’10 Jaarverslag ’10
Jaarverslag
Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
Jaarverslag 2010 Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
Samenvatting Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw Aantallen en percentages 2010
2009
2008
2007
2006
2005
Aangesloten werkgevers
19.397
19.201
21.031
21.075
22.013
22.178
Deelnemers
90.415
84.383
91.114
90.901
86.840
86.546
0
0
4.830
5.179
5.573
6.097
5.225
5.426
5.636
5.837
6.034
7.357
Ouderdomspensioen
33.631
32.363
31.229
30.443
30.244
30.192
Nabestaandenpensioen
16.995
16.745
16.727
16.804
16.962
17.314
881
735
638
648
638
675
Deelnemers BPL-plus 1) Arbeidsongeschikte deelnemers premievrije voortzetting Gepensioneerden:
Wezenpensioen BPL-Flexpensioen
953
706
639
636
455
208
3.548
3.586
3.709
3.845
4.142
4.442
436.345
541.217
530.539
522.319
514.950
506.732
14,6% 15,7%
14,6% 15,7%
14,6% 15,7%
14,6% 15,7%
13,8% -
16,6%
-
-
-
-
1,6%
2,45%
Arbeidsongeschiktheidspensioen Slapers Feitelijke premie ouderdoms- en partnerpensioen Reglementaire premie BPL-Flexpensioen 1) De BPL Plus regeling is per 31 december 2008 beeindigd.
Financiële gegevens 2010
2009
2008
2007
2006
2005
221.831
217.291
210.537
194.203
180.690
227.006
216.683
171.440
-
Bedragen x 1.000 EUR Premiebaten Kostendekkende premie
316.030
323.770
222.158
Gedempte premie
302.214
279.270
254.955
Uitkeringen
193.926
158.213
136.167
141.541
128.485
119.069
29.893
22.513
22.322
20.641
18.275
16.150
8.700.274
7.669.320
7.314.789
6.667.914
6.502.653
5.850.770
760.687
269.269
534.158
-22.151
350.300
609.875
6,1% 788.948
9,8% 1.128.514
-6,4% 778.918
3,7% 1.922.778
6,4% 1.810.654
11,6% 1.427.441
7.567.723
6.343.314
6.385.655
4.660.351
4.677.843
4.331.470
Uitvoeringskosten Belegd vermogen (incl. rentehedge) Beleggingsopbrengst (incl. rentehedge) Gemiddeld rendement op beleggingen (excl. rentehedge) Reserves Technische voorzieningen Dekkingsgraad tegen 4% rekenrente FTK-dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad Resultaat
-
-
-
-
137,7%
138,2%
110,4%
117,8%
112,2%
141,3%
137,7%
132,5%
117,2%
113,7%
111,2%
112,8%
113,4%
-
-339.566
349.596
-1.143.860
147.418
383.213
219.594
Alle bedragen in deze paragraaf zijn vermeld in duizenden euro’s.
2
BPL Jaarverslag 2010
Aangesloten deelnemers Het aantal deelnemers is in 2010 in tegenstelling tot 2009 aanzienlijk gestegen. De stijging in de eindstand aantal actieve deelnemers kan (deels) worden verklaard door een forse toename in het aantal hertoetreders, dit zijn deelnemers die eerder actief geweest zijn en in 2010 weer actief deelnemer geworden zijn. Daarnaast is het aantal afmeldingen in 2010 fors lager ten opzichte van 2009, terwijl het aantal aanmeldingen minder sterk gedaald is. Een ander effect is dat in 2010 een aantal relatief grote werkgevers (vrijwillig) zijn aangesloten. Premie Het percentage ‘feitelijke premie ouderdoms- en partnerpensioen’ bestaat uit 14,2% premie voor ouderdoms- en partnerpensioen en 0,4% premie voor ANW-hiaat. Het is een percentage van de pensioengrondslag. Pensioenuitkeringen In 2010 is in totaal € 193.296 aan pensioen uitbetaald (2009: € 158.213). U vindt op pagina 84 hierover meer informatie. Beleggingsopbrengst Het totaalrendement in 2010 bedroeg 6,1% (2009: 9,8%). Het rendement van de normportefeuille bedroeg 6,2%. Over 2010 is een z-score behaald van -0,12. De performancetoets over de periode 2006 tot en met december 2010 bedraagt 1,13. Daarmee blijft de performancetoets ruimschoots boven het vereiste minimum. Het fonds voert sinds 2006 het strategische beleid om het renterisico voor het fonds te beperken. Door dit beleid is de dekkingsgraad minder gevoelig voor renteveranderingen. Hiervoor heeft het fonds een portefeuille opgezet met renteinstrumenten (swaps en swaptions) die op een vergelijkbare manier reageert op renteveranderingen als de verplichtingen van het fonds. Zo neemt bij een dalende rente deze portefeuille in waarde toe, net als de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad minder daalt dan zonder de afdekking. Bij een stijgende rente neemt de portefeuille in waarde af, net als de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad minder stijgt. In het jaar 2010 is de kapitaalmarktrente gedaald om tegen het einde van het jaar weer op te lopen. De waarde van de verplichtingen is daardoor toegenomen met een negatief effect op de dekkingsgraad. De rentehedge is in waarde toegenomen wat het negatieve effect op de dekkingsgraad heeft beperkt. In totaal heeft de rentehedge per saldo een positief effect op het rendement gehad. In 2010 is besloten om de swaptions af te bouwen. In hoofdstuk 3.8. staat een nadere toelichting op het rendement van vermogensbeheer. Dekkingsgraad De financiële positie van het fonds kan worden beoordeeld aan de hand van de dekkingsgraad. In het overzicht staan drie verschillende dekkingsgraden. De dekkingsgraad tegen 4% rekenrente is de dekkingsgraad die t/m 2006 werd gehanteerd in het kader van de Actuariële Principes Pensioenfondsen (gebaseerd op een rekenrente van 4% of de marktrente, indien deze lager is dan 4%). Vanaf 2007 is deze niet meer beschikbaar. De FTK dekkingsgraad is de aanwezige dekkingsgraad volgens het in de Pensioenwet opgenomen Financiële Toetsingskader Pensioenfondsen (gebaseerd op de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB). De aanwezige dekkingsgraad geeft de verhouding aan van het pensioenvermogen en de (technische) voorziening om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen. Als derde is vermeld de vereiste dekkingsgraad volgens het in de Pensioenwet opgenomen Financiële Toetsingskader Pensioenfondsen (gebaseerd op de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB). Met de gestandaardiseerde methode van DNB kan het gewenste, minimum eigen vermogen worden vastgesteld. Dit gewenst minimum eigen vermogen is voldoende indien dit groter is dan de uitkomst van de som van de diverse risico’s (zogenaamde S-en). Door middel van een statistische formule kan hiermee worden bepaald welk minimum vereist eigen vermogen aanwezig moet zijn om de genoemde risico’s op te kunnen vangen. Het totaal van deze formule, als afgeleide van de technische voorziening geeft de waarde van het minimum vereist eigen vermogen. De aanwezige dekkingsraad ligt onder het niveau van de vereiste dekkingsgraad. De aanwezige dekkingsgraad kan worden gedefinieerd als de Technische Voorziening ad € 7.567.723 plus reserves ad € 788.948, totaal € 8.356.671, gedeeld door de Technische Voorziening. Dit geeft ultimo 2010 een dekkingsgraad van 110,4% (2009: 117,8%).
BPL Jaarverslag 2010
3
Resultaat en reserves Het resultaat over het verslagjaar bedroeg € 339.566 negatief (2009: € 349.596 positief). Het bestuur heeft besloten tot de volgende resultaatbestemming: • € 722.673 werd onttrokken aan de algemene reserve; • € 2.043 werd onttrokken aan de reserve ANW-hiaat; • € 385.150 werd toegevoegd aan de beleggingsreserve. De reserves bestaan uit beleidsreserves en een beleggingsreserve. De beleggingsreserve bedraagt € 962.392. De stand van de beleidsreserves is als volgt opgebouwd: • De algemene reserve bedraagt € 192.207 negatief; • De reserve Anw-hiaat bedraagt € 1.235 negatief. De pensioenverplichtingen, op basis van FTK, van de deelnemers en gewezen deelnemers namen in 2010 toe met € 1.224.409. Technische voorziening De technische voorziening omvat de verplichtingen van het pensioenfonds met betrekking tot de verschillende pensioenvoorzieningen.
4
BPL Jaarverslag 2010
Voorwoord Voor u ligt het jaarverslag 2010 Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw ( BPL). In dit jaarverslag presenteren wij eerst de kerncijfers over 2010 en voorgaande jaren. In hoofdstuk 2 leest u meer over de statutaire doelstelling, het bestuur, de commissies die het bestuur ondersteunen, de medezeggenschapsorganen en de uitvoering en uitbesteding van taken. In de daaropvolgende hoofdstukken zijn ontwikkelingen op het gebied van pensioenen beschreven die in het verslagjaar van invloed waren op het fonds, het financiële beleid en ook doet het bestuur verslag over de uitvoering van de pensioenregeling. In hoofdstuk 5 doet de deelnemersraad verslag over het afgelopen jaar. In hoofdstuk 6 leest u wat de bevindingen zijn van het verantwoordingsorgaan over het jaarverslag. In hoofdstuk 7 vindt u een samenvatting van de bevindingen van de visitatiecommissie over het verslagjaar 2010. In hoofdstuk 8 komt de jaarrekening aan bod. Het jaarverslag wordt afgesloten met de verklaringen van de accountant en de certificerend actuaris. 2010 was een hectisch jaar voor BPL. Een aantal externe ontwikkelingen (overlevingstafels, rentedaling) heeft er toe geleid dat BPL eind 2010 in een situatie van dekkingstekort belandde. Een dekkingsgraad die nog nooit onder het minimaal vereiste niveau van 105% is gezakt is relatief gezien geen slecht resultaat, maar omdat de dekkingsgraad wel onder het vereiste niveau zakte moest er een herstelplan worden ingediend bij DNB. Gelukkig slechts een lange termijn-herstelplan waardoor het fonds 15 jaar de tijd heeft om er voor te zorgen dat de dekkingsgraad stijgt tot boven het vereiste niveau. Het herstelplan is op moment van schrijven nog niet geaccordeerd door DNB, er vinden op dit moment nog gesprekken over plaats. Voordat het herstelplan werd vastgesteld waren sociale partners al tot overeenstemming gekomen om de te heffen premie in 2 stappen te laten groeien naar het nieuwe kostendekkend niveau, inclusief de gestegen levensverwachting. Op beleggingsbeleid is er voor gekozen om de afdekking van het rente-risico te verlagen en daarvoor in de plaats een gedeelte van het inflatie-risico af te gaan dekken. Teleurstellend maar in de ogen van het bestuur noodzakelijk was het besluit om over 2010 geen indexatie toe te kennen. In 2010 is ook vanuit eigen kracht gewerkt. De banden met de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan zijn aangehaald waardoor de discussie over de invulling van het herstelplan en de noodzaak van de premieverhoging op een constructieve manier is gevoerd. In het beleggingsbeleid heeft er nadere invulling plaats gevonden op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen, ondermeer in de Portefeuille van Kansen, speerpunt van dit bestuur. In 2010 is er ook gekeken naar de verdere invulling van risicomanagement, hoe het draagvlak van BPL verbreed kan worden en is een voorschot genomen op de aflopende contracten met de pensioenuitvoerder. Deze strategische discussies zijn onder meer gevoerd tijdens 6 studiedagen. Deze studiedagen zijn bedoeld om belangrijke beleidsonderwerpen uitvoerig te kunnen bespreken zonder de druk van het moeten nemen van besluiten. Hierdoor probeert het bestuur zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst. Voor de komende jaren voorziet het bestuur, mede als gevolg van de discussie omtrent het pensioenakkoord, aanhoudende hectiek. Vanwege de steeds concretere invulling van het risicomanagement, de herijking van diverse beleidsonderwerpen en de verdere aanpak inzake de verbreding van het draagvlak is het bestuur er van overtuigd goed voorbereid de komende jaren in te gaan. Zodat de deelnemers aan pensioenuitkering kunnen blijven krijgen wat er op hun UPO staat. Want dat is en blijft de doelstelling van het bestuur van BPL. Het bestuur wil iedereen die op de een of andere manier in 2010 ondersteuning heeft geboden om BPL een gezond en gedegen fonds te houden van harte daarvoor bedanken. Zeker de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan, waardoor besluiten over de verhoging van de premie, het niet indexeren en het herstelplan op een gedragen manier genomen konden worden. Met vriendelijke groet,
H.Th.J. Vulto G.P.M.J. Roest Voorzitter werkgevers Voorzitter werknemers
BPL Jaarverslag 2010
5
Inhoud 1
Stichting bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw 1.1 Inleiding 1.2 Over het fonds 1.2.1 Naam en vestigingsplaats 1.2.2 Statutaire doelstelling 1.2.3 Samenwerkende organisaties 1.3 Het bestuur 1.3.1 Rol voorzitters 1.3.2 Bestuurlijke commissies 1.4 Visitatiecommissie 1.5 Commissie van Beroep 1.6 Adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten 1.7 Deelnemersraad en werkgeversraad 1.8 Het verantwoordingsorgaan 1.9 Uitbesteding 1.10 Bestuursbureau 1.11 Externe partijen 2 Ontwikkelingen 2.1 Wet- en regelgeving 2.2 Verhoging AOW leeftijd 2.3 Opzet nieuw pensioenstelsel 2.4 Ontwikkelingen financiële positie BPL 2.5 Communicatie 2.6 Goed pensioenfondsbestuur 2.7 Toezichthouder AFM en DNB 3 Financieel beleid 3.1 Inleiding 3.2 Asset Liability Management 3.3 Premies 3.4 Franchise 3.5 Toeslagen 3.6 Samenvatting financiële positie 3.7 Actuariële analyse 3.7.1 Uitkomsten van de solvabiliteitstoets 3.7.2 Oordeel van de waarmerkend actuaris over de financiële positie 3.7.3 Risico en beheersing/beleid 3.7.4 Actuariële risico’s 3.7.5 Renterisico 3.8 Beleggingen 3.8.1 Terugblik economie en financiële markten 3.8.2 Gevoerd beleid 3.8.3 Verantwoord beleggen 3.8.4 Vooruitzichten 3.8.5 Z-Score 3.8.6 Risicoparagraaf 4 Uitvoering van de pensioenregeling 4.1 Inleiding 4.2 De pensioenregeling 4.3 Wijzigingen statuten en reglementen 4.4 Overige ontwikkelingen in de pensioenuitvoering 4.5 Aantallen deelnemers en pensioengerechtigden
6
BPL Jaarverslag 2010
9 10 10 10 10 10 10 11 11 12 13 13 14 15 16 17 17 19 20 20 21 21 22 23 25 27 28 28 28 28 29 30 30 31 31 31 31 32 32 32 32 36 37 38 38 41 42 42 44 44 45
5 Deelnemersraad 5.1 Inleiding 5.2 Verslag 5.3 Bevindingen ten aanzien van het jaarverslag en de jaarrekening 2010 5.4 Advies jaarverslag 6 Verslag van het Verantwoordingsorgaan 6.1 Inleiding 6.2 Verslag 6.3 Bevindingen ten aanzien van het in 2010 gevoerde beleid 6.4 Reactie van het bestuur op de rapportage van het verantwoordingsorgaan 7 Visitatiecommissie 7.1 Bevindingen 7.2 Reactie bestuur 8 Jaarrekening 8.1 Balans per 31 december 2010 8.2 Staat van baten en lasten over 2010 8.3 Kasstroomoverzicht over 2010 8.4 Algemene toelichting 8.4.1 Inleiding 8.4.2 Overeenstemmingverklaring 8.4.3 Grondslagen voor de waardering 8.4.4 Grondslagen voor de resultaatbepaling 8.4.5 Grondslagen kasstroomoverzicht 8.5 Toelichting op de Balans 8.5.1 Beleggingen voor risico fonds 8.5.2 Vorderingen en overlopende activa 8.5.3 Overige activa 8.5.4 Stichtingskapitaal en reserves 8.5.5 Technische voorzieningen 8.5.6 Overige schulden en overlopende passiva 8.5.7 Risicobeheer en derivaten 8.5.8 Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen 8.6 Toelichting op de staat van baten en lasten 8.6.1 Premiebijdragen risico fonds 8.6.2 Beleggingsresultaten risico fonds 8.6.3 Overige baten 8.6.4 Pensioenopbouw 8.6.5 Indexering en overige toeslagen 8.6.6 Rentetoevoeging technische voorzieningen 8.6.7 Pensioenuitkeringen 8.6.8 Pensioenuitvoeringskosten 8.6.9 Aantal personeelsleden 8.6.10 Bezoldiging bestuurders 8.6.11 Wijziging marktrente 8.6.12 Wijziging overige actuariële uitgangspunten 8.6.13 Overige wijzigingen in de technische voorziening 8.6.14 Saldo overdracht van rechten 8.6.15 Overige lasten 8.6.16 Belastingen 8.6.17 Vaststelling van de jaarrekening door het bestuur 9 Overige gegevens 9.1.1 Gebeurtenissen na balansdatum 9.1.2 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 9.2 Actuariële verklaring 9.3 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
BPL Jaarverslag 2010
51 52 52 53 53 55 56 56 56 58 61 62 63 65 66 67 68 68 68 68 68 72 73 74 74 78 79 79 80 82 82 89 91 91 92 92 92 92 93 93 94 94 94 94 94 95 95 96 96 96 97 97 97 98 99
7
8
BPL Jaarverslag 2010
1
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw
BPL Jaarverslag 2010
9
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw 1.1 Inleiding Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw heeft verschillende organen, zoals het bestuur, de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. Ook heeft het pensioenfonds een bestuursbureau. Daarnaast is een aantal externe partijen intensief bij het fonds betrokken. In dit hoofdstuk stelt het fonds de bestuursorganen, het bestuursbureau en de externe partijen voor. Allereerst volgen de doelstelling en een aantal algemene gegevens van het fonds.
1.2
Over het fonds
1.2.1
Naam en vestigingsplaats
De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (hierna: het fonds of BPL) is opgericht in 1948 en gevestigd in Zoetermeer. Het fonds is een bedrijfstakpensioenfonds en is aangesloten bij de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 27156976. De statuten zijn voor het laatst gewijzigd per 1 januari 2010. 1.2.2
Statutaire doelstelling
Het doel van het pensioenfonds is om nu en in de toekomst uitkeringen te verstrekken aan gepensioneerden en nabestaanden bij ouderdom, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Om dit doel te realiseren int het fonds premies bij de aangesloten ondernemingen in overeenstemming met de statuten en het pensioenreglement. De verkregen gelden worden beheerd en belegd. 1.2.3
Samenwerkende organisaties
De volgende organisaties benoemen leden in het bestuur, deelnemersraad en verantwoordingsorgaan. • Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland); • CUMELA Nederland; • Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). • FNV Bondgenoten; • CNV Vakmensen.
1.3
Het bestuur
Het bestuur bestaat uit een even aantal van minimaal tien bestuursleden. Voor elk bestuurslid kan ook een plaatsvervangend bestuurslid worden benoemd. De helft van de bestuursleden wordt benoemd door de volgende werkgeversorganisaties: • Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland); • CUMELA Nederland; • Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). De andere helft van de bestuursleden wordt benoemd door de werknemersorganisaties: • FNV Bondgenoten; • CNV Vakmensen.
10
BPL Jaarverslag 2010
Samenstelling Bestuur per 31 december 2010 Leden werkgeverszijde
Plaatsvervangende leden Organisatie
Einde zittingsduur Bestuursleden
H. Th. J. Vulto (werkgeversvoorzitter)
G.A.M. van der Grind
LTO Nederland
1 januari 2011
R. le Clercq
A. Hekman
LTO Nederland
1 januari 2011
J.W.J. van Leeuwen
J.J.J. Langeslag
LTO Nederland
F.M. Crucq
J.A.H. Zijlmans
VHG
1 januari 2011
J. Maris
Mw. J.H. Zweverink-Bosch
CUMELA Nederland
1 januari 2011
Leden werknemerszijde
Plaatsvervangende leden Organisatie
1 juli 2011
Einde zittingsduur Bestuursleden
G.P.M.J. Roest (werknemersvoorzitter)
W.J.M. Baltussen
FNV Bondgenoten
1 januari 2011
Mw. C.H.L. Kwakkelstein
Mw. M.C. Bense
FNV Bondgenoten
1 mei 2012 1 maart 2012
Mw. M.J.A.M. Daamen
Vacature
FNV Bondgenoten
Vacature
Vacature
FNV Bondgenoten
G.H. Koudys
J. Bosma
CNV Vakmensen
1 januari 2011
In het verslagjaar is de samenstelling van het bestuur niet gewijzigd. Het bestuur heeft in 2010 elf keer vergaderd. In 2010 is besloten om de einddatum van de zittingsduur vanaf 2011 beter te spreiden zodat er per jaar maximaal 2 bestuursleden af kunnen treden als gevolg van het einde van hun zittingsduur. De bestuursleden met een einde zittingsduur op 1 januari 2011 zijn allen herbenoemd.
1.3.1
Rol voorzitters
De werkgevers- en werknemersvoorzitter fungeren per kalenderjaar beurtelings als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van het bestuur. In 2010 was de heer Roest voorzitter en de heer Vulto plaatsvervangend voorzitter. Het bestuur is belast met de leiding, het algemene beleid en het beheer van het fonds. De beide voorzitters vertegenwoordigen het fonds in en buiten rechte. 1.3.2
Bestuurlijke commissies
Het fonds heeft vier bestuurlijke commissies ingesteld: het voorzittersoverleg, een beleggingsadviescommissie, een technische commissie en een dienstverleningsovereenkomstcommissie. De taak van deze commissies is het voorbereiden van onderwerpen waarover het bestuur een besluit moet nemen. Voorzittersoverleg In het voorzittersoverleg worden voorleggers, dringende maar niet beleidsbepalende kwesties, en specifieke onderwerpen waar het bestuur mandaat voor heeft gegeven zoals risicomanagement aan de orde gesteld. In 2010 heeft dit overleg elf keer plaatsgevonden. Samenstelling per 31 december 2010 Leden
Organisatie
H. Th. J. Vulto (werkgeversvoorzitter)
LTO Nederland
G.P.M.J. Roest (werknemersvoorzitter)
FNV Bondgenoten
De samenstelling van dit overleg is in 2010 niet gewijzigd. Beleggingsadviescommissie De beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur over strategische beleggingen, investeringen in onroerend goed en wijzigingen op het gebied van vermogensbeheer en risicobeheersing. De commissie houdt toezicht op het financieel pensioenmanagement en het vermogensbeheer. In dat kader beoordeelt zij de betreffende rapportages. Daarnaast is de commissie betrokken bij het uitvoeren van ALM-studies. De taken en bevoegdheden van de beleggingsadviescommissie zijn vastgelegd in een beleggingsreglement. De beleggingsadviescommissie is in het verslagjaar zes keer bij elkaar geweest. De werkgevers- en werknemersvoorzitter fungeren per kalenderjaar beurtelings als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de beleggingsadviescommissie. In 2010 was de heer Crucq voorzitter en mevrouw Kwakkelstein plaatsvervangend voorzitter.
BPL Jaarverslag 2010
11
Samenstelling per 31 december 2010 Leden
Organisatie
F.M. Crucq (werkgeversvoorzitter)
VHG
H. Th. J. Vulto
LTO Nederland
G.P.M.J. Roest
FNV Bondgenoten
Mw. C.H.L. Kwakkelstein (werknemersvoorzitter)
FNV Bondgenoten
In het verslagjaar is de samenstelling van de commissie niet gewijzigd. Technische Commissie De technische commissie adviseert het bestuur over nieuwe regelgeving en over communicatie. In het verslagjaar kwam de commissie zes keer bij elkaar. De werkgevers- en werknemersvoorzitter fungeren per kalenderjaar beurtelings als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de technische commissie. In 2010 was de heer Koudys voorzitter en de heer Maris plaatsvervangend voorzitter. Samenstelling per 31 december 2010 Leden
Organisatie
J. Maris (werkgeversvoorzitter)
CUMELA Nederland
G.A.M. van der Grind
LTO Nederland
Mw. C.H.L. Kwakkelstein
FNV Bondgenoten
G.H. Koudys (werknemersvoorzitter)
CNV Vakmensen
Dienstverleningsovereenkomst Commissie De DVO commissie adviseert het bestuur over de DVO-rapportages. De taken en bevoegdheden van de commissie zijn vastgelegd in een reglement. De commissie is in 2009 ingesteld en is in 2010 vijf keer bij elkaar geweest. De werkgevers- en werknemersvoorzitter fungeren per kalenderjaar beurtelings als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de commissie. In 2010 was de heer Van Leeuwen voorzitter en mevrouw Daamen plaatsvervangend voorzitter. Samenstelling per 31 december 2010 Leden
Organisatie
J.W.J. van Leeuwen (werkgeversvoorzitter)
LTO Nederland
Mw. M.J.A.M. Daamen (werknemersvoorzitter)
FNV Bondgenoten
De samenstelling van de commissie is in 2010 niet gewijzigd. Naast deze bestuurlijke commissies heeft het bestuur een commissie van beroep, een adviescommissie bezwaarschriften en een visitatiecommissie ingesteld.
