JODENDOM EN ECOLOGIE Rabbijn Mr. M. ten Brink
"God nam Adam en liet hem de tuin van Eden zien. Hij liet hem, alle moois daarin zien en zei tegen hem: "Zie hoe mooi, fantastisch en prijzenswaardig zijn Mijn werken. Ze zijn allemaal voor jou geschapen. Zorg er goed voor en maak deze wereld niet kapot." (Uit: Kohelet Rabba (7:13), een rabbijnse uitleg op het boek Prediker) Tegen het einde van de 80-er jaren begon de aandacht voor ons milieu zich enorm uit te breiden. Van een onderwerp dat maar liever niet genoemd moest worden, omdat het de economische ontwikkelingen en vooruitgang zou kunnen schaden, kwam het na korte tijd als top-prioriteit op de politieke agenda’s van de meeste geciviliseerde landen van de wereld. Overal in de wereld werden groene partijen opgericht, die bijna als enige politieke item hadden, dat de wereld van de ondergang gered moest worden. Greenpeace wierp blokkades op, ludiek en origineel, maar wel irritant voor mensen die gewoon hun werk wilden doen en 'gewoon' nucleair afval of chemische stoffen in zee wilden lozen. Plotseling waren er politici door het gehele politieke spectrum bezig met het milieu, en deed je niet meer mee als politieke partij of zelfs burger, als je niet iets te melden had over dat onderwerp. Het leek er sterk op dat het een gril was, die wel weer over zou gaan, maar de zorg om het milieu werd een punt van aanhoudende zorg. Onderwerpen die te maken hebben met onze natuurlijke leefomgeving zullen sinds die tijd hoog op de politieke wereld agenda blijven staan. We zien het aan Al Gore met zijn afschrikwekkende film en zijn boek die mensen oproept om voorzichtig om te gaan met de natuurlijke wereld waarin wij leven. Op zich opzienbarend voor een vertegenwoordiger van een Amerikaanse maatschappij die bekend staat als een enorme verspilling en consumptie maatschappij. De kwaliteit van ons fysieke bestaan op aarde en ons voortbestaan als mensen stelt het als prioriteit. Het bestrijden van het "greenhouse-effect", het warmer worden van ons klimaat en het veranderen (sinds wanneer hebben wij nog op natuurijs geschaatst?), het kappen van grote delen van het tropische regenwoud, het smelten van de pool, werpen op zichzelf al vragen op en helemaal nu we weten wat het gevolg ervan is voor de ozonlaag, waardoor we veel directer aan de gevaarlijke straling van de zon worden blootgesteld, met alle gevolgen van dien. De vervuiling door olie, chemicaliën en nucleaire afval van onze bodem en water. En wat te denken van de fauna? Wie van u heeft er ooit wel eens een kip geadopteerd? De Partij voor de dieren zit plotseling in het parlement met een paar zetels zelfs. Koopt u alleen nog freerange chicken voor de kippensoep, of zijn het nog steeds kippen van de legbatterijen, denken wij nog wel aan het welzijn van de dieren? Interesseert het ons eigenlijk wel of bijzondere diersoorten zoals de walvis of de panda nu blijven bestaan of laten we de jacht gewoon maar toe omdat we ivoor zo mooi vinden
1
en het economisch een gewild en schaars product is, zonder daar iets aan te doen? Vinden we bont en nerts zo mooi dat we bereid zijn om dieren daarvoor onnodig te laten lijden door ze dood te knuppelen, want als je ze zou schieten zou de huid beschadigen, waardoor die niet langer geschikt is voor de verkoop? Hebben dieren dan geen gevoel? Hoe gaan we om met onze energiebronnen? Waarom nucleaire energie als we ook gewoon zon en wind hebben om onze huizen te verlichten en onze auto’s te kunnen laten rijden? Wie van u rijdt er uit overwegingen om de natuur te beschermen en daarmee ons leefklimaat, een hybride auto? De zon staat gratis aan de hemel, de wind waait voor niets. Afgelopen week