DIOCESANE ONTMOETINGSDAG VOOR RELIGIEUZEN BISDOM ROERMOND 18 augustus 2015 Broeders en zusters, Het is voor mij een grote eer om vandaag voor u deze lezing te mogen houden. U hebt mij gevraagd om te spreken rond de vragen: “Hoe geef je als kloostergemeenschap in een seculiere wereld vorm aan je roeping, je charisma? Waar houd je aan vast, waar geef je toe, hoe ga je om met een kleiner wordende (en soms zelfs verdwijnende) gemeenschap, hoe vind je nieuw leven, nieuwe inspiratie? “ Een hele mond vol en ik hoop dat ik daar vanuit mijn ervaring als religieus iets zinnigs over te kunnen zeggen. Ik voel mij vandaag niet de profeet die in zijn vaderhuis het woord mag voeren. Ik vertrouw er dan ook op dat u mij na afloop niet in de afgrond van de Limburgse heuvelen stort. Zoals velen van u ongetwijfeld weten ben ik opgegroeid in Simpelveld. Sinds vorig jaar heb ik een toezichthoudende rol in het enige Trappistenklooster in Duitsland, de abdij Mariawald, en kom ik geregeld langs de afslag Simpelveld. Ter voorbereiding op deze dag kon ik mij eind juli niet beheersen en heb ik toch maar even de afslag genomen. Ik was er al zeker tien jaar niet meer geweest. Mijn ouders zijn in de loop van de jaren verhuisd naar Noord Limburg. Deze ‘sentimental journey’ was een echte schok. Het dorp van mijn jeugd was verdwenen – natuurlijk wist ik dat – maar als je er mee geconfronteerd wordt dan komt dat toch altijd harder aan. Simpelveld telde in mijn jeugd twee grote kloosters. Het ene van de Zusters van het Arme Kind Jezus en het andere van de Paters van de HH.Harten. Grote kloosters die het leven in het dorp mee kleur gaven. Ik heb bij de zusters op de kleuterschool en de lagere school gezeten. Ik was er misdienaar en heb in hun kapel echt de roepstem van de Heer mogen ervaren. Ik kan zo zusters op mijn netvlies krijgen die door hun manier van bidden en zijn een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan mijn roeping. Ook de Paters! Het waren jonge kerels die vanuit het seminarie van de Plaar gezonden werden naar vooral Latijns Amerikaanse landen. Ik weet nog dat ik als kind tranen met tuiten gehuild heb omdat mijn idool naar Chili vertrok. Later heb ik die, in de ogen van een kind, boom van een kerel nog eens mogen ontmoeten. Hij was een heel klein, streng kijkend mannetje geworden. Nu getuigen alleen nog maar stenen gebouwen, zonder hun oorspronkelijke bewoners, van een verleden dat de huidige kinderen van Simpelveld alleen maar van verhalen zullen kennen. Zittend op een bankje in het nu openbare park – de vroegere slottuin van de zusters – kwam een tekst bij mij naar boven van de bekende Italiaanse pastoraal-theologg Enzo Biemmi die ik onlangs gelezen had: “20 jaar geleden op 24 juni voltrok zich een ware ramp in een Italiaans dorpje. Die dag hadden de parochianen de kerk al verlaten en had de pastoor de deur gesloten. Plotseling hoorde hij een vreselijk gedruis en hij werd bedolven onder een wolk van stof. Het duurde minuten eer de stof zich weer verspreidde. De priester stond
verstomd: de klokkentoren van zijn kerk was verdwenen! Een minitornado had hem ontworteld, hem als een potlood opgetild en met veel geweld op het dak van het kerkschip geslingerd. Ik vroeg de pastoor of ze na die ramp het gebouw weer hadden opgetrokken. Ja, twaalf jaar later hadden ze de kerk heropend maar de toren kon door geldgebrek niet herbouwd worden….De Kerk heeft de laatste jaren een ware tornado doorstaan. De klokkentoren stond symbolisch in het middelpunt van het dorp en toonde dat maatschappij en godsdienst samenvielen en maakte de Kerk tot het sociale centrum in het leven van de mensen. Die toren is echter ingestort. Voortaan is dit een realiteit voor de hele Kerk, zelfs op plaatsen met nog een zekere traditionele religiositeit”.1 Een soort ervaring die de schrijver Geert Mak zo prachtig beschreven heeft in zijn boek “Toen God uit Jowerd verdween”. Maar wees niet bang. Ik ga vandaag niet