Griffie
Commissie voor Ecologie en Handhaving Datum commissievergadering
: 16 december 2011
Document nummer
: : : : : :
Behandelend ambtenaar Directie/bureau Nummer commissiestuk Datum Bijlagen
2847439 L.G.A. van Asten E&M/SEB EH-0060 21 november 2011 2
Onderwerp:
Duurzame energietransitie Voorstel van GS aan PS:
X
Ter bespreking in het kader van uw X
vertegenwoordigende rol kaderstellende rol controlerende rol
Europa paragraaf
Niet van toepasssing ______________________________________________________________________________ Opmerkingen van het Presidium/Griffie:
Met de notitie wordt in informatieve zin nader ingegaan op eerder gestelde vragen en ingediende moties rondom duurzame energietransitie. Aan uw commissie wordt gevraagd deze aangereikte informatie te bespreken.
Griffier van Provinciale Staten, namens deze,
J. Dankers
Bijlage: 1. Toelichting salderen 2. Overzicht Enexis projecten
Notitie ten behoeve van: Commissie voor Ecologie en Handhaving Aanleiding
Bij de bespreking in Provinciale Staten op 1 juli 2011 zijn naar aanleiding van de Kaderbrief (PS 32/11) door verschillende fracties vragen gesteld met betrekking tot hoe de uitwerking van Duurzame energie (punt 17 van de uitvoeringsagenda van Bestuursakkoord 10 voor Brabant 2011-20151) wordt opgepakt. Bij de beantwoording van deze vragen worden tevens de vragen van de Statencommissies meegenomen die over hetzelfde punt 17 zijn gesteld tijdens de behandeling van de Begroting 2012 en Najaarsbrief op 4 november 2011. Ook de aangehouden motie 29, PS-vergadering 11 november 2011, om de Energieagenda in het Economisch Programma Brabant integraal op te nemen, zal hierin worden betrokken. Daarnaast is op 1 juli 2011 een (aangehouden) motie door PvdA, GL, PVDD en D66 ingediend waarin GS wordt verzocht om: 1. in de uitwerking van de energieagenda meer aandacht te besteden aan alternatieve energieopwekking door middel van zonne-energie; 2. daarbij aandacht te besteden aan de betrokkenheid van de burger door vormen van kleinschalig energieopwekking door de burger in de Energieagenda op te nemen; 3. daarbij maatregelen die noodzakelijk zijn om dit mogelijk te maken, waaronder teruglevering van energie aan het net, mee te nemen; 4. hierover uiterlijk in december 2011 te rapporteren aan de gezamenlijke commissies Economische Zaken en Bestuur (EZB) en Ecologie en Handhaving (EH)
De aangenomen motie 8 betreffende het salderen van PS-vergadering 11 november 2011 sluit hierop aan. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan motie 5 van PS-vergadering 11 juni 2010 over de rol van Enexis bij teruglevering aan het net. Uitwerking Kaderbrief en uitvoeringsagenda Eerdere besluitvorming
Op 1 oktober 2010 hebben Uw Staten ingestemd met de Energieagenda 2010-2020. De Energieagenda zet in op energie als economische kans en draagt daarmee bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de provincie. Op basis van de Agenda van Brabant is in de Energieagenda de rol van de provincie gedefinieerd: het benutten van de economische kansen door te investeren op voor Brabant onderscheidende clusters en het creëren van de juiste randvoorwaarden, ruimtelijk en financieel, om energietransitie en verduurzaming mogelijk te maken.
1 Punt 17 luidt als volgt:
Duurzame Energie (als onderdeel Energieagenda): Verminderen van uitstoot CO2 en andere voor de volksgezondheid schadelijke effecten, voor mens en milieu, door energiebesparing en verduurzaming van de productie/opwekking van energie, bijvoorbeeld via wind, zon en biomassa. Koppeling met de Economische Agenda wordt waar mogelijk gelegd. Resultaten: -
Uitwerking geven aan de Energieagenda 2010-2020; onderdelen: restwarmtebenutting, mesttransitie en kapitaalfondsen.