ontvingen wij een schrijven van de gemeente Amstelveen, waarin ze een actie op touw zetten om als buren goed met elkaar om te gaan. De beste 3 buren krijgen een prijs. Misschien ene beetje overdreven, maar toch, ons leefklimaat is ook gebaad bij een goede omgang met de buren. Hoe gaat u daarmee in uw eigen woonomgeving? Maakt u teveel lawaai, bent u een overlast voor de buren? Hoe hanteert u afval? Gescheiden aanleveren aan de vuilverwerking, eventueel noodgedwongen via die duo-bakken, die overigens zelf ook weer enorme hoeveelheden plastics in zich hebben, en ook niet meer functioneren, of denkt u: laat een ander dat maar doen? Allerlei vragen waar in de samenleving verschillend over wordt gedacht en waar verschillende mensen weer verschillende oplossingen voor hebben. Maar als onze maatschappij hier nu zo mee bezig is, heeft onze joodse traditie hier dan ook iets speciaals over te zeggen? Wat voor rol speelt onze eigen traditie? En heeft onze religieuze traditie vandaag voor ons nog praktische betekenis wat dat betreft? Voor het beantwoorden van die vraag, moeten we terug naar de basis, naar het begin van Tora. Het scheppingsverhaal in het eerste hoofdstuk van beresjiet (1:28), geeft de eerste aanknoping van een soort joodse theologie van de aarde. Nadat alles geschapen was met de mens als kroon op de schepping, zei God tegen Adam: "Weest vruchtbaar, vermeerder je, vul de aarde en bedwing haar ; heers over de vissen van de zee en de vogels in de lucht, over alle levende dieren die zich op aarde voortbewegen." De joodse middeleeuwse commentatoren leggen de term "bedwing haar" (7-5) uit naar de mens toe, die het dominante element is in de schepping. De mens kan zijn wil opleggen aan alle andere levende organismen. Nachmanides (Mozes ben Nachman, Spaans bijbel commentator, 1194-1270) legt uit, "dat de mens wet en macht op aarde kreeg, om te doen wat men wilde met de dieren en alles wat zich kruipend over de aarde voortbewoog; om te bouwen en vegetatie te ontwortelen; om kopermijnen uit heuvels te maken en al dat soort activiteiten te ontplooien". Het is opvallend dat de tekst van het eerste hoofdstuk van Tora de frase "bedwing de aarde en heers over vissen, vogels en alle levende dieren", direct zelf ook weer inperkt. De volgende zin zegt namelijk, dat alleen het gewas op de aarde, de bomen en boomvruchten bedoeld zijn om van te eten (Genesis 1:29), niet de dieren. De mens was in eerste aanleg vegetariër, geen vleeseter. Dat werd pas toegelaten na de vloed ten tijde van Noach (Gen. 9:3-4). Maar er zijn
2
zelfs beperkingen voor de vleeseter, want het werd de mens uitdrukkelijk verboden om het bloed van dieren te eten. Want bloed wordt beschouwd als de zetel van het leven, en dat wordt niet gegeten. Vanwege de eerbied voor het leven zelf moet het bloed uitgestort worden op de aarde; het gaat als het ware terug naar de Schepper, die het leven zelf gegeven heeft. Het verbod van het eten van bloed is symbolisch voor het voorschrift van de Tora dat alle leven heilig is. Alle leven, zowel van mensen, als van dieren, die op zich toch op humane wijze geslacht mogen worden voor consumptie. Daarbij mag een 'kosjer' dier alleen op de meest humane wijze ritueel geslacht worden: het centraal zenuwstelsel en de halsslagader moeten in één beweging doorgesneden worden met een vlijmscherp mes, waar geen beschadigingen aan zitten, zodat het dier niet onnodig pijn lijdt. Als wij de relatie bekijken tussen de mens en haar natuurlijke omgeving wil ik een paar categorieën onderscheiden: 1) De mens in zijn relatie tot de 'lagere' dierlijke levensvormen, 2) De mens in zijn relatie tot de niet-dierlijke levensvormen en 3) De mens in