2
TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" februari 2014 nr. Jaargang 19 Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309357
inhoud tweede pijler zelfstandigen VAPZ blijft ondanks solidariteitsbijdrage van 2% ‘beste koop’ 1
tweede pijler zelfstandigen
VAPZ blijft ondanks solidariteitsbijdrage van 2% ‘beste koop’ Tot voor kort ontsnapten VAPZ-pensioenuitkeringen (VAPZ staat voor het Vrij
fiscaliteit Met een aanvullend pensioen van of naar Luxemburg 4
Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen) aan de progressieve solidariteitsbij-
beleggingsverzekeringen Nieuw: volksleningverzekering met 1,1% premietaks 7
Benefits 2013, nr. 3, p. 3). Desondanks blijft het VAPZ voor zelfstandigen het
Solidariteitsbijdrage
drage van 0% tot 2%. Daar is begin 2014 verandering in gekomen: de vrijstelling van solidariteitsbijdrage voor het VAPZ werd immers geschrapt (zie Life &
meest aantrekkelijke pensioenvehikel uit de hele tweede en derde pensioenpijler. Naast een Riziv-bijdrage van 3,55%, houden de pensioeninstellingen op tweedepijlerpensioenen ook een solidariteitsbijdrage van 0 tot 2% in. Het toe te passen percentage van de solidariteitsbijdrage hangt af van het bedrag van het kapitaal of de afkoopwaarde en verschilt ook naargelang het om een pensioenkapitaal of afkoopwaarde dan wel om een overlijdenskapitaal gaat. Als het een uitkering bij overlijden betreft, is de solidariteitsbijdrage, net als de Rizivbijdrage, slechts verschuldigd als de uitkering toekomt aan de overlevende echtgenoot van de bedrijfsleider. De tabel hieronder geeft de percentages weer. Noteer dat het niet om een schijvenstelsel gaat: het percentage dat overeenkomt met het desbetreffende kapitaalbedrag is van toepassing op het volledige kapitaalbedrag. Als de verzekeraar meerdere pensioen- of overlijdenskapitalen uitkeert aan dezelfde begunstigde, moet hij die kapitalen samentellen om het percentage van de solidariteitsbijdrage te bepalen. De solidariteitsbijdrage wordt berekend op het brutokapitaal of de brutoafkoopwaarde, inclusief de eventuele winstdeling. pensioenkapitaal / afkoopwaarde (inclusief winstdeling) bedrag
percentage solidariteitsbijdrage
< 2 478,95 EUR
0%
2 478,95 EUR – 24 789,35 EUR
1%
> 24 789,35 EUR
2%
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
overlijdenskapitaal (inclusief winstdeling) bedrag
percentage solidariteitsbijdrage
< 2 478,95 EUR
0%
2 478,95 EUR – 74 368,05 EUR
1%
> 74 368,05 EUR
2%
2 LIFE & BENEFITS
NR 2
FEBRUARI 2014
KLUWER
Tot voor kort was het VAPZ vrijgesteld van die solidariteitsbijdrage, maar die vrijstelling werd met ingang van 2014 geschrapt. Met de schrapping van de vrijstelling van solidariteitsbijdrage verdwijnt één van de troeven van het VAPZ ten opzichte van een IPT-verzekering. Desondanks heeft het VAPZ nog altijd enkele strepen voor op de IPT-verzekering en zelfs een volle straatlengte voorsprong op de derde pensioenpijler (pensioensparen en ‘klassiek’ langetermijnsparen). Primus inter pares
De premies die een zelfstandige – zowel die met als zonder vennootschap – stort in het stelsel van het VAPZ zijn marginaal aftrekbaar in de personenbelasting en komen ook in mindering van de heffingsgrondslag inzake socialezekerheidsbijdragen. Alles bij elkaar genomen, levert de premiebetaling in het VAPZ-stelsel de bedrijfsleider op die manier al gauw een (para)fiscaal voordeel op van pakweg 50 tot zelfs 60% van de premie, afhankelijk van het inkomensniveau van de zelfstandige (zie ook Life & Benefits 2008, nr. 4, p. 3). IPT-verzekeringspremies worden niet door de zelfstandige betaald en fiscaal afgetrokken maar door de vennootschap waarvan hij bedrijfsleider is. Als we dan rekening houden met het normale vennootschapsbelastingtarief, levert de premieaftrek de vennootschap een belastingbesparing op van ‘slechts’ 33,99%. Voor vennootschappen die het verlaagde vennootschapsbelastingtarieven genieten is dat 24,9775%, 31,93% of 35,535%, naargelang het winstniveau van de vennootschap. Soms wordt gesteld dat een VAPZ-overeenkomst om die reden al fiscaal interessanter is dan een IPT-verzekering, want bij die laatste is het belastingvoordeel op de premie kleiner (33,99% tegenover 50 tot zelfs 60% voor het VAPZ). Deze redenering gaat echter niet op. Of de vennootschap nu zelf rechtstreeks een IPTverzekeringspremie betaalt dan wel in eerste instantie het overeenstemmende bedrag als (extra)loon uitkeert aan de bedrijfsleider om hem in staat te stellen daarmee de in zijn hoofde aftrekbare VAPZ-premie te betalen, maakt niets uit. Dit neemt echter niet weg dat het VAPZ-stelsel in de regel toch fiscaal interessanter is dan een IPT-verzekering en dat het dus aangewezen is om voorrang te geven aan het VAPZ. Daarna kan de zelfstandige, gelet op de relatief bescheiden premiebedragen in het VAPZ-stelsel, verder de 80%-grens opvullen met een IPT-verzekering, gesloten door de vennootschap. Dit veronderstelt dan uiteraard wel dat het gaat om een zelfstandige bedrijfsleider, met vennootschap dus. De aantrekkelijkheid van het VAPZ heeft echter geen uitstaans met het hiervoor geschetste verschil in belastingvoordeel op de premies, maar wel met de volgende elementen. •
VAPZ-premies ontsnappen aan de premietaks, terwijl die bij een IPTverzekering 4,4% bedraagt.
•
Het VAPZ ontsnapt aan de zogeheten Wyninckxbijdrage van 1,5% op pensioenpremies boven 30.000 euro, althans aan de ‘voorlopige’ regeling, die normaal in 2016 plaats zou moeten ruimen voor een definitieve regeling. In die definitieve regeling wordt er wel rekening gehouden met het VAPZ (zie ook Dossier Life & Benefits 2013/1, p. 23).
•
VAPZ-kapitalen genieten het fiscaal regime van de fictieve rente, wat doorgaans leidt tot een lagere belastingdruk dan bij een IPT-verzekering, waar er sprake is van een afzonderlijke belastingheffing tegen 20%, 18% 16,5 of 10% (zie Cahier Life & Benefits 2008/2, p. 54 en volgende voor een cijfermatige illustratie van het verschil tussen het fiscaal regime van de fictieve rente op het VAPZ en het regime van de afzonderlijke taxatie in het kader van een IPT-verzekering). Wat betreft het overlijdenskapitaal is die fictieve rente doorgaans nog lager dan voor een pensioenkapitaal omdat men daar de leeftijd van de begunstigde en niet van de overleden zelfstandige in aanmerking neemt: hoe
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 2
FEBRUARI 2014 3
jonger die begunstigde, hoe lager de fictieve rente, zoals blijkt uit de tabel hieronder. Dit terwijl een overlijdenskapitaal in het kader van een IPTverzekering in de regel steevast tegen 16,5% wordt belast (zie ook Life & Benefits 2009, nr. 8, p. 1). En als we even terugkeren naar het pensioenkapitaal, is er nog de vaststelling dat de vereffening van het VAPZ-kapitaal op 60 jaar eerder dan op 65 jaar fiscaal niet wordt ‘afgestraft’ (fictieve rente van 4%, belastbaar gedurende 10 jaar bij uitkering op 65 jaar tegenover een fictieve rente van 3,5%, belastbaar gedurende 13 jaar bij uitkering op 60 jaar). Bij een IPTverzekering wordt een uitkering op de leeftijd van 60 jaar fiscaal wél zwaarder aangepakt (20% belasting op 60 jaar tegenover slechts 10% voor wie doorwerkt tot en pas casht vanaf 65 jaar). Die vaststelling kan er toe uitnodigen om de eindleeftijd van het VAPZ-contract vast te leggen op 60 jaar eerder dan op 65 jaar: op die manier is het geprojecteerd VAPZpensioenkapitaal lager en legt die dus minder beslag op de 80%-grens die van toepassing is op de IPT-verzekering die de vennootschap naast en bovenop het VAPZ kan sluiten (zie voor een cijfermatige illustratie hiervan, Life & Benefits 2011, nr. 1, p. 7). leeftijd begunstigde bij de uitkering < 41 jaar 41-45 jaar 46-50 jaar 51-55 jaar 56-58 jaar 59-60 jaar 61-62 jaar 63-64 jaar > 64 jaar (*)
belastbare fictieve rente (% kapitaal/afkoopwaarde) 1% 1,5% 2% 2,5% 3% 3,5% 4% 4,5% 5% of 4%(*)
duur belastingheffing 13 jaar 13 jaar 13 jaar 13 jaar 13 jaar 13 jaar 13 jaar 13 jaar 10 jaar
4% voor wie tot minstens 65 jaar ook effectief actief is gebleven
•
Door de VAPZ-premie te financieren via een verhoging van de bezoldiging, stijgt ook het resultaat van de 80%-grens (en zelfs die van de 100%grens inzake arbeidsongeschiktheidstoezeggingen) op de IPT-verzekering die de vennootschap naast en bovenop het VAPZ kan sluiten, dit alles mits die bezoldiging een regelmatig en maandelijks karakter heeft.