met u somberen. Diezelfde Geert Makt hield tien jaar (28-09-2014) na het verschijnen van zijn boek een lezing bij de opening van een Protestants klooster in Jorwerd2. In die lezing ging Geert Mak in op de vraag of God werkelijk uit Jowerd verdwenen was? Hij beschreef aan de hand van het leven van de laatste katholieke pastoor van Jowerd iemand die erin geslaagd was om ten volle te leven in een tijd van verwarring. “Hij (deze pastoor ) was als iemand die, zoals de historicus René van Stipriaan het zo mooi beschrijft, voor het eerst met een kaarsje een griezelige oude zolder betreedt vol bestofte spullen, alles wat ritselt is nog eng, maar toch ook spannend. Het wordt ochtend, langzaam begint zo’n zoeker, in dat beginnende licht, een paar verbanden te zien. De zon komt erbij, het wordt lichter en lichter, en al die spullen op zolder krijgen een context, alle geluiden en spookachtigheden krijgen een duidelijke oorzaak, het wordt allemaal steeds helderder op die zolder, maar ook steeds minder spannend. Het wordt vanzelfsprekend.” We kunnen er niet om heen, broeders en zusters, dat wij als religieuzen aan het begin van de 21ste eeuw delen in de verwarring van onze tijdgenoten. De kerktoren is ingestort en langzaam is het stof aan het neerdwarrelen en we beginnen heel langzaam verbanden te zien in een beginnend licht van een nieuwe dag waarvan we niet weten wat die zal brengen. Onze plek als religieuzen in de 21ste eeuw is nog zeker niet vanzelfsprekend maar ik ben er wel van overtuigd dat wij met Paus Franciscus en het bijzondere jaar van het godgewijde leven in het beginnende licht van een nieuwe toekomst een aantal verbanden kunnen gaan zien. Paus Franciscus heeft ons deze verbanden laten zien in zijn brief aan de godgewijden personen in de Kerk ter gelegenheid van het jaar van het godgewijde leven: dankbaarheid, passie en hoop. Samen te vatten in dat ene begrip vreugde! Als er een typering van de religieus van de 21ste eeuw zal zijn dan is dat wel: vreugde. Wat wij als religieuzen aan kerk en wereld te bieden hebben is de vreugde van een radicaal beleefd christelijk leven. De 1
Enzo Biemmi, Het missionaire perspectief. In: Collationes. Tijdschrift voor Theologie en Pastoraal 45(2015)124. 2 http://nijkleaster.frl/geert-mak-verdween-god-uit-jorwert/
vreugde dat God er is die mij liefheeft en niet alleen mij maar iedere mens en heel de schepping. Het is de vreugde van de mogelijkheid van ‘anders leven’. DANKBAARHEID De eerste doelstelling voor het jaar van het Godgewijde leven was: “in dankbaarheid op het verleden terug te blikken”. In veel Ordes en Congregaties is er de afgelopen jaren veel dankbaarheid gegroeid ten opzichte van het verleden. Het is wellicht eigen aan ouder wordende mensen en instellingen dat zij de behoefte krijgen om terug te blikken. In dit terugblikken heeft de oproep van Vaticanum II om terug te keren naar het oorspronkelijk charisma van het religieuze instituut een grote rol gespeeld. Ik ben het met veel onderzoekers eens dat er misschien wel nog nooit een tijd in de geschiedenis van het religieuze leven is geweest waarin men zo bezig geweest is met de herontdekking van het eigen charisma. En niet alleen in verwoordingen en beschrijvingen maar ook daadwerkelijk. Je kunt je wel terecht afvragen waarom dit alles niet geleid heeft tot een grote opbloei van het religieuze leven? Wellicht hebben we te laat ontdekt dat het niet zozeer gaat om de geschiedenis van een instituut maar om de persoonlijke ervaring van mannen en vrouwen die er voor gekozen hebben om Jezus radicaal na te volgen. Gelukkig zie je dan ook de laatste jaren de dankbare geschiedenissen van Ordes en Congregaties verschuiven naar een weergave van de persoonlijke verhalen en niet zozeer naar de geschiedschrijving van het geheel. Ook het roepingenpastoraal kan hier veel van leren. We kunnen als religieuzen maar overeind blijven staan wanneer wij er in slagen om in dankbaarheid het verhaal te vertellen van wat Paus Franciscus in Evangelii gaudium de eerste verkondiging noemt. In heel eenvoudige woorden zegt hij hierover: ‘Jezus Christus houdt van jou. Hij heeft zijn leven gegeven om je te redden en Hij leeft iedere dag naast je, om jouw weg te verhelderen, je te versterken en te bevrijden.”