedige man wordt vader vanaf dan een onbenaderbare calvinist. Hij sluit zich aan bij een loodzware orthodoxe kring rond de Bennekomse predikant J.P. Paauwe, verwaarloost gezin en werk, schaft zich honderden beduimelde werkjes aan vol onheilspellende taal, laat op zondagmorgen 'broeders' in zijn huis urenlang psalmen galmen en boetepreken afsteken, en mag van hen op zijn sterfbed niet eens van vrouw en kinderen afscheid nemen. Want 'als op het moment van de overgang een onbekeerde tot hem sprak, zou hij eeuwig verloren gaan'.
31
Knielen op een bed violen werd onmiddellijk een succes. In korte tijd verschenen er veel herdrukken van de roman, die inmiddels tot massaal literair toerisme in Velp heeft geleid. De schrijver oogst niet enkel bewondering, maar krijgt ook dreigbrieven van volgelingen van genoemde Paauwe. De roman opent met honderd pagina's over de jeugd van Hans Sievez, zoals de oude Siebelink hier heet. Juist omdat de jonge Hans uit een heel eenvoudige wereld kwam betekende de verschijning van God op een zomerse middag, versterkt door de heftigheid van de reformatorische geschriften in het kielzog daarvan, zoveel als een blikseminslag. Siebelink probeert Sievez te begrijpen en hij beschrijft hoe zijn schipperende vrouw Margje haar man verliest aan dat vreemde clubje onwelriekende zwarte meneren. Hoezeer Margje zich ook tegen de indringers verzet, beurtelings vriendelijk en hardhandig, ze krijgt hen nooit voorgoed weg. Als Hans twijfelt en het contact met hen verbreekt, verschijnen ze toch weer stiekem achter in de kwekerij, spreken op hem in, slijten een paar publicaties en doorbreken al biddend zijn weerstand. Jan Siebelink stelt zich niet als ironische, onbekeerde beterweter op. Hij betreurt zijn vaders fatale roeping, maar toont desondanks begrip voor hem. Doordat de auteur subtiel laveert tussen afkeer, medeleven, onbegrip en respect, groeit deze reconstructie uit tot een monumentaal eerbetoon. Niet alleen aan zijn vader, maar ook aan zijn moeder, die de boel bij elkaar hield: huwelijk, gezin en kwekerij. Het geloof fungeert als een splijtzwam in het gezin en zet de onderlinge verhoudingen fors onder druk. In een interview vertelde Siebelink over de kilte van het geloof der vaderen. Scherp staat in zijn herinnering gegrift hoe zijn vader reageert wanneer hij hem als kind vertelt van het schoolreisje dat hij de volgende dag zal maken: Dat is mooi jongen, ik hoop alleen voor je dat er een morgen is. Jan Siebelink: Knielen op een bed violen. De Bezige Bij, 447 pagina's, € 19,90, ISBN 90 234 1665 1 Agenda DB vergadering KNR 6 juli 2005 DB vergadering KNR 7 september 2005 Nationale Vredesdag september 10 september 2005 DB vergadering KNR 5 oktober 2005 Achtste platformdag - thema: presentatie... 26/10/2005 Platformbijeenkomst Roepen tot Religieus Leven 26 oktober 2005 AB vergadering KNR 10 november 2005 DB vergadering KNR 7 december 2005 De weg van het verlangen
pagina
32