Kloosterkerk, Den Haag Psalm 36 Dienst in de serie 'Nu daagt het in het oosten' – Licht in de psalmen 13 december 2015 – voorganger ds Rienk Lanooy
Gebed om ontferming 'De nacht is haast ten einde' zingen we zo maar er kan zoveel in ons gaande zijn dat het mooie van deze woorden ons té vreemd is geworden raken ze nog ergens aan wat we denken en voelen of is het holle taal geworden? – en daarom omdat wij niet weten maar misschien wel hopen dat achter de horizon van onze vervreemding de nieuwe morgen daagt bidden wij tot U: Heer, ontferm U...
'God lijkt wel diep verborgen' zingen we zo en het geldt soms evengoed voor ons zelf in onze verhouding tot de ander we spelen onze rollen weliswaar met verve doen wat er van ons gevraagd wordt of niet maar wie we werkelijk zijn is een blijvende zoektocht – en daarom omdat we niet weten maar misschien wel hopen dat achter de horizon van ons verborgen bestaan onze bestemming oplicht bidden wij tot U: Heer, ontferm U...
Afb. 2e advent (Bruno van den Elshout)
Van 'een donkere aarde' zingen we zo en van alles wat daarop gebeurt het houdt ons uit de slaap en maakt ons soms tegelijk onverschillig wat kunnen we er in vredesnaam aan doen we weten vaak niet eens in hoeverre we er verantwoordelijkheid voor dragen en trekken graag de kaart van de machteloosheid – en daarom omdat we niet weten maar misschien wel hopen dat achter de horizon van ons onvermogen licht in het oosten daagt bidden wij tot U: Heer, ontferm U...
Afb. 3e advent (Bruno van den Elshout)
Preek Aan de witte muur hangen deze adventsperiode werken van Bruno van den Elshout. Ze zijn afkomstig uit zijn project 'New Horizons'. Een jaar lang werd er ieder uur, dag en nacht, weer of geen weer, een foto gemaakt van de horizon, vanaf een hoog punt in Kijkduin. U heeft daar misschien al over gelezen. 1
Vandaag, de derde zondag van Advent, is de derde afbeelding erbij gekomen. Het is een foto waarin de horizon een strakke scheiding maakt tussen licht en donker. Daarin lijkt hij op het werk van vorige week dat er naast hangt, maar het grote verschil is dat het nu niet de lucht, maar de zee is die oplicht. Onder een donker wolkendek, vormt de zee een helder contrast. Beide werken vormen a.h.w. elkaars spiegelbeeld. Nu zou je zeggen: Als je bijna 9000 foto's van de horizon maakt, en die leg je allemaal naast elkaar, dan vind je altijd wel twee van zulke foto's. Het is als schieten met hagel: je raakt altijd wel iets. Maar zo is het niet gegaan. Het bijzondere van deze twee foto's is dat ze een uur van elkaar genomen zijn: de afbeelding van vorige week om 20u00 's avonds en die van vandaag om 21u00. Binnen een uur is het grote contrast gebleven, maar de situatie is precies omgekeerd. Wat licht is, werd in een oogwenk donker en wat donker is, werd in een oogwenk licht. Daarmee zijn het – zou je kunnen zeggen – psalmen zonder tekst. Want dat scherpe contrast en die abrupte omslag, komen we ook tegen in veel van de psalmen. Ook in psalm 36, de psalm die zojuist klonk. Daar loopt door de tekst ook zo'n horizon, zo'n scheidslijn tussen donker en licht, even scherp als abrupt. Het gebeurt daar met woorden, maar je kunt het ook zien. Ze loopt in de witregel tussen vers 5 en 6. Als we kijken naar het deel boven de witregel, boven de horizon, dan lezen we over de duisternis (zoals de afbeelding). De dichter van de psalm zet in bij de 'afgevallen mens' zoals Gerhardt en Van der Zeyde hem noemen; dat woord 'afgevallen' zouden we nu misschien niet meer zo gebruiken maar u begrijpt dat daar iets anders mee bedoeld wordt dan wat ons straks na de feestdagen weer te doen staat. Het gaat hier om een profielschets van de mens die van zijn voetstuk is gevallen; de mens die kwaad doet en die leeft voor zijn boosaardigheid. Naar buiten toe veroorzaakt hij onheil, naar binnen toe is er geen ruimte voor zelfkennis. Hij is van zichzelf en van anderen vervreemd. Want dat gaat meestal samen. En van God, voegt de dichter er aan toe, want in het hart van deze mens heerst geen ontzag voor God. Wie kwaad doet, is van God vervreemd. Opvallend, dat laatste, zou je zeggen, want in onze dagen – en niet alleen de onze – doen sommige mensen de meest vreselijke dingen juist met een beroep op hun god, hoe ze hem ook noemen. Opvallend, zou je zeggen, want in onze dagen – en niet alleen de onze – klinkt ook wel het omgekeerde. Over de mens niets dan goeds, maar als het misgaat