(EG 164) Is dit niet de oorsprong van onze roeping tot het religieuze leven? Wij hebben allen die roepstem van de Heer gehoord: Kom volg Mij! Jij bent mijn geliefde zoon, dochter, in wie ik mijn welbehagen heb. Het is een roep die niet alleen aan het begin van ons religieuze leven klinkt, toen wij ooit de beslissing namen om in te treden, maar een roep die blijft klinken iedere dag weer opnieuw en in iedere omstandigheid van ons leven. In dankbaarheid op het verleden terugblikken betekent voor mij dat wij telkens weer terug moeten durven gaan naar die roepstem van de Heer. Mensen overtuigen van het nut van het religieuze leven betekent niet hen grote uiteenzettingen te geven over het leven volgens de evangelische raden maar om met hen deze ervaring van liefde (bemind te zijn en te beminnen) te delen. Alleen vanuit die roepstem krijgt het religieuze leven betekenis en niet vanuit het werken. Hoe groots en mooi deze ook in de loop der jaren geweest zijn. De nieuwe religieuze instituten die ons land de laatste jaren heeft mogen verwelkomen getuigen vaak ongeremd van deze innerlijke vreugde. Voor de gevestigde en oude Ordes en Congregaties is dit soms ongemakkelijk. Het is dan algauw ‘niet Nederlands’ en ‘wij zijn daar
te nuchter voor!’ Inderdaad niemand zit te wachten op een vreugde die alleen maar als een glimlach op het gezicht is geplakt. Paus Franciscus heeft in een toespraak tot de Clarissen van Assisi daarover het volgende gezegd: “wat is het kenmerk van een menselijke zuster? Vreugde, vreugde, wanneer er vreugde is! Ik wordt bedroefd wanneer ik zusters zie zonder vreugde. Wellicht glimlachen zij, maar het is een glimlach van een stewardess. En niet met een glimlach die komt vanuit het binnenste.”3 Laten we deze innerlijke vreugde niet te vlug aan de kant schuiven. Echte vreugde betekent dat wij de persoonlijke ervaring van bemind te zijn door God vlees en bloed moeten laten worden in ons leven. Alleen zo kunnen mensen, gelovigen of niet/anders gelovigen, zien dat de vreugde en dankbaarheid echt zijn. Pas dan kunnen zij zeggen: ‘God was hier en ik wist het niet’. (Gen. 28,16) Een dankbare vreugde, komend vanuit de persoonlijke ervaring van bemind te worden en concreet gemaakt in het beminnen is de eerste manier om in deze seculiere tijd als religieuzen overeind te blijven. PASSIE De tweede doelstelling van het jaar van het godgewijde leven is het heden met passie te beleven. Paus Franciscus koppelde in zijn brief aan de religieuzen de passie heel duidelijk aan het leven in gemeenschap. “Zij die de huidige tijd met passie willen beleven, moeten “deskundigen in communio” worden…. Vrouwen en mannen van communio moeten jullie zijn. Brengt dus de moed op om aanwezig te zijn waar verschillen en spanningen heersen. Jullie aanwezigheid moet een geloofwaardig teken van de Geest zijn die de harten doet ontvlammen in een passie voor samenhorigheid (vgl. Joh. 17, 21). Beleeft de mystiek van de ontmoeting, “in staat om de ander goed aan te voelen, naar hem of haar te luisteren en gedreven om samen naar de meest aangewezen weg en werkwijze te zoeken.” Het is ook mijn persoonlijke ervaring dat juist in het beleven van de gemeenschap het religieuze leven overeind kan blijven in deze seculiere tijd die zo gekenmerkt wordt door individualisme. Maar daarmee is precies de moeilijkheid aangegeven. Onze gemeenschappen bestaan uit verschillende generaties. De oudste generatie die zich na de oorlog volledig heeft weggecijferd voor de wederopbouw en nu vaak teleurgesteld is in wat zij van de maatschappij en van anderen – ook hun eigen medebroeders en zusters – er voor terug krijgen. De generatie van de jaren 60 en 70 hebben gestreden voor individuele vrijheid en ruimte en hebben ook aan het religieuze leven laten zien de positieve waarde van het individu. Zij voelen zich nu op hun ouderwordende dag teruggezet in een knellende dwangbuis van een gemeenschapsleven dat zij ontgroeid zijn. Vervolgens is er een jongste generatie die opgegroeid in de individualistische maatschappij zoekt naar de geborgenheid
3
Paus Franciscus, bezoek aan de Arme Klaren van Assisi op 4 oktober 2013. “And what is the mark of such a human nun? Joy, joy, when there is joy! I am sad when I find nuns who are not joyful. Perhaps they smile, but with the smile of a flight attendant. And not with a smile of joy, like the one that comes from within.”(www.vatican.va)
van een gemeenschapsleven en tegelijkertijd moeite heeft om zich daar aan toe te vertrouwen. In die dagelijkse realiteit moeten wij als religieuzen de mystiek van de ontmoeting beleven. Wellicht moeten wij als gevestigde religieuzen in ons land dit de nieuwe religieuzen aanbieden. Zij leven vaak in gemeenschappen die bruisen van jeugdigheid en vitaliteit. Een gemeenschapsleven met slechts één enkele generatie. Natuurlijk geeft dat ook genoeg uitdagingen maar het leven met de verschillende generaties in één gemeenschap is eigen aan de ervaring van het religieuze leven en daarmee eigen aan de ervaring van kerk-zijn. Paus Franciscus geeft aan hoe wij dat moeilijke project van samenleven kunnen beleven: “In een maatschappij van confrontatie, moeilijke omgang tussen verschillende culturen, onderdrukking van zwakke mensen en ongelijkheid, zijn wij geroepen om een concreet model van samenleven te bieden. Een model dat aantoont dat het mogelijk is om als broeders en zusters samen te leven wanneer men de waardigheid van elkeen erkent en iedereen toelaat om de gaven waarvan hij de drager is met anderen te delen.” Dit concrete model van samenleven zou ik graag willen invullen met de nadruk te leggen op het feit dat wij als religieuze gemeenschappen, gemeenschappen van zondaars zijn, geroepen om tot een gemeenschap van heiligen te worden. Velen van ons zijn opgevoed met het idee dat het religieuze leven een leven van volmaaktheid is maar hierdoor hebben wij vaak enkel geleefd vanuit een spiritualiteit van boven en zijn we de spiritualiteit van beneden vergeten. Leven in een gemeenschap laat zien dat je niet volmaakt bent, of perfect maar dat je net als de anderen juist onvolmaakt ben. Maar deze onvolmaaktheid heeft niet het laatste woord! Onze huidige samenleving is een samenleving van perfectie. Alles moet mooi zijn en iedere ervaring moet een top-ervaring zijn. Met minder zijn we niet tevreden en als dat het geval is dan moeten we naar de psycholoog of psychiater die ons moet leren om gelukkiger te worden. De uitdaging van het religieuze leven is om het heden zowel te ervaren als een moment van zonde en genade. ‘Zonder die solidariteit in de zonde en de genade blijft de monastieke (religieuze) gemeenschap eenvoudig een vreedzaam samenleven, een voorbeeldig samenzijn onder het gezag van een leider maar dan houdt zij alleen de schijn op, maakt zij deel uit van het toneel van deze wereld maar bestaat zij in werkelijkheid niet.’ 4 Het heden met passie beleven betekent dat we in al onze gemeenschappen, jong en oud, moeten blijven streven naar dat evenwicht tussen zonde en genade. St. Benedictus geeft in zijn Regel hiervoor een heel concreet programma: "de broeders moeten wedijveren in respect voor elkaar", zij moeten elkanders zwakheden, lichamelijke zowel als morele, met het grootste geduld verdragen; om strijd moeten zij elkaar gehoorzaamheid betonen; niemand zoeke wat hij voor zichzelf voordelig acht, maar veeleer wat goed is voor de ander. Op onbaatzuchtige wijze leggen zij zich toe op de broederliefde.”(RB 72,4-8) 4
Enzo Bianchi, De mantel van Elia. Een geestelijke reisroute voor het religieuze leven. Bonheiden, 1997. P. 77.
Zeg dus niet, wij zijn te oud om in ons kloosterverzorgingshuis dit in praktijk te brengen! Ria Grommen zegt in haar prachtige boekje behartenswaardige dingen. ‘Als oudere kan je bijvoorbeeld gelukkig leven in soberheid en bescheidenheid, niet zozeer omdat het een morele opdracht is, maar vanuit een natuurlijke ascese. Je hebt niet veel meer nodig van buitenaf want je hebt een innerlijke vervulling gevonden.’5Je kunt meer ontvankelijk zijn voor wat het leven je brengt. Je hoeft minder in de weer te zijn om indruk te maken en je te bewijzen tegenover anderen. Je kunt sterker in het nu leven want je hoeft niet voordurend toekomstdromen na te jagen. Als oudere religieus kun je bovendien tonen welke kracht een mens ontleent aan de intense verbondenheid met God. Durven wij met vreugde te laten zien dat er een ander leven mogelijk is? De jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw hebben ons geleerd dat het goed was om ‘gewone’ mensen te worden als religieuzen maar de huidige tijd vraagt van ons opnieuw om het anders-zijn van ons leven in alle bescheidenheid en eenvoud aan te bieden aan de huidige tijd. HOOP De derde doelstelling van het jaar van het godgewijde leven is de toekomst hoopvol omarmen. Het is waar dat “de tijden slecht zijn”, aldus St. Paulus aan de christenen te Efeze (5,15) maar, zo voegt hij er aan toe: ‘Benut de gunstige gelegenheid’. De hoop biedt ons hiervoor telkens weer opnieuw de kans. “Sommigen focussen op wat er verkeerd gaat, anderen verliezen de hoop. Weer anderen zijn in staat om de scheuten van het nieuwe leven te zien: nu nog broos, maar vaak geboren uit buitengewone creativiteit, laten zij zien dat de mens niet gemaakt is om te wanhopen. Crises kunnen onverwachte energieën bevrijden en onze wil versterken.”6 Een van de grootste gaven die de H. Geest aan het religieuze leven in ons land gegeven heeft is het openstaan voor de universaliteit van de Kerk. Wellicht mede onder invloed van onze VOC mentaliteit hebben talloze Nederlandse religieuzen zich geroepen geweten om hun leven te geven voor de opbouw van het Rijk van God in verre landen. Iedereen die veel reist zal overal ter wereld de vruchten van dit harde zwoegen mogen zien. Die periode uit het leven van de Ordes en congregaties hoort definitief tot het verleden maar de H. Geest blijft werkzaam en het eenrichtingsverkeer van vroeger is verandert in een openstaan voor andere culturen in onze eigen Nederlandse gemeenschappen. Net zoals de wereld kan het religieuze leven niet meer om de globalisering heen. Als wij met hoop de toekomst omarmen dan betekent dat heel concreet dat wij onze eigen monocultuur zullen moeten opgeven. Konden in vroegere tijden religieuze gemeenschappen enkel bestaan uit eigen mensen vanuit de streek of het land, vandaag de dag zijn internationale gemeenschappen volgens mij een voorwaarde voor toekomstig religieus leven. 5
Ria Grommen, Tussen voltooien en verwachten. Brief aan (oudere) religieuzen. Antwerpen, 2014. Vgl. p. 6162. 6 Fr. Alois van Taizé, jaarbrief 2015
De hoop die onze gemeenschappen moeten uitstralen is de globalisering van solidariteit en broederschap. Door ons evangelisch samen leven kunnen wij hoopvolle getuigen zijn van een solidariteit die uitgaat van de waardigheid van iedere mens, zonder uitbuiting, waar niet het recht van de sterkste geldt en waar er een overtuigde zorg is voor de schepping in al haar wonderlijke facetten. De toekomst met hoop omarmen betekent dat we weer gevoelig worden voor het profetisch karkater van het religieuze leven. Profetisch wil niet zeggen met het vingertje wijzen maar het risico van de hoop opnemen en daar inhoud aan geven. Profetisch leven betekent het risico nemen van anders te zijn dan de anderen. De profetische daad is precies deze: kunnen nadenken over het verleden, kunnen kijken naar de toekomst, durven handelen in het heden vanuit het besef dat God ons de moeite waard vindt om ons bij onze naam te roepen. En niet alleen ons maar ieder mensenkind. Laten we niet bang zijn maar hoopvol omdat we geloven in de Liefde! ‘Luister naar Mij, U, die werd opgetild van af de moederschoot, en sinds de geboorte werd gedragen. Tot aan uw oude dag blijf Ik dezelfde, als u grijs bent zal Ik u nog dragen. Ik heb het gedaan en Ik blijf het doen. Ik zal u dragen, ik zal u redden’. (Jes. 46,3-4) Op die zolder, vol oude spullen, wordt het volgens mij langzaam aan licht en worden de dingen helderder. Een nieuwe generatie religieuzen zal er komen en zullen verbanden gaan zien. Ondertussen zijn wij geroepen om tussen voltooiing en verwachting vreugde uit te stralen. Vreugde omdat het religieuze leven ‘een boeiend samenspel is van verleden en toekomst in een wijd nu, waarin God ten volle aanwezig is’.7 De vraag is gesteld: hoe geef je als kloostergemeenschap in een seculiere wereld vorm aan je roeping, je charisma? Waar houd je aan vast, waar geef je toe, hoe ga je om met een kleiner wordende (en soms zelfs verdwijnende) gemeenschap, hoe vind je nieuw leven, nieuwe inspiratie? Op al die vragen geef ik het antwoord: dankbaarheid, passie en hoop en dat alles met vreugde. Ieder instituut, iedere religieus afzonderlijk zal die drie elementen waar moeten zien te maken in zijn/haar leven. We kunnen dit alleen vanuit de diepe overtuiging dat God ons roept met Zijn liefde en dat die liefde om een antwoord vraagt. Ons anders leven is slecht mogelijk vanuit die mystieke ontmoeting met God. Tot slot, nog een kleine persoonlijke ontboezeming! Iedere keer wanneer ik Zuid Limburg binnenrijdt, en dat begint voor mij na Spaubeek, en ik zie die heuvels dan moet ik altijd even het Limburgs volkslied neuriën of zelfs zingen. Ach, iedereen heeft zo zijn eigen gewoontes! Het is meer dan een sentimenteel gevoel. Het herinnert mij altijd aan die nachtegaal zingend in dat bronsgroen eikenhout. Een nachtegaal, broeders en zusters, zingt ook in de nacht terwijl alle andere vogels zwijgen. Hij zingt vooral op het scheiden van de nacht en de dag. Ik hoop en bid dat de kerk van Limburg maar van gehele Nederland vol mag zijn van de klank van deze nachtegaaltjes; zangers in de nacht, zangers die de nieuwe dag reeds zien en 7
R. Grommen, p. 78.
aanvoelen. Het maakt niet uit hoe oud of jong, van buiten of van binnen dit bisdom, de kerk en de wereld hebben nood aan dit vreugdelied: ‘Zie, de bruidegom komt, trekt Hem tegemoet!’