2/6
Bij de vaststelling van de Energieagenda hebben uw Staten ingestemd met een fasering van de inzet van middelen voor de Energieagenda. Op 10 december 2010 bent u akkoord gegaan met het Investeringsvoorstel eerste tranche investeringsstrategie, ‘energietransitie als kans voor innovatie en duurzaamheid’, gericht op solar en toptechnologie, elektrisch rijden en slimme netten en de biobased economy. Hiermee wordt substantieel ingezet op kansrijke clusters in Brabant, en wordt tegelijkertijd een bijdrage geleverd aan verduurzaming van het energie- en grondstoffengebruik, zowel hier in Brabant als elders in de wereld. Uw staten hebben destijds ook ingestemd met het onderzoeken van nut en noodzaak van een kapitaalfonds voor duurzame energie, en de besluitvorming daarover en de overige onderdelen van de energieagenda in een latere fase te laten plaatsvinden. Voor deze onderdelen zijn geen aparte middelen meer gereserveerd. Wel kan er, binnen de kaders van de Energieagenda, uitwerking worden gegeven aan concrete inzet op deze thema’s. Centrale vraagstelling is daarbij: is een rol van de provincie gewenst, en kan deze, in geval van financiële inzet, revolverend worden ingezet.
Uitwerking Energieagenda: restwarmte, biomassa/ mesttransitie en Kapitaalfonds
Coördinerend portefeuillehouder voor de Energieagenda is gedeputeerde Pauli, waarbij gedeputeerde Van Hout verantwoordelijk portefeuillehouder is voor verduurzaming van omgeving. Beide gedeputeerden zullen met de voorzitter van beide commissies (EH en EZB) in overleg treden over een gezamenlijk bespreking van de Energieagenda en verduurzaming (zie ook Memorie van Antwoord 47/11-D). De provincie Noord-Brabant is op verschillende manieren al betrokken bij projecten op het gebied van restwarmte. In het verleden zijn diverse haalbaarheidsstudies gefinancierd, zijn met behulp van Europese cofinanciering in West-Brabant lokaties in beeld gebracht waar restwarmtebenutting goede kansen biedt en ondersteunen wij momenteel een gebiedmakelaar in deze regio om de verbindingen te leggen tussen aanbieders en vragers op het gebied van restwarmte. Op dit moment evalueren wij onze inzet op de voormalige proeftuin Moerdijk. Deze evaluatie moet inzicht bieden in de rol van de provincie op het gebied van stimuleren en faciliteren van restwarmtebenutting. In algemene zin kan worden geconstateerd dat knelpunten bij restwarmte liggen in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, én dat er over het algemeen wel sluitende business cases zijn, maar met een lange terugverdientijd. Als gevolg hiervan en van het ontbreken van een onderpand kan veelal niet een beroep worden gedaan op private financiering. Overigens voert Brabant Water op dit moment onderzoek uit naar de potentie ven geothermie in Noord-Brabant. Deze onderzoeksresultaten worden eind 2011 verwacht en zullen input leveren voor de uitwerking van de mogelijke rol van de provincie op dit terrein.
3/6
In de vorige bestuursperiode heeft via Samen Investeren volop cofinanciering plaatsgevonden van biomassacentrales op basis van gemeentelijk groenafval. Een vergelijkbare inzet hierop in de vorm van subsidie ligt niet meer voor de hand: het gaat om bewezen technieken, het aanbod is constant in de vorm van meerjarige contracten. Ontwikkeling op het gebied van biomassa en de biobased economy is juist verwaarding en verdere verduurzaming in de keten: de inzet van reststoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze. Hierop is ook het 1e tranche onderdeel biobased economy gericht, waar reststoffen worden ingezet voor de chemie (Agro meets Chemistry). De biobased economy biedt ook kansen voor de agrosector, en verbinding kan worden gelegd met mesttransitie. Uitwerking hiervan vindt plaats in samenwerking met de sector en als vervolg op de door de Commissie van Doorn geformuleerde doelstellingen op het gebied van verduurzaming. Kansrijkheid hiervan hangt ook samen met het