gaat er toch een vingertje naar boven en sluimert ergens die vraag: 'hoe kan God dit allemaal toelaten?' Niks God, zegt de dichter resoluut, het is de méns zonder God die van zichzelf en de ander vervreemdt. Of: het is de méns die de ander niet ziet staan, die zich van zichzelf en God vervreemdt. Of: het is de méns die zichzelf te kort doet, die zich van de ander en God vervreemdt. Wie uit die driehoek een poot (jezelf, de ander, God) weghaalt (zo zeg je dat volgens mij niet van een driehoek, maar u begrijpt het, hoop ik), daar loopt de mens mank, daar valt hij van zijn voetstuk. Over welke mens heeft de dichter het? Kijk, je kunt je wel wat kandidaten voorstellen die in de profielschets van de dichter passen. We komen dan al gauw uit bij de Assads van de wereld. Ze zijn er in alle soorten en maten. Voor hen is geen spel te vuil om de macht te behouden. Maar onder die Assads lopen ook allerlei mensen rond die dat spel meespelen. Ook zij hebben iets te behouden: hun positie, hun macht, hun 2
aanzien. En daaronder zijn nog veel meer lagen van mensen die belang hebben bij de heersende macht. En, als we maar ver genoeg door kijken, zijn we er misschien dan niet ook zelf op de een of andere manier bij betrokken? Het is niet zo heel eenvoudig meer om te zeggen: ja, maar dat zijn de anderen, dat gaat mijn huisje voorbij. Het is niet zo heel eenvoudig meer om je los te maken van deze complexe wereld waarin alles met alles samenhangt: het verleden met het heden, de economie met de macht, de vluchteling met de ongelijk verdeelde rijkdom, de opwarming van de aarde met het menselijk handelen. Die mens boven de horizon, boven de streep, die afgevallen mens, – de dichter begint er mee, en misschien wel vooral om zichzelf die vraag te stellen: zou dit ook in mij zitten? Gaat het hier ook over mij? En dan? De dichter, abrupt en onverwacht, schakelt over naar een heel ander perspectief, onder de horizon, onder de streep . Je verwacht een antwoord, maar dat komt er niet. En toch, de vraag is wel gesteld en blijft staan. Opeens gaat het niet meer over de kwade mens, de kwade kant in een mens, maar schieten de dichter woorden te kort over de schoonheid van het bestaan. Hoe geweldig het is om te leven. Opeens bevinden we ons op de lichte zee. Abrupt en contrastrijk is het zeker. Maar het is ook interessant te zien wat de dichter tegenover die kwade kant in een mens zet. Je zou misschien verwachten dat hij zegt: alles goed en wel, ja, maar ik heb als mens ook iets goeds in me: het moeder Theresa-gen, mijn Mandela inborst, onze Gandhi-kant. Om de balans weer in evenwicht te brengen Maar hij zegt iets anders. Hij begint niet bij zichzelf maar bij de Eeuwige: Hemelhoog, Heer, uw goedheid, uw trouw reikt tot in de wolken... Gij wilt de mens, het dier in uw heil doen delen. Hoe rijk is uw goedheid, de mensenkinderen mogen zich welgeborgen weten, bij U is de bron van het leven, in uw licht zien wij licht De dichter brengt dus niet zichzelf in als heilzaam tegenwicht. Hij begint bij wat hem te buiten, wat zijn verstand te boven gaat, bij de Eeuwige zelf. De schoonheid, de vriendschap, het recht, de vrede, de liefde, de groeikracht van mens en dier, de hoop, ze ontspruiten aan die ene bron waaraan wij ons laven. We zijn er niet de oorsprong zijn, maar we leven er van. Gij bergt in u de bron van het leven. Die beweging, die omkering, kom ik ook vaak tegen in teksten van Dag Hammarskjöld. De Secretaris-generaal van de VN (jaren '50) beschreef in mystieke dagboekaantekeningen de zoektocht naar de bronnen van zijn bestaan. Ergens schrijft hij (Merkstenen, p. 70): God sterft niet op de dag dat wij ophouden in een persoonlijke god te geloven, maar wij sterven op de dag dat het leven voor ons niet langer verlicht wordt door de glans van het steeds opnieuw geschonken wonder, uit bronnen die ieder verstand te boven gaan. 3
Het zijn woorden die ik mooi en tegelijkertijd lastig vind. Onze cultuur is er op gericht om ons leven zo plezierig mogelijk te maken, zo veel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen en zo weinig mogelijk leed voor zo weinig mogelijk mensen. En we zijn ook een heel eind gekomen, door wetenschap en techniek, door ons werk en de zorg, door onderwijs en onze organisatiegraad. We zijn tevreden geeft onderzoek na onderzoek aan, ook afgelopen week weer. “We noemen dat beschaving en cultuur, we staan ermee op en gaan ermee naar bed. We vertrouwen erop, we hebben het in onze macht, het hoort bij ons, we hebben er recht op” (Houtepen). Maar de dichter en in zijn voetspoor Hammarskjöld beginnen toch aan een andere kant. Niet bij wat we hebben en kunnen, bij het instrumentele, maar bij wat we zoeken en nodig hebben. Niet bij berekening, maar bij betekenis; bij de wens dat ons leven, in alles wat we kunnen en hebben en ook door de tranen en het gemis heen, verlicht wordt en wij zin vinden en geluk. Ze sluiten aan bij het verlangen dat wij gaan leven van een bron-ervaring, een diep besef: besef dat we er zomaar zijn, ons gedragen voelen, verlicht worden. besef dat recht en vrede geen instrumentarium is dat we naar eigen goeddunken kunnen inzetten of nalaten, maar is gericht op de bescherming van de zwakke. besef dat als mensenkinderen zich geborgen mogen weten onder de vleugels van God, mensen dan ook voor elkaar vleugels van bescherming kunnen, misschien wel dienen te zijn. Het is een besef, ervaring die er soms opeens is, even contrastrijk en abrupt als de overgang in de psalm. En ja, de dichter zoekt de bron van die ervaring hoog op, hemelhoog, bij God zelf (vs 6), maar het is tegelijkertijd een ervaring die niet buiten ons mens-zijn omgaat. En dat is misschien wel het mooiste gezegd in dat ene zinnetje: in úw licht, zien wij licht waarmee hij het tweede couplet afsluit. Uw licht, dat is het licht van God zelf. Hij is de bron van het leven, hij is het levenslicht. Juist in deze Adventstijd verbinden we dat met de komst van Jezus, wiens licht in het oosten daagt. In de lofzang van Zacharias hoorden we hoe hij wordt genoemd: het stralende licht dat uit de hemel over ons opgaat. Het is licht dat daagt, over de horizon van ons instrumentele denken heen. U weet misschien: het woord horizon komt uit het Grieks en er zit het woord 'horos' in, dat betekent 'grens'. Gezichtseinder zeiden we vroeger ook wel. Verder kijken, verder reiken is ons niet gegeven. En dat hoeft ook niet want het kerstkind komt van achter die einder, van alzo hoge, van alzo veer tot ons. Door hem gaan we anders kijken: in zijn licht, zien wij ook zelf weer licht. Hier om ons heen. En het is de vraag, waar wij dat licht dan zien. Heeft het van doen met de klimaattop, of regeert de scepsis zo in ons dat we het daar niet van moeten hebben? Heeft het van doen met toenemende welvaart in Afrika, geen continent groeit zo hard in welvaart als in levensverwachting, ook al horen we vooral wat er niet gaat? Heeft het van doen met onze worsteling met het cynisme dat in ons toch altijd weer loopt te roepen dat het niks is en niks kan worden? Heeft het van doen met iemand die zei dat ze na zoveel jaar van stil en koud verdriet weer licht en lucht in haar leven kreeg? Ik moet u zeggen: ik wéét het niet; ik weet niet zeker, niet absoluut, of deze dingen met dat licht van doen hebben, maar ik wil er wel naar blijven zoeken. Tegen de klippen op, soms. De mensen en de dingen om mij heen, ook mijzelf, met vertrouwen tegemoet zien, er licht in ontdekken. Misschien is dat al een teken van het licht: dat je het wilt zoeken, wilt zien, wilt zijn. 4
Bronnen: Anton Houtepen, 'Is er nog één die vraagt naar God? – Over het geloof in God in een agnostische cultuur', Oecumenelezing 2005 Dag Hammarskjöld, Merkstenen, 1965 A.B. Vaandrager, Preken van Henk Berkhof, Zoetermeer 2003
Gebeden als we ergens in uw licht licht zien dan toch aan deze tafel waar brood en wijn gedeeld worden waar niemand teveel en voor niemand te weinig is als we ergens licht zien dagen dan toch aan deze tafel van het verlangen en daarom wagen wij het erop te bidden
om wat wij diep verlangen en wat ons eigenlijk te boven gaat om vrede en recht waar oorlog woedt om verzoening waar verdeeldheid heerst om vergeving waar schuld belast dat het er van komt zoals Gij de komende bent als we ergens de zieken de verdrietigen de mensen die in stilte lijden gedenken
maar ook hen die blij zijn om wat hun ten deel is gevallen dan toch aan deze tafel van de verbinding dat wij oog en oor voor hen hebben en als wij het zelf zijn dat anderen oog en oor voor ons hebben zo noemen wij... en in stilte voegen wij aan hun namen de namen toe van wie ons ter harte gaan...
NB! Wanneer u vaker inspiratie ontleent aan onze preken en gebeden, stellen wij u voor om eens een gift over te maken op NL29INGB0000058571 ten name van Stichting Kloosterkerk. U steunt ons werk ermee!
5