Kloosterkerk, Den Haag 'Verhalen van Abraham' – Genesis 22, 1-19 16 augustus 2015 – voorganger: ds Rienk Lanooy
Gebed om ontferming Dat wij hier zijn als andere zondagen of zomaar binnengelopen – zouden we de reden daartoe kunnen benoemen? … we zouden best een eind komen – niet om een woord verlegen –: ruimte, stilte, bezinning op wie wij zijn – maar wie U in en achter die zelfgekozen woorden bent dat weten we niet maar is misschien wel de diepste reden dat wij hier zijn we weten ons op de een of andere manier geroepen door een stem die zo heel andere woorden spreekt dan in ons opkomen en die toch raker zijn dan die waarmee we onszelf typeren laat die woorden vanmorgen resoneren in de ruimte van ons gemoed – daarom bidden wij U: Heer, ontferm U...
Zal het ook zo gaan dat het vermoeden van uw stem ons blijvend in beweging zet? zo veel andere stemmen vragen om gehoord te worden sommige hebben weinig te melden verliezen zich in eindeloos gebrabbel andere worden niet gehoord maar hebben werkelijk zeggingskracht dan komt er op aan te onderscheiden en te zoeken naar wat dicht tegen uw woorden aan ligt naar wat licht brengt en hoop moed om vol te houden en daarin U te vermoeden – daarom bidden wij U: Heer, ontferm U...
Zal die vreemde stem het redden in deze wereld zich vertalen in eindelijk eeuwig licht? want duisternis grijpt om zich heen niet zelden gelegitimeerd met een beroep op U of op iets wat voor U doorgaat mensen worden tegen elkaar opgezet en uitgespeeld op grond van hun geloof ze vluchten en spoelen aan op onze vakantiestranden wanneer dit alles zich zal vertalen in eindelijk eeuwig licht weten we niet maar het is zaak er naar te blijven verlangen met U ja, ook als het ons aan U ontbreekt – daarom bidden wij U: Heer, ontferm U...
Preek God zelf vertaalt de duisternis in eindelijk eeuwig licht dichtte William Cowper in zijn lied over de donkere, ondoorgrondelijke kant van de Eeuwige. Een kant die in het verhaal over de binding van Izaak in ruime mate voorhanden is en waarvan we zo maar niet kunnen zeggen of God zelf die kanten in eindelijk eeuwig licht vertaalt. Het is een vreemd, ja, ongerijmd verhaal dat instrijkt tegen onze haren en opborrelt uit zo'n volstrekt andere denkwereld dan de onze. Daardoor vraagt het op de een of andere wijze om stelling te nemen. Wat doet het met ons? Ja, of we moeten zeggen: typisch weer dat Oude Testament met die ondoorgrondelijke donkere god; laten we het er gewoon niet over hebben. Dat kan, maar de situaties waarin in welke godes naam dan ook bloeddorstige daden worden gedaan, waarin mensen worden opgeofferd, waarin vaders hun 1
kinderen ombrengen, waarin revoluties hun kinderen opeten, – ze zijn van alle tijden. En ze vragen om stellingname, want niet altijd is er dan die engel die op het moment van diepste duisternis ingrijpt en het ergste voorkomt. Nee, wie het verhaal toelaat met dat zo vreemde beeld van de Eeuwige, zal zich zelf toch vroeg of laat de vraag stellen: En wat had ik gedaan? Hoe ver was ik gegaan? Was ik op weg gegaan, drie dagen en drie nachten lang. Een stem gevolgd? Een stem die mij op de proef stelt? Sinds dit verhaal er is, hebben mensen zich die vragen gesteld. Jakobus, in het Nieuwe Testament, schrijft al: “... wie beproefd wordt, moet niet beweren: 'Die beproeving komt van God.' Want God stelt niemand aan beproeving bloot”. Het is je eigen begeerte... Vele eeuwen later zou de filosoof Immanuel Kant iets soortgelijks schrijven: “Als God werkelijk tot de mens zou spreken, dan nog kan die mens nooit weten dat het God is die tot hem spreekt. Het is nu eenmaal onmogelijk dat een menselijk zintuig het oneindige kan vatten en begrijpen...” En dan komt Kant juist met dit verhaal van Abraham en Izaäk op de proppen: “Abraham had op die vermeende goddelijke stem moeten antwoorden (ik parafraseer): Een ding is zeker: dat ik mijn goede zoon niet mag doden; dat Gij echter, die aan mij verschijnt, God bent, daarvan ben ik geenszins zeker en dat kan ik ook nooit worden, zelfs al zou er een stem uit de hemel klinken. Ja, want dat is natuurlijk het vreemde van het verhaal: over de Eeuwige gaan wij niet, maar Abraham, hoe wist hij dat het Hij het was, waarom heeft hij niet geaarzeld, waarom is hij niet in opstand gekomen tegen de hemel, waarom heeft hij de onderhandelingen niet geopend. Hoe kort geleden, een paar verhalen nog maar, heeft hij het lot van de onschuldigen in Sodom bepleit... “als er maar 50, 40... als er maar 10 onschuldigen zijn, laat dan de stad toch staan” en nu... nu klinkt er één opdracht, die zijn eigen kind betreft, en hij gaat, zwijgend, slaafs, gehoorzaam. Hij had toch kunnen zeggen: Ik doe het niet; of: Neem mij dan, mijn rijkdom, mijn gezondheid, mijn leven... alles beter dan het leven van mijn ene kind. Waarom God behagen door een moord te begaan? Maar... hij zwijgt in alle toonaarden, de vader van alle gelovigen, en gaat. En wat is van dat alles nu de betekenis? Allereerst: we hebben het over een verhaal... en de vertellers laten er aan hun lezers en hoorders vanaf de eerste zin geen misverstand over bestaan: dat offer... dat gaat niet plaatsvinden. Zij openen het verhaal met de zin dat Abraham op de proef wordt gesteld. Abraham weet dat niet, maar wij weten het van het begin. Deze God is niet van de kinderoffers, blijkt ook elders in het Oude Testament. Omringende volken wilden de goden nog wel eens gunstig stemmen bij het bouwen van een huis of een stadsmuur door een kind te offeren, maar in Israël is dat not done. Het gaat hier dus niet over de vraag of God wreed is of over het lot van Izaäk. Het gaat over Abraham die beproefd wordt en dat is misschien al wreed genoeg. Want wat moeten we met de gedachte dat de Eeuwige mensen op de proef zou stellen? Waren we niet los van de gedachte dat achter de onbegrijpelijke dingen een goddelijke zin zou moeten liggen, dat iemand/iets achter de knelpunten van het leven een diepere oorzaak gestopt zou hebben, bedoeld om een mens te toetsen. Zo is het verhaal natuurlijk wel gelezen. Als de grote gehoorzaamheidstest. Meestal werd in die opvatting gehoorzaamheid zelf als inzet van de beproeving gezien, alsof gehoorzaamheid op zich zelf een deugd is die onder alle omstandigheden juist is. Abraham als de grote gehoorzaamheidsatleet. Philo van Alexandrië (1e eeuw) wist te vertellen dat Abraham bij het horen van de opdracht zelfs niet van kleur verschoot, en als een volleerde Stoïcijn zichzelf volstrekt meester bleef. En toch... Abraham gehoorzaamt wel. Dat is geen populaire term in een tijd waarin het draait om zelfverwerkelijking. Gehoorzaamheid staat niet zo heel hoog op de ladder der deugden, zeker niet in 2
ons land. Het staat al gauw voor blinde navolging, het opgeven van je zelfstandigheid, het knevelen van initiatief en creativiteit. Het doet al gauw denken aan de ouder die zijn laatste maar ook zijn minst sterke troef uitspeelt tegen zijn onwillig kind: “(Je doet het) … omdat ik het zeg!”. Maar hier, ook al gaat het om gehoorzaamheid, staat die gehoorzaamheid in een breder kader. Het is juist niet “Omdat ik het zeg”, maar eerder “Omdat het die en die kant uit moet”. Abrahams gehoorzaamheid heeft een doel. Want – en dat is lastig voor mensen van de 21e eeuw, die gewend zijn om uit te gaan van het individu, van de emotie van de enkeling, niet in het minst die van het kind – het draait in dit verhaal niet om Izaäk als persoon. Het draait om Izaäk als kind van de belofte. Hij is beeld van de toekomst. U weet misschien wel: Als de verhalen van Abraham beginnen gaat het om twee grote thema's: de belofte van het land en de belofte van een groot volk. Die eerste belofte, die van het land heeft Abraham in beweging gebracht. Hij is gegaan, weg uit zijn land land, weg uit waar hij verwekt is, weg uit het huis van zijn vader. Met zijn verleden heeft hij gebroken. Weg van zijn roots en hij is gegaan in vertrouwen. In de tweede belofte gaat het om de toekomst en daarvan is Izaak de representant. Maar heeft de komst van Izaak Abraham in beweging gebracht of is de komst van zijn zoon toch al gauw een natuurlijke vanzelfsprekendheid geworden...? “Ach, het gaat toch wel verder...” Ja, en dat is nu net de vraag. Is de toekomst wat vanzelf op je toekomt? Of vraagt zij er om in beweging te komen? Komt de toekomst naar ons of gaan wij naar de toekomst? Ligt ons lot in onze handen of buiten onze handen. Het bijbelse verhaal zegt: Beide! De komst van Izaak vertelt dat de toekomst gegeven is. Uit Abraham zal een groot volk voortkomen. Maar dat is geen natuurlijke vanzelfsprekendheid, alsof de belofte zich vanzelf verwerkelijkt. “Het komt goed!” zeggen we dan tegen elkaar, meestal op het moment dat we eigenlijk ook niet meer weten wat we moeten zeggen omdat het voelt alsof het niet goed komt. Met Izaak komt het niet goed, maar is de toekomst gegeven. En nu zal Abraham in beweging moeten komen. En het klinkt als eens bij de belofte van het land. Ga uit je land, uit waar je verwekt bent, uit het huis van je vader; en nu: Neem je zoon, je enige, die jij liefhebt en ga... en hij gaat. Verleden en toekomst worden niet bepaald door de natuurlijke loop der dingen, maar door het woorden van de Eeuwige en hoe mensen daardoor in beweging komen. En Abraham komt ten tweede male in beweging. Hij gaat. Niet alleen de band met het verleden, ook die met een vanzelfsprekende toekomst zal hij door moeten snijden. Hij moet de toekomst vinden door haar los te laten en opnieuw te ontvangen En hij gaat! Wie gelooft moet gaan, hij weet het; moet loslaten, hij weet het; moet alle zekerheden achter zich laten, hij weet het. Maar dit, deze opdracht zijn zoon te offeren, dit is van een andere orde. Nu moet hij het lint doorknippen dat hem met de beloofde toekomst verbindt, de tak afzagen die geënt was op de stam van de belofte. Nu moet hij de toekomst opofferen ten bate van de toekomst. Maar de wijze waarop blijft huiveringwekkend. Geen vader, geen moeder zou er mee wegkomen, met het uitvoeren van zo'n opdracht. Godsdienstwaanzin, fundamentalisme is het, van de ergste soort. Niet ons geloof, zouden we zeggen, niet onze God, die een mens toekomst geeft door hem van zijn toekomst te beroven. Niet onze God die zichzelf tegenspreekt, die zijn betrouwbaarheid op het spel zet. Maar Abraham gaat. De knechten blijven achter. Het is alleen nog vader en zoon. Zwijgend gaan ze naar de berg Moria, waar gebeuren moet wat niet gebeuren mag. Moria, waar van een mens verlangd wordt wat diezelfde mens verboden is. Moria, waar alle vertrouwde structuren weggevallen zijn, 3
waar niets is wat het lijkt, waar geen zin meer te ontwaren is. Moria, waar God de afwezige is en zijn aangezicht niet meer over de mensen licht. Het is de plek waar kinderen sterven, vluchtelingen op zee, het was de Birmaspoorlijn, de kampen in Indië. Het is de plek waar ons de zin van het leven tussen de vingers weg glipt en de donkerheid heerst van Gods afwezigheid. Waar mensen lijden aan een doodse stilte. Moria, dat is de plek waar alles een vraag geworden en alle houvast verdwenen is, waar niet meer te kiezen valt dan tussen twee kwaden. Maar Abraham gaat verder. Op weg naar Moria, zwijgend. En generaties theologen zijn Abraham te hulp geschoten om hem van zijn zwijgen te verlossen: Ja, de Eeuwige zou zelf van de duivel bezeten zijn. En Luther zag in hem toch nog ondanks alle aanvechtingen de standvastige gelovige die vasthoudt aan wat hem beloofd is. Maar dat is nu net de vraag: want als Abraham het offer voltrekt, dan dooft hij het licht van zijn toekomst, en als hij het offer niet voltrekt, dan mislukt hij in zijn trouw aan de Eeuwige. Wat is hier nog te winnen? Maar Abraham gaat verder. Ja, wij zingen zondags dat God niet laat varen het werk van zijn handen, maar hier is het andersom. Hier is het Abraham die in zijn zwijgen God niet laat varen, de God die het op weg naar die berg zo laat afweten en zich hult in een volstrekte duisternis. Abraham houdt het onherbergzame leven in stilte uit. Wat moeten we er van vinden? We weten hoe het afloopt, met die engel en die ram. De geloofsmoord wordt, zoals wij als lezers al wisten, voorkomen. Maar toch voelt het niet aan als 'eind goed – al goed'. Het eindigt met Abraham die, schijnbaar zonder Izaak, terugkeert. Ze keren niet samen terug, opgelucht over de goede afloop. En de Joodse traditie vertelt dat Sara dood neervalt als Izaak haar het gebeurde vertelt. Geen lofzang dus nu vader en zoon in de afgrond van de godsverduistering hebben gekeken. Zij zijn voorgoed getekend. En er blijft iets van het ongemakkelijke gevoel dat vraagt: moest dat nu zo gaan? Of vertelt het verhaal eigenlijk vooral: Ja, het gaat soms zo, in een mensenleven, dat je kijkt in de afgrond van het bestaan, zonder God, zonder houvast, zonder toekomst. En de vraag is: houdt je geloof het als er niets meer is om aan vast te houden? En wat zegt Abraham dan, als hij eindelijk het zwijgen doorbreekt? God zal het zien, zegt hij tegen Izaak, als die hem vraagt naar het lam. En hij zegt ermee wat hij niet zeggen kan, maar wat uiteindelijk gezegd moet worden om het heelal niet koud en leeg te laten zijn: God zal het zien. Met die woorden houdt Abraham het uit op zijn eenzame tocht. Of het uitloopt op eindelijk eeuwig licht? Dat is de vraag van het geloof. We weten het niet. We hebben alleen de woorden en de woorden zeggen het. We hebben alleen maar een stukje brood en een slokje wijn en die zeggen het. Meer is er niet, maar als het voor Abraham genoeg is, waarom voor ons dan niet? Bronnen Gerhard von Rad, Das Opfer des Abraham, München 1976 Karel Deurloo, De vader van het landvolk: exegetische vertelsels over Abraham, Baarn (Ten Have) 1992 Karel Deurloo, Dichter bij Genesis, Baarn 1967
4
Gebeden
Hier aan de tafel heffen wij het glas bij het brood in gedachtenis aan Jezus die als Abraham de stilte van uw afwezigheid vasthoudend trotseerde in de hoop op eindelijk eeuwig licht daarom bidden wij voor alle mensen die het uit moeten zien te houden en dat ook doen in donkere omstandigheden
we gedenken de christenen in het Midden-Oosten speelbal in religieus gemotiveerd geweld we gedenken moslems en joden in hun vaak zo moeizame verhouding tot elkaar wij bidden vanwege de moeite die wij hebben om te leven met verschil dat wij aan de tafel oefenen om de eenheid die mensen niet uitsluit te bewaren
5
Hier aan de tafel bidden wij voor allen die uitzien naar uw mededogen als wij het zelf zijn bidden wij om mensen die ons zien staan in onze eenzaamheid ons verdriet onze vragen en angsten en wij bidden dat wij zelf met u ogen leren zien naar wie wij ontmoeten op onze weg wij gedenken wie blij zijn om het goede wat hen overkomen is en wie moedeloos zijn om wat zij te verduren hebben en wij noemen de namen... en in stilte voegen wij daaraan de namen toe van wie ons ter harte gaan...