landelijk fiscaal en subsidieinstrumentarium (SDE) en de prijs van de benodigde grondstoffen (de benodigde cosubstraten). Zowel voor restwarmte als biomassa/mesttransitie zal in de praktijk moeten gaan blijken in hoeverre alle beleidsvoornemens uitvoerbaar zullen blijken te zijn. Uit een eerste analyse van nut en noodzaak van een Kapitaalfonds is gebleken dat een Kapitaalfonds kan voorzien in een behoefte. Kenmerkend voor duurzame energieprojecten zijn hoge investeringskosten en lange aflossingstermijnen. De projecten zijn, bij voldoende schaalgrootte wel rendabel. Duurzame energieprojecten zijn veelal infrastructurele projecten, waarbij vaak geen onderpand mogelijk is. Dit ziet de bank als een aanzienlijk risico, met als gevolg dat banken een hoge rente vragen of niet investeren. Vaak is er sprake van een kloof tussen projecten en financiering. Door deze problematiek worden duurzame energieprojecten met veel potentie in de praktijk maar weinig gerealiseerd en blijft het kapitaal van banken en venture capitalists onbenut. Het beschikbaar stellen van kapitaal met gunstige leningsvoorwaarden kan een goed instrument zijn. Immers, een garantie of ‘goedkoop’ kapitaal heeft een positieve invloed op de risico/rendement verhouding, waardoor een business case eerder rond is. Op dit moment worden gezamenlijk met het provinciale Ontwikkelbedrijf de mogelijkheden van revolverende inzet van middelen in energieprojecten verder onderzocht, op basis van enkele concrete business cases op het gebied van restwarmte en biovergisting. Eventuele inzet van het Ontwikkelbedrijf vindt plaats binnen de bestaande kaders en financiële middelen van het Ontwikkelbedrijf, waarbij de businesscases op voorhand sluitend moeten zijn. De hierin opgedane ervaring kan verdere onderbouwing bieden voor (wijze van) revolverende inzet van middelen voor duurzame energie. In de praktijk zal moeten blijken in hoeverre de beleidsvoornemens hiermee uitvoerbaar zullen blijken te zijn. De uitwerking van de energieagenda op onderdelen kan ook landen in de gebiedsopgaven. En tot slot heeft de provincie een rol in verschillende deelnemingen, waarin duurzaamheid een steeds explicieter thema wordt.
Uitwerking Energieagenda: relatie Economisch Programma Brabant
In het Economisch programma is innovatie van topsectoren voor maatschappelijke opgaven één van de speerpunten om de innovatiekracht van de Brabantse economie te stimuleren. Duurzame energie is één van deze maatschappelijke opgaven/kansen. In het Economisch programma worden de prioritaire economische clusters expliciet verbonden aan duurzame energie: duurzame energie als economische kans. De belangrijkste lijnen in
4/6
dat kader zijn: Solar (krachtig cluster in de Brainport regio, koppeling met de high tech), Biobased economy (West-Brabant waarbij de koppeling wordt gelegd met de topsector chemie) en Elektrisch rijden (waarmee een koppeling wordt gelegd met de topsector High Tech systems/automotive en slimme mobiliteit). De financiering van deze speerpunten is geregeld in het Investeringsvoorstel eerste tranche, als uitwerking van de Energieagenda Brabant 2010 - 2020 (10 december). De overige thema's op het gebied van duurzame energie vallen tot op heden in het Economisch programma onder de noemer van meekoppelend belang. Dit is ook terecht, gedefinieerd vanuit de sterktes van Noord-Brabant. Daarnaast zien wij vanuit de Energieagenda mogelijkheden op diverse manieren: Commissie van Doorn, gebiedsopgaven, Ontwikkelbedrijf, via deelnemingenbeleid en ruimtelijk beleid. Overigens volgen wij het landelijk topteam energie op de voet, niet alleen vanwege mogelijke landelijke cofinanciering, maar ook omdat het Rijk al heeft aangekondigd de Europese cofinanciering (toekomstig OP Zuid, waarvan 20% voor energie bestemd moet zijn), te willen verbinden aan hun topsectoren. Voor de toekomstige middelen is enige profilering op topsector energie dus zeker niet verkeerd.