•
Het sluiten van een VAPZ-overeenkomst opent de mogelijkheid om er ineens een sociale VAPZ-overeenkomst van te maken waarin voor de bedrijfsleider fiscaal interessante solidariteitsprestaties in de sfeer van het arbeidsongeschiktheidsrisico ondergebracht kunnen worden (zie Life & Benefits 2004, nr. 6, p. 3 en 2007, nr. 3, p. 1).
Een minpuntje van het VAPZ is wel dat omzeggens geen enkele verzekeraar de mogelijkheid biedt om in een tak 23-beleggingsvorm te stappen. Dit komt doordat de VAPZ-wet de verzekeraars oplegt een pensioenkapitaal uit te keren dat minstens gelijk is aan de som van de betaalde brutopremies, tenzij dan voor VAPZ-contracten met een looptijd van minder dan vijf jaar. Dit komt neer op een soort ‘kapitaalsgarantie’. Voor IPT-verzekeringen geldt die regel niet, zodat de zelfstandige daar wel, indien gewenst, in het tak 23-verhaal kan stappen. Ook derde pensioenpijler moet onderdoen
De pensioenvehikels van de derde pensioenpijler (klassiek langetermijnsparen en pensioensparen) zijn fiscaal duidelijk minder interessant dan die van de tweede pensioenpijler: geen marginale belastingbesparing op de premies maar slechts een forfaitaire belastingvermindering van 30% (tot voor kort was dat nog ‘van 30% tot 40% in functie van de zogenaamde ‘verbeterde gemiddelde aanslagvoet’), de premies komen niet in mindering van de heffingsgrondslag van de socialezekerheidsbijdragen, enzovoort.
4 LIFE & BENEFITS
NR 2
FEBRUARI 2014
KLUWER
Binnen die derde pensioenpijler gaat de voorkeur wellicht uit naar het pensioensparen: geen 2%-premietaks, geen 9,25%-winstdelingstaks en geen cumulbeperkingen met woninghypotheekleningen (zie Life & Benefits 2011, nr. 4, p. 5). Tip: Zelfstandigen die aan pensioensparen doen en de tweede pijler links laten liggen zijn duidelijk ‘verkeerd bezig’. Niet omdat het onverstandig is om aan pensioensparen te doen, wel omdat het bijzonder onverstandig is om de tweede pijler niet te benutten. Paul Van Eesbeeck
fiscaliteit
Met een aanvullend pensioen van of naar Luxemburg In onze reeks over de fiscale behandeling van grensoverschrijdend pensioenverkeer (zie de inleidende bijdrage in het vorige nummer), focussen we deze maand op Luxemburg. De pensioenbelasting is daar helemaal anders dan in België, omdat niet de pensioenuitkering, maar wel de pensioenbijdrage belast wordt. TEE in plaats van EET
In Luxemburg worden bijdragen voor een aanvullend pensioen aan een belasting van 20,9% onderworpen. Die belasting is verschuldigd door de werkgever. De werknemer hoeft dus geen belasting op de pensioenbijdrage te betalen. Die pensioenbijdragen zijn ook niet onderworpen aan Luxemburgse sociale bijdragen. De beleggingsopbrengsten die in het pensioenplan worden gegenereerd, blijven ook onbelast. Bij de uitkering van het pensioen(kapitaal) is er evenmin sprake van belasting maar er is wel een sociale bijdrage van 1,4% verschuldigd. Dergelijk belastingregime wordt in het internationaal jargon het TEE-model genoemd. Dat komt van Taxed (belaste bijdragen) - Exempt (vrijgestelde beleggingsopbrengsten) – Exempt (vrijgestelde uitkeringen). Dat in tegenstelling tot België, dat internationaal doorgaans onder het EET-model geklasseerd wordt. Bij ons zijn bijdragen en opbrengsten vrijgesteld en de uitkeringen belast. Het is geen zuiver EET-model, want we kennen natuurlijk wel onze Belgische premietaks en belasting op winstdeelnamedotaties. Dat de belasting totaal anders opgevat is, kan in internationale context opmerkelijke gevolgen hebben. Stel dat iemand van een EET-land zou gaan pensioneren in een TEE-land, dan zou hij potentieel alle belasting kunnen vermijden. Daartegenover betekent van een TEE- naar een EET-land gaan potentieel tweemaal belasting. In het dubbelbelastingverdrag dat werd afgesloten tussen België en Luxemburg werden specifieke clausules ingelast om zulke situaties te vermijden. In de praktijk blijven sommige problemen echter onopgelost.