1.4 Visitatiecommissie De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen en heeft als taak om het functioneren van het fonds en het bestuur kritisch te bezien. Het bestuur zorgt door het verlenen van deze opdracht aan de visitatiecommissie, voor een transparant intern toezicht. De visitatiecommissie beoordeelt in ieder geval de volgende zaken: • beleidsprocedures, bestuursprocessen en checks and balances binnen het fonds; • de wijze waarop het bestuur het fonds aanstuurt; • de wijze waarop het bestuur omgaat met risico’s op de langere termijn. De visitatiecommissie rapporteert aan het bestuur. Het bestuur bespreekt de rapportage van de visitatiecommissie en de eventueel daarop gebaseerde (voorgenomen) bestuursbesluiten met het verantwoordingsorgaan. Het bestuur heeft de dames N. van Altenburg, J. Thole en de heer J. van Harten in de visitatiecommissie benoemd. De bevindingen van het meest recente onderzoek van de visitatiecommissie zijn in dit jaarverslag opgenomen. In 2010 is de heer van Harten terug getreden en opgevolgd door de heer A. Hoekstra.
12
BPL Jaarverslag 2010
1.5
Commissie van Beroep
De commissie van beroep adviseert bij geschillen over besluiten van het bestuur. Het kan gaan om geschillen met deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of werkgevers. Samenstelling per 31 december 2010: Leden
Organisatie
N. Ruiter (voorzitter)
Bosch & Ruiter Advocaten
Mw. L.H.F.M. Jansen
FNV Bondgenoten
W. van den Beucken
LTO Nederland
H.J. Vetter (plv. voorzitter)
Van Till Advocaten
Uitvoering secretariaat
Organisatie
Mw. K. Tusveld
Actor Bureau voor Sectoradvies
De commissie heeft in het verslagjaar één voorlegger behandeld.
1.6
Adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten
De adviescommissie bezwaarschriften vrijstellingsbesluiten adviseert het bestuur bij bezwaren van belanghebbenden wegens het niet verlenen van een vrijstelling. Samenstelling per 31 december 2010 Leden
Organisatie
M. van Maaren (voorzitter)
Syntrus Achmea
H.Th.J. Vulto
LTO Nederland
Dhr. L.S. Rietema
Syntrus Achmea
Mw. K. Tusveld (secretaris)
Actor Bureau voor Sectoradvies
De Commissie heeft in het verslagjaar niet vergaderd.
BPL Jaarverslag 2010
13
1.7
Deelnemersraad en werkgeversraad
De deelnemersraad adviseert het bestuur gevraagd en ongevraagd over onderwerpen die het pensioenfonds aangaan. De raad adviseert in elk geval over voorgenomen besluiten tot statuten- en reglementswijziging, vaststelling van het jaarverslag en vaststelling van de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Naast het adviesrecht heeft de deelnemersraad in bepaalde omstandigheden een beroeps- en klachtrecht, bijvoorbeeld wanneer het bestuur een advies van de deelnemersraad niet opvolgt. Actor Bureau voor Sectoradvies verzorgt het secretariaat van de deelnemersraad. Vanaf 1 januari 2010 bestaat de deelnemersraad uit zestien leden. Elf leden namens de deelnemers en vijf leden namens de gepensioneerden. De heer Binda was in 2010 voorzitter van de deelnemersraad. De deelnemersraad vergadert minimaal twee keer per jaar. In het verslagjaar heeft de deelnemersraad vijf keer vergaderd, waarvan drie keer met het bestuur. Samenstelling Deelnemersraad per 31 december 2010 Leden namens actieve deelnemers
Plaatsvervangende leden
Organisatie
S. Binda (voorzitter)
A. Hettinga
FNV Bondgenoten
D. Aaldring
Vacature
FNV Bondgenoten
A. Marijt
Vacature
FNV Bondgenoten
H. van der Werf
Vacature
FNV Bondgenoten
W. Korstanje
Vacature
FNV Bondgenoten
J. van der Oest
Vacature
FNV Bondgenoten
C. de Greeve
Vacature
FNV Bondgenoten
F.B. M. Kemps
Vacature
FNV Bondgenoten
G. Borsboom
Vacature
CNV Vakmensen
C. Aangeenbrug
Vacature
CNV Vakmensen
Y. Hylkema (plv. voorzitter)
Vacature
CNV Vakmensen
Namens de gepensioneerden
Plaatsvervangende leden
Organisatie
H. Bos
Vacature
FNV Bondgenoten
H. Wolters
Vacature
FNV Bondgenoten
E. van Hulst
H. Konjer
CNV Vakmensen
A.T. Burger (plv. voorzitter)
F. van Puffelen
CSO
H. Ligtenberg
F. van Puffelen
CSO
14
BPL Jaarverslag 2010
1.8
Het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het handelen van het bestuur, het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan legt zijn oordeel tenminste één keer per jaar schriftelijk vast. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, opgenomen in het jaarverslag van het betreffende jaar. Het bestuursbureau Actor verzorgt het secretariaat van het verantwoordingsorgaan. Vanaf 1 januari 2010 bestaat het verantwoordingsorgaan uit vierentwintig leden. Acht leden namens de deelnemers, acht leden namens de gepensioneerden en acht leden namens de werkgevers. Elke geleding draagt een voorzitter voor. De drie voorzitters fungeren per periode van een kalenderjaar beurtelings als voorzitter van het verantwoordingsorgaan. De heer Schrijver was in 2010 voorzitter. De heren Binda en Burger waren plaatsvervangend voorzitters. In het verslagjaar heeft het verantwoordingsorgaan vijf keer vergaderd, waarvan drie keer met het bestuur. Samenstelling verantwoordingsorgaan per 31 december 2010: Leden namens actieve deelnemers
Plaatsvervangende leden
Organisatie
S. Binda (voorzitter)
Vacature
FNV Bondgenoten
H. van der Werf
Vacature
FNV Bondgenoten
W. Korstanje
Vacature
FNV Bondgenoten
J. van der Oest
Vacature
FNV Bondgenoten
F.B. M. Kemps
Vacature
FNV Bondgenoten
G. Borsboom
Vacature
CNV Vakmensen
C. Aangeenbrug
Vacature
CNV Vakmensen
Y. Hylkema
Vacature
CNV Vakmensen
Namens de gepensioneerden
Plaatsvervangende leden
Organisatie
H. Bos
Vacature
FNV Bondgenoten
H. Wolters
Vacature
FNV Bondgenoten
C. van Doesburg
Vacature
FNV Bondgenoten
H. Kerssies
E. van Hulst
CNV Vakmensen
H. Konjer
E. van Hulst
CNV Vakmensen
A.T. Burger (plv. voorzitter)
F. van Puffelen
CSO
H. Ligtenberg
F. van Puffelen
CSO
Namens de werkgevers
Plaatsvervangende leden
Organisatie
G.H. Schrijver (plv. voorzitter)
J. Sanders
(G)LTO
B.B. Hasselo
S. van der Schaar
(G)LTO
J.W.A. van Paassen
J. Mulder
(W)LTO
A.W. Hokken
R. van ’t Westeinde
(Z)LTO
B. Leenders
C. Lebens
(L)LTB
J.H.J. Schoot Uiterkamp
Mw. R. Zweistra
CUMELA
Mw. K. Miedema-Lammertsma
Mw. J. Tuinenga
CUMELA
T. Greeve
N. Benamar
VHG
BPL Jaarverslag 2010
15
1.9 Uitbesteding Het bestuur is verantwoordelijk voor het beleid en voor de uitvoering van de pensioenregeling. Het bestuur heeft de uitvoering van het pensioenbeheer en het vermogens- en vastgoedbeheer uitbesteed aan Syntrus Achmea. Het bestuur heeft dit bedrijf gemandateerd voor de hieraan verbonden werkzaamheden. Syntrus Achmea bestaat uit drie rechtspersonen: • Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. • Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. • Syntrus Achmea Vastgoed B.V. Het fonds en Syntrus Achmea hebben hun afspraken over uitbesteding vastgelegd in overeenkomsten van pensioenbeheer, vermogensbeheer en vastgoed. Bij deze overeenkomst zijn het fonds en de genoemde ‘bedrijfsonderdelen’ van Syntrus Achmea partij. Nadere afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening zijn vastgelegd in aparte dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s) voor pensioenbeheer, vermogensbeheer en vastgoedbeheer. Het fonds heeft begin 2009 een nieuwe dienstverleningsovereenkomst (DVO) met Syntrus Achmea Pensioenbeheer afgesloten. Deze is in 2010 op enkele punten aangepast. Alle overeenkomsten bieden de mogelijkheid om de bestaande dienstverlening tussentijds aan te passen of nieuwe diensten toe te voegen. Het bestuur en de uitvoerder leggen eventuele nieuwe afspraken altijd contractueel vast. Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. heeft na elk kwartaal aan het bestuur gerapporteerd over de DVO-afspraken. Van Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., -Vermogensbeheer B.V. en -Vastgoed B.V. ontvangt het bestuur een jaarrapportage over 2010. Het bestuur ziet erop toe dat de risico’s die verbonden zijn aan het uitbesteden van deze werkzaamheden adequaat worden beheerst. Op dagelijks niveau gebeurt dat door het bestuursbureau. Daarnaast monitort de DVO-commissie op kwartaalbasis de prestaties van de uitvoerder ten opzichte van de gemaakte afspraken.
1.10 Bestuursbureau Ter ondersteuning van de besturen van diverse fondsen in de agrarische en groene sector hebben sociale partners een bestuursbureau opgericht. Het bestuursbureau ondersteunt en adviseert het bestuur, het voorzittersoverleg, de technische commissie, de beleggingsadviescommissie, de DVO-commissie, de werkgevers- en deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan. Met ingang van 2009 verzorgt het bestuursbureau ook het secretariaat van het bestuur, de verschillende commissies en de medezeggenschapsorganen. Actor Bureau voor Sectoradvies Boerhaavelaan 30 Postbus 28 2700 AA Zoetermeer
16
BPL Jaarverslag 2010
1.11 Externe partijen Adviserend actuaris Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V., De Meern en Mercer Nederland B.V., Amstelveen Accountant Deloitte Accountants B.V., Amsterdam Waarmerkend actuaris Mercer Certificering B.V., Amstelveen Uitvoeringsorganisatie Pensioenbeheer Syntrus Achmea Pensioenbeheer N.V. (handelsnaam Syntrus Achmea Pensioenbeheer) Vermogensbeheer Syntrus Achmea Vermogensbeheer B.V. (handelsnaam Syntrus Achmea Vermogensbeheer) Syntrus Achmea Vastgoed B.V. (handelsnaam Syntrus Achmea Vastgoed) Compliance Officer Ernst & Young Fraud Investigation & Dispute Services B.V., Amsterdam (tot 31-12-2010)
BPL Jaarverslag 2010
17
18
BPL Jaarverslag 2010
Ontwikkelingen
2 BPL Jaarverslag 2010
19
2. Ontwikkelingen In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste ontwikkelingen in en rond het fonds beschreven. Eerst de externe en vervolgens de interne ontwikkelingen.
2.1
Wet- en regelgeving
Waardeoverdracht en onderdekking Als een werknemer van baan verandert, mag hij zijn pensioen overdragen naar zijn nieuwe pensioenfonds. Dit heet waardeoverdracht. Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds dat bij waardeoverdracht is betrokken lager is dan 100%, dan mag het pensioenfonds de betreffende waardeoverdracht niet uitvoeren. De waardeoverdracht moet dan worden opgeschort. Het fonds verkeerde zelf niet in onderdekking, maar doordat veel andere pensioenfondsen daarmee wel te maken hadden, lagen de betreffende waardeoverdrachten stil. Pensioenregister van start In de Pensioenwet is bepaald dat de pensioenuitvoerders een pensioenregister inrichten. Het register gaat alle Nederlandse pensioenregelingen via internet toegankelijk maken. Iedereen tussen de 15 en 65 jaar met een burgerservicenummer en een DigiD kan inloggen en een overzicht opvragen van zijn eigen pensioenregelingen en AOW-rechten. Zo kan iedere Nederlander zien hoe hoog zijn totale oudedagsvoorziening is, bij welke pensioenuitvoerder het pensioen is opgebouwd en waar hij terecht kan voor meer informatie. In 2008 is de Stichting Pensioenregister opgericht, een samenwerkingsverband van de pensioenkoepels, verzekeraars en Sociale Verzekeringsbank. De stichting begeleidt de ontwikkeling van het pensioenregister. De pensioensector draagt de kosten zelf. Het pensioenregister ging op 6 januari 2011 van start. Het fonds is op tijd aangesloten bij het pensioenregister. FVP regeling: bijdrage werklozen 2010 waarschijnlijk gehalveerd De Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) helpt werklozen van 40 jaar en ouder pensioen op te bouwen. Het FVP-bestuur maakte op 20 mei bekend dat de FVP-bijdrage lager dan 50% is voor alle instroom na 1 januari 2010. Het uiteindelijke verstrekkingspercentage hangt af van de werkelijke ontwikkelingen. Begin 2013 neemt het FVPbestuur daarover een definitieve beslissing. De instroom in de FVP-regeling is geheel gestopt per 1 januari 2011. Hoewel er gedachten zijn om een soortgelijke regeling vanuit het fonds verder te financieren heeft het bestuur tot op heden niet in deze richting besloten.
2.2
Verhoging AOW leeftijd
Kabinet wil AOW-leeftijd verhogen, maar valt Het pensioen dat via het pensioenfonds BPL is verzekerd is een aanvulling op de AOW-uitkering van de overheid. Sociale partners stemmen de aanvullende pensioenregeling af op de ingangsdatum en de hoogte van de AOW. De inhoud van de AOW-regeling is daarom van belang voor de pensioenregeling (in de bedrijfstak). Het kabinet Balkenende IV kondigde in 2009 plannen aan om de AOW-leeftijd in twee stappen te verhogen naar 67 jaar. Maar op 20 februari 2010 viel het kabinet en de AOW-onderwerpen werden vervolgens controversieel verklaard. Ondertussen sloten sociale partners op 4 juni een Pensioenakkoord. In dit akkoord geven zij hun visie op de aanvullende pensioenen én de AOW. Sociale partners willen dat de AOW- en pensioenleeftijd structureel gekoppeld wordt aan de levensverwachting. De eerste twee stappen in de verhoging van de AOW leeftijd naar 67 jaar zijn gepland. Ze willen ook dat de AOW wordt gekoppeld aan de verdiende lonen. De AOW-leeftijd wordt flexibel vanaf 65 jaar. Na verhoging van de AOW-leeftijd kan de werknemer een jaar eerder stoppen met een 6,5% lagere uitkering, voor twee jaar eerder is de korting 13%. Uitstel levert andersom per jaar 6,5% op. Sociale partners willen voor de aanvulling op de AOW naar een pensioencontract dat opeenvolgende generaties dezelfde uitkeringsrechten geeft bij hetzelfde aantal opbouwjaren. Dit moet premieneutraal gebeuren op grond van de fondsspecifieke situatie. In juni 2010 was de bedoeling dat per 2012 de pensioencontracten gemoderniseerd zijn om – uitgaande van een stabiele premie – schokken op de financiële markten (rente, inflatie en rendement) te kunnen opvangen.
20
BPL Jaarverslag 2010
Het kabinet Rutte startte op 14 oktober. In het regeerakkoord is aangekondigd dat de AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 66 jaar en wordt gekoppeld aan de levensverwachting. Ook is afgesproken dat de fiscale bijdrage aan de pensioenopbouw die maximaal mogelijk is wordt verlaagd in verband met de verhoging van de pensioenleeftijd. Op 1 december schreef minister Kamp aan de Tweede Kamer dat hij in het voorjaar van 2011 met sociale partners en toezichthouders na wil gaan welke aanpassingen nodig zijn in de pensioenwetgeving om voorwaardelijke pensioenen mogelijk te maken en welke communicatievoorschriften daarbij moeten gelden.
2.3
Opzet nieuw pensioenstelsel
Vanaf 2012 (2011) nieuwe randvoorwaarden In de Pensioenwet is voor de financiering van pensioenfondsen een Financieel Toetsingskader (FTK) vastgesteld. Hierin staat met welke financiële randvoorwaarden (parameters) pensioenfondsen rekening moeten houden. In 2010 is veel gediscussieerd over de rendementen waarmee een pensioenfonds maximaal rekening mag houden. En over de manier waarop je de rente mag verwerken in de berekening van de benodigde premie. De uitkomst is dat een pensioenfonds vanaf januari 2012 moet rekenen met de nieuwe parameters. Gedempte premie In 2011 mogen pensioenfondsen nog met een gedempte premie werken. Rente van invloed op dekkingsgraad De rentestand is van belang voor het bepalen van de hoogte van de verplichtingen van het pensioenfonds. Is de rente laag dan moet er meer geld in kas zijn, dan wanneer de rente hoog is. De STAR, de Pensioenfederatie en diverse wetenschappers vinden dat de marktrente verstoord is. DNB erkent dat de rente extreem laag is, maar vindt de markt niet verstoord. Minister Kamp kondigde in zijn brief van 12 november 2010 aan de Tweede Kamer aan dat onderzoek zal plaatsvinden naar alternatieve risicovrije rentes. Kamp vond het niet verstandig de rekenrente meteen aan te passen. De uitkomsten van dit onderzoek worden ingebracht in het overleg met sociale partners over de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Rapport Commissie Goudswaard De Commissie Toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen (Commissie Goudswaard) heeft op 27 januari 2010 een rapport uitgebracht. Daarin geeft de commissie te kennen dat zij het Nederlands pensioenstelsel niet toekomstbestendig vindt. Door de vergrijzing en de langere levensverwachting en de kwetsbaarheid voor financiële risico’s zijn schokken aan het systeem minder goed met premies op te vangen. De commissie ziet mogelijke oplossingen in het bieden van een lager ambitieniveau of de pensioentoezegging “zachter” (voorwaardelijker) te maken. Met een zachtere pensioentoezegging zijn er meer risico’s voor de deelnemer. Rapport Commissie Frijns De Commissie beleggingsbeleid en risicobeheer (ook wel bekend als de Commissie Frijns) heeft het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, de uitvoering en governance onderzocht en vestigde speciale aandacht op de beheersing van risico’s. Op 19 januari 2010 werd een rapport door deze commissie uitgebracht. Daarin zijn de volgende conclusies te vinden: • De pensioenfondssector is heterogeen en wordt steeds complexer. • De pensioenfondsen worden mede door ontgroening en vergrijzing steeds kwetsbaarder. • Pensioenfondsen hebben structureel te weinig aandacht voor risicobeheer en uitvoering van beleggingsbeleid. • Reëel kader dient leidend te zijn; nu ligt door het Financieel toetsingskader (FTK) te veel nadruk op nominale dekkingsgraad. • Specifieke kenmerken van pensioenfondsen worden onvoldoende vertaald in beleggingsbeleid. • Maatschappelijk verantwoord handelen is geen geïntegreerd onderdeel van risicobeheer en beleggingsbeleid. • Het governance model behoeft verbetering.
2.4
Ontwikkelingen financiële positie BPL
In absolute zin heeft het fonds over 2010 geen onaardig resultaat geboekt; een verhoging van het belegd vermogen (inclusief rentehedge) met 1 miljard, een beleggingsopbrengst van ongeveer 760 miljoen en een rendement (exclusief rentehedge) van 6,1% zijn geen slechte cijfers. Toch is het resultaat onder aan de streep negatief. Dit heeft vooral te maken met een lage
BPL Jaarverslag 2010
21
rekenrente en een verbetering van de overlevingstafels waardoor de pensioenverplichtingen flink verhoogd moesten worden. Er moet immers rekening gehouden worden met een langere uitkeringsduur per deelnemer, terwijl tegen een lagere rente contant gemaakt moest worden. Over het verslagjaar 2009 was reeds gedeeltelijk rekening gehouden met een verbetering van de overlevingstafels. Hierdoor werd ook weer de discussie omtrent een kostendekkende premie opportuun. Het bestuur heeft sociale partners verzocht om de situatie te bezien. Sociale partners hebben in het najaar een akkoord bereikt over aanpassingen in de premie dat door het bestuur is overgenomen. Enkele punten uit dit akkoord zijn: • De premie voor BPL zal met ingang van 2011 met 2,2% verhoogd worden van 14,6% naar 16,8%. • Ingaande 2012 zal de premie nogmaals verhoogd worden. Dit keer met 2,7% van 16,8% naar 19,5%, dus naar het kostendekkend niveau (basis 2010). • Voor beide premieverhogingen geldt een premieverdeling van 60 : 40 wat betreft werkgeverspremie : werknemerspremie. • De nieuwe kostendekkende premie per 2010 (19,5%) zal zowel als bodem als ook als plafond gelden. Dit betekent dat tegenvallers leiden tot verslechteringen in indexatie en/of regeling en meevallers tot verbeteringen in indexatie en/of regeling en/of buffervorming. In het derde kwartaal van 2010 daalde de dekkingsgraad van BPL onder het vereiste niveau. Hierdoor ontstond een dekkingstekort en de verplichting een herstelplan te schrijven. Het bestuur heeft naar aanleiding hiervan het beleid op het gebied van beleggingen, indexatie en de regeling tegen het licht gehouden en op basis daarvan het herstelplan zo prudent mogelijk ingevuld. Het nieuwe premiebeleid is daarbij meegenomen. Na indiening van het herstelplan heeft het bestuur diverse vragen van DNB hierover beantwoord. DNB heeft aangegeven het herstelplan nog niet te kunnen accorderen. Op moment van schrijven vinden hierover gesprekken plaats.
2.5 Communicatie Per 2009 heeft het fonds een nieuwe huisstijl. In 2010 zijn diverse middelen aangepast en/of ontwikkeld in deze huisstijl. Voor de gezamenlijke communicatie naar werkgevers over gegevensinwinning en facturatie heeft het bestuur gekozen voor een blanco huisstijl. In 2010 heeft het bestuur een workshop gevolgd over pensioencommunicatie. Onder meer op basis van de resultaten van deze workshop is er een nieuw beleidsplan geschreven. Nieuwe website Het fonds heeft in 2009 een nieuwe website in gebruik genomen. De nieuwe website is meer vraaggestuurd, gebruikersvriendelijk en ook geschikt voor mensen met een functiebeperking. Met deze nieuwe website wil het bestuur de betrokkenheid bij het pensioen en het kennisniveau vergroten. Naast een startpagina voor deelnemers en werkgevers heeft de website nu ook een ingang voor gepensioneerden. Om betrokkenen uit te nodigen een bezoek te brengen aan de nieuwe website zijn ook in 2010 verschillende middelen ingezet. Pilot deelnemersbijeenkomst In november 2010 heeft het bestuur als proef een deelnemersbijeenkomst georganiseerd waarbij naast enkele algemene presentaties ook vragen gesteld konden worden over de pensioenregeling en de persoonlijke situatie. Op basis van de positieve reacties heeft het bestuur besloten om in 2011 weer een deelnemersbijeenkomst te organiseren. Daarna wordt bekeken of dit middel structureel kan worden ingezet. Pensioenkranten Het fonds heeft alle actieve deelnemers in 2010 via twee pensioenkranten (januari en september) geïnformeerd over de reglementswijzigingen en andere actuele zaken, bijvoorbeeld het beleggingsbeleid en de mogelijkheden van uitruil. Digitaal aanleveren Door middel van artikelen in het werkgeversmagazine, een mailing en telefonische ondersteuning zijn werkgevers gestimuleerd loon- en dienstverbandgegevens digitaal aan te leveren.
22
BPL Jaarverslag 2010
Deelnemerspanel Het fonds toetst sinds begin 2010 de communicatie op begrijpelijkheid, aantrekkelijkheid en communicatieve waarde door het inzetten van een deelnemerspanel. Werkgeversmagazine In de vijf uitgaven van de VanColland zijn artikelen verschenen over pensioenen. Onderwerpen die aan bod kwamen zijn de kredietcrisis, dekkingsgraad, pensioenconsulenten, pensioenplanner, het Uniform Pensioenoverzicht, het pensioenregister, invoering van een boetebeleid en het beleggingsbeleid van het fonds. Toeslagenlabel Voor een begrijpelijke communicatie over het toeslagenbeleid van pensioenfondsen voerde de Pensioenwet een toeslagenlabel in. Hiermee maakt het pensioenfonds duidelijk of de pensioenen de komende jaren naar verwachting kunnen stijgen. Het bestuur van het fonds beslist jaarlijks of een toeslag op de pensioenen verleend wordt. Dit kan alleen als het daarvoor voldoende geld in kas heeft. Naast het label hanteert het fonds een voorwaardelijkheidsverklaring. Daarin legt het fonds het toeslagenbeleid verder uit: de ambities die er zijn, hoe die worden betaald en in hoeverre ambities zijn waargemaakt in de voorafgaande drie jaar. Het BPL heeft in 2010 het toeslagenlabel en de voorwaardelijkheidsverklaring gebruikt in de communicatie met de deelnemers. VB Campagne Het BPL ondersteunt de campagne van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen ‘Samen sta jij sterk’. Doel van de campagne is om aan iedereen de voordelen van collectiviteit en solidariteit duidelijk te maken. Uniform Pensioenoverzicht gewezen deelnemers en afkoop kleine slapers Het fonds heeft een schoningsactie achter de rug om adressen te achterhalen van een groot aantal deelnemers dat in het verleden een (klein) pensioen bij het fonds heeft opgebouwd. Na de schoningsactie heeft het fonds de slapers met een klein pensioen (lager dan € 150) voorgesteld het pensioen af te kopen. De resterende slapers ontvangen tezijnertijd een Uniform Pensioenoverzicht.