relatie tot de niet levende woonomgeving. De eerste categorie vormen alle wetten en regels die zich bezighouden met het welzijn van dieren. Onze rabbijnen hebben deze de titel gegeven: "Tsa'ar ba'alei chajiem" (Babylonische Talmoed, Baba Metsia 31a-32b), "de pijn van levende wezens". Deze categorie is direct gebaseerd op het beginsel uit het eerste hoofdstuk van Genesis. Wij beheersen de dieren, maar niet ongelimiteerd. De rabbijnen beschouwen dat als een universeel beginsel. Deze bepaling vormt daarmee onderdeel van de zogenaamde 7 Noachidische geboden, die de basis moeten vormen voor een menswaardige maatschappij. Talloze voorbeelden kunnen worden gegeven, waar het beginsel van "Tsa'ar ba'alei chajiem" op is gebaseerd. De vierde uitspraak, in de Tien Uitspraken (Exodus 20:10 en 23:12; Deut.5:14) gebiedt rust op de Sjabbat, vooral ook voor de dieren, die wel op de andere dagen voor je werken. Voorts verbiedt een regel in het boek Deuteronomium (22:10) de boer om een os en een ezel samen voor een ploeg te zetten, omdat het zwakkere dier het te zwaar te verduren zou krijgen, wegens het verschil in kracht. Op die manier lijdt het zwakkere dier en dat valt in de categorie van "tsa'ar ba'alei chajiem". De Tora leert ons niet alleen om dieren niet onnodig pijn te doen, maar ook hoe we op een ethisch verantwoordde wijze om moeten gaan met dieren. Het meest bekende voorbeeld in Tora staat in het boek Deuteronomium (22:6-9): "Wanneer je onderweg een vogelnest aantreft, in een boom of op de grond, met jongen of met eieren en de moeder-vogel zit op de jongen of op de eieren, dan mag je de moeder niet tegelijkertijd met de jongen wegnemen. De moeder moet je eerst weg laten vliegen, dan kun je pas de jongen nemen, opdat het je goed zal gaan en je lang zult leven". De bepaling wordt zo uitgelegd, dat het wreed is om een kind voor de ogen van zijn eigen moeder te doden. Hierbij is dus ook het geestelijk welzijn van het dier van groot belang. Ook de bepaling in Leviticus (22:28):"Een rund of
3
een schaap mag je niet samen met zijn jong op één en dezelfde dag slachten", duidt in de eerste plaats in die richting, maar gaat mijns inziens verder dan dat: als je moeder en kind op dezelfde dag zou doden, is het alsof je de hele diersoort zou uitroeien. De mens moet aandacht besteden aan het welzijn van het dier. Dat laat ook de tekst van Genesis 24 zien, waar Eliëzer (de hulp van Abraham) naar Charan ging om een vrouw te zoeken voor Izaak. Hij zocht een vrouw die goed zou zijn voor mens en dier. Nadat Rebecca voor Eliëzer en zijn mannen water had geschept uit de put, ging ze direct door om water te putten voor de kamelen. De rabbijnen van de Talmoed hebben bepaald dat die volgorde eigenlijk andersom had moeten zijn: De Babylonische Talmoed (Berachot 40a) zegt dat je niet eerder mag zitten, rusten en eten, voordat je je dieren te eten hebt gegeven. Dieren die verdwaald zijn (Exodus 23:4) moeten eerst verzorgd worden om zo snel mogelijk daarna aan hun eigenaar te worden teruggebracht. En dat geldt zelfs voor de dieren van je vijanden. Ieder dier dat gevallen is, moet op de been geholpen worden (Deuteronomium 22:4). Een rabbijnse uitleg (midrasj) op de Psalmen (Midrasj Tehiliem op Psalm 37:1) leert, dat Noach en zijn familie gered zijn van het water, juist omdat ze de zorg voor de dieren primair stelden boven de zorg voor zichzelf. Een ander diervriendelijke bepaling is, dat je een os niet mag muilkorven als hij door een veld met maïs gaat (Deuteronomium 25:4). Dit houdt in dat je een dier geen Tantalus-kwelling mag laten ondergaan. Wel het voedsel zien en ruiken, maar het nooit kunnen bereiken wordt als wreedheid tegen dat