Belgisch aanvullend pensioen in Luxemburg opnemen
We denken aan iemand die gedurende zijn ganse loopbaan in België heeft gewoond en gewerkt. Hij werkte voor een Belgische onderneming die een aanvullend pensioenplan organiseerde via een Belgische pensioeninstelling. Zijn pensioen(kapitaal) wordt door de Belgische pensioeninstelling uitgekeerd nadat hij met zijn gezin naar Luxemburg is verhuisd. Kortom, een Belgisch pensioen(kapitaal) wordt uitgekeerd aan een Luxemburgs fiscaal verblijfhouder. Gezien er sprake is van een grensoverschrijdende situatie moeten we kijken naar het dubbelbelastingverdrag dat werd afgesloten tussen België (bronstaat) en
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 2
FEBRUARI 2014 5
Luxemburg (woonstaat). In eerste instantie komen we terecht in artikel 18 van het verdrag. Dit artikel telt 4 paragrafen. Op basis van artikel 18, §1 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen die werden opgebouwd ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts belastbaar in de woonstaat. Hier is dit Luxemburg. Zowel periodieke pensioenen als pensioenkapitalen worden geviseerd. Het gaat echter alleen om pensioenen die als werknemer werden opgebouwd en dus niet als zelfstandige. We moeten nog wat verder lezen want artikel 18, §4 voorziet in een uitzondering op de regel van artikel 18, §1. Pensioenkapitalen en afkoopwaarden uit België die worden betaald aan een Luxemburgs fiscaal verblijfhouder zijn belastbaar in België. Gaat het om een pensioenkapitaal dat werd opgebouwd door een werknemer, dan is er belastingheffing in België (art 18, §4). De Belgische pensioeninstelling moet dus bedrijfsvoorheffing inhouden. Is er echter sprake van periodieke pensioenuitkeringen, dan is er belastingvrijstelling in België en mag Luxemburg als woonstaat belasten (art 18, §1). Het kan ook gaan om iemand die als zelfstandig bedrijfsleider in de Belgische groepsverzekering heeft deelgenomen. Dit valt buiten het bestek van artikel 18 van het dubbelbelastingverdrag. We komen terecht in artikel 21, het zogeheten ‘restartikel’. Krachtens het restartikel mag het pensioen(kapitaal) slechts in de woonstaat worden belast, op voorwaarde dat de genieter van het inkomen volgens de wetgeving van de woonstaat aldaar belastbaar is ter zake van dat inkomen. Uitbetaling zonder inhouding van Belgische bedrijfsvoorheffing kan dan enkel mits een attest van fiscale woonplaats in Luxemburg maar ook een attest van inkomstenbelasting in Luxemburg. Dit is een aandachtspunt voor de Belgische pensioeninstelling. In de situaties waar Luxemburg mag belasten krachtens het dubbelbelastingverdrag moeten we kijken naar de Luxemburgse fiscale regelgeving. Op basis hiervan is het pensioen(kapitaal) uit België belastbaar gezien de bijdragen in het pensioenplan niet aan de Luxemburgse belasting van 20,9% werden onderworpen. Hoeveel bedraagt de Luxemburgse belasting op de uitkeringen? Een kapitaal wordt doorgaans belast als ‘revenu extraordinaire’ tegen verlaagde tarieven (maximum 24%). Een pensioenrente wordt in principe tegen de normale fiscale tarieven belast, en die maken uitkering in rente fiscaal interessanter dan in België. Een gehuwd koppel dat enkel en alleen een pensioen van 30.000 euro per jaar geniet, heeft een gemiddeld fiscaal tarief van slechts 1%. Bij een inkomen van 60.000 euro wordt dit 11%, bij 120.000 euro 26%. Voor een alleenstaande bedragen de percentages respectievelijk 10, 25 en 36%. Het toptarief in de Luxemburgse personenbelasting bedraagt 43,6%. In Luxemburg werken en aanvullend pensioen in België opbouwen