2.6
Goed pensioenfondsbestuur
In 2005 publiceerde de Stichting van de Arbeid (STAR) de “Principes voor goed Pensioenfondsbestuur”. Deze principes bieden kaders voor zorgvuldig bestuur, intern toezicht, verantwoording, deskundigheid, openheid en communicatie. Maar ook andere regels spelen daarbij een rol. Sinds 2007 zijn de Principes voor goed Pensioenfondsbestuur van de STAR verankerd in de Pensioenwet. De bedoeling van de principes is dat een pensioenfondsbestuur weet waarvoor het verantwoordelijk is en hoe het die verantwoordelijkheid moet dragen en verantwoording moet afleggen. Risicobeheer Het jaar 2010 stond, net als 2009 overigens, in het teken van risicobeheer. Kernvraag daarbij is of het fonds risico’s voldoende in beeld heeft. Dat geldt voor zowel beleggingen als voor de verplichtingen. In het voorzittersoverleg is een werkwijze en een rapportagemodel afgesproken. Vervolgens zijn respectievelijk de mogelijk aanwezige risico’s op het gebied van vastgoed, vermogensbeheer en pensioenbeheer besproken en in kaart gebracht. Eén vergadering per jaar heeft als thema ‘Risicomanagement’, daarin worden de in kaart gebrachte risico’s besproken en besloten tot het nemen van eventuele maatregelen. Zelfevaluatie Het bestuur heeft in 2008 een procedure vastgesteld voor een periodieke zelfevaluatie. Het gaat om het functioneren van het bestuur als geheel en van de individuele bestuursleden afzonderlijk. Doel van de zelfevaluatie is de kwaliteit van het bestuur in stand te houden en/of te verbeteren. In 2009 hebben evaluatiegesprekken plaatsgevonden. Onderwerpen die in alle gesprekken aan de orde komen zijn ondermeer deskundigheid, wijze van voorbereiding op vergaderingen, vergadercultuur en naleving van statutaire en reglementaire verplichtingen. De rapportage met de bevindingen van de zelfevaluatie is in 2010 in het bestuur behandeld, verbeterpunten zijn in gang gezet. In 2011 zullen opnieuw evaluatiegesprekken worden gevoerd. Principes bij beloningsbeleid Op 6 mei 2009 hebben DNB en AFM de “Principes voor beheerst beloningsbeleid” gepubliceerd (hierna: de Principes). In de kern is het doel van de Principes: het tegengaan van “perverse beloningsprikkels”. Met naleving van de Principes zijn
BPL Jaarverslag 2010
23
soliditeit, integriteit en voldoen aan verwachtingen bij belanghebbenden van het pensioenfonds gediend. Pensioenfondsen moeten de Principes concreet toepassen op hun situatie en daartoe hun beloningsbeleid kritisch tegen het licht houden en waar nodig aanpassen. Het gaat daarbij niet alleen om de beloning van bestuurders, maar ook om uitbestede werkzaamheden van het pensioenfonds. Het beheerste beloningsbeleid past binnen het thema risicobeheer van een pensioenfonds. Het beloningsbeleid heeft ook in 2010 de aandacht van het bestuur gehad. Ook bij de uitvoerder zijn verklaringen opgevraagd. Het bestuur heeft in 2010 kunnen verklaren dat het de principes onderschrijft en toepast. Intern toezicht In de periode maart – april 2011 heeft voor de 2e keer visitatie plaatsgevonden. De commissie heeft eerst de belangrijkste documenten van het fonds bestudeerd. Daarna zijn gesprekken gevoerd met bestuursleden, leden van de medezeggenschapsorganen en bestuursbureau. De bevindingen, conclusies en aanbevelingen zijn in april 2011 besproken in het bestuur. Een samenvatting van deze bevindingen vindt u in hoofdstuk 7. Medezeggenschap Het fonds heeft per 1 januari 2010 de medezeggenschapsstructuur gewijzigd. Voor de bestaande regelgeving over medezeggenschap kende het fonds sinds 2000 een medezeggenschapsraad waarin werkgevers, gepensioneerden en deelnemers zijn vertegenwoordigd. Na de start van het verantwoordingsorgaan in 2008 is de medezeggenschapsraad blijven bestaan, maar vervulde alleen de deelnemersraad daaruit een wettelijke rol. Er bestond een personele unie tussen verantwoordingsorgaan en medezeggenschapsraad. De wijzigingen, die zijn ingaan op 1 januari 2010, houden in dat de werkgeversraad wordt opgeheven en dat het aantal leden van de deelnemersraad wordt teruggebracht tot 16 leden (was 18) en het aantal leden in het verantwoordingsorgaan wordt teruggebracht tot 24 (was 36). Verder gaan deelnemersraad en verantwoordingsorgaan meer op afstand van elkaar functioneren, door in beide organen zoveel mogelijk verschillende personen te benoemen. Compliance Het bestuur heeft een externe compliance officer aangesteld die verantwoordelijk is voor het bewaken van de correcte naleving van de gedragscode door alle verbonden personen. Doel van de gedragscode is het stellen van regels en richtlijnen voor bestuursleden. Deze regels moeten belangenconflicten tussen het fonds en betrokkenen in privé voorkomen. Daarnaast regelen zij hoe betrokkenen moeten omgaan met vertrouwelijke informatie van het fonds. De gedragscode bevordert de transparantie van het fonds en zorgt ervoor dat alle betrokkenen, ook voor hun eigen bescherming, duidelijk weten wat wel en wat niet geoorloofd is. Elk bestuurslid verklaart schriftelijk de gedragscode te zullen naleven. De compliance officer concludeerde dat niet is gebleken van enig handelen in strijd met de gedragscode. Deskundigheid In 2008 is het deskundigheidsplan aangepast aan de nieuwste eisen op basis van een voorstel van de pensioenkoepels (VB, Opf en UvB). In het deskundigheidsplan beschrijft het bestuur hoe het als collectief de vereiste deskundigheid wil waarborgen. Bij elke mutatie in het bestuur wordt bekeken of die deskundigheid nog aanwezig is. Het bestuur stelt jaarlijks een opleidingsplan vast. Hierin beschrijft het bestuur op welke onderdelen de bestuursleden hun deskundigheid via cursussen op peil willen houden of willen uitbreiden. De kennis en ervaring van het bestuur als geheel is op alle te onderscheiden kennisgebieden toereikend blijkt uit de deskundigheidsmatrix. Om op specifieke onderdelen en individueel niveau de deskundigheid te verbeteren heeft het bestuur in het verslagjaar extra kennis opgedaan over de onderwerpen: Pensioen- en financiële actualiteiten (inclusief pensioenakkoord). Het bestuursbureau heeft in 2010 diverse studiedagen voor het bestuur georganiseerd. Eind 2010 hebben alle bestuursleden meegedaan aan de SPO Kennisreflector. De uitkomsten zijn door het bestuur besproken en waar nodig wordt in 2011 het opleidingsplan van het fonds aangepast.
24
BPL Jaarverslag 2010
Openheid Het bestuur stelt zich bij het uitoefenen van zijn bestuurstaak onafhankelijk op. Het bestuur zorgt ervoor dat het fonds uitsluitend handelt ten behoeve van alle belanghebbenden van het fonds. Het bestuur weegt alle belangen op een zorgvuldige en evenwichtige wijze af en maakt dit inzichtelijk. De belanghebbenden zijn de deelnemers, de gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers. Het bestuur heeft onder meer relevante nevenfuncties van bestuurders in kaart gebracht. In de ‘Verklaring inzake beleggingsbeginselen’ is vastgelegd welke maatregelen het bestuur treft om voldoende afstand te bewaren tot ondernemingen waarin het fonds deelneemt. Naleving wet- en regelgeving Het bestuur ziet toe op de naleving van wet- en regelgeving door het fonds. Het bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving.
2.7
Toezichthouder AFM en DNB
Er is in 2010 geen direct contact geweest met de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In oktober 2010 heeft de AFM het rapport ‘Juistheid UPO’ uitgebracht. Dit rapport was mede input voor het schrijven van het communicatiebeleidsplan. DNB heeft in 2010 BPL om een toelichting gevraagd over enkele punten uit het pensioenreglement en uit het jaarverslag. Het fonds heeft de verschillende vragen schriftelijk beantwoord. Verder is in het verslagjaar contact met DNB geweest over de aanpak van de beheersing van integriteitsrisico’s door Syntrus Achmea Vastgoed, het risicobeleid en het premiebeleid. Over dit laatste onderwerp heeft een gesprek plaatsgevonden met DNB. Verder is er regelmatig afstemming geweest over de voortgang bij collectieve waardeoverdrachten. De meeste tijd is echter besteed aan afstemming omtrent het herstelplan. Omdat DNB het voorliggende herstelplan niet heeft goedgekeurd zal die afstemming in 2011 in ieder geval doorgaan.
BPL Jaarverslag 2009
25
26
BPL Jaarverslag 2010
Financieel beleid
3 BPL Jaarverslag 2010
27
3. Financieel beleid 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk leest u over het financierings- en toeslagenbeleid van het fonds. Ook is hier de financiële situatie van het fonds samengevat en worden de ontwikkelingen op het gebied van beleggingen beschreven.
3.2
Asset Liability Management
In 2010 is een Asset Liability Management studie (ALM-studie) uitgevoerd. Uitgangspunten van de studie waren het huidige indexatie- en premiebeleid en de bestaande regeling. Als belangrijk onderdeel van deze studie is gekeken of de afdekkingsstrategie van het renterisico nog optimaal is. Tevens is onderzocht of een (gedeeltelijke) overstap op inflatieafdekking wenselijk is. Het fonds dekt het renterisico van de verplichtingen en de vereiste reserve af met een dynamische afdekkingstrategie. Deze bestaat uit een combinatie van swaps en swaptions. De studie heeft het bestuur het nodige inzicht gegeven in de mogelijkheden voor wijziging van de afdekkingsstrategie. Gekozen is voor een beleid waarbij de rentehedge met 20% in omvang wordt verkleind en voor 20% van de verplichtingen een inflatiehedge wordt opgebouwd. Aangezien dit tot een hogere vereiste dekkingsgraad zou leiden is pas vanaf het 4e kwartaal begonnen met stapsgewijze implementatie van dit nieuwe beleid. Vanwege de grote volatiliteit op de financiële markten en het effect op de vereiste dekkingsgraad is gedurende 2009 de rebalancing van de vermogensbeheerportefeuille uitgesteld. Voorjaar 2010 is besloten de rebalancing gefaseerd door te voeren en de beleggingen in opkomende landen te vergroten.
3.3
Premies
Het fonds financiert de pensioenregeling met een reglementaire doorsneepremie. Deze bedraagt 15,7% van de pensioengrondslag. Uit deze premie financiert het fonds het ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en de Anw-hiaatuitkering. Van 2007 tot en met 2011 geeft het fonds een premiekorting. Werkgevers en werknemers stellen dit deel van de premie ter beschikking aan SUWAS om de aflopende VUT-verplichtingen te kunnen financieren. Zoals reeds gemeld zal in 2011 de premie verhoogd worden naar 16,8%. In 2012 vindt weer een verhoging plaats naar 19,5%, er is dan weer sprake van een kostendekkend niveau. Het premiepercentage in het verslagjaar bedroeg 14,6% van de pensioengrondslag. De hoogte van de werkgeversbijdrage is vastgesteld op 12,35% van de pensioengrondslag. De werknemersbijdrage is vastgesteld op 2,25% Premie 2010
Totaal
Werkgever
Werknemer
14,6%
12,35%
2,25%
3.4 Franchise Sinds 1 januari 2002 streeft het fonds ernaar om de franchise jaarlijks beleidsmatig aan te passen aan de CBS-prijsindex alle huishoudens. De franchise is dan minimaal gelijk aan de franchise van artikel 18a, lid 8 van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor 2010 is de franchise vastgesteld op € 12.230 per jaar.
28
BPL Jaarverslag 2010
3.5 Toeslagen Het bestuur hanteert vanaf 2009 variant D1 uit de toeslagenmatrix als uitgangspunt voor het aanpassen van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Dit betekent dat het fonds ernaar streeft jaarlijks een toeslag te verlenen die gelijk is aan de stijging van het CBSconsumentenprijsindexcijfer (CPI, alle huishoudens afgeleid, dus exclusief effecten door overheidsbeleid, voor de maand september). Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre het de pensioenrechten en pensioenaanspraken daadwerkelijk verhoogt. Het fonds verleent alleen een toeslag voor zover de beschikbare middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Daarbij hanteert het de volgende staffel als leidraad: Hoogte toeslag
Voorwaarden
Geen
gemiddelde dekkingsgraad is lager dan de vereiste dekkingsgraad
Gedeeltelijk
gemiddelde dekkingsgraad ligt tussen de vereiste dekkingsgraad en de vereiste dekkingsgraad +10%
Volledig
gemiddelde dekkingsgraad is hoger dan de vereiste dekkingsgraad +10%
Volledig inclusief inhaal
gemiddelde dekkingsgraad is hoger dan de vereiste dekkingsgraad +20%, als er in de drie voorgaande jaren een achterstand in toeslagverlening was
De gemiddelde dekkingsgraad is het gemiddelde van de dekkingsgraad van vier kwartalen, eindigend bij het derde kwartaal in het jaar voorafgaand aan 1 januari van het jaar waarin toeslag wordt verleend. Daarbij geldt dat het verschil tussen hoogste kwartaalstand en laagste kwartaalstand niet meer mag bedragen dan 20%; is dit wel het geval dan wordt de hoogste kwartaalstand afgetopt op de laagste kwartaalstand + 20%. Ook geldt hierbij dat de actuele dekkingsgraad niet lager mag zijn dan de Vereiste Dekkingsgraad -/- 5% op het moment dat het indexatiebesluit genomen wordt. Bij de vaststelling van de Gemiddelde Dekkingsgraad, de Vereiste Dekkingsgraad en de actuele dekkingsgraad wordt de dekkingsgraad genomen voordat de toeslagtoekenning daarin verwerkt is. In 2011 wordt het toeslagbeleid geëvalueerd. Over 2010 is in verband met het lange termijn herstelplan geen toeslag verleend. Onderstaande tabel laat zien welke toeslagen het fonds de afgelopen jaren heeft verleend en hoeveel de stijging van het prijsindexcijfer bedroeg over de van toepassing zijnde referteperiode. Jaar
Toeslag
CPI
2000
2,2
1,9
2001
3,0
3,1
2002
0,0
3,2
2003
1,5
1,9
2004
0,6
0,9
2005
1,5
1,4
2006
1,4
1,6
2007
1,4
1,5
2008
2,8
2,8
2009
0,1
0,1
2010
0,0
1,4
BPL Jaarverslag 2010
29
3.6
Samenvatting financiële positie
Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar: Bedragen x 1.000 EUR
Pensioenvermogen
Technische voorzieningen
Dekkingsgraad
7.471.828
6.343.314
117,8%
Stand per 1 januari 2010 Beleggingsresultaten
760.687
83.644
10,3%
Premiebijdragen
221.831
259.243
-1,6%
Uitkeringen
-193.926
-218.083
1,3%
96.251
1.099.605
-17,3%
8.356.671
7.567.723
110,4%
Overige Stand per 31 december 2010
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd: 2010
Bedragen x 1.000 EUR
2009
2008
2007
2006
Premieresultaat
-63.904
-74.523
5.892
-3.275
55.671
Interestresultaat
-65.386
523.307
-1.050.585
267.652
327.879
Overig resultaat
-210.276
-99.188
-99.167
-116.959
-337
-339.566
349.596
-1.143.860
147.418
383.213
De dekkingsgraad ultimo jaar (op basis van jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraden ultimo
2010
2009
2008
2007
2006
110,4%
117,8%
112,2%
141,3%
137,7%
3,4%
3,9%
3,5%
4,8%
4,0%
Rente ultimo jaar van de rentetermijnstructuur behorende bij de duration van het fonds
3.7
Actuariële analyse
De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten kan als volgt worden weergegeven: Bedragen x 1.000 EUR
Premie- en kostenresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw Onttrekking uit technische voorziening voor pensioenuitvoeringskosten Pensioenuitvoeringskosten Interestresultaat Beleggingsresultaten inclusief rentehedge Rentetoevoeging technische voorziening Wijziging marktrente
2010
2009
221.831 -254.160 -1.682 -29.893
217.291 -272.423 3.122 -22.513
-63.904
-74.523
760.687 -83.644 -742.429
269.269 -159.263 413.301
-65.386
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdacht van rechten) Resultaat op kanssystemen (overige wijzigingen) Resultaat op uitkeringen Indexering en overige toeslagen Wijziging overige actuariële uitgangspunten Overige baten Overige lasten
523.307
2.349 -19.748 24.157 -6.091 -220.837 10.265 -371 -210.276
1.092 -8.069 6.156 -7.197 -91.328 440 -282 -99.188
Totaal saldo van baten en lasten
-339.566
349.596
30
BPL Jaarverslag 2010
3.7.1 Uitkomsten van de solvabiliteitstoets In boekjaar 2010 is de vermogenspositie van het pensioenfonds afgenomen tot een situatie waarin sprake is van reservetekort. Reservetekort is een kwalificatie zoals deze uit de standaardtoets van DNB volgt. In deze situatie is het pensioenvermogen van het fonds lager dan het vereist vermogen, maar hoger dan het minimaal vereist vermogen. Hierdoor is er sprake van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Voor de berekening van het vereiste eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het standaard model van DNB. 3.7.2 Oordeel van de waarmerkend actuaris over de financiële positie De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132, lid 1 vanwege het reservetekort. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw is naar mijn mening niet voldoende vanwege het reservetekort. 3.7.3 Risico en beheersing/beleid Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Algemene leidraad voor het uitvoeren van zijn beheertaken is risicomijdend operationeel management. Onderstaand treft u de risico’s die het bestuur met prioriteit heeft aangepakt: • Beleggingsrisico’s • Actuariële risico’s • Renterisico Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • beleggingsbeleid • premiebeleid • herverzekeringsbeleid • toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. 3.7.4 Actuariële risico’s De grondslag voor overlevingskansen is gebaseerd op de Prognosetafel 2010-2060 van het Actuarieel Genootschap (AG). De AG Prognosetafel 2010-2060 houdt rekening met de voorzienbare trend in overlevingskansen van de gehele Nederlandse Bevolking. De algemene sterftekansen die volgen uit de tafel worden voor het fonds gecorrigeerd in verband met ervaringssterfte. Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdensrisico (kortleven risico) en het arbeidsongeschiktheidsrisico.
BPL Jaarverslag 2010
31
3.7.5 Renterisico Het fonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder durationmatching af ten opzichte van alternatieve strategieën. Het bestuur heeft ervoor gekozen om het renterisico deels af te dekken.
3.8 Beleggingen 3.8.1 Terugblik economie en financiële markten Van bankencrisis naar landencrisis in 2010 Het jaar 2010 was weer een turbulent jaar. Nadat overheden in Europa en de VS tijdens de kredietcrisis miljarden spendeerden aan het redden van de financiële sector werd duidelijk dat ook staatsschulden niet onbeperkt kunnen oplopen. Voor veel landen liep de schuld al decennia lang op en het was de vraag hoe lang de obligatiemarkt nog genoeg vertrouwen in deze landen zou hebben om deze van kapitaal te voorzien. Voor Griekenland werd deze vraag al vroeg in 2010 beantwoord. De risico-opslag op de rente (versus Duitsland) liep enorm op en het land dreigde zichzelf niet meer te kunnen financieren op de kapitaalmarkt. De EU en het IMF kwamen uiteindelijk op 2 mei overeen om voor 110 miljard Euro noodkredieten aan Griekenland te verstrekken. Kort daarop werd de Europees Financieel Stabiliteits Faciliteit (EFSF) gecreëerd waar ook andere landen gebruik van konden maken want ook het vertrouwen in Ierland en Portugal nam al snel af. Het grootste risico was dat landen als Spanje en Italië ook in de problemen kwamen omdat voor het redden van landen met deze omvang er waarschijnlijk te weinig draagvlak zou zijn bij het electoraat in de overige landen. Ondanks alle problemen was de groei in de Eurozone nog positief en het IMF schat dat die voor 2010 ongeveer 1,7% zal bedragen (de definitieve cijfers zijn pas maanden later beschikbaar). Het herstel in de VS zette zelfs verder door en het BBP groeide op basis van de laatste schattingen met 2,7%. De groei in de meeste opkomende markten was zelfs weer veel hoger. Echter in een aantal opkomende markten begint inflatie weer een probleem te worden. De aandelenbeurzen in de VS, Europa en opkomende markten lieten tegen deze achtergrond ook weer gezonde stijgingen zien. De beurzen in Europa hadden wel last van de Europese schuldencrisis waardoor het rendement werd gedrukt. De verschillen binnen Europa waren echter groot want bijv. de Duitse economie deed het bijzonder goed in 2010 (ca. 3,5% groei) en de Duitse aandelenbeurs deed het veel beter dan de andere Europese beurzen. Daarbij kwam dat Duitse staatsobligaties ook nog eens zeer geliefd waren doordat zij als een vluchthaven fungeerden voor beleggers die uit het staatspapier van de Europese probleemlanden stapten. De Duitse 10-jaars rente daalde tot ca. 2,1% in augustus. Het dalen van de lange rente zorgde in 2010 ook voor een daling van de dekkingsgraden van veel pensioenfondsen die hun verplichtingen beperkt hadden afgedekt. In het vierde kwartaal steeg de lange rente echter fors naar bijna 3% waardoor de druk op de dekkingsgraden weer wat afnam. 3.8.2 Gevoerd beleid Gedurende 2010 is het beleggingsbeleid op hoofdlijnen onveranderd gebleven met vastrentende waarden, aandelen en Nederlands onroerend goed als belangrijkste vermogenscategorieën. Wel is kritisch gekeken naar de financiële instrumenten die worden gebruikt om het gebruik van derivaten tot het noodzakelijke te beperken. Een belangrijk aandachtspunt was tevens het beleid op het gebied van Verantwoord Beleggen. Dit is aangescherpt en uitgebreid naar de vastrentende waarden beleggingen, wat mede heeft geresulteerd in een veel hogere classificatie (VBDO) op dit gebied in vergelijking tot andere Nederlandse pensioenfondsen. Daarnaast is verder gewerkt aan het vinden van kansrijke innovatieve beleggingen, zoals beleggingen die inspelen op maatschappelijke thema’s en landbouw gelieerde kansrijke sectoren. In 2010 is verder veelvuldig gesproken over het verminderen van de inflatiegevoeligheid van het fonds. Het besluit om dit te bewerkstelligen, door het verkleinen van de rentehedge en het opnemen van inflatiegerelateerde instrumenten, is gedurende 2010 niet doorgevoerd vanwege het risico op een reservetekort. De dalende rente in de eerste helft van het jaar heeft voor een sterke waardevermeerdering van de hedge geleid en dit bedrag is opnieuw belegd.
32
BPL Jaarverslag 2010
Alle beleggingscategorieën in de portefeuille hebben in 2010 een positief rendement behaald. Per saldo werd een totaal rendement behaald van ruim 6% op de vermogensbeheerportefeuille. Omdat de rente over geheel 2010 daalde nam de rentehedge in waarde toe ter compensatie van de waardestijging van de pensioenverplichtingen. Inclusief de rentehedge resulteerde een rendement van 10,7%. Portefeuillewaarde De waarde van de portefeuille en de verdeling van het vermogen over de verschillende beleggingscategorieën aan het einde van het jaar ten opzichte van de situatie aan het begin van het jaar wordt weergegeven in onderstaande tabel: 2010
Bedragen x 1.000 .000 EUR Bedrag
Percentage
Normportefeuille
Aandelen
1.795,4
22,8
Vastrentende waarden
3.974,9
50,6
Alternatieve beleggingen Vastgoed Liquide middelen Totaal
2009 Bedrag
Percentage
16,5
1411,1
20,0
45,5
3.576,7
50,5
227,4
2,9
11,0
193,0
2,7
1.792,2
22,8
26,5
1871,4
26,5
70,8
0,9
0,5
23,9
0,3
7.860,7
100,0
100,0
7.076,1
100,0
Waarde portefeuilles ter afdekking rente- en valutarisico’s Totaal inclusief portefeuilles ter afdekking rente- en valutarisico’s
400,9
324,0
8.261,6
7.400,1
Rendementen Onderstaande tabel geeft de performance weer uitgesplitst naar de verschillende categorieën waarin voor het pensioenfonds wordt belegd.
Aandelen
2010 Portefeuille
2010 Benchmark
15,0%
15,7%
Vastrentende waarden
4,4%
3,4%
Alternatieve beleggingen
3,1%
4,6%
Vastgoed
3,0%
4,6%
Liquide middelen
2,8%
0,4%
Totaal
6,1%
6,2%
Inclusief valuta- en rentehedge
10,7%
Aansluiting met de jaarrekening IIn bovenstaande tabel wordt een voor vermogensbeheer gebruikelijke rubricering gehanteerd die echter afwijkt van die in de jaarrekening. De aansluiting is als volgt: • de post Alternatieve beleggingen bestaat uit de beleggingen in infrastructuur, private equity en overige alternatieve beleggingen. In de jaarrekening worden deze gerubriceerd onder Overige beleggingen en Aandelen, • de post Liquide middelen bestaat uit banksaldi en beleggingen in een geldmarktfonds, deze laatste is in de jaarrekening terug te vinden onder Overige beleggingen, en • de post waarde hedge bestaat uit het totaal van renteproducten zoals swaps en swaptions die ten behoeve van de rentehedge worden aangehouden. In de jaarrekening worden deze gerubriceerd onder derivaten en overige schulden. Tactische Asset Allocatie 2010 werd ingegaan met een overwogen positie op aandelen ten opzichte van vastrentende waarden. Deze werd in het derde kwartaal verminderd vanwege de oplopende volatiliteit en risico’s in de aandelenmarkten. Per saldo heeft dit beleidsonderdeel over 2010 een kleine negatieve bijdrage geleverd aan het resultaat.
