Boterhuispolder en Ecologie
Pagina 1 van 17
Notitie_ecologie_070906
Algemeen Inleiding Het plangebied beslaat de Boterhuispolder. Het gaat om km-hok 095-465, 095-466, 096-465, 096-466 en 096-467. Dit is de veenpolder ten noorden van het stedelijk gebied van Leiderdorp. Het gebied bestaat uit graslanden doorsneden met sloten, vaarwegen en diverse wegen. Een deel van de km-hokken bestaat naast een veenpolder op laagveen uit bebouwing van Leiderdorp en van de Merenwijk van Leiden. Voor het opstellen van de gebiedscenario’s is het goed om op hoofdlijnen te weten welke flora en fauna binnen het plangebied te vinden is. Deze notitie probeert op basis van bestaande inventarisatiegegevens een overzicht te geven van de belangrijkste soorten die binnen het projectgebied voorkomen. Deze informatie heeft vaak betrekking op het hele plangebied en is niet toegespitst op specifieke locaties. In dit stadium van de gebiedsontwikkeling is deze informatie voldoende.
Leeswijzer Het eerste hoofdstuk geeft in het kort weer welk beleid op internationaal, nationaal en provinciaal niveau belangrijk is voor flora en fauna. in het kort weer. In bijlage 1 wordt uitgebreider ingegaan op de belangrijkste internationale en nationale wet- en regelgeving op gebied van flora en fauna. De lezer die niet zo thuis is in de natuurwetgeving wordt aangeraden eerst bijlage 1 te lezen. Hoofdstuk twee behandeld de diverse groepen dieren die voorkomen in de Boterhuispolder. Het derde hoofdstuk gaat over de aanwezige flora. Daarna worden de belangrijkste conclusies op een rij gezet en een aantal aanbevelingen gedaan. Tot slot wordt de geraadpleegde literatuur opgesomd in de literatuurlijst. Meer informatie over de belangrijkste diersoorten die in het projectgebied te vinden zijn, vindt u in bijlage 2. In bijlage 3 worden de belangrijkste plantensoorten in het projectgebied per biotoop kort besproken.
Pagina 2 van 17
Notitie_ecologie_070906
Wetgeving Internationale afspraken Algemeen Internationale afspraken over natuurbescherming dateren al van begin zeventiger jaren van de vorige eeuw. Behoud van biodiversiteit, de veelheid aan levensvormen, is essentieel en in vele mondiale en Europese verdragen onderkend en door Nederland overschreven. De wens om de rijkdom aan soorten te behouden, de erkenning dat soorten een autonoom bestaansrecht hebben en het besef dat in het wild levende soorten een onvervangbaar onderdeel zijn van leven op aarde ligt daaraan ten grondslag. In bijlage 1 worden de belangrijkste afspraken kort weergegeven. Europese Habitatrichtlijn De Habitatrichtlijn bevat Europese regels voor het behoud en herstel van de natuurlijke habitats (typen natuur) en de wilde dier- en plantensoorten die van Europees belang zijn. Nederland heeft deze richtlijn in de nationale regelgeving verwerkt door dier- en plantensoorten van Bijlage IV en V van de richtlijn te beschermen via de Flora- en faunawet en door beschermde gebieden aan te wijzen voor soorten van Bijlage II van de richtlijn. Deze gebieden worden beschermd via de Natuurbeschermingswet. Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn bevat Europese regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van de in de lidstaten voorkomende vogels. Nederland heeft deze richtlijn verder in de nationale regelgeving verwerkt door alle vogels te beschermen via de Flora- en faunawet en door beschermde gebieden aan te wijzen voor specifieke soorten van Bijlage I van de richtlijn en voor trekvogels. Deze gebieden worden beschermd via de Natuurbeschermingswet. Nationaal natuurbeleid Algemeen Het Biodiversiteitsverdrag uit 1992 is kaderstellend voor ons nationale natuurbeleid. Het verdrag verplicht tot behoud en duurzaam gebruik van genen, soorten en ecosystemen op het land, in het water en in de lucht. Daarbij kiest Nederland nadrukkelijk voor verbreding van het natuurbeleid in meerdere opzichten: Natuur heeft behalve intrinsieke waarde, ook belevings- en gebruikswaarde; Natuur beperkt zich niet tot de beschermde gebieden, maar begint al bij de voordeur Natuur dient nadrukkelijk een verantwoordelijkheid van heel de samenleving te zijn en ook breed te worden verankerd. In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het beleid van de Europese Unie, vooral de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, heeft echter grote invloed op dit nationale natuurbeleid, vooral op de manier van bescherming van de natuur. De vertaling van dit beleid naar de Nederlandse situatie heeft vorm gekregen in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet is gericht op gebiedsbescherming. Uniek ecologisch netwerk De Natura 2000-gebieden, de EHS en de Nationale Parken zijn alle met elkaar verbonden. Ook zijn er grensoverschrijdende verbindingen met natuurgebieden in buurlanden. Op deze manier is in Nederland een uniek ecologisch netwerk tot stand gebracht. De Nationale Parken, maar vooral ook de Nationale Landschappen, hebben veel te bieden aan mensen die willen recreëren en genieten van mooie natuur of een bijzonder landschap. Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van LNV. Daarnaast stelt Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000, vormen beheerplannen op. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en rond die gebieden. Provinciaal natuurbeleid Algemeen Hoofddoel van het natuurbeleid is de biodiversiteit te behouden en te ontwikkelen, die voor Zuid-Holland zo kenmerkend is. Deze doelstelling vloeit voort uit internationale verdragen en regelgeving (onder andere het Pagina 3 van 17
Notitie_ecologie_070906 Biodiversiteitsverdrag en diverse EU-richtlijnen). De biodiversiteit in Zuid-Holland is over het algemeen sterk afgenomen ten opzichte van de referentiesituatie in 1980 (Staat van de Natuur). Deze achteruitgang komt ook uit landelijke analyses naar voren (Natuurbalans). De laatste jaren is de biodiversiteit op sommige punten hersteld. Voornaamste oorzaken hiervan zijn dat het natuurbeleid – in de vorm van nieuwe natuurgebieden – gestaag verder wordt uitgevoerd en dat de milieuomstandigheden in het landelijke gebied verbeteren. Om het hoofddoel (biodiversiteit behouden en ontwikkelen) te bereiken, zijn de voornaamste middelen: de PEHS tot stand brengen; bijzondere natuurkwaliteit realiseren in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden; een basisnatuurkwaliteit realiseren in het landelijk gebied (zie ook hoofdstuk 6); ontsnipperingsmaatregelen nemen ten behoeve van de westelijke Natte As (zie overzicht ontsnipperingsmaatregelen in het Meerjarenprogramma Ontsnippering).