dier beschouwd en is om die reden verboden bij de joodse wet. Ook in de latere rabbijnse literatuur werd veel aandacht besteed aan het welzijn van dieren. Dit is misschien mede ingegeven door het feit dat dieren natuurlijk van essentieel belang waren voor de bevolking, die voornamelijk uit landbouwers bestond. Toch wordt het beginsel van "tsa'ar ba'alei chajiem" uitgebreid naar die dieren die op zich van geen nut zijn voor de boeren, maar zelfs een bedreiging voor hun velden en vee kunnen zijn. De Talmoed (Avoda Zara 18b) verbiedt gladiatoren-gevechten, jagen voor plezier, stieren-, hondenen hanengevechten. Vooral valt dit onder de term "tsa'ar ba'alei chajiem", omdat dit het zinloos laten lijden en doden van dieren is. Het zinloos vernietigen van leven, waarbij men dicht komt aan het vernietigen van de gehele diersoort, staat in feite gelijk aan het eten van bloed. Want het verbod om bloed te eten van een dier tegelijk met het vlees, houdt in dat je geen eerbied hebt voor het leven, en dat je de totale diersoort bedreigt. Genesis zegt: "... Vul de aarde en beheers haar. Heers over vissen, vogels en de dieren". Dit gebod wordt ingeperkt ter bescherming van de Schepping en het vindt zijn basis in het principe van 'tsa'ar ba'alei chajiem'. Het vangen en doodknuppelen van jonge zeehonden om de huid eraf te stropen voor luxe bontmantels en het afschieten van olifanten alleen om hun ivoor te gebruiken staat daarmee op gelijke hoogte.
4
De tweede en derde categorie die de relatie tussen mens en natuurlijke omgeving vorm geven, zijn aspecten van de mens tot de niet-dierlijke levensvormen en de niet levende omgeving. Deze categorie is gebaseerd op de tekst in Genesis 2:15: "God nam de mens en plaatste hem in de tuin van Eden om het te bewerken en te beschermen". Ook deze bepaling geeft een beperking van de volledige heerschappij van de mens over onze natuurlijke omgeving. Het is wat Psalm 24:1 zegt: "De aarde is van de Eeuwige en alles wat erbij hoort, de wereld en zijn bewoners." De aarde is niet geschapen om haar te verwaarlozen of te vernietigen, maar om haar te verzorgen en te beschermen. De mens kan de aarde aan zich onderwerpen, maar hij moet er ook kunnen leven en om die reden is het ons niet toegestaan om de wereld waarin we leven te verspillen. We zijn afhankelijk van deze wereld met haar natuur. Als we de wereld zouden verwoesten, zouden we uiteindelijk onszelf vernietigen. Volgens de joodse wetgeving is de mens de 'geschapen schepper'. In imitatie van zijn eigen Schepper, moet de mens zijn eigen creatieve kracht dienstbaar maken aan het leven, aan zijn eigen lichaam, aan zijn eigen ziel en aan de gehele natuurlijke omgeving. De mens kan bouwen, veranderen, produceren en zelfs scheppen, maar hij is niet de Koning van de wereld. Hij heeft geen alléénrecht op de wereld. De natuur is er niet om er een puinhoop van te maken. Op een bepaalde manier is de tuin van Eden een blauwdruk van een ecologisch gezonde en perfect en volledig uitgebalanceerde natuurlijke omgeving (het prototype van de aarde waarop we leven.). De mens moest de tuin bewerken en bewaken (net zoals wij dat vandaga nog steeds zouden moeten doen). In de tuin was een wederzijds respect tussen de mens en de natuur. Als bewakers in het proces van co-creatie bepaalt de halacha, dat we geen vrijbrief hebben om daarmee te doen en te laten wat we zelf willen. Er is een specifieke regel die ons uitdrukkelijk verbiedt zomaar, zonder reden te vernietigen: "Ba'al Tasjchiet", 'je mag niet verwoesten', gebaseerd op een bepaling in het boek Deuteronomium (20:19): "Wanneer in een oorlog tegen een stad, de stad omsingeld wordt om die te veroveren, mag je de bomen (boomgaarden) van die stad niet verwoesten. Laat de bomen staan, want u moet er zelf van eten en bovendien: is ene boom soms een mens, dat u tegen hem moet strijden?” Alleen bomen waarvan u weet dat ze geen geven, mag u vernietigen of omhakken ten behoeve van de oorlogsvoering.” Voorbeeld: Palestijnse olijfbomen op de Westoever. In strijd met deze bepaling. Hoewel deze regel, die één van de meest diepgaande en geciviliseerde principes van joodse traditie behelst, in Tora slechts aan oorlogstijd refereert, werd door de rabbijnen de regel van "Ba'al Tasjchiet" uitgebreid tot alle gevallen van zinloze verwoesting en verspilling. De rabbijnen zijn daarmee ver buiten de letterlijke betekenis van de tekst in Deuteronomium gegaan, om deze regel een principieel universeel karakter te geven, toepasbaar in alle gevallen van zinloze verwoesting. Een aantal voorbeelden die de Talmoed geeft op basis van die bepaling in dewariem, zijn ook voor onze tijd nog altijd actueel. Daarmee geeft
5
de joodse traditie aan dat het ook vandaag nog geldigheids waarde heeft. Buiten het feit dat het verboden is om fruit-dragende bomen om te kappen voor oorlogsdoeleinden (zelfs de vijand moet nog van die bomen kunnen eten), vonden de rabbijnen, dat het veranderen van de stroom van een rivier verboden was, als daardoor de planten en bomen droog zouden komen te staan. Het is ook verboden om aan dieren water te geven dat verontreinigd is, omdat dat weer een schending zou zijn van het beginsel dat je een dier geen onnodig leed mag aandoen. Immers, water is er om dieren en planten in leven te houden, niet om hen ziek mee te maken of te doden. We zouden dan oneigenlijk gebruik maken van de ons gegeven natuurbronnen. We gebruiken het dan om leven mee te vernietigen en dat staat haaks op het principe van de Schepping zelf. We zien zowel in Tora (Deuteronomium 23:13,14) als in de rabbijnse literatuur (Babylonische Talmoed, Baba Batra; Sjoelchan Aroech, Chosjen Misjpat 145), dat er regels zijn voor afval en stankoverlast (buren). Het zijn onder meer regels met betrekking tot de plaatsing van toiletten en stank verspreidende fabriekjes, zoals leerlooierijen. De grote joodse geleerde Maimonides zegt zelfs dat het reukwerk dat gebruikt werd in de Tempel, bedoeld was om de stankoverlast van de dieroffers tegen te gaan. Stank en atmosferische verontreiniging worden door de rabbijnen in een categorie van indirecte schade geplaatst, omdat hun effect vanaf een afstand wordt veroorzaakt. De rabbijnen hebben het beginsel van "ba'al tasjchiet" uitgebreid naar alle nietlevende vormen van 'scheppingen' van de mens zelf. Op basis van "ba'al tasjchiet" hebben de rabbijnen bepaald, dat iedere vorm van zinloos verspillen en vernietigen verboden is. Een ieder die zomaar potten en pannen breekt, iets in brand steekt, kleding scheurt, gebouwen verwoest, bronnen en fonteinen verstopt, voedsel op destructieve en verspillende manier weggooit, overtreedt het voorschrift van "ba'al tasjchiet" . De Talmoed verbiedt zelfs dat een lamp feller brandt dan strikt noodzakelijk is voor adequate verlichting. Het is een zeer vroege vorm van zuinig omgaan met energie. Wanneer de rouwenden hun kleding scheuren na het overlijden van een dierbaar familielid (de keria), is het verboden om dit buitensporig te doen. Dat geldt speciaal ook als de kleding niet meer gerepareerd kan worden en dus blijvend onbruikbaar wordt. In het algemeen is het absoluut verboden om voedsel te verspillen (de Jiddische mama). Men moet proberen zoveel voedsel klaar te maken voor de maaltijd als strikt nodig is, maar niet teveel, zodat het weggegooid zou moeten worden en het geen enkel nut meer heeft