BPL Jaarverslag 2010
33
Vastrentende waarden De schuldencrisis in de Eurozone zorgde in 2010 voor veel onrust op de kapitaalmarkt. Het wantrouwen van beleggers in de Europese overheidsfinanciën bleef de gemoederen bezig houden. De trend van oplopende risicopremies van Spanje, Portugal, Ierland en Griekenland werd in de tweede helft van het jaar nog eens versterkt, nadat deze in de eerste helft al flink was opgelopen. Het oplopen van de landenrisicopremies werd veroorzaakt door grotere risicoaversie bij beleggers, de zogenaamde ‘flight to quality’ in Duitse- en Nederlandse staatsleningen. Door de daling van de creditrating van Griekenland, verdween dit land zelfs uit de benchmark van de vastrentende waarden. Het gevoerde beleid binnen de Europese vastrentende waarden portefeuille kenmerkte zich door een onderweging van de posities in de zgn. PIIGS landen (Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje). In 2009 was het belang in Italië al structureel teruggebracht in de benchmark. Binnen de beleggingsportefeuille is het belang in de PIIGS landen verder onderwogen ten opzichte van de vigerende benchmark. Hierdoor is op de vastrentende waarden portefeuille een rendement behaald van 3,6%, een outperformance van 1% ten opzichte van het benchmark rendement van 2,6%. De markt van high yield obligaties zette het herstel door in 2010 met een rendement van 14% op de wereldwijde index, na het uitzonderlijke jaar 2009 waarin de index met ruim 60% omhoog ging. Het rendement van de high yield obligaties portefeuille bedroeg 15%, ofwel 1% beter dan de benchmark. Vooral de onderwogen posities in de financiële sector droegen bij aan dit positieve resultaat. Aandelen De aandelenmarkten hebben in 2010 net als in 2009 stevig positieve rendementen laten zien. De eerste helft van 2010 begon nog negatief en beweeglijk, voornamelijk als gevolg van de Europese schuldencrisis. In de tweede helft van 2010 echter lieten de aandelenmarkten een gestage stijging zien, nadat de angst bij beleggers voor een ‘double-dip’ scenario afnam. Grote uitzondering hierop waren de aandelenmarkten van landen die hoofdrolspelers zijn in de Europese schuldencrisis. Deze markten wisten het verlies eerder in het jaar in de tweede helft van 2010 niet in te lopen. Mede vanwege de sterker wordende dollar bleef de Europese aandelenmarkt met een rendement van 11% achter bji de Amerikaanse aandelenmarkt met een rendement van bijna 23% en opkomende markten met een rendement van 27%. In het algemeen hebben vooral aandelen met sterke groeikarakteristieken en blootstelling naar opkomende markten goed gepresteerd. De aandelenportefeuille van het pensioenfonds was in beperkte mate minder gepositioneerd naar zulke ondernemingen waardoor met een totaal rendement op de aandelenportefeuille van 15% een underperformance resulteerde ten opzichte van het benchmarkrendement dat uitkwam op 15,7%. Alternatieve beleggingen Infrastructuur In 2010 was een duidelijk herstel te zien in de infrastructuurmarkt. Gedurende 2010 zijn de balansen van de infrastructuurondernemingen en - projecten versterkt door aflossing van schulden, waardoor ook de waarderingen zijn verbeterd. Dit herstel was echter nog beperkt gedurende 2010. Private Equity In 2010 trok de markt voor private equity beleggingen weer aan, er was bijna een verdubbeling van nieuwe investeringen te zien ten opzichte van 2009. Naar verwachting is er van onder andere pensioenfondsen oplopende belangstelling om in private equity te investeren. Zowel in de VS als Europa werd nieuwe regelgeving met betrekking tot alternatieve investeringen ontwikkeld ter versterking van de regelgeving en het toezicht op de fondsbeheerders in deze markt.. Het rendement op de private equity beleggingen liet met 14% een sterke stijging zien maar blijft nog achterlopen bij de beursgenoteerde aandelen. Dit is een belangrijke reden voor underperformance van de gehele categorie Alternatieve beleggingen. Vastgoed Er was in 2010 sprake van meer dynamiek op de vastgoedbeleggingsmarkt, echter het beleggingsvolume ligt nog onder het langjarige gemiddelde. In 2010 is het beleggingsvolume (alle sectoren Nederlandse vastgoedmarkt) uitgekomen op ca € 6,1 miljard, ruim 15% hoger ten opzichte van het beleggingsvolume in 2009.
34
BPL Jaarverslag 2010
De woningprijzen hebben zich gemiddeld genomen in 2010 niet hersteld. Per saldo is er een lichte daling, met regionale verschillen. Ten opzichte van de top van de markt in 2006 liggen de verkoopprijzen gemiddeld zo’n 7% lager. Dat de prijzen zich niet herstellen, is vooral een gevolg van ontbrekende marktdynamiek. Al twee jaar op rij zijn er relatief weinig transacties, wel was het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in 2010 bijna het dubbele van dat in 2009. Het aanbod steeg in 2010 tot ruim 180.000 woningen. Een aanzienlijk deel van het woningaanbod staat langer dan een jaar te koop. Het effect van de matige dynamiek van de koopwoningmarkt op de verhuurbaarheid van huurwoningen was tweeledig: enerzijds is de aanwas van huishoudens die na de verkoop van hun woning willen huren (veelal senioren) gestagneerd, anderzijds neemt bij andere huishoudenssegmenten door de onzekerheid op de koopwoningmarkt de vraag naar huurwoningen juist toe. Per saldo lijkt de huurmarkt te profiteren van de ontwikkelingen op de woningmarkt. Een ander duidelijk effect van de crisis is dat het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen in 2010 daalde. De productie van nieuwe woningen is in 2010 blijven steken op ca 55.000, in de komende paar jaar verwachten wij dat de productie uit zal komen op iets boven de 60.000. Hiermee blijven we nog 25% achter bij de wenselijke productie. Dit in combinatie met de demografische ontwikkeling en de sterk stijgende vraag naar kwalitatief goede woningen leidt er toe dat de krapte op de woningmarkt in stand blijft, hetgeen zorgt voor een bodem onder de huizenprijzen met op termijn weer ruimte voor prijsstijgingen. De vraag concentreerde zich voornamelijk naar vastgoed op de betere locaties (A-locaties). Met name winkelvastgoed was in 2010 bij beleggers zeer in trek. Aanvangsrendementen in dit segment zijn hierdoor gemiddeld gedaald. De minder goede locaties laten echter een ander beeld zien, daar daalden gemiddeld genomen de actuele waarden en de huurniveaus en stegen de aanvangsrendementen. De gebruikersmarkten laten een wisselend beeld zien, met enerzijds gebruikers die kostenbesparingen doorvoeren en het ruimtegebruik efficiënter inzetten en anderzijds gebruikers die vol vertrouwen op zoek zijn naar uitbreiding. De verwachting is dat de vastgoedmarkt in 2011 een doorzettend maar gematigd herstel zal laten zien. Het secundaire vastgoed zal onder druk blijven staan. De portefeuille van het fonds bestaat uit vooral uit woningen en winkels. De sectorwegingen van de direct vastgoed portefeuille bedroegen ca. 80% woningen, 12% winkels, 4% kantoren en overig 4% waaronder de beleggingen in grondposities. Daarmee was de portefeuille sterk overwogen naar de woningsector en onderwogen in de winkel- en kantorensector. Doordat woningen de minst presterende sector was in 2010 bleef het portefeuillerendement achter bij de benchmark. Het feit dat de objecten in de woningportefeuille beter presteerden dan gemiddeld in deze sector kon de performance op portefeuilleniveau onvoldoende compenseren. Ook de matige waarderingen in de winkelsector droeg bij aan het tegenvallende rendement dat uit is gekomen op 3,1%. Met betrekking tot de woningportefeuille zijn in het kader van het verjongingsprogramma (“nieuw voor oud”) in 2010 de uitpondactiviteiten geïntensiveerd. Het individueel verkopen van de woningen (uitponden) biedt een goede mogelijkheid om de performance te verbeteren, uitgaven te minimaliseren en aan de wens van vernieuwing c.q. verjonging tegemoet te komen. Hedgeportefeuille Het fonds heeft via een rentehedge het renterisico beperkt. Beleggingen en pensioenverplichtingen zijn niet in dezelfde mate gevoelig voor rentebewegingen. Daardoor kan de dekkingsgraad sterk meebewegen met rentebewegingen en loopt het fonds een groter risico met betrekking tot de dekkingsgraad. Dit renterisico kan worden verkleind door de rentegevoeligheid van de beleggingen meer in overeenstemming te brengen met die van de verplichtingen. Het fonds voert een beleid waarbij de mate van afdekking van dit risico afhangt van de stand van de kapitaalmarktrente. Over geheel 2010 is de kapitaalmarktrente gedaald. De waarde van de verplichtingen is daardoor toegenomen met een negatief effect op de dekkingsgraad. Door de gedaalde rente is echter ook de waarde van de hedge portefeuille toegenomen wat resulteerde in een positief effect op het rendement van bijna 5%. Aangezien het fonds het renterisico niet volledig afdekt resulteerde per saldo een negatief effect op de dekkingsgraad door de rentebeweging. Het beleidsvoornemen om de rentehedge te verkleinen en inflatiegerelateerde instrumenten op te nemen is gedurende 2010 slechts gedeeltelijk doorgevoerd vanwege het effect op de vereiste dekkingsgraad. Per saldo is de rentehedge met 5%-punt verminderd en voor 5%-punt van de pensioenverplichtingen aan inflatiegerelateerde instrumenten opgenomen. In 2011 is dit verder doorgezet.
BPL Jaarverslag 2010
35
3.8.3 Verantwoord beleggen Uitgangspunten Het pensioenfonds vindt het belangrijk invulling te geven aan verantwoord beleggen. Als uitgangspunt hanteert het fonds de principes van het Global Compact van de Verenigde Naties. Deze tien principes zijn gerelateerd aan de mensenrechten, arbeidsnormen, milieu en anti corruptie en vinden hun oorsprong in internationaal breed geaccepteerde verdragen zoals het Universele Verklaring inzake de Rechten van de Mens en de conventies van de International Labour Organisation. Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit de volgende onderdelen en wordt uitgevoerd door Syntrus Achmea Vermogensbeheer: • Uitsluiten van controversiële wapens en ondernemingen die het Global Compact schenden • Engagement, aangaan van dialoog met ondernemingen • Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Uitsluiting Het pensioenfonds hanteert sinds 2008 een uitsluitingbeleid ten aanzien van controversiële wapens. Het fonds belegt op voorhand niet in ondernemingen die kernwapens, biologische wapen, chemische wapens, anti persoonsmijnen of clusterbommen produceren. De aandelen- en de bedrijfsobligatieportefeuilles die door Syntrus Achmea worden beheerd zijn hiermee in overeenstemming gebracht. Het uitsluitingbeleid ten aanzien van controversiële wapens is terug te vinden op de website van het fonds. Daarnaast wenst het pensioenfonds niet te beleggen in ondernemingen die het Global Compact schenden. Een onafhankelijk onderzoeksbureau (Ethix) stelt vast of een onderneming een of meerdere principes van het Global Compact stelselmatig schendt. Indien een onderneming gedurende 2 jaar het Global Compact schendt kan de onderneming worden uitgesloten van het belegbaar universum en worden de posities, indien die er zijn, verkocht. Uitgesloten ondernemingen die niet langer het Global Compact schenden of niet langer betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens worden weer opgenomen in het belegbaar universum. Engagement Het doel van engagement is om ondernemingen waarin het fonds is belegd aan te sporen tot beter gedrag en om aandeelhouderswaarde te creëren. Aan de hand van thema’s gaat het fonds de dialoog aan met ondernemingen. In 2010 stonden twee nieuwe thema’s centraal, ‘Global Compact milieuschendingen’ en ‘Medewerkertevredenheid en gezondheid’. Daarnaast lopen er nog engagementzaken op thema’s als ‘arbeidsomstandigheden‘,‘activiteiten in controversiële regimes‘ en ‘waterbeheer‘. Ondernemingen die slecht scoren op deze thema’s worden aangespoord om hun gedrag te verbeteren. In het halfjaarverslag Verantwoord Beleggen staan de namen van ondernemingen vermeld waarmee engagement trajecten zijn opgezet. Dit verslag kunt u vinden op de website van het fonds. Corporate governance Corporate governance en stemmen op aandeelhoudersvergaderingen vormt een onderdeel van het verantwoord beleggen beleid. Stemmen op aandeelhoudersvergaderingen Het fonds is een wereldwijde aandelenbelegger en heeft er voor gekozen het stemmen op aandeelhoudersvergadering over te dragen aan Syntrus Achmea Vermogensbeheer. Op deze wijze is het fonds in staat wereldwijd te stemmen op aandeelhoudersvergaderingen van bedrijven waarin wordt belegd. Syntrus Achmea maakt bij het uitoefenen van het stemrecht gebruik van de stemanalyses en stemadviezen van het bureau Institutional Shareholders Services (ISS). ISS houdt rekening met de internationale geaccepteerde corporate goverance codes zoals die van de OECD en International Corporate Governance Netwerk (ICGN). Daarnaast houdt ISS voor iedere afzonderlijke markt rekening met lokale wet en regelgeving en heersende corporate governance codes. Verantwoording stemactiviteiten Het pensioenfonds stemde in 2010 op 337 aandeelhoudersvergaderingen, waarbij 4.365 agendapunten de revue passeerden. In 2010 werd in ongeveer 12% van alle agendapunten tegen het management gestemd. Ook dit jaar ging het hier vooral om de benoeming van bestuurders van ondernemingen (niet onafhankelijk waar dit wel geëist of gewenst is) en beloningstructuren (excessief, onvoldoende toegelicht of niet transparant genoeg). Op aandeelhoudersresoluties over milieu, sociale en governance kwesties werd ook relatief vaak (meer dan de helft van de gevallen) tegen het management gestemd.
36
BPL Jaarverslag 2010
Het pensioenfonds publiceert op haar website hoe zij heeft gestemd per aandeelhoudersvergadering. Tevens plaatst het pensioenfonds elk kwartaal een verslag op de website met vermelding van stemactiviteiten en actuele ontwikkelingen op het gebied van corporate governance. Class actions Het pensioenfonds heeft er in 2008 voor gekozen om uit de Amerikaanse class action tegen Koninklijke Olie/Shell te stappen en zich met andere pensioenfondsen te verenigen in een stichting om een eigen procedure te starten. Inmiddels heeft deze procedure geleid tot een schikkingsovereenkomst. Begin 2010 zijn de claimformulieren ingediend om voor betaling in aanmerking te komen. De uitkeringen zijn eind 2010 ontvangen. Naast deze actieve juridische procedures maakt het pensioenfonds gebruik van haar rechten om aanspraak te maken op schadevergoeding- en schikkingsbedragen van vooral Amerikaanse class action procedures. Rapportage Het pensioenfonds rapporteert elk half jaar op haar website over het gevoerde verantwoord beleggen beleid. Tevens heeft het fonds een aantal documenten op de website geplaatst zoals het verantwoord beleggen beleid, uitsluitingsbeleid en stembeleid. Het pensioenfonds blijft zich inzetten om verantwoord beleggen verder in het beleggingsbeleid door te voeren en uit te breiden naar meer beleggingscategorieën. Verantwoord Beleggen in het nieuws De Nederlandse Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) onderzoekt jaarlijks het beleid van de grote Nederlandse pensioenfondsen op het gebied van verantwoord beleggen. De VBDO bekijkt daarbij onder andere in hoeverre verantwoord beleggen onderdeel is van het beleggingsbeleid van een fonds en hoeveel duidelijkheid fondsen over de uitvoering van hun verantwoord beleggingsbeleid geven. Uit het onderzoek, ‘Benchmark Responsible Investment 2010’ blijkt dat van de 60 onderzochte fondsen 83% een duidelijk beleid op het gebied van verantwoord beleggen hebben. In 2009 was dat nog 79% van de onderzochte fondsen. Het onderzoek vond voor de vierde keer plaats. BPL komt uit het onderzoek goed naar voren. In 2009 stond BPL nog op een 22ste plaats; nu op de zevende plaats. Van alle categorieën waarin het fonds belegt, is verantwoord beleggen vooral in de categorie ‘aandelen’ ver doorgevoerd. BPL scoort daarnaast goed op transparantie. 3.8.4 Vooruitzichten Het grote thema van de komende jaren zal, net als de afgelopen jaren, het afbouwen van schulden blijven (bij banken en overheden). Dit zal een negatief effect op de economische groei hebben en zal in grote delen van Europa versterkt worden door een krimpende beroepsbevolking ten gevolge van de vergrijzing. Daarom wordt de komende ca. 5 jaar een nieuw (lager) groeipad voor de Eurozone (gemiddeld 1,5% groei) en de VS (gemiddeld 2,25% groei) verwacht, een lage inflatie van gemiddeld 1,8% in Europa en de VS in combinatie met zeer lage korte rentes verwacht. Door deze lage rentes en onconventionele maatregelen door centrale banken is het risico op een forse inflatie (>5%) wel toegenomen op de wat langere termijn, de komende 2 jaar wordt dit nog niet verwacht. Niet voor alle landen en sectoren zal afbouw van schulden nodig zijn en in sommige landen is er zelfs ruimte voor een daling van de spaarquote of een stijging van de schulden van huishoudens en overheden. Dit geldt vooral voor Opkomende Markten die een steeds grotere impact op de wereldeconomie krijgen. Een omgeving van lage rentes en een op mondiale schaal redelijke groei is gunstig voor aandelen. Daarbij komt dat veel bedrijven (behalve financiële instellingen) in tegenstelling tot overheden slechts weinig schulden hebben. Wij sluiten ook niet uit dat de grote hoeveelheden cash op de balansen van non-financials in 2011 tot een golf van fusie en overnames zullen leiden. Al met al zijn wij dus positief voor aandelen, zij het dat de Europese schuldencrisis nog regelmatig voor hoge volatiliteit zal zorgen. Voor de lange rente van de kernlanden in Europa (Duitsland, Frankrijk, Nederland) zijn wij minder positief. Deze rentes zijn naar onze mening te laag doordat de obligaties van deze landen lange tijd als veilige haven voor beleggers fungeerden. Echter ook deze landen kennen kredietrisico en kunnen daarnaast met een stijgende inflatie te maken krijgen. Voor deze risico’s wordt men bij de huidige rente niveaus onvoldoende gecompenseerd.
BPL Jaarverslag 2010
37
3.8.5 Z-score Op 24 april 1998 is de ‘Vrijstellingsregeling Wet Bedrijfspensioenfondsen’ officieel in werking getreden. Deze regeling is uitgevaardigd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en heeft als belangrijkste doel ondernemingen de mogelijkheid te geven tot vrijstelling van de verplichtstelling van deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds indien de beleggingsperformance van het fonds ontoereikend is. Op basis van artikel 5 lid 1a Vrijstellingsregeling moet vrijstelling worden verleend als uit de performancetoets blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfspensioenfonds in negatieve zin afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille. Volgens de vrijstellingsregeling zal de performancetoets worden toegepast over de periode 2006 tot en met 2010. Indien de uitkomst van de performancetoets lager valt dan 0, kan een werkgever vanaf 1 januari 2011 een verzoek indienen tot vrijstelling van deelname. Over 2010 is een z-score behaald van -0,12. De performancetoets over de periode 2006 tot en met december 2010 bedraagt 1,13. Daarmee blijft de performancetoets ruimschoots boven het vereiste minimum. 3.8.6 Risicoparagraaf BPL heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het beheersen van de risico’s in het pensioenfonds. In 2010 zijn er een aantal concrete stappen gezet om beter inzicht te krijgen in de risico’s die worden gelopen. Vervolgens zijn er concrete maatregelen getroffen om deze risico’s beter te beheersen en in sommige gevallen de risico’s te verminderen. Begin 2010 zijn een groot aantal maatregelen genomen om het integriteitsrisico op met name vastgoedgebied beter te beheersen. De belangrijkste maatregel die in dit kader is genomen is dat elke partij waarmee BPL zaken doet op vastgoedgebied wordt onderworpen aan een uitgebreid onderzoek naar de integriteit van deze partij. Zodra er twijfels zijn rondom de integriteit wordt met zo een tegenpartij geen zaken meer gedaan. Tevens heeft BPL in 2010 besloten dat het voorzittersoverleg, ondersteund door het bestuursbureau in voorbereidende zin het risicobeheersingsbeleid van BPL verder vorm zal geven. Onderstaand treft u een overzicht van de maatregelen die BPL in 2010 heeft doorgevoerd om de risico’s in het fonds beter te beheersen: • het bestuur wil het gebruik van derivaten in de portefeuille tot een minimum beperken. Derivaten worden uitsluitend gebruikt om risico’s te verminderen. Op basis van dit beleid heeft BPL besloten om niet in CDS’en te beleggen, tevens wil het bestuur niet in commodities beleggen omdat dit uitsluitend kan worden gedaan door middel van derivaten. • het bestuur heeft besloten om alle alternatieve beleggingen nogmaals te beoordelen, In de komende tijd zal van elke alternatieve belegging opnieuw worden beoordeeld wat de toegevoegde waarde is voor BPL en welke risico’s er kleven aan die beleggingen. BPL streeft ernaar om de complexiteit in de portefeuille te verminderen. • reeds in 2009, voor de grote problemen met de schuldenpositie van Griekenland begon, heeft BPL besloten het grote belang in Italiaanse staatsobligaties fors te verkleinen. De weging van Italië in de bencmark was bijna 25% doordat Italie veel schulden maakt en dus veel moet lenen. BPL heeft besloten dat Italië maximaal 8% van de staatsleningen mag uitmaken. Dit beleid is in 2010 voortgezet. Het Financieel Toetsingskader (“FTK”) voor pensioenfondsen is een onderdeel van de Pensioenwet. De regelgeving van het FTK werkt de economische risico´s voor pensioenfondsen verbonden aan onder meer aandelen, valuta’s en rente uit. Het vertaalt deze naar vereiste reserveposities en dekkingsgraden. Hiermee worden pensioenfondsen gedwongen te overwegen welk totaal risiconiveau ze kunnen of willen accepteren. Het pensioenfonds zet, binnen de kaders van het geformuleerde risicobeleid, in op maximalisatie van het rendement op het vermogen. Bij de analyses en afwegingen wordt het pensioenfonds geadviseerd door Syntrus Achmea Vermogensbeheer. Renterisico Renterisico is het risico dat een rentebeweging de financiële situatie van het pensioenfonds negatief beïnvloedt. Dit risico bestaat doordat beleggingen en verplichtingen niet in dezelfde mate gevoelig zijn voor rentebewegingen. Het renterisico neemt af naarmate de looptijd van de beleggingen meer overeenkomt met de looptijd van de verplichtingen. In 2010 heeft het pensioenfonds zijn afdekkingsstrategie - gericht op het beperken van het renterisico over de pensioenverplichtingen voortgezet. Het verkleinen van het renterisico leidt tot een lagere vereiste dekkingsgraad voor het fonds, dan het geval zou zijn geweest zonder beperking van het renterisico. Het fonds voert een dynamische strategie waarbij de mate van renteafdekking afhankelijk is van het renteniveau. Dit wordt gerealiseerd door bij lage renteniveau’s swaps in te ruilen voor swaptions. In 2008 en 2009 bleek echter de marktomstandigheden dusdanig moeilijk dat swaptions niet tegen redelijke prijzen konden worden gekocht. In 2010 is derhalve besloten om geen gebruik meer te maken van swaptions. Begin 2011 zijn de swaptions verkocht. Het fonds voert nu de dynamische strategie uit met uitsluitend swaps.
38
BPL Jaarverslag 2010
Inflatierisico Inflatierisico is het risico dat inflatie de waarde van de beleggingen aantast in termen van koopkracht. Het inflatierisico kan worden verkleind door meer inflatiegevoelige beleggingen in de portefeuille op te nemen. Keerzijde daarvan is dat zulke inflatiegevoelige beleggingen de kans kunnen vergroten dat het fonds niet aan haar nominale pensioenverplichtingen kan voldoen. Op grond van een asset liability management-studie (“ALM”) heeft het pensioenfonds besloten om het inflatierisico gedeeltelijk te beperken. In 2010 is een eerste stap gezet in het opbouwen van een inflatieafdekking. In 2011 zal deze positie verder worden opgebouwd. Valutarisico Valutarisico is het risico dat wisselkoersschommelingen de waarde van een belegging beïnvloeden. Dit risico is voor het fonds beperkt, aangezien het grootste gedeelte van de beleggingsportefeuille bestaat uit in euro’s genoteerde waarden. Het resterende valutarisico is niet afgedekt. Aandelen- en onroerend goed risico Dit is voornamelijk het koersrisico van beleggingen in de verschillende onroerend goed- en aandelenmarkten. Door dit risico te lopen wordt op de lange termijn naar verwachting een extra rendement gehaald dat het fonds gebruikt om aan haar doelstellingen te voldoen. Dit risico wordt beheerst doordat in de uitvoering wordt gezorgd voor een goede selectie van aandelen en spreiding over regio’s en sectoren. Met het risico dat uiteindelijk overblijft wordt rekening gehouden in de ALM-studie. Tegenpartij-/kredietrisico Het risico dat de tegenpartij niet (meer) aan zijn verplichtingen kan voldoen, bijvoorbeeld door liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen. Om dit risico te beheersen worden de tegenpartijen nauwgezet geselecteerd en zijn er richtlijnen geformuleerd inzake de minimale kredietwaardigheid waaraan deze tegenpartijen moeten voldoen. Daarnaast worden transacties over meerdere aanbieders gespreid en wordt in sommige gevallen onderpand geëist. Liquiditeitsrisico Het risico dat een belegging niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd. Ook dit risico wordt beheerst doordat de vermogensbeheerder de beleggingsportefeuille op zo een manier opzet dat het naar verwachting aan de liquiditeitsbehoefte van het fonds kan voldoen. Daarom is bijvoorbeeld een groot deel van de portefeuille belegd in effecten die worden verhandeld op openbare, gereguleerde markten. Ook zijn eisen gesteld aan de minimale marktkapitalisatie van effecten. Operationele risico’s Het fonds beheerst operationele risico’s zoveel mogelijk door eisen te stellen aan haar dienstverleners. Daarbij kan worden gedacht aan regels voor procuratie, functiescheiding, ‘chinese walls’, enzovoort. Uitbestedingsrisico’s Het fonds beheerst de uitbestedingsrisico’s zoveel mogelijk door onder meer het afsluiten van DVO’s en door het bestuursbureau de dagelijkse gang van zaken te laten monitoren.