Pagina 4 van 17
Notitie_ecologie_070906
Fauna Zoogdieren Algemeen In de polders is geen gericht onderzoek gedaan naar grondgebonden zoogdieren. Het gaat om toevallige waarnemingen en het vinden van sporen. De gegevens kunnen voor deze groep daarom niet als volledig worden beschouwd. Zo is het in theorie te verwachten dat de waterspitsmuis, een soort die als kwetsbaar op de Rode Lijst staat, in de polder voorkomt. Het is een kritische soort, die de laatste decennia sterk in aantal achteruit is gegaan. Hij houdt van schoon, niet te voedselrijk, vrij snel stromend tot stilstaand water met een behoorlijk ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers, variërend van open rietland tot elzenbroekbos. Deze elementen zijn in de Boterhuispolder ook te vinden. Vleermuizen In de polder komen zes soorten vleermuizen voor. Het gaat om foeragerende dieren. Er zijn geen kolonies en/of verblijfsplaatsen bekend in dit gebied. Het is echter wel te verwachten dat in de aanwezige gebouwen in de polder kolonies en/of verblijfsplaatsen zijn. Van de zes vleermuissoorten is vooral de meervleermuis interessant. Deze soort foerageert vooral boven grotere waterpartijen. Maar ze blijken echter ook een belangrijk deel van hun foerageertijd boven vochtige graslanden te jagen. Dit type landschapsgebruik bevindt zich in de polder. Vleermuizen hebben wettelijk gezien een hoge beschermingsstatus. De Flora- en faunawet verbiedt dan ook het verstoren of vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in engere zin. De negatieve effecten van de realisatie van een plan op jachtgebieden en vliegroutes moeten zoveel mogelijk vermeden worden of als dit echt niet mogelijk is gecompenseerd. Daarnaast staat de meervleermuis ook vermeld in bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. In deze bijlage staan de soorten waarvoor speciale beschermingszones dienen te worden aangewezen. Vogels Broedvogels Er wordt onderscheid gemaakt tussen broedvogels en watervogels. Nederland is door zijn afwisselende landschap met droge en natte natuur en milde klimaat een belangrijk broedgebied voor veel bijzondere vogelsoorten. Tegelijkertijd kent Nederland een hoge bevolkingsdichtheid en een grote druk op de beschikbare ruimte. Dit schept bijzondere verplichtingen ten aanzien van het behoud en de bescherming van broedvogels. Vrijwel alle soorten genieten een beschermde status in het kader van de Flora- en Faunawet. Voor het Atlasblok (5 bij 5 km-hokken groot) waar de Boterhuispolder in ligt, is bekend welke broedvogels erin voorkomen. Dit geeft een goed beeld van de broedvogels die in en rond de Boterhuispolder te vinden zijn. Tien van deze vogelsoorten komen op de Rode Lijst voor. In de polder is in twee km-hokken (095-466 en 096-467) twee maal per jaar het aantal broedende vogelsoorten geteld. Het gaat om het meest noordelijke deel van de polder en het deel van de polder dat tegen de Zijl aan ligt. Voor deze delen van de polder bestaat een goed beeld van de samenstelling van de broedvogelpopulaties. In de polder komen 17 soorten voor die zijn opgenomen op de Rode Lijst van kwetsbare en bedreigde vogelsoorten in Nederland. In de tabel in bijlage 2 zijn deze soorten terug te vinden. Omdat de polder voldoet aan de eisen die de zomertaling aan zijn broedgebied stelt is het waarschijnlijk dat deze vogel, ook al is hij niet waargenomen, in dit veenweidegebied broedt. Ondanks het feit dat we niet voor alle km-hokken in de polder extra telgegevens hebben kunnen we wel stellen dat de kritische weidevogels vooral in het midden en noorden van de polder broeden en niet langs de randen. Watervogels Nederland geniet internationale faam vanwege de grote aantallen watervogels die er verblijven. De vele wetlands, de gunstige ligging op de trekroute's van de veelal arctische broedplaatsen naar de winterkwartieren in Afrika, en de milde winters maken ons land tot een ideale verblijfplaats voor watervogels. Van soorten als Lepelaar, Smient, Kleine Rietgans en Brandgans zit soms zelfs meer dan driekwart van de totale populatie in ons land. Watervogeltellingen zijn dan ook belangrijk input voor de aantalsontwikkelingen van watervogels, zowel voor heel Nederland als op de schaal van afzonderlijke gebieden, waaronder bijvoorbeeld het Natura2000 netwerk van EU-vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebieden. Bovendien signaleren veranderingen in watervogelaantallen vaak goed de veranderingen in de ecologische toestand van wetlands.