Nemen we het voorbeeld van iemand die in België woont en werkt voor een Belgische onderneming. Hij is aangesloten in de groepsverzekering die door de Belgische onderneming wordt georganiseerd via een Belgische pensioeninstelling. Onze persoon werkt echter in Luxemburg. Hij is verantwoordelijk voor een project dat de Belgische onderneming in Luxemburg op poten wil zetten. Gezien zijn tewerkstelling in Luxemburg moet hij er als fiscaal niet-verblijfhouder belasting over zijn beroepsinkomsten betalen. Tijdens de opbouwfase rijst de vraag naar de Luxemburgse fiscale behandeling van de werkgeversbijdragen die in de Belgische groepsverzekering worden gestort. Als het Belgische pensioenplan in Luxemburg wordt goedgekeurd door de Inspection Générale de la Sécurité Sociale (IGSS), dan wordt het fiscaal behandeld alsof het zou gaan om een Luxemburgs pensioenplan (belasting van 20,9% te betalen door de werkgever, zoals hierboven beschreven). In de praktijk blijkt dat die goedkeuring slechts zelden wordt gegeven.
6 LIFE & BENEFITS
NR 2
FEBRUARI 2014
KLUWER
Als het pensioenplan niet wordt goedgekeurd door de IGSS, dan worden de werkgeversbijdragen krachtens de Luxemburgse fiscale wetgeving gekwalificeerd als belastbaar loon. Ze worden bij het beroepsinkomen geteld en in hoofde van de werknemer belast tegen de progressieve tarieven. Verder moeten we nagaan of betrokkene is onderworpen aan Luxemburgse sociale zekerheid. Is dat het geval, dan zijn Luxemburgse sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd over de stortingen in het pensioenplan. Dit komt op ongeveer 25% als we de sociale bijdragen van de werknemer en de werkgever optellen. Op het einde van de rit wordt het pensioen(kapitaal) door de Belgische pensioeninstelling uitgekeerd. Betrokkene woont nog steeds met zijn gezin in België. Een Belgisch pensioen(kapitaal) wordt dus uitgekeerd aan een Belgisch fiscaal verblijfhouder. Er is op dat ogenblik in beginsel geen grensoverschrijdende situatie. Naar onze mening kunnen we dan ook geen beroep doen op het dubbelbelastingverdrag. De Belgische pensioeninstelling zal bedrijfsvoorheffing inhouden op het ogenblik van de uitbetaling. Deze situatie is heel nadelig voor de betrokkene. In eerste instantie betaalt hij Luxemburgse belastingen en eventueel sociale bijdragen op de stortingen die in de groepsverzekering worden verricht en vervolgens zal hij Belgische belastingen en sociale inhoudingen moeten betalen op het pensioen(kapitaal) dat hij op het einde van de rit zal ontvangen. In België wonen en aanvullend pensioen uit Luxemburg krijgen
Veronderstel dat iemand gedurende zijn ganse loopbaan in Luxemburg heeft gewoond en gewerkt. Hij werkte voor een Luxemburgse onderneming die een groepsverzekering organiseerde via een Luxemburgse verzekeraar. Zijn pensioen(kapitaal) wordt door de Luxemburgse verzekeraar uitgekeerd nadat hij met zijn gezin naar België is verhuisd. Er is dus sprake van een Luxemburgs pensioen(kapitaal) dat wordt uitgekeerd aan een Belgisch fiscaal verblijfhouder. Gaat het om een werknemer, dan komen we opnieuw terecht in artikel 18 van het verdrag. Op basis van artikel 18, §1 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen die werden opgebouwd ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts belastbaar in de woonstaat. Hier is dit België. Zowel periodieke pensioenen als pensioenkapitalen worden geviseerd. In artikel 18, §3 vinden we echter een uitzondering op de regel in artikel 18, §1: Pensioenen en andere soortgelijke beloningen verkregen uit Luxemburg zijn niet belastbaar in België indien ze voortvloeien uit pensioenbijdragen die werkelijk aan belastingheffing in Luxemburg werden onderworpen. Deze uitzondering werd ingelast om te vermijden dat Luxemburgers die naar België zouden verhuizen twee maal zouden worden belast (de bijdragen worden belast in Luxemburg en de uitkeringen zouden worden belast in België). Kortom, gaat het om een pensioen(kapitaal) dat werd opgebouwd door een werknemer, dan is er geen belastingheffing in België (art 18, §3). En wat dan met aanvullende pensioen voor bedrijfsleiders? Weet dat die in Luxemburg ook als werknemer behandeld worden.
In België werken en aanvullend pensioen in Luxemburg opbouwen
Nemen we het voorbeeld van iemand die in Luxemburg woont en een arbeidscontract heeft met een Luxemburgse onderneming. Hij is aangesloten in de groepsverzekering die door de Luxemburgse onderneming wordt georganiseerd via een Luxemburgse verzekeraar. Betrokkene werkt echter in België. Gezien zijn tewerkstelling in België moet hij hier als fiscaal niet-verblijfhouder belasting over zijn beroepsinkomsten betalen. In Luxemburg zal de werkgever tijdens de opbouwfase toch 20,9% belasting op de premies moeten betalen omdat het gaat om een Luxemburgs pensioenplan, ondanks het feit dat de betrokkene in België werkt en er als niet-verblijfhouder inkomstenbelasting betaalt. We moeten ons ook afvragen hoe de Belgische fiscus tijdens de opbouwfase de werkgeversbijdragen die in de Luxemburgse groepsverzekering worden gestort, zal behandelen. Om die vraag te beantwoorden moet het Luxemburgse pensioenplan worden getoetst aan de relevante bepalingen van
LIFE & BENEFITS
KLUWER
NR 2
FEBRUARI 2014 7
de Belgische fiscale wetgeving. In eerste instantie rijst de vraag of het Luxemburgse plan volgens de Belgische normen überhaupt als een aanvullend pensioenplan kan worden gekwalificeerd. Niet alles zal naadloos aansluiten met onze regels... Waar wordt de grens getrokken? Wat met de specifieke voorwaarden van de artikelen 38, §1, 18° en 19° van ons Wetboek Inkomstenbelastingen? Zoals het feit dat de bijdragen die worden gestort in een IPT voor een werknemer van belastingen worden vrijgesteld mits er ook een collectieve regeling voor alle werknemers of een bijzondere categorie ervan bestaat. Of de voorwaarde van maandelijkse bezoldiging bij pensioenplannen voor bedrijfsleiders. In dit verband mogen we niet uit het oog verliezen dat bezoldigingen krachtens de Belgische fiscale wetgeving belastbaar zijn op het ogenblik van hun uitbetaling of toekenning. Toekenning betekent dat betrokkene zou kunnen beschikken over de bezoldiging. Dit is het geval als hij het recht op het inkomen heeft verworven. Met andere woorden, het belastbare feit doet zich voor zodra hij de uitbetaling van het inkomen kan afdwingen. Als het door de betrokkene verworven inkomen vervolgens wordt ‘omgebogen’ tot storting in een pensioenplan, dan is er niettemin sprake van onmiddellijke belastingheffing. De Belgische fiscale vrijstelling voor aanvullende pensioenopbouw wordt in dat geval mislopen. Op het einde van de rit wordt het pensioen(kapitaal) door de Luxemburgse verzekeraar uitgekeerd. Betrokkene woont nog steeds met zijn gezin in Luxemburg. Luxemburg zal op dat moment geen belastingen meer heffen want er werd door de werkgever al 20,9% Luxemburgse belasting op de premies betaald. Men kan de indruk krijgen dat er op dat ogenblik geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie, omdat een Luxemburgs pensioen(kapitaal) wordt uitgekeerd aan een Luxemburgs fiscaal verblijfhouder. Toch wel volgens de Belgische fiscus, want in ons fiscaal wetboek vinden we een zogenaamde ‘sourcing’ clausule in artikel 228, §2, 7° bis WIB92. Voor Belgische fiscale doeleinden wordt het pensioeninkomen geacht uit België afkomstig te zijn. Wat zegt het dubbelbelastingverdrag in zo’n geval? Gaat het om de betaling van een pensioenrente voor een werknemer, dan geldt artikel 18 §1 van het verdrag, en mag enkel Luxemburg als woonstaat belasten. Gaat het om kapitalen en afkoopwaarden, dan mag België als bronstaat belasting heffen op basis van artikel 18, §4 van het verdrag. Voor zelfstandigen bepaalt het artikel 21 van het verdrag dat Luxemburg als woonstaat mag belasten, indien dat ook effectief gebeurt, quod non, dus is er toch Belgische belasting verschuldigd.
■
Tip: In Belgisch-Luxemburgse context moet men in bepaalde situaties twee maal belasting betaald worden bij een aanvullend pensioen. Dat kan vermeden worden door goede planning. Pieter Gillemon (PwC) en Paul Roels
beleggingsverzekeringen
Nieuw: volksleningverzekering met 1,1% premietaks Met het oog op de financiering van projecten met een socaal-economisch of maatschappelijk doel worden nieuwe types van kasbons, termijndeposito’s en tak 21-levensverzekeringen gecreëerd. De nieuwe soort van kasbons en termijndepo-
8 LIFE & BENEFITS
NR 2
FEBRUARI 2014
KLUWER
sito’s krijgen een verminderde roerende voorheffing:15% in plaats van 25%. Op de premies voor het nieuwe type van tak 21-levensverzekeringen wordt de premietaks van de normale 2% verminderd tot 1,1%. Volksleningen
Kenmerken levensverzekering
De wet van 26 december 2013 inzake de ‘thematische volksleningen’ wil banken en levensverzekeraars stimuleren om financieringsmiddelen aan te trekken en om daarmee in België projecten met een sociaaleconomisch of maatschappelijk verantwoord doel te financieren. Via een koninklijk besluit wordt een lijst vastgelegd van projecten die hiervoor in aanmerking komen. De bedoelde levensverzekeringen moeten de volgende kenmerken hebben. • De looptijd moet minstens 10 jaar zijn. Het valt op dat voor kasbons en termijnrekeningen er slechts een minimale looptijd van 5 jaar geldt. • Er mag enkel één eenmalige premie zijn (geen latere bijstortingen, ook geen reserveoverdracht uit een andere levensverzekering). De minimale premie bedraagt hoogstens 200 euro. • De jaarlijkse afkoop wordt beperkt tot 5% van de reserves. Deze afkoopbeperking wordt gemotiveerd door de lagere solvabiliteitskosten voor de verzekeraar, en dus het hogere te verwachten rendement voor de belegger. We begrijpen dat voor afkopen tijdens de eerste 8 jaar na het onderschrijven van de overeenkomst de normale roerende voorheffing van toepassing is. • Het gewaarborgd rendement moet marktconform zijn, en mag niet lager zijn dan het gewaarborgd rendement van andere gelijkaardige tak 21levensverzekeringen aangeboden door de betrokken verzekeraar. Voor dit soort van levensverzekeringen moet de verzekeraar een ‘afgezonderd fonds’ oprichten, dat dus los van de andere tak 21-dekkingswaarden van de verzekeraar wordt beheerd, en dus ook een eigen winstdeling zal moeten genieten. • Bij overlijden worden enkel de reserves uitgekeerd. Een extra risicodekking bovenop de reserves is dus verboden. • De verzekeringsovereenkomst moet voldoende toegankelijk zijn voor particuliere beleggers. • De levensverzekering moet kwalificeren voor een ‘overheidswaarborg’ tot 100.000 euro (van België of van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte).
Succes?
De wet voorziet in de mogelijkheid om, bij koninklijk besluit, op jaarbasis een beperking te stellen aan het totale bedrag aan financieringsmiddelen dat kan worden aangetrokken door dergelijke verzekeringsovereenkomsten. Dit om de budgettaire impact van de wet binnen de perken te houden. Maar het is nog afwachten of het zo’n vaart zal lopen. Luc Vereycken
Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Patrick Lambrecht –
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2014 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.