BPL Jaarverslag 2010
39
40
BPL Jaarverslag 2010
Uitvoering van de pensioenregeling
4 BPL Jaarverslag 2010
41
4. Uitvoering van de pensioenregeling 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling van het fonds. Daarnaast komen de wijzigingen in de statuten en de reglementen die in 2010 zijn doorgevoerd aan de orde.
4.2
De pensioenregeling
In het kader van de Wet VUT, prepensioen en introductie levensloopregeling (VPL) hebben sociale partners zich in 2005 gebogen over de oudedagsvoorziening binnen de agrarische sector. Hierbij is de regeling in samenhang met de SUWASregeling bezien. De pensioenregeling, waarin de VPL is verwerkt, is per 1 januari 2007 ingegaan. Vanaf die datum wordt er geen prepensioen (BPL Flex) meer opgebouwd. Pensioensysteem De pensioenregeling is een middelloonregeling. Elk dienstjaar wordt een vast percentage van de pensioengrondslag voor dat jaar aan pensioen opgebouwd. Het uiteindelijke pensioen is gebaseerd op het salaris dat gemiddeld over de opbouwperiode verdiend is. Toetredingsleeftijd Een werknemer die in dienst is bij een werkgever die is aangesloten bij het pensioenfonds, neemt verplicht deel aan de pensioenregeling. De deelname gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer 21 jaar wordt. Pensioenleeftijd De regeling kent met ingang van 1 januari 2007 een pensioenleeftijd van 65 jaar, maar er wordt gestreefd naar een uittreedleeftijd van 62 jaar. De streefleeftijd geldt bij een volledige deelname aan de regeling vanaf 21 jaar. De deelnemer heeft dan gedurende 40 jaar pensioen opgebouwd en maakt gebruik van de mogelijkheid tot vervroegen van het ouderdomspensioen. Voor deelnemers die geboren zijn tussen 1950 en 1965 is er een overgangsregeling die erop gericht is om in principe vanaf het 62ste jaar uit te laten treden. Pensioengrondslag Het deel van het loon waarover pensioen wordt opgebouwd, de pensioengrondslag, is het pensioenloon -/- franchise. In 2010 geldt een franchise van € 12.230. De regeling hanteert een maximumloon tot waar pensioen wordt opgebouwd. De grens daarvoor ligt in 2010 op € 48.715,65. Opbouwpercentage ouderdomspensioen Elk jaar wordt 2% van de pensioengrondslag opgebouwd aan ouderdomspensioen. Opbouwpercentage partnerpensioen Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen dat voor 1 januari 2002 en na 31 december 2006 is opgebouwd. Het partnerpensioen wordt gefinancierd op opbouwbasis. Van 2002 tot 2007 kende het fonds een partnerpensioen op risicobasis. Wezenpensioen Bij overlijden van de deelnemer hebben overblijvende kinderen tot hun 18de jaar recht op wezenpensioen. Als zij onderwijs volgen hebben zij tot hun 27ste jaar recht op wezenpensioen. Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen. Herschikken De deelnemer kan na vervroeging van het ouderdomspensioen de hoogte van het ouderdomspensioen variëren. Daarbij bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. Uitruil De deelnemer kan op pensioendatum een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen omruilen in een partnerpensioen of andersom. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen kan ook bij beëindiging van de deelneming plaatsvinden.
42
BPL Jaarverslag 2010
De deelnemer kan er ook voor kiezen om voor het prepensioen danwel het ouderdomspensioen een andere ingangsdatum te kiezen. De pensioenen worden uitgeruild tegen door het bestuur vastgestelde percentages. Overgangsregeling Sinds 1 januari 2006 is de VUT-regeling (SUWAS) een gesloten regeling. Werknemers die op 1 januari 2006 al gebruik maakten van SUWAS - of nog geen gebruik maakten maar al wel recht hadden - hebben het recht op de “oude” regeling (SUWAS, BPL Flex met garantieregeling en het huidige BPL-ouderdomspensioen) behouden. Geboren voor 1950 Voor werknemers geboren voor 1950 blijft de oude regeling, inclusief SUWAS, BPL Flex en garantieregeling (voor aanvulling van het prepensioen tot VUT-niveau) van kracht. Wel is de uittreedleeftijd stapsgewijs verhoogd op basis van de volgende staffel: Geboortejaar
(richt)uittreedleeftijd
Via
1946
60
SUWAS
1947
60,5
SUWAS
1948
61
SUWAS
1949
61,5
SUWAS
1950 – 1965
62*
BPL
* Voor deelnemers van 40 jaar en ouder is de uittreedleeftijd afhankelijk van het aantal deelnemingsjaren. Daarbij is de fiscale ruimte in de achterliggende jaren, waarin de werknemer heeft deelgenomen aan BPL, van belang.
Geboren tussen 1950 en 1965 Voor deelnemers die op 31 december 2006 en 1 januari 2007 deelnamen aan de pensioenregeling, geboren zijn tussen 1950 en 1965 en tot en met 31 december 2021 of de pensioendatum (als die eerder is) deelnemer blijven, wordt extra pensioen ingekocht. Hierdoor hebben deze deelnemers in principe een gegarandeerde uittreedleeftijd van 63 jaar. Het fonds streeft echter naar een uittreedleeftijd van 62 jaar. Met het “extra” opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen kan de deelnemer een uitkering voor de periode vóór 65 jaar verkrijgen. Naar verwachting bedraagt die uitkering omstreeks 80% vanaf het 62ste jaar. De inkoop van het extra pensioen vindt plaats op 31 december 2021 of, als de deelnemer eerder met pensioen gaat, op de eerdere pensioendatum. Voor alle werknemers wordt de inkoop bepaald over het loon van 2006. Dit is een voorwaardelijke toezegging, die pas onvoorwaardelijk wordt als de aanspraken zijn gefinancierd. Financiering Het fonds financiert deze overgangsregeling geleidelijk uit de voorziening overgangsmaatregelen. Deze voorziening wordt jaarlijks verhoogd met de (reken)rente en premies die het fonds voor de overgangsmaatregelen vanaf 2012 heft. De waarde van de pensioentoekenningen, die het fonds op grond van de overgangsmaatregelen doet, komt ten laste van de voorziening. De verplichting is in de jaarrekening opgenomen onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen. Deze bevat de contante waarde van de overgangsmaatregelen, rekening houdend met ontslagkansen. De hoogte van de verplichting wordt jaarlijks bepaald: zo kan het fonds rekening houden met werknemers die inmiddels niet meer voor de overgangsmaatregelen in aanmerking komen. Ook kan het fonds zo jaarlijks bepalen of de voorziening overgangsmaatregelen in 2021 voldoende is voor financiering van de volledige last van de overgangsmaatregelen. Premievrijstelling Als de deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. Premievrije opbouw tijdens het tweede jaar van ziekte en tijdens WAO en WIA vindt plaats over het volledige loon voorafgaand aan de ziekte. Ook voor het dekken van het overlijdensrisico bij partnerpensioen gaat het fonds uit van deze grondslag. De premievrijstellingsregeling bij arbeidsongeschiktheid die gold vóór 1 januari 2006 is voor bestaande gevallen gehandhaafd. Wanneer een deelnemer een loongerelateerde WW-uitkering ontvangt voorziet het reglement in premievrije opbouw gedurende maximaal een half jaar. Arbeidsongeschiktheidspensioen voor 1 januari 2006 Deelnemers die op 1 januari 2006 al een WAO-uitkering hadden behouden hun arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP). De premieheffing voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is op 1 januari 2006 beëindigd. De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor volledig arbeidsongeschikten gaan uit van een loondervingsniveau van 75%.
BPL Jaarverslag 2010
43
Anw-hiaatregeling Als een deelnemer vóór pensionering komt te overlijden en de partner geen of gedeeltelijk recht heeft op een Anw-uitkering van de overheid, kan deze in aanmerking komen voor reparatie van het Anw-gat. De regeling biedt een aanvulling op de Anwuitkering.
4.3
Wijzigingen statuten en r eglementen
Pensioenreglement Het pensioenreglement regelt de verhouding tussen het pensioenfonds en de deelnemers. Het bepaalt welke aanspraken de deelnemers aan de pensioenregeling ontlenen en welke verplichtingen zij hebben. In 2010 heeft het fonds besloten het pensioenreglement te wijzigen. De aanpassingen hebben betrekking op: • verhoging uitkeringstermijnen gemoedsbezwaren; • dekking van het inlooprisico; • aanpassing formulering toeslagbeleid in verband met gewijzigde referteperiode; • kosten van pensioenverevening; • uitbreiding van uitruilpercentages. De eerste twee aanpassingen gaan in op 1 januari 2011. De derde aanpassing gaat met terugwerkende kracht in op 1 januari 2009. De laatste twee aanpassingen gaan in per 1 juli 2010. Uitvoeringsreglement Het uitvoeringsreglement regelt de afspraken tussen de werkgever en het fonds (de pensioenuitvoerder). In 2010 heeft het fonds besloten het reglement te wijzigen in verband met een aanpassing formulering toeslagbeleid in verband met gewijzigde referte Voorts zijn artikelen 24 tot 28 van het uitvoeringsreglement aangepast aan de formulering aan Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000.
4.4
Overige ontwikkelingen in de pensioenuitvoering
Verplichtstelling Met de sociale partners in de Bouw is overleg gevoerd over de vraag of een aantal loonwerkbedrijven dat is aangesloten bij het BPL, op basis van de verplichtstellingsbeschikking al dan niet onder de werkingssfeer van het BPL valt. Het overleg kon in het verslagjaar nog niet worden afgerond. Als er geconcludeerd zou worden dat er loonwerkbedrijven zijn die eigenlijk bij de bouw aangesloten zouden moeten zijn, dan is de intentie om wederkerigheidsafspraken te maken met het BPF bouw. Vrijwillige aansluitingen In het verslagjaar sloten 22 bedrijven zich vrijwillig aan bij het pensioenfonds. Aansluiting gebeurde op grond van een van de drie in het reglement genoemde voorwaarden. Zeven bedrijven sloten zich ook aan onder de voorwaarde dat zij ook de loonontwikkeling van de agrarische sector gaan volgen. Bij tien bedrijven was er sprake van een groepsverhouding met een werkgever die onder de werkingssfeer van het BPL valt en bij vijf bedrijven sloot de aansluiting aan op een periode waarin de werkgever onder de werkingssfeer van het BPL viel. Collectieve waardeoverdrachten In het verslagjaar zijn er geen verzoeken tot inkomende collectieve waardeoverdracht afgerond. Eind 2010 had het fonds nog 14 verzoeken in behandeling. Het bestuur stelt tot tevredenheid vast dat in de eerste maanden van 2011 er van deze verzoeken een aantal zijn afgerond bijvoorbeeld van bedrijven zoals NAK, Pigture Group en CRV. Het bestuur hanteert bij verzoeken tot collectieve waardeoverdracht het in 2006 vastgestelde beleid. Dit betekent dat inkomende en uitgaande waardeoverdrachten ‘tegen dekkingsgraad’ plaatsvinden. Het bestuur kan op verzoek een korting verlenen. Bij de beoordeling van zo’n verzoek houdt het fonds rekening met in het verleden verleende premiekortingen en de samenstelling van het deelnemersbestand.
44
BPL Jaarverslag 2010
Afkoop kleine pensioenen Het fonds is in 2010 verder gegaan met de afkoop van kleine pensioenen waarvan de deelneming is beëindigd voor 1 januari 2007. Alle gewezen deelnemers met een pensioen dat lager is dan € 150 krijgen een afkoopaanbod. Omdat het BPL veel zogenaamde ‘oude slapers’ heeft is het aanschrijven van al deze deelnemers verspreid over het jaar. In 2010 hebben 97.377 gewezen deelnemers gebruik gemaakt van deze mogelijkheid tot afkoop. Digitale aanlevering Een juiste en zo efficiënt mogelijke aanlevering van gegevens is van groot belang voor het fonds, de deelnemers en voor de werkgevers. In 2009 is daarom een project gestart om de papieren aanleveraars te stimuleren over te gaan naar digitale aanlevering. Voordeel van digitaal aanleveren is dat het fonds gegevens sneller kan ontvangen en (foutloos) verwerken. De overgang wordt actief begeleid door de uitvoerder. Nadat alle digitale aanleverfaciliteiten (webportaal, upload, optimalisatie Eglas) zijn opgeleverd is in 2010 verder gegaan met de benadering van aanleveraars. Iedere aanleveraar die 1 of meerdere keren op papier of niet heeft aangeleverd in het eerste half jaar van is benaderd. Hiermee zijn afspraken gemaakt voor verdere begeleiding.
4.5 Aantallen deelnemers en pensioengerechtigden De volgende tabellen geven een weergave van de ontwikkeling van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden van het fonds. Mutatieoverzicht deelnemers Deelnemers (excl. AO)
Gewezen deelnemers
Arbeidsongeschikte deelnemers
Gepensioneerden
Totaal
Stand per 1 januari 2010
84.383
541.217
5.426
54.571
685.597
Toetreding / hertoetreding
27.911
-3.188
0
0
24.723
Pensionering
-367
-8.522
-262
9.151
0
Arbeidsongeschiktheid
-146
0
146
0
0
36
0
-36
0
0
-1.619
-3.827
-50
-2.938
-8.434
-19.780
19.780
0
0
0
629
-1.465
0
0
-836
Afkoop emigratie / klein pensioen
0
-97.399
0
-6.775
-104.174
Beëindiging wezenpensioen
0
0
0
122
122
Revalidering Overlijden Premievrij gemaakt door uitdienst Waardeoverdracht
Overige oorzaken Stand per 1 januari 2011
-632
-10.251
1
2.369
-8.513
90.415
436.345
5.225
56.500
588.485
Aantal verzekerden Mannen
2010
2009
2008
2007
2006
67.474
62.182
67.036
66.727
64.025
Vrouwen
22.941
22.201
24.078
24.174
22.815
Totaal
90.415
84.383
91.114
90.901
86.840
BPL Jaarverslag 2010
45
Aantal verzekerden naar leeftijdscategorie 2010 Leeftijd
Mannen
Vrouwen
2009
Totaal
Mannen
Vrouwen
Totaal
20-25
11.111
2.485
13.596
10.318
2.462
12.780
25-30
8.755
2.406
11.161
8.183
2.307
10.490
30-35
7.887
2.435
10.322
7.253
2.370
9.623
35-40
8.524
2.892
11.416
8.362
2.958
11.320
40-45
9.117
3.512
12.629
8.258
3.331
11.589
45-50
8.194
3.435
11.629
7.310
3.277
10.587
50-55
6.313
2.692
9.005
5.370
2.578
7.948
55-60
4.339
2.086
6.425
4.036
1.968
6.004
60-65
3.234
998
4.232
3.092
950
4.042
Totaal
67.474
22.941
90.415
62.182
22.201
84.383
Aantallen premievrije voortzetting naar geslacht en in procenten van het aantal verzekerden Mannen
2010
2009
2008
2007
2006
3.807
3.964
4.110
4.270
4.446
Vrouwen
1.418
1.462
1.526
1.567
1.588
Totaal
5.225
5.426
5.636
5.837
6.034
Mannen in %
5,3%
6%
5,8%
6,0%
6,5%
Vrouwen in %
5.8%
6,2%
6,0%
6,1%
6,5%
Totaal in %
5,5%
6%
5,8%
6,0%
6,5%
Premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid naar leeftijdsklasse, mannen en vrouwen 2010
2009
2008
2007
2006
2
3
4
3
1
21 t/m 25
M V
0
0
1
1
2
26 t/m 30
M
17
18
20
21
22
V
5
5
11
17
20
31 t/m 35
M
41
51
55
72
94
V
31
37
45
55
80
36 t/m 40
M
156
185
219
236
251
V
107
132
146
164
155
41 t/m 45 46 t/m 50 51 t/m 55 56 t/m 60 61 t/m 64
M
333
383
414
446
463
V
171
156
161
165
178
M
565
551
566
580
633
V
179
189
183
177
174
M
706
738
773
798
826
V
230
226
251
290
306
M
963
1.024
1.077
1.162
1.212
V
359
389
383
382
392
M
1.024
1.011
982
952
944
V
336
328
345
316
281
3.807
3.964
4.110
4.270
4.446
Totaal mannen Totaal vrouwen
1.418
1.462
1.526
1.567
1.588
Totaal
5.225
5.426
5.636
5.837
6.034
46
BPL Jaarverslag 2010
Premievrije voortzetting wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid naar leeftijdsklasse, mannen en vrouwen 2010
2009
2008
2007
2006
21 t/m 25 (M)
0
1
0
0
0
21 t/m 25 (V)
0
0
0
0
0
26 t/m 30 (M)
4
4
4
4
2
26 t/m 30 (V)
0
0
1
2
2
31 t/m 35 (M)
5
5
6
10
10
31 t/m 35 (V)
0
0
2
1
2
36 t/m 40 (M)
11
20
21
23
30
36 t/m 40 (V)
1
2
2
3
2
41 t/m 45 (M)
40
44
45
55
48
41 t/m 45 (V)
8
6
8
7
4
46 t/m 50 (M)
53
57
58
69
74
46 t/m 50 (V)
5
8
8
7
9
51 t/m 55 (M)
101
104
106
98
103
51 t/m 55 (V)
16
17
19
18
14
56 t/m 60 (M)
126
143
155
173
181
56 t/m 60 (V)
14
11
9
12
12
61 t/m 65 (M)
113
121
132
140
132
61 t/m 65 (V) Totaal mannen Totaal vrouwen Totaal mannen en vrouwen
1
6
13
12
7
453
499
527
572
580
45
50
62
62
52
498
549
589
634
632
Aantallen pensioenuitkeringen ultimo jaar Ouderdomspensioen
2010
2009
2008
2007
2006
33.631
32.363
31.229
30.443
30.244
BPL-Flexpensioen Nabestaandenpensioen
953
706
639
636
455
16.995
16.745
16.727
16.804
16.962
Wezenpensioen AOP Anw Totaal
881
735
638
648
638
3.548
3.586
3.709
3.845
4.142
492
436
405
385
327
56.500
54.571
53.347
52.761
52.768
2010
2009
2008
2007
2006
154.582
117.454
106.843
97.200
86.516
35.255
33.636
31.503
29.888
28.237
Totaal betaalde pensioenuitkeringen in het boekjaar Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen
855
719
583
573
568
AOP
Wezenpensioen
9.671
9.978
9.889
9.140
9.188
Anw
6.210
5.505
5.048
4.385
3.386
Geschenkuitkering Overlijdensuitkering
2
5
3
4
2
401
357
312
351
288
Garantieregeling
-13.050
-9.441
-18.014
-
-
Totaal
193.926
158.213
136.167
141.541
128.485
BPL Jaarverslag 2010
47
Totaal aantal toegekende pensioenen gesplitst in periodieke- en eenmalige uitkeringen 2010 Periodiek
2009
Ineens Periodiek
2008
Ineens Periodiek
2007
Ineens Periodiek
Ineens
Ouderdomspensioen
2.700
4.924
2.981
4.376
2.791
4.298
2.149
3.741
Nabestaandenpensioen
1.266
511
1.068
483
999
551
909
570
Wezenpensioen BPL-Flexpensioen Totaal
41
45
45
50
73
54
96
47
996
201
790
213
754
314
665
339
5.003
5.681
4.884
5.122
4.617
5.217
3.819
4.697
Aantallen slapers 2010
2009
2008
Mannen
310.042
381.283
374.975
Vrouwen
126.303
159.934
155.564
Totaal
436.345
541.217
530.539
48
BPL Jaarverslag 2010
BPL Jaarverslag 2010
49
50
BPL Jaarverslag 2010
Deelnemersraad
5 BPL Jaarverslag 2010
51
5. Deelnemersraad 5.1 Inleiding De deelnemersraad is in 2010 betrokken geweest bij de advisering over diverse onderwerpen. De voorzitters en/of een delegatie van het bestuur zijn bij drie van de vergaderingen van de deelnemersraad aanwezig geweest om de adviesaanvragen toe te lichten. De deelnemersraad kon in een van deze vergaderingen ook aan de accountant van het fonds vragen stellen. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de onderwerpen die in de deelnemersraad aan de orde zijn geweest.
5.2 Verslag Actuariële en bedrijfstechnische nota Na beantwoording van vragen over onderdelen uit de ABTN heeft de deelnemersraad positief geadviseerd over de ABTN 2010. Desgevraagd is een toelichting gegeven over het ANW-hiaatpensioen, het vereiste vermogen en de normportefeuille. Premiebeleid De deelnemersraad heeft positief geadviseerd over het principe akkoord premiebeleid sociale partners BPL. De deelnemersraad heeft het bestuur BPL verzocht bij de uitwerking van het principe-akkoord helder te communiceren richting de deelnemers van het pensioenfonds. Lange termijn herstelplan De deelnemersraad BPL heeft positief geadviseerd over het herstelplan BPL per 30 september 2010. Er werden wel twee randvoorwaarden gesteld: • ieder kwartaal dient de dekkingsgraad te worden gerapporteerd; • er dient een evaluatie plaats te vinden van het indexatiebeleid. Toeslag Gezien het nieuwe premiebeleid dat in het najaar met sociale partners werd afgesproken en de actuele financiële situatie van het fonds (herstelsituatie) heeft de deelnemersraad positief geadviseerd over het besluit om in 2010 af te wijken van de staffel door niet te indexeren. Statuten en reglementen De deelnemersraad heeft positief geadviseerd over wijzigingen in het pensioenreglement. De aanpassingen hebben betrekking op: • verhoging uitkeringstermijnen gemoedsbezwaren; • dekking van het inlooprisico; • aanpassing formulering toeslagbeleid in verband met gewijzigde referteperiode; • kosten van pensioenverevening; • uitbreiding van uitruilpercentages. De eerste twee aanpassingen gaan in op 1 januari 2011. De derde aanpassing gaat met terugwerkende kracht in op 1 januari 2009. De laatste twee aanpassingen gaan in per 1 juli 2010. Ook heeft de deelnemersraad positief geadviseerd over wijziging van het uitvoeringsreglement in verband met met een aanpassing formulering toeslagbeleid in verband met gewijzigde referte. Voorts zijn artikelen 24 tot 28 van het uitvoeringsreglement aangepast aan de formulering aan Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. Per 1 januari 2010 is het reglement van de medezeggenschapsraad omgevormd tot het reglement van de deelnemersraad en het reglement van het verantwoordingsorgaan aangepast. Het bestuur heeft het advies van de deelnemersraad overgenomen om in de reglementen vast te leggen dat elke raad twee plaatsvervangend voorzitters kiest en dat deze voorzitters jaarlijks rouleren en samen de agendacommissie vormen.
52
BPL Jaarverslag 2010
Goed pensioenfondsbestuur Deskundigheid De deelnemersraad heeft in 2010 twee opleidingsdagen georganiseerd. Allereerst is het jaarverslag 2009 van BPL uitgebreid onder begeleiding van een SPO-docent doorgenomen. Verder is een studiemiddag georganiseerd over rente-afdekking in het algemeen en de rente-afdekking van BPL in het bijzonder. Tenslotte heeft de raad zich laten informeren over de werkwijze en totstandkoming van besluiten van de beleggingsadviescommissie van het fonds. Een afvaardiging uit de deelnemersraad heeft in 2010 de themabijeenkomsten van het platform voor deelnemersraden bijgewoond. Pensioenkrant De deelnemersraad heeft in een artikel in de pensioenkrant van het fonds verteld wat de raad doet en welke onderwerpen in 2010 zijn behandeld.
5.3
Bevindingen ten aanzien van het jaarverslag en de jaarrekening 2010
De deelnemersraad is van mening dat de informatievoorziening richting de raad in het verslagjaar wederom is verbeterd. In 2010 heeft de raad meerdere malen overleg met het bestuur gehad. De deelnemersraad gaat er van uit dat ook in 2011 frequent overleg met het bestuur blijft plaatsvinden. De deelnemersraad is tevreden over de financiële verslaglegging over 2010. Het bestuurlijk verslag geeft een reëel beeld van de ontwikkelingen in 2010. Een punt van zorg van de deelnemersraad is de forse stijging van de uitvoeringskosten in 2010 van het fonds. De raad gaat er vanuit dat het bestuur het terugbrengen van de uitvoeringskosten voor 2011 hoog agendeert.
5.4
Advies jaarverslag
De deelnemersraad adviseert positief over het jaarverslag 2010. Bunnik, 9 juni 2011 Deelnemersraad Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (BPL)
A. Th. Burger, voorzitter
BPL Jaarverslag 2010
53
54
BPL Jaarverslag 2010
Verslag van het Verantwoordingsorgaan
6 BPL Jaarverslag 2010
55
6. Verslag van het Verantwoordingsorgaan 6.1 Inleiding Het verantwoordingsorgaan heeft in 2010 haar oordeel over het beleid van het bestuur over diverse onderwerpen gegeven. De voorzitters en/of een delegatie van het bestuur zijn bij drie van de vergaderingen van het verantwoordingsorgaan aanwezig geweest om het beleid toe te lichten.