Pagina 5 van 17
Notitie_ecologie_070906 Voor watervogels geldt dat een gebied dat 1% van de internationale populatiegrootte bergt, over het algemeen op internationaal niveau als een belangrijk gebied voor watervogels wordt gezien. De polder haalt voor geen van de watervogels de 1% norm. Van alle vogels die er voorkomen is de Boterhuispolder nog het belangrijkste voor de krakeend. Hiervan overwintert ongeveer een tiende van de 1%-norm in de polder. Daarnaast overwinteren hier vooral grauwe ganzen, kuifeenden, meerkoeten en waterhoentjes met enkele tientallen. In bijlage 2 is terug te vinden welke andere bijzondere soorten de afgelopen jaren in de Boterhuispolder zijn gezien. Reptielen, amfibieën en vissen Amfibieën In de polder zijn vijf algemeen voorkomende amfibieënsoorten waargenomen. Het gaat om de kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, meerkikker en middelste groene kikker. Deze soorten zijn opgenomen in tabel 1 van de Flora- en faunawet. In een aangrenzende polder is de rugstreeppad waargenomen. Omdat de Boterhuispolder matig tot slecht onderzocht is op het voorkomen van amfibieën, kan deze soort ook in de polder voorkomen. De rugstreeppad is in tabel 3 van de Flora- en faunawet opgenomen en behoort daarmee tot de strikt beschermde soorten in Nederland. Vissen In de Boterhuispolder zijn tussen 1991 en 2007 alleen algemene vissoorten, waaronder de tiendoornige stekelbaars gesignaleerd. De algemene soorten komen in Nederland algemeen voor, zijn niet opgenomen in de Flora- en faunawet en hebben geen bijzondere status. In bijlage 2 is meer informatie over deze vissoorten te vinden. Reptielen We hebben geen gegevens over reptielen in de polder. Slakken De slakken zijn slecht onderzocht. Er zijn gegevens van landslakken bekend. En de waterslakken zijn matig onderzocht. In de Boterhuispolder zijn elf verschillende soorten waargenomen. Geen van deze soorten komt op de rode lijsten voor of is als doelsoort opgenomen in de Habitatrichtlijn. Insecten Vlinders In de polder zijn 15 verschillende soorten vlinders gesignaleerd. Het gaat vooral om graslandvlinders. De enige beschermde en/of Rode Lijstsoort die in het gebied voorkomt is een rouwmantel. Dit is een zwerver waarmee bij eventuele ingrepen geen rekening gehouden te worden. Waar wel rekening meegehouden moet worden in het gebied zijn graslandvlinders zoals argusvlinder, bruin zandoogje, zwartsprietdikkopje, kleine vuurvlinder en icarusblauwtje. Om vlinders voldoende mogelijkheden te bieden is het noodzakelijk om in het beheer rekening te houden met de eisen die zij stellen aan hun leefomgeving. Zij vragen om gebieden met voldoende diversiteit. Dit kan bereikt worden door bij de inrichting hiermee rekening te houden. Een andere mogelijkheid om dit te realiseren is het toepassen van gefaseerd maaibeheer. Dit houdt in dat een grasland niet in zijn geheel wordt gemaaid, maar dat bij iedere maaibeurt een gedeelte van de vegetatie blijft overstaan. Libellen Er zijn 20 verschillende soorten libellen en waterjuffers in de polder waargenomen. Hiervan komt alleen de groene glazenmaker op de rode lijst (in de categorie bedreigd) voor. De groene glazenmaker is een libellensoort die de laatste tientallen jaren hard achteruit is gegaan. Daarom is het nodig maatregelen te nemen voor het behoud van deze soort in ons land. De groene glazenmaker is de enige libel in Nederland die de eieren in slechts één plantensoort afzet, namelijk krabbescheer. Omdat de groene glazenmaker voor zijn voorbestaan afhankelijk is van krabbenscheer, is het noodzakelijk de leefgebieden zó te beheren, dat er voldoende krabbenscheer aanwezig blijft. Sprinkhanen In het gebied zijn 9 soorten sprinkhanen waargenomen. Hiervan komt 1 soort op de rode lijst (in de categorie kwetsbaar) voor: veenmol. In het veenweidegebied en polderlandschap is een beheer gericht op het behoud van weidevogels waarschijnlijk vrij gunstig voor de veenmol. De belangrijkste bedreiging is verdroging van zijn leefgebied. Daarnaast is de veenmol gevoelig voor intensieve landbouw, met name door het gebruik van insecticiden. Zijn leefgebied is door de oprukkende verstedelijking in oppervlakte achteruitgegaan. Herintroductie van deze soort ligt niet voor de hand. Vermoedelijk kunnen nieuwe, geschikte leefgebieden in het veenweidegebied vrij makkelijk worden bereikt.
Pagina 6 van 17
Notitie_ecologie_070906
Flora Algemeen Omdat een deel van de polder grenst aan stedelijk gebied bestaat de kans dat een deel van de aangetroffen soorten door verwildering in het gebied terecht is gekomen. Het gaat hier om de volgende soorten: prachtklokje, daslook, gewoon vingerhoedskruid, boslathyrus en hartgespan. Voor de wet maakt het evenwel niet uit of een soort van nature of door verwildering ergens voorkomt. Aandachtsoorten Aandachtsoorten zijn die soorten die internationaal of nationaal beschermd zijn, doelsoort zijn of op de Rode Lijst 1990 of 2000 staan. In het projectgebied zijn 15 aandachtsoorten aangetroffen. Deze planten zijn karakteristiek voor aquatische vegetaties in vrij voedselrijk water en kruidvegetaties op tamelijk voedselrijke bodem. Dit is kenmerkend voor een laagveengebied in het Groene Hart. De opvallende soorten zijn plat fonteinkruid, stomp fonteinkruid en krabbenscheer. Verder komt de beschermde zwanenbloem in de watergangen voor. Daarnaast zijn ook diverse soorten die thuis horen in kruidenvegetaties van voedselrijke bodem waargenomen. Veel van deze soorten zijn vooral in wegbermen, langs oevers van watergangen en op minder intensief gebruikte delen van agrarische percelen te vinden. Want in de percelen die intensief in gebruik zijn als agrarische grasland kunnen nog maar weinig wilde plantensoorten groeien. Hier wordt ook een bijzondere orchidee als de rietorchis gevonden. In de polder komen ook twee grassoorten, kamgras en veldgerst, voor die kenmerkend zijn voor minder intensief gebruikte graslanden. Deze groeien waarschijnlijk op de dijken en de percelen met een uitgestelde maaidatum. Ook zijn er soorten aangetroffen die karakteristiek zijn voor bos- en struweelvegetaties, als brede wespenorchis. Deze groeien in het stedelijk gebied of in de hakhoutpercelen. De kruidvegetaties van droge bodem beperkt zich vaak tot het stedelijk gebied, waar de soorten vaak op stoepen en straten voorkomen, zoals het zeldzame stijf hardgras, klein glaskruid en groot glaskruid. In het stedelijk gebied zijn waarschijnlijk ook verwilderde soorten als prachtklokje, bos-vergeet-mij-nietje, daslook en boslathyrus te vinden. Ecotopen Een ecotoop is een ecologisch gebied met unieke kenmerken en met duidelijke grenzen, dus als het ware een klein stuk landschap die je op een kaart kunt aangeven. Soorten die vooral voorkomen bij specifieke standplaatscondities kunnen als indicators worden gebruikt voor de condities, en dus ook voor de vegetatie die op een dergelijke plaats tot ontwikkeling kan komen. Als er veel soorten in een km-hok voorkomen die indicator voor eenzelfde vegetatietype zijn, neemt de kans toe dat de betreffende condities en de bijbehorende vegetatie daadwerkelijk aanwezig is. Dus hoe meer soorten van dat ene vegetatietype voorkomen, hoe beter de ecotoop ontwikkeld is. In het projectgebied zijn de ecotoopgroepen die horen bij voedselrijk laagveen opvallend goed ontwikkeld. Het gaat om aquatische vegetatie in zeer voedselrijk water, bos en struweel op zeer voedselrijke bodem, kruidvegetatie op natte zeer voedselrijke bodem, kruidvegetatie op zeer voedselrijke bodem en kruidvegetatie op droge zeer voedselrijke bodem. De andere ecotoopgroepen zijn veel minder goed ontwikkeld of komen maar zeer lokaal voor. Natuurwaarde De natuurwaarde is over het algemeen vrij beperkt voor een laagveengebied. Dit komt doordat het grootste gedeelte van de polder als agrarisch grasland in gebruik is. Daardoor komen er in het gebied vrijwel alleen ecotopen en aandachtsoorten voor die bij vrij voedselrijke omstandigheden horen. Het aantal freatofyten, soorten die aan open water of hoge grondwaterstand gebonden zijn, is echter opvallend hoog. De natuurwaarde varieert van 34 tot 57. De hoogste natuurwaarde is te vinden in het noordelijk deel van de polder. De km-hokken die gedeeltelijk in het stedelijk gebied liggen scoren ook reddelijk op de natuurwaarde. Dit komt omdat de hakhoutpercelen voornamelijk daar te vinden zijn. En deze verhogen de natuurwaarde.
Pagina 7 van 17
Notitie_ecologie_070906
Conclusies en aanbevelingen Conclusies De informatie die op dit moment beschikbaar is geeft een redelijk beeld van de natuur in de Boterhuispolder. Op basis hiervan is het mogelijk om een aantal doelsoorten voor deze polder aan te wijzen die bij de verdere uitwerking van de gebiedsvisie een belangrijke rol spelen voor de inrichting van de natuur- en agrarische gronden. Voor de beoordeling van de scenario’s is het op dit moment voldoende om te weten welke flora en fauna voorkomt in de polder. De Boterhuispolder is op dit moment geen beschermd gebied. Maar de A+ aanduiding in het streekplan geeft wel aan dat de polder bepaalde waarde voor de natuur heeft. De Boterhuispolder komt op dit moment niet in aanmerking voor de status van weidevogelreservaat. Want de populaties broedvogels en trekvogels in de polder zijn kleiner dan 1% van de Europese populatie. Om in aanmerking te komen voor een beschermde gebiedsstatus zal de populatie weidevogels groter dan 1% van de europese populatie moeten worden. Hoe aantrekkelijker het gebied voor weidevogels wordt, hoe groter de kans wordt dat de populatie weer gaat groeien. Door het stimuleren van agrarisch natuurbeheer kan de agrarische sector gestimuleerd worden meer rekening te houden met weidevogels in zijn bedrijfvoering. Hoe meer agrariërs in de polder rekening houden met de weidevogels hoe groter hun leefgebied in de polder wordt. Het is alleen de vraag of dit een realistische ambitie is voor de Boterhuispolder. Aanbevelingen Aangeraden wordt om in het zomerhalfjaar in de polder gerichte inventarisaties te laten uitvoeren naar het voorkomen en landschapsgebruik van vleermuizen (en dan met name de meervleermuis) en het mogelijk voorkomen van de waterspitsmuis, in relatie tot de voorgenomen plannen. Het plangebied is deels niet en deels matig tot slecht onderzocht op het voorkomen van amfibieën en vissen. Omdat in de aangrenzende gebieden enkele beschermde soorten zijn waargenomen wordt aangeraden om aanvullend onderzoek te doen in relatie tot de voorgenomen plannen. Het gebied is voor de flora goed onderzocht, maar de meeste gegevens dateren uit de tachtiger en negentiger jaren. Het is daarom gewenst om door middel van veldinventarisaties de groeiplaatsen van aandachtsoorten te actualiseren. Het is verstandig deze locaties te koppelen aan geplande ontwikkelingen in het plangebied. Houd rekening met de karakteristieke waarden van een polder in het Groene Hart. In het plangebied is een groot aantal karakteristieke soorten van de kenmerkende graslanden en sloten aanwezig. Het is mogelijk om bij de ontwikkeling van het gebied een deel van de groeiplaatsen te behouden of verder te ontwikkelen door bij de planontwikkeling rekening te houden met de ecologie van de karakteristieke aandachtsoorten. Een adequaat (natuur)beheer van de omgeving van het gebied waar diverse ontwikkelingen in de toekomst worden gepland kan de ecologische functie versterken.
Pagina 8 van 17
Notitie_ecologie_070906
Literatuur Brokkelkamp, E. 2007. GA 2007-0331 Polder Achthoven en polder Boterhuis. Levering Amfibieën- en Vissengegevens. Stichting RAVON, Nijmegen Janssen, E.W.A. 2007. Hpbhp. Levering vogelgegevens. SOVON rapport GA2007-0331. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen Landelijk Bestand Vlinders (2006), De Vlinderstichting, Wageningen Mostert, K. & R.M. Koelman, 2007. Polders Boterhuis en Achthoven. Toelichting bij de gegevens uit de Zoogdierdatabank. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. Natuurloketnummer: GA 2007-0331 Rossenaar, A.J.G.A. 2007. Leiderdorp; toelichting bij de floristische verspreidingsgegevens. Rapport 2007.021. Stichting FLORON, Leiden Smit, J.T. 2007. Hpbhp Leiderdorp Toelichting gegevens ongewervelden EIS nummer 2007-057. Stichting EIS – Nederland, Leiden LNV. 2007 Handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving. Directie Natuur van het Ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit LNV. 2005. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit W.A. den Boer, J. Groot. 2004. Inventarisatie beschermde flora en fauna in het kader van de aanpassingen N445-Engelendaal-Rietschans en rotondes N445-Leyhof en N445-N446. Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Provincie Zuid-Holland. 2004. Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland. Provincie Zuid-Holland
Overige informatiebronnen www.minlnv.nl www.grutto.nl www.waarneming.nl Vogelbescherming Nederland (www.Vogelbescherming.nl) Nederlands soortenregister
Pagina 9 van 17
Notitie_ecologie_070906
Bijlage 1 Wetgeving Internationale afspraken Europese Habitatrichtlijn De Habitatrichtlijn bevat Europese regels voor het behoud en herstel van de natuurlijke habitats (typen natuur) en de wilde dier- en plantensoorten die van Europees belang zijn. Nederland heeft deze richtlijn in de nationale regelgeving verwerkt door dier- en plantensoorten van Bijlage IV en V van de richtlijn te beschermen via de Flora- en faunawet en door beschermde gebieden aan te wijzen voor soorten van Bijlage II van de richtlijn. Deze gebieden worden beschermd via de Natuurbeschermingswet. Voor de 62 soorten van Bijlage V kunnen de lidstaten, indien nodig, maatregelen treffen om te zorgen dat het aan de natuur onttrekken en de exploitatie van deze soorten niet ten koste gaat van hun behoud. Daartoe zijn alle soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen, geselecteerd. Nederland moet voor de 90 soorten van bijlage IV en hun voortplantings- of rustplaatsen, waarvoor ons land tot het natuurlijke verspreidingsgebied behoort, beschermingsmaatregelen nemen. Daartoe zijn alle soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen, geselecteerd. Voor de 54 soorten van Bijlage II die geregeld in ons land voorkomen, moet Nederland beschermde gebieden aanwijzen. De Natuurbeschermingswet is van toepassing op deze gebieden. Sommige soorten zijn prioritair. Soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen, zijn geselecteerd Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn bevat Europese regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van de in de lidstaten voorkomende vogels. Nederland heeft deze richtlijn verder in de nationale regelgeving verwerkt door alle vogels te beschermen via de Flora- en faunawet en door beschermde gebieden aan