Vragen naar aanleiding van aangehouden motie van 1 juli 2011 en aangenomen motie 11 november 2011
1. In de uitwerking van de Energieagenda is gekozen voor inzet op innovatie op het gebied van solar. Met de ondersteuning van Solliance kan Brabant een wereldwijde concurrentiepositie op het gebied van solar opbouwen. Door een nauwe samenwerking met de solar industrie ontstaat op deze wijze een sterk cluster, waarbij de focus op de ontwikkeling van productieapparatuur ligt, die wereldwijd wordt verkocht. Resultaat van deze inzet op het gebied van duurzaamheid is dat de (wereldwijde) toepasbaarheid van solar verbetert. De toepassing van solar krijgt ook in Noord-Brabant een plaats, en dan gekoppeld aan de valorisatiedoelstellingen van dit cluster. Op dit moment zijn wij in gesprek met Solliance en Brainport Development over de inrichting van een dergelijke proeftuin solar. Deze inzet maakt ook onderdeel uit van de onlangs gesloten Green Deal met het Ministerie van EL&I, die daarvoor garantstellingen heeft gereserveerd. 2. In de Energieagenda hebben wij het belang van decentralisatie van duurzame energieopwekking voor het energietransitieproces onderstreept. Wij zien een sterke groei van allerlei energie-initiatieven om duurzame energieopwekking lokaal te stimuleren. Veelal zijn dit energiecoöperaties, waarbij ondernemers, burgers en soms gemeenten lokale duurzame energiebedrijven oprichten. Recente voorbeelden zijn: Zon pv-initiatief Land van Heusden en Altena, Energielandschap Groene Woud, Betaalbare Energie Dongen, de Vencocampus. Tevens zien we ook partijen zoals de BMF en de ZLTO met eigen ondersteuningstrajecten voor o.a. zon-pv initiatieven. Als provincie ondersteunen wij deze initiatieven door partijen met elkaar te verbinden en door kennisuitwisseling tussen de initiatieven te stimuleren. Een platform hiervoor is onder andere het Brabants Energie Overleg, waar het gemeentelijk energiebeleid en –uitvoering met de regionale energiecoördinatoren, de B5 en de BMF wordt besproken.
5/6
3. In de energieagenda hebben wij de rol van de provincie op het gebied van verduurzaming van energie beschreven. Ten aanzien van bovengenoemde lokale/regionale initiatieven is deze rol veelal faciliterend op het gebied van kennisuitwisseling en kennisontwikkeling, en in samenwerking met gemeenten en andere intermediaire partijen. Een belangrijk aspect om deze lokale initiatieven mogelijk te maken is teruglevering aan het net in relatie tot het salderingsvraagstuk2. Dit is echter een rijksaangelegenheid, en al veelvuldig op nationaal niveau besproken. De provincie heeft hier via het IPO in een eerdere fase aandacht voor gevraagd. Een in de Tweede Kamer in 2010 behandeld wetsvoorstel om dit vraagstuk op te lossen heeft net geen meerderheid behaald. Onlangs heeft het Rijk, naar aanleiding van een wel gehaalde motie enige versoepeling in de wetgeving toegezegd. Recentelijk heeft het IPO bekendgemaakt om in 2012 het salderen opnieuw ter discussie te stellen en zal GS hierin actief participeren conform de aangenomen motie 8.
Motie teruglevering energie naar het netwerk / rol Enexis
Binnen de strategie en bedrijfsvoering van Enexis neemt de transitie naar een duurzame en meer decentrale energievoorziening een belangrijke plaats in. Het bedrijf investeert substantieel in een portfolio van projecten op het gebied van smart grids/elektrisch rijden, biogas/groen gas en de monitoring van energiegebruik ten behoeve van energiebesparing in de gebouwde omgeving. Het is voor Enexis als netbeheerder echter verboden om zich te begeven in het domein van de productie en levering van energie (elektriciteit en gas). Daardoor kan het bedrijf geen partij zijn in de totstandkoming van contracten voor teruglevering van energie. Wel is het zo, dat Enexis een aansluitverplichting heeft voor decentrale leveranciers van gas en elektriciteit. Als aandeelhouder van Enexis zijn we uiteraard nauw betrokken bij de inspanningen die het bedrijf doet om leidend te zijn in de ontwikkelingen. Basis hiervoor is het Plan van Aanpak Duurzaamheidsinitiatieven waarvoor € 50 miljoen is gereserveerd. De projecten die het bedrijf in het verzorgingsgebied doet, passen bij de regionale sterktes en ambities, zodat in Brabant bijvoorbeeld nadrukkelijk de projecten op het gebied van slimme netten en elektrisch rijden worden uitgevoerd. Hiermee wordt een optimale synergie met ons eigen energiebeleid bereikt. Als bijlage bij deze memo vindt u het statusoverzicht van de projectenportfolio, zoals dat bij de algemene vergadering van aandeelhouders op 20 april jongstleden met de aandeelhouders is gedeeld.
Beoogd effect:
Informatie aan de commissie EH verstrekken naar aanleiding van eerder gestelde vragen en ingediende moties.
’s-Hertogenbosch, 21 november 2011, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
2
Zie bijlage 1 voor toelichting op het salderingsvraagstuk.
6/6