6.2 Verslag In 2010 is begonnen met het op kwartaalbasis bespreken van de notulen van het bestuurvergaderingen BPL met het verantwoordingsorgaan. Deze besprekingen hebben in 2010 plaatsgevonden in aanwezigheid van een delegatie van het bestuur BPL. Verder is de definitieve eindrapportage van de visitatiecommissie besproken met het verantwoordingsorgaan In 2010 heeft het verantwoordingsorgaan BPL, na intensief en constructief overleg met bestuur, een positief oordeel gegeven over het nieuwe premiebeleid van het fonds. Tenslotte heeft het verantwoordingsorgaan een positief oordeel gegeven over het gevoerde beleid met betrekking tot het lange termijn herstelplan van het fonds. Deskundigheid Het verantwoordingsorgaan heeft in 2010 twee opleidingsdagen georganiseerd. Allereerst is het jaarverslag 2009 van BPL uitgebreid onder begeleiding van een SPO-docent doorgenomen. Verder is een studiemiddag georganiseerd over renteafdekking in het algemeen en de rente afdekking van BPL in het bijzonder. Tenslotte heeft het verantwoordingsorgaan zich laten informeren over de werkwijze en tot standkoming van besluiten van de beleggingsadviescommissie van het fonds.
6.3
Bevindingen ten aanzien van het in 2010 gevoerde beleid
Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen gedaan: Algemeen Het verantwoordingsorgaan is tevreden over de tijdigheid en juistheid van het aanleveren van het jaarverslag 2010 en overige stukken voor beoordeling van het gevoerde beleid. De informatievoorziening richting het verantwoordingsorgaan is in 2010 wederom verbeterd. Wetgeving en reglementen In het verslagjaar zijn de statuten en reglementen op onderdelen aangepast. Het verantwoordingsorgaan stelt vast dat deze aanpassingen juist zijn voorbereid en uitgevoerd en dat hiermee adequaat is gereageerd op ontwikkelingen. Premiebeleid Het bestuur heeft naar het oordeel van het verantwoordingsorgaan bij het vaststellen van de premie voor 2010 een goede afweging gemaakt tussen de mogelijkheden en wensen. Uitgangspunt was ook in 2010 een kostendekkende premie. Sociale partners hebben in het najaar van 2010 een akkoord bereikt over aanpassingen in de premie van het fonds . Enkele punten uit dit akkoord zijn: De premie voor BPL zal met ingang van 2011 met 2,2% verhoogd worden van 14,6% naar 16,8%. Ingaande 2012 zal de premie nogmaals verhoogd worden. Dit keer met 2,7% van 16,8% naar 19,5%, naar het kostendekkend niveau (basis 2010). Voor beide premieverhogingen geldt een premieverdeling van 60 : 40 wat betreft werkgeverspremie : werknemerspremie. De nieuwe kostendekkende premie per 2010 (19,5%) zal zowel als bodem als ook als plafond gelden. Het verantwoordingsorgaan heeft zich positief uitgesproken over het bereikte akkoord over de aanpassingen in de premie van het fonds. Toeslagbeleid Gezien het nieuwe premiebeleid dat dit najaar met sociale partners is afgesproken en de actuele financiële situatie van het fonds (herstelsituatie) is er per 1 januari 2011 geen toeslag verleend. Het verantwoordingsorgaan heeft met dit beleid ingestemd als onderdeel van het lange termijn herstelplan van het fonds. Het verantwoordingsorgaan heeft met het beleid inzake het lange termijn herstelplan ingestemd, onder voorwaarde dat het toeslagbeleid van het fonds wordt geëvalueerd.
56
BPL Jaarverslag 2010
Goed Pensioenfondsbestuur Het verantwoordingsorgaan vindt dat het voldoende informatie heeft ontvangen om het beleid over 2010 te kunnen beoordelen en is tevreden over de inzet van het bestuur voor het fonds. Het verantwoordingsorgaan heeft er vertrouwen in dat het geïntensifieerde overleg met het bestuur gecontinueerd wordt. Het verantwoordingsorgaan heeft in 2010 de aandachtspunten in definitieve rapport van de visitatiecommissie met het bestuur besproken. Het verantwoordingsorgaan gaat er tevens vanuit dat de 2011 rapportage van de visitatiecommissie ter beschikking wordt gesteld. Het verantwoordingsorgaan waardeert de planmatige aanpak van de deskundigheid van de medezeggenschapsorganen. Juist vanwege de afstand tot het bestuur op dit punt hecht het orgaan aan openheid en duidelijke communicatie tussen bestuur en medezeggenschapsorganen. Beleggingsbeleid Het verantwoordingsorgaan oordeelt positief over het beleggingsbeleid en over de wijze waarop het geïnformeerd is hierover. Alle geledingen zijn verder positief over de ontwikkelingen op het terrein van verantwoord beleggen. Het orgaan stelt het op prijs zo veel mogelijk betrokken te zijn bij actuele ontwikkelingen. Risicobeleid Het verantwoordingsorgaan is positief over het gevoerde risicobeleid. Op basis van de informatie die het daarover van het bestuur ontvangt stelt het verantwoordingsorgaan vast dat het bestuur beslissingen over het te voeren risicobeleid nauwkeurig afweegt. Financiële positie van het fonds Per 30 september 2010 is de dekkingsgraad van het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw 106,5 %, terwijl de vereiste dekkingsgraad 116,4% is. Hiermee verkeerde het pensioenfonds in een reservetekort en heeft een herstelplan ingediend bij DNB. Het verantwoordingsorgaan is bij het adviseren over het in te dienen lange termijn herstelplan geïnformeerd over de financiële positie van het fonds. Het verantwoordingsorgaan stelt vast dat die positie in vergelijking met andere fondsen en ondanks de slechte economische situatie nog steeds relatief goed is. Het verantwoordingsorgaan blijft in dit kader het belang van beheersing van de uitvoeringskosten benadrukken. Het bestuur heeft op deze bevindingen gereageerd. De reactie is te vinden in de volgende paragraaf. Conclusie Het verantwoordingsorgaan oordeelt positief over het beleid en de inzet van het bestuur over 2010. Alle drie de geledingen van het verantwoordingsorgaan benadrukken het belang van het beheersen en terugbrengen van de uitvoeringskosten van het fonds. Bunnik, 9 juni 2011 Verantwoordingsorgaan Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (BPL) Namens dit orgaan: S. Binda G.H. Schrijver A.Th. Burger
BPL Jaarverslag 2010
57
6.4
Reactie van het bestuur op de rapportage van het verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft met belangstelling kennis genomen van de bevindingen van het verantwoordingsorgaan ten aanzien van het door het bestuur gevoerde beleid. Met genoegen stelt het bestuur vast dat het verantwoordingsorgaan positief oordeelt over het beleid van het bestuur over 2010. Over de punten waar het verantwoordingsorgaan kanttekeningen bij heeft gemaakt heeft het bestuur als volgt gereageerd. Algemeen Het bestuur heeft de intentie de informatievoorziening en het overleg met het verantwoordingsorgaan te blijven verbeteren. Toeslagbeleid Het bestuur volgt nauwlettend de ontwikkelingen die toekomstige toeslagverlening beïnvloeden. Het zal het verantwoordingsorgaan informeren over beleidskeuzes die in dat verband gemaakt worden. De evaluatie van het indexatiebeleid van het fonds wordt geagendeerd. Goed pensioenfondsbestuur Het bestuur komt tegemoet aan het verzoek om alle leden van het verantwoordingsorgaan kennis te laten nemen van het 2011 rapport van de visitatiecommissie.
58
BPL Jaarverslag 2010
BPL Jaarverslag 2010
59
60
BPL Jaarverslag 2010
7
Visitatiecommissie
BPL Jaarverslag 2010
61
7. Visitatiecommissie 7.1 Bevindingen Samenvatting visitatierapport BPF Landbouw In mei 2011 heeft de visitatiecommissie, die bestaat uit N. Altenburg, A. Hoekstra en J. Thole, haar visitatierapport uitgebracht. Het pensioenfondsbestuur van het Bedrijfspensioenfonds Landbouw (BPF Landbouw) heeft ervoor gekozen ieder jaar een visitatie te laten plaatsvinden. In 2009 is, als start van deze jaarlijkse rondes, een algehele visitatie uitgevoerd. In 2010/2011 is volgens afspraak op deelonderwerpen gevisiteerd, waarbij ook aandacht is voor het eerdere visitatierapport en de wijze waarop het bestuur hiermee is omgegaan. Het bestuur heeft zijn keuze voor de deelonderwerpen laten vallen op: • Een update van de bestuurlijke processen en procedures in het licht van de aanbevelingen die de visitatiecommissie vorig jaar heeft gedaan. • Uitbestede processen en contracten. • Medezeggenschap. • Communicatie. Vanuit deze onderwerpen, en gebaseerd op de PFG-principes van de STAR, heeft de commissie haar visitatie uitgevoerd. Als intake en eerste oriëntatie vond een gesprek plaats tussen de visitatiecommissie, relatiebeheerder voor het fonds en bestuurs-voorzitter en is de opgevraagde documentatie bestudeerd. Vervolgens zijn er, veelal met meerdere personen tegelijk, acht interviews gehouden. De bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn neergelegd in een conceptrapport, welke is besproken met het bestuur. De opmerkingen uit de terugkoppeling zijn verwerkt in het eindrapport. De visitatiecommissie heeft in een plezierige sfeer kunnen werken en heeft de openheid in de interviews en tijdens de terugkoppeling zeer op prijs gesteld. Bij het opstellen van dit rapport is de commissie zorgvuldig te werk gegaan, maar zij wijst er op dat haar waarnemingen altijd een momentopname zijn, gedaan vanuit een specifieke invalshoek. Bevindingen, conclusies en aanbevelingen Update van de bestuurlijke en beleidsprocessen en procedures In een jaar tijd is er, naar de mening van de visitatiecommissie, veel ten gunste veranderd in de onderlinge samenwerking en het besluitvormingsproces. In vergelijking met vorig jaar wordt er beter en zakelijker gewerkt en de besluitvorming is gedegen en meer gezamenlijk. Er is meer evenwicht ontstaan in de inbreng en participatie van de bestuursleden en de bestuursondersteuning is zichtbaar verbeterd en in haar rol gegroeid. Al met al is de professionaliteit in de ogen van de visitatiecommissie aanmerkelijk toegenomen. De visitatiecommissie doet in haar rapport een aantal suggesties voor verdere verbetering, waardoor de transparantie toeneemt en de afstemming tussen het bestuur en de commissies beter kan verlopen. Door de bestuurlijke aandacht minder op operationele zaken te richten, kan de focus worden verlegd naar meer beleidsmatige en lange termijn vraagstukken. Het bestuur kan verder meer aandacht hebben voor continuïteit en onafhankelijkheid van het bestuur en hierover afspraken maken met de sociale partners die bestuursleden voordragen. Uitbestede processen Het scheiden van het bestaande contract tussen het fonds en de uitvoerders in vier afzonderlijke contracten ziet de visitatiecommissie als een belangrijke en zakelijke stap die het bestuur het afgelopen jaar heeft gezet. De visitatiecommissie meent dat de verhouding met de uitvoerders in zijn algemeenheid goed is en dat er goede respectievelijk betere prestaties worden geleverd door de bestuursondersteuning en de vermogensbeheerder. Ondanks een niet aflatende inspanning van de DVO-commissie en het bestuur was de uitvoering van het pensioenbeheer op onderdelen gebrekkig en zijn de kosten voor pensioenbeheer een punt van aandacht.
62
BPL Jaarverslag 2010
Er zijn, zo meent de visitatiecommissie, nog belangrijke verbeteringen in het pensioenbeheer nodig. De in gang gezette tenderprocedure kan versnelling in dit proces aanbrengen. Wij bevelen het bestuur van het BPF Landbouw aan deze procedure optimaal te benutten en hiervoor een goed en uitputtend plan van eisen op te stellen. Ook dient de inzet van het bestuur of een bestuurscommissie tijdens dit proces adequaat te zijn. Medezeggenschap De visitatiecommissie stelt vast dat het bestuur en de medezeggenschapsorganen de aanbeveling die de commissie eerder deed, niet hebben genegeerd en actief op zoek zijn gegaan naar een stevigere rol voor de deelnemersraad en het verantwoordings-orgaan. Ondanks de intenties is het resultaat van de verbeteracties onvoldoende positief. Zowel het bestuur zelf als de medezeggenschapsorganen zijn hier debet aan. De visitatiecommissie stelt het bestuur, na een goede discussie over de uitgangspunten, een grondiger verandering voor. Daarbij komt er een einde aan de personele unie tussen het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad en is het gewenst dat het verantwoordingsorgaan zich nadrukkelijker richt op zijn wettelijke taken en bevoegdheden. Tevens adviseert de visitatiecommissie het bestuur verder te investeren in de (deskundigheid) van de deelnemersraad die er mede op gericht is dat de deelnemersraad meer zelfstandig gaat functioneren. Communicatie De pensioencommunicatie staat dit jaar hoger op de agenda binnen het bestuur en er is een goede samenhang tussen het beleidsplan 2011-2013 en het jaarplan 2011. De website heeft een centrale plek in de communicatie met de deelnemers. Voorts zijn er initiatieven genomen om de interactie met de deelnemers op gang te brengen. Het huidige zicht op de communicatiebehoefte van de diverse doelgroepen en de meting van de effectiviteit van communicatiemiddelen bevinden zich nog wel in de beginfase, meent de visitatiecommissie. De visitatiecommissie vindt het verstandig als de communicatie nog meer als brede bestuurlijke verantwoordelijkheid wordt gezien. De commissie beveelt aan acties te ondernemen waardoor zowel de communicatiebehoefte als de effectiviteit van de ingezette communicatiemiddelen, waaronder het gebruik en de inrichting van de website, helder worden. Hierbij kan de deelnemersraad een belangrijke rol vervullen en kan ook de informatie, die wordt verkregen uit het klantpanel en de regiobijeenkomsten, worden gebruikt.
7.2
Reactie van het bestuur
Een inhoudelijke, puntsgewijze reactie van het bestuur is binnen het krappe tijdsbestek tussen oplevering van het visitatierapport en vaststelling van het jaarverslag helaas niet mogelijk. Het bestuur herkent echter andermaal de constructieve manier waarop de visitatiecommissie deze visitatieronde heeft ingevuld en onderschrijft dus ook het merendeel van de bevindingen en conclusies. De aanbevelingen zullen voor zover relevant gevonden en waar mogelijk in samenspraak met de deelnemersraad, in de komende periode door het bestuur worden opgepakt.
BPL Jaarverslag 2010
63
64
BPL Jaarverslag 2010
Jaarrekening
8 BPL Jaarverslag 2010
65
8. Jaarrekening In dit hoofdstuk presenteert het bestuur van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw de jaarrekening. De in dit hoofdstuk vermelde bedragen zijn in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven.
8.1
Balans per 31 december 2010
Na voorgestelde bestemming saldo baten en lasten Bedragen x 1.000 EUR
Toelichting *)
2010
2009
Activa Beleggingen voor risico fonds
8.5.1
8.700.274
7.669.320
Vorderingen en overlopende activa
8.5.2
99.612
74.346
Overige activa
8.5.3
4.351
2.901
8.804.237
7.746.567
Passiva Stichtingskapitaal en reserves
8.5.4
788.948
1.128.514
Technische voorziening voor risico fonds
8.5.5
7.567.723
6.343.314
Overige schulden en overlopende passiva
8.5.6
447.566
274.739
8.804.237
7.746.567
110,4 %
17,8 %
Dekkingsgraad op basis van FTK (in%) *) De nummering verwijst naar de toelichting
66
BPL Jaarverslag 2010
8.2
Staat van baten en lasten over 2010 Toelichting
2010
2009
Premiebijdragen risico fonds
8.6.1
221.831
217.291
Beleggingsresultaten risico fonds
8.6.2
760.687
269.269
Overige baten
8.6.3
Bedragen x 1.000 EUR Baten
10.265
440
992.783
487.000
Pensioenuitkeringen
8.6.7
193.926
158.213
Pensioenuitvoeringskosten
8.6.8
29.893
22.513
• Pensioenopbouw
8.6.4
254.160
272.423
• Indexering en overige toeslagen
8.6.5
6.091
7.197
• Rentetoevoeging
8.6.6
83.644
159.263
-218.083
-164.369
Mutatie technische voorzieningen:
• Onttrekking pensioenuitkeringen • Mutatie pensioenuitvoeringskosten • Wijziging marktrente
8.6.11
1.682
-3.122
742.429
-413.301
• Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
8.6.14
113.901
171
• Wijziging overige actuariële uitgangspunten
8.6.12
220.837
91.328
• Overige wijzigingen in de technische voorzieningen
8.6.13
Saldo overdrachten van rechten
8.6.14
Overige lasten
8.6.15
Saldo van baten en lasten
19.748
8.069
1.224.409
-42.341
-116.250
-1.263
371
282
1.332.349
137.404
-339.566
349.596
2010
2009
Samenvatting van de actuariële analyse Bedragen x 1.000 EUR Premieresultaat
-63.904
-74.523
Interestresultaat
-65.386
523.307
Overig resultaat
-210.276
-99.188
Saldo van baten en lasten
-339.566
349.596
2010
2009
Bestemming van het saldo van baten en lasten Bedragen x 1.000 EUR Algemene reserve Beleggingsreseverve Bestemmingsreserve ANW-hiaat Saldo van baten en lasten
-722.673
941.636
385.150
-590.621
-2.043
-1.419
-339.566
349.596
BPL Jaarverslag 2010
67
8.3
Kasstroomoverzicht over 2010
Bedragen x 1.000 EUR
2010
2009
224.380
230.067
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
114.729
7.647
Betaalde pensioenuitkeringen
-193.673
-158.186
Betaalde waardeoverdrachten
-11.029
-5.453
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
-33.367
-23.333
-
-514
101.040
50.228
3.850.658
2.455.212
Ontvangen overige baten Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten Mutatie liquide middelen
290.460
297.929
-4.285.924
-2.803.514
-18.483
-15.395
-163.289
-65.768
-62.249
-15.540
Stand liquide middelen per 1 januari
90.602
106.142
Stand liquide middelen per 31 december *)
28.353
90.602
24.002
87.701
4.351
2.901
28.353
90.602
*) De liquide middelen zijn als volgt opgebouwd: - deel opgenomen onder de Beleggingen voor risico fonds - overige liquide middelen (opgenomen onder de Overige activa)
8.4
Algemene toelichting
8.4.1 Inleiding Het doel van het fonds is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het fonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de in branche landbouw verplicht gestelde aangesloten werkgevers. 8.4.2 Overeenstemmingverklaring De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Pensioenwet en Titel 9 Boek 2 BW, met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ 610). Het bestuur heeft op 22 juni 2011 de jaarrekening opgemaakt. 8.4.3
Grondslagen voor de waardering
Algemeen Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op reële waarde. Slechts indien de reële waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Voor de overige activa en passiva geldt, tenzij in de specifieke grondslagen hieronder anders is aangegeven, dat deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. Deze boekwaarde benadert de reële waarde als gevolg van het korte termijnkarakter van deze vorderingen en schulden. De gehanteerde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar.
68
BPL Jaarverslag 2010
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW en de Pensioenwet vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herziening van schattingen wordt enkel opgenomen als de herziening alleen maar gevolgen heeft voor de achterliggende periode. In andere gevallen wordt de herziening uitgesteld tot de periode waarover hij betrekking heeft, is verstreken. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid BW vereiste inzicht noodzakelijk geacht wordt, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen nader toegelicht in de toelichting bij de jaarrekening. Het werkelijke effect van de overgang naar de nieuwe prognosetafel en nieuwe ervaringssterfte/gehuwdheidsfrequenties resulteerde in een stijging van de technische voorzieningen met 4,92% per 31 december 2009. In de jaarrekening 2009 was in afwachting op de publicatie van de nieuwe AG prognosetafel een opslag voor verwachte verbeterde overlevingskansen opgenomen van 1,5%. Per saldo resulteert dit in een toevoeging aan de technische voorzieningen van 220.837 in het huidig boekjaar. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
BPL Jaarverslag 2010
69
Bedragen in EUR AUD
31-12- 2010
gemiddeld 2010
31-12-2009
gemiddeld 2009
31 -12- 2008
1,309
1,452
1,595
1,775
1,955
CAD
1,333
1,419
1,504
1,616
1,728
CHF
1,250
1,367
1,483
1,496
1,509
DKK
7,452
7,447
7,441
7,444
7,447
GBP
0,857
0,873
0,888
0,902
0,916
HKD
10,429
10,777
11,125
10,923
10,721
HUF
278,350
274,290
270,230
269,527
268,824
JPY
108,806
121,187
133,568
131,637
129,706
MYR
4,137
4,525
4,913
4,861
4,809
NOK
7,798
8,043
8,288
9,017
9,746
NZD
1,717
1,845
1,972
2,172
2,372
PLN
3,964
4,035
4,106
4,230
4,354
SEK
9,019
9,632
10,244
10,701
11,158
SGD
1,719
1,866
2,014
2,016
2,018
THB
40,441
44,138
47,835
47,990
48,145
TWD
39,115
42,503
45,891
45,843
45,795
USD
1,342
1,388
1,435
1,409
1,383
Beleggingen voor risico fonds Algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op reële waarde. Participaties in beleggingspools en -instellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor die onderliggende beleggingen (look-through benadering). Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel –crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen de reële waarde. De reële waarde wordt gebaseerd op taxatiewaarde. De taxaties worden verricht door onafhankelijke deskundigen. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Resultaten door wijziging in reële waarde worden in de staat van baten en lasten verantwoord. Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Niet-beursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken van de waarderingsgrondslagen van het fonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van kostprijs of lagere marktwaarde. De kostprijs zijn de gedane uitgaven, inclusief bouwrente. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde geherwaardeerd. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de beursnotering per balansdatum. De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op marktwaarde. De marktwaarde is de per balansdatum geldende beurskoers, onder toevoeging van opgelopen rente. Leningen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente,
70
BPL Jaarverslag 2010
aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Deposito’s en vorderingen op banken worden gewaardeerd op nominale waarde. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, zijnde de marktwaarde van het contract. Voor beursgenoteerde contracten is dit de beurskoers per balansdatum. Voor niet beursgenoteerde contracten is de waardering gebaseerd op beschikbare marktinformatie als input voor gehanteerde waarderingsmodellen. Creditposities in derivaten worden separaat verantwoord onder de overige schulden. Overige beleggingen Hedge funds worden gewaardeerd tegen reële waarde. De reële waarde is de intrinsieke waarde van de onderliggende beleggingen van het betreffende fonds. Indien de waarderingsgrondslagen van Hedge funds afwijken van de waarderingsgrondslagen van het fonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds. Niet beursgenoteerde belangen in infrastructuur beleggingen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen, de overige onderliggende activa en de onderliggende verplichtingen. Geldmarktbeleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de contante waarde van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing). Posities in rekening courantsaldi worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Vorderingen en overlopende activa Voor zover noodzakelijk is een voorziening voor oninbaarheid in mindering gebracht. Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke onmiddellijk opeisbaar zijn. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de technische voorziening voor risico van het pensioenfonds, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen opgenomen volgens de in het Besluit Financieel ToetsingsKader (FTK) voorgeschreven berekeningsmethodiek als het surplusvermogen. Algemene reserve De Algemene Reserve wordt gevoed door het resultaat, nadat de Reserve Anw-hiaat en de Beleggingsreserve op het juiste niveau zijn gebracht. Reserve ANW-hiaat Aan de Reserve ANW-hiaat wordt toegevoegd/onttrokken het verschil tussen enerzijds de ANW-hiaat premie en toegerekende interest en anderzijds de toevoeging aan de ANW-hiaat voorziening, de toegerekende administratiekosten en de verrichte ANW-hiaat uitkeringen. Beleggingsreserve De Beleggingsreserve is gelijk aan het gewenst eigen vermogen verminderd met het minimum vereist eigen vermogen. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de beleggingsreserve minimaal gelijk is aan de reserves, die een pensioenfondsfonds moet aanhouden voor beleggingsrisico’s in het FTK. Technische voorzieningen Technische voorzieningen De technische voorziening wordt gewaardeerd op reële waarde (marktwaarde). De reële waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de rentetermijnstructuur. BPL Jaarverslag 2010
71
Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten (ook voor indexatiebesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeids¬ongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen per 31 december 2010: • Rekenrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB. De bij de duration van de verplichtingen van het fonds behorende rente uit de rentetermijnstructuur bedraagt 3,81% (2009: 4,21%). • Overlevingstafels: AG prognosetafels 2010-2060 met een correctie op de sterftekansen van 94% voor zowel mannen als vrouwen. Bij het bepalen van de technische voorziening wordt dan ook rekening gehouden met een voorzienbare trend in overlevingskansen welke zijn verwerkt in de genoemde prognosetafel 2010 – 2060. • Voor de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen voor nog niet ingegane nabestaandenpensioenen wordt een partnerfrequentie gehanteerd zoals gepubliceerd bij de overlevingstafels van het AG over de waarnemingsperiode 1985-1990. De frequenties voor mannen worden vermenigvuldigd met 70% en de frequenties voor vrouwen met 50%, met uitzondering van de groep deelnemers die met pensioen is gegaan in of na 2002. Voor deze groep gepensioneerden geldt vanaf de 65-jarige leeftijd een gehuwdheidsfrequentie van 100%. De gehuwdheidsfrequenties lopen in alle gevallen vanaf de 65-jarige leeftijd af met de sterftekans van de partner. • Voor het partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. • Kostenopslag ter grootte van 2% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband met toekomstige excassokosten. In de actuarieel benodigde premie is een opslag van 1,4% van de pensioengrondslagen begrepen voor lopende kosten. • Bij de bepaling van de pensioenopbouw voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt geen rekening gehouden met revalidatiekansen. 8.4.4
Grondslagen voor de resultaatbepaling
Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen risico fonds Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen, alsmede premies van de Stichting Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Beleggingsresultaten risico fonds (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen.