te wijzen voor specifieke soorten van Bijlage I van de richtlijn en voor trekvogels. Deze gebieden worden beschermd via de Natuurbeschermingswet. Voor 129 soorten van bijlage I die geregeld in ons land voorkomen, moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. Eén van deze maatregelen is het aanwijzen van beschermde gebieden. De Natuurbeschermingswet is van toepassing op deze gebieden. Voor de soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen was het niet mogelijk of nodig om in Nederland gebieden te selecteren als vermeld staat: `geen selectiesoort`. Op soorten van bijlage II/1 mogen alle lidstaten van de EU de jacht openen. Na 1900 zijn 24 van deze soorten in het wild waargenomen in ons land, deze zijn door Nederland geselecteerd. Op soorten van bijlage II/2 mogen de bij de betreffende soort genoemde lidstaten de jacht openen. De 11 soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen, zijn door Nederland geselecteerd. Soorten van bijlage III/1 mogen worden verhandeld als ze op geoorloofde wijze (bijvoorbeeld als jachtbuit) zijn verkregen. De 5 soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen, zijn door Nederland geselecteerd. Soorten van bijlage III/2 mogen onder bepaalde beperkingen worden verhandeld als ze op geoorloofde wijze zijn verkregen en voorzover de handel niet leidt tot het in gevaar brengen van de soort. De 18 soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen, zijn door Nederland geselecteerd. In Nederland komen 54 soorten trekvogels geregeld voor. Voor deze soorten moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. Nederland wijst voor deze soorten beschermde gebieden aan. De trekkende watervogels zijn gebruikt voor de gebiedsselectie (`selectiesoort`). De overige trekvogels voor de precieze begrenzing van de geselecteerde gebieden (`begrenzingssoort`). De Natuurbeschermingswet is van toepassing op deze gebieden. Bonn-conventie De Bonn-conventie is een verdrag dat op initiatief van de Verenigde Naties in 1979 in Bonn werd gesloten met als doel het behoud van (met name bedreigde) trekkende diersoorten. Voluit: Convention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals.Complete. Soorten van appendix 1 zijn met uitsterven bedreigde trekkende diersoorten. In Nedderland gaat het om 26 soorten die na 1900 in het wild zijn waargenomen. In appendix 2 zijn trekkende diersoorten opgenomen waarvan de staat van instandhouding duidelijk kan (of, vanwege een ongunstige staat van instandhouding: moet) verbeteren als gevolg van internationale overeenkomsten. In Nederland gaat het om 332 soorten die na 1900 in het wild zijn waargenomen.
Notitie_ecologie_070906 Bern-conventie De Bern-conventie is een verdrag van de Raad van Europa dat in 1979 in Bern werd gesloten met als doel het behoud van (met name bedreigde) wilde dier- en plantensoorten. Voluit: Convention on the Conservation of European Wildlife and Natural Habitats. Het verdrag is verwerkt in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, en in de Flora- en Faunawet. In appendix I staan de strikt te beschermen plantensoorten. Voor Nederland gaat het om 8 soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen. De strikt te beschermen diersoorten zijn opgenomen in appendix II. Hiervan zijn 398 soorten na 1900 in het wild in Nederland waargenomen. En tenslotte staan in appendix III de te beschermen diersoorten. Hiervan zijn 252 soorten na 1900 in het wild in Nederland waargenomen. Bats Agreement De Bats Agreement is een internationale overeenkomst die in 1991 werd gesloten met als doel de bescherming van de in Europa voorkomende vleermuizen. Voluit: Agreement on the Conservation of Populations of European Bats. De overeenkomst vloeit voort uit de Bonn-conventie. In annex 1 staan soorten vleermuizen waarop de overeenkomst van toepassing is. Na 1900 zijn in Nederland nog 21 van deze soorten in het wild waargenomen, deze zijn door Nederland geselecteerd AEWA AEWA is een internationale overeenkomst die in 1995 werd gesloten met als doel het nemen van maatregelen voor het behouden of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van watervogels die tussen Afrika en Europa trekken. Voluit: Agreement on the Conservation of African-Eurasian Migratory Waterbirds. De overeenkomst vloeit voort uit de Bonn-conventie. Soorten van annex 2 zijn trekkende watervogels, waarop de overeenkomst van toepassing is. In de database staan alleen de 156 soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen. Nationaal natuurbeleid Flora- en faunawet De Flora- en faunawet is ontstaan uit verschillende Nederlandse soortbeschermingswetten en de soortbeschermingscomponent uit de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Deze wet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Het gaat om de soorten en niet de individuele planten of dieren. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding worden voorkomen. Deze wet zegt niet welke concrete activiteiten wel en niet zijn toegestaan. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect dat activiteiten hebben op beschermde soorten. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is niet altijd een ontheffing nodig. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstellingsregeling. Als de werkzaamheden onder reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkeling vallen geldt in veel gevallen een vrijstelling. Er zijn twee soorten vrijstellingen: Algemene vrijstelling (voor algemene soorten opgenomen in tabel 1) Vrijstelling op voorwaarde dat u handelt conform een goedgekeurde gedragscode (voor zeldzamer soorten opgenomen in tabel 2) Bij de vrijstellingsregeling zijn twee criteria belangrijk: de zeldzaamheid van de aangetroffen soort en de ingrijpendheid van de werkzaamheden. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter de regeling. Als de werkzaamheden niet vallen onder reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkeling en er is een reële kans van schade aan beschermde dieren of planten, dan moet u vooraf een ontheffing aanvragen. Afhankelijk van het type werkzaamheden in het gebied, is voor tabel 3-soorten altijd een ontheffing op de Flora- en faunawet nodig. Natuurbeschermingswet Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Deze wet voldeed op den duur niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt.
Notitie_ecologie_070906 Beschermde Natuurmonumenten Met de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 is het verschil tussen Beschermde Monumenten en Staatsnatuurmonumenten vervallen: beide zijn nu Beschermde Natuurmonumenten. Als de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen worden beschermde Natuurmonumenten die binnen deze gebieden liggen niet langer beschermd als Beschermd Natuurmonument, maar op grond van Natura 2000wetgeving. Ook Wetlands vallen onder de Natuurbeschermingswet. Natura2000 Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Een voorbeeld is de Noordse woelmuis, die alleen nog maar in Nederland voorkomt. Nationale Landschappen Nederland kent twintig Nationale Landschappen. Deze gebieden hebben een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. Daarmee vertellen ze het verhaal van het Nederlandse landschap. Doelsoortenlijst De doelsoortenlijst is een lijst van soorten die met prioriteit aandacht krijgen in het natuurbeleid vanwege hun beperkte voorkomen en/of negatieve trend op (inter)nationaal niveau. Doelsoorten vormen met name het belangrijkste kwaliteitsaspect van natuurdoeltypen. Een groot deel van de lijst is overgenomen van de Rode Lijsten. Doelsoort Soort waarvoor bijzondere aandacht vanuit het natuurbeleid nodig is vanwege het huidige (inter-)nationale voorkomen en die dient als toetssteen voor de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Soort die de uiteindelijke biotische kwaliteit van het natuurdoeltype bepaalt (toetssteen) Doelsoorten worden geselecteerd op basis van de internationale betekenis van Nederland (i), negatieve trend (t) en/of zeldzaamheid (z). Als een soort in sterke mate aan het criterium i, t of z voldoet, wordt dit aangegeven met een hoofdletter. Rode Lijsten Een Rode Lijst bevat een overzicht van soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend. De lijsten worden periodiek vastgesteld door de minister van LNV. De soorten worden overgenomen op de doelsoortenlijst voorzover ze behoren tot soortgroepen waarvoor voldoende kennis voorhanden is voor toepassing in beleid, beheer, handhaving en gebiedsgerichte monitoring. Soortbeschermingsplannen Een soortbeschermingsplan is een plan dat het herstel en duurzaam voortbestaan van een soort of soortgroep in Nederland ten doel heeft. In een soortbeschermingsplan worden alle noodzakelijk geachte beschermingsmaatregelen en de inzet van alle beschikbare instrumenten hiervoor binnen het natuurbeleid, maar ook binnen andere beleidsvelden, in beeld gebracht. Voor 59 bedreigde soorten of soorten van een bedreigd leefgebied is in het verleden een beschermingsplan uitgebracht dat inmiddels is uitgevoerd. Voor 43 andere bedreigde soorten of soorten van een bedreigd leefgebied wordt het beschermingsplan op dit moment uitgevoerd. Provinciaal natuurbeleid Algemeen In het dichtbevolkte Zuid-Holland is de druk op de ruimte groot. Uit het Collegewerkprogramma 2003 – 2007 blijkt dat onze provincie meer ruimte nodig heeft voor werken, wonen, reizen en recreëren dan op het moment in gebruik is voor deze functies. Dit ruimtegebruik is een belangrijke veroorzaker van biodiversititeitsverlies. Het gaat er hierbij onder andere om dat de ruimte versnippert, waardoor habitats worden doorsneden. De provincie stelt voor de aandacht voor biodiversiteit te verbreden tot het hele provinciale oppervlak, en het beleid hierbij te verweven met en te benutten voor andere functies (werken, wonen, recreëren, natuur en waterberging). Biodiversiteitsbeleid in Zuid-Holland richt zich daarom op het hele grondgebied van de provincie en op alle functies die daarin voorkomen. Biodiversiteitsbeleid gaat dus veel verder dan alleen natuur realiseren in de PEHS.
Notitie_ecologie_070906 Voorbeelden van verweving met andere functies: Voor de functie landbouw is het biodiversiteitsbeleid inmiddels het meest uitgebreid en concreet beschreven. De provinciale aandacht voor biodiversiteit heeft zich tot nu toe vooral gericht op de landbouw in de Hoeksche Waard. Het doel is die aandacht te verbreden naar andere delen van Zuid-Holland. Voor de functies wonen, werken, reizen en recreëren moet het biodiversiteitsbeleid nog in hoge mate ontwikkeld worden. Met biodiversiteit als invalshoek blijken de functies landbouw, natuur, recreatie, waterberging en waterzuivering goed te combineren te zijn. We laten nog onderzoeken of dit ook geldt voor de functies wonen en werken. Er zijn sterke aanwijzingen dat de aanwezigheid van groen een positief effect heeft op de gezondheid van bewoners. In het Beleidsplan Groen Water en Milieu (2006) en de Contourennota Levend Landschap (2006) staat hoe de provincie het platteland levendig houdt. De provincie biedt ruimte aan agrarisch ondernemerschap en streeft naar een economisch sterke landbouw. Waar mogelijk is de agrarische productie gericht op de wereldmarkt. Als naast de landbouwproductie ook andere functies belangrijk zijn, zoals natuur en recreatie, dan kiest de provincie voor landbouw met nevenfuncties. Natuurgebiedsplan Bollenstreek-Ade-Rijnstreek Noord Om het beleid te laten aansluiten op de subsidieregeling Natuurbeheer 2000 heeft de provincie in 2003 dit natuurgebiedsplan opgesteld. In dit plan zijn de zoekzones voor de ecologsiche verbindingszones aangegeven. Daarnaast zijn de gebieden begrensd die in aanmerking komen voor particulier natuurbeheer. Voor de gebieden zijn ook natuurdoelen opgenomen. Het agrarisch natuurbeheer maakt geen onderdeel uit van dit gebiedsplan. Hiervoor zijn al gebieden aangewezen in het beheersgebiedsplan Zuid-Holland uit 2001. Agrarisch gebied met bijzondere waarden Gebieden met als hoofdfunctie grondgebonden landbouw waarbinnen specifieke natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorkomen hebben een status als agrarisch gebied met bijzondere waarden + (A ). De landbouw heeft hier te maken met beperkingen ter bescherming van de natuur en landschapswaarden. Agrariërs kunnen een bijdrage leveren aan natuur- en landschapsontwikkeling door ‘groene’ of ‘blauwe’ diensten aan te bieden. Een groene dienst is bijvoorbeeld het onderhouden van een houtwal. Een voorbeeld van een blauwe dienst is het beschikbaar stellen van grond voor waterberging. Agrariërs krijgen hiervoor een vergoeding. Voor agrariërs die aan agrarisch natuurbeheer doen, is er de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN). In het Beheersgebiedsplan Zuid-Holland (2001) staat voor welke gebieden en voor welke maatregelen de SAN-subsidie is bedoeld. In combinatie met de SAN-subsidie geeft het ministerie Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) een vergoeding aan agrariërs die een bedrijf houden in een gebied met natuurlijke handicaps, zoals gebieden met een dik veenpakket. De gebieden waar de vergoeding geldt, zijn vastgelegd in het gebiedsplan ‘Agrarische Gebieden met Natuurlijke Handicaps’ (2004). Verordening Bescherming Landschap en Natuur De Verordening Bescherming Landschap en Natuur is gewijzigd per 1 juli 2007 en blijft van kracht voor onderdelen die van provinciaal belang zijn: het dempen van sloten in het veenweidegebied en het omspuiten van grasland in de Bollenstreek. Ook het artikel over reclameuitingen blijft van kracht. Dit artikel is echter aangepast, zodat het beter aansluit op de praktijk, bijvoorbeeld door toevoeging van verboden op andere reclameuitingen dan reclameborden.
Notitie_ecologie_070906
Bijlage 2 Fauna, bijzondere soorten Zoogdieren waterspitsmuis De waterspitsmuis is de grootste spitsmuis van alle Europese spitsmuizen. Hij komt voor in en langs schoon, niet te voedselrijk, vrij snel stromend tot stilstaand water met een behoorlijk ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. De waterspitsmuis is alleen daar te vinden waar binnen een straal van 500 meter uit het water bodembedekkende vegetatie aanwezig is. Bovendien moet er in de oevers voldoende schuilmogelijkheid zijn waar de waterspitsmuis zich kan terugtrekken om zijn prooien op te eten. De waterspitsmuis is een ontzettend schuw dier, dat zich dood kan schrikken van een plotseling, hard geluid. Hij is zowel overdag als 's nachts actief. Zijn voedsel vangt hij zowel op het land als in het water en bestaat voornamelijk uit insecten en andere ongewervelden zoals kreeftachtigen, waterslakken, kevers en wormen. Daarnaast eet hij ook kleine vissen, amfibieën(eieren) en aas. Soms legt de waterspitsmuis een voorraad aan. Waterspitsmuizen eten per dag minstens hun eigen lichaamsgewicht en kunnen twee dagen zonder voedsel. Hij leeft bijna altijd als solitair. Alleen in de voortplantingstijd leven meerdere dieren bijeen in een los familieverband. Meervleermuis Alle Nederlandse vleermuissoorten voeden zich met insecten, zoals vliegen, motten en muggen. Jagende vleermuizen zijn te vinden op beschutte plaatsen waar veel insecten zijn: bij houtwallen, in parken of op landgoederen, en bij water. De meervleermuis maakt gebruik van schuilplaatsen in huizen en gebouwen. Dat kunnen oude bouwwerken zijn, maar ook nieuwbouwhuizen. Als er maar een beschutte plek te vinden is. Zijn jachtgebied is boven open water of natte weilanden vlakbij grote waterplassen. Deze gebieden kunnen op grote afstand van zijn verblijfplaats liggen. Hij kan grote afstanden tot wel 30 km afleggen. Langs zijn vliegroutes maakt hij gebruik van lijnvormige landschapselementen en andere structuren om zich te kunnen oriënteren. Vogels Broedvogels Vogelsoort Boerenzwaluw Boomvalk Gele kwikstaart Graspieper Groene specht Grutto Huismus Huiszwaluw Kneu Koekoek Nachtegaal Patrijs Ringmus Slobeend Spotvogel Tureluur Veldleeuwerik Zomertaling
Habitat gebouwen in buitengebied, vliegende insekten open gebied, bij voorkeur met water, bomen, bosrand lage vegetaties met open plekken, vochtig-nat lage vegetaties met open plekken, open gebied opgaand bos met open plekken, mieren, dikke loof- en dode naaldbomen grazige vegetaties, heide, nat bebouwing gebouwen (bij voorkeur witte dakrand), vochtige leem, klei voor nesten, vliegende insekten struwelen, kruidenrijke vegetaties kleine zangvogels struiken, struwelen, basisch, vochtig, nat pioniervegetaties (akkers), grasland, kruidenrijk kleinschalige bebouwing, cultuurgrond ondiep open water, nat grasland hoge struwelen grazige vegetaties, bij voorkeur zilt lage vegetaties met open plekken, open gebieden ondiep (open) water, nat grasland
Watervogels Krakeend Deze eend hoort bij vrij grote waterplassen. Hij wordt vooral in de lage delen van Nederland aangetroffen. Krakeenden zijn nauw verwant aan de wilde eend, maar zijn minder algemeen. Ze houden nogal van wateren met allerlei kunstmatige dammen, taluds enzovoorts. Waarschijnlijk vormen de draadalgen en wieren die op deze civiele kunstwerken groeien een geliefde voedselbron. Het gaat goed met de krakeend in Nederland. Het aantal paren is sinds de jaren zeventig gestegen van 550-800 paren naar 6.000-7.000 paren.
Notitie_ecologie_070906 Amfibien Rugstreeppad De rugstreeppad is te herkennen aan de gele streep op zijn rug. Hij komt vooral in West en MiddenNederland voor. Hij is een bewoner van zandige terreinen, maar kan ook op klei- en veengronden gevonden worden. Tegen de schemering wordt hij actief en gaat hij op open plekken jagen. De rugstreeppad begint redelijk laat aan de voortplanting. Zo half april verlaat hij zijn overwinteringslocatie en trekt hij richting zijn voortplantingswater. Het voortplantingsseizoen is vrij lang en sterk weersafhankelijk. Tot in juli kan, vooral na een periode van overvloedige regen en warm weer, de voortplantingsactiviteit aanhouden. De ontwikkeling van ei tot juveniel verloopt zeer snel. Dat moet ook wel, want deze padden leggen hun eieren vaak in water dat in de zomer opdroogt. Vissen Tiendoornige stekelbaars De tiendoornige stekelbaars is met zijn 7 cm de kleinste inheemse vis. Hij leeft ook relatief kort. De meeste tiendoornige stekelbaarzen sterven worden maar twee jaar. Het is een soort die in Nederland algemeen voorkomt. Ze zijn vaak een van de eerste soorten die nieuw water bevolken. Reptielen Geen gegevens bekend Insekten Vlinders Rouwmantel Deze vlinder is een dwaalgast. De soort voedt zich voornamelijk met het sap van bloedende bomen en rottend fruit. De rouwmantel is sinds 1964 verdwenen als standvlinder en wordt sindsdien slechts als dwaalgast waargenomen. In 1995 was er sprake van een invasie en hebben enkele vlinders in Nederland de winter overleefd. Ook in 2006 vond er een belangrijke invasie plaats. Toen verspreiden zich honderden rouwmantels over heel Nederland, waaronder de Boterhuispolder. Libellen Groene glazenmaker Deze libel komt alleen voor op plekken met uitgebreide krabbenscheervelden. Het gaat hierbij om plassen in laagveenmoerassen en sloten in veenweidegebied. De belangrijkste gebieden zijn de Wieden en de Weerribben in Overijssel. Daarnaast komt hij ook voor in de Vechtstreek en het oostelijk deel van ZuidHolland dat hieraan grenst. De libel is voor zijn voortplanting afhankelijk van krabbenscheer. Hij zet alleen op deze plantensoort zijn eitjes af. Het is de enige libellensoort in Nederland die afhankelijk is van een plantensoort. Sprinkhanen Veenmol De veenmol komt vooral voor in Zeeland, Zuid-Holland en het zuidelijk deel van Noord-Holland. De veenmol houdt van een vochtige humusrijke bodem. Deze bodem moet een niet al te vaste structuur hebben, omdat deze dieren vooral onder de grond leven. De veenmol is een omnivoor, die de voorkeur geeft aan dierlijk voedsel. De veenmol kan vliegen, redelijk goed zwemmen en verplaatst zich ook lopend / springend.
Notitie_ecologie_070906
Bijlage 3 Flora, bijzondere soorten Waterplanten / aquatisch milieu plat fonteinkruid Fonteinkruid (Potamogeton) is een geslacht bestaande uit waterplanten. De bladeren kunnen op het water drijven of onder het wateroppervlak zweven. De bloemen bevinden zich in groene aartjes die boven het wateroppervlak uit steken. krabbenscheer Krabbenscheer is een waterplant waarvan de getande, zwaardvormige bladeren boven het water uitsteken. De plant staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar is de afgelopen jaren sterk in aantal afgenomen. Het zijn drijvende planten met een bladrozet. In Nederland komt deze plant vooral voor in sloten en moerassen in het laagveengebied. De plant verlangt schone, niet te voedselrijke sloten en is gevoelig voor milieuvervuiling. De plant kent een unieke cyclus door het jaar heen: in de winter verblijven planten op de bodem van de wateren waarin zij groeien. In het voorjaar, wanneer de fotosynthese weer op gang komt, vormt de plant nieuwe bladeren en komt hij weer naar de oppervlakte. In het najaar zinkt de plant naar de bodem. Krabbenscheer vervult een belangrijke functie bij het verlandingsproces in wateren in het laagveengebied. Dichte vegetaties van krabbenscheer worden als nestplaats gebruikt door vogels als de zwarte stern. Ook andere dieren zoals de gerande oeverspin (Dolomedes fimbriatus), die prooien onder water vangt, worden vaak op deze plant aangetroffen. Zelfs enkele zeldzame insecten zijn aan krabbenscheer gebonden. Zo legt de libellensoort de groene glazenmaker alleen maar eieren op deze plantensoort. zwanenbloem De zwanenbloem is een moerasplant met roze bloemen. Deze plant is in Nederland wettelijk beschermd. Het feit dat de zwanenbloem in Nederland wettelijk beschermd is betekent niet dat de plant zeldzaam is, integendeel, op de kleigebieden in Nederland is hij algemeen. De plant groeit vaak in sloten die jaarlijks worden geschoond. Hij heeft er echter niet veel van te lijden omdat deze schoonmaakbeurten zijn leefmilieu in stand houden. De zwanenbloem groeit in voedselrijk water. Wanneer de plant opduikt te midden van allerlei zeldzame planten in relatief voedselarm water, is dat het teken dat het water voedselrijk aan het worden is en dat de fijnproevers uit een dergelijk milieu zullen gaan verdwijnen. De zwanenbloem wordt veel bezocht door graafwespen. kruidenvegetaties van voedselrijke bodem rietorchis De rietorchis wordt in Nederland en België wettelijk beschermd. Het is een lage overblijvende plant en de bloemen zijn tweezijdig symmetrisch. Hij groeit op niet te voedselrijke, natte grond met een basische invloed hetzij van het grondwater, hetzij van de bodem zelf. Hij komt voor in veel verschillende biotopen, van weilanden, tichelgaten, bosopslag, moerassen en pioniervegetaties toe. minder intensief gebruikte graslanden kamgras Kamgras is een vaste, zodevormende plant die behoort tot de Grassenfamilie. Kamgras staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar is de laatste jaren sterk in aantal afgenomen. De plant is tamelijk goed bestand tegen betreden, maar gaat in strenge winters dood. De plant komt voor op vochtige, matig voedselrijke grond in weilanden, bermen en op dijken. bos- en struweelvegetaties brede wespenorchis De brede wespenorchis is een wilde plant uit de orchideeënfamilie. Uit de wortelstok ontspringen vaak meerdere stengels met een uiteindelijke hoogte van circa 60 cm. Deze wespenorchis groeit vooral in bossen, duinen en kreupelhout op zandgronden. Voorwaarde blijft een onbewerkte en onbemeste (zeker géén kunstmest) bodem.
Notitie_ecologie_070906 kruidvegetaties van droge bodem klein glaskruid en groot glaskuid Klein glaskruid en groot glaskruid behoren tot de Brandnetelfamilie. De planten komen van nature voor in het Middellandse Zeegebied en de Europese westkust. Klein glaskruid verschilt van groot glaskruid door de niet holle stengel. Klein glaskruid komt voor op kalkrijke, voedselrijke muren, langs gevelmuren en soms ook onder heggen.