Dienst van 26 juli 2015 in de Kloosterkerk. Voorganger Ds. Margreet Klokke. Hier zijn wij God, in uw huis voor een uur van waarheid. Want hier vinden wij de rust en de tijd om met wat meer distantie dan anders naar ons leven te kijken en ons af te vragen: wat gaat er goed en wat niet in welk opzicht staat ons leven in bloei en welk stukje van ons leven ervaren wij eigenlijk als dor en droog. Er is altijd wel één zo’n dor en droog stukje: een thema dat maar blijft terugkomen, een vraag die maar blijft knagen, een pijnpunt dat maar blijft opspelen. Als U een bron van leven bent wil hierin dan mèt ons zijn, zo bidden wij: HEER ONTFERM U
Hier zijn wij in uw huis voor een uur van waarheid. Want hier vinden wij de stilte en de aandacht om naar ons leven te kijken en ons af te vragen: wat gaat er goed tussen ons en anderen en wat niet, in welke verhoudingen zit groei en bloei en welke zijn aan het verdorren. Er is altijd wel één verhouding waar het leven wel uit lijkt één iemand over wie we wakker liggen in de nacht één iemand die ons tegelijk na aan het hart ligt en zich van ons vervreemdt. U die toch bron van leven bent wil hierin mèt ons zijn, zo bidden wij: HEER
In dit uur van waarheid kunnen wij als vanaf een berg kijken naar de wereld om ons heen en ons afvragen: wat gaat er de goede kant op en wat niet, waar zit er groei en bloei op deze aardbol en in welk opzicht is er dorheid en droogte woestheid en leegte. Er is altijd meer dorheid en droogte dan ons lief is, er zijn teveel mensen die leven met angst teveel kinderen die ervaring hebben met geweld teveel mensen die leven met een tekort. U die toch bron van leven bent wil hierin mèt ons zijn en ons inspireren door uw woord en Geest, zo bidden wij: HEER
Preek over Genesis 18, vertaling Oosterhuis en Van Heusden. Op het voorblad van de liturgie staat een détail van een schilderij van Marc Chagall over het verhaal dat zonet gelezen is. Je ziet: de drie mannen die bij Abraham op bezoek zijn, aan tafel. Er is iets aparts aan de manier, waarop Chagall deze scène op het doek heeft gezet. Dat realiseer je je, als je aan andere schilderijen denkt, waarop mensen aan tafel zitten. De staalmeesters bijvoorbeeld, van Rembrandt. Of het laatste avondmaal van Leonardo da Vinci. Op die schilderijen zitten de mensen achter de tafel. Je ziet ze in het gezicht. Chagall heeft het andersom gedaan. Hij heeft de drie mannen voor de tafel gezet. Je ziet hen op de rug. Ik zei het al: Het is maar een détail van een veel groter schilderij. Op dat hele schilderij staat Abraham ook afgebeeld. De kunstenaar plaatste hem achter de tafel. Hij kijkt de drie mannen met andere woorden wel in het gezicht. Dat betekent, dat hij niet kan zien wat u en ik zien. Dat de mannen van achteren vleugels hebben. Dat het engelen zijn. Ik weet niet of Chagall dit bewust zo heeft gedaan. Voor mij is het veel betekenend. Ik zie in zijn schilderij iets, dat de essentie uitmaakt van het verhaal dat vandaag gelezen is. Ja, van het héle verhaal van Abraham. Er is altijd een voorkant van het leven en een achterkant. Een zichtbare zijde en een onzichtbare zijde. Er zijn de feiten. En er is het geheim. Een mens is geneigd om zich op de voorkant te richten. Onze cultuur is er zelfs één, waarin dat wordt gestimuleerd. Er wordt vooral waarde gehecht aan feiten en getallen. Maar Abraham, dat is zo’n uitzonderlijk iemand, die oog heeft voor beide kanten. Hij is niet gek, hij weet hoe het leven in elkaar zit. Maar hij kijkt ook verder. Hij vertrouwt ook op een meer. Dat is ook waarom hij op een gegeven moment zijn land en zijn familie verlaten heeft. Hij is uit z’n alledaagse bestaan gebroken, omdat hij een stem heeft gehoord. Omdat hij een belofte heeft gekregen. Hij kon degene die met hem sprak niet zien. Maar hij vertrouwde wat deze zei. Hij zou een land krijgen, waar het goed was om te wonen. En hij zou nageslacht krijgen, zoveel als de sterren aan de hemel. Na hem zou er een heel volk komen, dat net als hij niet alleen oog zou hebben voor de voorkant van het leven, maar ook voor de achterkant. Er is natuurlijk wel spanning, tussen de feiten en de getallen van het leven, en de droom van een land en een gemeenschap waarin plaats is voor God. En die spanning, die wordt in de loop van Abrahams verhaal opgevoerd. Want er komt maar bar weinig uit, van wat hem beloofd is. Hij komt wel aan, in het land dat de stem hem wijzen zou. Maar het is niet van hem, en het is er dor en droog. En net zo dor en droog is de schoot van zijn vrouw Sara. Hoe langer het verhaal duurt, hoe ouder ze wordt. Het gaat haar al niet meer naar de wijze der vrouwen. En nog is er geen kind. Zo is er spanning, altijd, tussen de feiten en het geheim, het zichtbare en het onzichtbare. Je ziet Abraham ermee worstelen. En het ermee uithouden. En dat is wat hem tot de oergestalte maakt, van ‘geloven’.
In het verhaal van vandaag laat het geheim echter weer van zich spreken. En dat gebeurt zoals altijd op een verborgen manier. Je moet er verder voor kunnen kijken, dan alleen naar de feiten. Abraham zit in de opening van de tent op het heetst van de dag. Hij heft zijn ogen op en zie: Drie mannen staan naar hem toe. Drie mannen, staat hier. Maar als je Abraham in het vervolg met zijn onverwachte gasten bezig hoort, vraag je je af of dat klopt. Want nu eens denkt hij in meervoud over hen, en dan weer spreekt hij hen in enkelvoud aan. Zijn het er nu drie, of is het er één? Abraham heft zijn ogen op en ziet hen (meervoud). Hij werpt zich voor hen neer en zegt ‘mijn heer’. (enkelvoud) Ga niet aan je dienstknecht voorbij. Ik zal wat water laten komen, dat jullie (meervoud!) je voeten wassen. Ik haal een stuk brood, verkwik je hart (enkelvoud)! en ga dan verder. Waarom zijn jullie (meervoud) anders bij je dienstknecht langsgekomen? Hoeveel mannen zijn er nu? Wat zijn de feiten? Of gaat het om de betekenis? Wat is het geheim, van dit bezoek? Het is alsof Abraham, met zijn gevoel voor de gelaagdheid van het leven, hier vanaf het begin al een idee van heeft. Er zijn drie mannen, maar er is één God. Misschien komen zij wel met een boodschap van hem. Als de drie ten slotte aan de overvloedige dis zitten, die hij voor hen heeft laten bereiden, weet hij het zeker. Het is de Heer, die in hen bij hem gekomen is. Want dan is het zijn stem, die klinkt. Ik zal weer komen bij jou, dan heeft Sara, je vrouw, een zoon. Hoe vaak heeft hij de Eeuwige dit al niet tegen zich horen zeggen, als hij wakker lag, in de nacht? Dat hij een zoon zal krijgen, van Sara? In deze woorden krijgen de mannen vleugels voor hem. Nu ziet hij hen van de kant, van het schilderij van Chagall. Van de achterkant. Hij weet: Het is de Heer. En nu zal het ook gebeuren. Na jaren van het uithouden met de spanning tussen de feiten en het geheim. Sara’s zoon, ‘lang verwacht’. En u voelt wel, het gaat hier niet om een medisch wonder. Om genen die toch nog worden doorgegeven. Het gaat om de essentie van Abraham, die wordt doorgegeven. Om een nieuwe generatie, met oog voor de voorkant en de achterkant van het leven. Om geloven, dat verder gaat. Het volk van God, dat toekomst heeft. Je vraagt je af: Waarom nu. Waarom niet eerder of later. Waarom nu juist op dit moment van het verhaal. Wat is er nodig, wil ‘geloven’ doorgaan, van geslacht op geslacht? Het verhaal van Abraham zit goed in elkaar. Ik ga er dan ook vanuit, dat de bijbelschrijver z’n moment uitkiest. Het is niet zomaar, dat Abraham juist een zoon krijgt van Sara, nadat hij drie vreemdelingen onthaald heeft bij zijn tent. Het moet te maken hebben met ontvankelijkheid, met gastvrijheid. De verteller beschrijft ook met zoveel nadruk, hoe Abraham zich uit de naad loopt, voor zijn gasten. En dat op het heetst van de dag. Hij snèlt de drie tegemoet, als hij hen ziet. Hij wèrpt zich voor hen ter aarde. Hij hòlt naar Sara om te zeggen wat ze moet bereiden. En hij snèlt naar de kudde om er een lekker kalfje uit te kiezen. Aandoenlijk, hoe hij zich uitslooft. Het hangt samen met ontvankelijkheid,
gastvrijheid, lijkt de verteller te willen zeggen, of geloven doorgaat, van de éne generatie op de volgende. Gastvrijheid. Openheid, voor andere mensen. Het draaipunt, in Abrahams verhaal. Een begrip dus, om langer bij stil te staan. En laten we dan bij onszelf beginnen. Laten we klein beginnen. Hoe zit het met je gastvrijheid, naar degene die het dichtst bij je staat, of heeft gestaan? Degene met wie je het leven deelt, of hebt gedeeld? Je zou zeggen: Dat is geen probleem. Je hebt elkaar uitgekozen. Meestal op grond van herkenning. Maar de ander is ook altijd anders. En dat anders-zijn, dat kan soms lastig zijn. Dan kun je aan die ander proberen te schaven. Een veel beproefde bezigheid, in relaties. Maar je làten schaven, dat is een minder gewenste oefening. Ik las pas ergens een eerlijk verhaal van iemand over zijn huwelijk. Het was weer zo’n nacht, zei hij, waarop de één de ander iets te verwijten had, en de ander toen ook klachten had over de één. Het ‘gesprek’, als je het nog zo kunt noemen, schoot niet op, schreef hij. We draaiden alleen maar in bittere rondjes. We herhaalden onszelf. Tenslotte werd het morgen. Zij ging moe naar haar werk. Ik naar een café – (hij was schrijver, de man die dit verhaal vertelde). Daar stond muziek op. Het adagio van Mozarts klarinetconcert. Daarin gaat de melodie ook rond en rond. Maar de strijkers zetten er golven van tederheid onder. Als genade, ervoer hij dit. Het kwam binnen. Het maakte hem open. En toen had hij verder kunnen praten, met zijn vrouw. Zo zie je al bij de meest nabije verhouding die je maar hebt, dat gastvrijheid voor de ander niet eenvoudig is. En dat geldt ook voor je verdere familie en je vrienden. De mensen die je bij je aan tafel nodigt. Meestal doe je dat, omdat het om de één of andere reden klikt. Omdat je je thuis voelt bij elkaar. Daar is vriendschap over het algemeen op gebaseerd. Op wat je deelt. Op herkenning. Maar er is ook altijd verschil. En dat andere, van de ander, laat je je daar ook door vormen? Vraag je elkaar wel eens advies? En als je het krijgt, luister je er dan ook naar? Of ga je uiteindelijk toch altijd je eigen ongekende gang? Gastvrijheid, ontvankelijkheid voor het àndere van een ander, dat kan een hele oefening zijn. Geen wonder, dat omgaan met mensen die anders zijn dan de rest ook in de samenleving als geheel niet vanzelf gaat. Hóe ingewikkeld dat wel niet is, zag ik deze week nog eens aan de verhalen in de krant over conflicten in de opvangcentra voor vluchtelingen. Je zou toch zeggen: Die mensen zitten in hetzelfde schuitje. Ze moeten zich in elkaar herkennen. Maar ook daar: Botsingen, door het anders zijn van de ander. Gastvrijheid, ontvankelijkheid voor de ander, het is alles behalve een vanzelfsprekendheid. En nu zegt het verhaal van Abraham dat juist geloven niet zonder kan. Er kan alleen maar een volgend hoofdstuk komen aan de geschiedenis van God en mensen, als mensen zich daarin oefenen. In gastvrijheid, openheid voor het anders zijn van de ander. Want als je niet open kunt staan voor het anders zijn van een ander, hoe wil je dan toegankelijk zijn voor God, de gans Andere? Als je je niet in gastvrijheid oefent aan de voorkant
van het leven, hoe wil je er dan iets van kunnen aan de achterkant ervan? In je verhouding tot de Eeuwige? Want reken maar, dat ontvankelijkheid ook in dat opzicht geen vanzelfsprekendheid is. Hoe weinig welkom de Eeuwige in het leven van mensen kan zijn, lees je in de bijbel nog het meest in het verhaal van Jezus. Bij zijn geboorte was er al geen plaats voor hem in de herberg. En hij is gekruisigd, omdat er voor hem geen plaats was in de tempel. Een verhaal, dat niet alleen een verhaal is. Maar ook een ervaring, die je zelf kunt hebben. Hoe moeilijk kan het niet zijn, om plaats te maken voor de Eeuwige, in je leven. Om zijn ‘advies’ er stem in te geven. Om open te staan, voor de spiegel die je in de traditie wordt voorgehouden. Ook wie dat proberen, door dagelijks te mediteren, merken hoe hun eigen plannen en gedachten altijd weer de plaats innemen van de stilte. Abraham heeft zich geoefend in gastvrijheid aan de voorkant van het leven. En dan blijkt hij daarmee tegelijk ruimte te hebben gemaakt voor een aanwezigheid aan de achterkant van het leven. Dat de drie vleugels hebben, op hun rug. Sara je vrouw zal een zoon krijgen, zeggen zij. Zolang er in gastvrijheid en ontvankelijkheid geoefend wordt, zal God zich soms even laten zien en zal geloven doorgaan, ook in de volgende generatie. Toch blijft het altijd de spanning uithouden tussen wat zichtbaar is, en wat verborgen is, geloven. Sara, die van een afstandje meeluistert, kan nu even niet anders dan de feiten het voordeel geven van de twijfel. Ze moet lachen, als ze hoort dat ze een zoon zal krijgen. Net zoals Abraham dat eerder gedaan heeft. Ik een kind? Maar kijk naar mijn lijf, hoe oud en verdord het is! Abraham kan er onmogelijk naar verlangen. Laat staan dat er leven in verwekt kan worden! Maar op het moment dat ze lacht, wordt de zoon die haar beloofd is eigenlijk al geboren. Izaäk, zal zijn naam zijn, dat betekent, Hij lacht. Ziet u, zo dicht liggen ze tegen elkaar aan. Ongeloof, spotlachen om een God die niet te zien is aan de feiten. En geloof, lachen uit diepe vreugde, om de God, die soms even oplicht voor wie met Chagall een ander gezichtspunt durven innemen en kijken naar de achterkant van het bestaan. Amen. Bronnen: Piet Schelling, Werkwoorden in de bijbel (over lachen en vruchtbaar zijn) Bettine Siertsema, Aartsmoeders (over Sara) Francis Spufford, Unapologetic, p 14 ev (verhaal van de schrijver)
Goede God, Wij danken U als wij ons herkend hebben in Abraham en de eeuwige spanning die er bij geloven hoort tussen wat we kunnen berekenen en wat we vermoeden de verzamelde feiten en het gevoelde geheim de ratio en het onverklaarbare weten van U. Wij bidden dat wij het in deze spanning uithouden in vertrouwen dat er altijd momenten zullen zijn waarop er even vleugels zichtbaar worden aan de achterkant van ons bestaan.
Wij bidden voor de toekomst van geloven. Altijd weer kan het de vraag zijn of het verder gaat. Soms zijn de officiële dragers van geloof zelf een belemmering. Dan weten zij alles zo zeker dat alle gevoel voor uw geheim verloren gaat. Soms is de tijdgeest een belemmering. Dan gaat alles om productie en welvaart en is er geen ruimte voor stilte en bezinning. En soms zijn wij zelf een belemmering. Dan zijn wij zo zelfvoldaan dat wij niet oefenen
in gastvrijheid ontvankelijkheid voor de ander voor U. Daarom bidden wij voor de toekomst van geloven mag Abraham kinderen hebben in ons en door ons. Wij oefenen ons in gastvrijheid door met warmte te denken aan mensen die ons ter harte gaan en we noemen in het bijzonder de namen van wie uit ons midden ziek zijn of in rouw: … In stilte … Onze Vader