72
BPL Jaarverslag 2010
Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten van vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten De kosten uit hoofde van beheervergoeding alsmede transactiekosten gerelateerd aan beleggingen zijn in mindering gebracht op de directe en indirecte beleggingsopbrengsten. Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar. Rentetoevoeging Technische voorzieningen De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekking uit Technische voorzieningen voor pensioenuitkeringen Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de Technische voorzieningen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode. Mutatie Technische voorzieningen voor pensioenuitvoeringskosten Jaarlijks valt een percentage van de uitkeringen vrij uit de Technische voorzieningen ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten (excassokosten). Daarnaast wordt een percentage van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toegevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioen¬uitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Overige baten en lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen. Vergelijkende cijfers Met het oog op de vergelijkbaarheid zijn enkele herrubriceringen doorgevoerd. Deze herrubriceringen hebben geen invloed op het vermogen en resultaat gehad. Er heeft een herrubricering plaatsgevonden tussen de posten ‘vordering op werkgevers’ en ’ overige vorderingen’. Daarnaast heeft een herrubricering plaatsgevonden tussen de posten ‘controle- en advieskosten’ en ’ accountantskosten’. 8.4.5
Grondslagen kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. De kasstromen worden derhalve bepaald op basis van de staat van baten en lasten, gecorrigeerd voor de mutatie van de daarmee samenhangende balansposities. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
BPL Jaarverslag 2010
73
8.5
Toelichting op de Balans
8.5.1
Beleggingen voor risico fonds
Overzicht totale waarde per beleggingscategorie Ultimo 2010 Bedragen in EUR Belegde waarden in betreffende beleggingscategorie Beleggingsdebiteuren Liquide middelen Beleggingscrediteuren Stand per 31 december 2010
Ultimo 2009 Bedragen in EUR
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Totaal
1.858.372
1.812.301
4.028.508
598.612
291.968
8.589.761
6.292 11.402
1.928 -
86.596 -
6.575
2 6.025
94.818 24.002
-7.774 1.868.292
1.814.229
4.115.104
-533 604.654
297.995
-8.307 8.700.274
Vastgoed-
Aandelen
Vastrentende
Derivaten
Overige
Totaal
beleggingen
waarden
beleggingen
Belegde waarden in betreffende beleggingscategorie
1.875.740
1.315.893
3.587.663
448.101
238.705
7.466.102
5.403
4.165
78.751
35.558
-
123.877
-
-
-
8.997
78.704
87.701
-8.360
-
-
-
-
-8.360
1.872.783
1.320.058
3.666.414
492.656
317.409
7.669.320
Beleggingsdebiteuren Liquide middelen Beleggingscrediteuren Stand per 31 december 2009
74
BPL Jaarverslag 2010
Verloopoverzicht van belegde waarden per beleggingscategorie Ultimo 2010 Bedragen in EUR 1 januari 2010
Vastgoed-
Aandelen
Vastrentende
beleggingen
Derivaten (1)
waarden
Overige
Totaal
beleggingen
1.875.740
1.315.893
3.587.663
448.101
238.705
7.466.102
46.811
785.525
1.727.627
957.788
768.173
4.285.924
-34.531
-472.159
-1.312.668
-1.315.163
-717.496
-3.852.017
-
-
-
-
-
-
-274
56.803
-1.841
428.982
571
484.241
Aankopen / verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Overige mutaties Gerealiseerde herwaardering Ongerealiseerde herwaardering
-29.374
126.239
27.727
-91.774
2.015
34.833
1.858.372
1.812.301
4.028.508
427.934
291.968
8.419.083
-
-
-
170.678
-
170.678
1.858.372
1.812.301
4.028.508
598.612
291.968
8.589.761
Mutatie derivaten passiva Stand per 31 december 2010
(1) De hieronder opgenomen waarden betreffen belegde gelden in derivaten welke onder de activa zijn opgenomen onder de ‘beleggingen voor risico pensioenfonds’, met daarop in mindering gebracht de derivaten welke onder de passiva als onderdeel van de ‘overige schulden’ zijn opgenomen.
Ultimo 2009 Bedragen in EUR
Vastgoed-
Aandelen Vastrentende
beleggingen
waarden
Derivaten
Overige
Totaal
beleggingen
Stand per 1 januari 2009
1.913.262
983.334
3.009.224
854.633
336.644
7.097.097
47.863
356.713
1.387.635
492.146
519.156
2.803.513
aflossingen
-7.628
-315.019
-970.048
-534.314
-626.726
-2.453.735
Overige mutaties
-6.818
54
25
1
8.072
1.334
-236
38.953
16.290
49.367
884
105.258
Aankopen / verstrekkingen Verkopen/
Gerealiseerde herwaardering Ongerealiseerde herwaardering
-70.703
251.858
144.537
-444.623
675
-118.256
1.875.740
1.315.893
3.587.663
417.210
238.705
7.435.211
-
-
-
30.891
-
30.891
1.875.740
1.315.893
3.587.663
448.101
238.705
7.466.102
Mutatie derivaten passiva Stand per 31 december 2009
BPL Jaarverslag 2010
75
Reële waarde Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het fonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen reële waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de reële waarde benadert als gevolg van het korte termijn karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het fonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Marktnoteringen (direct en afgeleid)
Waarderingsmodellen en -technieken
Totaal
7.949
1.850.423
1.858.372
Aandelen
1.780.599
31.702
1.812.301
Vastrentende waarden
3.996.669
31.839
4.028.508
Derivaten
-
598.612
598.612
Overige beleggingen
-
291.968
291.968
5.785.217
2.804.544
8.589.761
-439.243
-439.243
6.520
1.869.220
1.875.740
Aandelen
1.297.388
18.505
1.315.893
Vastrentende waarden
Bedragen in EUR Actief per 31 december 2010 Vastgoedbeleggingen
Passief per 31 december 2010 Derivaten Actief per 31 december 2009 Vastgoedbeleggingen
3.549.997
37.666
3.587.663
Derivaten
-
448.101
448.101
Overige beleggingen
-
238.705
238.705
4.853.905
2.612.197
7.466.102
-268.565
-268.565
Passief per 31 december 2009 Derivaten
Schattingen van de reële waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de markt¬omstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld. Schatting van reële waarde • Vastgoed Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen op basis van waarderingsmodellen en –technieken betreft voornamelijk direct vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde gebaseerd op de taxatiewaarde. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert binnen, de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen. • Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van private equity beleggingen opgenomen als vastgesteld op basis van ‘waarderingsmodellen en –technieken’. Private equity beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde, zijnde de intrinsieke waarde. Deze waarde wordt ontleend aan de meest recente rapportages van de fundmanagers en de fund-of-fund-managers, gecorrigeerd voor
76
BPL Jaarverslag 2010
kasstromen in de periode tot balansdatum. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. • Vastrentende waarden Het deel van de vastrentende waarden waarvan de reële waarde op basis van schatting wordt vastgesteld betreft hoofdzakelijk de leningen op schuldbekentenis en hypotheken. De berekeningsgrondslag staat reeds vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de rentevoet welke hierbij wordt gehanteerd:
Vastrentende waarden in %
2010
2009
3,15
3,56
• Derivaten Bij de schatting van de reële waarde van derivaten wordt uitgegaan van verwachte toekomstige kasstromen. Deze kasstromen worden op basis van de zero coupon swapcurve contant gemaakt. • Overige beleggingen Het niet marktgenoteerde deel van de overige beleggingen betreft beleggingen in infrastructuur. Het fonds neemt alleen via tussenkomst van externe fondsbeheerders deel in infrastructurele beleggingen. Voor de waardering van deze beleggingen wordt uitgegaan van de waardebepaling welke is opgesteld ten behoeve van deze externe fondsbeheerders. De waardering vindt plaats op basis van fair value. De wijze waarop de fair value wordt bepaald is afhankelijk van de externe fondsbeheerder en van de aard van de belegging. De volgende variabelen kunnen hierbij een rol spelen: de aanschafwaarde voor wat betreft recente investeringen; toekomstige kasstromen; waarde van de activa; waardering van vergelijkbare objecten. Belegde waarden in vastgoed Bedragen in EUR Direct vastgoed Indirect vastgoed Vastgoed in ontwikkeling Stand per 31 december
2010
2009
1.614.257
1.603.948
180.375
176.444
63.740
95.348
1.858.372
1.875.740
99,8% van het direct vastgoed is getaxeerd door onafhankelijke, beëdigde taxateurs. Deze taxaties vinden jaarlijks plaats. De vastgoedportefeuille is volledig binnen de Europese Unie belegd, waarvan € 1.850.422 (2009: € 1.869.220) binnen Nederland. Belegde waarden in aandelen Bedragen in EUR Zelfstandig beursgenoteerde aandelen Aandelenbeleggingsfondsen Venture Capital (Private Equity) Stand per 31 december
2010
2009
1.596.364
1.129.212
184.234
168.176
31.703
18.505
1.812.301
1.315.893
Belegde waarden in vastrentende waarden Bedragen in EUR Obligaties Credit funds Leningen op schuldbekentenissen Hypotheken Inflation linked bonds Obligatiebeleggingsfondsen Stand per 31 december
2010
2009
2.744.875
2.321.804
892.990
933.969
31.112
36.858
727
9.056
80.091
44.225
278.713
241.751
4.028.508
3.587.663
BPL Jaarverslag 2010
77
Belegde waarden in derivaten 2010
2009
Rentederivaten
598.612
448.101
Stand per 31 december
598.612
448.101
2010
2009
Infrastructuur
125.870
104.130
Beleggingsfondsen
166.098
134.575
Stand per 31 december
291.968
238.705
Bedragen in EUR
Belegde waarden in overige beleggingen Bedragen in EUR
Beleggingsdebiteuren Bedragen in EUR
2010
2009
Nog af te wikkelen transacties
4.159
2.811
1.831
1.133
Te vorderen bedragen uit hoofde van: • dividend • dividend- en couponbelasting • interest • huur Overige
132
3.840
86.596
114.238
2.097
1.729
3
126
94.818
123.877
Bedragen in EUR
2010
2009
Nog af te wikkelen transacties
4.916
2.119
Stand per 31 december
Beleggingscrediteuren
Te betalen bedragen uit hoofde van: • interest • huur
533
-
1.760
1.733
Overige
1.098
4.508
Stand per 31 december
8.307
8.360
2010
2009
Vordering op werkgevers
35.782
38.699
Waardeoverdrachten
15.305
3.115
8.5.2
Vorderingen en overlopende activa
Specificatie vorderingen en overlopende activa Bedragen in EUR
Overige vorderingen
48.525
32.532
Stand per 31 december
99.612
74.346
Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
78
BPL Jaarverslag 2010
Nadere specificatie ‘Vorderingen op werkgevers’ Bedragen in EUR Werkgevers
2010
2009
39.274
43.034
Voorziening dubieuze debiteuren
-3.492
-4.335
Stand per 31 december
35.782
38.699
In 2010 is een bedrag van € 367 toegevoegd aan de voorziening (2009: toevoeging € 258). Er werd een bedrag van € 1.210 aan premies over voorgaande jaren als oninbaar afgeschreven (2009: € 1.128). 8.5.3
Overige activa
Bedragen in EUR
2010
2009
Liquide middelen
4.351
2.901
Stand per 31 december
4.351
2.901
Onder de liquide middelen worden opgenomen die tegoeden op bankrekeningen, die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn. 8.5.4
Stichtingskapitaal en reserves
Mutatieoverzicht eigen vermogen Stichtingskapitaal
Algemene reserves
Beleggings reserves
Bestemmings reserve ANW-hiaat
Totaal
0
550.464
577.242
808
1.128.514
van baten en lasten
-
-722.673
385.150
-2.043
-339.566
Stand per 31 december 2010
0
-172.209
962.392
-1.235
788.948
Bedragen in EUR
Stand per 31 december 2009 uit bestemming saldo
Bedragen in EUR
Stand per 31 december 2008
Stichtingskapitaal
Algemene reserves
Beleggings reserves
Bestemmings reserve ANW-hiaat
Totaal
0
-391.172
1.167.863
2.227
778.918
uit bestemming saldo van baten en lasten
-
941.636
-590.621
-1.419
349.596
Stand per 31 december 2009
0
550.464
577.242
808
1.128.514
Solvabiliteit 31 dember 2010
31 dember 2009
EUR
%
EUR
%
Aanwezig vermogen
8.356.671
110,4
7.471.828
117,8
Af: technische voorziening op FTK-
7.567.723
100,0
6.343.314
100,0
waardering Eigen vermogen Af: vereist eigen vermogen Vrij vermogen Minimaal vereist eigen vermogen Dekkingsgraad
788.948
10,4
1.128.514
17,8
1.304.012
17,2
866.659
13,7
-515.064
-6,8
261.855
4,1
341.620
4,5
291.792
4,6
110,4
117,8
Als het eigen vermogen lager is dan het minimale vereiste eigen vermogen bevindt het fonds zich in een situatie van dekkingstekort. Indien het eigen vermogen lager is dan het vereiste eigen vermogen, maar wel ten minste gelijk is aan het minimale vereiste eigen vermogen, bevindt het fonds zich in een situatie van reservetekort.
BPL Jaarverslag 2010
79
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan worden gekarakteriseerd als ontoereikende solvabiliteit. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het standaard model van DNB. Het herstelplan is in december van 2010 opgesteld en ter goedkeuring aan de toezichthouder DNB gestuurd. Het herstelplan is in het boekjaar onverkort van toepassing. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: • Gezien de dalende dekkingsgraad en het feit dat deze premie niet kostendekkend is, is in samenspraak met de sociale partners een nieuwe premie vastgesteld. De premie voor de overgangsmaatregelen blijft ongewijzigd 2,3% vanaf 2012. De premie voor de pensioenregeling bedraagt in 2011 16,8% van de pensioengrondslag en zal vanaf 2012 19,5% bedragen en hiermee, conform recente berekeningen, een kostendekkend niveau kennen. • Het bestuur verwacht het herstel van de financiële positie van het fonds te kunnen bewerkstelligen zonder aanpassing van het huidige indexatiebeleid. • Het renterisico wordt gedeeltelijk (55%) afgedekt met behulp van derivaten. Daarnaast wordt een inflatiehedge voor actieven ter grootte van 20% van de voorziening geïmplementeerd. DNB heeft aangegeven het herstelplan nog niet te kunnen accorderen. Op moment van schrijven vinden hierover gesprekken plaats. 8.5.5
Technische voorzieningen
Specificatie Technische voorzieningen naar aard Bedragen in EUR
2010
2009
Voorziening pensioenverplichtingen
7.567.723
6.343.314
Stand per 31 december
7.567.723
6.343.314
Mutatieoverzicht Technische voorzieningen Bedragen in EUR Stand per 01 januari Pensioenopbouw Indexering en overige toeslagen Rentetoevoegingen Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten
2010
2009
6.343.314
6.385.655
259.243
272.423
6.091
7.197
83.644
159.263
-218.083
-164.369
-3.401
-3.122
Wijziging marktrente
742.429
-413.301
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
220.837
91.328
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
113.901
171
19.748
8.069
7.567.723
6.343.314
Overige wijzigingen Stand per 31 december
Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten lasten. Specificatie Technische voorzieningen naar categorieën deelnemers Bedragen in EUR
2010
2009
Actieve deelnemers
3.069.594
2.334.023
Pensioengerechtigden
1.847.899
1.590.244
Gewezen deelnemers
2.123.669
1.933.250
378.175
361.419
7.419.337
6.218.936
148.386
124.378
7.567.723
6.343.314
Overigen Netto pensioenverplichtingen Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling Stand per 31 december
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter.
80
BPL Jaarverslag 2010
Korte beschrijving van de pensioenregeling De regeling op hoofdlijnen De pensioenregeling is een middelloonregeling. De regeling kent met ingang van 1 januari 2007 een pensioenleeftijd van 65 jaar, maar er wordt gestreefd naar een uittreedleeftijd van 62 jaar. De streefleeftijd geldt bij een volledige deelname aan de regeling vanaf 21 jaar. De deelnemer maakt dan gebruik van de mogelijkheid tot vervroegen van het ouderdomspensioen. In de regeling geldt in 2010 een franchise van € 12.230 en een opbouwpercentage van 2% van de pensioengrondslag (het loon verminderd met de franchise). Het toeslagbeleid wordt nader toegelicht in paragraaf 8.5.5 onder toeslagverlening. Het partnerpensioen wordt gefinancierd op opbouwbasis en bedraagt 70% van het te behalen of opgebouwde ouderdomspensioen. Bij overlijden van de deelnemer hebben overblijvende kinderen recht op wezenpensioen. De regeling biedt verder een aanvulling op de Anw-uitkering in het geval een deelnemer voor pensionering komt te overlijden. Deelnemers die op 1 januari 2006 al een WAO-uitkering hadden behouden een arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP). Overgangsregeling Sinds 1 januari 2006 is de VUT-regeling (SUWAS) een gesloten regeling. Werknemers die op 1 januari 2006 al gebruik maakten van SUWAS - of nog geen gebruik maakten maar al wel recht hadden - hebben het recht op de “oude” regeling (SUWAS, BPL Flex met garantieregeling en het huidige BPL-ouderdomspensioen) behouden. Geboren voor 1950 Voor werknemers geboren voor 1950 blijft de oude regeling, inclusief SUWAS, BPL Flex en garantieregeling (voor aanvulling van het prepensioen tot VUT-niveau) van kracht. Wel is de uittreedleeftijd stapsgewijs verhoogd op basis van een staffel. Geboren tussen 1950 en 1965 Voor deelnemers die op 31 december 2006 en 1 januari 2007 deelnamen aan de pensioenregeling, geboren zijn tussen 1950 en 1965 en tot en met 31 december 2021 of de pensioendatum (als die eerder is) deelnemer blijven, wordt extra pensioen ingekocht. Hierdoor hebben deze deelnemers in principe een gegarandeerde uittreedleeftijd van 63 jaar. Het fonds streeft echter naar een uittreedleeftijd van 62 jaar. De inkoop van het extra pensioen vindt plaats op 31 december 2021 of, als de deelnemer eerder met pensioen gaat, op de eerdere pensioendatum. Dit is een voorwaardelijke toezegging, die pas onvoorwaardelijk wordt als de aanspraken zijn gefinancierd. Premievrijstelling Als de deelnemer een WIA- of WAO-uitkering ontvangt, voorziet het reglement in een premievrije opbouw. De premievrijstellingsregeling bij arbeidsongeschiktheid die gold vóór 1 januari 2006 is voor bestaande gevallen gehandhaafd. Wanneer een deelnemer een loongerelateerde WW-uitkering ontvangt voorziet het reglement in premievrije opbouw gedurende maximaal een half jaar. Toeslagverlening Het bestuur hanteert voor het aanpassen van de pensioenaanspraken en pensioenrechten vanaf 2009 variant D1 uit de toeslagenmatrix. Het toeslagbeleid en de staffel die daarbij als leidraad wordt gehanteerd is beschreven in paragraaf 3.5. Het betekent dat het fonds ernaar streeft jaarlijks een toeslag te verlenen die (maximaal) gelijk is aan de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer (CPI, alle huishoudens afgeleid, dus exclusief effecten door overheidsbeleid, voor de maand september). Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre het de pensioenrechten en pensioenaanspraken daadwerkelijk verhoogt. Het fonds verleent alleen een toeslag voor zover de beschikbare middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Het fonds financiert de toeslagverlening uit beleggingsrendementen. In 2010 heeft het fonds besloten om geen toeslag te verlenen. In de drie voorafgaande jaren 2007, 2008 en 2009 is een toeslag verleend conform de stijging van het CPI.
BPL Jaarverslag 2010
81
8.5.6
Overige schulden en overlopende passiva
Specificatie overige schulden en overlopende passiva Bedragen in EUR Uitkeringen Derivaten Belastingen en premies sociale verzekeringen Waardeoverdrachten Overige schulden Stand per 31 december
2010
2009
92
237
439.243
268.565
3.802
3.403
763
1.123
3.666
1.411
447.566
274.739
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Nadere specificatie ‘Derivaten’ Bedragen in EUR Rentederivaten Overige derivaten Stand per 31 december
8.5.7
2010
2009
411.053
268.565
28.190
-
439.243
268.565
Risicobeheer en derivaten
Solvabiliteitsrisico Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen.
82
BPL Jaarverslag 2010
Het surplus/tekort op FTK-grondslagen is als volgt: Bedragen in EUR
31 december 2010
31 december 2009
7.567.723
6.343.314
Technische voorzieningen (FTK-waardering) Buffers: S1 Renterisico
565.546
193.236
S2 Risico zakelijke waarden
875.118
699.187
S3 Valutarisico
250.109
203.262
S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico
-
64.890
96.393
34.774
219.107
207.487
S7 Liquiditeitsrisico
-
-
S8 Concentratierisico
-
-
S9 Operationeel risico Diversificatie-effect
-
-
-702.261
-536.177
Totaal S (vereiste buffers)
1.304.012
866.659
Vereist eigen vermogen (artikel 132 Pensioenwet)
8.871.735
7.209.973
Aanwezig eigen vermogen (totaal activa - schulden)
8.356.671
7.471.828
Tekort (2009: Surplus)
-515.064
261.855
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers rekening gehouden. Bij de berekening van de buffers past het pensioenfonds het standaard model van DNB toe. Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van deze risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • beleggingsbeleid • premiebeleid • herverzekeringsbeleid • toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggings¬richtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)¬risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. Marktrisico Marktrisico omvat de mogelijkheden voor winst of verlies en door een verandering van marktfactoren. Marktfactoren kunnen bijvoorbeeld marktprijzen zijn van aandelen, grondstoffen, vastgoed en private equity (prijsrisico), maar ook valutakoersen (valutarisico) of rentes (renterisico). De strategie van het fonds met betrekking tot het beleggingsrisico wordt bepaald door de beleggingsdoelstellingen. Het marktrisico wordt op dagelijkse basis beheerst in overeenstemming met de aanwezige beleidskaders en richtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De mate waarin de beleggingsportefeuille van het fonds gevoelig is voor het prijs- en renterisico is in de volgende alinea weergegeven, vervolgens worden de risico’s die het fonds loopt nader toegelicht.
BPL Jaarverslag 2010
83
Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden, directe vastgoed en de pensioenverplichtingen wijzigen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration geeft aan hoeveel procent bij benadering de marktwaarde van een belegging of verplichting verandert bij een parallelle verschuiving van de rentecurve. Een hoge duration geeft een hoge gevoeligheid voor veranderingen in de rente weer. waarde balanspost 31 december 2010
31 december 2010
31 december 2009
EUR Duration van de vastrentende waarden
4.028.508
5,42
5,30
Duration van de technische voorzieningen
7.567.723
20,0
18,6
Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde “duration-mismatch”. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur) daalt waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het beleid van het fonds is gericht op het verkleinen van de “duration-mismatch”. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het kopen van meer langlopende obligaties in plaats van aandelen (aandelen hebben per definitie een duration van nul), binnen de portefeuille kortlopende obligaties vervangen door langlopende obligaties of door middel van renteswaps of swaptions. Bij een renteswap wordt een vaste lange rente geruild tegen een variabele korte rente. Het pensioenfonds ontvangt in dit geval een lange rente, vergelijkbaar met de kasstroom van een langlopende obligatie en betaalt daarvoor een variabele korte rente (bijvoorbeeld Euribor). Hierdoor wordt de “duration-mismatch” verkleind, maar het fonds wordt wel afhankelijk van de ontwikkeling van de korte rente die het pensioenfonds aan de tegenpartij betaalt. Met een swaption kan het pensioenfonds tijdelijk het risico van een verdere rentedaling afdekken. Hiervoor betaalt het fonds een premie. Bij het afsluiten van een swap of een swaption kunnen dus mismatchrisico’s worden afgedekt en worden nieuwe risico’s geïntroduceerd die gepaard gaan met dit soort instrumenten (zoals liquiditeit, tegenpartij en juridisch risico). De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31 december 2010
31 december 2009
EUR
%
EUR
%
380.450
9,5
413.564
11,5
Resterende looptijd 1 <> 5 jaar
1.568.982
38,9
1.420.874
39,6
Resterende looptijd > 5 jaar
2.079.076
51,6
1.753.225
48,9
4.028.508
100
3.587.663
100
Resterende looptijd < 1 jaar
Gevoeligheidsanalyse In onderstaande tabel wordt de gevoeligheid van de dekkingsgraad getoond voor waardeveranderingen van de aandelenbeleggingen en voor verschuivingen van de rente. In het midden van de tabel staat de huidige dekkingsgraad van 110%.
∆ rente
∆ aandelenkoersen -30%
-15%
0%
15%
30%
-1.00%
100
103
106
109
111
-0.50%
102
105
108
111
114
0.00%
103
107
110
114
117
0.50%
105
109
113
116
120
1.00%
107
111
115
119
124
Doordat renterisico deels is afgedekt, zullen plotselinge schokken in de rente nog wel invloed hebben op de dekkingsgraad. Dit geldt uiteraard ook voor schokken op de aandelenbeurs, aangezien dit risico niet is afgedekt. Indien gelijktijdig de lange rente met 1-punt daalt én de aandelenkoersen met 30% dalen, zal de dekkingsgraad afnemen tot 100%.
