BELGIE
F 0
SCIIEIEIIS EN KUNST KRING VOOR -J VAN DEINZE EN DE LEIESTREEK L_. N1735
De Heer Denis Pieters █████████ Blauwstraat 48 9030 Wondelgem █████████ █████ █████
Verschijnt tenminste 4 maal per jaar Verantwoordelijke uitgever Uitgiftekantoor :Deinze Willy Jonckheere
19° jaargang nr. 2 Winkelstraat 36 9800 Deinze MAART 1999 Tel. (09)386.32.78
Postrekening 000 - 0434500 - 37, KGK -Deinze, p/a Brielstraat 7 bus 5. 9800 DEINZE
2499. 1684. Grootwarenhuis te Deinze in 1889 ? In de Gazette van Deynze, 2` Jaar nr. 44 van zondag 31 maart 1889 vond ik volgende aankondiging:
"Opening van den grooten Bazar "L'illustre" Boulevard de Zeveren, 2 ter stede alhier Te rekenen van morgen 1 April zal alhier de groote bazaar "L'Illustre" boulevard de Zeveren, geopend worden onder het bestuur van eenen lieven jongen. De inwoners van Deinze en van het omliggende zullen aldaar steeds eenen schoonen en rijken keus vinden van allerhande mode-, pracht- en bedrogartikels zooals : Registers voor sekretarissen, die hunne rekeningen willen vervalschen; Inkt en pennen, zeer voordeelig geschikt om handteekens van Burgemeesters na temaken; gedrukte Formulen voor vleeschrekeningen, wardoor men maar half zooveel moet betalen als men schuldig is; Tangen, zeer dienstig tot het wringen van teenen om vrijgesteld te worden van den soldatendienst; Windhanen; Zeversche geledigde offerblokken, karamellen tegen de broekvullingen: decoraties van onderprefekten; handboeken voor kazakkeerders; Romancen van 0 mijne Musch ! 0 mijne ton, enz. Broeken die de kinderen vrijwaren tegen alle crapuleuze behandelingen; verders een schoon appartement van Fannykeersen welke men heeft voor `t meedragen. Goedkoope en spoedige bediening. RUCHTBAARHEID." Was dit een aprilvis of een dorpspolitiek getint pamflet ? ANDRÉ HEYERICK Maessprokkels Krachttermen Er zijn mensen die graag en gemakkelijk met een vloek hun bewering kracht bijzetten: ergens een godverdomme of nondedju of iets gelijkaardigs. De jongste tijd hoort men - in het kader van de verengelsende modegrillen - steeds meer, vooral bij de jongeren, "shit". Een uitroep.
2500. En wat betekent dat? De Duitsers kennen dat woord ook al generaties lang. Zij zeggen een krachtig "Scheil3e " en dat is precies hetzelfde woord (cf. ons "schijt"). Je klopt met een hamer een nagel in de muur, maar je klopt even niet doelgericht op je vinger. Wat roep je dan? Verdomme of nondedju (wat heeft die non ermee te maken ? of is het nom de dieu ?). Een Engelsman zegt dan "Shit " of iets van die taalcategorie . De Duitser roept dan "Scheil3e" of "Verdammt noch mal " of ... . Krachttermen midden in een zin staan meestal op de plaats van een (verondersteld) leesteken . Vaak een uitroepteken . De kampioen - vloekers in Deinze waren de broers Albert en Rene Saverys en daarna Remi Carton. Saverys en Streuvels - Tijdgenoten ? Generatiegenoten? In mijn bijdrage over de brieven die Saverys ontving (KGK-Jb. 1998) had ik het over de tocht met het Haantje, de boot van De Coene. Die tocht heb ik al vermeld in mijn tweede KOKbijdrage, nml. in 1962, Jaarboek 1962, p. 141 nota 105 (bij blz. 99) (Tocht ook met de Waterhoen). Saverys en Streuvels leerden mekaar kennen in 1913 op de Hugo Verriest-feesten. Saverys ontving zijn laatste Streuvelsbrief op zijn sterfdag in 1964. Een vriendschap dus van 50 jaar; een vriendschap voor het leven. Verriest stierf in 1922 (° 1840. 82 jaar), Saverys in 1964 (° 1886, 78 jaar) en Streuvels in 1969 (° 1871, 98 jaar). Streuvels was dus vooral een tijdgenoot van Kamiel Huysmans (18711968). In 1886 werd ook Felix Timmermans geboren (+ 1947) en ook Pater Callewaert die ook in 1964 overleed. Niet alle tijdgenoten zijn generatiegenoten. Mijn kleinkinderen, geboren in de jaren '80, zijn nu ook mijn tijdgenoten; maar helemaal niet mijn generatiegenoten. Dat zijn wel zij die geboren werden in de jaren 1920.
Vertalen? Mijn pensioen krijg ik per postcheque en daar staat op gedrukt: Aan de geadresseerde zelf te betalen - A payer en main propre. Ik "vertaal'" het Frans: in propere handen te betalen. En ik haast me naar de bank of de post: gesloten. Vroeger, in de tijd van de tweetaligheid, stond daar dan "Fermé-Gesloten", wat vertaald werd als " 't is hier ferm gesloten". Vertalen is nogal wat! Ook in Europa: ca coute des pièces d'homme (stukken van mensen kost dat .. of alleen maar stukken van een man?) Wie speelt dit stukje verder? C'est ecrit dans des lettres comme des vaches zei de man, bezitter van heel wat chateaux en Espagne! (= luchtkastelen / of heeft hij kastelen in Spanje?). Mijn kotmadam (1946 in de J. Plateaustraat) sprak graag Frans en zei "ca ne pique pas si proche." Ook haar Frans stak niet zo nauw. Een Vlaming die 40 jaar in de VS had gewoond en gewerkt kwam zijn geboortestreek bezoeken en sprak hier veramerikaniseerd Vlaams. Hij vertelde o.a. over zijn broer die ook uitgeweken maar al lang weduwnaar was. Hij wou zeggen "he lost his wife" maar hij zei: '1-lij loste zijn wijf'. Of was hij ook duivenliefhebber?". HERMAN MAES
1685 . De verdelging van kerkuilen (Vosselare en Bachte , 17e-18c eeuw)
In onze tijd is de uil een beschermde vogelsoort. Dat is niet altijd zo geweest. Enkele eeuwen geleden werden (kerk)uilen beschouwd als schadelijke dieren, die verdelgd moesten worden. Er stonden dan ook premies op het vangen of neerschieten van uilen. We vinden de vemelding
2501. daarvan in oude kerkrekeningen . Enkele voorbeelden uit de oudste kerkrekening van Vosselare van 1715 ( 1) en uit de kerkrekening van Bachte van 1657 (2) Vosselare Aan Carel de Dappere werd een premie van twee schellingen grooten uitbetaald voor het schieten van twee uilen (kwitanties van 17.7.1712 en 11.2.1713). Per geschoten uil werd dus 1 schelling gr. (van 12 denieren gr.) betaald (3) Aan Pieter de Bouvere werden in 1714 zeven schellingen gr. uitbetaald voor het neerschieten van zeven uilen (kwitanties van 29.7 en 27.12.1714). Een andere kwitantie betreft een uitgave van 3 sch. gr. aan dezelfde Pieter de Bouvere, Guillaume Bracke en Adriaen de Backer voor "het vanghen van drij huijlen inde kercke à 12 gr. ider", of samen 3 sch. gr. Bachte Zestig jaar eerder bedroeg de premie in Bachte voor het schieten van een uil precies evenveel, nl. 1 schelling (of 12 denieren) gr. Post 29 van de uitgaven betreft "het schieten van drije huijlen in dese keercke als wesende vuijl ende schadigh"; daarvoor uitbetaald aan Lieven van Doorne (4) de som van 3sch. gr. of omgerekend 36 sch. parisis, d.i. 1 pond 16 sch. parisis (5). Noten (1) Pastorie Vosselare, Parochiearchief: kerkrekening over 1708-1710, goedgekeurd op 27.3.1715; de rekening bevat ook uitgaven uit de jaren 1712-1714. De geciteerde voorbeelden zijn te vinden of t° 18r°-19v°. Zie ook P. Huys, "Sprokkelingen uit het kerkarchief van Vosselare", in: Het Land van Nevele, XXI, 2 (juni 1990), blz. 154-155. (2) Rijksarchief Gent, Kerkarchief Baehte, nr. 6, bundel 2, f. 18 r°: kerkrekening 1651-1656, goedgekeurd op 2.7.1657. Zie Fr. Neirinck, Geschiedenis van de St.-Petrus- en Paulusparochie te Bachte (Nazareth, Drukk. Schaubroeck, 1998), blz. 199. (3) 1 schelling grooten = 12 denieren gr. In 1 pond gr. gaan 20 schellingen (of 240 denieren gr.). Daarnaast bestond ook het pond parisis (onderverdeeld in 20 schellingen van eik 12 denieren), dat 12 keer minder waard was (1 pond gr. = 12 pond par.) (4) Blijkens de aanhef van dezelfde kerkrekening was Lieven van Doorne schepene van Bachte en van de heerlijkheid vanden Hoorenschen (zie Fr. Neirinck, a.w., blz. 190). (5) 1 schelling grooten = 12 schellingen parisis. Er gaan 20 schellingen in 1 pond; 36 sch. is dus 1 pond 16 sch. De kerkrekening van Bachte is opgemaakt in pond parisis.
PAUL HUYS nr. 279
1686. Astense burgemeesters in de provincieraad Het provinciebestuur van Oost-Vlaanderen heeft via de Stichting Mens en Kultuur te Gent een boek uitgegeven in twee delen onder de titel "De Fonteinen van Oranjeberg". liet eerste deel behandelt de politiek-institutionele geschiedenis van de provincie, het tweede deel geeft een biografisch repertorium van al de mensen die met het provinciebestuur ooit te maken hadden. Vóór de Franse bezetting 1794-1814 was Vlaanderen een graafschap, ingedeeld in kasselrijen. Deinze behoorde tot de kasselrij Kortrijk. De Franse bezetting schafte alle feodale namen af, de Franse revolutie deed dat in Frankrijk ook: al wat herinnerde aan feodaltiteit moest verdwijnen. De Fransen kregen toen hun departementen, genoemd meestal naar de naam van de rivier die er doorheen liep. Dat deden ze dus ook bij ons. Het graafschap Vlaanderen werd
2502. in twee gedeeld: het departement Leie en het departement Schelde. Ook de rest van de toen Oostenrijkse Nederlanden of Zuidelijke Nederlanden werd in departementen ingedeeld: de Dijle, de twee Neten, de Samber, de Maas etc. Die indeling bleef na 1815 bewaard. De namen werden veranderd: het "Departement de l'Escaut" of Scheldedepartement werd Oost-Vlaanderen, het "Departement de la Lys" werd West-Vlaanderen. Ook de namen Brabant en Limburg en Henegouwen kwamen weer in gebruik. Na 1830 bleef die indeling nagenoeg bewaard. Pas in 1836 begon eigenlijk het echte bestuur van de provincie, na verkiezingen waaraan toen nauwelijks 1,43 % van de bevolking deelnam (volgens kiessysteem van toen) In 1830-31 speelde de Deinzenaar Callier een speciale rol in het zich vormende provinciebestuur. Over die man (en zijn meer dan 90 jaar) moet eens gewerkt en gezocht worden. Hij was, samen met de beruchte Spilthoorn van Kruishoutem en met een baron Coppens, afgevaardigde van het Voorlopig Bewind en werd lid van een Bijzondere Commissie van het Voorlopig Bewind, die namens dat Bewind volmachten had tot er een Gouverneur benoemd was. Maar dit verliep allemaal niet zo simpel. Die twee boekdelen zijn het werk van Nicole Lehoucq en Tony Valcke. Ze bevatten een schat aan gegevens over de provincieraadsleden. Zo vinden we er een burgemeester van Astene, bewoner van het kasteel van Astene dat er toen nog stond. Het kasteel werd afgebroken en vervangen door De Ceder (in de jaren 1980). genius Joannes Baptista Josephus Ghislenus de Kerchove de Dentergem was 30 jaar lang burgemeester van Astene, van 1832 - 1860. De familie werd in 1825 geadeld. Hij werd te Gent geboren 29-1-1780. (KOK-1994 p. 250 c.v. bij René De Clercq). Zijn vader was Joannes Franciscus Josephus de Kerchove de Dentergem, zijn moeder was Sabina Joanna Gislena della Faille d'Assenede. Hij trouwde met Marie Melanie Cecile Hopsomer de Gampelaere (° 1787) te Gent op 13-5-1808. Zij stierf te Gent op 11-5-1844 maar werd in Astene begraven. Hij stierf te Gent op 31-12-1863, 83 jaar oud: katholiek en lid van de loge (zie De Clercq). Van 1836 tot in 1844 was hij lid van de provincieraad. Van 1813 tot 1820 zat hij ook in de gemeenteraad als schepen. In 1835 werd hij voor de senaat verkozen maar verzaakte het mandaat.
Van 1861 tot en met 1871 was Evarist Van der Stichele burgemeester, maar vanaf 1872 was het ambt weer in handen van een Kerchove de Dentergem, nml. van Astere, de zoon van Eugene. Hij bleef het tien jaar (KOK-Kontaktblad p. 1011-1988). Astere Maria Coleta Gislenus de Kerchove de Dentergem werd te Gent geboren 3-6-1817 en stierf 24-12-1895. Hij huwde te Petegem op 21-12-1851 (34 jaar oud) met Clementine Marie Pauline Ghislaine Pycke de Peteghem. Hij werd vlug weduwnaar.
Op 22-5-1854 hertrouwt hij te Parijs. Zijn tweede echtgenote is een hofdame bij de koningin, Anne Christine de Mandat de Grancy. Het beroep van zijn vader was: eigenaar, burgemeester (105,82 fr per jaar) en directeur van de Koninklijke Academie Schone Kunsten te Gent. Zoon Astere was eigenaar. Van april 1871 af was hij ook provincieraadslid tot bij zijn overlijden eind 1895. Hij overleed kinderloos. Het kasteel kwam in bezit van de dochter van zijn broer.
Het kasteel ging in het bezit van Genoveva Johanna Francisca Maria Ghislena Juliana de Kerekhove de Dentergem, dochter van Octaaf, broer van Astere. Die dochter (°1884) was gehuwd met Sixtus Pieter Maria Leo Ruffo de Bonneval de la Fare des comtes de Sinopoli et de Calabria (° 1883). Haar vader Octaaf was gehuwd met gravin Maria du Val de Beaulieu. In
2503. het bezit van die Astense kasteelbezitters zat een groot deel rijkdom van de gewezen Deinse burgemeester Hopsomere, wiens dochter met Eugene gehuwd was. Deze Eugene had nog een zoon Prosper (naast Octaaf en Astere). Prosper Jozef Eugene Jean Francois Gilain werd te Gent geboren 13-3-1813 en overleed te Deurle 16-7-1853. Hij huwde op 27-10-1835 te Basel Emma Elisabeth Frederica burggravin Vilain XIIII. Hij was provincieraadslid 1844-1847 en werd dan kamerlid voor het arrondissement Dendermonde en verhuisde van Astene naar Wetteren. Kamerlid bleef hij van 1847 tot 1853. Hij was intussen naar Deurle verhuisd en zat daar in de gemeenteraad van 1845 tot 1853 (overlijden). Zijn zoon Gabriel zat te Deurle in de gemeenteraad van 1863 tot 1895 en was er van 1877 tot 1888 burgemeester. Bij de start van het Oost-Vlaams provinciebestuur was een Deinzenaar betrokken als bestendig afgevaardigde: August Verkest, te Deinze geboren op 27-3-1807 als zoon van een Deins geneesheer Jean Dominique en van Rosa Josephine Willebois, de dochter van een Deins geneesheer. August Verkest woonde aan de markt als advokaat, afgestudeerd te Gent 1827. Hij was in Deinze gemeentesecretaris van 1833 tot '35 en dan gemeenteontvanger. Hij werd provincieraadslid in september 1836 en de maand nadien gedeputeerde, wat hij bleef tot 1610-1863 toen hij stierf. Hij bleef ongehuwd. Een aantal Deinse burgemeesters waren ook provincieraadslid: Karel Reyntjens. Pieter Provost, Constant De Beil, Arthur De Clercq, Jan Laagrange, Jef Van Risseghem, Jozef Verleye en Carlos Maere.
Charles Reyntjens ° Ruyen 15-3-1799, + Dienze 24-12-1871 - was de zoon van brouwer Jean Baptist die orangist was en burgemeester van Ruyen 18301836 en 1839-1842 was de zoon van Jeanne Theresa Dumortier en de echtgenoot van Julie Pelagie Vandenberghe, ook hij was brouwer. - was burgemeester in Deinze van 1837 tot '48, was provincieraadslid van 1848 tot '50, zijn broer Bruno was burgemeester van Ruyen 1847-1883 en provincieraadslid 1864-1872 en zijn oom Charles Joseph Reyntjens (1781-1850) was burgemeester van Ruyen 1805-1830, notaris, broer van Jean Baptist.
- Henri Norbert R., volksvertegenwoordiger 1848-52 was zijn broer - Charles in 1850 herkozen als provincieraadslid weigerde nieuw mandaat - Hij was de eerste voorzitter van Vooruit (1858) HERMAN MAFS nr. 43
1687. Over de Gottemse heks Tanneken Sconyncx (1602) en de herbergen in Gottem anno 1683
In de zeer lezenswaardige bijdrage "Waar Tanneken thuis was ...", gepubliceerd in het Driemaandelijks heemkundig tijdschrift De Roede van Tielt, jaargan 29, nr. 1 van maart 1998 (blz. 13-29) probeert Stefaan Vandenbroucke ook een antwoord te vinden op de vraag, in welke herberg (op de Plaats, d.i. in de dorpskom) Tanneken in 1602 werd aangehouden. Voor de identificatie van deze herberg beschikt over twee - veel latere - bronnen, nl. het Landboek van 1712 (waarin slechts twee herbergen worden vernoemd) en een herbergenlijst van 1779 (die voor Gottem vier herbergen vermeldt). Er bestaat evenwel nog een andere, laat-17e-eeuwse en dus oudere bron, nl. een herbergentelling van 1683, bewaard in het archief van de Raad van Vlaanderen in Gent (t). In
2504. die telling worden voor Gottem vijf herbergen vermeld, waarvan niet minder dan drie aan het dorpsplein; deze worden ook alle met naam genoemd: 1 ° Een "oude herberge, genaemd de Swane , opde plaetse op de passage van Ghendt op Cortri j ck"; 2° "Item op de plaetse een herberge, genaemd "de drij Swaentghens ", herberg sedert ongeveer veertien jaar;
3° '`item op de plaetse " de herberg, genaamd St. Jooris , "wesende eene oude taveerne". Daarnaast vermeldt de Gottemse herbergenlijst van 1683 nog twee andere herbergen, de ene zonder naam - gelegen zuidwaarts van de dorpskerk, aan de Leie, en de andere een half uur westwaarts (richting Wakken, nl. op de Varingshoek) gelegen; 4° "Item ontrent 2000 voet van de voorschreven plaetse op de voorseide passage noch een herberge dichte aen den aerd (= aanlegplaats van de overzet naar Machelen) vande riviere de Leije"; 5° "Item ontrent een half ure vande voorseide plaetse noch een oude herberge, genaemd den Tappuijt, alwaer gheenen herwech en is" (actum 29 april 1683).
Er waren dus, aan het dorpsplein van Gottem, in 1683 niet minder dan drie herbergen, waarvan een ("de drij swaentghcns") evenwel opgericht was omstreeks 1669 en dus in Tannekens tijd nog niet bestond. De andere twee worden in de lijst van 1683 als "oude herbergen" omschreven. In de terminologie van dergelijke lijsten wordt met die term algemeen bedoeld: herbergen , die in de herinnering van zelfs de oudste dorpsbewoners al sinds mensenheugenis bestaan hebben, d.w.z. die op zijn minst al driekwart eeuw tot een eeuw of langer bestaan... We mogen dan ook met een goede kans op zekerheid veronderstellen dat anno 1602 (tachtig jaar vóór het opmaken van de lijst van 1683) zeker twee herbergen op of aan het dorpsplein stonden. Of ze ook in 1602 (reeds) resp. de Zwaan en Sint-Joris heetten, is niet evident, maar toch waarschijnlijk. Het zou wel leuk zijn als dit uit andere archiefbronnen kon bevestigd worden. Intussen blijft de vraag open in welke van deze herbergen Tanneken op 24 december 1602 werd aangehouden. (1) Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen nr. 32.171, lijst Gottem. Zie hierover: Dr. Paul HUYS, "De algemene herbergentelling van 1683 in het Meetjesland", in: Appeltjes van het Meetjesland , jaarboek 48 (1997). blz. 85-116. Voor de Rode van Tielt zijn lijsten bewaard van Dentergem , Gottem, Kanegem, Oeselgem, Ruiselede, Sint-Baafs-Vijve, T ielt en Wontergem; aanpalend ook Olsene (a.w., blz. 94, noot 10).
PAUL HUYS nr. 280
1688. Ernest Claes en Saverys en andere Deinzenaars - In 1953 woonde Ernest Claes in Brussel (sedert 1927) en op 7september kwam Paul Lateur (en zijn vrouw Margriet) Ernest Claes en zijn vrouw (Stefanie Vetter) ophalen om in ingooigem Stijn Streuvels te gaan bezoeken op het Lijsternest. Stijn Streuvels is er de opgewekste van het gezelschap; 82 jaar. Zijn Alida 75 jaar.
Bij de terugtocht naar Brussel stoppen ze te Deinze om Albert Saverys te groeten. - Op 10 januari 1954 ontmoettte E. Claes ten huize Borginon o.a. Dr. Martens (van Astene). Martens goederen stonden toen nog onder sekwester. Hij had toen al 600.000 f'r. afbetaald en moest per maand 6.000 fr. huishuur betalen aan de staat voor zijn eigen woonst en
2505. kliniek. Ook Luc Matthvs, Romsée en Paul Beeckman en Jan Grauls waren toen gasten van Borginon. Op 24 januari 1954 ontmoet Ernest Claes in het kasteel te Beernem o.a. Marnix van Gavere en Michel van Vlaenderen en de componist Steven Candael (M. van Gavere = Fernand Pauwels, vader van ere-notaris Rudy en dus grootvader van notaris P. Pauwels). Op 10 juli 1954 moet Ernest Claes een lezing houden in Roeselare (in het kader van de 11 juli-viering). Hij is er te gast bij advokaat Karel Van Tyghem wiens vrouw een Claes is uit Rotselaar. van de stam waarvan ook Ernest Claes afstamt (zegt Ernest Claes zelf). Die advokaat Van Tyghem is de vader van mevrouw Jacques Van Cauwenberghe - Van Tvghem, die toen al gehuwd, in Deinze woonde. Op 19-2-1955 was Claes gast bij Luc Matthys in Ukkel en werd gesproken o.a. over de overbrenging van Jef Vanden Eynde van Maastricht naar Leuven. De Leuvense rector was daartegen. Ook Frans van Cauwelaert was ertegen omdat het "inopportuun" was tijdens de aan gang zijnde schoolstrijd. Op 23 maart '55 wordt de in 1929 gestorven Deinzenaar dan toch overgebracht naar Vlierbeek. Op 9-7-58 bezocht E. Claes de wereldtenttoonstelling Expo 58 samen met Savervs, Anton van Wilderode, Felix de Boeck, Louis De Meester, Pieter Buckinx e.a. als gasten van Joos Florquin. Met Saverys bezocht hij er "50 jaar Moderne Kunst". Op 29 januari 1961 gaf Luc Matthys thuis in Brussel een receptie voor "oude vrienden: senator Custers, Gerard Romsée, Hendrik Borginon, Albert Cleerens, A. Peerenboom, Ernest Claes en ... een verrassing: Hendrik Elias (na verplicht verblijf in het buitenland nu op verplicht verblijf in Brussel).
Op 6-8-61 ontmoette Claes te Hasselt bij de Virga Jesse-stoet (als gast van gouverneur Roppe) de Deinzenaar Mgr. Calewaert. (geplukt uit de daghoeken van Ernest Claes) HERMAN MAES nr. 44
1689. 100 jaar ANV Op 9 mei 1995 was er in Den Haag een huldezitting 100 jaar ANV in aanwezigheid van koningin Beatrix en van koning Albert II. We zagen het zelfs op BRTN.
Op 9 juni 1995(') woonde ik de huldezitting bij voor 100 jaar ANV = Algemeen Nederlands Verbond, in het stadhuis van Brussel, in de prachtige "gotische zaal": houten vloer, houten wanden, houten dak, houten beeldsnijwerk met bladgoud belegd... Men bracht er hulde aan Hippoliet Meert die te Brussel op 27 april 1895 het ANV stichtte, in het Kunstgenootschap De Distel, een genootschap dat toen vergaderde in het "Maastrichts Bierhuis" op de "Brouckere (2)-plaats". Na de zitting van 9 juni 1995 waarop o.a. minister-president I.uc Van den Brande het woord voerde en die besloten werd met een door het publiek (volle zaal) gezongen Wilhelmus en een Vlaamse Leeuw, was er een receptie in de trouwzaal van het stadhuis. In die trouwzaal viel op dat de in de wandversiering verwerkte teksten nog eentalig Nederlands waren ... zoals Brussel dat zelf ook ooit was. Alleen de vreemdelingen uit Oostenrijk en uit Frankrijk, de "bezetters", waren er Franstalig, en hun knechten deden Frans en praatten dus Frans na. Ze deden ook de uit Frankrijk verbannenen (na 1814 en na 1830 en na 1848) na.
2506. Bij die gelegenheid stond vooraan een grote foto van een geschilderd portret van 1 lippoliet Meert') (01-4-1865). Dit portret werd geschilderd door I lerman Maes (5.8.1897-3.8.1959) (zoon van Boudewijn Maes(4), in 1919 Gents Kamerlid voor het Vlaams Front), die ook portretten schilderde van de Deinse priester Joris Eeckhout en van Hugo en Herman Van den Abeele (cf. Heemkring Scheldeveld V = 1975 p. 312). Hippoliet Meert overleed in de kliniek (20.11.1924) van Dr Adriaan Martens ... niet in Astene maar in Middelburg, want Martens was toen in België ter dood veroordeeld en Meert tot 20 jaar dwangarbeid (KOK-Jaarboek 1991 p. 100). In 1963 stierf Dr. Jef Goossenaerts in de kliniek van Dr. Martens - wel te Astene nu. Goossenaerts was zowat de Hippoliet Meert van het interbellum: een drijfveer, een duiveldoet-al, die nooit op het voorplan kwam maar steeds stimuleerde en mensen samenbracht. wat Meert deed vóór WOI: mensen die België aanvaardden in de mate waarin België het de Vlamingen zou toelaten hun Vlaamse identiteit te behouden en te verzorgen en hun culturele eenheid en taalverwantschap met het Noorden te beleven. maar zonder verfransende druk. Hippoliet Meert zette eigenlijk het werk verder dat een Desire Delcroix begonnen was. Delcroix151 had echter het voordeel dat hij officieel kon optreden. als vertegenwoordiger van de minister. Mijn moeder (°1898-1969) werkte vóór haar huwelijk (1919) in de fabriek Meert en haar ouders werkten er ook: Joannes Franciscus Metdepenningen (1873-1953) (peter Sooi) en Francisca 1 lerreman (1872-1952) (pitte Siska). Ze hadden vier kinderen. De ouders van mijn vader waren, peter Ljon (Leo 1863-1934) en pitte Fie (1866-1954); hij werkte als wever bij Janssens in St.-Niklaas. Zijn oudste zoon Alois (1888-1964) werd er meestergast en bleef dat zijn hele leven lang en woonde tot zijn dood in een huis van de firma, aansluitend bij de fabriek. Heistraat, St.-Niklaas. Mijn vader, Petrus, (1897-1961) begon er ook als meester-wever, maar begon reeds kort daarna een zelfstandig eigen breigoederenfabriek. Hij had vijf broers en vijf zusters. Hij had zes kinderen waarvan er drie als kind stierven. Pitte Fie bleef thuis voor haar zes zoons en vijf dochters (12 kinderen waarvan één als babyboorling stierf). Een zoon stierf aan 47 jaar, mijn vader aan 63; de negen anderen werden bijna 80 en meer. Haar jongste kind, dus het 12e, werd geboren 1908 en stierf als laatste in de rij in 1994. De dood is nu bezig aan de volgende generatie. de mijne. (1) 9 juni 1995: statuten ANV goedgekeurd - dus dag op dag 100 jaar. (2) De Brouckere - zonder accent, (uitgesproken op Westvlaamse wijze, want "de Brouckere- was Westvlaming. (3) Op 10 juni 1994 hield het ANV een academische zitting in het cultureel Centrum De Werf te Aalst, waarna aan het geboortehuis van Hippoliet Meert, Kerkstraat 8, een gedenkplaat onthuld werd door het ANV-OostVlaanderen en de Vereniging van Vlaams-Nationale Schrijvers, met een toespraak door Prof. A. Deprez en de voorstelling van de brochure "Het woord bij de daad" van H. Meert. liet College van Burgemeester en Schepenen van Aalst sloot zich bij deze hulde aan. Leo Meert (1880-1963) is een tweede spruit uit die familie die een rol speelde in de Vlaamse Beweging. Over de verwantschap van de Deinse familie Lagrange niet de St.-Niklase familie Meert - zie KOK-Jaarboek 1991 p. 100. (4) Boudewijn Maes: een eigenaardige dissidente loopbaan als politicus (zie Encycl. VI. Beweging) (5) Ook Désiré Delcroix was lid van De Distel, hij zal Meert wel niet ontmoet hebben. Meert werd in 1865 geboren, Delcroix stierf in 1887. Maar liberalisme, vrijzinnigheid en Vlaamsgezindheid zette hen op dezelfde grootnederlandse lijn. Goossenaerts kan wel Meert ontmoet hebben.
HERMAN MAES nr. 45
2507. 1690. Tentoonstelling Charles Picqué (1799-1869) Het Museum van Deinze en de Leiestreek richt van 20 februari tot en met 28 maart 1999 een kleinschalige tentoonstelling in rond het oeuvre van Charles Picqué, naar aanleiding van de viering van zijn 200ste geboortejaar. Deze kunstschilder was geboren te Deinze in 1799 en stierf te Brussel in 1869. Na een basisopleiding bij zijn oom Pieter Cras, werd hij in 1820 leerling aan de Brusselse Academie, bij de toen beroemde Jozef Paelinck. Vanaf het begin van de jaren '20 nam Picqué deel aan verscheidene Salons in Gent en Brussel, wat resulteerde in het behalen van een groot aantal prijzen. In 1827 verkreeg hij een beurs om in Italië zijn schilderstudie verder te zetten, waar hij de nodige klassieke invloeden onderging. Eens terug in België, kreeg hij de opdracht de negen leden van het Voorlopig Bewind te portretteren, wat het begin was van een bijzonder succesvolle carrière als portretschilder. In geringe mate realiseerde hij ook religieuze en historische taferelen. Charles Picqué kan beschouwd worden als een neoclassicistisch schilder, die het idealiserende en voorname karakter van zijn werken verrijkte met een verrassend rake psychologisering en een typisch Vlaamse zin voor detailweergave. Ofschoon hij tijdens zijn leven vaak geroemd werd in hogere kringen, raakte zijn naam later volkomen vergeten. De matige interesse die de kunstmarkt vertoonde voor de 19de-eeuwse portretschilderkunst en het feit dat zijn werken binnen de familie van de voormalige opdrachtgevers werden gehouden, waren hier wellicht niet vreemd aan.
In 1939 werd reeds een beperkte tentoonstelling gewijd aan Charles Picqué in het oude museum te Deinze. In 1994, een jaar na het verschijnen van de monografie van de hand van Dr. Paul Huys, volgde dan een uitgebreide retrospectieve in het Museum van Deinze en de Leiestreek. Tijdens de voorbije jaren ontdekte Dr. Paul Huys echter nog verscheidene werken in binnen- en buitenland. Dit gaf aanleiding tot het organiseren van deze aanvullende tentoonstelling, tevens bedoeld als hommage n.a.v. de 200e verjaardag van het geboortejaar van Charles Picqué. De tentoonstelling is te bezichtigen in het Museum van Deinze en de Leiestreek, Luc Matthyslaan 3-5, 9800 Deinze, van 20.02.98 tot 28.03.98, op dinsdag- tot vrijdagnamiddag van 14 tot 17.30 u, op zater.- zon.- en feestdagen van 10 tot 12 u en van 14 tot 17 u. Maandag gesloten.
2508. Catalogus 1. De visverkoopster, s.d. (1823-1825) olie op paneel, 44,6 x 36,8 cm Privé-bezit 2. Susanna en de ouderlingen, 1827 olie op doek , 131,5 x 107 cm Privé-bezit 3. Mater Dolorosa (pendant Ecce Homo), 1828 olie op doek, 102 x 77 cm Verzameling Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw-Parochie, Deinze 4. Ecce Homo (pendant Mater Dolorosa), 1828 olie op doek, 100 x 75 cm Verzameling Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw-Parochie, Deinze 5. Struikrover met jonge Italiaanse, 1829 olie op doek, 120 x 95 cm
Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze 6. Jonge Romeinse, 1830 olie op doek, 75,5 x 61,5 cm Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze 7. Portret Marie van der Straeten, s.d. (1833 ?)
olie op doek, 65 x 54,5 cm Privé-bezit 8. Portret Juliana Sophia Waigner, echtgenote Loys, 1834 olie op doek, 85 x 66 cm Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze 9. De Frascataanse en de zeeman, 1835 olie op doek, 102 x 85 cm Privé-bezit 10. Portret van een jonge vrouw, 1835 olie op doek, 65,5 x 54,3 cm Privé-bezit
11. Portret Pierre Francois de Saegher, 1835 olie op doek, 82 x 66 cm Verzameling G. Dijkmans, Kapellenbos 12. Portret mevrouw de Saegher, s.d. (1840) olie op doek, ±80 x 63,5 cm Verzameling G. Dijkmans, Kapellenbos 13. Mansportret, 1840 olie op doek, 81,7 x 66,5 cm Verzameling Museum voor Sierkunst en Vormgeving, Gent
2509.
14. Jeanne Demesmaceker, 1841 olie op doek, 73 x 59 cm Privé-bezit 15. Portret Mathias Joseph Wolters, 1842 olie op doek, 81 x 65 cm Privé-bezit 16. Portret mevrouw Rosalie Wolters, s.d. (1842 ?) olie op doek, 81 x 65 cm Privé-bezit 17. Portret Francois Rycquaert, 1847 olie op doek, 83 x 67 cm Privé-bezit 18. Portret mevrouw Francoise Rycquaert, 1847 olie op doek, ±84 x 67 cm Privé-bezit 19. Portret E.H. Leo de Foere, 1848 olie op doek, 183 x 123 cm Verzameling Stichting vzw de Foere, "Hof Bladelin", Brugge 20. Portret Professor de Rote, s.d. (1850) olie op doek, 146 x 100 cm Verzameling Universiteitsbibliotheek, Gent 21. Portret Gravin de Bueren d'Alcantara en haar twee dochters, s.d. (± 1852) olie op doek, 115 x 88 cm Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze 22. Portret kapitein Mouvet, 1853
olie op doek, 128 x 93 cm Verzameling Koninklijk Legermuseum, Brussel 23. Droom van het Kindje Jezus, 1859 olie op doek, 95 x 123 cm Verzameling Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw- Parochie, Deinze 24. Portret Paus Pius IX, 1861 olie op doek, 83 x 66 cm Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze 25. Portret Léonard Beckers, 1863 olie op doek, 87 x 67 cm
Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze 26. Portret L.J. Beckers ' echtgenote L.C. Loys, 1863 olie op doek, 87 x 67 cm
Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek , Deinze
2510. 27. Portret Monseigneur Joannes Josephus Faict, 1865 olie op doek, 117 x 87 cm Verzameling Kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw, Leffinge 28. Portret van een jonge vrouw met kapmantel en zee op achtergrond, s.d. (1866 ?) olie op doek, 66 x 56 cm Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze VEERLE VAN DOORNE 1691. Picqué -tentoonstelling Deinze 19.2.1999 Inleidende toespraak door Paul Huys Mijnheer de Voorzitter van KGK, Mevrouw de Conservator, Dames en Heren, Vrienden van het Museum en van de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek, Een oude spreuk zegt: `'Alle goede dingen bestaan in drieën". Ik gebruik die spreuk als verontschuldiging omdat ik precies voor de derde keer hier op deze zelfde plek voor u sta voor drie keer dezelfde aangelegenheid, nl. de kunst van de Deinse schilder Charles (of zoals men hier in Deinze zegt: Karel) Picqué. Op 18 februari 1994, op één dag na exact vijf jaar geleden, opende hier in dit Museum de grote Picqué-retrospectieve met een 80-tal werken; ik mocht er toen, zoals nu, voor de inleidende toespraak zorgen.
Verleden jaar, op 2 april, heeft de provincie Oost-Vlaanderen mij hier feestelijk willen huldigen voor de bekroning van mijn tweevoudige Picqué-studie met de provinciale prijs voor kunstgeschiedenis; in mijn dankwoord heb ik, uiteraard, over Picqué gesproken. Vandaag, derde keer/laatste keer, moet het weer over Picqué gaan, met - weer eens - dezelfde spreker. Hier komt, na de spreuk "Alle goede dingen bestaan uit drieën", een concurrerend gezegde opduiken, dat luidt: "Van het goede teveel". Ik besef dat, Dames en Heren, maar mijn astrologisch gesternte getrouw, probeer ik - als een goede Weegschaal - de beide gezegden in evenwicht te brengen. Waarom, voor de derde keer binnen precies vijf jaar, nu alweer Picqué? De aanleiding daartoe ligt in een cijfermatig gegeven, maar de echte reden zit enigszins dieper. Eerst dus de aanleiding. Charles Picqué werd geboren op 2 messidor van het Jaar VII der Franse Republiek, of in algemeen verstaanbare taal volgens de Gregoriaanse kalender: 20 juni 1799. Straks, over een paar maanden, is er dus zijn tweehonderdste verjaardag. Dat is, dunkt mij, toch een herdenking waard - ook al heeft het eerbetoon nu een heelwat bescheidener karakter dan vijf jaar geleden. Ik dank van harte KGK en dit Museum omdat deze Picquéhommage er mocht en kon komen. Wat men later eventueel ooit nog voor of rond Picqué zal opzetten (in 2019 b.v., als hij 150 jaar overleden zal zijn), zal in een andere eeuw en een ander millennium plaatshebben. En ik zal het vermoedelijk niet meer meemaken. Maar naast die uitwendige aanleiding van een 200` verjaardag is er ook een dieperliggende reden om Picqué nog een te tonen. Hij wordt hier getoond, met een kleinere, maar, gelukkig, met een compleet andere selectie! Want vandaag worden hier een 30-tal werken getoond, die op twee of drie werken uit de eigen museumcollectie na - op de eerste tentoonstelling van 1994 niet te zien waren. Er is zelfs een absolute primeur bij. Pas enkele weken geleden kon voor het Museum van Deinze een kapitaal werk van Picqué aangekocht worden, De Italiaanse struikrover en zijn lief.je, een werk geschilderd in Rome in 1828, een van zijn beste werken uit
2511. die periode . Picqué stuurde het doek vanuit Rome naar het Gentse Schildersalon van 1829. In de catalogus (die nog in het Frans was opgesteld , alhoewel we toen onder Hollands bestuur leefden) lezen we, op blz . 42 onder het nr. 407: "Charles Picqué , de Deynse . Actuellement à Rome. `Un brigand et une jeune Italienne'." Ik wist dat het werk bestond, maar ik had het tot dusver nog nooit gezien, en het was een heel prettige verrassing toen ik het begin januari van dit jaar bij een antiquair in Brussel voor het eerst onder de ogen kreeg . Het is echt een meuseumstuk, en ik ben zeer blij dat dit werk voortaan , voorgoed , van het Deinse museumpatrimonium deel uitmaakt. Ik ben Isabelle Torck en haar Museumcommissie en Herman Maes en zijn Stedelijke Cultuurraad zeer dankbaar voor hun gunstig advies voor de verwerving en ik dank ook het Schepencollege en de Gemeenteraad van Deinze dat zij het aankoopvoorstel goedkeurden . De Italiaanse struikrover en zijn liefje is een van de mooiste jeugdwerken van Picqué en het is tegelijk een heel typisch Italiaans werk , dat onze museumcollectie op een interessante manier verrijkt . Ik denk dat ik wel even moet uitleggen waarom. Het thema van de Italiaanse struikrover was precies in de jaren 1820 zeer populair in Rome. Tijdens de eerste decennia van de 19° eeuw werd de Pauselijke Staat in de landelijke omgeving van Rome (de Romeinse Campagna dus) geteisterd door baanstropers of struikrovers , die de talrijke Rome-reizigers en -pelgrims beroofden en afpersten, en soms ook vermoordden . De Romeinse struikrover , de brigante, beschermd door de meestal arme plaatselijke bevolking en daardoor bijna ongrijjpbaar voor de pauselijke politie, was een bij uitstek romantisch thema. Het thema was ook in de literatuur bekend: Schiller had met "Die Rduber" (1781) al een kwarteeuw vroeger een aanzet gegeven tot de vrijheidsromantiek van de rover , en er was van de Engelse dichter Lord Byron ook het gedicht "De zeerover" van 1814. Hetzelfde fenomeen vinden we ook in de Franse literatuur : ik vernoem Victor Hugo en Charles Nodier , maar er was ook Stendhal die in zijn "Promenades dans Rome" (11, 1830) sympathiserend over de brigands heeft geschreven . En in de Scala van Milaan was in 1827, het jaar dat Picqué naar Italië vertrok , met groot succes de opera "11 pirata" (de piraat) van Bellini opgevoerd . Onder de Romeinse schilders was het een tijdlang een zeer geliefd thema. I-let was Bartolomeo Pinelli ( 1781-1835 ) die het thema van de struikrover in de schilderkunst had geïntroduceerd en tot een mode gemaakt. In 1824 was nl. een album met gravures verschenen naar schilderijen van Pinelli . Het album heette " Scene di brigantaggio" scènes uit het brigands - leven ); de gravures ervan geraakten wijd en zijd verspreid en het thema ook. Talrijke Franse schilders die toen in Rome leefden en werkten , namen het thema over: Auguste de Forbin , en Leopold Robert, Horace Vernet, Jean Victor Schnetz, Guillaume Bodinier en anderen nog. Ook de Vlamingen in Rome geraakten in de ban van het brigandthema: de Gentenaar Pieter van Hanselaere b.v., die in 1827 in Napels zijn " Gewonde rover" schilderde , waarmee hij hier te lande veel bewondering en bijval oogstte.
Aan die mode deed dus ook Picqué mee, zoals zijn Italiaanse brigand van 1828 bewijst. In het oeuvre van Picqué staat dit werk trouwens niet alleen . Er moet van hem ook nog een ander schilderij bestaan , Vrouw van een bandiet met haar twee kinderen , dat te zien was op het Gents Salon van 1832. Ook dat werk is momenteel spoorloos; het werd voor het laatst gesignaleerd in een Gentse veiling in 1875; in de veilingcatalogus werd het toen als volgt beschreven : " Une famille de brigand dans l'affliction. Femme et deux enfants peints à micorps. Beau coloris, figures remplies d'expression ." Hopelijk komt dat werk ook nog eens te voorschijn op de kunstmarkt. Op deze Picqué -tentoonstelling is nog meer werk uit zijn Italiaanse periode te zien , naast de Jonge Romeinse b.v. uit 1830, dat tot de vaste collectie van dit museum behoort . Maar hier zijn ook de twee schilderijen , die Picqué in 1828 schilderde voor de Deinse O.-L.-
2512. Vrouwekerk, resp. Ecce Homo (De bespotting van Christus) en Mater Dolorosa (O.-L.-Vrouw van smarten).
De beide doeken. die samen een tweeluik vormen, werden in 1995 - in het zog van de Picquétentoonstelling van 1994 - voortreffelijk gerestaureerd, mét nog drie andere Picqué-taferelen, die eindelijk weer op hun plaats in de kerk te zien zijn - feit. waarvoor de Kerkfabriek een dikke pluim verdient. Dat restauraties - zeker na decennia van verwaarlozing - noodzakelijk zijn en dat ze bovendien tot soms verbazende vaststellingen kunnen leiden, wordt met de restauratie van de vijf kerkschilderijen van Picqué bewezen. Uit de restauratie van de Mater Dolorosa is b.v. gebleken dat het zwaard van smarten dat Maria's hart doorsteekt, ooit werd overschilderd. Het doek is nu opnieuw in zijn originele versie te zien, mét het zwaard: het is een ander werk geworden! Ook een tweede Picqué-schilderij uit Deinze-kerk, De droom van het Kind Jezus, is veranderd uit de restauratie te voorschijn gekomen. Het slapende Jezuskind was eveneens in een scrupuleus tijdvak overgeschilderd en prijkt nu, een eeuw later, voor het eerst weer in zijn oorspronkelijk, onschuldig kindernaakt ... Ik wil meer zeggen, Dames en Heren, en een voorspelling doen. In de Sint-Maartenskerk van Petegem, boven het linker zijaltaar hangt een ander Picqué-schilderij, een O.-L.-Vrouw en het Kindje Jezus. Als men dat altaarstuk eens zal opfrissen en/of restaureren, maar dat zal pas in het volgende millennium gebeuren, zal men ook daar - zeker weten - van onder het zedige grijze kleedje van het Jezuskind een fris-engezond naaktje zien te voorschijn komen. Voorlopig nog niet voortvertellen liefst ...
Maar terug nog even naar Picqués Rometijd (1827-1830). Ook jaren ná zijn terugkeer heeft Picqué op Italiaanse thema's voortgewerkt. In 1835 nog. vijf jaar dus na zijn terugkeer uit Italië, schilderde hij b.v. een ander Italiaans tafereel, De Frascataanse niet een musicerende zeeman. Deze vrouw uit Frascati - ook in deze tentoonstelling te zien - mag inzake koloriet gerust naast "De brigand en zijn liefje" geplaatst worden. En wie zelf ooit in de zomer naar Italië is getrokken, heeft kunnen vaststellen dat het stralende azuurblauw van de hemel boven Italië voor eeuwig in Picqués Frascataanse is vastgelegd. Ik vertel u losweg, Dames en Heren, een en ander over een paar werken die in deze tentoonstelling te zien zijn. Maar ik verlies daarbij niet uit het oog, waar mijn verhaal eigenlijk mee bezig is. Ik zou u nl. de dieper liggende reden verklaren waarom deze tweede, aanvullende tentoonstelling gewenst en zelfs nodig was. Niet alleen nl. als een hommage die door het toeval van een 200e verjaardag bepaald wordt, maar ook en bovenal omdat met deze tentoonstelling nog iets moest aangevuld en goedgemaakt worden. In de tentoonstelling van 1994 lag het accent van de Picqué-selectie, terecht, maar tegelijk ook noodgedwongen, op de portrettist. Dat is hij inderdaad geworden, en - ook wat zijn naroem betreft - gebleven: Picqué de portrettist. Een portret is kunst-in-opdracht, naar het verwachtingspatroon van de poserende klant: deze klant vroeg ernst in de pose en in de schildering, of: het schilderij als statussymbool, streng, een beetje koel, zonder uitbundigheid, zowel in de uitdrukking als in de kleur. In de vorige tentoonstelling kon, door diverse omstandigheden, de periode vóór 1830 haast niet en dus totaal onvoldoende geïllustreerd worden. Picqué had dus, hij zijn selectieheer van 1994, nog recht op een revanche. Daarom toont deze nieuwe Picquétentoonstelling ruimer en beter, en dus rechtvaardiger, de vroege Picqué. Een Picqué die vrijer schildert, niet direct in opdracht, maar naar eigen inspiratie, spontaner, kleurrijker vooral. Wie de latere, klassieke, ernstige, meer monochrome portretten van Picqué kent, of meent te kennen. zal hier een onvermoede colorist van het zuiverste water leren kennen. Ook uit die vroege periode zijn nog veel werken alleen maar uit de documentatie bekend, zonder dat we hun huidige eigenaar en/of verblijfplaats kennen. Maar na 1994 zijn, precies uit die vroegste periode, nog van vóór
2513. Picqué naar Italië trok, enkele werken bij verzamelaars boven water gekomen. Een paar ervan, en het zijn zeker niet de minst interessante, kunnen we u vandaag onder ogen brengen. Er is b.v. dat mooie genreschilderijtje, het is niet gedateerd maar ik schat het van omstreeks 1823/25. Het stelt een Jonge Visverkoopster voor, op de Gentse Graslei, met de kranskapellen van de Sint-Michielskerk op de achtergrond; naast de mooie compositie en het frisse koloriet is ook de iconografische identificatie voor dit paneel uiteraard een meerwaarde. Het werk illustreert de vroege Picqué als genreschilder , net zoals een ander werk, uit 1827 meer bepaald, een illustratie is van Picqué als beoefenaar van de zgn. historieschildering. De historieschildering nam, we mogen dat niet vergeten, in de eerste helft van de 19` eeuw nog altijd, en onbetwist, in de schilderhiërarchie de eerste plaats in, vóór het portret en vóór het genretafereel; het stilleven en het landschap stonden toen het minst in aanzien. Welnu, een doek als Susanna, bij het baden belaagd door de twee grijsaards, is een voortreffelijk voorbeeld van de religieuze historieschildering, in casu een bijbels tafereel, waarin we opnieuw - inzake compositie, modelé, expressiviteit en delicaatheid van kleurgevoel - met een beste Picqué te doen hebben. Ik denk, Dames en Heren, dat Picqué met deze nieuwe tentoonstelling de revanche heeft gekregen waarop hij moreel recht had. Niet dat ik hiermee onze vorige tentoonstelling wens te verloochenen, maar ze was in bepaalde opzichten nog onvolledig en had een aanvulling nodig. Deze nieuwe tentoonstelling bewijst, denk ik, twee dingen. Enerzijds dat Picqué nog wat anders heeft geschilderd dan alleen maar portretten, waarop nochtans terecht zijn stevige schildersfaam berust. En anderzijds dat hij, in die andere genres die hij ook beoefend heeft, getuigt van dezelfde schilderskwaliteiten die zijn oeuvre - algemeen gezien - kenmerken. Toch zijn ook in deze tentoonstelling alweer merkwaardige portretten te zien. Als ik er minder over zeg, is het niet omdat ze minder aandacht verdienen (zoniet had ik ze niet geselecteerd), maar omdat ik het vroeger - in gesproken woord en in geschrifte - al vaker en uitvoeriger over Picqué als portrettist heb gehad. Ook ditmaal zijn hier enkele voortreffelijke portretten bijeengebracht, uit de jaren 1840, én '50 en '60. Ik wil er enkele van speciaal onder uw aandacht brengen, maar - zoals gebruikelijk en passend - ladies first, van een eenvoudige 85jarige slagersweduwe (Jeanne Demesmaeker) tot een jonge gravin (de Bueren) niet haar meisjestweeling. Er zijn hier een achttal damesportretten, ze zijn meestal kleurrijker en charmanter en dus als portret ook attractiever dan die van de minder kleurrijke, hoogeerwaarde en/of hooggeleerde heren die zich met alle waardigheid van hun persoon-en ambt op het doek lieten brengen. In concreto gaat het hier - wat de mansportretten betreft - om portretten van b.v. een kanunnik (Leo Defoere, 1848), van een bisschop (Mgr. Faict, 1865). van een paus zelfs (Plus IX, 1861); er is ook een portret bij van een legerkapitein in zijn glinsterend staalblauw borstkuras (Mouvet, 1853), en van een gestrenge universiteitsprofessor (De Rote, 1850) en last but not least van de staatsingenieur-architect (Wolters, 1842) die destijds hier in Deinze de eerste spadesteek gaf tot het delven van het Schipdonkkanaal (zijn gouden of vergulde erespade hangt hier in ditzelfde museum, in een van de zalen van de afdeling volkskunde en stadsgeschiedenis).
Tot zover dan, Dames en Heren, enige commentaar bij de tentoongestelde werken. Vooraleer te eindigen graag nog een concrete toelichting over de opstelling van de werken. De tentoonstelling is in principe chronologisch opgebouwd. In de centrale hal vindt u de werken van 1823/25 tot einde jaren '30, in de commissiezaal naast de trap vindt u de werken van de jaren '40 tot zowat 1852, terwijl boven de werken uit de periode 1853-1865 te zien zijn. Er is ook een kleine catalogus met een lijst van de werken beschikbaar.
2514. Tot slot herhaal ik graag dat ik de stad Deinze en het Museum en de Kring voor Geschiedenis en Kunst (KGK) dankbaar ben voor de toelating en het vertrouwen om deze tentoonstelling te hebben mogen voorbereiden en samenstellen. Ik dank, niet voor de eerste keer trouwens in de reeds 17-jarige geschiedenis van haar museum en hopelijk ook niet voor het laatst, de conservator Veerle Van Doorne, en haar museumpersoneel, voor de vlotte en efficiënte samenwerking, waaraan ik - andermaal - veel plezier en deugd beleefd heb. Ik dank ook, graag, de V VF-afdeling Deinze, Tony Vanhee en zijn toegewijde genealogen, voor die andere meerwaarde die zij aan deze Picqué-hommage hebben bijgebracht door er een klein familiekundig luik aan toe te voegen: een stamreeks in rechte lijn (die de Picqués vanuit Tielt over Aarsele naar Deinze bracht, vandaar naar Gent en - wat onze schilder zelf betreft - finaal naar Brussel) en daarnaast ook een uitvoerige kwartierstaat (generatie per generatie een zestigtal voorouders, van vaders- als van moederszijde), benevens enkele persoonlijke genealogische documenten van de Picqué-familie. Het belicht weer een ander, interessant facet, van een kunstenaarspersoonlijkheid: zijn biologisch erfdeel. Ik hoop, Dames en Heren, dat u allemaal aan deze Picqué-tentoonstelling evenveel (artistiek en/of ander) genoegen zult mogen beleven als wij, die ze voor u hebben mogen realiseren. Hopelijk krijgt deze derde tentoonstelling (zestig jaar na de eerste van 1939) opnieuw vele en geïnteresseerde bezoekers. PAUL HUYS nr. 281 De Deinse hoogbaljuw Charles-Philippe Martens ambieert een plaats in het hoofdcollege van de Kasselrij Kortrijk (1791) Voor de laatste Deinse hoogbaljuw , Charles Phillippc (of Karel Filip) Martens (1740-1833), koesteren we - grif toegegeven - niet bijster veel sympathie . En hoe meer we uit de archieven over hem te weten komen , des te duidelijker komt hij ons voor als een ambitieus, opportunistisch , heerszuchtig en geenszins onkreukbaar man; hij schrok niet terug voor intimidatie , corruptie , plichtsverzuim en andere vormen van ambtelijk wangedrag (1) . Aan de rijkdom (men) die hij verzamelde kleefde ( m)enige smet . Itij was als boegbeeld van het beleid, in de laatste decennia van het Ancien Régime. voor onze stad allerminst een sieraad. Jammer dit te moeten zeggen , maar de historische waarheid heeft haar rechten... In januari 1791 had baljuw Martens het eventjes moeilijk vanwege de "teruggekeerde" Oostenrijkers in verband met zijn anti-keizerlijke gevoelens , die hem in de Brabantse Omwenteling van 1790 de zijde van de opstandelingen had doen kiezen (2) . Hij draaide echter onmiddellijk weer bij en liet belette hem zelfs niet om aan diezelfde Oostenrijkse hazen een ... promotie te vragen . Dit blijkt althans uit een document in een dossier (3) waar we iets dergelijks helemaal niet zouden verwachten . Even verduidelijken. In opdracht van de Oostenrijkse overheid stuurde de Raad van Vlaanderen in oktober (?) 1791 aan de stadsbesturen een "missive" waarin gevraagd werd of er in de stad fabrikanten van papier gevestigd waren en welk ( e) papiermerk (en) ze desgevallend gebruikten. De antwoordbrieven waren voor bijna alle steden negatief ( 4) , ook voor Deinze . Baljuw Martens had zijn antwoordbrief ( ondertekend C.P. Martens , maar niet gedateerd , en zonder vermelding van de stadsnaam Deinze! ) dan ook kunnen beperken tot de eenvoudige mededeling "Walter in mijn ressort geene papieren en worden gemaeckt ". Maar hij maakte - alweer opportunistisch van de gelegenheid gebruik (of moeten we zeggen : misbruik) om zich bij de Raadsfiscaal (hoog ambtenaar in de Raad van Vlaanderen ) " iterativelijck te recommanderen tot eene
2515. favorable rescriptie op mijne requeste aen het gouvernement generael deser nederlanden gepresenteert , ten fine te bekommen eene plaetse in het hooficollegie der casselrije van cortrijck, geinformeert sijnde dat UEdelheyt actuelijck besigh is met het opstellen de rescripticn voor de collegiën van alle steden ende casselrijen deser voorseide provintie van vlaenderen".
De stad en roede van Deinze maakte immers deel uit van de Kasselrij Kortrijk en hoogbaljuw Martens ambieerde dus een plaats in het hoofdbestuur dezer kasselrij ... Hij besefte natuurlijk maar al te goed dat hij bij de Oostenrijkers wat in de neus moest zitten na de voorbije politieke gebeurtenissen en dat hij dus een en ander uit te leggen en goed te praten had. Hij heeft volle twee bladzijden uitleg en pluimstrijkerij nodig om zichzelf en zijn houding wit te wassen. Ziehier een samenvatting van zijn argumentatie, met enkele letterlijke citaten uit zijn proza. Een zwaar probleem voor Martens was inderdaad zijn positieve houding tegenover het corps van "de voluntaire alhier", d.w.z. van de anti -keizerlijke opstandelingen . Maar, repliceert hij daarop . "d'heer Beijens ( 5) is major geweest vande selve volontaire , voor wie onse tresorie beth (= voor wie onze stadskas meer dan) de drij duijsent guldens becostinge heeft gehadt, ende dat ik als Bailliu in de maent Junij 1790 - naerdieu ons corps volontaire reedts gecleedt ende gewaepent was ende wanof (= waarvan) noijt member hen geweest - tot maintien van de pollice ende het voorcommen de plunteringen waer mede differente van onse Borgers wierden bedreijgt, hebbe opgerecht een corps te peirde, uijt alle de besonderste borgers van ons stedeken waer onder selfs (1) meer keijsers gesinde dan andere sijn geweest ". Martens beklemtoont dat hij, "hetselve (corps) in qualiteijt van Bailliu geformeert hebbende, natuerelijck den chef hebbe moeten blijven , ende in plaetse van Bailliu , door de tijdts omstandigheden major gedoopt ben geworden , sonder dat het selve corps , van geene ander wapenen voorsien sijnde geweest dan van eenen savel , aen de generaliteijt een oort te coste is geweest ende anders gedaen heeft dan de patrouille bij nachte , in tijden men voor troubels te vreesen hadde". Dit is de juist weergave van de feiten, geloof mij vrij, schrijft Martens, en als het niet waar zou zijn , mag de Raadsfiscaal "mij met reden voor altijdt UEdelheijts gunste refuseren".
Martens rekent er natuurlijk op dat hij die gunst wél zal verdienen . Maar hij weet dat hij in Deinze niet alleen vrienden telt ! Hij voegt er sluw aan toe "dat het mijne rivals ofte voorige anclaegers sijn die om hun eigen ofte een ander te bevoordeeligen UEdelheijt hebben trachten te doen gelooven dat ik major van de volontaire in plaetse van d'heer Beijens hen geweest, die mij te dien tijde altijdt grootelijckx hebben misacht , ende mijn geseijde corps het fjge corps genoemt". De Vijgen waren de Oostenrijksgezinden tijdens de Brabantse Omwenteling en Martens gebruikt deze spotnaam nu als een. eretitel voor zijn goed (pro-keizerlijk) gedrag in die woelige periode. Hij hoopt dan ook dat de Raadsfiscaal , " ontdeckt hebbende de egtheijt mijner conduite ( 6) gedurende de troubels , geen geloof sal geven aen hetgonne mijne tegenstrevers daer anne contrarie uijtstrooien". C(harles) P(hilippe) Martens beëindigt zijn brief met de formule "hebbe d'eere te sijn met de aldergrootste achtinge ende respect , Seer Edelen Heer, IJEdelheijts ootmoedigsten ende onderdaenigsten Dienaer." Maar hij heeft geen zitting mogen nemen in het Hoofdcollege (7) van de Kortrijkse Kasselrij, die trouwens na de Franse invallen (1792 en 1794) als een van de talloze instellingen van het gehate Ancien Régime prompt werd afgeschaft. (1) Over zijn wangedrag zie onze bijdrage " Een echtscheidingszaak ( 1788)" in het K.O.K.- Jaarboek I,IV (1987), blz. 232-235, 242, 256, alsook onze recente nota nr. 1668 "Over het plichtsverzuim van de Deinse hoogbaljuw Martens" in het KGK- Contactblad 1998/6 ", blz. 2470-2472.
2516. (2)Zie onze nota nr . 1681, De terugkomst der Oostenrijkers in Deinze in januaril791 ", in het K.G.K.Contactblad van 1999 / 1, blz. 2494-2495. (3) Rijksarchief Gent , Raad van Vlaanderen , nr. 30. 927 (dossier dd° 2 nov. 1791 betreffende fabrikanten van papier en hun merken : brief van C.P. Martens namens Deinze , dat hij als "ons stedeken " vermeldt). (4) Alleen voor Gent ( vijf papierfabrikanten ), Geraardsbergen ( één, m . n. Anton van Santen ) en Menen (één, m.n. Claijsens Benoit) werden positieve gegevens ingestuurd. (5) De advocaat Joannes Constantinus Beyens (0 1758), zoon van de Deinse burgemeester ( 1778-1781 en 17881792) Petrus Franciscus Beyens . Zie K.O . K.-Jaarboek 1975, blz. 77, en A. Cassiman , Gesch . van Deinze, blz. 232 en 236. (6) Over de werkelijke gezindheid van Martens zie Albijn Van den Abeele , Geschiedenis der stad Deinze (1865), blz. 150. (7) In februari 1792 deed de Deinse burgemeester P. Beyens op zijn beurt een poging om in de hoofdcollege te mogen zetelen ! Zie RAG , Raad van Vlaanderen , nr. 30.931, dossier dd° 20 .2.1792 ("Pierre Beyens, bourguematitre de la ville de Deynse et greffier de Wonterghem" wijst er in zijn brief op dat de Roede van Deinze, " qui est la plus éloignée du chef lieu de la Chátelenie et la plus commerrante, espère ardemment de voir dans le chef collège un habitant de leur territoire ". Beyens stelt zich zelf candidaat voor heb ambt van "franc échevin de la Chátelenie ", voor welke taak " il croit avoir les qualités acquises "). Beyens' brief is niet gedateerd ; de bijhorende nota van raadsheer Sanchez d'Aguilar draagt de datum 20.2.1792. PAUL HUYS nr. 282
Gekregen foto's Ons lid R. Martens dook nogmaals in zijn foto-archief en bezorgde ons enkele foto'
Dit winters landschap (19 februari 1956) toont ons de beenhouwerij-café O. Martens-Ide op de hoek van de G. Gezellelaan en de Kalkhofstraat.
2517.
Odiel Martens en zijn echtgenote, ouders van ons lid R. Martens, (3-91950)
Het echtpaar O. Martens-Ide samen met de heer en mevrouw Julien Vermeulen die in 1958 de beenhouwerij Martens overnamen. (27-8-1958)
2518.
Een stukje vlees uit de tijd dat er nog geen gekke koeieziekte (BSE) bestond . (21-5-1955)
Klasfoto St.-Hendrikscollege 1935-1936, le Middelbaar. Aan de tafel links directeur J. Van Hevele (directeur 1932-1945, nadien pastoor St.-Martinus Petegem ) en klasleraar Valère De Paepe (leraar 1934-1957, later pastoor te Grammene) En wie zijn de andere?
2519.
KGK 70 jaar oud en nog jong KGK, vroeger KOK, werd gesticht in het najaar 1928, wat officieel werd door de publicatie van de statuten in het Staatsblad van 27 februari 1929. 27 februari is dus onze dies natalis. Zijn er nog leden van die eerste jaargang? Onze erevoorzitster Mevr. Germaine Matthys-De Clercq? Neen. Haar vader was erbij, Leon De Clercq. Diegene die in 1941 haar echtgenoot werd, was erbij, Luc Matthys. Zijzelf, nu 90 jaar, was toen pas 20. Dat vrouwen lid werden van zo een "mannenvereniging"" zou toen zeer ongewoon geweest zijn. Wellicht wist ze niet eens dat haar vader bij de stichtende en steunende leden was. Ze werd in november 1908 geboren en aan Luc Matthys dacht ze toen nog niet. Onze erevoorzitter misschien? Herman Maes? Ja, die kon toen pas al lopen en tateren. Geboren in augustus 1926; hij was 2 jaar en zes maanden. In 1947 werd hij meerderjarig (21 jaar) en lid van KKOK-Land van Waas, in SintNiklaas. Hij kwam in mei 1953 in Astene wonen en werd lid van KOK via Jules Bruneel. Dat was nog in 1953. In 1959 werd hij bestuurslid en in 1961 verscheen in ons jaarboek zijn eerste bijdrage. De eerste van een lange reeks. Hij had toen al (als vuurproef?) "100 Jaar Vooruit" geschreven met een aanloop van 52 bijdraagjes in het Liberale blad "Ons Blad" over de geschiedenis van de "Vereenigde Tael-en Kunstminnaers onder Kenspreuk Vooruit". (Wie heeft die knipsels nog? Jan Moerman. H. Maes zelf niet. Nu onlangs heeft hij ze wel in fotokopie gekregen van J. Moerman). Over het ontstaan van de Kring schreef Luc Matthys een tekst aan boord van het schip waarmee hij, samen met zijn echtgenote, een reis rond de wereld maakte. Die tekst, aangepast en aangevuld, en van nota's voorzien, verscheen in on jaarboek 1979. Dat was ook al postuum want Luc Matthys stierf in juli 1977. Zouden we ons niet voorbereiden op de 75e verjaardag van KGK? Antwoord op de vraag gesteld in de eerste alinea: neen er zijn geen leden meer van de stichtersgeneratie 1928-1929. Ons oudste lid in "dienstjaren" is Lucien La gr ange (°1911) die in 1939 bestuurslid werd (in 1938 is hij pas lid geworden). Hij is dus meer dan 60 jaar ononderbroken lid. Hij haakte af als ondervoorzitter toen hardhorigheid hem belette de bestuursvergaderingen te volgen. Hij werd dan als ondervoorzitter opgevolgd door Dr. med. Luc Goeminne, die 2e ondervoorzitter werd naast Roger Boerjan. Roger Boerjan en Lucien Lagrange waren ondervoorzitter geworden toen Herman Maes voorzitter werd d.w.z. na het overlijden van Luc Matthys in juli 1977. De ondervoorzitters waren toen Fernand Pauwels en Marcel Heyerick. Pauwels was in 1974 gestorven en Heyerick had toen hij beroepshalve met pensioen ging ook als ondervoorzitter "pensioen" genomen. Beide functies waren toen niet ingevuld. i-IERMAN MAES