voor mens of dier. Het is in het algemeen verboden om meubels onnodig te vernielen. De regels in de Talmoed, Jewamot 11b) met betrekking tot het verspillen van water, leren ons zelfs nog wat anders. De tekst in Talmoed zegt: "Verspil geen water uit je waterreservoirs, want anderen zouden het water wellicht nodig kunnen hebben, terwijl het misschien voor jou van geen nut meer is". En als iemand waterputten graaft voor drinkwater, moeten zowel handen als voeten schoon zijn. Dit is een heel vroege wet die ons aangeeft dat de natuurlijke bronnen ook
6
door anderen gebruikt worden. Het leert ons een sociaal-ecologisch principe dat we zuinig moeten zijn met deze basis voorzieningen. Ook al zouden we er zelf geen prijs meer op stellen, dan nog bestaat de plicht om ze in stand te houden voor anderen die ze wel nodig kunnen hebben (sociaal gedrag). De joodse traditie breidt de regel van "ba'al tasjchiet" zelfs uit tot ons eigen lichaam. Je mag geen inkervingen maken in je huid, je mag je eigen leven niet vernietigen door overmatig gebruik van alcohol, drugs, sigaretten of zelfdoding. In het algemeen staat de bescherming en de heiligheid van het menselijke lichaam centraal. Zelfs zo centraal dat we juist een actieve inbreuk moeten maken op de regel van "ba'al tasjchiet" zelf, als dat nodig zou zijn om het leven te beschermen. Het algemene principe werd duidelijk geformuleerd: Het is verboden om iets dat nuttig is voor de mens te vernielen of te beschadigen. Onze wereld, onze natuur is geschapen voor de mens, om te zorgen dat we kunnen leven in deze wereld. Het is onze opdracht om die natuur te bewerken en te beschermen, want als we dat niet doen, kunnen we niet langer in leven blijven. Het is duidelijk dat alles dat wijzelf gemaakt hebben, dat wijzelf als coschepper, naast de Grote Schepper) in deze wereld hebben gemaakt voor ons eigen nut, op een juiste manier aangewend en beschermd moet worden. Alles dat wij creëren zal ook gemaakt moeten worden om het leven zelf te beschermen en de Schepping te vervolmaken. Want doen wij het tegenovergestelde dan zorgen we ervoor dat we de Schepping zelf aantasten. Ieder natuurlijk object vormt immers een deel van die onbegrijpelijk creatieve Kracht en wordt daardoor heilig. Het verbod om dieren pijn te laten lijden, 'tsa'ar ba'alei chajiem', het verbod om levende en niet-levende, door onszelf gecreëerde zaken te vernielen, "ba'al tasjchiet", is daarom niet alleen het verbod van destructieve daden tegen eigendom. Het betreft een verbod om in opstand te komen tegen de kosmische orde zelf, waar mensen wel van mogen profiteren, in mogen leven en van mogen genieten, maar als we het vernietigen, vernietigen wij de kosmos, en daarmee de Schepping zelf. De zorg voor onze natuurlijke omgeving is deel van ons grote doel in deze wereld. We zijn ooit Gan eden uitgezet, omdat we de balans in die perfecte natuurlijke omgeving hebben verstoord door van de boom van kennis te eten. Nu is het onze opdracht om Tikoen Olam te brengen, en ervoor te zorgen dat een Messiaanse tijd aan zal breken, waardoor dat Paradijs weer terug kan komen. Een uitspraak in de pirkee awot zegt: ook al kan je dat doel niet bereiken in je leven, je mag nooit stoppen het te willen bereiken. Als je deze wereld verlaat, moet de wereld een beetje beter zijn geworden, omdat jij hebt geleefd. De rijke joodse traditie heeft dus inderdaad een heel wezenlijke bijdrage te leveren aan onze verhouding met de natuurlijke leefomgeving. Wij hebben een verplichting ons actief in te zetten voor het behoud van onze natuur, van de flora en de fauna, omdat de mens co-partner is in Gods grote scheppingsplan.
7
Rabbijn Mr. M. ten Brink
8