84
BPL Jaarverslag 2010
Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen, die wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Omdat alle beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk in het saldo van baten en lasten worden verwerkt, zijn alle wijzigingen in marktomstandigheden direct zichtbaar in het beleggingsresultaat. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie. De segmentatie van vastgoed naar sectoren is als volgt: 31 december 2010 EUR
%
31 december 2009 EUR
%
Kantoren
69.787
3,8
68.582
3,7
Winkels
208.941
11,2
209.917
11,2
1.399.269
75,3
1.420.797
75,7
180.375
9,7
176.444
9,4
1.858.372
100
1.875.740
100
Woningen Participaties in vastgoedmaatschappijen
De segmentatie van vastgoed naar regio is als volgt: 31 december 2010 Nederland Buitenland binnen EU
31 december 2009
EUR
%
EUR
%
1.850.422
99,6
1.869.220
99,7
7.950
0,4
6.520
0,3
1.858.372
100
1.875.740
100
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt: 31 december 2010
31 december 2009
EUR
%
EUR
%
215.936
11,9
186.680
14,2
(waaronder banken en verzekeraars)
315.882
17,5
233.629
17,8
Nijverheid en industrie
471.394
26,0
304.440
23,1
Handel
324.448
17,9
221.339
16,8
Overige dienstverlening
400.955
22,1
305.071
23,2
Beleggingsinstelling Financiële instellingen
Diversen
83.686
4,6
64.734
4,9
1.812.301
100
1.315.893
100
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: 31 december 2010
31 december 2009
EUR
%
EUR
%
93.165
5,1
44.964
3,4
Buitenland binnen EU
1.107.445
61,1
714.510
54,3
Buitenland buiten EU
611.691
33,8
556.419
42,3
1.812.301
100
1.315.893
100
Nederland
Valutarisico Het totaalbedrag van de gehele beleggingsportefeuille dat buiten de euro wordt belegd bedraagt ultimo 2010 circa 14,1% (2009: 14,1%). Het valutarisico wordt niet afgedekt, per einde boekjaar zijn er dus geen uitstaande valutatermijncontracten.
BPL Jaarverslag 2010
85
Bedragen in EUR
vóór valutaderivaten
31 december 2010 netto positie na valutaderivaten
31 december 2010 netto positie na valutaderivaten
EUR
7.100.012
-
7.100.012
6.356.450
GBP
438.956
-
438.956
266.269
USD
402.611
-
402.611
514.126
CHF
146.377
-
146.377
100.483
NOK
60.165
-
60.165
19.502
DKK
50.392
-
50.392
98.071
JPY
32.792
-
32.792
25.066
SEK
19.082
-
19.082
9.684
PLN
10.644
-
10.644
9.817
8.261.031
-
8.261.031
7.399.468
Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Over beursgenoteerde derivaten wordt geen kredietrisico gelopen. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het fonds financiële verliezen lijdt. Beheersing vindt plaats door het stellen van limieten aan tegenpartijen op totaalniveau, dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij hypothecaire geldleningen en het uitlenen van effecten; het hanteren van prudente verstrekkingnormen bij hypothecaire geld-leningen. Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. In de onderstaande tabel wordt de verdeling van de vastrentende waarden naar sector weergegeven: 31 december 2010
31 december 2009
Nederlandse overheidsinstellingen
383.458
271.508
Buitenlandse overheidsinstellingen
Bedragen in EUR
2.489.797
2.043.442
Beleggingsinstellingen
278.713
-
Financiële instellingen
618.701
596.485
Handel- en industriële bedrijven
132.533
-
Andere instellingen
125.306
676.228
4.028.508
3.587.663
De verdeling van vastrentende waarden naar regio is weergegeven in onderstaande tabel: Bedragen in EUR Mature markets Emerging markets
31 december 2010
31 december 2009
3.976.517
3.540.279
51.991
47.384
4.028.508
3.587.663
Beleggingen waarvan de uitgevende partij is gevestigd in Azië (exclusief Japan), Latijns Amerika of Rusland worden gerekend tot de regio ‘Emerging Markets’.
86
BPL Jaarverslag 2010
Beleggingen uit de beleggingsportefeuille waarvan van uitgevende partijen in overige landen zijn gevestigd, worden gerekend tot beleggingen in ‘Mature markets’. Ten aanzien van de kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille wordt het volgende overzicht gegeven: 31 december 2010 AAA
31 december 2009
EUR
%
EUR
%
2.588.961
64,2
2.088.088
58,2
AA
425.904
10,6
227.557
6,3
A
550.618
13,7
818.226
22,8
BBB
133.457
3,3
126.475
3,5
10.248
0,3
2.883
0,1
1
0,0
-
0,0
BB C Overig
319.319
7,9
324.434
9,1
4.028.508
100
3.587.663
100
De post ‘Overig’ bestaat ultimo 2010 hoofdzakelijk uit Interpolis Pensioenen Global High Yield Pool (€ 278,7 miljoen). Verzekeringtechnische risico (actuariële risico’s) Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2010-2060 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen (schadereserve). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Het beleid van het fonds is om het overlijden- en arbeidsongeschiktheidsrisico niet te herverzekeren. Indexatierisico (actuariële risico’s) Het bestuur van het fonds heeft de ambitie om het pensioen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de indexatietoezegging voorwaardelijk is. Het beleid en de ambitie inzake indexatie en toeslagverlening is weergegeven in de toelichting van de post ‘Indexering en overige toeslagen’. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er wordt eveneens rekening gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Inzake het liquiditeitsrisico wordt vermeld dat het fonds in haar beleggingsportefeuille over voldoende obligaties beschikt die onmiddellijk zonder waardeverlies te gelde kunnen worden gemaakt om eventuele onvoorziene uitstroom van geldmiddelen te financieren.
BPL Jaarverslag 2010
87
Concentratierisico Grote posten zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Dit betreft per 31 december 2010 de volgende posten (percentage ten opzichte van het balanstotaal van de belegde gelden in 2010 respectievelijk 2009): 31 december 2010
31 december 2009
EUR
%
EUR
%
Frankrijk
774.697
9,0
581.254
7,8
Duitsland
732.087
8,5
585.156
7,8
Nederland
311.253
3,6
228.775
3,1
-
-
390.198
5,2
1.818.037
21,2
1.785.383
23,9
Italie
In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van leningen die sterk sectorgebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Overige niet-financiële risico’s Operationeel risico Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico’s worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles, kwaliteit geautomatiseerde systemen, enzovoorts. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het bestuur. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Specifieke financiële instrumenten (derivaten) Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt, dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekent inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het fonds gebruikt derivaten voornamelijk om het valutarisico en het renterisico af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met te goeder naam en faam bekend staande partijen. Bovendien geldt dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met onderpand. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: • Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. • Putopties op aandelen: dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het fonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. • Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. • Interest rate swaps (renteswaps): dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden.
88
BPL Jaarverslag 2010
• Swaption: Een optie op een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of binnen een bepaald tijdstip. Doel is het beheren van het renterisico. • Credit Default Swaps (CDS): dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij het risico op het niet nakomen van de rente- en aflossingsverplichtingen op een bedrijfsobligatie wordt geruild tegen een vaste risicovergoeding. Het is ook mogeljik dat het fonds zo’n vergoeding ontvangt om juist het risico te willen lopen. Met behulp van deze instrumenten kan de blootstelling naar bedrijven in de vastrentende waarden portefeuille worden beheerd. Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2010: Type contract Bedragen in EUR
Contractomvang
Actuele waarde activa
Actuele waarde passiva
Swaptions
3.365.000
288.124
-64.929
Interest rate swaps
6.573.000
310.488
-346.124
450.000
-
-28.190
598.612
-439.243
Actuele waarde activa
Actuele waarde passiva
Overige derivaten
Onderstaande tabel geeft inzicht in de derivatenposities per 31 december 2009: Type contract Bedragen in EUR
Contractomvang
Swaptions
1.510.000
81.949
-55.261
Interest rate swaps
6.257.000
366.152
-213.304
Overige derivaten
-
-
-
448.101
-268.565
Ter zake van de swaps bedroeg de waarde van de ontvangen zekerheden (collateral) ultimo 2010 € 123.051 (2009: € 308.627). Het fonds neemt geen deel aan een zogenaamd ‘security lending programme’. 8.5.8
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het fonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met Syntrus Achmea Pensioenbeheer voor een periode van vijf jaar. De vergoeding wordt jaarlijks vastgesteld. De overeenkomst loopt af in 2011. Investering- en stortingsverplichtingen Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen): Bedragen in EUR Private equity
2010
2009
36.443
42.885
36.443
42.885
Deze verplichtingen zullen naar verwachting in het volgende boekjaar nagenoeg geheel worden afgewikkeld. Voorwaardelijke verplichtingen Afschaffen prepensioenregeling Vanaf 2007 vindt geen opbouw meer plaats van prepensioen/Flexpensioen. De VUT-regeling Suwas I vervalt op termijn. Deelnemers die vóór 1 januari 1950 zijn geboren kunnen vanaf 64 jaar gebruikmaken van de prepensioenregeling. Voor deelnemers die per 31 december 1997 én per 1 januari 1998 in dienst zijn bij een bij het fonds aangesloten werkgever geldt dat zij een aanvulling krijgen op de prepensioenregeling. Deze ‘garantieregeling’ wordt gefinancierd door het VUT-fonds Suwas I. Werknemers die op 31 december 2000 en op 1 januari 2001 deelnemer waren aan de BPL-regeling, hebben een extra opbouw prepensioen gehad van maximaal drie jaar, over de periode 1 januari 1998 tot 1 januari 2001 voorzover zij deelnemer waren in de genoemde periode.
BPL Jaarverslag 2010
89
VPL Aan deelnemers die tussen 1 januari 1950 en 31 december 1965 geboren zijn, wordt extra pensioen toegekend over dienstjaren vóór 2007. De opbouw en financiering van deze pensioenaanspraken is uitgesteld tot uiterlijk 31 december 2021. Deze inkoop van extra pensioenaanspraken geldt alleen als betrokkene op 31 december 2006 en op 1 januari 2007 deelnemer was aan de pensioenregeling en de volledige uitstelperiode van 15 jaar deelnemer blijft aan de pensioenregeling. Deze inkoop maakt het mogelijk om op 62-jarige of 63-jarige leeftijd met pensioen te gaan. Er wordt vanaf 2012 een extra premie van 2,3% van de salarissom geheven om deze maatregel te financieren. Ultimo boekjaar is de off-balance technische voorziening vastgesteld op € 424.900 zonder rekening te houden met vertrekkansen. De verplichting zal worden gefinancierd uit de toekomstige premiebaten. Juridische procedures Een ander bedrijfstakpensioenfonds stelt zich op het standpunt dat 42 van de aangesloten werkgevers vanaf 1 juli 2008 onder haar werkingssfeer vallen. Tegen deze stellingname is namens de 42 werkgevers bezwaar gemaakt bij het desbetreffende bedrijfstakpensioenfonds. Voor een deel van deze werkgevers is geconstateerd dat, op grond van onderzoeken door het desbetreffende bedrijfstakpensioenfonds, aansluiting bij dat fonds niet aan de orde is. Voor een deel is vastgesteld dat dit wel het geval is, en voor een deel loopt het onderzoek nog. Met dit fonds worden momenteel afspraken gemaakt over wederkerigheid en afwikkelingsdispensatie. Er is een juridische procedure aangespannen tegen het fonds betreffende niet terugbetaalde WAO-hiaatpremies over 2004 en 2005. De geëiste restitutie heeft een omvang van € 156. De eiser is akkoord gegaan met een door het fonds voorgestelde schikking. De circa 45 werkgevers en werknemers die ook bezwaar maakten tegen het niet terugbetalen van de premies worden nog geïnformeerd over deze schikking. Niet uitgesloten is dat nu andere partijen een procedure aan gaan spannen. Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Er is geen sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het fonds en de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Transacties met bestuurders Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar paragraaf 8.6.10. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vorderingen op, (voormalige) bestuurders.
90
BPL Jaarverslag 2010
8.6
Toelichting op de staat van baten en lasten
8.6.1
Premiebijdragen risico fonds
Bedragen in EUR Werkgeversgedeelte FVP bijdragen
2010
2009
220.586
215.020
1.245
2.271
221.831
217.291
De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt 14,6% van de grondslag. Het fonds factureert alleen aan de aangesloten werkgevers. De werkgevers verhalen een deel van deze premie op de werknemers. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: 2010
2009
Kostendekkende premie
316.030
323.770
Feitelijke premie
221.831
217.291
Gedempte premie
302.214
279.270
Bedragen in EUR
De verschillen tussen de kostendekkende premie, de verschuldigde premie en de gedempte premie zijn het gevolg van vergelijkingen tussen kostendekkende premies op 4%, de kostendekkende premie op basis van de nominale rentetermijnstructuur (marktwaarde) en de verschuldigde premie. De doorsneepremie voor 2009 tot en met 2011 bedraagt 14,6% van de pensioengrondslag. Deze premie is inclusief 0,1% opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en 0,4% opslag ter financiering van het AnW-hiaat. De verschuldigde premie is de premie die regulier door het fonds ontvangen dient te worden in het boekjaar. In de feitelijk ontvangen premie kunnen incidentele ontvangsten of correcties zitten waardoor een goede vergelijking met de kostendekkende premie niet kan plaatsvinden. In bovenstaand overzicht is de verschuldigde premie vastgesteld op 14,6% van de pensioengrondslag. Vanaf 2011 bedraagt de premie 14,8% van de pensioengrondslag. Vanaf boekjaar 2012 is het streven de premie op het kostendekkende niveau te brengen. De doorsneepremie is voor de jaren tot en met 2011 met 1,1% punt verlaagd; deze premiekorting wordt onderbouwd door de continuïteitsanalyse. De aan het boekjaar toe te rekenen verschuldigde/feitelijke premie is als bate verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Bedragen in EUR Kosten pensioenopbouw
2010
2009
254.160
272.423
Pensioenuitvoeringskosten
24.672
23.958
Solvabiliteitsopslag
35.516
30.511
1.682
-3.122
Mutatie technische voorzieningen voor excassokosten Kostendekkende premie op huidige grondslagen
316.030
Afslag i.v.m. toetsing op oude grondslagen Kostendekkende premie op oude grondslagen
-4.028 312.002
323.770
In de post ‘kosten pensioenopbouw’ zit een bedrag van 12 miljoen euro (op basis van 4% rekenrente) waar geen premie tegenover staat.
BPL Jaarverslag 2010
91
8.6.2
Beleggingsresultaten risico fonds
2010
Directe beleggingsopbrengsten EUR
Indirecte beleggingsopbrengsten EUR
Kosten van vermogensbeheer EUR
Totaal
EUR
Vastgoedbeleggingen
75.680
-31.001
-8.956
39.723
Aandelen
39.921
183.041
-3.973
218.989
145.766
25.885
-4.886
166.765
Derivaten
Vastrentende waarden
111
337.207
-151
337.167
Overige beleggingen
-24
2.584
-517
2.043
261.454
517.716
-18.483
760.687
Directe beleggingsopbrengsten EUR
Indirecte beleggingsopbrengsten EUR
Kosten van vermogensbeheer EUR
Totaal
2009
EUR
Vastgoedbeleggingen
75.867
-70.941
-9.022
-4.096
Aandelen
35.183
290.810
-1.779
324.214
141.446
160.827
-4.611
297.662
45.424
-395.255
-664
-350.495
9
1.294
681
1.984
297.929
-13.265
-15.395
269.269
Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
8.6.3
Overige baten
Bedragen in EUR Interest VUT-surplus Overige baten
2010
2009
120
369
10.103
-
42
71
10.265
440
Bij uitstel van de in de SUWAS-regeling vastgestelde VUT-datum kan het voorkomen dat er sprake is van een VUT-surplus. Binnen de overkookregeling is de omzetting van het surplus in ouderdomspensioen geregeld. De verrekening van deze omzetting heeft in 2010 met terugwerkende kracht plaatsgevonden. Van de totale baten in 2010 heeft € 4.680 betrekking op boekjaar 2010 en € 5.423 op voorgaande jaren. 8.6.4
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de Technische voorzieningen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. 8.6.5
Indexering en overige toeslagen
In de staat van baten en lasten is de last uit hoofde van indexering en overige toeslagen welke aan het verslagjaar moet worden toegerekend verantwoord. Het toeslagbeleid en de staffel die daarbij als leidraad wordt gehanteerd is beschreven in paragraaf 3.5. Het betekent dat het fonds ernaar streeft jaarlijks een toeslag te verlenen die (maximaal) gelijk is aan de stijging van het CBSconsumentenprijsindexcijfer (CPI, alle huishoudens afgeleid, dus exclusief effecten door overheidsbeleid, voor de maand september). Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre het de pensioenrechten en pensioenaanspraken daadwerkelijk verhoogt. Het fonds verleent alleen een toeslag voor zover de beschikbare middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten. Het fonds financiert de toeslagverlening uit beleggingsrendementen. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. In het toeslagbeleid maakt het fonds geen onderscheid tussen actieve 92
BPL Jaarverslag 2010
deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. In onderstaande tabel is de gerealiseerde indexatie ten opzichte van de ambitie weergegeven: Deelnemerscategorie
Indexatie 2010
Indexatie 2009
Indexatie 2008
%
%
%
1,4
0,1
2,8
Actieve deelnemers
Ambitie Realisatie
0,0
0,1
2,8
Pensioengerechtigden
Ambitie
1,4
0,1
2,8
Realisatie
0,0
0,1
2,8
Gewezen deelnemers
Ambitie
1,4
0,1
2,8
Realisatie
0,0
0,1
2,8
Het fonds voert binnen het reglement tevens aan aantal aanvullende regelingen uit. Deze regelingen betreffen het Arbeidsongeschiktheidspensioen, ANW-hiaatpensioen en Premievrije opbouw arbeidsongeschiktheid (WAO, WIA). Deze regelingen zijn mede gebaseerd op elementen (daglonen, bijdrage ANW-hiaat e.d.) die door overheid of CAO partners jaarlijks worden aangepast. Deze aanpassingen zijn in de mutatie van de technische voorziening verantwoord als indexaties. 8.6.6
Rentetoevoeging technische voorzieningen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,30% (2009:2,54% ), zijnde € 83.644 (2009: € 159.263). Het rentepercentage is afgeleid van de eenjaarsrente uit de rentetermijnstructuur per 31 december 2009 zoals gepubliceerd op de website van DNB. 8.6.7
Pensioenuitkeringen
Bedragen in EUR Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen ANW-uitkering Afkopen Garantieregeling huidig jaar Geschenkenuitkering Overlijdensuitkering Overig
2010
2009
121.131
109.953
35.255
33.636
855
719
9.671
9.978
6.210
5.505
33.450
7.495
-13.050
-9.441
2
5
401
357
1
6
193.926
158.213
De post Afkopen betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 420,69 (2009: € 417,74) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig de Pensioenwet (artikel 66). De totale uitkeringslast bedraagt 206,9 miljoen. Hiervan heeft 3,4 miljoen betrekking op incidentele betalingen. Daarnaast is een onderdeel van de uitkeringslast gebaseerd op de garantieregeling Suwas I met een omvang van 13,0 miljoen. Deze uitkeringslast komt voor rekening van Suwas I. De totale uitkeringslast bedraagt daardoor 206,9 – 13,0 = 193,9 miljoen. Rekening houdend met de incidentele betaling van 3,4 miljoen bedraagt de uitkeringslast 206,9 - 3,4 = 203,5 miljoen. Het resultaat op uitkering bedraagt daarmee dan 15 miljoen.
BPL Jaarverslag 2010
93
8.6.8
Pensioenuitvoeringskosten
Bedragen in EUR Bestuurskosten Bestuursondersteuning Administratiekostenvergoeding Controle- en advieskosten (excl. accountantskosten) Accountantskosten
2010
2009
539
384
1.160
861
26.831
20.046
567
750
64
73
Contributies en bijdragen
148
148
De Nederlandsche Bank
548
190
36
61
29.893
22.513
Overig
De kosten voor bestuursondersteuning heeft betrekking op de bijdrage aan de Colland Sectorraad. De jaarrekening wordt gecontroleerd door Deloitte Accountants (2009: Ernst & Young Accountants). De accountantskosten, zoals hiervoor opgenomen als onderdeel van de pensioenuitvoeringskosten, kunnen als volgt worden gespecificeerd: Bedragen in EUR Controle van de jaarrekening
2010
2009
64
67
Andere controle opdrachten
-
-
Andere niet-controle diensten
-
6
64
73
8.6.9
Aantal personeelsleden
Bij het fonds zijn geen werknemers in dienst. De pensioenuitvoering is volledig uitbesteed aan Syntrus Achmea Pensioenbeheer. 8.6.10 Bezoldiging bestuurders De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen, inclusief de vergaderingen van deelnemersraad en verantwoordingsorgaan. De vergoedingen bestaan uit vacatiegeld, vergoeding van reis- en verblijfkosten, en overige kosten 2010: € 539 (2009: € 384). Afgezien hiervan zijn geen bezoldigingen toegekend. 8.6.11 Wijziging marktrente De voorziening wordt gebaseerd op de toekomstige uitkering, welke voor elke looptijd contant worden gemaakt met de bij die uitkering behorende rente. Deze rente fluctueert, zodat elke jaar de voorziening wijzigt door de wijziging van de rente. Het jaarlijks verschil in contante waarde wordt onder het hoofd “wijziging marktrente” verantwoord. 8.6.12 Wijziging overige actuariële uitgangspunten De actuariële grondslagen en/of methoden worden periodiek beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de reële waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als specifiek voor de populatie van het fonds. Het werkelijke effect van de overgang naar de nieuwe prognosetafel en nieuwe ervaringssterfte/gehuwdheidsfrequenties resulteerde in een stijging van de technische voorzieningen met 4,92% per 31 december 2009. In de jaarrekening 2009 was in afwachting op de publicatie van de nieuwe AG prognosetafel een opslag voor verwachte verbeterde overlevingskansen opgenomen van 1,5%. Per saldo resulteert dit in een toevoeging aan de technische voorzieningen van 220.837 in het huidig boekjaar.
94
BPL Jaarverslag 2010
De wijziging van de voorziening door toepassing van deze nieuwe sterftegrondslagen is als volgt: 2010
Bedragen in EUR Voorziening per 31 december 2009 op oude sterftegrondslagen
6.343.314
Overgang nieuwe prognosetafel
312.165
Vrijval opslag overgang nieuwe prognosetafel
-91.328
Voorziening per 1 januari 2010 op nieuwe sterftegrondslagen
6.564.151
De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze schattingswijzigingen is verantwoord in het resultaat van het verslagjaar. 8.6.13 Overige wijzigingen in de technische voorziening Bedragen in EUR
2010
2009
-8.242
-17.213
Resultaat op kanssystemen Sterfte Arbeidsongeschiktheid
-2.303
-4.037
Mutaties
30.293
29.319
Totaal resultaat op kanssystemen
19.748
8.069
Overige resultaten Overig
-
-
Totaal overige resultaten
-
-
19.748
8.069
Totaal overige wijzigingen in de technische voorzieningen
Het resultaat op kanssystemen wordt bepaald aan de hand van de afwijkingen van de realisaties ten opzichte van de veronderstellingen. Het betreft in 8.6.15 de effecten op de voorziening, zodat negatieve effecten een winst betekenen en andersom. 8.6.14 Saldo overdracht van rechten 2010
2009
126.919
7.810
Uitgaande waardeoverdrachten
-10.669
-6.547
Subtotaal
116.250
1.263
-128.341
-10.224
Bedragen in EUR Saldo overdrachten van rechten Inkomende waardeoverdrachten
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen Totaal overige resultaten Saldo overdracht van rechten
14.440
10.053
-113.901
-171
2.349
1.092
Een inkomende waardeoverdracht betreft de ontvangst van het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de vorige werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. Een uitgaande waardeoverdracht betreft de overdracht aan het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar van de nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken.
BPL Jaarverslag 2010
95
8.6.15 Overige lasten Bedragen in EUR Dotatie voorziening dubieuze debiteuren Andere lasten
2010
2009
367
258
4
24
371
282
8.6.16 Belastingen De activiteiten van het fonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting. 8.6.17 Vaststelling van de jaarrekening door het bestuur Het bestuur van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw heeft de jaarrekening 2010 vastgesteld in de vergadering van 22 juni 2011. De Meern, 22 juni 2011
H.Th.J. Vulto G.P.M.J. Roest Voorzitter werkgevers Voorzitter werknemers
96
BPL Jaarverslag 2010
9 Overige gegevens 9.1.1
Gebeurtenissen na balansdatum
Er zijn voor de jaarrekening 2010 geen relevante gebeurtenissen na balansdatum. 9.1.2
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. De bestemming is nader uitgewerkt in de ABTN. Het voorstel resultaatbestemming 2010 is opgenomen in de paragraaf 8.2 van de staat van baten en lasten in de jaarrekening.
BPL Jaarverslag 2010
97
9.2
Actuariële verklaring
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw Opdracht Door Stichting bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw te Zoetermeer is aan Mercer Certificering B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2010. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 lid 1 in verband met een reservetekort. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amstelveen, 22 juni 2011
Drs. S.I. Keijmel AAG verbonden aan Mercer Certificering B.V.
98
BPL Jaarverslag 2010
9.3
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het bestuur van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening 2010 van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw te Zoetermeer gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010 en de staat van baten en lasten over 2010 met de toelichting, waarin opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) en met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijking van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van het pensioenfonds. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van het pensioenfonds gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of de jaarrekening, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 22 juni 2011 Deloitte Accountants B.V. w.g.: C.J. de Witt RA
BPL Jaarverslag 2010
99
100
BPL Jaarverslag 2010
BPL Jaarverslag 2010
101
102
BPL Jaarverslag 2010
’10 Jaarverslag ’10
Jaarverslag
Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw