MARTA
I
Ik moet zo maar opeens terugdenken aan Marta, de vrouw die al oud en tandeloos was in mijn vroegste jeugd. Althans, in mijn herinnering. Zie ik haar op een foto uit die tijd dan is het gewoon een stevige vrouw van tegen de veertig die een beetje ruim in haar vel zit, met zwart haar met hier en daar een wit streepje (ja, 't is een zwart-wit foto uit eind jaren '50). Ze was werkster, wasvrouw, concierge, vroedvrouw, dorpsraad en alles tegelijk, in het appartementencomplex waar ik mijn jeugd doorbracht. Vrijwel dagelijks te vinden in de poort naar het hofje - de cortile - waar de appartementen omheen gebouwd waren. Nou ja, appartementen... Een oud patriciërshuis rond een binnenplaats, een hofje van pakweg 10 bij 12 meter, met keien afgewerkt tot een min-of-meer horizontaal vlak. Daaromheen dus de oude woning, die later werd omgebouwd tot een boerderij. In sommige vleugels werden de muren vervangen door een liggende balk op een paar steunbalken, en zo ontstond een stal voor wat vee, waarschijnlijk tussen 1850 en 1875. Nog weer later, het zal tussen de beide wereldoorlogen geweest zijn, werden in de stal muren neergezet om het een en ander weer voor mensen bewoonbaar te maken. En daar, maar dan op de tweede verdieping, werd ik geboren. Onder het toeziend oog van Marta. Marta, die alles van je weet. Marta, die altijd in de poort naar de cortile zit. Marta, die ook alles van alle andere mensen weet. Marta, die op alles een antwoord weet. Marta, die voor alles een oplossing weet. Marta, die in haar eenvoud de meest wijze vrouw van de wereld is. Maar ook ... Marta, niemand die weet waar ze vandaan komt, Marta, niemand die weet of ze getrouwd is geweest, Marta, niemand die weet of ze weduwe is, bemind is geweest, misbruikt is geweest, ziek is geweest, broers of zussen of enige andere familie heeft (of heeft gehad).
Marta, niemand die haar ooit heeft horen klagen, Marta, eigenlijk is er niemand die weet wie ze is. Marta, niemand die er zelfs maar aan dacht om het haar te vragen. Ze was er gewoon. Altijd. Nee, niemand die weet wie ze eigenlijk is. En toch... vandaag moest ik aan haar terugdenken, zoals ze daar zat in de poort naar de cortile. Zomaar.
II
In ons complex woonden doorgaans acht tot twaalf gezinnen, in alle leeftijdsklassen die er maar bestaan, van gepassioneerde jonge stellen tot oude mensen die hun natuurlijk nog weer veel oudere ouders in huis hadden. Ook mijn opa woonde bij ons in. Heel oud was hij, wel 45 jaar ouder dan mijn moeder. Zijn leven lang was hij meubelmaker geweest, van kasten met ornamenten, bedden met ornamenten, stoelen met ornamenten, cherubijntjes en madonna's, als het van hout te maken was en er konden ornamenten aan, dan maakte hij het. Nonno Falegname, opa timmerman, zo noemden wij hem. De andere opa, Nonno Vino, opa wijn, woonde in de bergen, want hij verbouwde druiven, druiven waaar de Italiaanse Merlot van werd gemaakt. Die opa zagen we niet zo vaak, alleen in het najaar, dan moest iedereen die op een of andere manier bloedverwant was komen helpen met de druivenpluk. Als kind kreeg je druivensap tot je tanden er stroef van werden en de groten kregen ook druivensap, alleen van het jaar daarvoor. Die vond ik als kind al veel lekkerder en een enkel glaasje werd door Nonno Vino ook wel oogluikend toegestaan. 'Niet aan je moeder vertellen!' met een vertrouwelijke knipoog maakte het feest compleet. Maar terug naar Nonno Falegname, opa timmerman. Er was geen oma, alleen een fotootje van oma die de 40 maar net gehaald had. Het was hetzelfde fotootje als op het emaille plaatje op de grafsteen, op de begraafplaats
net buiten het dorp aan de voet van de bergen. Nu ik er aan terugdenk is opa met zijn gedachten niet zo heel vaak meer bij die oma geweest. Meestal kon je zo bij opa binnen lopen, dan zat hij wat te houtsnijden aan de hoge tafel, binnensmonds mompelend of neuriënd, altijd bezig. Maar soms, zo maar in de middag of de avond was opa weg. Niemand had hem zien vertrekken, niemand wist waar hij was. Tot hij na een paar uur zomaar ineens weer op de veranda stond. Pas later ontdekte ik dat de afwezigheid van opa altijd plaatsvond als Marta niet in de poort zat. Marta, de vrouw van wie niemand wist wie ze was. Zou Nonno Falegname het wel geweten hebben?
III
Opa Timmerman, Nonno Falegname... en alleen maar omdat hij nog veel ouder was zag hij iets in Marta dat ik er nooit in heb gezien. Wat ik me, nu zeker 40 jaar later, alleen afvraag is wat Marta nu heeft gezien in Nonno Falegname, die misschien wel twee keer zo oud was als zijzelf. Was het bewondering voor zijn houtsnijwerk? Ze zou vast en zeker op een mooi bewerkte stoel gezeten hebben. Zouden het zijn centjes geweest zijn? Dan had hij vast niet in ons armoedige appartement hebben gewoond. Zouden het zijn charmes geweest zijn? Ik kan het me niet voorstellen. Maar waarom waren opa en Marta dan altijd tegelijk afwezig? Deden ze wel wat ik later dacht dat ze deden? Ik kan het niemand meer vragen. Maar als ik mijn fantasie laat gaan dan zie ik een heel ander verhaal dan wat ik in eerdere jaren bedacht... geen oude bok die zich troostte aan een jong blaadje maar de warme genegenheid van een oude man voor het enige kind dat hij, door ware liefde, verkreeg bij een vrouw van wie hij werkelijk hield, met wie hij nooit mocht huwen omdat ze niet fijn-Katholiek was. En de rust van een vrouw waarvan niemand weet waar ze vandaan kwam, die zelf heel lang niet heeft geweten waar ze vandaan kwam, en nu haar bloedeigen vader had teruggevonden.
In die stille uurtjes van de middag was de vader samen met zijn meest geliefde kind, in wie hij de beeltenis zag van de vrouw waarvan hij tot haar dood had gehouden. In die stille uurtjes van de middag genoot Marta van het gevoel dat ze als kind altijd gemist had; altijd was ze alleen op de wereld geweest, nu had ze haar vader teruggevonden en die schaamde zich niet haar te vertellen hoe zij, in een tijd van crisis en armoede, door haar eigen vader als niet meer dan een bedelaar behandeld kon en mocht worden. Toegegeven, niemand vertelde mij ooit het geheim van die twee, ik heb er slechts over gefantaseerd. Maar waarom zou Marta, toen Nonno Falegname stierf, voor het eerst in ieders herinnering, hebben gehuild, geschreeuwd, gebeden? Zou dit het geheim zijn? Marta... zou ik je nog één keer mogen spreken, nu, nu ik zelf ouder ben dan jij toen was? Waarom heb jij je leven lang alleen gepraat, en nooit verteld? Verteld wie je was, verteld wat je voelde? Marta... wijze vrouw, met het diepe leed in je leven... te diep dan dat je er ooit over durfde vertellen. Marta... kan ik jou nog één keer spreken?
IV
Hoe kan ik haar geheim ooit achterhalen? De eerste gedachte die bij me opkomt is de geboorteregistratie. Meneer Pastoor ontvangt me vriendelijk, want de geboorteregistratie voor de tweede wereldoorlog was in handen van de kerk. Hij wijst me door naar het kerkelijk archief en met een aanbeveling krijg ik toegang tot een zaal vol archiefdozen maar ik mag niet bij de kasten komen. Zittend aan een tafel wordt eerst gevraagd naar de reden van mijn bezoek. 'Ik zoek wanneer een mogelijke tante van mij geboren is, Marta, een zuster van mijn moeder'. 'Weet u wanneer zij is geboren?' vraagt de man op bijna vertrouwelijk zachte toon, alsof anderen in dezelfde zaal niet mogen weten welke informatie hij allemaal wil weten.
'Ik schat tussen 1935 en 1940' en enkele vragen later besef ik dat mijn antwoorden de broeder wanhopig maken. 'Nee, ik weet niet hoe haar moeder heette, ik weet niet in welk dorp of welke plaats ze is geboren, ik weet niet of ze is gedoopt, ik weet niet... ik weet niet... ik weet niet'. 'Maar,' vervolgt de man en zijn stem wordt nog zachter, nog vertrouwelijker - alsof hij begreep dat ik op zoek was naar delicate informatie - 'is de tante naar wie u zoekt nog in leven?' Het ontkennend antwoord leek een lichte glimlach op 's mans gezicht te brengen - heel even maar -, waarna hij vroeg: 'Heeft u mogelijk de akte van overlijden ingezien?'. Nu was het mijn beurt om zachter te gaan praten. 'Nee, want we weten alleen dat ze niet meer leeft omdat ze dat zelf heeft gezegd. In haar afscheidsbrief. Op een dag was ze weg, haar post lag nog op de stoel in de poort. We hebben haar gezocht, maar niet gevonden. Geen aanwijzing was er waarmee we haar konden vinden. Familie van haar kennen we niet, misschien was ze alleen op deze wereld. Naar de kerk ging ze niet, dus onze pastoor wist ook niets. De politie kon met zo weinig aanwijzingen niet veel uitrichten, die hebben na een paar dagen haar post opengemaakt en daarbij zat haar eigen afscheidsbrief'. De broeder wenkt me geluidloos en loodst me mee naar een andere kamer waar hij zorvuldig de deur sluit. 'Een afscheidsbrief, zei u, weet u wat er in stond?' 'Ja, er stond alleen in dat ze stil een plaats in dit leven had gehad maar dat ze die plaats nu weer vrij maakte voor een ander. Haar verdriet was genoeg geweest, en haar tijd was gekomen. We mochten haar niet zoeken... maar over zichzelf vertelde ze niets. Ze is met haar levensgeheim in het niets verdwenen, en niemand heeft haar ooit gevonden.' 'Ik vrees dat ik niets voor u kan doen'. Dreun. Een groter contrast met de hoopvolle stemming tot het ogenblik daarvoor kon ik me niet indenken. Eenmaal buiten brandde de felle Italiaanse zon op mijn schouders, maar ik voelde mij als een granietblok uit de rivier waar voortdurend koud water overheen liep. Bij haar leven wist ik niet wie ze was. Bij haar overlijden kan ik niet achterhalen wie ze is geweest. Marta ... kon ik je toch nog éénmaal spreken ...
V
Eenmaal buiten drong pas goed tot mij door dat ik me door de broeder van het archief eenvoudig met een kluitje in het riet had laten sturen. Ik had zelfs geen enkele geboorteakte gezien. Hoewel ik er al jaren weg ben, ga ik toch weer een keer naar het appartementencomplex terug. De hitte lijkt langzaamaan weer vat op me te krijgen. Eenmaal bij de poort aangekomen zie ik kinderen die ik niet ken, volwassenen die ik niet ken, een appartmentencomplex dat er veel netter uit ziet dan in mijn verbeelding, de cortile, het hofje, is zelfs geasfalteerd alhoewel de tand des tijds er ook weer aan af te lezen is. Niemand woont er meer die mij heeft gekend, niemand meer die Marta heeft gekend. Sommige bewoners van 30 jaar geleden zijn nog wel bekend, maar niemand die weet waar ze wonen. Een conciërge/factotum zoals Marta is er niet meer. Haar vroegere appartement is nu in gebruik als opslagruimte voor de mensen die er wonen, gebarsten ruiten en vergane vitrage markeren de overgang tussen binnen en buiten. Na wat toelichting krijg ik toestemming om in die opslagruimte, dat voormalig appartement, wat rond te kijken. Roestige ledikanten, oude emmers, een verteerde zeis, vergane stoelkussens - of zijn het matrassen? - en oude krakkemikkige kastjes, geengezicht jaren-zestig, hoog gepolitoerd, met restanten van spiegels, het is een onbeschrijfelijke verzameling oud vuil. Wat kan, wat mag ik hier verwachten? En toch... ik blijf zoeken, zoeken naar het onbekende, zoeken naar... naar... naar wat? Zonder orde schuif ik van alles opzij, tot mijn oog op een lade valt die los in een andere kast staat. Die lade... ik herken die lade uit duizenden, wegens de ornamenten zoals mijn opa ze altijd maakte. Ornamenten, bloemen die leken op tudor-rozen, met weinig, grote bladeren, en daarbinnen nog een randje kleinere blaadjes. Had ik niet ooit vermoed dat Marta en mijn opa familie konden zijn? Het was niets van Marta wat ik vond, maar toch was ik zo gelukkig als een kind. Dit laatje, wat zou erin zitten?
VI
Ik neem het laatje mee naar buiten, en laat het aan enkele bewoners zien. Weet iemand wie de eigenaar is? Nee, het komt niemand bekend voor en als ik aangeef dat het los in de kast tegen de scheve muur lag, wordt het de mensen duidelijk dat ik iets in handen heb waarvan niemand weet wie er ooit eigenaar van was geweest. Ik kon een juichkreet niet onderdrukken: Het is van mij, of eigenlijk van mijn opa, en misschien is het nog van mijn tante geweest! Dit wekte de nieuwgierigheid van enkele vrouwen die tot dan toe quasi-ongeinteresseerd over hun balkons of veranda's hadden staan kijken wie die vreemdeling toch wel kon zijn. Binnen een mum van tijd werd het laatje ruw uit mijn handen gerukt en op een tafeltje in de schaduw omgekeerd. Een halfverteerde lap stof, dito zakdoeken, klosjes garen, van die houten, van vroeger, met een dikke laag stof en kleverig ook, een oude blocnote, een dode muis (of was het een vleermuis?), een roestige schaar, aardewerk scherven, een boekje, krantenknipsels en een vieze kaars. Het boekje leek het meest interessante maar ik kreeg de kans niet om het te lezen, een van de vrouwen griste het weg. Het was een agenda uit 1977... met briefjes, knipseltjes, notities, sommige bladzijden weggescheurd om weer als notitieblaadje elders te dienen... of misschien wel om geheimen uit de tijd te laten verdwijnen. 1977... uit de tijd dat Marta nog leefde. 'Mag ik die agenda eens zien, in 1977 heb ik hier gewoond!'. Maar elke aanwijzing die ik gaf dat de agenda eerder bij mij dan bij hen hoorde werd door de vrouwen opgevat als argument om nog zorgvuldiger en aandachtiger te gaan lezen. Hun nieuwsgierigheid was geprikkeld, en het leek alsof ze me niet eens hoorden. In hopeloos ongeduld begon ik in de blocnote te bladeren, maar die bestond, na het voorblad, alleen uit lege velletjes. Behalve achteraan, onder het laatste blad, daar lagen losse velletjes met aantekeningen. Handgeschreven aantekeningen, in het handschrift van iemand die nooit les in schoonschrift had gehad. Kon Marta schrijven? Ik groef in mijn herinnering, maar ik zou het niet eens geweten hebben. Kon dit het handschrift van Marta zijn, of van opa Falegname? Nee, opa schreef
altijd alleen maar met potlood, zoals elke timmerman. En toch... het leek of opa deze briefjes wel zelf had geschreven. De inhoud stelde niet veel voor: een adres, ergens, met een tijdstip er bij, Via Maronne, half vijf. Geen datum, geen huisnummer, nog geen jaartal te achterhalen. Of een telefoonnummer, uit de tijd dat 5 cijfers hier genoeg waren, en dan zelfs geen naam er bij van wie het was. Maar ook een krantenknipsel uit 1972... een heel bijzonder artikel uit het plaat-selijke krantje... een klein knipseltje waarin staat dat ik - Fabrizio Lanfranchini, zoon van de tunnelbouwer een studiebeurs heb gekregen om 'Mecanica' te gaan studeren in Delft, Olanda. Ongelofelijk! Mijn naam, met een streep er onder, een balpenstreep onder mijn naam! Met opgelegde kalmte vraag ik de anderen of ze nu naar mij willen luisteren. Ik laat ze mijn rijbewijs zien, met mijn naam, en het krantenknipsel, met dezelfde naam. Het lijkt als in een film,waar een undercover agent op het moment supreme zijn penning laat zien. De vrouwen staan op en laten alles op het tafeltje liggen, ze lopen zelfs een stap achteruit. Met een haast vanzelfsprekende waardigheid berg ik alles in het laatje, de agenda onderop, en geef - alsof ze dat ooit gedaan zouden hebben - opdracht om niets uit de opslagruimte weg te gooien.
VII
Alsof het een collectie juwelen is neem ik het laatje voorzichtig mee naar de auto. Stilzwijgend staren de bewoners van het appartementencomplex mij na. Eenmaal op mijn logeeradres, waar ik zo onopvallend mogelijk het laatje mee naar binnen neem, sluit ik de deur achter mij. Eindelijk alleen met de agenda, met geheimen van 25 jaar geleden, toen ik nog niet half zo oud was als nu. De agenda was een groot exemplaar, met een slappe, kunstleren kaft. Slap... misschien omdat het karton waar het kunstleer overheen geplakt was, verteerd was. Terwijl ik er doorheen bladerde, gewoon bladerde, zonder specifiek iets te zoeken of te willen vinden, maar alleen om de vondst van de agenda op mij in te laten werken, zag ik dat er voornamelijk een hoop namen in waren
opgeschreven. Namen van mensen die ik kende, mensen die ook in het appartementencomplex woonden, namen ook van mensen die ik niet kende. In het zelfde kriebelige handschrift als op het briefje uit het kladblok, het handschrift dat leek op dat van mijn opa, maar omdat het met pen geschreven was, zeker niet van hem afkomstig. Mijn fantasie nam me weer mee. Marta, die misschien een onecht kind van mijn opa was, die als kind bedelend door de wereld ging, die nooit naar school was geweest... zou opa haar later hebben leren schrijven, in hetzelfde kriebelige handschrift als dat van hemzelf? Leek daarom dit handschrift zo op dat van opa? Ik liet de bladzijden los. Op de titelpagina bleef de agenda open liggen. Ook hier een paar losse blaadjes, krantenknipsels over de aanleg van de spoorlijn door het dal en over het ongeluk met de motorfietser die op een onwaarschijnlijke plaats tegen de rotswand was aangekomen, over het eeuwfeest van de harmonie... ik sloeg de bladzij om en las... las... las voor het eerst wat bij mijn weten niemand ooit had geweten. Daar stond een naam als eigenaar van de agenda, Marta Sgarzi! Een geboortedatum... 3 juni 1923, bijna tien jaar ouder dan ik had gedacht. En als woonadres Piazza Vittore, het adres van het appartementencomplex. Het gaf mij het gevoel alsof ik was thuisgekomen. Zo heb ik een paar uur zitten dagdromen, zonder verder te lezen in dit wonderlijke document, de poort naar het verleden, naar de wijze vrouw die ik zo graag nog eens had willen spreken ... nu ik ouder ben dan ik dacht dat zij toen was. Maar ze was toch ouder dan ik vermoedde, al ruim in de vijftig, met zwart haar, en hier en daar grijs dat op de loer ligt. De vrouw die in het niets verdween...
VIII
Al dagdromend begin ik nu, veel minder nieuwsgierig dan de omstandigheden zouden vereisen, wat ongecontroleerd in de agenda te bladeren. Het lijkt of ik de confrontatie met nieuwe feiten nog niet aandurf, alsof ik bang ben dat ik de magie van het moment kwijtraak in de tijd, het moment waarop ik een naam en een datum leerde.
Onbegrijpelijk dat de ontdekking van een naam en een datum mij zo'n voldoening, zo'n gevoel van grote overwinning kon bezorgen. Ik koester het gevoel, durf niet te lezen, bang voor de ontdekking van meer, van ontluisterende waarheid. Toch begin ik te bladeren in de agenda. Bij de meeste dagen staat helemaal niets, een enkele keer staan er telefoonnummers in, soms namen van mensen die ik gekend heb, of adressen, maar wat hebben die adressen nu, 25 jaar later, nog te betekenen? Bij juni stopt de agenda. Tenminste, wat er geschreven is... juni 1977... de maand dat Marta verdween. Zouden er aanwijzingen staan rond de laatste dagen dat ze in haar appartement verbleef? Haar verdwijnen, haar afscheidsbrief, beide deden de achtergeblevenen denken dat ze haar afscheid zorgvuldig had voorbereid; geen overhaaste beslissing want ze had de postbezorging van haar eigen afscheidsbrief afgewacht en was daarna, zonder die te openen, vertrokken. Marta... wat moet er door haar heen gegaan zijn die laatste dagen in de poort naar het hofje? Waarom heeft niemand gemerkt dat het voor haar genoeg was? Marta... die altijd praatte maar nooit vertelde wat haar ten diepste bezig hield. Ik blader verder... sommige telefoonnummers komen meer dan eenmaal voor, sommige zijn doorgestreept, bij andere is een datum bijgeschreven alsof ze op een later datum belangrijk werden. Wat zou ik graag weten wie achter die telefoonnummers zaten. Zou ik proberen te achterhalen wie toen die nummers hadden? Bellen kan niet meer want alle nummers zijn in de loop van de jaren een of meer keer veranderd, mensen verhuizen, en bij de meeste nummers staat ook geen naam. Maar nu ik de naam en de datum wist, zou ik niet terug kunnen naar het kerkelijk archief? De volgende morgen ga ik met lood in de schoenen weer naar de stad, en word door dezelfde broeder binnengelaten als de vorige keer. Ik vertel hem dat ik naam en geboortedatum weet, maar geen geboorteplaats. 'Dan moeten we veel boeken raadplegen, want voor elke parochie zijn aparte registers aangelegd,' zegt de broeder, met nauwelijks verholen tegenzin.
'Maar we weten de geboortedatum, dus het hoeft toch niet zo heel lang te duren allemaal?' probeer ik. Maar de man lijkt niet blij met de puzzel waarvoor we ons gesteld zien. Toch gaan we samen aan de slag. Parochie voor parochie wordt doorgenomen, terwijl we eigenlijk niet eens weten of Marta wel hier in de buurt geboren is. Het humeur van de broeder daalt in het tempo waarmee mijn angst stijgt en als we enkele uren later echt alle, alle registers van 1923 en daaromtrent hebben doorgenomen is mijn angst bewaarheid. Wat we vinden, geen Marta Sgarzi op 3 juni 1923. Wel enkele andere Marta's, en de namen daarvan worden zorgvuldig overgeschreven om ze na te vragen bij de plaatselijke overheid. Ik probeer de broeder ervan te overtuigen dat onze zoektocht niet vergeefs is geweest omdat er toch een paar Marta's gevonden zijn maar ik klink niet overtuigend genoeg; met een ijskoude blik laat hij me vertrekken. Met lood in de schoenen kwam ik binnen, met een steen op mijn hart kom ik weer naar buiten.
IX
De dagen kruipen voorbij. Een weekwisseling, dagen dat het gemeentehuis niet wil meewerken, en als er dan toch iemand bereid is gevonden in de gemeentelijke administratie na te gaan of er een Marta Sgarzi bekend is, dan levert die zoektocht niets op. Navraag over wie er ruim 25 jaar geleden in het appartementencomplex woonden is niet mogelijk, dat wordt niet allemaal bijgehouden. Het gevoel bekruipt me dat ik alles droom. Dat Marta alleen maar in mijn fantasie bestaat, dat ze een personage uit een boek is; niemand die van haar bestaan weet, omdat ze helemaal niet bestaat, en ook nooit bestaan heeft. De werkelijkheid is nog schrijnender. Ze heeft wel degelijk bestaan, is nadrukkelijk aanwezig geweest, heeft indrukken achtergelaten, en nu is iedereen haar vergeten. Niemand herinnert zich dat ze ooit bestaan heeft.
Alleen ik jaag nog achter die schim aan, achter de vrouw die misschien mijn tante is geweest, die in mijn fantasie een kind van mijn opa moet zijn geweest. En dat ze bestaan heeft dat weet ik, want ik heb haar agenda, met haar naam, in mijn bezit. Ik heb de door haar bewaarde krantenknipsels in mijn bezit. En het belangrijkste, ik heb de herinneringen aan haar in mijn bezit. Misschien wel als enige in deze wereld. De agenda, ik besluit om die toch nog eens blad voor blad door te lezen. Namen, nummers, een enkele keer wat datums of tijdstippen. Mijn naam staat er ook in... Fabriz... zo noemde ze mij vaak, en zo heeft ze het ook opgeschreven. Fabriz... met een streep er door. Woensdag 8 juni, Fabriz... op een bladzijde waar ons hele gezin genoemd staat. M'n moeder, m'n vader, twee oudere zussen, mijn broertje en ik. De naam van m'n oudste zus is verkeerd geschreven, en ik besef ineens dat ik me nog maar kort bewust ben dat Marta kon schrijven, dat ze het wellicht pas later geleerd heeft, omdat ze als kind slechts als verschoppeling al bedelend door het leven ging, zonder ouders, zonder school. Of is dit alleen mijn fantasie? Is de werkelijkheid anders dan wat ik denk? Marta, waarom kan ik jou niet meer spreken? Als je toch nog leefde... ik zou een wereldreis maken om je te ontmoeten.
X
Waarom zou mijn naam zijn doorgestreept in de lijst waarin ons hele gezinnetje stond? Mijn moeder bovenaan, daaronder mijn vader, en dan wij, kinderen, op een rijtje in de juiste volgorde, en met hier en daar een schrijffoutje. Mijn moeder Alida, mijn vader Giacomo (opgeschreven als Gacomo), mijn zuster Mariantonietta (opgeschreven als Toneta), mijn andere zus Nadia, mijn naam, geschreven als Fabriz, met een streep er doorheen, en mijn broer Massimo (opgeschreven als Masimo), kortom, schrijffouten zoals een kind ze zou maken, maar met een handschrift dat er onbeholpen en ouderwets tegelijk uitziet.
Het handschrift bevestigde wat ik al vermoedde, ze had vast op latere leeftijd van een ouder iemand, met een ouderwets handschrift, leren schrijven. Maar ze had nooit de souplesse in het schrijven gekregen die een kinderhand kan leren. Nee, ze moest het vast van Nonno Falegname geleerd hebben, zo veel leek haar handschrift er ook weer op. Alsof ze niet echt had leren schrijven, maar meer letters leren natekenen. Ik bladerde nog wat heen en weer. 3 juni... haar verjaardag. Haar laatste verjaardag. Nooit heeft ze die gevierd, voor haar was het genoeg wanneer er op moederdag voor haar werd gezorgd door de kinderen in het appartementenhuis. Moederdag... ik zweef terug in de tijd, en zit op een regenachtige moederdag met mijn broertje te schuilen onder de veranda. We spelen er met wat steentjes en een oude pan. Enkele mannen hebben elkaar gevonden in het beklag over die rare gewoonte om het Festa della mamma, moederdag, te vieren. Ze moeten op een of andere manier voor hun vrouwen zorgen maar in plaats daarvan lopen ze er alleen maar over te klagen. Marta, die het geklaag een tijdje aanhoort, roept ze ineens tot stilte: Mag het alsjeblieft één dag in het jaar Festa della mamma zijn? Al die andere 364 dagen in het jaar is het Festa per pappa, feest voor vader (Italie kent/kende geen vaderdag). En nu we het er toch over hebben: hebben jullie al iets voor mij gedaan vandaag? Ik ben jullie moeder wel niet, maar ik zorg toch altijd voor jullie, ik help jullie vrouwen, jullie kinderen... Zo was Marta... ik zag ze ineens weer, zonder boos te zijn, ongeletterd als ze was, bewijzen dat ze wijs was. En waar de mannen ze vandaan haalden weet ik niet, maar die dag kreeg Marta bloemen in haar haar gestoken, en werd ze door de mannen - luid zingend - het hofje rondgedragen. Marta ... ik zie haar bijna weer in levenden lijve voor me staan. 3 juni 1977... Marta's laatste verjaardag, en in schrift 'qarantacincue'... vijfenveertig, met minstens Vijfenveertig... waarom zou ze dat woord, dat getal Waarom niet gewoon de cijfers opgeschreven, maar zo'n moeilijk woord?
het onbeholpen handtwee taalfouten er in. hebben opgeschreven? waarom gekozen voor
3 juni 1977... en nooit heeft ze haar verjaardag gevierd, het was zelfs nooit bij me opgekomen haar naar de leeftijd te vragen. Ook Mariantonietta, die toch
weer 4 jaar ouder was dan ik, was heel verbaasd toen ik haar vroeg hoe oud Marta eigenlijk was. Marta, die alles wist ... Marta, die iedereen kende ... Marta, niemand wist wie ze was ... Marta, niemand die zich realiseerde dat ook zij verjaarde. 3 juni 1977... zou ze zelf beseft hebben dat ze jarig was, die dag? 1923... 1977... ze is dus 54 jaar geworden, zonder dat iemand het wist. Nou ja, misschien heeft Nonno het geweten. Het leek me raadzaam om deze agenda toch eens aan mijn zus te laten zien, ze woont niet ver hier vandaan, net over de grens met Zwitserland. Ik zwerf hier al meer dan een week rond en mijn zus weet niet eens waar ik mee bezig ben. Dus als ik er binnenstap springt er een spraakwaterval open waar ze helemaal versteld van staat. Ik laat haar het bureaulaatje zien en spontaan zegt ze 'Nonno Falegname', opa timmerman. Ze wil het van alle kanten bekijken, maar ik dwing haar te kijken naar de agenda. Kijk... deze is van Marta geweest, het is de laatste agenda van haar leven geweest, en onze namen staan er in, en een heleboel andere namen en datums en telefoonnummers en haar eigen naam en haar geboortedatum en... en... Mariantonietta richt haar aandacht nu op de agenda, op het blad waarop Marta haar naam had opgeschreven. 'Negentien drie-entwintig? Wanneer is ze overleden?' 'Dat zeg ik net, deze agenda is toch van 1977? Net na haar verjaardag is ze verdwenen, ze was 54 jaar'. Mariantonieta had zo haar bedenkingen. 'Vierenvijftig jaar... we kwamen er, toen we verhuisd waren, nog regelmatig op bezoek, maar ik geloof nooit dat ze 54 jaar oud was, Ze was beslist veel jonger, ergens in de veertig'. 'Quarantacinque' mompel ik. 'Zou dat kunnen? Vijfenveertig, dat is wat ze zelf heeft geschreven bij haar verjaardag'. En zo zitten we samen te puzzelen, 1977, en 45 jaar er af ... 1932. Zou Marta, zo filosoferen we verder, zou Marta, die niet zo goed kon schrijven, zich gewoon vergist hebben bij het opschrijven van haar geboortedatum? Zou dat kunnen? Onze fantasie slaat steeds verder op hol. Mariantonietta is net zo enthousiast om het geheim van Marta te ontcijferen als ik.
XI
Langzaam dringt de betekenis van deze ontdekking tot mij door. Eerst heb ik me laten afschepen bij het kerkelijk archief. De tweede keer heb ik in een urenlange zoektocht door het archief het geduld en humeur van de archivaris zwaar op de proef gesteld. Zou ik nu nog weer terug moeten gaan om te vertellen dat we naar de verkeerde datum hebben gezocht? Mariantonietta nam een kordaat besluit: zij zou wel een keer naar dat archief gaan en een en ander proberen op te zoeken. Ondertussen besluit ik om nog eens naar het gemeentehuis te gaan om daar navraag te doen. De volgende dag - ze herkennen me nog - word ik meteen binnengelaten in een van de kantoren op het gemeentehuis. De ambtenaar verdwijnt even met een papiertje waarop de naam en de nieuwe mogelijke geboorte-datum van Marta staan, en is al heel snel weer terug: Piazza Vittore, daar woont inderdaad ene Sgarzi, Marta, van 3 juni 1932. Verbijsterend... de vorige keer dat ik hier was kon niemand mij vertellen wie er 25 jaar geleden op de Piazza Vittore woonde, en volgens de overheid zou ze er nog altijd wonen! Terwijl ze dus al 25 jaar geleden is verdwenen, is dat bij de overheid nog altijd niet doorgedrongen. Nou ja, niet doorgedrongen... bij de politie was het destijds wel bekend, want die heeft nog een tijd gezocht. Had ik de vorige keer de juiste vraag gesteld (Woont er een Sgarzi op de Piazza Vittore?) dan had ik vrijwel meteen antwoord gehad. Nu reis ik voortdurend heen en weer, word door Marta's onbeholpen handschrift op het verkeerde been gezet... alleen, wat weet ik nu meer dan voor ik naar het gemeentehuis ging? Afgezien van dat de gemeenteregisters ten onrechte veronderstellen dat Marta nog in leven is, weet ik niets meer dan ik al wist. De ambtenaar kon ook niets meer vertellen over wie deze Marta was, wie haar ouders waren, of waar ze verder ooit had gewoond... alleen dat ze na de oorlog, bij het opzetten van een gemeentelijk register van inwoners, op de Piazza Vittore bleek te wonen, en dat ze als geboorteplaats 'Varese' had opgegeven.
Zo gemakkelijk als ik bij de ambtenaar binnenkwam, zo veel moeite kost het me om weer weg te komen. Want de ambtenaar kreeg nu in de gaten dat het register niet klopte, en dat er een persoon overleden - of verdwenen was, en dat moest rechtgezet worden. Formulieren werden er bijgehaald, verklaringen opgenomen (met twee getuigen er bij - het leek wel een verhoor) en veronderstellingen vastgelegd. Veronderstellingen, want meer dan dat waren het niet. En of ik getuigen - niet-familieleden - kon noemen die onafhankelijk een soortgelijke verklaring wilden afleggen. Na 25 jaar... terwijl er niemand meer in Varese woont die ik nog ken. Ik beloof daarom bij de politie na te gaan of (delen van) mijn verhaal kunnen worden bevestigd. Na bijna 3 uur kruisverhoor sta ik eindelijk weer buiten. In elk geval is het een troost te weten dat Marta niet alleen heel lang in het appartementencomplex heeft gewoond, maar dat ze ook in deze stad was geboren. Ik belde het door naar Mariantonietta, het gaf haar nog meer moed om te zijner tijd naar het archief te gaan. De toezegging om naar de politie te gaan valt me niet zwaar. Vanzelfsprekend wil ook ik de laatste steen boven hebben, en het hoofdbureau ligt vlak bij het gemeentehuis. De dienstdoende agent achter het loket - met tralies - hoort het verhaal aan. Vijfentwintig jaar geleden? Nooit iets teruggehoord? Dan zal er ook niet veel meer terug te vinden zijn ook. Hij maakt aanstalten zich weer in een krantje terug te trekken. 'Ik kom zojuist van het gemeentehuis en heb een proces verbaal nodig!' leg ik de man uit, in een uiterste poging mijn zelfbeheersing te bewaren. 'Proces verbaal komt alleen als er verklaring wordt afgelegd. Kunt u verklaring afleggen van een nieuw feit?'. Nee, ik heb geen nieuwe feiten, ik wil een verklaring over feiten van 25 jaar geleden ontvangen. Maar daar is de man niet toe aan te zetten. Hij blijft in zijn kantoortje, en ik kom niet verder dan een staanplaats aan de andere kant van de tralies in het halletje van het politiebureau. 'Ja, ik wil toch een verklaring afleggen, want in het gemeenteregister staat iemand van wie ik weet dat die er al 25 jaar niet meer woont, en die persoon is vermist'. Hoopvol kijk ik de agent aan, die met moeite zijn ogen even losmaakt van de Gazetta dello Sport.
'U bent geen partij, de gemeente moet zelf dan maar een verklaring opstellen en dan trekken we die wel na'. Machteloos, hier is niets mee aan te vangen .. 'Mijn tante is spoorloos verdwenen ... en jullie doen daar niets aan! Wat moet ik dán doen om een verklaring te laten opstellen?' De man schiet opeens rechtop in zijn stoel. 'Uw tante vermist? In dat geval moet ik een verklaring opstellen'. Volkomen verbouwereerd over deze omslag in de houding van de agent duizelt het me. Leek ik op dood spoor te zitten, nu komt de man uit zijn stoel overeind, en komt aan de 'balie' staan, een marmeren plaat waar de tralies op rusten. 'Vermissing. Naam?' Kort en bondig wordt een hele vragenlijst afgewerkt, onbegrijpelijk dat dit de ongeinteresseerde agent van zojuist is. 'Vermist sinds?' 'Juni 1977'. '1977? U zegt 1977, en komt nu aangifte doen?'. 'Dat had ik u toch verteld, dat er sprake is van een vermissing van 25 jaar geleden?' Blijkbaar was hij er met zijn gedachten van het begin af niet bij geweest. Nu is het de beurt aan de agent om verbaasd te zijn. '25 jaar geleden, geen sprake van een misdrijf, en nu pas aangifte'. 'Nee', antwoord ik, '25 jaar geleden is er ook al onderzoek gedaan naar die verdwijning, en ik wil die verklaring, of een kopie er van, om het gemeentehuis te overtuigen van de waarheid van het verhaal'. Een paar minuten later sta ik weer buiten, want alle zaken van 5 jaar geleden zijn allang afgesloten, behalve misdrijven. En over zo lang geleden worden geen verklaringen meer opgenomen, tenzij er sprake is van een misdrijf. Als ik nog even omkijk zie ik de agent weer onverstoorbaar kromgebogen over de Gazetta dello Sport. Alsof hij zo al uren zit te lezen ...
XII
Al telefonerend langs een aantal politiebureaus in de omgeving krijg ik een nummer van de universiteit van Padova, de Facolta di Giurisprudenza, waar onderzoek naar de historie van rechtspraak is gedaan. Het blijkt dat diverse archieven van de politie en de rechtbanken in het verleden ter beschikking zijn gesteld aan die universiteit. Een nieuwe strohalm. Zou er iets te achterhalen zijn? Na veel telefoontjes waarin wordt beloofd om door te verbinden - maar wat slechts leidt in verbroken verbindingen of eindeloze stiltes - krijg ik eindelijk contact met een vrouw die begrijpt wat ik zoek, waarom ik het zoek en hoe belangrijk dit alles voor me is. Ze geeft haar rechtstreekse telefoonnummer, en belooft me terug te bellen wanneer ze meer weet. Nee, toegang tot de archieven zelf krijg ik niet, omdat er namen, feiten, verklaringen en processen van de meest uiteenlopende zaken in dat archief zitten, er rust geheimhoudingsplicht op. Omerta. Alsof het een geheim arsenaal van de mafia betreft. Tot mijn verbazing word ik dezelfde ochtend nog teruggebeld op mijn hotelkamer. Er is een dossier gevonden waarin zich diverse verklaringen, opsporingsverzoeken en enkele persoonlijke bezittingen van ene Marta Sgarzi bevinden. Dossier geopend op 1 juli 1977, laatste wijziging november 1977, dossier afgesloten in 1982 met status 'open', ofwel nooit opgelost, in maart 1990 ovegedragen aan de universiteit, met classificatie 'niet geheim'. Mijn humeur gaat met springen vooruit, ik krijg de toezegging van een kopie van alles wat in het dossier zit. Voor de zekerheid laat ik het dossier opsturen naar Mariantonietta, dat vind ik veiliger dan post via een hotel. Drie dagen later ben ik bij Mariantonietta. We lezen de ene verklaring na de andere, opgesteld met ouderwetse schrijfmachines, maar treffen niets bijzonders aan, tot we ook een kopie aantreffen van Marta's afscheidsbrief, en de envelop waar deze in was verstuurd. Op de envelop: 'Sgarzi Marta, Pzza Vittore, Varese'. Nota bene, ze heeft haar eigen naam gewoon op de envelop gezet. Hoe kan dit ooit de mensen die er toen woonden ontgaan zijn? Waarom leek het of niemand haar naam wist? Waren er meer die haar geheim wisten?
De kopie van de afscheidsbrief zelf viel meteen op. Het bekende ouderwetse, getekende handschrift, vol fouten. 'Niemand mag mijn verleden horen. Niemand mag ik vertellen wie ik ben.' Ik kan mij niet bedwingen... ik begin zacht te huilen. Heb ik niet honderd keer gezegd 'Marta die altijd praatte en nooit vertelde'? Blijkbaar mocht ze niet vertellen over haarzelf. Is dat haar grootste verdriet geweest, dat ze haar identiteit niet mocht prijsgeven, niet mocht vertellen wie ze was? Ik las verder ... 'Alleen PAPA, lieve PAPA, hij is goed voor mij geweest. Gedaan of ik zijn eigen kind was, en niet van de man die zich vergreep aan moeder die al zo lang dood is. Maar nu PAPA ook niet meer leeft mag ik met niemand meer praten. Ik haat Sgarzi, ik haat mijn naam, ik haat en kan niet vergeven. Ik wil dat Sgarzi dood is en niet PAPA. Ik heb alleen een stille plaats in dit leven gehad, een leven onder de Omerta Camorra. Het verdriet is genoeg, de tijd is genoeg, ik ga en wil niet gevonden worden. Zoek mij niet, morgen ben ik er niet meer'. Langzaam drong de werkelijkheid tot mij door. Marta was niet een echte dochter van mijn opa, van Nonno Falegname, maar hij is haar pleegvader geweest, heeft zich over dit kind-van-verkrachting ontfermd. Wie zou die 'Sgarzi' geweest zijn wiens naam zij heeft moeten dragen? Zou hij haar ook tot zwijgen gedwongen hebben, met de eed van zwijgplicht van de Mafia, de Omerta Camorra? Waarom had de politie destijds deze details uit de afscheidsbrief verzwegen? Omdat de Camorra taboe was om over te spreken? Wist de politie wie de genoemde 'Sgarzi' was, de verkrachter van... van... zou mijn oma... mijn oma... zou Marta dan niet een dochter van mijn opa, maar van mijn oma zijn geweest? De brief sprak over 'mijn moeder die al zo lang dood is'... en oma is maar net 40 jaar oud geworden. En iedereen heeft de Omerta in acht genomen. Pas nu, 25 jaar later, komt de waarheid aan het licht. Nog diezelfde middag rijden Mariantonietta en ik naar het kerkelijk archief. Ik zeg dat ze me ergens in een cafeetje wel terug kan vinden. Een uur of twee later komt ze aan, ze ziet er vermoeid uit. Ik bestel een grappa voor haar. 'Je hebt niets teveel gezegd, die broeder is niet welwillend, en na nu zal hij dat ook nooit meer zijn. Sgarzi is hier kapelaan geweest... en in het register stond Marta genoemd. 3 juni 1932, als dochter van oma en 'geen
vader'. Op 4 juni is ze gedoopt, en erbij staat dat oma 'kapelaan Sgarzi noemde als vader'. Op dat moment was de archivaris geschokt, want de geestelijkheid was beschuldigd van overspel. Met een koele blik en ijzeren hand heeft hij mij naar buiten gewerkt.' Verdoofd staren we elkaar aan. Marta's geheim is geen geheim meer. Een schijn-kapelaan, vooruitgeschoven post van de Zuiditaliaanse onderwereld, had zich vergrepen aan mijn oma, en opa had zich over dit kind ontfermd, haar behandeld alsof ze zijn eigen kind was, maar zo in het geheim dat mijn moeder - Marta's halfzus - er nooit iets van heeft gemerkt, of heeft laten merken. Een leven lang heeft de schaduw van die werkelijkheid Marta achtervolgd, en 25 jaar waren er nodig om de oorzaak van die schaduw aan de oppervlakte te krijgen. Marta, niemand die wist waar ze vandaan kwam, Marta, niemand die wist of ze getrouwd is geweest, Marta, niemand die wist of ze weduwe was, bemind is geweest, misbruikt is geweest, ziek is geweest, broers of zussen of enige andere familie heeft gehad. Marta, niemand die haar ooit heeft horen klagen, Marta, eigenlijk was er niemand die wist wie ze was. Marta, niemand die er zelfs maar aan heeft dacht om het haar te vragen. Ze was er gewoon. Altijd. Vragen die mij een kwart eeuw lang, soms heftiger, soms minder heftig, bezighielden. Vragen... antwoorden nu. Marta... waar je ook heen gegaan bent ... rust in vrede!
EPILOOG Marta's erfenis
I
Enige weken geleden was ik weer op bezoek bij Mariantonietta. Als vanzelf komt het gesprek op Marta, die dus in feite een half-tante van ons is. Tijdens mijn afwezigheid heeft Mariantonietta geprobeerd te achterhalen wie kapelaan Sgarzi zou kunnen zijn. De naam komt niet uitzonderlijk vaak voor, maar wel door heel Italië heen. Op een dag heeft ze, ondanks de zeer onwelwillende houding van de broeder archivaris van Varese, geprobeerd bij het kerkelijk archief te weten te komen wie kapelaan Sgarzi is. De ijselijke blik van de broeder wordt milder wanneer Mariantonietta heeft toegelicht dat Marta haar tante was, die een leven lang geleden heeft onder haar verleden, en dat zij om die reden duidelijkheid wil hebben over dat verleden. De uitkomst van de speurtocht is teleurstellend, maar vormt wel een bevestiging van wat eerder is ontdekt. De parochie kreeg in 1931, na het vertrek van de vorige kapelaan, een nieuwe broeder toegewezen vanuit het bisdom Milaan, kapelaan Sgarzi. Ruim een jaar later blijkt de kapelaan spoorloos te zijn verdwenen. Geen vermelding waar de kapelaan vandaan kwam, geen spoor van waar hij heen ging, maar de vermelding dat het bisdom Milaan de aanstelling van de kapelaan heeft verzorgd is wellicht een aanknopingspunt. De volgende stap is dan ook duidelijk. Er wordt contact gezocht met het archief van het bisdom Milaan, maar dat kan alleen via de broeder archivaris van Varese. Wanneer Mariantonietta een week later langs komt om te vragen naar de vorderingen dan weet hij niet meer te melden dan dat er bij Varese geen vermelding is van enige kapelaan Sgarzi. Wel de kapelaan die in 1931 is vertrokken wordt in de boeken vermeld, ook de kapelaan die begin 1933 is aangesteld is in de archieven opgenomen, maar de tussenliggende periode blijft onvermeld. 'Maar ik heb wellicht nog een kleine aanvulling voor u', sprak de broeder tot Mariantonietta. 'Door uw verhaal ben ik geïnteresseerd geraakt in deze geschiedenis; ik ben persoonlijk naar Milaan gereisd om het archief te bestuderen. Wat ik daar zag heeft mij verbaasd. Het dossier dat ik geraadpleegd heb is een gebonden cahier, waarin telkens een gehele bladzijde tegelijk wordt gereser-
veerd voor een bepaalde parochie, met verwijzingen naar bladnummers in een ander cahier waarin de gebeurtenissen chronologisch zijn geordend.' Mariantonietta raakte onder de indruk van de zorgvuldigheid waarmee de kerkelijke administratie gevoerd werd. 'Maar wat kunt u daaruit dan herleiden als de tussenliggende periode niet vermeld wordt?' De archivaris werd enthousiaster dan hij zich tot nu toe ooit had getoond. 'De bladzijde die het vertrek van de vorige kapelaan in 1931 vermeldde, is afgesneden onder de regel waarin zijn vertrek staat opgetekend. Bijna een halve pagina in dat cahier is zorgvuldig verwijderd, en de nieuwe kapelaan van 1933 staat bovenaan een nieuwe bladzijde, een eind verderop in dat cahier. Het lijkt er dus op dat op die onderste helft een vermelding heeft gestaan die moedwillig uit het archief verwijderd werd. Maar boeiender is het cahier waarnaar telkens verwezen wordt. Daarin heb ik na lang zoeken de heen-en-terug verwijzing gevonden die bij de verwijderde bladhelft heeft gehoord. Met andere woorden, de bladzijde in het parochiecahier is wel, in het chronologische cahier niet verwijderd. Dat kon ook niet, want die bladzijden waren volgeschreven met allerhande officiële gebeurtenissen binnen het bisdom Milaan.' Op bijna samenzweerderige toon liet de broeder archivaris zijn stem zakken, en vervolgt: 'De eerste verwijzing luidde eenvoudig '18 augustus 1931 Sgarzi, Giovanni (1905), Kapelaan van Milaan naar Varese', gevolgd door cahier- en bladnummer van de afgesneden bladzijde. De tweede verwijzing was nog beknopter, en luidde alleen '1 juli 1932 Sgarzi, Giovanni (1905)' gevolgd door hetzelfde cahier- en bladnummer.' Mariantonietta leek teleurgesteld. 'Hiermee heeft u toch niets nieuws gevonden, dit weten we toch allemaal al?' Op dezelfde zachte toon vervolgde de archivaris: 'Neen, hier zijn het niet de woorden die spreken, maar de woorden die zwijgen. Of beter, de ontbrekende woorden die spreken. Want bij alle officiële handelingen die worden geboekstaafd in onze archieven vermelden we niet slechts de naam, maar ook de plaats die de betreffende persoon in de Heilige Kerk heeft of krijgt. En juist dat laatste wordt verzwegen bij de laatste verwijzing. Giovanni Sgarzi heeft bij de tweede verwijzing geen plaats meer in de Heilige Kerk. Hij wordt vermeld als ware hij een leek in onze Kerk. Dit bracht mij op de gedachte dat Giovanni Sgarzi van de Kerk is los-
gemaakt in de periode dat hij kapelaan bij ons in Varese was. Het is een smet op het blazoen van onze Heilige Kerk, maar ik moet erkennen dat een vermelding daarvan in het chronologisch archief is opgenomen. Bij de datum van 31 december 1932 staat summier vermeld 'Sgarzi, Giovanni (1905), voorheen kapelaan te Varese, onbekende bestemming, geen aanbevelingsbrief' '. Het was duidelijk dat de broeder archivaris alles in het werk had gesteld om gegevens over Giovanni Sgarzi terug te vinden, maar veel meer dan een bevestiging van wat we al wisten of konden vermoeden leverde het niet op. Ademloos had ik geluisterd naar het relaas van mijn zus. Het feit dat Sgarzi van de kerk is losgemaakt doet in elk geval vermoeden dat hij iets gedaan heeft dat niet in de haak was. Dit wordt ook weer bevestigd doordat hij uit het bisschoppelijk archief over Varese is wegesneden. Maar alleen zijn geboortejaar, zijn voornaam en zijn vertrek zonder geloofsbrieven en met onbekende bestemming bieden geen aanknopingspunten om verder iets of iemand te achterhalen. Maar Mariantonietta's ogen glinsteren meer dan wat hoort bij de beperkte resultaten van haar archiefbezoek.
II
Mariantonietta's ogen glanzen, hoewel het speurwerk van de broeder archivaris feitelijk alleen de eerdere vermoedens ondersteunt. Enthousiast vertelt ze verder: 'Wat ben ik blij dat je Marta's agenda hier had achtergelaten. Ik heb er in zitten snuffelen en op een gegeven moment heb ik waarschijnlijk een heel boeiende ontdekking gedaan al heb ik geen idee wat ik er mee aan zou moeten. Je weet dat er veel telefoonnummers waren opgeschreven, meestal op de datum-bladzijden. Ik denk dat het vooral namen en nummers zijn om mensen terug te bellen. Misschien voor Marta zelf, misschien voor iemand anders. Maar voorin, op de binnenkaft, stond ook nog een telefoonnummer,
en daarin heeft Marta een schrijffout verbeterd die we van haar al kennen: ze heeft twee cijfers verwisseld, maar nu heeft ze ze doorgestreept en in de goede volgorde er weer bij gezet. Dat zelfde telefoonnummer staat ook nog een keer bij eind juni, maar dan in een keer goed geschreven. Nu moet jij maar eens kijken naar dat nummer, of je er iets bijzonders aan ziet'. Ze pakte de agenda, en sloeg de binnenkaft open. Niets bijzonders, negen cijfers, maar onmiskenbaar in Marta's handschrift, meer getekend dan geschreven. Verder zag ik geen bijzonderheden. Mariantonietta ratelde verder: 091, dat kan twee dingen betekenen, want dat is het netnummer van Palermo op Sicilie, maar het is ook het netnummer van de streek hier in Zuid Zwitserland. En allebei waren die in 1977 al in gebruik. Ik heb ze gewoon geprobeerd te bellen, zowel in Italie als hier in Zwitserland, maar ze geven geen gehoor. Ook wel begrijpelijk als je beseft dat Palermo grotendeels, en Zuid-Zwitserland volledig 10-cijferige nummers heeft. Dan is negen cijfers gewoon te weinig. 'Alweer een dood spoor dus', onderbreek ik haar enthousiaste verhaal. Verbouwereerd moppert Mariantonietta: 'Al je het niet had onderzocht had je geen duidelijkheid gehad. Nu weten we tenminste waar we wat aan hebben, en ik geloof vast dat dat telefoonnummer, omdat het - zonder naam - in de binnenkaft staat en verderop in de agenda nog een keer voorkomt, belangrijk is. Ze heeft er ook een soort gezichtje bij getekend, een simpel soort lachebekje. Kijk maar'. Ik keek, en zag inderdaad een gezichtje, maar verder geen naam of iets anders bij het telefoonnummer vermeld. 'En verder heb ik alle telefoonnummers uit de agenda op een rijtje gezet. Zodra er netnummers bij staan komt verder elk nummer nooit vaker dan één keer voor, en meestal met de naam van een bedrijf, dus dat nummer op de binnenkaft lijkt me het belangrijkste'. 'Zou het telecombedrijf ons verder kunnen helpen bij het achterhalen van zo'n telefoonnummer?' vraag ik. 'Misschien weten zij hoe de korte telefoonnummers zijn omgezet in lange nummers?'. 'Fratellino'.
Oei. Als Mariantonietta 'fratellino' (broertje) tegen me zegt, dan moet ik op mijn hoede zijn, dan heb ik haar beledigd: 'Fratellino, denk je dat ik dat zelf niet kan verzinnen? Natuurlijk heb ik dat ook gedaan. In Palermo is dat nooit gebeurd, daar worden lange en korte nummers door elkaar gebruikt, en dit nummer heeft er nooit bestaan, omdat het het eerste deel van een langer telefoonnummer is'. Mariantonietta ratelde maar door: 'En hier in de regio hebben alle toenmalige nummers er een zes voor gekregen. Maar als ik er een zes bijzet, dan is het telefoonnummer in gebruik bij een bedrijfje in elektronika dat pas een paar jaar geleden in Mendrisio, een klein stadje hier in de buurt, is gevestigd. En niemand heeft me op weg kunnen helpen bij het traceren van vroegere eigenaren van dat nummer. Dus je ziet, ik heb mijn best gedaan, maar wie weet lopen we wel achter een schim aan'. 'Nee,' zeg ik, 'ik geloof - net als jij me zojuist vertelde - dat dit telefoonnummer voor Marta heel belangrijk is geweest. Moet je eens kijken hoe zorgvuldig ze alle cijfers nog eens heeft overgetrokken. En hoe nadrukkelijk ze de correctie van de verwisselde cijfers heeft uitgevoerd. Alleen... hoe moeten we hiermee verder?' 'Trouwens', vervolg ik, 'Jij hebt heel veel werk verzet tijdens mijn afwezigheid, maar ik heb ook niet helemaal stilgezeten. Nou ja, eigenlijk wel, in de schommelstoel thuis, en daar heb ik zo wat zitten bedenken'.
III
'Moet je horen', zeg ik tegen mijn zus, nadat we tot de slotsom gekomen zijn dat het telefoonnummer ons niet verder kan helpen. 'In gedachten had ik steeds dat Marta een kind van oma was voordat ze met opa getrouwd was, maar dat kan helemaal niet'. 'Nee', zegt ze, 'Maar dat heb ik toch nooit gezegd? Wat wil je daar mee zeggen dan?'. Nu is het mijn beurt om met nauwelijk verholen trots het resultaat van mijn denkwerk ten toon te spreiden. 'Nou, oma moet dus zwanger geweest zijn van de kapelaan in de tijd dat er al kinderen van opa en oma geboren waren. Tante Ancilla moet ergens
van eind jaren twintig zijn, die zal wellicht bewust meegemaakt hebben dat oma in verwachting was of dat er een zuigeling in hius was. Volgens mij moeten we gewoon eens met tante Ancilla gaan praten. Ze woont bij mijn weten nog steeds net buiten Varese. Zullen we ze vanmiddag of vanavond eens gaan opzoeken?' 'Dat is inderdaad een verrassende gedachte. Dat Marta verwekt was terwijl oma getrouwd was, was mij allang duidelijk. Maar tante Ancilla ... het is een stugge dame maar wie weet. Ze moet wel in de zeventig zijn, en als we niet al te opzichtig aardig doen - want dat valt op - moet je best met haar kunnen praten. De aanleiding voor ons bezoek zal dan jouw vakantie hier zijn. Akkoord?' Ik stem in, en zit al te popelen om te vertrekken. Tijdens de maaltijd bespreken we de aanpak van het gesprek: Rustig vertellen over mijn leven in het verre Nederland, over mijn vrouw en onze kinderen, en dan herinneringen aan vroeger ophalen waarbij Marta zijdelings in het gesprek ingevoerd kan worden.
De lucht is donker grijs, de regen stroomt met bakken tegelijk uit de hemel. De wereld ziet er troosteloos uit, en in mijn buik heb ik een gevoel van spanning, angst en verwachting tegelijk. Met de ruitenwissers op volle snelheid rijden we langzaam door Varese heen, het stadje uit en de bergen in. Op de glimmend blubberige weg kruipt de auto langzaam omhoog, maar na laatste bocht zijn we allebei verrast. De weg wordt breder, ziet er ook nieuwer uit, en er staan allemaal nieuwe huizen, die wel bewoond maar nog niet afgebouwd zijn; opgetrokken uit rode snelbouwblokken. De oude zalmen-creme gepleisterde huisjes die hier stonden zijn weg. Het is duidelijk dat tante Ancilla hier niet meer woont. Haar huis is weg, en het hele gebied is volgebouwd met nieuwe huisjes. We besluiten om bij het huis dat volgens ons het dichtst bij tante Ancilla's huis is gebouwd, gewoon aan te bellen en te informeren. In de stromende regen lopen we rond het grote huis. Geen bel of klopper op de voordeur, geen zij-ingang waar je door naar binnen kunt, dus we bonzen maar op de deur. Er gebeurt niets, en even later kloppen we nog eens op de deur en tikken op een van de ramen waar de luiken open staan.
Na enkele minuten besluiten we maar en huis verderop te proberen. Vrijwel meteen horen we een stem aan de andere kant van de deur. 'Was ist? Wer da?' Blijkbaar wonen hier dus Duitsers, of ze hebben her een tweede huis. Vreemde gewoonte om niet de deur te openen maar gewoon door de deur heen te schreeuwen. In mijn beste Duits, en gehinderd door het feit dat ik door een deur heen moet schreeuwen, probeer ik duidelijk te maken wat we willen weten. De deur gaat open, en de man verontschuldigt zich omdat hij dacht dat wij de zoveelste groep op andermans inventaris beluste zwervers waren. Nee, hij kan ons niet verder helpen. Als hij Mariantonietta's auto met het Zwitserse kenteken ziet staan begint de man een heel verhaal. Dat hij ook Zwitser is, uit Zurich komt, en een tweede huis heeft gekocht via een intermediair. Nee, wie hier eerst woonde, wist hij niet. Nadat we beleefdheidshalve zeker een kwartier over niets hebben staan praten nemen we afscheid, en lopen een stukje de berg af naar een van de oude huizen. Die mensen zullen ons vast verder kunnen helpen. Inderdaad, nog geen 10 minuten later weten we waar Zia Ancilla woont. In een rusthuis, in Varese, tobbend met haar heupen en daardoor slecht ter been. Zo snel als de modderige bergweg toestaat keren we terug naar Varese en vinden al snel het opgegeven adres.
IV
In de nog altijd neergutsende regen komen we aan bij het rusthuis in Varese. Al snel hebben we Zia Ancilla gevonden. We herkennen elkaar vrijwel onmiddellijk, ook al heb ik haar misschien waarschijnlijk al meer dan 10 jaar niet meer gezien. 'Zo, Fabri, kom je weer eens bij je tante langs? Hoop je wellicht om met dit bezoekje een plaatsje in het testament te krijgen? Nou, ik moet je teleurstellen, want ik wil honderd worden. Honderd, hoor je dat? Ens dan heb ik nog minstens 27 jaar te gaan. Zevenentwintig jaar, hoor je dat? Nou ja, eigenlijk 26 en een paar maanden, maar dat duurt nog heel lang. Dus als je daarom gekomen bent kun je net zo goed weer gaan. En Tonietta, hoe gaat
het met jou? Leuk dat je langs komt. Hoe gaat het met de kinderen, en met Enrico? Paste dat jurkje wat ik je laatst heb meegegeven voor jouw Ancilla? Ja, dat blijft toch m'n liefste petekind, jouw Ancilla. Ik blijf je nog steeds dankbaar dat jouw dochter naar mij is vernoemd'. En zo ging tante Ancilla nog even door. Ze leek nauwelijks meer in me geinteresseerd, maar praatte meteen honderd-uit met Mariantonietta. Nou ja, praatte... ze vuurde de ene vraag na de andere af, en wachtte totaal niet op enig antwoord. Misschien was ze alleen maar blij dat ze eindelijk iemand zag waartegen ze kon praten. En dat ze vooringenomen was tegen mij... misschien ging dat ook nog wel over. Even later krijgt Mariantonietta de kans om een paar keer wat terug te zeggen, om wat antwoorden te formuleren op de vragenkanonnade van Zia Ancilla. Maar van een gestructureerd gesprek zoals we ons tijdens de lunch hadden voorgenomen komt niet veel terecht. Maar Mariantonietta heeft toch langzamerhand de leiding over het gesprek in handen. Ze stuurt het gesprek ongemerkt naar mij, geeft de vraag aan wat ik in Italie kom doen. Ze zegt zelfs voorzichtig dat ik wel erg onaardig begroet werd alsof ik alleen maar de erfenis kom ophalen. 'Nou, ik denk dat Tonietta wel gelijk heeft, want het is al lang geleden dat je hier geweest bent. Woon je weer hier in de buurt? Waar woon je nu precies? Kon je het niet uithouden in het koude Nederland? Nou, ik geef je groot gelijk want je vaderland is toch het mooiste dat er is, nietwaar? Heb je ook weer werk hier in de omgeving?' Poeh poeh... wat een stortvloed aan vragen, onjuiste veronderstellingen en vooroordelen. Hoe moet je daar nu mee omgaan zonder tante Ancilla tegen de weinige, witte haren te strijken. Ik probeer voorzichtig aan te geven hoe de vork in de steel zit: 'We zijn een paar weken hier op vakantie, want wat u zegt, het vaderland trekt toch altijd weer. We zijn op vakantie in een klein pensionnetje in Chiasso, net over de grens in Zwitserland, vlak bij Mariantonietta en Enrico. Onze kinderen slapen bij hen thuis, en mijn vrouw en ik zitten in het pensionnetje. En als we dan toch in de buurt zijn is het wel heel fijn om ook de familie te kunnen bezoeken. Net als vroeger, toen we elkaar elke week wel een paar keer zagen, weet u nog? Toen woonde opa nog bij ons, opa die altijd aan het houtsnijden, timmeren en zagen was'.
'Ja, opa was een gelukkig mens', viel Zia Ancilla in de rede. 'Hij heeft altijd goed voor ons gezorgd toen oma was overleden. Oma is maar 40 jaar geworden, dat weet je wel, toch? De vreselijke ziekte heeft haar veel te vroeg van ons weggehaald, maar opa is altijd heel goed voor ons geweest. Hij heeft echt zijn best gedaan om voor ons te zorgen. Maar hij leeft ook al 26 jaar niet meer.' 'Tante Ancilla, kunt u zich nog herinneren dat oma leefde? Woonde u toen ook al aan de Piazza?'. 'Nee, nee, we woonden in een heel ander huis, maar toen oma overleed wilde opa niet meer blijven wonen in dat huis. We woonden eerst in een heel andere wijk in Varese. Maar oma was een moeilijke vrouw, ze werkte van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, als het nodig was op het land, en tussendoor als wasvrouw, en dan de kinderen om haar heen, je moeder, je oom Tomaso, en ik, en ook soms een paar pleegkinderen die regelmatig bij ons waren'. Ik schoot naar het puntje van mijn stoel. Pleegkinderen! 'Bedoelt u dat er andere kinderen in huis woonden, of waren ze er alleen overdag?' pols ik voorzichtig. 'O, eh,' even aarzelde Zia Ancilla. 'Eh, ik weet het eigenlijk niet precies. Nee, ja, kinderen eten wel vaker bij iemand anders als het zo uitkomt'. Het is duidelijk dat Zia Ancilla probeerde van het onderwerp af te komen. Zou dit betekenen dat ze er meer van wist; dat ze er eigenlijk helemaal niet over wil praten? 'Tante', valt Mariantonietta in, en gooit het gesprek over een heel andere boeg. 'Ik wist helemaal niet dat u verhuisd was!' Dit is genoeg om Zia Ancilla haar rappe spraakwaterval weer op gang te brengen over de snelle opmars van de nieuwbouw die alleen maar voor luidruchtige buitenlanders uit de grond gestampt wordt, en die zo veel geld neertellen dat de plaatselijke bevolking geen voet meer aan de grond kan krijgen. Drie maanden geleden is haar huisje met de grond gelijk gemaakt, en voor de grond, waarop dat huisje stond, kreeg ze meer geld dan er nodig was om een appartement in het rusthuis te kopen en vijf jaar vooruit alle zorgkosten.
'Nu ik dat betaald heb hoef ik de jaren daarna de zorg niet meer te betalen, tenzij ik in de ziekenboeg kom. En dat wil ik niet voordat ik honderd word. Stel je voor, ik betaal 5 jaar zorg, en zij moeten nog meer dan 20 jaar betalen om voor mij te zorgen, haha. Alleen zitten er hier zo veel oude mensen die zeuren. Schenk maar wat wijn in, daar blijft een mens gezond van, en dan doen mijn heupen ook minder pijn.'
V
Terwijl we zo rond de wijn verder keuvelen onderbreekt Zia Ancilla ineens zichzelf. 'Ik heb niet genoeg eten in huis, en jullie blijven hier toch nog wel even?' Bijna tegelijkertijd staanMariantonietta en ik op. 'We gaan even de benen strekken; fruit en worst?' 'Ja, en kijk ook maar of ze brood hebben, maar de worst moet je wel bij de slager halen en niet bij de supermarkt want dan zit het in plastic en dan weet je nooit wat er in zit. Maar fruit kun je wel bij de supermarkt halen want het is hetzelfde fruit en vaak nog goedkoper dan bij Mario hier om de hoek'. De enorme stortvloed aan woorden is weer niet te stuiten. Langzaam lopen we naar de deur en roepen dat we er wel uit komen, we zijn zo terug! Eenmaal buiten - het regent nog steeds, al is het minder heftig - kijken we elkaar aan. 'Ze weet meer, hè? Dat kan niet missen. Maar ze klapte dicht toen ik verder naar die pleegkinderen vroeg!' 'Ja,' zegt Mariantonietta, 'daarom ging ik maar meteen op een heel ander onderwerp over, want anders had ze helemaal niets meer gezegd. Maar ja, we kunnen ook niet straks weggaan en zeggen dat we morgen of zo weer terug komen. Voor ons zou dat heel mooi zijn, maar voor haar zou het argwaan wekken'. 'Ik hoop ook niet dat we nog vaak bij haar op bezoek gaan,' zeg ik. 'Wat een achterdocht, wat een vooroordelen, en wat is ze zelfverzekerd. Honderd jaar wordt ze. Arm personeel daar, je zal zo'n praatziek vrouwtje
nog 27 jaar moeten verzorgen. Trouwens, een plan opstellen hoe we het gesprek verder voeren straks lijkt me ook niet gemakkelijk. Tante Ancilla gooit toch weer roet in het eten. Misschien moet jij je intuitie maar gebruiken om het verhaal in de goede richting te sturen'. 'Nou', herneemt Mariantonietta, 'over pleegkinderen van oma moet je maar niet meer beginnen. Ik denk dat we straks gewoon verder moeten gaan met herinneringen ophalen, en dan toch gewoon Marta met name noemen'. Even later komen we met worst, ham, brood, meloen en verse vijgen weer het zorgcentrum binnen. Zia Ancilla heeft de televisie aanstaan en lijkt nauwelijks te merken dat we binnenkomen. Een of andere vervolgserie heeft haar blijkbaar volledig in zijn greep. Mariantonietta snijdt wat stukken brood af, legt worst en ham op tafel, en ik spoel de vijgen en snijd de meloen in twee helften. 'Heeft u ook witte wijn, Zia Ancilla?' 'O, vast wel, kijk maar in de koelkast'. Even later liggen er twee meloenhelften met een scheutje witte wijn in het kuiltje waar de pitten zaten. Volledig gefixeerd op de televisie eet tante zwijgend een paar stukken brood met salami. Als het programma is afgelopen krijgen we in geuren, kleuren en een over-bodige weelde aan details te horen wat een spannende serie dit toch wel is. Na de nodige belangstelling aan de dag te hebben gelegd kan Mariantonietta weer een draai aan het gesprek geven. 'Vroeger hadden we helemaal geen tv hè, tante? Opa heeft nog nooit televisie gehad, en we hebben ons nooit verveeld. We speelden met elkaar, we hielpen de grote mensen, en in de zomer en in het najaar gingen we naar andere opa toe, helpen in de wijngaarden'. 'Ja', herneemt Zia Ancilla, 'de wijn die wij hier drinken komt nog altijd van diezelfde wijngaarden af, hier van de heuvels boven Varese. Aan het einde van de straat kun je in het café gewoon je flessen laten vullen.' Heerlijk, dit herken ik nog van mijn jeugd, en daaraan is dus nog niets veranderd. 'Zo was het vroeger ook al, tante, toen wij nog aan de Piazza woonden. Dat was een mooie tijd, weet u nog? Soms had iemand een schaap op de binnenplaats, dan weer zaten er een paar katten, en als je thuiskwam uit school moest je altijd aan Marta vertellen wat je had geleerd.'
Quasi onschuldig haakt Mariantonietta aan. 'Marta ... nu je het zegt, die zat hele dagen in de poort beneden. Hebt u daar nog wel eens van gehoord?' 'O, Marta, eh ...'. Dezelfde aarzeling als eerder. Mariantonietta en ik zwijgen, en even later vervolgt tante Ancilla. 'Ja, weet je, ik heb niet zo lang aan de Piazza gewoond, maar later is ze vertrokken'. 'Dat heb ik toen ook gehoord, maar verder weet ik ook niet zo veel', vervolg ik voorzichtig. 'Maar hebt U nooit meer over haar gehoord, ze was als kind toch altijd bij opa en oma in huis geweest? Heeft ze nooit meer contact met u opgenomen?' bluf ik, verbaasd dat ik dit zomaar durf te zeggen. Op dat moment verslikt tante zich in de wijn, ze proest het uit, blijkbaar hevig geschrokken van wat ik heb gezegd. Nadat Mariantonietta haar een paar klopjes op de rug heeft gegeven, en de gemorste wijn met een doek heeft opgedept, draait tante zich naar mij toe en zegt zachtjes: 'Zet de tv nog wat harder, want ik weet niet wie hier kan horen wat je zegt'. Voordat ik zelfs maar kan opstaan heeft Mariantonietta al aan het verzoek voldaan. 'Fabrizio,' zegt Zia Ancilla, 'ik heb nooit geweten dat er mensen zijn die dit wisten. Hoe weet je dat dan? En weet je dan niet van de omertà? Wie heeft je dat verteld? Hoe lang weet je hier al van? En kan Mariantonietta hier wel bij zijn? Omertà. omertà, omertà, jongen! Omertà geldt voor het leven!' 'Tante, u stelt veel te veel vragen tegelijk, maar om te beginnen met Mariantonietta: zij weet alles wat ik weet, en wat de omertà betreft, die geldt niet voor mij, want zonder omertà, zonder zwijgplicht, zijn Mariantonietta en ik te weten gekomen wat we weten. U was een kind, een klein kind, toen oma in verwachting raakte van een vreemde. Dat kind groeide op, deels in verborgenheid als zogenaamd pleegkind van oma en opa, deels als verschoppelinge op straat, tot ze uiteindelijk als concierge en manusje-vanalles een plaats kreeg aan de Piazza. Jaren later, toen haar enige vertrouwenspersoon, opa, was overleden, is ze verdwenen, verdwenen in het niets, nu ruim 25 jaar geleden. En naar die Marta, naar haar verleden, zijn wij op zoek. En u bent de enige die wij kennen, die haar ook zo goed gekend heeft'.
Tante Ancilla knikt even met haar hoofd, ze zucht een paar keer, en zwijgt. Dan schudt ze weer eens, en zucht nog eens. Na nog een paar keer diep zuchten begint ze haar verhaal.
VI
Zia Ancilla zuchtte nog een paar maal. Ze was duidelijk heel nerveus. Ze nam nog een slok wijn, haalde diep adem, en begon: 'Ik kan me niet herinneren dat Marta geboren is, maar ik was ook pas twee-en-een-half. Het was natuurlijk een schande dat oma zwanger raakte, het kind heeft dan ook nooit een volwaardige plaats in ons gezin gekregen. Alleen opa deed altijd heel gewoon tegen haar. Oma schaamde zich er voor, ze heeft het kind dan ook altijd de achternaam van haar vader laten dragen, en zodra ze enigszins kon lopen en schooieren werd ze nauwelijks meer binnenshuis geaccepteerd. Ze is nooit naar school geweest, en ik herinner me dat opa en oma er wel ruzie om gehad hebben. Ik geloof vast dat opa jarenlang via een achterdeurtje er voor gezorgd heeft dat Marta en Marco niet omkwamen van de honger, en dat ze kleren kregen, maar ik denk dat ze met zes of zeven jaar al op straat waren gezet, nog voordat er oorlog kwam. Oma heeft Marta ook nooit verteld dat ze haar moeder was. Marta wist niet beter of ze was een vondeling, in het verborgene achter gelaten door een onbekende moeder, kind van een onbekende vader. In de oorlog moest opa in het leger, pas ruim twee jaar later kwam hij terug en al die tijd heeft Marta alleen maar de afwijzing van oma ervaren. Marta groeide helemaal weg bij ons vandaan. En wij kinderen wisten ook niet dat ze een halfzusje van ons was. Voor ons was Marta net zo'n gastkind als Marco, die ook wel eens bij ons kwam eten, ook een kind zonder ouders. En net als Marta sliep hij, als het koud was, ook wel eens bij ons.' Ademloos luisteren Mariantonietta en ik naar het verhaal, dat moeilijk te volgen is omdat de televisie zo nodig hard aan moet staan. 'Weet u wie dat jongetje was, die Marco die u steeds noemt?' vraagt Mariantonietta.
'Tonietta, waarom vraag je dat? Ik vertel over Marta, er is zo veel dat onder de zwijgplicht valt. Marco is geen familie, maar... eh ... ik vertel wel veel, maar wat weten jullie dan?' Kort vat ik samen: 'In 1931 komt er een nieuwe kapelaan naar Varese, die heeft op een gegeven moment een kind verwekt bij oma, de kapelaan wordt daarop uit zijn functie gezet. Het kind dat wordt geboren, krijgt bij de doop de achternaam van de kapelaan, en eind 1932 verdwijnt de kapelaan met de noorderzon. Later komt Marta weer in beeld als conciërge in het appartementencomplex waar wij wonen met pa, ma en opa. Opa heeft een goede band met Marta, die hij lijkt te aanvaarden en te behandelen als zijn eigen kind. Blijkbaar heeft hij haar verteld wie ze is en waarom er levenslange zwijgplicht is vereist. Nadat opa is overleden heeft ze geen enkele vertrouwenspersoon meer op aarde. Uit wanhoop verdwijnt ze, en we weten niet waarheen'. 'Ja, Fabri, Ja, je weet er heel erg veel van. Maar wat ik niet begrijp is hoe jij dit allemaal weet. De omertà is heilig, de omertà is voor het leven. Hoe kun je dit allemaal weten? Wie heeft je dit alles verteld? Wie heeft zijn zwijgen verbroken? Zelf heb ik jarenlang alleen met Marta kunnen spreken, en jij weet dingen die ik niet eens weet. Vertel me meer, vertel me alles, alles!'. Zia Ancilla's stem klinkt gebiedend. 'Ik weet niet of het verstandig is u te belasten in die omertà, die zwijgplicht. Maar ik heb Marta altijd zo aardig gevonden, ze was streng, en toch aardiger dan mama. Ze was altijd geïnteresseerd, en daarom wilde ik weten wie zij was. Ik heb ooit haar agenda gevonden en zo weet ik haar geboortedatum. Iemand anders' (ik wisselde vrijwel onmerkbaar een blik met Mariantonietta) 'heeft voor mij in de doopregisters achterhaald wie Marta was, en daar stond bij dat de kapelaan werd aangewezen als de echte vader van Marta. Via allerlei omwegen hebben we gehoord dat die kapelaan daarna is afgezet en verdwenen. En nu ik weet dat ze eigenlijk onze tante is willen we alles weten over haar.' In de overgang van het ene naar het andere televisieprogramma was er even een stilte in de kamer. Niemand durfde ook maar één woord te zeggen, uit eerbied (of is het angst?) voor de zwijgplicht. Als de televisie weer schet-
tert willen we alle drie tegelijk gaan praten. Maar zodra mijn zus en ik horen dat ook Zia Ancilla wil praten , zwijgen we meteen. 'Je hebt veel ontdekt, en dat die kapelaan is afgezet verbaast me niets, maar ik had het nooit gehoord. Wel weet ik iets anders van hem. Als je zo veel weet moet je dit ook horen: Die kapelaan was volgens Marta helemaal geen echte kapelaan. Het verhaal gaat dat hij destijds aktief was in de onderwereld. Toen destijds vanuit Milaan een nieuwe kapelaan werd afgezonden naar onze parochie, is de arme man door struikrovers overvallen. Ze hebben hem uitgehoord en daarna laten verdwijnen. God hebbe zijn ziel. Een van de overvallers heeft zijn kleding en identiteit overgenomen en is als kapelaan Sgarzi in onze parochie gekomen, met de originele aanbevelingsbrief van de vermoorde Sgarzi. Binnen de kortste keren beweerden twee vrouwen van hem in verwachting te zijn waarna hij ze beiden bezworen heeft dat ze hun leven lang zouden zwijgen over alles wat ze wisten. Daarna is hij verdwenen, en ik kan me niet voorstellen dat dat pas aan het einde van dat jaar zou zijn geweest. Ze zullen hem wel bij verstek hebben uitgeschreven of zo, want volgens Marta zei opa dat de kapelaan vrijwel meteen na de doop van Marta was verdwenen, en Marta is in juni geboren, dus ze zal ook wel in juni gedoopt zijn'. Had oma bij de doop de omertà verbroken? Een wonder dat ze het er levend heeft afgebracht. Of misschien heeft 'Sgarzi' haar de zwijgplicht pas opgelegd na de doop. Zia Ancilla vervolgde: 'In elk geval was het incident met die zogenaamde kapelaan een regelrechte verklaring voor het verdwijnen van een aantal zilveren bekers uit de kerk. En je vroeg me daarnet wie Marco was. Marco, dat is het andere kind dat door diezelfde man verwekt is. Hij was ongeveer even oud als Marta, en werd vrijwel meteen verstoten door zijn moeder, een meisje nog. Daarom heeft opa zich over hem ontfermd. Opa was goed, en zo zachtaardig, hij kon dat leed niet aanzien. Oma was er vaak boos om, maar ik herinner me nog, terwijl het heel niet voor mijn oren bestemd was, dat hij zei dat die kinderen er niets aan kunnen doen dat ze geboren zijn. Maar oma bleef altijd maar afstandelijk. Zelfs tegen haar eigen Marta die ze gewoon op straat heeft gezet. En Marco natuurlijk ook.'.
VII
'Tante', onderbreekt Mariantonietta de woordenstroom, 'weet u iets van een afscheidsbrief die Marta heeft geschreven?' 'Een afscheidsbrief? Nee, m'n kind. Ja, eigenlijk wel, maar niet veel. Toen Marta destijds verdween heeft ze een afscheidsbrief geschreven waarin ze zei dat ze geen plaats meer in dit leven wilde innemen, maar dat is wat we van de politie hebben gehoord. Die brief heeft de politie nooit willen vrijgeven omdat er gevaarlijke dingen in zouden staan. Ik kan me daar niets bij voorstellen, of ze zou alles over die zogenaamde kapelaan daarin moeten hebben opgeschreven. Dat kan ik me echter weer niet indenken, want waarom zou ze wel schrijven wat ze niemand vertelde. Maar ja, ik heb ook nooit meer contact met haar kunnen krijgen, want het nummer klopte niet'. 'Hoe bedoelt u, het nummer klopte niet? Er stond toch geen nummer in die afscheidsbrief of zo?' antwoordde Mariantonietta. 'Tonietta, ik merk dat je meer weet dan ik. Ik heb het helemaal niet over de afscheidsbrief, maar jij lijkt te weten dat daar geen nummer in staat'. Onwillekeurig krijg ik bewondering voor de scherpe geest van Zia Ancilla. Ondanks haar gevorderde leeftijd - ze moet toch al in de 70 zijn luistert en reageert ze scherp. 'Tante, u weet blijkbaar iets over een nummer, en ik weet iets over de afscheidsbrief.' Nog voor Antonietta verder iets kan zeggen zegt de oude dame: 'Hebben jullie die brief soms gelezen, weten jullie precies wat er in gestaan heeft?'. 'Ja tante,' zeg ik, 'wij hebben een kopie van die brief, en Marta schreef ongeveer dat het zwijgen haar te veel werd, ze kon alleen maar praten met opa die ze PAPA noemde, en omdat die gestorven was werd de druk van de zwijgplicht haar teveel. Ze wilde dit leven niet meer, maakte liever plaats voor een ander, en bezwoor dat niemand haar zou moeten gaan zoeken'. 'Vertel nog eens precies wat er allemaal in staat, en niet zo snel alsjeblieft? Heb je die brief misschien ook bij je?'
'Nee, ik heb alleen haar agenda bij me, maar de andere papieren niet.' Ik herhaal zo goed als mogelijk de details uit de brief, en tante zwijgt. Weer een stilte met zuchten, knikken en weer zuchten. 'Het wordt me steeds duidelijker. Een brief die verwijst naar de Omertà Camorra, met de opdracht om haar niet te zoeken... geen wonder dat de politie nauwelijks serieuze pogingen deed om haar te achterhalen. En nu wil ik die agenda waar je het over hebt, want die is dus wèl van mijn zuster geweest!' Dezelfde vastberaden en dwingende stem klinkt boven het lawaai van de tv uit. 'Tante, ik wil u met plezier die agenda laten zien, maar u moet me beloven dat ik hem mag houden'. 'Ik beloof niks, en als je meer over Marta wilt horen wil ik die agenda hebben. Want', nu liet ze haar stem wegzakken tot een zacht gefluister, 'die agenda heeft ze ooit beloofd voor mij achter te laten. Ik heb alleen een telefoonnummer. Daar zou ze bereikbaar zijn; ik heb maandenlang dat nummer geprobeerd te bellen, en nooit heb ik verbinding gekregen. En die agenda zou ze in haar appartement achterlaten, die moest ik er later gaan halen als ze eenmaal weg was. Alleen... ik heb hem nooit gevonden. En nu wil ik hem hebben, en ik wil weten hoe je er aan komt'. 'Om met dat laatste te beginnen,' zeg ik, maar tante onderbreekt me. 'Hoor je me? Ik wil die agenda nu hebben'. 'Tante', zegt Mariantonietta, 'Luister nou eens. Fabrizio heeft die agenda zelf, een paar maanden terug, gevonden. Dank zij die agenda hebben we het halve verleden van Marta kunnen achterhalen, begrijpt u niet hoe dierbaar dat document is? Die agenda hoort bij een heel dossier dat we inmiddels hebben, met afschriften uit archieven, kopieën van politiedossiers en de afscheidsbrief, en een laatje vol met spulletjes. Natuurlijk willen we u graag alles laten zien, laten lezen, maar ...' 'Al goed', valt tante Ancilla in de rede, 'mijn nieuwsgierigheid wint het van mijn hebzucht. Vertel me alles wat je in dat dossier hebt, en wat er in die agenda staat. En vooral hoe je er aan komt'. 'Wel, het is eigenlijk heel eenvoudig gegaan allemaal', vervolg ik. 'Dit voorjaar was ik in de buurt van Varese, en ben een kijkje gaan nemen bij het appartementencomplex aan de Piazza Vittore, gewoon, sfeer proeven. Na
een praatje met een paar vrouwen daar begreep ik dat Marta's appartement als opslagplaats gebruikt wordt, en ik mocht er even rondsnuffelen. Ergens achteraan in een oude kast stond een los laatje dat ik onmiddellijk herkende omdat het ornamenten bevatte zoals opa ze altijd sneed. Er zaten wat half vergane en roestige naaispullen in, een vieze kaars, wat scherven aardewerk, en die agenda. Deze agenda, dus.' Ik pak de agenda uit Mariantonietta's tas en sla hem open. Tante begint hevig geëmotioneerd te beven, zet grote ogen op, maar onderneemt zelfs geen poging om de agenda uit mijn handen te pakken. 'Nee, nee ... is dit de agenda van Marta? Is dat echt zo? Dat kan toch helemaal niet? Is het echt de agenda van Marta?' Verbouwereerd over zoveel emotie sla ik de titelbladzijde open en laat haar lezen: Marta Sgarzi, 3 juni 1923. 'Die 1923 is verkeerd, maar ze heeft volgens ons nooit goed kunnen schrijven, dus ze heeft 1932 bedoeld' licht ik toe. 'Ja, maar ... 25 jaar lang heeft die agenda daar gelegen en ik heb hem nooit gezien. Ik heb gezocht naar een kleine zakagenda, niet naar zo'n groot exemplaar. O wat heb ik slordig gezocht... had ik 25 jaar geleden maar beter gezocht, dan had ik misschien het goede nummer in die agenda terug kunnen vinden. Weet je, als dat nummer klopt, is Marta naar Sicilië gegaan. Helemaal naar Sicilië, alleen maar op de vlucht voor haar verleden'. Sicilië... langzamerhand begint het me te dagen. Ook bij Mariantonietta vielen de puzzelstukjes op hun plaats. Ze begint: 'Ik denk dat ik weet welk telefoonnummer u hebt doorgekregen. Is dit het?'. Mariantonietta neemt de agenda uit mijn handen en slaat de binnenkaft open. 'Zo uit mijn hoofd weet ik dat niet natuurlijk, maar ik heb het briefje altijd bewaard. Wacht maar'. Tante staat op uit haar stoel, wrijft eens over haar zere heupen en schuifelt naar de slaapkamer, waar ze de deur achter zich sluit. 'Volgens mij krijgen we het plaatje aardig compleet, denk je niet?' Mariantonietta knikt, en antwoordt: 'En toch ... als zij 25 jaar geleden het spoor is kwijtgeraakt dan weet ik niet of we veel verder zullen komen'.
Zia Ancilla komt weer uit de slaapkamer, met een papiertje dat ditmaal bij ons grote verbazing wekt. We zien een bladzijde, die lijkt te zijn losgescheurd uit de agenda van Marta! Het blijkt een blanko pagina te zijn die achteraan uit de agenda is gescheurd! 'We zijn op een belangrijk spoor, want kijk eens!' Zia Ancilla pakt haar leesbril van tafel, strijkt het agendablaadje glad, en leest voor: 'Hier, dit is het nummer. 091-46...' Inderdaad, hetzelfde nummer als wat in de agenda zelf staat! 'En kijk, hier staat ook een datum, en bij die datum moeten jullie de agenda ook eens openslaan. Lees ik het goed, 28 april, of staat er 25? Marta zei dat ze daar haar eerste verblijfplaats zou opschrijven'. Gespannen bladeren we door de agenda. 28 april: geen vermelding, 25 april: 'Albergo colle bestiame'. Wat moeten we daar nu mee, hotel met het vee? Verder niets ... 'Tante, dit telefoonnummer hebben wij ook gecontroleerd, en we dachten ook dat het inderdaad op Sicilië thuis hoort. Omdat het met 091 begint', begint mijn zus. 'Dat heb ik ook altijd gedacht, precies, omdat het met 091 begint. Maar het werd nooit opgenomen', valt tante Ancilla in de rede, 'maar Marta schreef inderdaad heel slecht, dus ze zal wel een schrijffout gemaakt hebben. Dat ze daar nou toch niet zorgvuldiger mee is omgegaan, dan had ik ooit misschien nog eens wat van haar kunnen horen. Nu heb ik haar helemaal uit het oog verloren'. Tante Ancilla begon weer vooroordelen en ongefundeerde beschuldigingen te spuien. Mariantonietta onderbrak haar. 'Nee, tante, we denken dat het nummer niet fout is. Zelf woon ik in Chiasso, hier net over de grens in Zwitserland, en daar beginnen de telefoonnummers óók met 091. En niet zo ver bij ons vandaan is de regio Mendrisiotto, en daar begonnen 25 jaar geleden alle telefoonnummers met 091-64. De huidige eigenaar van dat nummer hebben we ook achterhaald het is alleen een 091-646 nummer geworden - maar die man heeft het nummer nog niet zo lang. En de telefoonmaatschappij weet niet meer wie het nummer vroeger heeft gehad. Toch weten we al weer meer, en ik denk dat we maar eens naar het hotel met de veestapel moeten gaan zoeken'.
'Toch heb ik nog een vraag, tante', begin ik. 'Rond de verdwijning kregen we destijds de indruk dat Marta een einde aan haar leven wilde maken, levensmoe als ze was na het sterven van opa. Van u krijg ik de indruk dat ze alleen maar gevlucht is?'. 'Maar natuurlijk, hier in Varese was er niemand meer met wie ze kon praten, maar Marco, haar broer, leefde nog. Die wist overal van. Met hem zou ze natuurlijk wel kunnen praten. We hebben er zelden over gesproken, maar ik vermoed dat ze haar broer, die al veel eerder in het niets leek opgelost, is achternagereisd. Ze sprak tenminste regelmatig over hem'. Er viel een stilte, alleen de televisie schetterde door. Tot mijn grote opluchting zette tante het toestel uit. 'Ik denk dat we klaar zijn. Jullie weten alles wat ik weet, hopelijk weet ik ook alles wat jullie weten. Ik weet nu wat ik uit die agenda wilde weten, albergo colle bestiame. Maar volgens mij weten jullie snel meer. Als je zoveel weet kun je meer te weten komen. Kennis vermeerdert kennis. Bel me op als je meer weet, maar kom hier niet te snel weer langs, ik weet niet wat anderen in dit huis daarvan denken'. Na een hartelijk afscheid gaan we naar huis. Het is al donker aan het worden. 'Oeps, helemaal vergeten!', zeg ik na een paar kilometer. 'Wat is er?' vraagt Mariantonietta. 'Nou ... we zijn helemaal die meloen vergeten die ik in witte wijn had gezet!' 'Je denkt ook alleen maar aan eten. Heb je niets anders aan je hoofd?' 'Ik heb de hele avond niet aan eten gedacht, ik heb zelfs nauwelijks gegeten van het brood en de worst die we gehaald hadden. En nu begint mijn maag te rammelen. Dat is alles'. Mariantonietta brengt me meteen naar het hotel. 'Morgen bij het ontbijt zien we wel verder'. Na een laatste groet verdwijnt ze om de hoek. Mijn vrouw slaapt al. Ik brand van verlangen om te vertellen, te spuien. Een heel klein beetje begrijp ik hoe Marta zich moet hebben gevoeld onder de zwijgplicht. Een heel, heeeel klein beetje maar.
VIII
De hele nacht lig ik maar wat te draaien in bed. 's Ochtends kan ik voor het eerst vertellen wat we de dag ervoor bij tante Ancilla allemaal hebben gehoord en gezien. 'Ja', zegt mijn vrouw, 'de kinderen hebben je zowat de hele dag niet gezien. Zullen we vandaag nou eens met z'n allen wat gaan doen?' Ze heeft gelijk, het gezin komt aandacht te kort. 'Wat dacht je van een flinke wandeling hier in de bergen? Dat zullen de kinderen ook wel willen, hoop ik? Niet zo ver hier vandaan is een prachtige bergwandeling mogelijk, bovenop is een klein restaurantje en we kunnen met het treintje terug'. Zo maken we een prachtige wandeling in de uitlopers van de zuidelijke Alpen, over matig begaanbare wandelpaden die ik mij uit mijn jeugd nog feilloos weet te herinneren. De hoogste berg in de omgeving, ruim 1600 meter, maar eigenlijk veel minder omdat het dal al meer dan 200 meter boven de zeespiegel ligt. Onderweg eten en drinken we aan een klein beekje, en in de loop van de middag bereiken we de top. Bovenop blijkt inmiddels een groot restaurant van de Migros keten te zijn verrezen met een kleine speeltuin, en er heerst een enorme drukte van bezoekers die met de Generosospoorbaan naar boven zijn gekomen. De kinderen vinden het prachtig. Het uitzicht, het eten in het - in mijn ogen veel te grote - restaurant, en door het drukke gebabbel kan ik zelfs Marta even uit mijn gedachten weren. Tot mijn jongste dochter, 7 jaar oud, me eraan herinnert. 'Pappa, dit is toch veel leuker dan alleen maar heel de tijd met tante Mariantonietta te praten?' Een kind, nog geen benul van het belang voor mij om alles, alles over Marta te weten te komen. Hoe kan een kind zich ook voorstellen wat iemand betekent die je al 25 jaar niet meer hebt gezien? Trouwens, kan ik zelf aangeven wat ik wil bereiken? Wat de waarde van die kennis, die wetenschap is? Ik heb geen enkel doel voor ogen, alleen maar de weg die ik ga. Stapje voor stapje. Het klinkt onaardig tegenover het verdere gezin, maar naar mijn gevoel is het een magere dag. Toch is het wel een gezellige dag. Tegen de avond keren we met de tandradbaan weer terug naar het dal waar onze auto staat.
Onderweg naar Chiasso valt onze dochter in slaap, helemaal voldaan van het heerlijke dagje uit, het inspannend wandelen, de vele indrukken... een kind van 7, met een thuis, met een broer en twee zussen, een kind dat niet weet wat honger is, wat koude is, wat zwerven en strijden om te overleven betekent. Ontroerd kan ik een traan niet onderdrukken. Zo'n onbezorgde jeugd hebben we allemaal gehad. Mijn zussen, mijn broer, mijn vrouw en ik, onze kinderen, Mariantonietta en Enrico en hun kinderen. Wat is deze wereld lieflijk voor velen, maar wreed voor hen die daar buiten eigen schuld geen deel aan hebben. De Marco's en Marta's van deze wereld. Als we bij Mariantonietta's huis aankomen (onze kinderen logeren daar) is ze niet thuis. Enrico is er wel, en hun kinderen zijn er ook. 'Tonietta is weer op onderzoek uit, maar dat had je zeker wel gedacht? Ik heb geen idee waar ze zit, ze is al sinds vanochtend onderweg'. Het is me duidelijk: dit is een leuke vakantiedag, maar in het zoeken naar Marta een verloren dag. Als we tegen het einde van de avond afscheid nemen om naar ons pensionnetje te gaan is Mariantonietta nog niet thuis. Ze bijt zich blijkbaar heel erg vast in haar zelfgestelde opdracht ... De volgende ochtend - we ontbijten bij Mariantonietta, met hen, hun kinderen en de onze samen - is er niets aan haar te merken. Ik durf, in het bijzijn van de kinderen, ook niet te vragen, en voordat we even samen zijn hebben de kinderen al een nieuw plan. 'Pap, gaan we weer een keer in de bergen wandelen? Het was leuk gisteren!' En zo gaan we weer een dagje de bergen in, maar ditmaal naar een minder uitgebaat geheel. Omdat er geen vervoer van of naar de top is, gaan we met de auto naar een klein dorpje halverwege in de bergen, parkeren daar de auto, en klimmen naar de top, minder hoog dan die van gisteren. De kinderbeentjes moeten immers ook weer teruglopen, want waar geen commercie is, is er ook geen tandrad- of kabelbaan. De kinderen - en ook wij - genieten met volle teugen. Mijn vrouw en ik kennen deze heerlijke omgeving al, dit plekje heb ik haar vaker laten zien, en ook voor de kinderen is het genieten geblazen. Kleine bergviooltjes, wilde kruiden, onbekende insecten en bijna onderaardse waterstroompjes... niets ontgaat hun aandacht. Als we terugkeren is Mariantonietta er ook, en ze seint me dat ze me wil spreken. Mijn vrouw begrijpt het, en zegt:
'Je krijgt vast weer wat nieuws te horen. Ik houd de kinderen wel zoet, samen met Enrico'. Mariantonietta neemt me mee naar de auto en beduidt dat ik in moet stappen. 'Je bent net op tijd, want met dat oude telefoonnummer en die 'albergo colle bestiane' ben ik een heel eind gekomen. Ik denk dat ik weet waar we heen moeten. Een klein dorpje hier verderop, Rancate, daar moeten we maar eens gaan zoeken'. Na twee dagen met heel andere zaken bezig geweest te zijn, moet ik even omschakelen. Mariantonietta is een aantal zetten vooruit, en ik kan het niet helemaal volgen. 'Waarom moeten we naar Rancate, was is daar te vinden?' Zodra de motor loopt begint ze te vertellen.
IX
Mariantonietta vertelt: 'Bij een hotel dacht ik meteen aan het touristenbureau. En omdat het telefoon-nummer in de Mendrisio-streek thuishoorde ben ik naar het station in Mendrisio gegaan. Maar ja, daar zit een aantal jonge grietjes die alleen weten wat er nu aan betaalde attracties en dure hotels is. Over een albergo colle bestiane hebben ze nog nooit gehoord, en oude lijsten met vroegere hotels hebben ze ook niet. Ik ben er wel twee uur binnen geweest tot ik eindelijk de bedrijfsleidster te spreken kreeg. Die verwees mij weer naar haar voorganger, die inmiddels in de grote stad zou moeten werken. Daar werkte ze ook niet meer, maar via via kreeg ik wel weer haar adres en telefoonnummer, afijn, om een lang verhaal kort te maken heb ik, na alles bij elkaar meer dan een dag heen en weer bellen, vanmiddag uiteindelijk een medewerkster gesproken die ruim 20 jaar geleden bij het touristenburo werkte. En wat denk je?' Ik durf niets te denken, niets te raden, dus antwoord ik schaapachtig: 'Geen idee. vertel maar'. 'Nou, die vrouw wist meteen wat ik bedoelde met de albergo colle bestiane. Dat schijnt de benaming geweest te zijn die de plaatselijke bevolking gaf aan een vervallen boerenbedrijf dat min of meer was omge-
bouwd tot een doorgangshuis voor trekkende jeugd, een soort jeugdherberg dus. Later is het een tijdje een goedkoop algemeen hotel geweest. In die tijd is die vrouw uit deze streek vertrokken. Volgens haar stond het in Rancate, destijds buiten het dorp, maar dat schijnt inmiddels behoorlijk dichtgegroeid te zijn'. Eenmaal in Rancate besluiten we gewoon een wijnschenkerij op te zoeken. Liefst een met een ouderwetse tempelier die mogelijk nog wat van vroeger weet. Na wat zoeken vinden we - enigszins in de heuvels - een tapperij die wel aan onze verwachtingen lijkt te voldoen. Alleen wat plaatselijke bejaarden zitten in de schaduw onder de bomen op granieten bankjes, leunend op een stok of heftig gesticulerend, en luid debatterend over leugens uit vervlogen tijden, de plaatselijke politiek, of de vorderingen in de Tour de France. In de deuropening staat een oude man met een blauw schort voor en intuïtief lopen we allebei naar binnen waarop de man vanzelfsprekend achter ons aan komt om de bestelling op te nemen. Mariantonietta vraagt om vruchtensap, ik neem wijn. 'Toeristen?' 'Ja, en nee. Vroeger als kind heb ik hier gewoond, maar nu ben ik hier op vakantie. Ik zoek de albergo colle bestiane, zoals die in mijn jeugd genoemd werd'. De man is al op weg naar de bar, maar draait zich halverwege om. 'En?'. Zonder antwoord af te wachten loopt hij door, en komt even later met de bestelling terug. 'En?' Lang van stof is de man niet, dat is duidelijk. 'Nu hopen we dat iemand hier weet waar die albergo is, want ik herken hier de omgeving niet goed meer'. 'Zo veel is er niet veranderd hoor'. Mariantonietta is de eerste die het begrijpt. 'Is dit wat vroeger de albergo was? Ja, het is al zo lang geleden dat we hier woonden, en dan ook nog een heel eind hier vandaan'. 'Waar?' Hoewel het allemaal kortaf wordt uitgesproken, is de man niet onvriendelijk. 'Mezzovico, richting de Ceneri-berg, daar is onze vader tunnelbouwer geweest. Maar we zijn geboren in Varese'.
'Ah, Varese ... dat is hier niet ver vandaan.' De man wordt al spraakzamer, maar het gesprek dwaalt meer af naar zijn herinneringen aan Varese dan iets anders. We laten hem rustig uitpraten, en na een tijdje vragen we nog eens of dit nu de oude albergo is. 'Ja, dat klopt. Ik heb deze zaak een jaar of 15 geleden kunnen kopen nadat de vorige eigenaar was overleden. Alleen het hotel stelde niets meer voor, en als boerenbedrijf zijn we teveel ingesloten door de nieuwbouw. Het hotel hierboven is nu verhuurd als woningen, en de restaurantzaal en het terras heb ik gekocht. Kwamen jullie hier vroeger vaak?' 'Nou, eh ...,' begon Mariantonietta aarzelend, 'eigenlijk niet. We hebben alleen gehoord dat hier vroeger mogelijk familie van ons heeft verbleven, maar dat is wel 25 jaar geleden. Weet u nog wie toen de eigenaar van het hotel was?' 'Ja natuurlijk, ik heb het in 1987 van hem gekocht, ene Sgarzi, maar die was ernstig ziek en heeft toen de boel aan mij verkocht. Kort daarna is hij overleden'. We kijken elkaar veelbetekenend aan. 'Sgarzi, weet u dat zeker? Dat is ook de naam van wie wij zoeken. Hij zal van 1932 of daaromtrent geweest zijn, kan dat kloppen?'. De man telt even op zijn vingers, mompelt wat, en antwoordt: 'Ja, hij zal een jaar of 10 ouder zijn geweest dan ik, dus dat kan wel kloppen. Als je meer wilt weten kun je misschien wel bij de Signora informeren, die woont hier niet ver vandaan, net aan de andere kant van de berg, ergens halverwege, in Meride'. Nu is het mijn beurt om verrast te reageren. 'Meride, daar ben ik gisteren nog geweest, toen ik met de kinderen een wandeling naar San Giorgio ging maken. Maar wie is die Signora die u bedoelt?' 'Ogenblikje, ik kom er zo aan'. Op het terras wordt gevraagd waar de man zo lang blijft. Hij loopt even met wat bestellingen heen en weer. Heel makkelijk, want hij hoeft alleen mar met een grote karaf de glaasjes of kleine kannetjes wijn bij te vullen, en komt dan weer naar binnen. 'Signora Sgarzi, he? Ja, Signora Sgarzi, een stil vrouwtje, ze was altijd druk toen Sgarzi zelf nog leefde, maar daarna werd ze heel stilletjes. Nu
woont ze in Meride, linksaf, voorbij de begraafplaats, een eindje onder de weg, je ziet het huisje zo liggen'. Wij laten ons ook nog eens bijschenken, Mariantonietta neemt ook wijn, gewoon in het glaasje van de vruchtensap. Na nog wat gebabbel over de nieuwbouw in Rancate besluiten we om te vertrekken. Het is al weer bijna etenstijd. 'Rijden we meteen door naar Meride, of gaan we terug naar huis?' vraag ik. 'Nou, ik denk dat het beter is als we naar huis gaan. Morgen gaan we gewoon met twee auto's naar Meride, dan kan de rest van de familie naar Serpiano of zo, daar kun je prachtig wandelen, en misschien willen ze wel met de kabelbaan mee naar het restaurant daar. Zo gezegd, zo gedaan. Morgen zien we weer verder.
X
De volgende morgen is de lucht al weer grauw en somber. En wanneer wolken eenmaal massaal een bergdal binnentrekken dan verdwijnen ze vaak pas nadat ze leeg zijn geregend. Ons plannetje om te gaan bergwandelen, gecombineerd aan een bezoek aan Meride, lijkt dan ook in het water te vallen. We zoeken een zinvolle besteding voor een regenachtige dag. 'Pap', zegt een van onze dochters, 'u had gisteren toch een gezellig terrasje ontdekt, kunnen we daar niet naar toe?'. Ongetwijfeld bedoelt ze het overblijfsel van de albergo colle bestiame. 'Maar als het regent heb je toch niet veel aan een terrasje? Nou ja, je kunt er ook binnen zitten, we zien wel'. Even later zijn we onderweg, en nog voordat we in Rancate aankomen vallen de eerste zware druppels al uit de lucht. De albergo - nu eigenlijk alleen een wijnlokaal - ziet er troosteloos uit. Het terras is verlaten, de plastic zeiltjes op de tafeltjes glimmen van het nat. Omdat we met twee auto's zijn is overleggen wat lastig. We parkeren onze
auto naast het wijnlokaal, Enrico en Mariantonietta doen hetzelfde en in een grote stoet gaan we het wijnlokaal binnen. We verdelen ons over een paar tafeltjes, neefjes en nichtjes bij elkaar rond een grote tafel, en vier volwassenen aan een ander tafeltje. Binnen zitten al een paar andere mensen, en de eigenaar zit bij een van hen aan tafel. Anderen zitten alleen, starend voor zich uit. Even later komt de eigenaar langs om onze bestellingen op te nemen. We weten niet of hij Mariantonietta en mij nog herkent van gisteren. Enrico bestelt wijn, de anderen kiezen voor sap of koffie. Als hij even later terugkomt en de bestellingen op tafel plaatst, is hij weer even kortaf als gisteren. 'En?'. 'Het regent. Verder alles goed', antwoorden we, niet helemaal begrijpend wat hij bedoelt. 'Meride?' Blijkbaar heeft hij ons, ondanks dat we ditmaal met twee gezinnen binnenvallen, herkend. 'Nee, nog niet in Meride geweest. We hopen dat het vandaag wat beter weer wordt, dan gaan zij wandelen vanuit Meride naar Serpiano, dan kunnen wij in Meride rondkijken. 'Het regent de hele dag, dit houdt niet meer op. Let maar op mijn woorden.' geeft de waard ten antwoord. Dan weet de man het gesprek weer richting Varese te buigen, het stadje waaraan hij blijkbaar dierbare herinneringen heeft. We converseren beleefd, geven aan dat Mariantonietta er vaker komt dan ik, en zo kabbelt het gesprek verder. Nadat hij links en rechts wat heeft bijgeschonken schuift de waard aan bij een andere bezoeker die - alleen aan een tafeltje - door het raam naar buiten zit te turen. Zo zitten we al gauw een uurtje binnen. Voor een zo trieste dag als vandaag is het verrassend hoeveel aanloop een kleine tapperij als deze heeft. Dan komt de waard weer aan onze tafel, buigt zich voorover naar mij en zegt: 'Als u meer over Meride wilt weten moet u maar eens een praatje maken met die meneer aan dat smalle tafeltje daar. Hij woont in Meride, en is altijd in voor een praatje'. Ik bedank de waard, en als ik even later quasi de benen strek loop ik in de richting van het tafeltje. Nog voor ik er aankom, staat de man op en vraagt mij: 'Buitenlander?'.
Blijkbaar hoort het bij de cultuur hier dat mensen met een enkel woord proberen een gesprek op gang te brengen. 'Italiaan, uit Varese, maar al 25 jaar weg. U komt hier uit Rancate?' Ik weet dat het niet zo is, maar hoop dat de man zo wat spraakzamer wordt. 'Nee', antwoordt hij, 'ik kom uit Meride, een dorpje hierachter in de bergen'. 'Weet u, ik ben daar deze week nog geweest, daarvandaan ben ik naar San Giorgio gegaan, dat deed ik als kind ook al'. Het gezicht van de man klaart op. 'Ah, San Giorgio, vroeger was dat een prachtig wandelgebied, maar nu...' Blijkbaar heeft deze man betere herinneringen aan vroeger tijden. Toch toont hij hooguit een jaar of 50. 'Is er zo veel veranderd?' vraag ik. 'Ja', herneemt hij, 'vroeger kon je alleen als je hier van kind af opgroeide de weg vinden, nu hebben ze overal routebordjes neergezet en komen de toeristen met tientallen hierheen. En het afval is voor ons. Als het droog weer is kun je met een terreinwagen zelfs de top bereiken, er is geen respect meer voor het landschap'. Anders dan een begripvol knikje weet ik niet op te brengen. 'U kwam hier als kind al, zegt u. Dan weet u toch ook hoe anders het geworden is?'. Inderdaad was het me wel opgevallen dat de routes er begaanbaarder uitzagen dan vroeger, maar met het zwerfafval viel het wel mee. 'Ik herinner me wel dat er vroeger hier hutten waren met dekens, lucifers en blikken soep; die zie ik niet meer' antwoord ik. 'Nee, dat klopt. Die dekens waren telkens verdwenen, de hutten werden niet meer gerespecteerd als noodverblijf'. Even later vraag ik of Meride een goede plek is om te wonen. 'Daar is ook veel veranderd. Ik ben er geboren in een tijd dat er 20 gezinnen woonden. In de winter waren we regelmatig afgesloten van de rest van de wereld. In de zomer gingen de veehouders met de runderen en schapen de bergen in, en boden we onderdak aan de seizoenswerkers in de marmermijnen van Arzo en de fossielenzoekers van de universiteit, dus in de zomer hadden we een heel andere bevolking dan in de winter. Nu wonen er nog enkele gezinnen van vroeger, maar de meeste families zijn weggetrokken. Het dorp wordt grotendeels bewoond door gasten, er is een brede weg naar het dorp aangelegd, het is niet meer het Meride van vroeger, er is zelfs een restaurant. Alleen het fossielenmuseum is er nog van vroeger'.
'Woont u zelf in het dorp, of meer er buiten?' 'Ik woon in het oude dorpje, met mijn vader, een oom-en-tante, en nog een tante samen'. 'Getrouwd?' Ik neem de gewoonte over om met één woord vragen te stellen. 'Nee, ik ben nooit getrouwd, Ik ben de jongste van onze familie, dus over 30 of 40 jaar bestaat onze hele familie niet meer. Een tante is al ver in de 80, en mijn vader is 73'. 'Beroep?' 'Ik ben timmerman en meubelmaker. Als er iets met hout gedaan moet worden dan regel ik dat'. 'Wil u wat drinken? En mag ik u ook mijn zus voorstellen?' We bestellen wat te drinken, ik beduid Mariantonietta dat ze even moet komen, en we gaan aan het smalle tafeltje van de man zitten. Dan besef ik dat ik wel mijn zus, maar niet mijzelf voorgesteld heb. Nadat dit is rechtgezet zeg ik, half tegen Luigi - zo heet de man - en half tegen mijn zus: 'Onze grootvader was ook timmerman, we noemden hem altijd Nonno Falegname'. We putten ons beiden uit over de houtsnijkunsten die onze opa aan de dag legde. 'Kent u ook ene Signora Sgarzi uit Meride?' De man blikt verbaasd. 'Signora Sgarzi? Kent u haar?' 'Nou, nee, eigenlijk niet, maar we willen haar graag leren kennen'. Het gezicht van Luigi wordt donker. 'Wanneer zij u niet kent, zal het moeilijk zijn met haar in contact te komen. Ze woont al heel lang in Meride, maar heeft er niet veel contacten, denk ik'. De man draait zich om, seint de waard dat er nog eens ingeschonken moet worden, maar voordat de man ons tafeltje heeft bereikt komen twee van mijn dochters vragen wanneer we weg gaan, want ze vinden het hier niet leuk meer. 'We nemen nog één drankje en dan gaan we. Beloofd.' Als het zover is nemen we afscheid van de man, en besluiten in elk geval om, regen of niet, Meride te gaan bezoeken. Er is een restaurant, er is een museum, dus we kunnen er vast wel een tijd zoet brengen. Tegen het einde van de ochtend bereiken we Meride, brengen een kort bezoek aan het fossielenmuseum dat slechts twee kamers bestaat, en lopen dan in de immer
stromende regen naar het restaurant toe. Ik beleef iets van een teleurstelling. Het gezin verveelt zich, en mijn interesse strekt zich naar een heel ander terrein uit. Schuldgevoelens, somber weer, troosteloze regen; mijn zus en ik lopen alleen maar achter een schim aan van een contactarme Signora Sgarzi die wij moeten proberen te ontfutselen of zij wellicht een mogelijke bezoekster van 25 jaar geleden nog herinnert die misschien de zus van haar man geweest zou kunnen zijn. Als ze dat al verteld zou hebben. Somber gestemd loop ik de familie achterna, het restaurant in.
XI
Eenmaal binnen in het restaurant beseffen we hoe nat we geworden zijn van de korte wandeling door Meride. Voor zover we die hebben, beslaan onze brillen. De kinderen stormen op drie verschillende tafels af omdat ze allemaal aan het raam willen zitten. De gasten die er al zitten - verregende toeristen met felgekleurde regen-jacks - vinden dit wel amusant, en in een kakafonie aan talen door elkaar heen is het al gauw een gezellige drukte. Denen, Amerikanen, Duitsers, Mariantonietta en ik uit Italie, Enrico uit Zwitserland, en mijn vrouw uit Nederland. Er blijken geen bezoekers van de plaatselijke bevolking te zijn. Helaas. Een doodlopend spoor. Ook de uitbater en zijn vrouw blijken van origine niet uit Meride te komen. Nee, de oorspronkelijke bewoners uit Meride komen zelden of nooit in het restaurant. Hij kent ook eigenlijk niemand van de plaatselijke bevolking. In de wintermaanden is het restaurant gesloten en werkt de uitbater in een bedrijfskeuken beneden in het dal. Zijn kinderen zitten van mei tot oktober in Meride op school, en de rest van het jaar ergens anders. Helaas. Alweer een doodlopend spoor. Nadat we ons een uitstekende maaltijd hebben laten serveren lijkt het of de lucht enigszins opklaart. Het regent in elk geval minder hard, we lopen naar buiten en dwalen nog wat door het dorpje. Als we een half-open poort zien, en daarachter allerhande half afgebouwde kasten, bedden en platen hout, beseffen we dat dit de werkplaats van Luigi moet zijn. Intuitief roep ik: 'Luigi', terwijl hij waarschijnlijk nog beneden in het dorp is. 'Luigi is weg, wie is daar?' antwoordt een vrouwenstem.
'O, een bezoeker, ik heb Luigi vanmorgen gesproken en hoopte dat hij hier nog was'. 'Nee, op zaterdag is hij hier nooit dus je kunt hem vanmorgen niet gesproken hebben!' klinkt het, als een oudere vrouw met een schort voor naar de poort komt lopen. 'Ik ontmoette hem vanmorgen in het dal', verweer ik, zonder te zeggen dat de ontmoeting in de tapperij plaats had. Mogelijk is dit een van zijn tantes, en gezien de bizarre gezinssamenstelling zou Luigi ondanks zijn middelbare leeftijd nog wel eens behoorlijk onder de plak kunnen zitten. Alsof ze mijn gedachten leest, zegt ze: 'Hij was toch niet dronken, is het wel?' Dit kan ik naar eer en geweten ontkennen, maar het is duidelijk dat Luigi niet op een slokje kijkt. 'Ja, er is hier nauwelijks droog brood meer met houtwerk te verdienen en als hij geld heeft om hout of gereedschap te kopen geeft hij het uit aan de drank. Had hij er maar eens een vrouw mee aan de haak geslagen'. Enrico en ik kijken elkaar aan, de anderen zijn al doorgelopen. Het is duidelijk dat we hier eenzeer spraakzame inwoonster uit het oude Meride voor ons hebben staan. 'U woont vast al heel lang hier' vraagt Enrico. 'Ja, ik ben hier geboren. Mijn ouders ook, mijn twee broers ook. Mijn man ook, en de vrouw van mijn ene broer ook. Ja, we zijn een van de weinige oude families die hier nog wonen, maar over 30 of 40 of 50 jaar bestaat onze familie niet meer'. Dat komt vaker voor in kleine dorpjes, vrees ik. Als ze echt klein blijven moet er veel vers bloed komen om de bevolking in stand te houden. Dat verse bloed komt hier nu wel binnen, maar twintig, dertig jaar te laat. 'Kent u', vraag ik, 'ook de mensen die hier oorpsronkelijk niet vandaan komen?'. De vraag ligt voor de hand, want een zo spraakzame dame, blijkbaar het moedertje van de familie, zal niet onbekend zijn met het reilen en zeilen in de dorpsgemeenschap. 'O, sommigen wel, maar ik spreek alleen Italiaans, en sommige nieuwe bewoners alleen Duits, dus die ken ik niet'. Om de proef op de som te nemen vraag ik voorzichtig naar de waard van het restaurant.
'O, dat is een goedaardige man, ik heb nooit last met hem. In de winter zit hij beneden in het dal, maar in de zomer is hij hier altijd bezig. Als er geen klanten zijn is hij voortdurend bezig zijn restaurant op te knappen, en Luigi helpt hem met timmerwerk. Ze kunnen het best vinden'. Dat gaat goed, zonder argwaan vertelt ze over andere mensen. 'En de baas van het museum?' vraagt Enrico. Wijs, heel wijs, niet te snel doorvragen naar je einddoel! 'Ha, de burgemeester. Ja, zo noemen we hem nog altijd, hij heet ook Luigi, net als mijn neef. Vroeger was Luigi burgemeester van dit dorp, en dat museum deed hij er als hobby bij. Volgens mij is Luigi net zou oud aan het worden als de fossielen die hij hier in de berg verzameld heeft. Hij is de oudste man op het dorp, hij is al zesennegentig en is vorige week nog naar de top van San Giorgio gelopen'. De vrouw blijft heel spraakzaam, en na enige tijd acht ik de tijd rijp om naar ons doel door te prikken. 'Kent u ook die vrouw die voorbij de begraafplaats woont, net onder de weg?'. Ik wijs in de richting van de begraafplaats, maar dat is niet eens nodig. 'Ja natuurlijk, die woont hier al zo lang. Totdat haar man overleed woonde ze in een dorp hier beneden, daar had ze een hotel. Maar toen haar man overleed heeft ze het bedrijf verkocht. Zonde, want ze was kerngezond en nog heel niet zo oud. Ze is altijd in haar tuintje bezig, maar ze praat met geen mens. Ik snap het niet want in het hotel had ze altijd een praatje met iedereen heb ik begrepen. Niet dat ik er kwam, maar je hoort wel eens wat'. Dan komt mijn vrouw aanlopen. 'Ga je nog mee of laat je ons in de regen oplossen?'. Omdat ze het in het Nederlands vraagt begrijpt de vrouw niet wat er gebeurt. 'Mijn vrouw staat verderop met de kinderen in de regen te wachten', leg ik uit, 'ze is Nederlandse'. De vrouw, blij dat ze een praatje heeft, maakt meteen een uitnodigend gebaar dat ook mijn vrouw in de werkplaats kan schuilen. Ik leg uit dat onze kinderen op het parkeerterrein staan en voor we het weten staan we met twee gezinnen te schuilen in de timmermanswerkplaats van Luigi. Ook Mariantonietta heeft snel door dat we een belangrijke bron over Signora Sgarzi hebben aangeboord. 'Komt ze wel eens in het dorp, of blijft ze altijd bij huis?'. 'Nou, ze komt allen op het dorp als ze boodschappen nodig heeft, of ze komt geld halen op het postkantoor, maar ze gaat nooit ergens op bezoek.
Dat wil ze niet, lijkt het. Er komt ook nooit iemand bij haar thuis. Alleen Luigi, mijn neefje hier, die komt er wel eens, omdat ze wat timmerwerk heeft, of de dokter, als ze ziek is. Verder zien we er nooit iemand.' De vrouw vraagt zich - gelukkig - helemaal niet af waarom we in Signora Sgarzi geinteresseerd zouden zijn. Wel heeft ze voor ons het beeld bevestigd dat we van diverse mensen gehoord hebben. 'Verdrietig, als je zo alleen je dagen slijt. Waarom zou ze zo ingekeerd zijn?' 'Ja, dat zouden we ook graag willen weten. Luigi heeft het al eens gevraagd, maar ze zegt alleen maar dat ze geen familie meer heeft en met rust gelaten wil worden'. Veel verder komen we ook niet, en na nog wat gepraat over de vele regen die de laatste weken hier neervalt nemen we afscheid en gaan door de regen naar de auto's toe. We besluiten langs de marmergroeven te rijden en zo via een andere route het dal weer te verlaten. Die route voert - niet geheel toevallig - langs de begraafplaats en dus langs - inderdaad - een klein huisje onder aan de weg, net buiten het dorp, het huisje waar de zonderlinge Signora Sgarzi moet wonen. In de stromende regen vervolgen we de reis langs de marmergroeven waar niemand werkt, omdat nat marmer levensgevaarlijk glad is en er dus niemand in de regen mag werken. De rit naar huis is druilerig, en eenmaal thuis, na een daglang stilziten of stilstaan, zoeken de kinderen vertier achter spelletjescomputers of de televisie. Bij dit weer kun je met het gezin 's avonds niets boeiends meer ondernemen, dus Mariantonietta en ik besluiten om die avond toch maar weer een offer van Enrico en mijn vrouw te vragen om op de kinderen te passen. We gaan samen terug naar Meride, en nemen voor onderweg brood, worst, kaas en een paar flessen water mee. De auto parkeren we op het gras, naast de weg, bij het huisje voorbij de begraafplaats.
XII
Met de zenuwen in onze buik, een gevoel alsof de ademhaling buiten ons lichaam plaats vindt, en alsof er helemaal geen regen bestaat, stappen we uit de auto. Het huisje, geel gepleisterd - en dat al heel lang geleden - en voorzien van elektriciteitsdraden die net onder het dak worden aangevoerd vanaf een paal langs de weg, ligt er verregend bij. De voordeur heeft geen bel, wel een klopper. Maar op herhaald klopperen en kloppen wordt niet gereageerd. We lopen om het huis, de achterdeur staat open. Ons roepen wordt niet beantwoord. We durven niet naar binnen gaan. Als we nog eens rondlopen ontwaren we, een eindje verderop, in een groentetuin, een vrouw die aan het werk is. Voorover gebogen, een kort blauw jack over en bruine jurk, een hoofddoekje om, wroetend in de aarde. 'Buona sera', roepen we. ' Sera', is het antwoord. 'Woont hier Signora Sgarzi?' Zonder op of om te kijken antwoordt ze, nauwelijks verstaanbaar. 'Heb jij het verstaan?' Ze schudt van nee. We lopen in de richting van de vrouw. 'Pas op de groente!' roept ze, veel duidelijker dan daarnet. 'Neemt u mij niet kwalijk, woont hier Signora Sgarzi?' 'Kan wel'. 'Weet u of het huis hierachter haar huis is?' 'Zou kunnen. Wat wilt u?' Onverstoorbaar werkt ze door, ondanks de regen. 'Wij willen haar graag spreken, wij hebben gehoord dat ze hier zou moeten wonen'. 'Wie heeft dat gezegd?' Het begint wat op een kruisverhoor te lijken. De zenuwen blijven me parten spelen, ik voel me heel ongemakkelijk. 'Wij willen iets weten over de oude albegro colle bestiame waar zij vroeger de baas was'. 'Kan iemand anders je dat niet vertellen dan?' klinkt de vreemde reaktie van de vrouw die nog altijd onkruidjes blijft wegtrekken uit de drijfnatte aarde. 'Wij willen haar heel graag ontmoeten, het is heel belangrijk voor ons'. 'Wat belangrijk is voor jullie is nog niet belangrijk voor een ander' klinkt het, wijs maar onbruikbaar. 'Luigi, de timmerman, heeft ons ook hierheen verwezen. Is dit het huis waar Signora Sgarzi woont?'.
Mijn stem klinkt, ondanks de zenuwen, bijna gebiedend. 'Ja, dat klopt!' klinkt het. Zonder verder antwoord af te wachten lopen we terug naar het huisje, mogelijk is de Signora in huis en is dit alleen iemand die haar helpt. Bij de deur aangekomen doen we onze vuile schoenen uit, en maken aanstalten om naar binnen te gaan. 'Wacht, wacht' roept de vrouw ineens. Zo snel als haar verstramde rug toelaat richt ze zich op, en komt in de richting van het huis. Als ze dichtbij is, blijft ze plotseling stokstijf staan. 'U ... jullie ... u. Wie bent u?' Mariantonietta en ik zien, door haar oude gezicht heen, hetzelfde. Op dezelfde stamelende manier zeggen we: 'U ... bent u ... dit kan niet ... Marta?' 'Jij' en ze richt zich tot mijn zus. 'Ben jij Mariantonietta of Nadia? Jullie leken altijd zo op elkaar. En jij ', nu richt ze zich tot mij, jij bent Fabrizio. Ja, je bent wel dik geworden, maar je bent Fabrizio.' Mariantonietta noemt haar eigen naam en Marta antwoordt: 'Ja nu je het zelf zegt hoor ik het. Niemand anders spreekt jouw naam uit zoals je het zelf doet'. Ze sluit zorgvuldig de deur, en loopt meteen naar de voordeur om ook die te controleren. Ze wijst ons een paar stoelen en gaat zelf in de enige leunstoel zitten. Alledrie beginnen we tegelijkertijd door elkaar heen te praten, we willen allemaal alles van de ander weten. 'Laten we elkaar respecteren', zegt Marta. Ik begrijp dat jullie je vragen hebben, maar ik heb ze ook. En het klinkt heel onaardig zoals ik tegen jullie deed, maar ik heb daar redenen toe. In dit leven heb ik één belangrijk ding geleerd, en dat is dat de eerste vraag die mensen stellen altijd is naar waar je vandaan komt. Ze respecteren nooit wie je bent zolang ze niet weten waar je vandaan komt. En voor die vraag ben ik een leven lang op de vlucht. Waarom jullie mij gezocht hebben weet ik niet. Hoe jullie mij hebben gevonden weet ik niet. Maar lang, heel lang geleden heb ik afscheid van mijn vertrouwde omgeving moeten nemen, en daarbij de opdracht achtergelaten dat niemand mij mocht zoeken. Alleen mijn zus kreeg mijn telefoonnummer, en zij heeft nooit, nooit meer wat van zich laten horen'.
Mariantonietta en ik beginnen tegelijk vragen te stellen, maar Marta steekt haar hand op. 'Laten we elkaar respecteren. Eerst stel ik wat vragen, dan Mariantonietta, zij is de oudste van jullie twee, daarna Fabrizio. Jongen wat ben je dik geworden!'. Bedremmeld stemmen we toe. Het is dezelfde Marta als 25 jaar geleden, ze is nooit naar school geweest maar regeert met wijsheid en verstand. 'De eerste vraag die ik jullie stel verwachten jullie vast niet. Leeft julllie tante Ancilla nog, Mariantonietta?'. 'Ja, ze woont in een soort zorgcentrum in Varese, en ze heeft veel verdriet dat ze u nooit meer heeft kunnen bereiken'. Marta lijkt van haar stuk te zijn van deze opmerking. Toch herstelt ze zich, en vraagt, bijna onverschillig: 'Waarom vond zij dat zo verdrietig dan, Mariantonietta?'. 'Maar zij is toch uw zus, zou iemand niet mogen treuren om haar zus?'. Mariantonietta antwoordt vanuit de wetenschap dat Ancilla en Marta halfzussen zijn, maar Marta vanuit de veronderstelling dat wij van niets weten. 'Mariantonietta, jij weet blijkbaar wat niemand mag weten. Ik moet jou en Fabrizio iets vertellen. Iets dat, buiten Zia Ancilla, niemand op deze wereld weet: Ik ben een halfzus van Tante Ancilla, Oom Tomaso en jullie moeder. Dit is een geheim dat in het graf thuis hoort, en jullie weten het. Niemand kan het jullie verteld hebben, want ik weet zeker dat Zia Ancilla dit nooit zou vertellen. Iemand heeft', haar stem zakte tot een - in dit vrijstaande huis temidden van open velden, met stromende regen op het dak volstrekt overbodig - zacht gefluister, 'iemand heeft de Omertà verbroken. Hoe hebben jullie dit toch ontdekt? Hoe hebben jullie mij gevonden, Fabrizio?' 'Ik was dit voorjaar in Varese om nog eens de sfeer te proeven aan de Piazza Vittore waar we vroeger woonden. Na een praatje mocht ik nog een kijkje in uw appartement nemen, het was nu een opslagplaats. Daar vond ik uw agenda, en die heeft ons op het spoor van uw geboortedatum gebracht. Dan kun je achterhalen wie iemand is, en via veel omzwervingen weten wij wie uw vader en moeder zijn geweest'.
'Zie je wel', viel Marta in de rede, 'De eerste vraag is 'wie zijn je vader en moeder? Waar kom je vandaan?'. 'Maar hoe hebben jullie dat dan kunnen achterhalen? Heeft Zia Ancilla toch haar mond voorbij gepraat, Mariantonietta?' Strak stuurt ze het gesprek, zorgend dat we allebei op z'n tijd een antwoord geven of informatie aanvullen. 'Willen jullie wat eten?'. We geven aan dat we het nodige in de auto heben liggen, halen dat naar binnen en hebben een genoeglijke maaltijd samen, tussen alle onthullingen in. We horen: Marta is nooit gevlucht, ze heeft alleen haar verleden willen afsluiten voor de familie. Ze is naar Zwitserland gegaan waar haar halfbroer, ook een kind van schijnkapelaan Sgarzi, een jeugdherberg kon opkopen. Samen zijn ze er ingetrokken en kregen, vanwege de uitoefening van een zelfstandig beroep, een vergunning om als buitenlanders een hotelbedrijf te starten. Daarbij is de overheid er vanuitgegaan dat broer en zus Sgarzi een echtpaar waren, en dit hebben ze altijd zo gelaten. De plaatselijke bevolking heeft nooit beter geweten of de Signora was de vrouw van Marco Sgarzi, de hoteleigenaar zonder kinderen. 'Met mijn broer heb ik altijd vrijuit kunnen praten, hij wist van de situatie af, kwam uit eenzelfde situatie. Als kind hebben Marco en ik veel gelogeerd bij jullie opa en oma. Jullie opa heeft altijd goed voor ons gezorgd.' We horen veel dat bekend is, begrijpen stukje bij beetje dat Marta zich, onder de Omertà, nooit vrij heeft gevoeld om met ook maar één persoon in deze wereld werkelijk te spreken dan alleen met degenen die van de omertà wisten, die haar geheim kenden. Wat moet ze in geestelijke nood geweest zijn al die jaren lang. Je leest wel over de omertà, maar dat het zo'n zware wissel trekt op het hele leven van een mens, iemand die al 70 jaar lang niet vrijuit heeft durven leven, is onvoorstelbaar. 'Wie heeft u de omertà opgelegd, Marta?' Ze zwijgt, niet wetend of ze dit nu kan en mag vertellen aan mensen die dit geheim heel niet horen te weten. 'Dat... dat mag ik niet zeggen. Dat valt onder de omertà'. Het is duidelijk dat Marta, verkrampt door een leven lang zwijgen, niet alles kan vertellen.
'Maar Marta', vervolgt Mariantonietta, 'degene die u vroeg om te zwijgen kan toch haast niet meer in leven zijn? Wie zou u schade kunnen toebrengen door nu uw geheim te delen, door er niet meer altijd mee rond te blijven lopen?'. Marta zweeg, haar mond trilde, een traan rolde over haar wang. 'Ze zal het me nooit vergeven als ik haar verraad, en haar erfenis draag ik een leven lang met mij mee'. 'Hoe bedoelt u, erfenis?'. 'Wel,' vervolgde ze, 'uhm ...'. Ze snoot haar neus, en vervolgde: 'Jullie opa was mijn pleegvader, hij heeft altijd goed voor mij gezorgd. Toen ik als conciërge kwam, heeft hij mijn appartement ingericht van het geld van oma die was gestorven. Zij had haar eigen geld omdat opa een eigen bedrijf had. Die volledige erfenis heb ik toen gekregen. Hoe dat met jullie moeder, oom Tomaso en tane Ancilla is geregeld weet ik niet, ik denk dat die nooit geweten hebben van een erfenis. Toen ik vertrok uit Varese kon ik niets meenemen dan alleen het geld. Samen met het geld van Marco mijn broer hebben we daar een vervallen hotel van gekocht dat we hebben opgebouwd tot een goed hotel waar we veel geld mee verdienden. Nadat hij is overleden heb ik het hotel verkocht, en dat geld plus wat we verdiend hebben staat nu nog op de bank, inmiddels ruim 4 miljoen frank'. 'Dus als ik het goed begrijp', zeg ik, 'heeft uw eigen moeder u de omertà opge-legd? Maar heeft zij dan het recht om dat te doen? Weet u wel wat die omertà inhoudt? Leefde Marco ook onder de omertà?' 'Omertà is de zwaarste zwijgplicht die er is. Aan niemand mag je er over vertel-len. Alleen als anderen er al van weten hoef je naar hen toe er niet over te zwijgen, maar dan moeten ze volkomen te vertrouwen zijn. Omertà geldt tot in het graf!' Mariantonietta en ik zijn verbijsterd. De enige reden waarom oma de omertà zou hebben kunnen opleggen, is omdat Sgarzi, of de persoon die zich voor Sgarzi uitgaf, háár de omertà heeft opgelegd. 'Marta', zegt Mariantonietta, 'die omertà is afkomstig van iemand die zich Sgarzi noemde. Wij hebben het bewijs dat die zogenaamde kapelaan in 1932 met de noorder-zon vertrokken is. Die hele zwijgplicht is alleen door oma nog een keer herhaald toen u kind was, en ik vraag mij af of oma begrepen heeft waarom die zogenaamde kapelaan zo nadrukkelijk naar de Omertà verwees. Hij heeft gewoon gewild dat ze zou zwijgen, dat is alles. Het zal niet fijn zijn voor u om te horen, maar ik geloof dat u een leven lang
te lang hebt gezwegen. De zogenaamde erfenis staat op de bank niets te doen, en u sleept als erfenis de smart van een zwijgplicht mee die geen enkel doel dient. Vraagt iemand wie u bent, vertel het gewoon. Vertel het aan Luigi, de timmerman hier. Vertel het aan anderen die u vertrouwt. Als het u oplucht, vertel het. En nog iets, tante Ancilla heeft nooit geweten dat u naar Zwitserland was vertrokken, daarom heeft zij nooit geprobeerd naar het buitenland te bellen, maar ze zal u ongetwijfeld graag willen weerzien'. Die avond zijn we pas heel, heel laat thuis. De volgende dag haal ik Marta op en breng haar naar het huis van Mariantonietta. Tegelijk haalt Mariantonietta Zia Ancilla op. Zo worden twee zusters, 25 jaar na hun scheiding, weer bijeen gebracht. Het weerzien begint koel, maar al snel zijn beide zusters vertrouwd met elkaar. Alsof de Omertà nog even streng heerst als altijd, spreken ze bijna fluisterend met elkaar. De pijn van een erfenis waaronder je een leven lang gebukt gaat, is niet in een dag opgelost. Toch hopen we dat deze ontmoeting het begin mag worden van genezing en vergeving, vergeving voor onjuiste beschuldigingen aan elkaars adres, genezing van een onbedoelde Omertà die waarschijnlijk nooit als zodanig bedoeld is geweest, maar die Marta een leven lang de levensvreugde heeft ontnomen. We kunnen slechts hopen en bidden dat haar levensavond licht en vreugdevol mag zijn. Marta, ik hoop je nog regelmatig te mogen ontmoeten! Na een paar dagen horen we dat Luigi, de timmerman, bij Marta op bezoek is geweest. Zijn vakkundigheid deed Marta herinneren aan haar vader, onze Nonno Falegname, die ook houtbewerker was. Samen hebben ze het laatje dat ik een tijd geleden had teruggevonden, bekeken. Naar Marta's herinneringen zal Luigi een kast maken zoals die bij het laatje hoorde. Luigi is de zaterdag erna zelfs niet naar het dal geweest om vergetelheid te zoeken in de drank. Zou ook voor Luigi het leven een sprankje meer zin hebben gekregen?
- einde -
TEO
I
Ik zit in gedachten aan het sterfbed van een tante van mijn oma. Altijd dicht bij de familie geweest, ze had alleen Teodoro, een zwakzinnige zoon en verder geen nakomelingen. Om beurten gaan we even bij tante kijken. Ze ligt, met haar 89 jaar, witte haren en uitgeteerde gelaatstrekken in bed, in haar woonkamer waar donkere gordijnen voor de ramen hangen. De kamer ziet er daardoor al macaber uit voordat de dood er heerst. Bed in de kamer, donkere meubels, donker kleed op de vloer, zwarte piano tegen de muur, donkere gordijnen, slechts een enkel klein lampje, het is akelig om er te zijn. En dan de stille angst 'zou tante nog leven?'. Je mag er niet bang voor zijn 'want voor tante, en voor oom Teo, is het veel erger', maar als kind van 8 jaar vind ik het toch onaangenaam. Teo zit stil naast het bed. De grapjes die hij altijd maakt - hij is eigenlijk een kind van ruim in de vijftig - zijn verstomd, tot zwijgen gebracht. Maar hij kijkt niet droevig of bang. Beseft hij wel wat er onvermijdelijk staat te gebeuren? Altijd was zijn moeder er om te zeggen wat hij moet doen. Ze heeft hem wel geleerd met geld om te gaan, de was te doen, boodschappen te halen, hulp te vragen aan an-deren. Maar altijd nadat z'n moeder zegt: 'Teo, ga je je kleren wassen? Teo, wil je even twee broden gaan halen. Teo, ik denk dat je de was wel van de lijn kunt halen'. En Teo gehoorzaamt, braaf, en blij dat hij wat te doen heeft. 'Teo, ga je Zio Falegname helpen?' Braaf veegt hij krullen en zaagsel aan, blij is hij als hij zelf een stukje mag zagen en timmeren, gelukkig als hij een plak broodtaart krijgt, en een kroes koude koffie. Maar straks, als zijn moeder er niet meer is, wie zal hem dan sturen? Wie zal voor hem zorgen? Heeft hij ook maar enig idee wat er onvermijdelijk staat te gebeuren? Tante ademt zwaar. Net of ze zachtjes snurkt. 'Mama slaapt' fluistert hij. 'Niet praten', komt er - nog zachter - achteraan. Zorgzaam, lief. De volgende dag sterft ze.
Een paar vrouwen komen haar wassen en afleggen, Teo wil niet van hun zijde wijken. 'Teo, mama wordt nu niet meer wakker, je kunt beter naar de timmerwerkplaats gaan. Dan kom je vanmiddag terug, akkoord?' Na wat aandringen vertrekt hij. Wanneer hij in de middag, samen met anderen, weer de kamer binnenkomt ligt zijn moeder opgebaard, in haar aller-, allermooiste jurk. Blij roept Teo het uit: 'Mama, gaan we naar een feest?'
II
Hoewel diverse tantes en ooms hem proberen duidelijk te maken dat het heel erg is dat mama niet meer leeft, is Teo helemaal niet verdrietig. Ook al lijkt het tot hem doorgedrongen dat mama nooit meer wakker wordt, hij vindt het prachtig om haar in haar mooie jurk opgebaard te zien liggen. Op de dag van de begrafenis wordt het heel druk in huis. Teo neemt iedereen mee naar de baar, en heeft voor iedereen een verhaaltje, een praatje. Mensen snikken, Teo troost, praat honderduit over hoe mooi hij de kleren vindt, hoe de begrafenis zal gaan, hoe de pastoor met hem had gesproken en dat was voor Teo heel gewichtig natuurlijk - hij vertelt over het mooie pak dat hij heeft gekregen voor de begrafenis straks ... zelfs de maaltijd beleeft hij als een feest, met zoveel mensen in huis. Dat hij de enige is die bij voortduur aan het woord is, ach, wie durft hem tot wat rust te manen? De meeste gasten zullen wel denken dat het de zenuwen zijn waardoor hij zo ratelt, en wie weet speelt dat ook wel mee. De omfloerste geest van Teo is zo ontoegankelijk voor mensen die menen zelf 'bij hun volle verstand' te zijn, wie zou Teo kunnen doorgronden? Gisteren tijdens de avondwake mocht hij een kaars in zijn hand houden. Eerbiedig zwijgt hij, want dat heeft hij een leven lang geleerd: tijdens dergelijke plechtige gebeurtenissen bepaalt de pastoor en het koor wanneer er gesproken of gezongen wordt. Straks tijdens de uitvaart mag hij het portret van zijn moeder dragen, hoog boven zijn hoofd.
Als de gesloten kist de kerk wordt binnengebracht zwijgt iedereen, ook Teo. Na afloop, als de stoet naar buiten gaat, loopt Teo, trots als een pauw, naast de priester. Hij heeft nog nooit vooraan in een stoet gelopen, hij geniet met volle teugen. Diverse bezoekers vrezen het ergste. Hoe zal Teo reageren wanneer de kist straks in de kuil daalt? Beseft Teo dat hij de eerste schep aarde moet storen? Zal een ander het voor hem doen? De vrees is ongegrond, blijkbaar heeft familie hem goed voorbereid op de gang van zaken. Nadat de pastoor het Credo heeft uitgesproken en de kist langzaam wegzakt, loopt Teo ongevraagd al naar de hoop aarde naast het graf en pakt de schep. Als de pastoor een knikje geeft, kwijt Teo zich van zijn taak. Als hij over de rand bukt om te zien hoe de aarde op de kist is gevallen roept hij: 'Dag lieve mama, welterusten!'.
III
Langzaam schuifelen de mensen voorbij het open graf, Teo blijft er bij staan, hij loopt niet weg. Alsof hij nog steeds niet wil wijken van de zijde van zijn moeder. Mensen die hij goed kent krijgen een hand van hem, en hij maakt zelfs al weer een praatje met diverse bezoekers. Als de pastoor even later bij hem komt staan en hem voorzichtig mee voert, geniet hij weer van de trotse plaats naast meneer Pastoor. Het is een heel gewichtige dag. Aan het einde van de dag gaan de naaste familieleden weer terug naar het sterfhuis. Teo schenkt wijn en mineraalwater, en houdt nauwlettend in de gaten of er lege glaasjes zijn die kunnen worden bijgevuld. Als even later een paar familieleden aangeven dat er gezien de omstandigheden niet op gerekend wordt dat de mensen kunnen blijven eten sprint Teo op en roept: 'Maar ik heb een worst geleend, en brood heb ik gekregen van Zio Falegname (mijn Nonno, mijn opa), dus we kunnen toch eten!'. Verrast wordt gereageerd. 'Wat knap van jou, Teo, dat je daaraan hebt gedacht'.
'Ja,' reageert Teo, 'als mama er niet meer is moet ik zelf denken wat moet gebeuren. En als jullie niet blijven eten mag ik de worst weer teruggeven'. Enkele vrouwen helpen het brood in stukken te snijden, anderen snijden de worst in plakken, en zo kan iedereen wat te eten pakken, en wegspoelen met wijn of water. Het is net of deze begrafenis iets minder verdrietig is dan andere. Waar iedereen vreesde dat Teo in een diep gat zou vallen, is Teo degene die het minst aangeslagen lijkt te zijn. Als ook hij van een dun uitgevallen stukje worst hapt, spreekt hij de vertederende woorden: 'Mama kon het wel lekkerder snijden'.
IV
De familie, die na de begrafenis nog mee terugkeerde naar het sterfhuis, gaat langzamerhand naar huis. Een oom en een tante van Teo blijven alleen achter, zij zullen deze nacht bij Teo blijven. Het lijkt hen het beste om Teo niet mee weg te nemen uit zijn huis, maar om hem, in elk geval de eerste dagen, in het ouderlijk huis te laten verblijven, zodat tot hem doordringt dat zijn moeder weg is, en weg blijft. Zodra de laatste gasten weg zijn gaat Teo naar de woonkamer toe, doet de gordijnen open, loopt naar het bed, haalt de lakens er af, en is al met de was begonnen voordat oom en tante het zelfs maar in de gaten hebben. Een half uurtje later hangen de lakens te drogen in de tuin. Als oom en tante even later Teo roepen krijgen ze geen antwoord. Ze vinden hem niet in de tuin, en in de straat is hij ook niet. Als hij een kwartiertje later weer vrolijk binnenstapt en hem wordt gevraagd waar hij was is zijn antwoord: 'O, de worst hebben we toch gebruikt, dus ik moest hem wel gaan betalen. Ik had hem geleend'. 'Maar dan had je dat toch even tegen ons kunnen zeggen, we wisten nu niet waar je was, Teo!' 'Ik heb toch nooit tegen u gezegd waar ik naar toe ga, waarom moet dat nu dan wel?'
Na een voorzichtige poging duidelijk te maken dat het toch wel goed is dat iemand weet waar hij uithangt, kijkt Teo somber naar de grond. Alsof hij heel, heel erg diep moet nadenken om te begrijpen wat er tegen hem is gezegd. De nacht verloopt rustig, en de volgende morgen is Teo aan het stoffen en aan het vegen, de werkjes die hij al tientallen jaren voor mama had gedaan. Maar ditmaal doet hij ze voor het eerst zonder dat mama er om gevraagd heeft. Hij glimt van genoegen als tante even later de kamer binnenkomt en waarderend spreekt over zijn schoonmaakijver. 'Weet u wanneer ik nieuw geld mag halen? Anders zei mama dat het tijd is om naar de pensioenbank te gaan, maar ik weet niet wanneer dat is'. Dan moet oom toch ingrijpen: 'Nee, Teo, nu mama er niet meer is krijg je geen geld meer bij de pensioenbank. Dat geld was voor mama, en mama is er nu niet meer'. Teo heeft in zijn eenvoud de oplossing al helder voor zich. 'Dan zeg ik toch niet dat mama er niet meer is?'.
V
Nadat oom aan Teo duidelijk heeft gemaakt dat de pensioenbank echt geen geld kan uitkeren voor personen die overleden zijn, vraagt Teo verder. 'Hoe moet ik dan aan geld komen? Want ik heb nog wel een paar duizend Lire, maar alles kost geld'. Ja, nu is het de beurt aan oom (en aan tante) om even stil te zijn, want daarop is het antwoord niet meteen duidelijk. Als Teo even later naar de deur loopt vraagt tante: 'Waar ga je heen, Teo?' 'Ik ga naar de timmerwerkplaats, daar moet ook gewerkt worden. Dat weet u toch wel?' Het klinkt nog net niet verwijtend, maar ook niet ronduit vriendelijk. In de timmerwerkplaats werkt hij rustig aan het opruimen van houtafval, het sor-teren van gevallen spijkertjes, en hij praat met Zio Falegname. Zio Falegname, de man waar altijd wel iemand om een praatje langs komt. waar altijd wat te rommelen is voor Teo, kortom, een stabiel herkenningspunt in het leven van Teo. En Teo voelt zich bij Zio Falegname ook wel
thuis. Vandaag meer dan ooit. Want Zio Falegname heeft ook niet een mama of een vrouw in huis. Hij weet het nog wel, vroeger was er een tante bij Zio Falegname, maar die was al lang geleden gestorven. Net als mama. Was die tante de mama van Zio Falegname? 'Zio, heel lang geleden is tante ook gestorven hè? Is mama nu bij tante, bij de engelen?' 'Ja, Teo, als het goed is dan zijn ze samen bij de engelen. Of ze komen over een tijdje samen bij de engelen, ik weet het niet zo goed. Waarom vraag je dat, Teo?' 'Ik wil het weten. Ik wil later ook naar die engelen toe, met mama. Maar als mama daar niet is dan durf ik niet alleen naar de engelen'. 'Teo, als jij bij de engelen komt weet ik zeker dat ze heel aardig voor je zullen zijn. Ze zijn aardig voor iedereen die bij ze komt. Maar jij bent toch heel gezond, dus je hoeft toch niet bang te zijn?' 'Ik ben niet bang, maar ik wil nu weten wat er gebeurt als ik oud ben'. Er gaat meer om in de eenvoudige geest dan je op het eerste gezicht denkt. Het is niet lichtvoetig of te weinig doordacht wat zich in de geest van Teo afspeelt. Alleen lopen zijn gedachten langs andere lijnen, langs geheimzinniger paden dan de gedachten van de meeste andere mensen in deze wereld. Teo lost zelf het probleem op als hij een kruisje slaat: 'Als ik mama niet kan vinden dan vraag ik het gewoon aan Maria. Die weet vast wel waar mama is!'
VI
'Maria zal toch wel weten waar mama is?' vraagt Teo, met een lichte aarzeling in zijn stem. 'Daar hoef je je geen zorgen over te maken, Teo! Als je bij de engelen bent is het zo fijn, zo heerlijk, nog fijner dan bij mama'. 'Maar mama is toch bij de engelen, dan is het daar toch fijn?' 'Ja, inderdaad, Teo. Ik bedoelde alleen dat het bij de engelen nog fijner is dan toen mama nog hier was'.
Daar moet Teo duidelijk over nadenken. Hij stopt met spijkertjes sorteren, en zit in diep gepeins naar de grond te staren. De timmerman zwijgt, rustig wachtend op een reaktie van Teo. Onderwijl schaaft hij aan een kastdeur voor een linnenkast. Krullen vallen op de grond. Teo ziet het niet. Als Zio Falegname de schaaf even laat rusten ziet hij dat er een traan valt van Teo's gezicht. Hij pakt een blok hout en gaat erop zitten, naast Teo. Zwijgend wacht hij of Teo wat wil vertellen. Net op dat ogenblik komt er een klant de timmerwerkplaats binnen die om een praatje verlegen zit. Zio Falegname staat op en loopt de man tegemoet. Met enkele zacht gesproken zinnen geeft hij aan dat bezoek op dit moment even niet gelegen komt. Na enkele ogenblikken sluit de timmerman de voordeur en komt weer naast Teo zitten. Zwijgend zitten ze daar. Teo snikt heel zachtjes, er rolt weer een traan van zijn gezicht. 'Waar denk je aan, Teo?' probeert de timmerman voorzichtig. 'Ik weet het niet', antwoordt Teo. 'Ik weet het wel, maar ik begrijp het niet'. Zio Falegname legt een hand op de knie van Teo, en Teo vervolgt: 'Het is niet fijn met mama. Maar bij de engelen is het wel fijn met mama, dat heeft mama altijd gezegd'. 'Waarom is het niet fijn met mama, Teo?' De timmerman schrikt van Teo's woorden maar laat het niet merken. 'Mama zegt altijd je moet dit doen, je moet dat doen, je moet naar de markt, jemoet naar de timmerwerkplaats, je moet wassen, je moet geld halen. En dat moet ook allemaal, maar ik wil het zelf doen, niet als mama het zegt. Nu is mama weg, nu mag ik het zelf doen, en nu zegt oom Nicolao dat ik geen geld meer krijg. Omdat mama er niet meer is. Maar dan kan ik niet meer eten kopen, niet meer kleren kopen, daarom wil ik ook naar de engelen, want daar kost het geen geld. Maar ik weet niet hoe ik naar de engelen moet. Ik ben niet oud'. De timmerman hoort alles met stijgende verbazing aan. Een man van 50 die blijkbaar zo onder de plak van zijn moeder geleefd heeft dat hij nooit zijn geestelijke vermogens ten volle heeft kunnen ontplooien. Weliswaar zijn die geestelijke vermogens beperkt, maar hadden ze tot meer in staat geweest als ze niet een levenlang niet serieus genomen waren. Stom, stom! dacht hij bij zichzelf. Stom dat ik dat nooit eerder in de gaten gehad heb. 'Maar Teo,' antwoordde hij, 'je vond het toch altijd fijn bij mama?'
'Mama is lief', zei Teo, 'mama zorgt goed voor mij, mama geeft geld voor eten, maar ik mag niets doen als mama het niet weet. Nu is mama er niet meer, nu wil ik alles zelf doen en van oom Nicolao en tante Davida mag ik weer niets zelf doen. Ik moet alles zeggen wat ik ga doen. Als ik boodschappen doe, als ik naar u toe kom, alles moet ik zeggen. Ik vind dat niet fijn. Want mama is lief, maar oom Nicolao en tante Davida niet'. De timmerman slaakt een diepe zucht. 'Ja Teo, soms gaat alles niet zoals wij leuk vinden. Dan willen mensen helpen, en dan helpen ze niet zoals jij wilt. Dat is wel eens moeilijk. Oom Nicolao en tante Davida zijn er juist omdat ze niet willen dat jij deze dagen alleen bent, ze willen voor jou zorgen totdat je naar een nieuw huis toe gaat.' 'Waarom moet ik naar een nieuw huis toe? Ik wil in ons eigen huis blijven wonen!'
VII
'Ik kan toch zelf voor het huis zorgen? Ik kan wassen, ik kan schoonmaken...' 'Ja Teo, natuurlijk kun je dat. Maar als je alleen bent, en er gebeurt iets, en je weet niet wat je moet doen, wie kan je dan helpen?' 'Nou, u woont toch ook alleen? Waarom kan ik niet alleen wonen? Ik ben toch groot? Ik kan ook eten klaarmaken, en als ik iets niet weet dan ga ik het vragen. Bij u, of bij iemand anders. En als het dag is kom ik bij u werken, of ik ga naar de markt om eten te kopen. Alleen heb ik geen geld. Waarom kreeg mama wel geld en waarom krijg ik geen geld? Ik vind het helemaal niet eerlijk. Nou is mama er niet meer, nou wil ik zelf alles doen, en nou krijg ik geen geld en moet ik verhuizen. Dat wil ik helemaal niet, ik wil geld om te kopen!' Zio Falegname hoort het allemaal aan. Wat moet dat een teleurstelling zijn voor Teo. Nu begrijpt hij ook waarom Teo niet verdrietig was toen zijn moeder stierf. Hij vond ze wel heel lief, maar ze belette hem om op zijn manier volwassen te worden. En nu hij denkt de vrijheid te verkrijgen wordt hij opgenomen in een opvanghuis. Weer geen vrijheid. Zou het niet mogelijk zijn hem toch in zijn waarde te laten?
Zal hij proberen of hij de opvangregeling van Teo kan laten omzetten in een soort pensioentje? Dan kan Teo misschien gewoon in het huisje blijven wonen, met een beetje hulp van buren en familie zou dat toch moeten lukken? Aan de andere kant, als het mislukt is er niet op staande voet opvang beschik-baar. Nu is er nog bereidheid in de familie om bij te springen, maar hoe zal dat zijn als Teo zijn vrijheid niet aankan en ontspoort? Zijn naaste familie bestaat uit enkele ooms en tantes die allemaal al flink op leefijd zijn, zoals ook Zio Falegname. Die kunnen niet allemaal meer die zorg aan. En de jongsten, Davida en Nicolao hebben nu aangeboden tijdelijk hier in Varese te blijven, maar die moeten ook weer terug naar hun wijngaarden. 'Als ik toch echt moet verhuizen, mag ik dan niet bij u wonen?' klinkt het, haast smekend, uit Teo's mond.
VIII
De timmerman schrikt van Teo's vraag. Enerzijds voelt hij verantwoordelijkheid voor deze zwakke in de maatschappij - niet voor niets laat hij hem al jaren op z'n eigen tempo meedraaien in zijn timmerbedrijf aan de andere kant, Zio Falegname is zelf ook al een heel eind in de zestig... Kan hij die verantwoordelijkheid dragen? Zou er ruimte zijn voor een eenvoudige ziel als Teo? Hij begrijpt echter ook dat hij geen al te hoge verwachtingen bij Teo mag koesteren: 'Nee Teo, ik geloof niet dat dat verstandig zou zijn. Ik ben al oud, ik woon in een klein appartement, en ik weet niet of ik goed voor je kan zorgen'. 'Ik kan toch voor mijzelf zorgen? Ik kan koken, ook voor u, ik kan boodschappen halen, ik kan wassen,' het hele lijstje trotse verworvenheden laat Teo voor de zoveelste maal de revue passeren. Hij lijkt er echt op gebrand te zijn zich een plaats te verwerven in Zio Falegname's huis, en Zio Falegname moet zich verbaal behoorlijk teweer stellen. 'En als u ziek bent kan ik voor u zorgen, als u echt oud word weet ik wel wat ik allemaal moet doen, dat heb ik voor mama ook gedaan'. Zio Falegname voelt zich in het nauw gedreven, en beseft eens temeer dat de opdringerigheid van Teo - die hij nooit eerder gezien heeft - behoorlijk lastig kan zijn.
'Teo, luister eens naar me. Je hebt heel lang voor mama gezorgd, en dat heb je heel goed gedaan. Mama heeft je altijd precies verteld wat je moet doen, hoe je alles moet doen. Daar heb jij heel veel van geleerd. Maar wat goed was voor jouw mama, hoeft niet altijd goed te zijn voor iemand anders. Voor mij is het beter dat ik 's avonds rustig alleen kan zijn, of weggaan wanneer ik wil. Ik kan goed voor mijzelf zorgen. Jij kunt ook goed voor jezelf zorgen, alleen is dat een klein beetje anders. Je kunt ook niet zomaar ineens bij iemand anders gaan wonen.' Teo werd opstandig. 'Altijd heeft mama gezegd wat ik moet doen en hoe ik het moet doen. Nou is mama er niet meer en nou gaan ineens een heleboel mensen zeggen wat ik moet doen. Het is niet eerlijk. Jullie willen mij helemaal niet. Jullie vinden mij niet aardig'. Zio Falegname beet het puntje van zijn tong af. Graag had hij Teo willen weer-spreken, maar misschien was het wel wijzer hem nu in de waan te laten dat mensen hem niet aardig vonden. Misschien is dit wel het juiste moment om de verhuizing naar het opvanghuis te bespreken. Voordat hij echter iets kan zeggen gaat Teo verder: 'U wil niet dat ik bij u kom wonen, Zio Nicolao en Zia Davida willen dat ik alles vertel, jullie willen allemaal dat ik ergens ga wonen waar ze weer alles zeggen wat ik moet doen. Dat wil ik niet. Ik ga weg!' Teo loopt naar de voordeur toe, maar die zit nog in het slot. Dat had Zio Falegname gedaan om rustig met Teo te kunnen praten. Maar Teo voelt zich opgesloten, krijgt de deur niet goed open en stuift nu in volle woede op Zio Falegname af. Hij heeft Zio Falegname stevig beet bij de schouder, maar de timmerman, ondanks zijn leeftijd, is nog sterk genoeg om weg te lopen, met Teo aan zijn schouder geklemd. De timmerman loopt strak langs de werkbank, en Teo, die met zijn heup achter de werkbank blijft steken, moet wel loslaten. Met een klap valt hij met zijn gezicht op de werkbank, en verwondt zijn kin aan een beitel die er ligt. Als hij overeind wil komen ziet hij bloed op de werkbank druppelen. 'Houd een zakdoek tegen je kin!' roept Zio Falegname. Mechanisch, gewend om elk bevel op te volgen, doet Teo wat er gevraagd wordt. Zio Falegname gniffelt inwendig om zijn eigen slimheid. Met een hand aan zijn kin is Teo's gewelddadigheid als vanzelf beteugeld. 'Ga even zitten!' roept hij er achteraan.
Gehoorzaam zakt Teo neer op een blok hout. 'Weet je nu wat er is gebeurd, Teo?' Teo schudt zijn hoofd. De woede is helemaal weggezakt, Als een zielig hoopje mens zit hij ineengedoken op een blok hout, de zakdoek angstvallig tegen zijn kin aan houdend. Hij zegt geen woord. 'Weet je, Teo, omdat mama er niet is, weten andere mensen niet zo goed wat ze tegen je moeten zeggen, wat er goed is voor jou. Mama wist dat precies. Oom Nicolao en tante Davida weten dat niet zo goed. Ik weet dat ook niet zo goed. Wij zeggen soms verkeerde dingen die niet goed zijn voor jou. Nu hebben we zelfs ruzie gehad en we waren aan het vechten. Maar weet jij nou waarom je ging vechten?' Teo denkt diep na. 'Ik weet het niet, ik weet het niet, ik wil helemaal niet vechten'. Hij begint te trillen over zijn hele lichaam. Angst komt in zijn ogen op, angst die hij nooit gekend heeft. Voor het eerst voelt hij wat een leven is waarin zekerheden ontbreken, een leven waarin beslissingen genomen moeten worden die verder gaan dan boodschappen halen of kleren wassen. Voor het eerst dringt, omfloerst, tot hem door dat een leven zonder mama niet een leven is in vrijheid, maar een leven zonder zichtbare overgang tussen veiligheid en gevaar, zonder grenzen tussen goed en kwaad, zonder structuur, zonder geborgenheid. 'Ik ben bang, ik ... ik ... ik weet niet wat ik moet doen. Mama is er niet meer'. Is dit nu de opstandige vrijheidszoeker van daarnet? Is dit de minder begaafde mens die op weg leek naar zelfstandigheid? Zio Falegname zucht eens diep. Zo snel als de schrik opkwam, zo snel is de schrik nu ook weer weg. Maar op zijn hoede als hij is, haalt hij wel de voordeur van het slot af, en zorgt ervoor zelf het dichtste bij de voordeur te blijven. 'Zullen we eerst eens naar je gezicht kijken? Doet het pijn? Haal die zakdoek eens voorzichtig weg!' 'Het doet niet erg pijn, maar het bloedt heel erg. Het zit ook op mijn kleren'. Zio Falegname ziet dat de beitel niet diep naar binnen is gegaan. Met wat jodium veegt hij de wond schoon en plakt er een gaasje op. 'En nu moet je geen ruzie meer zoeken hoor, want daar komen alleen maar ongelukken van. Wat ga je nu verder doen?'
'Ik... ik weet het niet. Als ik terug ga naar tante Davida wordt ze natuurlijk boos omdat ik gevochten heb. Als ik niet terug ga wordt ze ook boos omdat ik weg ben. Maar dan kan ze niet boos worden op mij, want ik ben er niet. Ik ga weg, gewoon weg, en ik kom nooit meer terug.' Zio Falegname doet een stap opzij zodat Teo vrij toegang heeft tot de buitendeur. Teo loopt naar buiten en vertrekt, zonder te groeten.
IX
Als Teo halverwege de straat is, roept de timmerman hem met gebiedende stem na: 'Teo, wacht even, ik moet je nog iets vragen'. Langzaam en gedwee komt Teo terug. De timmerman loopt hem tegemoet. Zolang er opdrachten worden gegeven, is Teo zo mak als een kind. 'Teo, heb je wel geld bij je?' 'Ja, meer dan tweeduizend Lire'. 'Daar kun je lekker brood, kaas en worst van kopen. En water drink je wel uit de fontein. Maar waar ga je vannacht slapen, Teo? Heb je daar al over nagedacht?' 'Ik ga in de wei slapen, in het hoge gras, dat is lekker zacht'. 'Dat is wel slim, Teo, maar als het nou regent, dan word je nat. Toch? Of regent het niet bij jou?'. 'Dan ga ik ergens onder de dakrand staan, of in een telefooncel'. 'Teo, ik vind je telkens wel heel slim. Je weet overal een oplossing voor. Maar als je morgen weer wilt eten, en overmorgen weer, dan is je geld op. En je weet dat je geen nieuw geld krijgt. Weet je daar ook een slimme oplossing voor?'. 'Eh... ' Teo zwijgt. De timmerman zegt: 'En daar weet ik nu een oplossing voor, Teo. Als jij honger hebt, kom je gewoon naar mij toe, in de timmerwerkplaats, en dan kun je van mij te eten krijgen. Dan slaap je lekker in het weiland, of in de telefooncel, en als je honger hebt dan krijg je bij mij te eten. Zullen we het zo afspreken?' Teo knikt eens, en staart bedremmeld naar de grond. Wat raar nou, net wilde hij weglopen omdat Zio Falegname heel onaardig was, en nu... nu wil
hij eigenlijk weer helemaal niet weg. Zonder dat hij het onder woorden kan brengen, zwalken zijn gevoelens voor de timmerman tussen genegenheid en afkeer. Rust en onrust. Licht en donker. Het ene moment heeft hij ruzie en loopt hij weg, het andere moment krijgt hij eten aangeboden. Ongevraagd loopt hij terug naar de timmerwerkplaats. 'Zeg Teo, je zou toch weggaan, had je gezegd? Alleen om te eten kom je bij mij, verder wil jij toch slapen in het weiland, of schuilen in een telefooncel?'. 'Ja, maar waar moet ik nu naar toe? Ik wil ook alle spullen die ik heb meenemen. Maar ik wil niet naar tante Davida terug en die zit wel bij mij thuis te wachten.' 'Dus je wilt alles wat je hebt meenemen, en je weet niet waar je naar toe wilt? Weet je, als je nu in het Mater Domini huis gaat wonen, dan kun je toch naar buiten wanneer je wilt, daar is dan je eigen bed, je eigen kleren, je eigen spulletjes, en als het nodig is zijn er ook mensen die je daar kunen helpen. Zou dat niet veel verstandiger zijn?'. 'Mag ik dan mijn eigen spullen allemaal meenemen? En hoef ik dan geen geld te hebben?' Teo's gezicht klaart op. 'Precies!' zegt Zio Falegname, 'en daar wonen meer mensen. Weet je, Sergio, die vroeger wel eens met jou muziek kwam maken, woont daar ook. En jij mag, als je daar woont, ook muziek maken. Er is ook een piano'. Teo's ogen gaan helemaal glimmen. 'En mag ik dan toch bij u komen eten als ik dat wil, en werken bij u als ik dat wil?'. Teo kan zijn geluk haast niet op. Het Casa Mater Domini is misschien wel heel leuk. 'Alleen ... ik moet daar zeker altijd vertellen waar ik ben, en ze zeggen zeker steeds wat ik moet doen?' 'Nou, ik denk,' zegt de timmerman, 'ik denk dat dat meevalt. Je moet natuurlijk wel zeggen waar je heen gaat, maar als ze merken dat jij goed voor jezelf kunt zorgen, zullen ze echt niet bij alles zeggen wat jij moet doen, hoor! Maak je maar geen zorgen'. 'Wanneer mag ik daar naar toe? Ga ik daar vannacht al slapen? Moet ik zelf al mijn spullen daar naartoe brengen?'.
De eenvoudige gedachtenwereld was weer in een ogenblik volledig gericht in een nieuwe richting. Alleen... hoe lang zou dat zo blijven? 'Zullen we straks samen naar tante Davida gaan en er over gaan praten?'.
X
Samen lopen ze, zwijgend, terug naar het huis van Teo. De timmerman maakt zich wel zorgen over de snelheid waarmee gedachten van Teo steeds een andere kant uitgaan. Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt, het volgt elkaar op als de hartslag van een mens. Hoe voorkom je nu dat Teo van gedachten verandert voordat hij in het tehuis woont? Als hij er eenmaal woont is de stap redelijk definitief genomen, maar tot die tijd... Zo zwijgzaam als Zio Falegname is, zo spraakzaam is Teo. Hij praat honderduit over wat hij allemaal gaat doen, hoe hij denkt zelf zijn kamer in te gaan richten, wat hij allemaal gaat ondernemen... Als ze bij het huis van Teo aankomen komt Zio Nicolao lachend naar buiten. 'Teo, wat is er gebeurd, jongen, je hebt zo'n mooi lapje op je kin? Maar ik zie dat je al weer heel blij bent, dus het valt wel mee, neem ik aan?' Teo reageert niet op de vraag, praat alleen maar honderduit dat hij ergens anders gaat wonen en dat hij alles mee neemt en voor zichzelf mag zorgen en Zio Falegname mag helpen en... en... en... helemaal buiten adem loopt hij naar binnen, zakt op een stoel neer en vertelt het hele verhaal ook nog eens aan tante Davida. 'Weet je', zegt Nicolao, 'ik heb vandaag weer contact gehad met Mater Domini, en vrijdagavond mag je er een nachtje komen logeren. Zaterdag en zondag ben je dan nog weer hier, en vanaf maandag krijg je dan je eigen kamer in het Casa Mater Domini, waar Sergio ook woont. Die ken je toch, hè?'. Teo kijkt ineens weer somber. Zoals wel vaker wanneer hij erg moet nadenken, staart hij in stilte naar de vloer. Nicolao slaat er geen acht op, en praat maar door. De timmerman geeft een teken dat Nicolao even kalm aan moet doen.
'Teo,' zegt de timmerman, Je bent teleurgesteld hè? Je vindt het vast niet fijn dat je deze nacht niet al naar Mater Domini gaat. Toch?'. Dat was de spijker op z'n kop. Teo knikt, en herhaalt zachtjes 'ik wil vannacht al naar Mater Domini'. 'Nou,' zegt de timmerman, 'dan hoef je nog maar twee nachtjes hier te blijven, bij tante Davida en...' 'Nee', springt tante Davida nu tussenbeide, 'dat wordt moeilijk. Morgen moeten wij echt in ons eigen huis zijn, want dan komt de aannemer om wat te werken. Maar ik denk dat Teo het niet erg vindt om een paar nachtjes in ons huis te logeren, in de bergen?'. Teo reageert niet enthousiast. 'Mag ik niet alleen hier blijven? het is maar een paar dagen? Ik kan heel goed voor mijzelf zorgen, en koken, en wassen'. De timmerman en Nicolao wisselen een snelle blik. Nee, niet doen, is hun beider inschatting. En voordat Nicolao meteen weer begint te spreken, legt de timmerman hem het zwijgen op. 'Weet je, Teo,' zegt hij, 'je hebt heel je leven lang altijd bij je mama thuis gewoond.Toen zij ooit een keer naar het ziekenhuis ging was er altijd wel iemand bij jou in huis. Ik denk dat het beter is dat er nu ook iemand bij jou in huis is, of dat jij bij iemand in huis logeert. Ik denk dat het toch verstandiger is dat je niet alleen in huis bent.' Een paar minuten later komt tante Davida met een voorstel. 'Zal ik die twee nachtjes nog hier bij jou blijven, dan zoeken we samen al je spulletjes uit? Oom Nicolao gaat dan naar huis om de aannemer alles te vertellen, en vrijdag ga je dan naar Mater Domini. Lijkt je dat wat?' 'Ja, dat vind ik leuker, dan ben ik in mijn eigen huis. Maar... waar moet ik dan zaterdag naar toe? Want ik mag maar één nachtje logeren, en waar moet ik dan naar toe? Of mag ik dan wel alleen in dit huis zijn?'. Snel zijn Nicolao en Davida het er over eens dat Teo, als afscheid, twee nachtjes in zijn eigen huis alleen mag zijn. 'Ik begrijp het niet. Ik mag hier niet alleen zijn, ik moet naar Mater Domini, en nu zeggen jullie ineens dat ik twee dagen wel alleen mag zijn. Waarom mag dat dan niet altijd? Ik begrijp het niet ...'
XI
Zio Falegname beseft dat Davida er geen zin in heeft om ook tijdens de weekwisseling twee dagen op Teo te komen passen. En onbewust voelt Teo dat natuurlijk ook aan. 'Iemand heeft natuurlijk gezegd dat jullie altijd voor mij moeten zorgen, maar eigenlijk willen jullie dat helemaal niet, en daarom moet ik maar in een ander huis gaan wonen.' 'Dat is niet aardig wat je daar zegt, Teo!' antwoordt Davida. 'Jouw mama heeft gevraagd wat het beste, het aller- allerbeste voor jou zou zijn als ze zelf er niet meer zou zijn. En samen met haar hebben we Mater Domini uitgekozen, er is ook iemand van Mater Domini met je mama komen praten of het goed zou zijn als jij daar gaat wonen. Oom Nicolao en ik denken dat het echt het beste voor jou is wanneer je daar gaat wonen. Het beste voor jou, want dat willen we toch, dat jij blij bent, en dat het goed met je gaat. Ik denk ook dat je in Casa Mater wel mag helpen als er werkjes gedaan moeten worden. Wassen of schoonmaken of schilderen of muziek maken of in de keuken helpen. Heus, ze zullen heel aardig voor je zijn. De mensen vinden het fijn als je komt! En je hebt gelijk, het is niet goed als we zaterdag en zondag jou alleen laten. Je mag kiezen. Wil je dan bij ons thuis, of zal ik nog twee dagen bij jou blijven? Jij mag kiezen'. Gelukkig herinnerde Davida hem aan het goede van het tehuis, en hij bloeit weer op. Een kind van 50, een jantje huilt jantje lacht, met een enkele zin af te leiden van verdriet of zorgen. Wie is in deze wereld nu werkelijk gelukkig? Wie is in staat werkelijk zorgeloosheid te beleven? Deze wereld, vol rampen, oorlogen, haat, nijd, twist, burenruzies, echtscheidingen, familievetes, moord, doodslag en jaloezie... Eén enkel opbeurend woord en Teo, met zijn versluierde geest, is weer gelukkig, zorgeloos, vreugdevol, dankbaar, blij. 'Mag het dan toch allebei? Als ik eerst in mijn huis alles uitzoek en dan met jullie mee ga, mag dat? Of eerst met jullie mee, en dan nog twee dagen hier alles uitzoeken? Dan is eigenlijk een beetje feest. Mag dat?' Na enig overleg besluiten ze tot het laatste. Snel worden wat tassen gepakt, en rijden ze gedrieen de stad uit, de bergen tegemoet. Zio Falegname zwaait ze lachend uit.
XII
Zo blij als Teo is bij het vooruitzicht van wat komen gaat, zo diep wordt de teleurstelling in de dagen dat hij bij Nicolao en Davida logeert. Hoe goed zij beiden hun best doen, het lukt niet om goed vat op Teo te krijgen. Enerzijds accepteert Teo niet dat hij voortdurend verantwoording moet afleggen over zijn daden, anderzijds zijn Nicolao en Davida natuurlijk bang dat Teo iets overkomt in de voor hem minder bekende omgeving. Als in een soort stil protest eet hij vrijwel niet, en weigert hij te praten. Zou het zijn omdat hij zijn moeder mist? Zou het zijn omdat hij toch zijn eigen thuis mist? Is het omdat hij niet naar de timmerwerkplaats kan? Is het omdat zijn vrijheid teveel bekneld en beknot wordt? Is het een 'normale' reaktie op grote verandering bij een eenvoudige geest? Als ze vrijdagochtend wakker worden merken ze dat de buitendeur openstaat. Teo's kamer is leeg... Teo is vertrokken, met onbekende bestemming! De drang om te vluchten, die in de timmerwerkplaats al een uitweg had gezocht, had nogmaals de kop opgestoken. En nu? Snel bezoeken ze diverse boerderijen in de omgeving. Nicolao gaat de ene kant op, Davida de andere kant. Geen van de bewoners in de omgeving heeft echter bewust iemand zien langs lopen. Wanneer ze na anderhalf uur elkaar thuis weer treffen voelen ze zich machteloos, en schuldig. Verslagen, terwijl ze zich inspannen om Teo op te vangen na het overlijden van zijn moeder. Hulpeloos omdat ze een eenvoudige man als Teo niet kunnen doorgronden. Radeloos omdat ze niet weten hoe ze hem kunnen vinden. Hen rest niet anders dan te bidden tot de heilige Barbara, om te bewaren tegen dodelijke ongelukken. 'O Heilige, begenadigde Barbara, gij weet toch hoe goed van intentie onze zorg om Teo is, en vergeef gij ons dat wij meenden Teo wel enkele dagen alleen te kunnen laten. Gij weet toch dat wij ons voornemen hebben gekeerd, dat wij alsnog de zorg voor Teo op ons genomen hebben. Heilige Barbara, bewaar en bescherm deze jongen tegen de rampen en gevaren die alom tegenwoordig zijn en die voor Teo bedreigender zijn dan voor menig ander. Bescherm en bewaar hem voor een onverhoopte vroegtijdige dood'. Hoe goedbedoeld het gebed ook is, hoe intens ook gebeden, toch knaagt aan beiden het schuldgevoel dat ze gestraft worden voor hun aanvankelijke voornemen Teo twee dagen alleen in Varese te laten. Ook de Heilige Antonius van Padua die het verlorene zoekt en terugbrengt wordt intens en
langdurig aanbeden, en zelden beleven Davida én Nicolao hun geloof in het eigen gebed sterker dan ditmaal. En toch... hun gevoel van verslagenheid blijft. In de loop van de namiddag komt een auto hun erf oprijden. Het is de timmerman, en naast hem zit Teo. Nog voordat Teo of de timmerman iets kunnen zeggen, barsten zowel Nicolao als Davida uit in een spervuur aan vragen, gedreven door hun angst, en de spanning van de ongerustheid die een uitweg zoekt. Teo is het slachtoffer; hij is degene die als brandpunt fungeert waar alle onvermogen tot redelijk gedrag zich op richt. Bij elke vraag, bij elk al dan niet terecht verwijt, krimpt hij ineen, wordt hij kleiner, verdrietiger, minderwaardiger. Met gebiedende stem dwingt de timmerman ze tot stilte: 'Proberen jullie Teo een dienst te bewijzen met je gedrag? Wat Teo nodig heeft is rust, liefde en beschermde ruimte. Wat jullie hem geven is beknelling, dooddrukkende bezorgdheid en vernedering. Daar is vrijwel geen mens tegen bestand. Elke stap die Teo zet moet hij aan jullie verantwoorden. Alles wat hij doet staat bloot aan jullie kritiek. In elk woord dat jullie tegen hem spreken behandel je hem als iemand die minderwaardig is. Het gevolg daarvan is dat jullie Teo omlaag duwen, en bij Teo een beeld van jezelf vormen dat alleen maar ruimte biedt voor negatieve herinneringen aan jullie. In het nauw gedreven door zoveel psychische druk is hij vannacht gevlucht, door iemand uit de buurt gevonden, en naar Varese teruggebracht. En het eerste dat jullie doen als hij weer terug komt, is negatief benaderen, neerzetten, verwijten! Begrijp me goed, ik weet dat jullie het om Teo's bestwil doen. Ik merk alleen op wat er is gebeurd, en vertrouw er op dat jullie beseffen dat je Teo geen diemst bewijst door hem nu met een stortvloed aan verwijten te gemoet te treden. Toen Teo van-morgen bij ons gebracht werd was hij heel rustig. Zodra hij weg is van de beknellende omstandigheden is de bijbehorende stress ook weg. Maar nu hij hier terug is zie je wat er gebeurt. De emotionele druk wordt hem teveel'. Inderdaad zit Teo, zoals wel vaker in voor hem spannende omstandigheden, te trillen als een rietje, met zijn armen tussen de knieen geklemd, en het langzaam schuddend hoofd omlaag gebogen. Een verdrietig hoopje ellende.
Davida en Nicolao zijn te verbouwereerd om nog iets te zeggen. Davida ziet ook wel in dat de timmerman gelijk heeft. Ze kan een enkele traan niet onderdrukken. Zal ze nu een troostende arm om Teo heen leggen om haar excuus te maken? Is het beter om Teo nu met rust te laten? Ze weet niet wat het beste is; doet daarom niets. Nicolao kijkt strak voor zich uit. Zijn gedachten zijn niet te peilen. Hij is zo in de war van wat er gebeurd is dat hij zijn eigen gedachten niet eens helder op een rijtje krijgt. Zo zwijgen ze. Alle vier. Na een korte grom is het Teo die als eerste de stilte verbreekt. 'Mag ik nu vannacht al logeren in het nieuwe huis?'
XIII
'Ja Teo,' vervolgt Zio Falegname, 'straks breng ik je bij Mater Domini, maar eerst moeten we hier je spulletjes ophalen. Toen je vannacht wegvluchtte had je helemaal niets meegenomen'. Ongevraagd loopt Davida naar binnen om de spulletjes van Teo bij elkaar te zoeken. In stilte hoopt ze dat ze zaterdag en zondag de zorg voor Teo niet weer op zich hoeft te nemen, maar dat ze dat aan Zio Falegname kan overlaten. Als ze even later met twee volgepakte tassen naar de auto loopt, probeert ze Zio Falegname's aandacht te trekken om het hem te vragen. Maar de timmerman is in druk gesprek met Teo. Over dat hij nog twee dagen bij Davida en Nicolao terugkomt, of dat ze bij hem in Varese komen. En wat hij dan het liefst wil. Bij het trieste gevoel dat Davida al heeft voegt zich nu ook angst. Ze ziet erg op tegen nog eens twee dagen met een onpeilbare Teo waar ze verantwoordelijk voor is. Aan de andere kant: aan het begin van de week lukte dat in Teo's eigen huisje ook, zij het niet van harte. Die twee dagen moeten dan ook nog maar. Daarna zit Teo voorgoed in Mater Domini. Ze schrikt van haar eigen gedachten, van het idee dat ze blij is dat Teo wordt opgesloten in een zorgtehuis. Hoe zou ze het zelf ervaren wanneer anderen voor haar beslisten dat ze werd 'opgeborgen' in een tehuis? Afgesneden van de wereld waarin ze haar leven lang vrij was geweest? Ze neemt zich voor haar uiterste best te doen het Teo die laatste twee dagen in zijn eigen huisje naar de zin te maken. Ze zal hem het initiatief
laten, hem steeds laten kiezen wat hij wil, hem proberen zo veel mogelijk in zijn waarde te laten. 'Nicolao!' roept ze haar man, 'Ik denk dat het goed is wanneer we morgen en overmorgen Teo proberen op te vangen in zijn eigen huis. Hier is hij toch in een vreemde omgeving, zijn eigen huisje is vertrouwder, vind je niet?' 'Als je maar niet denkt dat ik dan mee ga. Ik blijf mooi hier, ik maak me alleen maar zorgen om Teo en krijg stank voor dank! Als jij denkt dat je het kunt opbrengen doe je je best maar, maar ik blijf hier! En probeer me maar niet over te halen, want dat heeft geen enkele zin. Ik blijf hier, begrijp je?'. Zijn ootmoedige houding van vanochtend, tijdens de indringende gebebeden aan Barbara en Antonius, is volledig verdwenen. En het licht voldane gevoel dat Davida had bij de gedachte Teo toch nog een paar dagen te willen begeleiden in zijn eigen huis wordt door deze overtrokken uitval van Nicolao ook op de proef gesteld. Moet ze nu bij haar man blijven? Moet ze voor Teo kiezen? Ze kiest voor het laatste, als Teo het wil. 'Teo, vind je het goed als ik je morgen in Casa Mater Domini kom ophalen? Je kunt dan nog twee dagen in je eigen huisje blijven, en we proberen het samen heel gezellig te maken. Wil je dat?' Teo, die zo gemakkelijk van stemming wisselt, reageert opgetogen op het voorstel van Davida. 'Mag ik dan het eten klaar maken? Dan maak ik polenta voor u, zoals mama het ook altijd heel lekker vindt'. Dat hij praat alsof mama nog leeft laat ze maar voorbij gaan. Met voldoening hoort ze hoe Teo het voorstel aanneemt. 'Dat is dan afgesproken, Teo! Vannacht logeer je een keertje in Mater Domini, en morgenochtend kom ik je ophalen. Afgesproken?' Ze pakt Theo's beide handen vast en schudt die hartelijk. Ze geniet van de fonkeling in Teo's ogen, en een warm gevoel van voldoening maakt zich van haar meester. Als ze omkijkt naar Nicolao ziet ze dat hij ook zijn boosheid heeft laten varen. Vriendelijk knikt hij haar toe, en zegt vervolgens tegen Teo: 'Ik hoop dat je een paar fijne dagen hebt. Ik blijf hier op de boerderij, maar tante Davida komt twee dagen bij jou. Tot ziens!'.
Zio Falegname zet de tassen met kleren in de auto, laat Teo instappen en zegt zacht, als hij om de auto heen loopt: 'Fijn dat je komt, Davida! Het is de beste oplossing die er is, en je komt maar bij me langs als het nodig is. Maar het lukt je wel, zeker weten!' Dan stapt hij ook in, start de motor en vertrekt met Teo richting het opvanghuis.
XIV
De eerste kennismaking in Mater Domini is voor Teo heel aangenaam. De zusters omringen hem vooral met rust. Hij krijgt een gastenkamer toegewezen en mag overal rondkijken in het tehuis. Tijdens de maaltijd maakt hij kennis met de diverse andere bewoners, sommigen zijn heel uitgelaten, anderen heel stil, ook is er een enkeling die probeert Teo dwars te zitten maar voordat hij goed en wel doorheeft wat er mis gaat heeft een van de zusters al ingegrepen. Zo heeft Teo een rustige, heerlijke avond en nacht, en als de volgende ochtend Zia Davida hem komt ophalen is hij heel opgetogen. Samen gaan ze naar het huisje van Teo, het huisje waar hij tot een week geleden nog met zijn moeder leefde. Samen zoeken ze allerlei spulletjes uit die al dan niet mee gaan naar Mater Domini, en Teo leeft zich uit op de zwarte piano. De piano, die mee mag naar Mater Domini. Als vanzelf verloopt de dag in goede harmonie, en Teo maakt een verrukkelijke polenta, maispap met schapenkaas en bonen. Blij gaat Teo die avond naar bed; Davida ziet in dankbaarheid terug op de harmonieuze dag. Voldaan stapt ze onder de douche om het zweet van de dag af te spoelen. Als ze zich staat af te drogen komt Teo ineens de badkamer binnenlopen, met de bedoeling om een slokje water te drinken. In zijn onschuld bekijkt hij zijn tante, die haar schrik inhoudt door ongestoord verder te gaan met zich af te drogen. 'Wat bent u glad!' zegt Teo, niet beter wetend of onder de kleren is elk mens even behaard als hijzelf. 'Ja, Teo, heb je dat nog nooit gezien?'
Nauwelijks beschaamd laat ze Teo toe dat zijn ogen dwalen over haar lichaam. Vreemd, denkt ze. Vreemd, dat ze een warmte voelt die haar aan vroeger doet herinneren, aan dertig, veertig jaar geleden, aan het begin van haar huwelijk. 'Maar tante, daar zit niks!'. Het is duidelijk dat Teo nog nooit eerder een vrouw gezien heeft, en vol verbazing wijst hij naar de in zijn beleving lege plaats. 'Waarom is dat er niet?'. 'Teo, er zijn mannen en vrouwen in deze wereld. Mannen hebben dat wel, vrouwen hebben dat niet. Die zijn anders gemaakt. Maar dat geeft niets hoor, wij kunnen toch ook naar de WC'. In nieuwsgierigheid heeft hij zijn hand uitgestrekt in het kroezige bosje haar, en Davida laat het toe. 'Voorzichtig hoor, dat je me geen pijn doet! Eigenlijk zou je daar niet aan mogen komen, maar eerlijk gezegd vind ik het wel fijn dat jij dat doet, zo heel zachtjes'. Voorzichtig gaat ze op de rand van het bidet zitten, haar benen een beetje gespreid. 'Zo, Teo, zo vind ik het heel fijn!' En ze begeleidt zijn hand bij de juiste bewegingen. 'Ik vind het heel mooi, tante, ik wist niet dat dat zo was'. Wat Teo een leven lang nog niet heeft meegemaakt voltrekt zich ditmaal in zijn meer dan 50 jaar oude lichaam. Hij voelt prikkeling bij het zien van een vrouw, een vrouw van meer dan zestig jaar, maar toch. Davida ziet welke spanning Teo doortrekt, ziet het aan de welving in zijn broek. Ze wijst er naar, en informeert voorzichtig of Teo weet wat er bij hem gebeurt. 'Ja, dat gebeurt meestal als ik wakker wordt, maar dat gaat vanzelf weer over hoor'. Dat hij voelt wat hij nog nooit heeft gevoeld kan hij niet onder woorden brengen, hij zwijgt er over. Dan vervolgt Davida: 'Wat jij bij mij doet, zal ik ook heel voorzichtig bij jou doen. Moet je eens voelen hoe fijn dat is. Kom maar bij me zitten, pak dat krukje maar'. Voorzichtig laat Davida haar hand in een weke vuisthuiding op en neer bewegen; zo geven ze elkaar warmte, laten elkaar, meer of minder bewust, de tederste liefde voelen die een mens kan geven. 'Straks hoef je niet te schrikken als je een beetje melk plast, hoor, dat geeft niets'.
Voorzichtig bereidt ze hem voor op wat komen gaat. 'Maar weet je, we kunnen beter op bed gaan liggen, vind je dat goed?' Samen gaan ze naar het tweepersoons logeerbed waar Davida de afgelopen dagen met Nicolao heeft geslapen. Eenmaal op bed beleeft Davida wat ze al meer dan tien jaar niet meer voor mogelijk had gehouden, en Teo reageert op Davida's zachte kneden zoals de natuur deze reaktie voorzien heeft. Ze veegt met een handdoek weg wat nat voelt, en binnen tien minuten valt Teo in een weldadige slaap. Voorzichtig rolt Davida opzij, dekt Teo toe, en kan niet nalaten zichzelf, terwijl ze Teo met een warme blik beziet, een tweede en zelfs met gemak een derde hoogtepunt te bezorgen. Voldaan gaat zij liggen, te moe om nog een nachtjapon op te zoeken. Enkele ogenblikken later slaapt ze, en herdroomt de meest intense gebeurtenissen uit haar leven.
XV
Later die nacht wordt Zia Davida wakker. Meteen schieten haar de gebeurtenissen van de afgelopen avond te binnen. Langzaam maar zeker ebt het wolkige gevoel weg, en maakt plaats voor onzekerheid, toenemende angst, ja paniek zelfs. Hoe had ze zo dom kunnen zijn de badkamerdeur open te laten, hoe had ze zo dom kunnen zijn niet de handdoek om zich heen te slaan of zich om te keren, hoe had ze zo dom kunnen zijn haar emoties boven haar verstand te laten gaan, hoe had ze, hoe had ze. Vragen, vragen en angst, hevige angst. Want het was natuurlijk zonneklaar dat Teo hierover niet zou zwijgen, niet tegenover Nicolao als hij die zou ontmoeten, niet tegenover Zio Falegname die hij zeker nog zou zien, en ook niet tegenover personeel of bewoners van Mater Domini ... Een vreselijke angst slaat haar om het hart. Ze ziet haar hele leven instorten en voelt de angst van het vagevuur dat in haar nek blaast, van de duivel die door listige verlokking haar heeft overgehaald tot een onvergefelijke zonde. Kan ze de aanleiding voor wat gebeurd is vinden in het gedrag van Teo?
Nee, onschuldig was hij de badkamer ingekomen, onschuldig was hij - door haar, door haar!!! - meegenomen in een daad van duivelse misdraging, waar hij zich niet van bewust is dat het zonde is. O, deze zonde, die Teo gedaan heeft zonder dat hij het weet, zal ook haar aangerekend worden. Siddering voor de eeuwigheid trekt door haar lichaam dat, nog steeds ongekleed, enkel onder een laken, kleeft en plakt van angstzweet dat haar aan alle kanten uitbreekt. En deze zonde opbiechten... o, ze kan, ze wil er niet aan denken dat ze deze zonde, al is het in de beslotenheid van de biechtstoel, zou moeten uitspreken. Kreunend, draaiend en handenwringend ligt zij daar, zich niet bewust dat Teo door haar onrust ook wakker zou kunnen worden. Wat wel gebeurt. Want Teo slaapt altijd alleen, is dus heel niet gewend dat er iemand vlak bij hem is die onrustig ligt te schudden in bed. Ook Teo herinnert zich snel wat is gebeurd, gaat rechtop zitten en ziet, bij het schijnsel van het flauwe maanlicht, zijn tante liggen. 'Bent u nu al wakker, Zia Davida?' 'Ja jongen, ik kan niet meer slapen. Ik ben bang, bang, heel erg bang'. 'Waarom bent u dan bang? Bent u bang voor het donker, net als Sergio?' 'Nee Teo, ik... ik ben bang omdat het verkeerd is wat wij gisterenavond hebben gedaan. Ik heb vergeten de badkamerdeur dicht te doen, dat is zonde. Ik heb, toen jij binnen kwam, je niet gewaarschuwd. Dat is zonde. Ik heb niet snel een handdoek om mij heen gedaan, dat is zonde. Ik vond het goed dat jij mij aanraakte, dat is zonde. Ik heb jou ook aangeraakt waar dat niet mocht, dat is zonde, we liggen nu in het zelfde bed, dat is zonde. Zonde, Zonde, Zonde. Zonde waar ik voor gestraft ga worden'. 'Maar tante, het was juist zo fijn, dat is toch geen zonde? U hebt mij geen pijn gedaan, u hebt niet gestolen, u hebt niet gelogen, waarom is het dan zonde?'. 'Jongen, dat zijn moeilijke vragen. Maar je weet toch dat Adam en Eva zich schaamden omdat ze geen kleren aan hadden? Daarom hoor je niet meer naar mensen te kijken als ze geen kleren aan hebben, dat is om je voor te schamen'. 'Dat wist ik niet. Dus omdat ik naar u heb gekeken heb ik zonde gedaan? Dan moet ik biechten, anders mag ik als ik oud ben niet naar de engelen toe!' O, die kinderlijke eenvoud, wat kon Davida daar jaloers op zijn! Maar alleen... als Teo gaat biechten, dan... zou de pastoor werkelijk alles geheim
houden wat hij hoorde, of zou van een zo schandelijke daad toch iets openbaar raken? 'Teo, ik ben echt bang omdat ik zoveel zonde heb gedaan! Radeloos staart ze naar het plafond, en dat in haar gewoel het laken van haar afrolt bemerkt ze niet eens. Maar Teo, die net geleerd heeft dat het zonde is om een ongekleed iemand te zien, kijkt snel de andere kant uit. 'Tante, het laken zakt weg, en u hebt nog steeds geen kleren aan'. Die opmerking stemt Davida tot nadenken. Als Teo in al zijn eenvoud zo snel beseft wat goed en kwaad is, dan moet het toch mogelijk zijn met hem hier verder over te praten. Nadat ze een pyjama aan heeft gedaan, en nog een tijdje met Teo heeft gepraat, komen ze samen, maar eigenlijk vooral op Teo's aanraden, op het idee om buiten de omweg van de biecht rechtstreeks tot Jezus te bidden. Het lijkt wel of alle angst, alle spanning, alle onrust van haar af glijdt, en even later besluiten ze allebei dat het tijd is om verder te gaan slapen. Davida in het logeerbed, en Teo in zijn eigen bed. En ze slapen. Allebei.
XVI
Bij het ontwaken ligt Zia Davida toch weer te tobben. Zou ze Teo nu moeten vragen om te zwijgen, zou hij uit zichzelf erover zwijgen? Straks, aan het ontbijt maar eens vragen. Ze kleedt zich aan, loopt naar de kamer, en heeft dezelfde schrik als een paar dagen terug: Teo is weg. Maar nu maakt ze zich geen zorgen over Teo zelf. Nu denkt ze alleen maar aan de mogelijkheid dat hij het avontuur van gisterenavond bespreekt met Zio Falegname of wie ook anders. Maar voor ze goed en wel doordacht heeft wat ze moet doen, komt Teo al weer de kamer binnen stappen, met een brood onder zijn arm. 'Vandaag is het zondag en dan moet je vroeg naar de bakker. Gaan we nog naar de mis?' Moet ze nu vragen met wie hij gesproken heeft en waarover? Zou het ook maar enig nut hebben dat nu nog te vragen? Zo staat ze in gepeins verzonken. 'Gaan we nog naar de mis, Zia Davida?'
Ze dwingt zich om na te denken: 'Eh, ja, eh ... dat is wel goed ja. Ging je met mama ook altijd op zondag, of ging je op zaterdagavond?' 'Wij gingen altijd op zondag. Maar ik weet niet hoe laat het begint'. Dat is waar ook, hij kan geen klok kijken. Verbaasd vraagt ze: Hoe weet je eigenlijk dat het zondag is, Teo?' 'Nou, het is toch stil buiten? Ik hoor wel de haan, ik hoor honden, maar ik hoor niet de fabriek. En dan is het zondag'. Even later zitten ze aan het ontbijt, gevolgd door de wandeling naar de kerk. 'Wat fijn dat we naar de kerk gaan, he Zia? Dan zegt de pastoor wel weer dat zonde vergeven wordt, en dan hoeven we er nooit meer over te praten. Dat doet God ook niet he? Mama zegt altijd: als het is vergeven praten we er niet meer over'. Davida drinkt deze woorden in, als een hemelse gave waar ze niet eens om gevraagd had. 'Wat fijn dat je dat zegt, Teo! Dan hoeven we niet meer over verkeerde dingen te praten, alleen maar over goede en fijne dingen'. Met een hart dat blij is, met een gevoel of ze door helder, zuiverend bronwater doorsprankeld wordt, loopt ze met Teo naar de kerk. Wat is ze dankbaar dat deze eenvoudige jongen soms zo wijs kan zijn voor haar. In de middag maken ze samen een wandeling buiten de stad, en als na enige tijd plots een regenwolk over de berg heen komt en hen doorweekt, deert dat haar niet. En ook Teo deert het niet. Die staat in zijn eenvoud en wijsheid dicht bij de natuur, aanvaardt de omstandigheden veel meer zoals ze komen dan mensen die menen zijs te zijn. Teo schikt zich naar regen, warmte, koude... het lijkt wel of alleen mensen hem van streek kunnen maken wanneer ze hem verantwoording vragen over zijn daden, wanneer ze hem dwingen te gaan waar hij zelf andere wegen wil gaan. Normaal gesproken zou ze het vervelend vinden als het regent, maar ditmaal, omdat Teo erbij is, niet. 'Zeg Teo, vind je het niet vervelend dat het regent?'. 'Natuurlijk niet, want als het niet regent groeien de planten en de bomen niet, en hebben wij ook niets te drinken. En als het ophoudt met regenen en het wordt warm dan groeit het mais, maar dan moet de grond wel nat zijn van de regen. Dat weet u toch ook wel?'. Beschaamd knikt ze. En ook verheugd. Wat leert ze veel van Teo.
Tevredenheid, geluk, aanvaarding van de omstandigheden. Eigenlijk is Teo gelukkiger dan zij. Eigenlijk is haar ontwikkelde geest juist een obstakel naar geluk. Weliswaar stelt een ontwikkelde geest en daadkracht mensen in staat hun ontevredenheid om te zetten in daden die aan die ontevredenheid een einde maken, maar het lijkt wel of de mensheid daarin is doorgedraafd. Het eigen lot is maakbaar, maar de eisen die aan dat lot gesteld worden zijn zo hoog dat de mens alleen maar achter idealen aan loopt, nooit de rust vindt om te genieten van de omstandigheden. Ze denkt terug aan haar grootouders, die in veel armoediger omstandigheden hadden geleefd, en nooit ontevreden waren. En nu? Als het regent gaan mensen beschutting zoeken. Binnenshuis, onder een afdak, onder een paraplu, de tred wordt versneld om sneller uit de regen te zijn: de mens op de vlucht voor de regen. De onvermijdelijke regen. En Teo, hij accepteert de regen. Zoals het vee in het veld ook de regen accepteert, het hoort er bij. En hij weet dat nog te verwoorden ook! Als nooit tevoren geniet Zia Davida van de regen op haar gezicht.
XVII De volgende morgen is het een drukte van jewelste in en om het huis van Teo. De ingepakte koffers en dozen met spullen worden heen en weer geschoven, uitgesorteerd. Dit mag mee naar Mater Domini, dat moet elders in de familie of anderszins een plaats krijgen. Als er genoeg opzij geschoven is wordt de zwarte piano voorzichtig het huis uitgetild en op een open aanhangertje getakeld, wat andere spullen die meemoeten naar Mater Domini gaan er bij. Teo staat er bij te kijken, te glunderen, want hij beseft heel duidelijk dat hij aan een nieuwe fase in zijn leven begint. Was hij vorige week nog teleurgesteld dat hij na het overlijden van zijn moeder niet zelfstandig verder mocht door het leven, inmiddels heeft hij zich met de gedachte aan het tehuis verzoend, sterker nog, hij verlangt er naar om nu te gaan verhuizen. Eigenlijk is het Zia Davida die de meeste moeite heeft met het verhuizen van Teo. Ze zou zo graag genieten van de blijdschap en de vreugde die Teo uitstraalt, van de zonnestraaltjes wijsheid die hij van tijd tot tijd prijs geeft. O, als Nicolao nu eens...
Ze droomt voor zich uit... als Nicolao nu eens bereid was om de boerderij te verkopen, dan konden ze samen in het huisje van Teo gaan wonen. Dichter bij de familie, dichter bij Teo, en door de boerderij te verkopen houden ze toch genoeg geld over om te kunnen leven?. Ze wil het toch eens met hem bespreken, al zal het moeilijk worden. Enerzijds geeft Nicolao niet zo veel om Teo, anderzijds geniet hij van het buitenleven. Maar als ze nu eens probeert de rest van de familie erbij in te schakelen, dat zij ook druk uitoefenen op haar man? Of zou iemand dan vandaag of morgen zijn mond voorbij praten, zodat Nicolao door zou krijgen dat hij gemanipuleerd is? In een flits dwalen haar gedachten af naar haar intieme ontmoeting met Teo, en de angst die ze had dat hij zijn mond voorbij zou praten. Zonder dat ze iemand van de familie heeft ingelicht voelt ze zich al gejaagd, betrapt. Vreemd, zo nauw nam ze het toch nooit in haar leven? Zou die loutering van haar handelen, dat beschermend spreken van haar geweten wakker geschud zijn door Teo? Zou ze haar leven lang een beetje manipuleren niet als fout gedrag hebben gezien, terwijl het dat eigenlijk wel is? Wonderlijk, nu ze zich voorneemt niet de familie in te schakelen om Nicolao te manipuleren voelt ze zich opgelucht. Vrij gemaakt. En dat alleen maar door een paar dagen de zorg voor Teo te hebben. De rust die over haar komt geeft haar ook vrede met de gedachte dat ze wel altijd op de boerderij zal blijven wonen, dat ze niet elke dag Teo kan ontmoeten en van hem leren. Verschillende familieleden die ook helpen het huisje uit te ruimen zien het aan haar. 'Davida, wat zie je er gelukkig uit! Je straalt helemaal!'. Verlegen met de situatie weet ze allen maar uit te brengen: 'Ik ben zo blij voor Teo dat hij goed terecht komt. Dat er voor hem gezorgd wordt, en dat hij terecht komt in een hoekje van de wereld waar geen haast is, waar ze drukte vermijden, waar hj vrede kan hebben. Ik hoop hem er regelmatig op te zoeken'. Teo heeft dat laatste gehoord, en glimlacht van oor tot oor. 'Wat lief, Zia Davida, dat u me komt opzoeken. Net als nu, u alleen. Niet met oom Nicolao er bij.' Davida schrikt. Oei, ze is dus niet de enige die wel eens moeite van Nicolao ervaart... zelfs Teo ervaart dat en weet het onder woorden te brengen. Andere familieleden praten er echter vergoelijkend overheen.
'Teo, oom Nicolao is toch ook heel aardig? Hij hoort bij Zia Davida!'. 'Nee', antwoordt hij, 'oom Nicolao maakt mij boos'. Nadat er het nodige geroezemoes heen en weer is geweest, kiest Davida uiteindelijk partij. 'Teo, als jij liever hebt dat ik alleen bij jou op bezoek kom, dan kom ik alleen bij jou. Zio Nicolao kan dan bij iemand anders op bezoek gaan. Afgesproken?'. Zo wordt de vrede bewaard, en Davida voelt ook de schaamte op haar gezicht weer wegzakken. Die middag worden alle spulletjes van Teo weggebracht naar het Mater Domini. Teo wordt hartelijk ontvangen door een van de zusters, en de spulletjes mogen zolang in een magazijn worden geplaatst, die zullen ze netjes met Teo uitzoeken en een plaatsje geven. De piano krijgt een plekje in een soort woonkamer, waar duidelijk al rekening is gehouden met de komst van de piano: Een kaal stuk muur met verschoten pleisterwerk. Blijkbaar stond hier eerst een kast of zo tegen de muur. Zodra de piano staat wil Teo er op spelen. Alleen... door het transport is de piano erg vals geworden, dus dat is teleurstellend. De familie neemt hartelijk afscheid; ook Zia Davida omhelst Teo en verlaat al zwaaiend het Mater Domini. Met vreugde in het hart aanvaardt ze de terugreis naar Nicolao. Met hem wil ze praten over eventueel verhuizen naar Teo's huis, de familie wil ze daarbij nu niet meer inschakelen. Ze is dankbaar dat haar geweten is aangescherpt door Teo's eenvoud. Bijna een uur later komt ze thuis, maakt snel wat te eten klaar en geniet met Nicolao van de maaltijd.
XVIII
Die avond is voor Teo een herhaling van een paar dagen geleden. In de grote eetzaal, met soortgenoten, krijgt hij aandacht van de zusters voor de nieuwe bewoner, en hij ontmoet opnieuw ook de andere bewoners van het tehuis waar de zusters werken van barmhartigheid verrichten in de zorg voor de zwakke naaste.
's Avonds wordt Teo naar de slaapzaal begeleid waar 8 mensen bij elkaar liggen. Die nacht wordt hij een paar maal wakker van het gekreun van anderen in hun slaap. Dat was vorige week niet, toen hij hier te gast was. Toen had hij een eigen gastenkamer. De volgende morgen wordt hij al om half zes gewekt, om mee te gaan naar de metten, de vroege gebeden. De zusters zingen, er worden gebeden opgezegd, en sommige kan hij ook mee opzeggen. Dat was vorige week niet, toen hij hier te gast was. Toen mocht hij tot half acht uitslapen. Bij het ontbijt is er brood, kaas en water. Geen vers brood van de bakker, maar grof, droog, grauw brood. De eerste keer dat hij hier een keer op bezoek was, was hem dat niet opgevallen. Maar elke dag grauw brood gaat vervelen. De volgende uren wordt hij, samen met de andere bewoners, in de groepsruimte achtergelaten. Dat was de eerste keer ook, toen hij hier te gast was, maar het viel niet op. De bewoners worden bij elkaar gezet en aan hun lot overgelaten. Teo heeft het niet direkt door, maar na een paar dagen gaat het toch vervelen. Er is niets te doen. En de piano is erg vals. Bij de warme maaltijd is er regelmatig rijst of mais, een enkele keer pasta. Maar zonder saus, alleen een lepel gesmolten boter en wat erwten of bonen. En een glas water. Elke dag. Wel is er elke dag vers fruit, appels of druiven, meloen of perzik, aardbeien of vijgen. Dat is dan ook waar de bewoners het meest naar uitkijken. Verder gebeurt er niet veel op een dag. Hooguit mogen ze 's midags in de tuin achter het tehuis rondlopen, of zitten. Als Teo op een gegeven moment naar zijn plaatjesboeken vraagt is het antwoord duidelijk en onverbiddelijk: als iedereen hier zijn eigen spullen heeft wordt het een rommeltje. 'Maar blijven die dozen dan altijd in het magazijn staan?' vraagt Teo aan een zuster. En voordat ze zelf goed doorheeft wat ze zegt, flapt de zuster er uit: 'Nee, dat wordt in de lente verkocht op de bazar'. Teo schrikt, en met een schok realiseert hij zich dat hij hier alleen maar vervelende dingen ervaart. Gelukkig is het nog lang geen lente, dus hij wil dit wel met Zio Falegname of met Zia Davida bespreken. Als hij daar naar toe mag. Of als ze komen, tenminste. Zouden die wel komen? Of mogen die niet bij hem komen?
'Mag ik naar Zio Falegname toe?' is dan ook zijn volgende vraag. 'Nee, je woont nu hier natuurlijk. En buiten is het erg gevaarlijk. Maar iedere donderdagavond mag er bezoek komen, hoor. Mis je je oom? Het is ook nog wat wennen, nietwaar, zo'n eerste week in ons huis! Maar over een paar weken ben je er wel aan gewend hoor!'. 'Maar ik wil mijn boek met de plaatjes hebben, dat is van mij, ik wil het gewoon hebben! En ik wil ook naar mijn oom toe!'. 'Teo, jullie slapen met 8 mensen op een kamer waar geen kasten zijn, alleen een paar planken voor jullie kleren. Daar kunnen we toch niet allemaal andere spullen bij leggen? In het magazijn ligt alles prima. En nu wil ik je er niet meer over horen! En alleen naar buiten gaan dat is ook veel te gevaarlijk, het gebeurt niet!'. 'Maar dan kan u toch meegaan naar Zio Falegname?'. 'Teo, je hebt me gehoord: het gebeurt niet!'. Verdrietig laat Teo het hoofd zakken, en schudt het langzaam heen en weer. Hij wil de zuster niet meer aankijken. Als het donderdagavond is komt Zio Falegname op bezoek. Hij ziet meteen dat Teo er niet best uit ziet.
'Ik wil hier niet blijven, het is hier raar. Ik mag niet mijn eigen plaatjesboek, en het eten is niet lekker. De piano doet het ook niet, en ik mag niet eens naar u toe'. Zio Falegname schrikt er van. Hij was vast overtuigd dat Teo het hier naar zijn zin zou hebben. Nadat hij rustig met Teo heeft gepraat, besluit hij zijn licht op te gaan steken bij de leiding. Maar de regels zijn duidelijk, en op iedereen van toepassing, dus ook op Teo. Nee, afhalen hoort ook niet tot de mogelijkheden. De bewoners blijven allemaal in het huis of in de tuin. Als Zio Falegname terug is bij Teo laat hij niets van zijn teleurstelling merken. 'Teo, het is hier allemaal nog erg nieuw voor je, natuurlijk. Maar over een paar weken geloof ik vast dat je hier gewend bent. Ik denk aan je!'. Als Zio Falegname weer is vertrokken raakt Teo met andere bewoners aan de praat. Bewoners die nieuwsgierig zijn naar die man met dat kleine baardje. 'Wie is dat? Wat komt hij doen?'.
Het is duidelijk dat menig bewoner helemaal nooit bezoek krijgt. Verstoten naar achter de muren van een huis van barmhartigheid. Maar de speelruimte voor de zusters is ook heel beperkt. Ze kunnen een luisterend oor zijn, een aai over de bol geven, maar verder... regels zijn regels. Na een paar weken merkt Teo, in het voorbijgaan, dat er wat kasten in de groepsruimte zijn verplaatst. Dan valt zijn oog op de plaats waar de piano stond. Weg. Een kast neemt de ruimte in waar eerst de piano stond. 'Waar is mijn piano gebleven?'. Pas de derde of vierde zuster die hij het vraagt weet het, of wil het antwoord geven. 'Die is gisterenavond opgehaald, we hebben iemand gevonden die de piano wilde kopen'. 'Maar die piano is van mij!' 'Rustig, Teo! Hier in dit huis delen we alles met elkaar, en die piano is verkocht. Voor het geld kunnen we weer andere dingen kopen. Dat is toch juist fijn?'. Zo krijgt Teo elke dag, elk uur, kleine of grote tegenslagen te verwerken. Binnen enkele weken is hij murw. Het laatste restje gevoel van eigenwaarde en levensvreugde is geknakt, weggemaaid door goedbedoelde liefde en barmhartigheid aan de naaste. De zusters begrijpen het niet. Ze zien niet, begijpen niet hoe ze levensvonkjes blussen in een eenvoudige van geest. Ze zorgen, dag in, dag uit, met volle overgave. Koken, wassen, mee wandelen in de tuin, voorlezen, maar zonder begrip voor individuen, omdat ze zelf geen individuen zijn maar elementen van het lichaam dat kloosterleven heet.
Binnen drie maanden gaat Teo dezelfde gang als vijf anderen in de afgelopen drie maanden gegaan zijn. Ze verdwijnen naar de bovenverdieping waar ze nog slechts een vegeterend bestaan leiden. Nauwelijks meer menselijke contacten, medicijnen om de emoties te verdoven, en verder zitten, slapen, zitten, slapen. Ook Zio Falegname en Zia Davida zijn niet in staat de omstandigheden te veranderen. De voogdij over Teo is overgedragen aan het tehuis, de eindverantwoordelijkheid over Teo ligt bij het tehuis, alle beslissingen over Teo worden genomen door het tehuis. In november is Teo al de elfde die dat jaar in Casa Mater Domini zijn ogen voorgoed sluit. De laatste keer voordat hij, zoals hij het ooit zelf omschreef, 'naar de engelen gaat'.
Einde
-- <> --
Fabrizio schreef zijn verhalen en stukkies in de nieuwsgroep nl.eeuwig.september. De oorspronkelijke headers zijn zoveel mogelijk teruggebracht tot onderwerp en datum, de ondertekening is gehandhaafd. Na de voorgaande lange verhalen Marta en Teo volgt een selectie van grappige, flauwe, melancholieke, ontroerende en serieuze stukjes en verhalen, in volgorde van publicatie. Het laatste verhaal 'Dagboek van een eenvoudige sterver' is Fabrizio’s beschrijving van zijn laatste levensfase. Tot slot zijn afscheidsbrief: 'De laatste groet van Fabrizio'.
-- <> --
Makuda Date: 1999/03/10
Olt bluive rolgrink flaamt ip flasse brollen, tek frimme blog stilpt sork es ramse glaf. Naf tilbrans vroeden dulf si mabbe slorken, Ep naga spart silpt ponk ton toele smaf!
Wat het betekent weet ik niet, het is aan mijn verwarde brein ontsproten ergens tussen mijn eerste en tweede jeugd, en misschien zelfs al eerder. Maar ik ben er van overtuigd dat de gezamenlijke broertjuz en suzjuz ten nieuwsgroepe alhier de schier eeuwige herfst die zich van mijn gemoed heeft meester gemaakt weten te masseren richting indian summer of zelfs nòg leuker, lekkerder, begeerlijker, onweerstaanbaarder, eindelozer enz. tot vreugde voor ikkie en m'n broertjuz en suzjuz. Met trieste, diep trieste, van melancholie en reeds uitgewrongen tranen doordroogde en smartelijke groet, Fabrizio (de omfloerste).
Was ik maar een bericht... Date: 1999/03/11
Buiten staat mijn debiele telefoon te trappelen van lusteloosheid. Zelf voel ik mij nog te ongesteld om dat ding uit te laten. Daardoor blijft voor mij als enige optie over om hem aan te laten. Niet dat dat zo heel erg is, maar de batterijtjes hè, oh oh die batterijtjes. Heeft u wel eens over die batterijtjes nagedacht? Wat moeten die ontzettend ongelukkig zijn. Overal ter wereld worden ze opgesloten in het donker voordat ze mogen werken. Dat houd je toch niet vol? Pas als ze helemaal uitgeput zijn worden ze soms nog eens in het daglicht gebracht, maar verder… nee, dan kun je beter een vulpen zijn. Zodra ze je nodig hebben word je in het licht gebracht, je weet zeker dat er altijd naar je werk gekeken wordt, je bent een hulpstuk in meesterwerk, een keten in een schakel. Maar het kan ook nog erger, ja vele malen erger dan met batterijen. Mens… mens… mens te zijn op deze wereld. Eeuwig september, alleen maar vooruitzicht op herfst, met de zekerheid dat het winter wordt. Kil, koud, mistig, zompige dampen en kortende dagen, en leven kan alleen maar ten koste van het leven. Graan wordt afgesneden om er brood van te maken. Fossielen moesten sterven om ons brandstof te leveren. Zonnebloemen werden gedood om spijsolie van te maken. Appelbomen werden gesnoeid, appels losgerukt van de levensboom, alleen om mijn schaaltje appelmoes mogelijk te maken. Dood, dood en nog eens dood, alleen maar om mij in leven te houden, mij en 5 miljard andere mensen, alsook talloze miljarden dieren met mij. Sterven begint al bij mijn geboorte. Bomen worden geveld om er mijn doodkist van te maken, om mijn contracten aan het papier toe te kunnen vertrouwen, om mij mijn schulden van week tot week in herinnering te roepen, om er gehate blauwe enveloppen van te maken, om er bekeuringen van te maken, om de vulpen een gevoel van bevrediging te geven als hij er overheen getrokken wordt.
Miljoenen, nee miljarden levens worden in de kiem gesmoord wanneer ik met een beetje schuim in bad duik, het draait allemaal in mijn hoofd in een cirkeltje rond. Rond, in mijn hoofd, rond in een cirkeltje, in mijn hoofd, mijn hoofd, o mijn hoofd, mijn zware, zware en van uitgewrongen tranen doordroogde hoofd. Zou ik niet een ‘gesprek’ kunnen worden? Een gesprek dat van het niets, via het niets op weg is naar niets? Gehaast toevertrouwd aan een debiele telefoon, om elders, een fraktie later, te versterven tot niets? Iets vluchtigs, iets dat voorbij gaat zonder dat het mensenlevens kost, dat desondanks van waarde is, of minstens zou kunnen zijn, iets… iets… wie voelt met me mee? Zij die gaan sterven, groeten U! Fabrizio Melancolico
Niets Date: 1999/03/15
Astrid wrote... > Ga naar buiten, voel de zon op je huid, leef! Hallo Astrid, Het is inmiddels maandagmorgen. Ik ga naar buiten maar voel slechts dikke mistflarden vermengd met de verschaalde lucht uit de schoorsteen van de buren die hun open haard weer hebben laten smeulen als teken van... van... van weet ik veel. Mijn kombiketel is kapot, IJskoude radiatoren, geen douche, geen bad of noem maar op. Wil het leven mij niet, of heb ik een adapter nodig? Fabrizio Melancolico
Open deuren Date: 1999/03/15
Mark Veldman wrote > Voor mijn thuispagina ben ik op zoek naar mooie Open Deuren.
Beste Mark, hierbij een aantal OD's voor jouw thuisbladzijde: 1) 's Nachts is het kouder dan buiten. 2) Heb je een lichtje voor me, het is zo donker? 3) Schat, ik hou van je! 4) Als het eeuwig september is, wordt het nooit oktober. 6) Wie geen leven heeft, hoeft nooit te sterven 7) Punt 5 ontbreekt (is weggewaaid door de open deur). 8) Daarom is dit eigenlijk punt 7. 8) Tellen is nooit mijn sterkste kant geweest.
Charoet; Fabrizio Melancolico
Gloria-mededeling... Date: 1999/03/16
Astrid wrote... >> Hei, jy het vir effies my ene baai goei snaar geraak, seg! >> Ons voel sig nie so kil nie as meestetyds, dankie! >Zuid-Afrikaans is een mooie taal ;o)
En Suid Afrika een baai mooie landjie, waar ons altyd een geselsie het, niks geen kou nie, niks geen treur nie, heerlik! Och droeve, waarom moet ik dan toch geplaatst, gesteld en verbonden zijn aan dit land van dikke nevels, koude nachten en verdriet? Nederland is één groot sterven, en toch, ik laat het niet los ... Charoet, Fabrizio Melancolico
Terneergeslagen Date: 1999/03/18 Moniiq wrote... >> F a b r i z i o wrote: >> mijn beeld bevestigt van een wereld >> die zich eenparig samenspant >>tot schepping van leed en droefheid >>gericht tegen mijn persoon? > Ik span niet mee want lees u zo nu en dan en dat zelfs met enig plezier. > Helpt dat, of verergert dat? Beste Moniiq, Natuurlijk heb je gelijk, en wel met allebei.
gekoppeld aan het net. Dus inderdaad, 't verergert
Verbetert het? Ja zeker, het stimuleert mij steeds
mijn schrijvende verdriet maar ook, het stimuleert
tot nieuwe proza-stukjes die ik, met regelmaat
en wordt tot uitlaatklep van spanningen die anders
aan NES mag toevertrouwen. Maar ook verergert het,
(nee, 'k denk daar nu niet aan) tot zelfmoord zouden gaan.
want immers, stimulans betekent ook: méér tranen,
Dank voor uw medeleven, uw woord is mij tot troost,
meer pijn en zielesmart die door mijn grijze massa
maar ook (zo is het leven): het stimuleert mij steeds
tot woorden wordt gevormd. Verdriet zoekt zich een uitweg
tot nog meer stille woorden vol van melancholie.
en vindt die telkens weer op mijn lief toetsenbordje
Fabrizio Melancolico (uitgehuild door het leven)
Newbies.... Date: 1999/03/18
Faye wrote... > want we zijn een tijdje te grof geweest.
Vergeving kun je krijgen, en als dat niet genoeg is kun je altijd nog naar een aantrekkelijk alternatiefje zoeken in de alt.suicide.methods maar neem eerst nog een pilsje (dat heb ik ergens in deze nieuwsgroep achtergelaten, maar ik kan het niet meer vinden. Als je goed zoekt vind je het vast wel, 't is nog maar net een week oud). En grofheid trekt zijn sporen en slaat ook diepe wonden in onze mensenziel. Maar worden wij - wees eerlijk daar echt veel slechter van, of worden wij gelouterd door lijden dat wij steeds (na 't dragen) overwinnen? Fabrizio Melancolico (gelouterd door tranen)
Herkenning? Date: 1999/03/25
Jan h wrote... > Peter van Straaten tekende gisteren een vrouw in ziekbed. Haar man > staat er wat hulpeloos bij en zegt: > "Ben je ziek," > "hoe moet het dan met het eten vanavond?"
V(rouw): ik denk niet dat ik mee eet M(an): Dat bedoel ik niet. Wie maakt het klaar? V: Ik hoop dat je zelf iets kunt klaarmaken. M: Maar ik weet niet hoe dat moet (en, met voor het eerst een klein glimlachje), jij kunt dat altijd zo goed. V: (Zucht om zoveel slijmerij) Schil de aardappels maar, haal de bonen af, ontdooi even een paar runderlapjes en kijk maar of er iets voor een toetje in huis is. M: Niet zo snel, dat kan ik allemaal natuurlijk niet bijhouden. V: Zo veel tijd heb ik niet meer. M: Je hoeft toch niets te doen? V: Wel, maar ik weet niet hoe lang dat duurt. Schil nou eerst de aardappels maar, dan vertel ik zo meteen de rest wel. M: (even later) *$##%@!&!! *&&$^% wat heb jij een tering-moordwapen in de keukenla gelegd zeg. Daar schil jij toch zeker geen aardappels mee? (en meteen, zonder antwoord af te wachten) Pak jij alsjeblieft even een snelverband voor me, zo bloed ik nog dood!
V: Ik ben zoooo ziek, ik kan ècht niet van bed af. Pak jij anders even een pleister, dan doe ik hem om je duim. M: Duim? M'n polsslag-ader zul je bedoelen. V: Nou, kom er dan maar bij liggen, ik lig hier ook te sterven, en als jij doodbloedt duurt het minder lang dan wanneer je moet verhongeren omdat je toch geen eten meer (kuch, kuch ... reutel) kunt... reutel ... zucht ...
De politie tast nog altijd in het duister over de ware toedracht van wat er op die zonnige namiddag in september 1976 gebeurde. Twee lijken in een bed, een grote plas bloed er naase en een bebloede vork (!) op de keukenvloer.
Fabrizio Melancolico
Voor robbl Date: 1999/03/26 Jan Mannoury wrote: > van harte robbl. Voor robbl: Zo als te doen gewoonlijk, kom ik weer eens te laat
waarvan je kon genieten van zorgen niet bewust.
met mijn bericht te posten, maar ja, ik had geen tijd
Maar nu, zo vele jaren daarná, och lieve tijd
om eerder te gedenken het pijnlijke moment
is daar het uur gekomen waarop je hunk'rend wenst
waarop je wéér een jaartje dichter bij 't doods-uur bent.
dat jarig niet betekent "nòg dichter bij de dood"
Herinneringen blijven aan vroeg're kindertijd
maar slechts opmaat kon wezen voor wat nog komen gaat:
waarin ooit een verjaardag een feest'lijkheid mocht zijn.
Het beste deel van 't leven, september voor altijd.
Veel snoepjes, limonade, een kus van tante Stien
Maar, laat ik nu besluiten, (het wordt de hoogste tijd)
Kadootjes, groot' en kleine, partijtjes met de buurt
met jou het best' te wensen voor nu en d' eeuwigheid.
Gefeliciteerd; Fabrizio
Beslissing Date: 1999/03/30
Stef wrote: > Ik denk dat ik binnenkort maar eens een Beslissing ga nemen. > Alle adviezen zijn welkom.
Nou maar hopen dat er een pilsje met de naam 'Beslissing' op de markt komt. Dan kan zelfs arme ik de hele dag besluiten 'Beslissingen' te nemen om 't aardse tranendal eens krachtig weg te spoelen Hips, hik, hi_pip. Fabrizio
Lente!! Date: 1999/03/30 Jessica wrote... >Colleen wrote: >>eRik wrote: >>>>> Blauw, ook wel. >>>> ROOD!!... Da's duidelijk!!... >>> Jongens, jongens, het is GEEL. En wie kan het weten?! >> Ik! En het is ZWART. Maar morgen denk ik daar mischien weer anders over. > Nee hoor. Ik ben expert op lentegebied. De lente is groen, kleur van de hoop. > Groen in heel veel nuances, en voor degenen die het niet zien zitten gifgroen. Nou goed, gifgroen dan, hoewel ik zelf eigenlijk
in de herfst tussen de oren, en de winter is kleurloos.
meer dacht aan dofzwart want 's nachts dan vriest het
KLEURLOOS zeg ik. Denk nu niet dat je
en overdag is het al weer mistig (ja ik woon
het beter weet, want als ik zeg dat winter kleurloos is
in 't westen van het land). Maar eigenlijk is in de
bedoel ik dat de winter kleurloos is. En Nederland
lente iedere kleur onder de drie goed (toch?)
is altijd winter, altijd kleurloos mateloos kleurloos, hopeloos kleurloos, geurloos kleurloos, eindeloos kleurloos, kleurloos kleurloos nochtans stijf van kleurstoffen gifgroen.
In de zomer zitten de kleuren tussen de woensdag en het strandgejoel,
Charoet; Fabrizio
Paasvakantie Date: 1999/04/06
Waar is de tijd gebleven dat Pasen, als een feest,
het rustigste der feesten van 't hele feestjaar was.
gepaard ging met vakantie, van wel zo'n week of twee?
Janic verloor zijn vader, Mladi is moeder kwijt,
Waarvan toch minstens ééntje, en soms zelfs alle twee
En Mihael, hij piekert, waar Milan nu toch is.
deed denken aan de lente, terrasjes, pais-en-vree?
Geen tranen blijven over nu Jana weduw' is,
Geen oorlog en geen regen, geen koude, haast geen wind,
haar man verloor zijn leven nadat hij daags daarvoor
geen wolken en geen werken, geen ruzie, g'woon tevreê?
door bom-inslag verwondde al vocht hij levend door.
Nu is de strijd gekomen, niet eens zo ver van hier,
Maar nog geen etmaal later deed bloedverlies en koorts
In Kosovo en Balkan, Granaten, dood, verderf,
hem eeuwig-lang de das om. Drie kind'ren en een vrouw
Een serie bommenwerpers verdringt de zoete lucht
een postbode-gezinnetje gedompeld in de rouw.
van Pasen en van voorjaar, dat ooit, in mijn idee,
Fabrizio
Het doorhakken van knopen Date: 1999/05/27
Astrid wrote... > Dammit! Wat haat ik het soms om een verantwoordelijke ouder te moeten > zijn, beslissingen te moeten nemen voor en over mijn kind en wat mis ik > de zorgeloosheid die ik ooit had, voordat ik besloot dat ik wat mistte > in mijn leven en graag een kind wilde. Toch komt het allemaal uiteinde> lijk wel goed, daar ben ik van overtuigd en meestentijds geniet ik ook > gewoon van het ouderschap, maar soms...*zucht*...it's a hard knock life.
Het zou heerlijk zijn als je, net zoals verloven of samenwonen, een tijdje proef-pa&ma kunt zijn, om na evaluatie te besluiten of je definitief door wilt ja of nee. Maar goddank zijn voor zulke experimenten in Nederland geen kinderen beschikbaar. Aan de andere kant begrijp je langzamerhand steeds beter waarom in diverse culturen geen gezins-struktuur maar een familie-struktuur overheerst. Enerzijds zit je als familie (als het mee/tegen zit wel 4 of 5 generaties tegelijkertijd) dicht op elkaars lip, anderzijds los je allerlei dingen veel meer samen op dan dat je als pa&ma met z'n tweeën kunt opvangen. Sterkte, wijsheid, geduld en veel liefde toegewenst op je moeilijke weg met je ventje. Charoet; Fabrizio
Energie kwijt? Date: 1999/06/09
peter wrote... > (...liefde bestaat niet...)
Oeps, hier heb ik al eens op gereageerd, geloof ik. Laat ik het desondanks nog maar eens doen. Liefde bestaat wel. Het zit in jezelf, en de kunst is het zoeken van die persoon die in staat is om die liefde te ontvangen, terwijl die persoon ook nog eens uitstraalt wat *jij* als liefde ervaart. Maar kopen, maken of halen kun je het niet. Het is er (of niet), en dan moet je het koesteren, voeden, onderhouden, er moeite voor willen doen, want vanzelf gaat het altijd uit. Net als vuur: er is altijd brandstof nodig om het aan te houden. Succes er mee!
Charoet; Fabrizio
Niewue spreekwoorden Date: 1999/06/23
Moniiq wrote... > de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen..... > Beter een goede bedoeling dan een verre herinnering > Een verre buur is beter dan de lucht van 10. > Beter een 10 met een griffel dan veel wind.
Beter 1 snee in je hand dan de lucht van 10 Beter een hele uitkering dan een halve baan Ik hoor de vijfde liever van Beethoven dan van Schiphol. Hoge bomen dempen de put En over een heeeeel dikke kastelein: Zoals de waard is vangt hij veel wind Een gegeven paard moet je niet op de bek slaan Komt tijd gaat geld. Al is de strafschop nog zo'n knal, een goeie keeper stopt de bal! etc. etc. (maar nu ff geen tijd, want ik moet, net als Su, aan de afwas)
Charoet; Fabrizio Afwassend door het leven
Niuewe stiltes.... Date: 1999/07/13
Astrid wrote... > Stef liet ons weten dat: >> Mijn favoriete stiltes: > Jaaaah, een niuuw draadje
Stilte... een vriendinnetje van mijn dochter... die heeft een zusje dat doof is. Doof. Niet een beetje hardhorend, niet oostindisch, maar gewoon, geen enkel geluid van de buitenwereld dat doordringt. Eens, op een dag... als we bij dat gezinnetje op bezoek zijn, zit iedereen honderdduizend uit te kletsen, het dove meisje ligt al op bed, en zusje wil tussen al dat eindeloze gerebbel door iets aan moeder vragen. Alleen... als grote mensen praten, moeten kinderen op hun beurt wachten. Dan vraagt zusje, die natuurlijk ook gebarentaal moet kennen, gewoon met haar handjes aan moeder of ze nog even buiten mag spelen. In de ooghoek zag iedereen het... en er valt een stilte zoals ik nog nooit heb gehoord.
Charoet; Fabrizio
Florence - 1984 Date: 1999/08/18 Lang verhaal, lang geleden, maar toch. Het zal al weer zo'n 15 jaar geleden zijn. In Florence, half juni, waarschijnlijk dus 1984, op de Ponte Vecchio, een collectie zilversmeden die hun bedrijven dusdanig gebouwd hebben dat de rivier (is het de Arno?) er onderdoor stroomt. Ooit gebouwd als een brug, maar nu moet je er bijna vanaf voordat je doorhebt dat het een brug is. Acni (Zeg: Atsjnie), een Slavisch/Balkanese jongeman, zit samen met wat vrienden op de straat, in de late avondzon die nog net op de brug schijnt, op een stukje waar zich geen juweliers of zilversmeden hebben gevestigd. Met een Spanjaard, twee Duitsers, en iemand die nauwelijks verstaanbaar spreekt, nauwelijks fatsoenlijk gekleed is, een stem als een roestige handzaag heeft en die naar het zich laat aanzien zelden in de buurt van een stukje zeep verkeert. Met twee gitaren, een bongo, een paar flessen en een stok wordt muziek gemaakt, of minstens wat daarvoor doorgaat. Acni zingt. Acni heeft een prachtige stem, en zijn lied (is het Portugees, Roemeens, Bulgaars, Hongaars misschien? Ik weet het niet, ik versta het niet, en de melodie kan ik niet thuisbrengen), zijn lied zingt zilverzuiver door de avond. Een kring belangstellenden heeft zich op de smalle stoep verzameld om te luisteren, daar op die zomerse avond bij ondergaande zon op de Ponte Vecchio in Florence. Maar Acni voelt zich niet op zijn gemak. Hij lijkt geirriteerd, kijkt steeds weer schichtig naar de haveloze, ongeschoren en schorre zwerver. Is hij bang? Is hij boos? Dan, na een korte blikwisseling springen Acni en de zwerver overeind en rennen weg. Eerst Acni, en de zwerver rent er onwaarschijnlijk snel achteraan. Niet de kromme gestalte waarmee hij, haast slepend, zich de afgelopen dagen op de Ponte Vecchio voortsleepte, maar een atletische snelheid die ieder onmiddellijk het spel, de muziek, de zang, en de loomheid van de zomeravond doet vergeten. Geschrokken lopen enkele mensen er achteraan, maar voordat ze het einde van de brug bereikt hebben, zijn de twee hardlopers opgelost in de menigte, en weet niemand meer waar ze heen zijn gegaan.
Een paar dagen later lees ik in de krant dat Acni, een naar het westen gevluchte Bulgaar, door de geheime dienst in het buitenland is opgespoord, gearresteerd en ontvoerd. Zijn logeeradres in Italie, en zijn woning in Duitsland zijn ruw doorzocht en uitgekamd. De onderzoekscommissaris vraagt om inlichtingen wie hem het laatst heeft gezien of gesproken. Met lood in mijn schoenen ga ik naar het politiebureau. Twee minuten later sta ik weer buiten. Ik ben een buitenlander; in buitenlandse getuigen is justitie blijkbaar niet geinteresseerd ... In de week daarna wordt in de Arno een zwaar verminkt lichaam gevonden. Ook dat staat in de krant. Het signalement klinkt bekend. Het gezicht is onherkenbaar, maar de kleding klopt precies. Dat was Acni. De onderzoekscommissaris vraagt om inlichtingen. Uit respect voor Acni meld ik mij weer. Mijn personalia worden opgeschreven, maar zodra blijkt dat ik een buitenlander ben word ik weer vriendelijk en beslist naar buiten gestuurd. Ik heb het wel verteld, maar ze wilden het niet opschrijven. Een buitenlandse getuige is zeker te lastig, te onbetrouwbaar, of niet geldig?
Fabrizio
de kunst is... Date: 1999/08/20
Jan Mannoury wrote > "F a b r i z i o" > >> Nes luistert. Nes leest. > soms, mijn waarde fabrizio, is dat een misvatting. Ja Jan, ik weet het. Soms, wanneer ik probeer om mijn triestheid en sombere gevoelens te overschreeuwen dan is daar het gevaar dat ik sommige zaken weer al te rooskleurig ga voorstellen. Maar ik geloof vast en zeker dat elke posting toch wel door minimaal e'e'n andere lezer, lurker of toevallige passant wordt beluisterd of gelezen. Alleen... niet altijd schrijft er iemand terug, en dat is maar goed ook want anders hadden we inmiddels wel meer dan 10.000 threads in nes die geen van alle ooit zou ophouden te bestaan. Maar goed, wanneer ik vanwege je gewaardeerde wijze woorden genoodzaakt ben mijn klaarblijkelijk soms nog altijd te rooskleurige wereldbeeld neerwaarts bij te stellen dan sta ik niet voor de tranen-wekkende gevolgen in. Kijk maar eens naar buiten... ik moet de laatste dagen zo verschrikkelijk veel huilen, en zo heftig, dat de kelders er vol van zijn, dat regenputten overlopen, dat rioleringen zich niet meer in kunnen houden, ja dat half Nederland gebukt gaat onder het Sammy-syndroom, dat ze zelfs niet meer omhoog willen kijken, maar alles boven zich afschermen met een paraplu. En dat alleen maar omdat ik richting herfst zo neerslag-tig word, en dan ook nog eens te horen krijg dat het laatste sprankje hoop dat ik op nes gevestigd had niet meer is dan een vluchtige en bovenal ijdele hoop. O wereld, waar is mijn plaats? Regen, storm, rillerige kilte, vallende takken, zompige moddersloten in de druilerige tuin, overlopende riolen als voorboden van troosteloze, nodeloze, hopeloze zomermoord. Het leven is sterven, slechts doden sterven niet. Wrede vergankelijkheid. Charoet; Fabrizio Wenend door het leven
SEPTEMBER Date: 1999/09/01
Het is weer eens zo ver; 30 dagen lang viert de rest van de wereld ook september. Moeten we daar nou blij mee wezen of niet? Charoet; Fabrizio -Wenend door het leven
Het leven gaat verder Date: 1999/09/16
…ook al is dat niet altijd vanzelfsprekend. Soms word je zomaar door elkaar geschud door emoties, ontmoetingen met mensen die je niet kent, of nog erger soms, ontmoetingen met mensen waarvan je zelf denkt dat je ze wel kent, maar omgekeerd niet. Dan blijf je achter met een gevoel van verdoving. Een gevoel dat je even in een andere wereld geweest bent. Even, en toch een eeuwigheid. Een eeuwigheid van desillusie. Laatst nog dacht ik een goede bekende van vroeger te ontmoeten, ze zat op een terrasje in de buurt. Ineke. Ik zat op het zelfde terrasje, een paar tafeltjes verder. Ineke was iemand met wie ik 10 jaar geleden eens een paar gezellige dagen had gehad, maar we gingen allebei onze eigen weg nadien. Ik dacht nog wel eens aan haar, in het begin, maar inmiddels, tien jaar later, was dat allang weer over. Ik was haar finaal vergeten, tot ik op dat terrasje haar weer zag zitten. Ik kon niet nalaten even naar haar tafeltje toe te lopen, haar op de schouder te kloppen en te zeggen "Hoi, Ineke, hoe gaat het met jou?" Nog geen tel later word ik ruw opzij gegooid door een niet eens opvallend lange of zware jongeman. Tegen de straat gegooid, met een flinke knieafdruk op mijn ribbekast. Mijn hoofd tegen de keien gegooid. Bloed op mijn jukbeen en mijn voorhoofd. Blijkt even later dat ik de een of andere bekende duitse filmster (bestaan die dan?) op de schouder had getikt, en dat haar begeleider daar niet van gediend was. Kan ik het helpen dat zij op Ineke leek? Nu, twee weken later, kan ik er wel een klein beetje om lachen, maar op dat moment, als je weer bij je positieven komt, dan heb je het gevoel dat er een eeuwigheid voorbij is gegaan. Geen prettige, overigens.
Charoet; Fabrizio -Wenend door het leven
Für Elise Date: Fri, 12 Nov 1999
~mme wrote... > uw verhaal over baden in een teiltje in de keuken, met schone pyjama voor > kolenhaard achteraf, riep overigens zoete herinneringen op. > ik dank u daarvoor. Daar sluit ik graag bij aan. De tijd dat vader met kranten en brandhoutjes de eerste keer in het seizoen probeerde de kolenkachel weer tot leven te brengen. Het smeulen dat zelfs de volgende ochtend nog, na wat poken en schudden aan het rooster, de nieuwe lading kolen tot leven placht te brengen. Het dagelijks ritueel van het legen van de as-la en het bijvullen van de kolenkit. Het keteltje water dat de ganse tijd boven op de kachel stond, want zo had je 'gratis' heet water voor de thee. Van losse blaadjes. Dus het laatste kopje was zo zwart als koffie. En koffie zetten was een ritueel van opgieten, wachten en weer opgieten. Mespuntje Buisman en een paar korreltjes zout om het aroma wat pittiger te krijgen, en een waxinelichtje onder het kofiepotje of de theepot. En de melkboer kwam met paard-en-wagen langs de deur. Met je pannen en kannen naar de wagen, waar de melkboer met een maatkannetje halve en hele liters overgoot. En als er een vlieg in de melk viel, dan viste hij die er eigenhandig uit, met zijn door nicotine donkerbruin geworden vingers. Ook de bakker kwam aan de deur, maar die moest zelf trappen met zijn bakfiets. Hij had geen paard, daarom vonden wij de bakker altijd een beetje zielig. Ook de groentenboer, de schillenboer en de olieboer hadden allemaal een paard om voor ze te werken. De bakker moest zelf trappen. 11 cent voor een halfje brood, 21 cent voor een heel. Voor een paar centen meer had je wit brood, en een rol beschuit was ook wel 17 cent of daaromtrent, maar dat was te duur, dus dat kocht moeder niet. En de voddenboer, die had ook geen paard. Alleen had je geen medelijden met die man want die was in onze ogen een rijke oplichter. Hij kon zo maar
geld uitdelen aan de mensen die hem hun oude rotzooi meegaven. Maar de unster, het weeg-haakje, wees nooit meer dan de helft van het echte gewicht aan, dus je werd belazerd waar je bij stond. Maar niemand durfde daar wat van te zeggen, want iedereen was een beetje bang voor die man. En de visboer kwam met een handkar door de straat. Geen ijs om de beessies koel te houden, gewoon paling, makreel, stokvis, haring en 's nachts gebakken stukken witvis. Speciaaltjes noemde hij dat. Lekkerbekjes dus, eigenlijk. Wat een tijd. Ik ruik nog de viskar, de kar van de groenteboer en het verse brood onder de kap van de bakkersbakfiets. Van veel te zwart getrokken thee en de scheut peterolie die vader gebruikte om de kachel eens even goed op gang te brengen. En dat allemaal nog geen half mensenleven geleden. Dikke ijsbloemen op de ramen na de koude nacht, en de lucht van vette zeepsop als moeder de was deed. Met de hand, op het wasbord. Of met de houten stamper in de ton. Samen met je broertje draaien aan de wringer. Van priklomonade en televisie had je nog nooit gehoord. Niemand had ook van computers gehoord, telefoon was voor dokters, dominees, begrafenisondernemers en notabelen. In een winkel werd je bediend. Boter in een papiertje geschept, suiker in een puntzak, zuurkool in een vetvrij papiertje en aardappels los in de mand, met alleen een krant onderin. Jaren vijftig, jaren zestig, waar zijn jullie gebleven? Waar het perzische tafelkleed, de kolenkit en de kranten in je schoenen? Waar de peteroliekan en het ritueel van een verhaaltje van Piggelmee, heel tevree, met koffie van Van Nelle? En op zondag een stroopwafel voor vader en moeder, en een halve voor de kinderen? Wat waren we dankbaar! Met nostalgische groet, Fabrizio -Inderdaad: dankbaar door het leven
Herfst Date: Thu, 22 Aug 2002
De zomer lijkt op zijn retour, we horen slechts geouwehoer over regen, water, kou emme vingers worden blauw! Het wordt tijd voor een terrasje of middenin het bos een plasje en een ijsje met sjoklaa. Mensen, dat ik nog besta! 'k Zit te kniezen in de regen voor de planten is 't een zegen maar voor een Fabrizio is dat alles maar zozo. Als ik zo nu zit te dromen vallen blaadjes van de bomen, kMoet mijn kleren laten drogen, herfst is Neerland ingetogen. Charoet; Fabrizio -Brrr ...
Mijn lief Date: Mon, 26 Aug 2002 'Lief' is even niet zo lief. Wat wil het geval? Gisteravond heb ik een onaardige opmerking gemaakt. Eentje maar. Ik mompelde, tussen neus en lippen door 'hoe maak ik een relatie kapot'. Heel onaardig natuurlijk. En fout. Nu geeft lief aan te willen scheiden. Gewoon, voorgoed. En al heel snel, in september moet alles rond zijn. September, dat begint al binnen een week. Zenuwen maken zich meester van mijn darmen. Te beginnen ergens bovenaan de slokdarm. En eindigend in een vreselijke obstipatie die levensgroot in de weg kan zitten. En daar tussenin onrust en rommeligheid en angst en vrees en alles dat daarmee samen hangt. Gedachten tuimelen over elkaar heen. Hoe moet dat met onze kinderen? In een visioen zie ik de twee jongsten die op eigen gelegenheid en zonder geld met de trein van ma naar pa worden gestuurd en op het juiste station vergeten uit te stappen. Wie krijgt nou de piano, die prachtig bewerkte 80 jaar oude staande piano die niet te tillen is? Het huis, wie blijft er in dit huis wonen? Zouden de kinderen allemaal vanzelfsprekend worden toegewezen aan 'lief'? Wat vertellen de kinderen over ma bij pa en over pa bij ma? Gelukkig hebben we ieder een eigen auto, maar toch ... hoe breng je deze tijding aan vrienden, buren, familie en collega's? Hoe zullen die reageren? Het angstzweet slaat me aan alle kanten tegelijk uit, en ik maak me vooral zorgen om de meest onnozele dingen, zoals 'wie neemt de kapstok mee?', of 'hoe verdelen we het speelgoed van de kinderen?' Versuft, te versuft van de boodschap, ben ik niet in staat om ook maar een woord uit te brengen, de vragen stapelen zich alleen maar op achter een mond die met stomheid is geslagen. Het wordt donker om me heen. Langzaam ontwaak ik ... het was alleen een droom. Een vreselijke droom, maar zo levensecht dat ik niet geloof dat het niet waar is. Ik lig meer dan een uur wakker, dan moet 'lief' om een middernachtelijk plasje uit bed. Als ze terugkeert vraag ik voorzichtig of ze een beetje kan slapen. 'Ja' mompelt ze slaperig, ploft neer in bed, pakt mijn hand vast zoals altijd wanneer ze zich op haar gemak voelt, en valt in slaap. Goddank ... het was maar een droom. Maar wel een hele nare. Charoet; Fabrizio
Harp (1) Date: Thu, 29 Aug 2002
Sinds gisteren heeft ons huis een harp binnen haar muren. Het was een hartewens van twee dochters om met ingang van het nieuwe muziek-schoolseizoen over te stappen van resp. dwarsfluit en blokfluit op harp & harp. Eerst twijfelde de oudste tussen accordeon (na één smartlap is dat wel weer genoeg) en viool (au, m'n oren; maar Rieu verslaat z'n duizenden). Na begin februari was dat ineens een twijfelen tussen accordeon en bandoneon (Adios, Nonino), maar toen de jongste dame zei dat ze liever harp ging doen, vond de oudste dochter dat ook wel wat. Zo slaan we 2 vliegen in 1 klap, we hoeven maar 1 instrument aan te schaffen en een harp is minder lawaaiiiiiig dan een accordeon, bandoneon of viool.
Harp (2) Daar is 'ie dan, de harp. glimmend multipleks, kleurige klepjes, 34 tokkelbare touwtjes en een valsheid waar menig fraudeur of slecht opgevoede pitbull jaloers op zou worden. Je hebt een heleboel soorten harpen. Grote harpen, middelmaat harpen, middelmatige harpen, kleine harpen, maar één eigenschap hebben alle harpen gemeen. Daarbij duid ik niet op die tokkelbare touwtjes, ik duid zelfs niet op het feit dat ze allemaal vals kunnen spelen (net als ik), nee, harpen zijn duur. Dus je hebt eigenlijk maar één soort harpen. Dure harpen, dure harpen en dure harpen. De harplust van onze dochters moet nog bewezen worden, dus dan kun je ook kiezen voor een huur-harp. Zoiets als 'u betaalt er wel voor, maar toch blijft het van ons'. U begrijpt, wij bewonen een koophuis. En hebben een ingescherpte aangeboren natuurlijke afkeer van huren in het algemeen, en van harpen in het bijzonder.
'Ja', werd ons verteld, 'maar u kunt ook een huurcontract met koopverplichting afsluiten'. Dan betaal je effektief 150% van de prijs. In 6 jaar, dat wel. Met de plicht om bij beeindiging van de harplessen het resterende bedrag in een keer te betalen. 'Ook kunt u huur met recht van koop afsluiten'. Dan betaal je effectief 125% van de prijs, in 5 jaar, maar dan heb je een harp die tweedehands is. Kortom, de jaarprijs blijft gelijk, maar als je tussentijds met de harplessen stopt ben je gewoon alles in een klap kwijt. Tijnzij je weer het resterende bedrag in een keer betaalt. Hoeveel zou de eerste (en/of tweede, derde, zoveelste) huurder al hebben betaald voor die harp? Ik denk dat ik maar harp-financier word.
Harp (3) Ik zei al, hij is er . De harp, dat is. Tweedehands, maar niet gehuurd, gehuurdmetplichtvankoop of gehuurdmetrechtvankoop. 34 valse touwtjes in een houten raampje van kromme stukjes hout en multipleks. Touwtjes in de nationale kleuren rood wit en blauw. Ik heb nog om rood wit en groen gevraagd maar die hebben ze niet. En 34 houten deuvels waarmee de touwtjes worden vastgehouden omdat ze anders los zitten en dan kunnen ze wegwaaien en zo. En 34 klepjes in de nationale kleuren rood wit en blauw. Ik heb nog om rood wit en groen gevraagd maar die hebben ze niet. En 34 koperen assen waarom de andere kant van de touwtjes worden vastgehouden anders waaien ze nog steeds weer overal heen. En een stemsleutel. Klein en handig. Daarmee kun je valse touwtjes africhten. Dan worden ze nog valser, of minder vals. Maar stemmen is niet mijn sterkste punt. Ik mag alleen maar aan gemeenteraadsverkiezingen medoen dankzij de eenheid van Europa dus zo veel verstand van stemmen heb ik ook weer niet.
Maar in de muziekwinkel verkopen ze mooie apparaatjes, stemapparaatjes. Ik vroeg nog of ze ze hadden voorbedrukt met CDA, LPF, VVD, PVDA, GL, SP en zo, maar ze hadden alleen maar A t/m G en een tiktaktorveldje (#). Afijn, Fabrizio gaat met stemhulpje naar huis, brengt in pakweg een uurtje de harp in redelijke harmonie en een van de dames doet haar best om de eerste muziek uit die touwtjes te trekken. Zoonlief houdt wel van wat pianobegeleiding ... blijkt dat de piano in een andere toonhoogte is gestemd dan de harp. Grrrrmbl ... !!!!
Harp (Slot) Date: Tue, 3 Sep 2002 De trouwe lezers onder u weten dat wij sinds enige tijd een harp hebben. Oneerbiedig door sommigen van u een plankenzaag, eiersnijder, draadraam of mitrailleur-boog genoemd, of als zodanig omschreven. Het zij zo, wij dragen hoon en smaad in stilte. Gelukkig zijn ook waarderende woorden door harpminnaars/minaressen ons toegevoegd, zalvende woorden die ons troosten in het leed dat het koor jaloerse (want harp-loze) afgunstelingen onder u over ons uitkermt. Zo. Dat is er uit. Sinds de aanschaf van de harp is de eerste les inmiddels verleden tijd. Dochters hadden goed hun huiswerk gemaakt. Ze konden allebei 'Vader Jacob' spelen, en de jongste wist zelfs in een keer de klepjes op de juiste manier in te stellen en de onderdelen van de harp te benoemen. De oudste dochter was van mening dat de klank-gaten werden gevormd door de ruimte tussen de snaren, wat wel lachwekkend maar niet goed was. Inmiddels hebben ze ook geleerd dat de krampachtig omhoog gehouden duim niet voor niets krampachtig omhooggehouden wordt maar dat die daarmee ook in de aanslag staat om te helpen akkoorden te bouwen. Nooit geweten dat harpspelen zo veelzijdig was. Pa en ma leren minstens net zo veel als de harpspelende dochters. Wie weet, vormen we binnenkort wel een harpkwartet. Charoet; Fabrizio
Zand Date: Tue, 10 Sep 2002 Cya: >>> Blote voeten in het zand. Af en toe krult een restje zee over mijn huid. >>> Het voelt prettig. >>> Alsof de zee me streelt, geruststelt. Wetend dat ik sporen nalaat, kijk ik niet >>> achterom. >>> Laat de wind de krullen uit mijn haren blazen, de gedachten uit m'n hoofd. >>> En loop. >>> Weg van mensen, gedachten. Even helemaal alleen en niets. paulp: >> oostenwind. ik hinkel tussen de kwallen die als oude boodschappentassen >> over het strand zijn verspreid. Natte sokken door de slijtplekken onder mijn >> schoenen. >> de zee ligt uitgeteld aan mijn voeten, maar begint zich langzaam te hernemen. >> vanuit de duinen waait het zand, >> onder het gras vandaan geveegd, aflandig onderweg, >> schuurt zorgvuldig mijn gedachten uit. Jan H: > Noordwester storm, de zee brult en raast en ik wankel mijn weg, > moeizaam worstelend om mijn evenwicht te bewaren, tussen het aangespoelde > wrakhout en andere nutteloos geworden resten van een menselijke beschaving. > Klodders grijsgroen schuim vliegen als blinde vogels door de lucht en voelen als > een kleverige natte zoen als ze mijn gezicht raken. > De zee woedt tot aan het duin, het strand wordt uitgewist, > samen met mijn gedachten. Als de storm is gaan liggen, heeft het strand de aanblik van een slagveld waar zee en wind de krijg voerden in een onbesliste strijd. Maar beide partijen slijpen hun messen voor de volgende uitdaging. Zal het de noordenwind worden die het strand meesleurt de zee in, de westerstorm die de vloed zo opjaagt dat deze zich niet meer kan beheersen en de duinen belaagt? Of een oosterstorm die, terwijl de zee terug ebt om op te sterken voor een volgende aanval, zich inspant om de kustvaart te vangen op een zandbank? Ik zou willen dat de rust van dit moment er altijd was. Helaas, morgen zullen er nieuwe slachtoffers zijn. Charoet; Fabrizio
De nooduitgang Date: Fri, 20 Sep 2002 Onlangs kwam ik in een opvanghuis (een woord waarbij ik altijd denk aan de brandweer die met een vangzeil klaar staat, maar dat terzijde). Een opvanghuis dus, om er als gast een paar dagen te verblijven. Trouwe lezers weten dat. Die weten ook dat ik daar door een stommiteit terecht kwam. Menend om crisisinterventie te hebben gevraagd kreeg ik crisispreventie aangeboden. Maar ook dat ter zijde. Terug naar dat opvanghuis. Ik was er nooit eerder geweest. En als ik op een nieuwe plek kom wil ik altijd vluchtwegen weten. Waar moet ik heen, hoe lopen de gangen en trappenhuizen, waar is de nooduitgang. Nooduitgang? Is er uberhaupt een nooduitgang? Maandagavond, een uur of zeven. Ik bel aan bij het opvanghuis. Een schelle, simpele trrrrrriiiingggg-bel doet zijn werk en even later zwaait de deur open. Op dat zelfde moment hoef ik me geen zorgen meer te maken over een nooduitgang. In één oogopslag besef ik dat dit gebouw over wijd openslaande serredeuren moet beschikken: De dame die mij open doet heeft een omvang waar de - toch niet krap bemeten - voordeur niet op is berekend. 'Goeienavond!' roept ze enthousiast, en met een zwierige zwaai die bijna langs mijn neus maait nodigt ze me binnen. 'Kom er bij, hoe meer zielen hoe meer vreugd. Ik weet zeker dat we het hier heel fijn zullen hebben'. Ik neem haar eens op. Een raar type. Natuurlijk is haar bouw afhankelijk van de combinatie erfelijke aanleg en eetpatroon, maar het resultaat... ik wil het proberen te omschrijven. Niet bedoeld om haar te exposeren (u kent haar niet; houden zo!), niet bedoeld om haar belachelijk te maken (want ze bedoelt het allemaal goed en kan er ook niet zo heel veel aan doen, sommige mensen worden al dik van ademhalen), maar toch… Een bouw die vooral aan het Michelin-mannetje doet denken. Een buikomvang die het de armen belet recht naar beneden te hangen. Bovenbenen die aan de binnenkant kwabachtig uitdijen (heten het daarom dijen?) boven knieen die veel te verduren hebben. Een bont geruit groen-geel zomerbroekje dat ruim boven de knie al ophoudt broek te zijn. Nou ja, broekje... het is wel dermate ruim uit de stof gesneden dat het los om de bovenbenen heen hangt. Een prestigekwestie voor het naai-atelier om dit model te mogen leveren.
Maar het bovengedeelte doet heldhaftige pogingen de omvangrijke speklagen van haar onderbuik in te tomen. Vruchteloos. Door de dunne, strak gespannen stof heen, is duidelijk de witte weerschijn van de onderbroek te zien. Arme zeilers die hiervoor hun ballonfok hebben moeten afstaan. Boven de geruite broek de sterk gevulde romp die door een zo mogelijk nog dunnere bloes in vette plooien is getrokken. Zo strak dat geen oneffenheid in de huid aan de aandacht van de kijker kan ontsnappen. En dat zijn er veel. Die oneffenheden, dat is. En die bloes is van bloemetjesstof, rode en roze papaverbladen op haast transparante stof. Geen hemd of niets daaronder, alleen massa's oneffenheden en kwabben. Veel kwabben. Grote kwabben. Lillende kwabben. Een bloemetjesbloes en een ruitjesbroek. Beide bedoeld voor de wat ruim uitgevallen Rubens-types, maar er zijn grenzen. Als ik eenmaal binnen ben en de deur achter mij sluit, schud ik de naar mij uitgestoken hand, zodat ik binnen reukafstand van haar kom. Zei ze nog geen minuut geleden 'Ik weet zeker dat we het hier heel fijn zullen hebben', inmiddels heb ik daar zo mijn twijfels bij. Een penetrante transpiratiegeur, niet zijnde de mijne, doet een aanval op mijn eetlust, mijn gevoel van welbevinden in het algemeen (dat door de dreigende depressie toch al niet zo jofel is), en mijn bereidheid tot vrijwillige tijdelijke opname ter bestrijding van diezelfde dreigende depressie in het bijzonder. De nooduitgang. Waar is de nooduitgang?
De nooduitgang (deel II) De doordringende transpiratiegeur kringelt door de hal, en als het schommelende spekkasteel mij uitnodigt te volgen, trekt ze een zuur-en-ammoniak-spoor achter zich aan waar geharde stinkdieren op afknappen. Gelukkig is het menselijk reukorgaan differentieel/adaptief ingesteld, waardoor het aan geuren went. Maar dat heeft nog wel enige tijd gekost voor het zo ver was. Madame (laat ik haar Coby noemen, dan correspondeert er geen enkele letter met haar echte naam), Coby dus, Coby neemt me mee door het huis, wijst de slaapzaal waar ik mijn koffer mag neerzetten, en neemt me op sleeptouw door het hele huis en langs alle bewoners. Zo heb ik het nooit eerder meegemaakt. Ik word voorgesteld, en telkens herhaalt ze 'wat zal het gezellig worden' of woorden van gelijke strekking. Pas nadat ze een aantal mensen heeft voorgesteld als 'van de staf hier', dringt het tot me door dat Coby zelf niet tot die staf behoort: zij is gewoon patient, of client zo u wilt, in dit opvanghuis, net als ik. Ik vanwege een dreigende depressie die niet goed is voor de medehuisgenoten om daar onder te lijden. Zij waarschijnlijk vanwege het fysiek gezondheidsondermijnende karakter van de haar omringende dampen. Tijdens de avondwandeling, waarin we - weinig loyaal aan de leiding nauwelijks inspanning leveren om de herfst te beschimpen en afstervend blad te bezweren, besef ik dat de geur van schimmels en rottend loof verre te verkiezen is boven sommiger transpiratiegeur. Een lichtpuntje van de herfst. Hoera! Eenmaal terug binnen de chemisch bedreigde muren - tot mijn verbazing blijkt Coby gewoon door de voordeur naar binnen en naar buiten te kunnen! – binnen die muren is de scherpe lucht toch enigszins gaan liggen. Wellicht is er buiten wat van afgewaaid. In het therapeutisch groepsgesprek voert Coby het hoogste woord, ze rebbelt honderd-uit over hoe fijn het toch wel is hier op de Veluwe. Of ze dit meent, of dat het haar manier is om onzekerheid en "bis zum Tode Betruebt"-gevoelens te overschreeuwen weet ik niet, maar het werkt wel op de groep. Al met al hebben we een aardig gesprek over herfst, de onomkeerbaarheid van de levenscyclus en aanvaarding van zaken die machtiger en sterker zijn dan de mens (zoals herfst, storm en dood).
Langzaamaan gaat iedereen naar bed, en voor ik het weet zit ik, alleen met Coby en het nachthoofd, in de groepsruimte. Mijn maag rammelt, na de intake vanmiddag van half vier tot half vijf, ben ik rechtstreeks doorgekomen naar hier, zonder tijd te nemen voor een hap eten. Maar bij aankomst was hier de maaltijd reeds geschiedenis, en ik zit met een lege maag. Maar weet ik hier een snackbar in de buurt? Zou ik wel weg mogen? Wil ik wel het donker in? Het nachthoofd, een wat oudere vrouw, vindt het goed dat ik een paar boterhammen haal in de keuken, van de voorraad die voor morgen bij het ontbijt is bedoeld. Zwijgend schuif ik twee sneetjes met pindakaas naar binnen, onder het toeziend oog van Coby. Het nachthoofd is inmiddels ook naar bed. 'Fabrizio, mag ik jou een heel gekke vraag stellen?' zegt ze. 'Nou?' antwoord ik. 'Weet je, ik heb een probleem, dat zul je wel raar vinden, maar ik durf het je toch te vragen. Als ik straks ga douchen, zou jij dan mijn rug willen wassen, want daar kan ik helemaal niet bij'. Dat is een dilemma! Aan de ene kant de dreiging nog dichter op die zweetlucht te worden gepropt, aan de andere kans de uitdaging om die lucht grondig te lijf te kunnen gaan. Aan de ene kant een uitnodiging om bij een vrouw in de badkamer te komen, aan de andere kant de gedachte aan lillende kwabben ... 'Nou, Coby, ik vind het wel een heel erg rare vraag. Volgens mij moet je gewon bij de leiding vragen, misschien wil het nachthoofd je wel helpen, of een van de vrouwelijke gasten in dit huis. Dat lijkt me geschikter dan dat ik het doe, denk je niet?' 'Ja', herneemt Coby, 'maar het nachthoofd zegt dat ze daar niet voor is, en de andere vrouwen slapen al'. 'Nou, dan ga je toch morgen onder de douche?' probeer ik. 'Of je gaat onder de douche en spoelt zo veel weg als je kunt. Of je trekt een handdoek met sop achter je rug langs heen en weer'. 'Dat is nou juist het probleem. Ik krijg niks achter mijn rug langs, ik ben een beetje te zwaar daarvoor'. Deze opmerking kan rechtstreeks meedoen aan het WK eufemismen, ik kan een lach niet onderdrukken. 'Ik ben hier al sinds vrijdag en al die tijd loop ik in deze kleren rond omdat niemand, niemand mij wil helpen'.
Vrijdag is één, ... zaterdag is twee, zondag is drie, maandag is vier... vier dagen in dezelfde kleren ... het is onvoorstelbaar. Ik antwoord: 'Maar je kan toch gewoon douchen, dan spoel je toch ook wel schoon?' Ik vraag me af wanneer ze voor het laatst onder de douche is geweest. 'Ja, maar ... ik dacht ... als iemand me nou wil helpen ...' 'Nee Coby, ik kan dat toch niet maken? Een man hoort niet bij een vrouw onder de douche, en nou ga ik naar bed'. Kolossaal verspert ze mij de doorgang. 'Coby, luister. Je kunt een paard dwingen tot aan het water, maar je kunt het niet dwingen om te drinken. Je kunt een mens dwingen tot in de badkamer, maar je kunt hem niet dwingen een ander de rug te wassen. En nou ga je opzij!' Onverzettelijk blijft ze staan. Wijs door ervaring weet ik dat ik ze niet moet aanraken om ze opzij te krijgen. Ik ga terug naar de groepsruimte, ga op de bank liggen en probeer in slaap te komen. Maar Coby weet niet van ophouden. Ze blijft tegen me aanzeuren dat het ongehoord is dat ik een dame niet wil helpen, dat ik wel erg ongemanierd ben, egoistisch en zo voort, maar ik neem me voor mijn kalmte te bewaren en probeer mijn redelijk stabiele humeur niet te laten beinvloeden. Als ik, na een minuut of tien, zachte zaag- en snurkgeluiden maak mompelt ze nog wat binnensmonds en vertrekt naar boven. Ik hoor geen douche gaan. Ze is vast weer ongewassen naar bed.
De nooduitgang (slot) Date: Mon, 23 Sep 2002 De volgende morgen - ik ben echt beneden op de bank in slaap gevallen word ik gewekt door de eerste gasten die al weer beneden komen. He, wat doe jij hier? Langzaam ontwaak ik, en door de ongemakkelijke houding op de bank heb ik overal pijnlijke ledematen, en het gevoel dat ik veel geslapen maar weinig gerust heb. Voorzichtig ga ik rechtop zitten. Ik voel me rot. Langzaam dringt tot me door wat de vorige avond is gebeurd. Waarom heb je hier op de bank geslapen? Als ik me uitgerekt heb, en voorzichtig een paar stappen zet, vertel ik het verhaal. Instemmend knikken de andere bezoekers. Ja, ze probeert het bij ons allemaal, ze wil gewoon met een vent onder de douche en ze probeert ze te dwingen. We moeten het maar eens met de leiding bespreken. Zo gezegd, zo gedaan, er zijn inmiddels twee mensen binnen die ons vandaag begeleiden, een die er gisteren ook was, de ander is nieuw. De nieuwe is pinnig, eigenwijs, zelfverzekerd en ongenaakbaar. De ander blijkt huishoudelijke hulp. Maar wel met een luisterend oor. Ja, gisteren was ze ook niet echt okselfris, het is haar manier om aandacht te vragen. Ik zal kijken wat ik kan doen voor jullie. Ik bel wel even naar het hoofdgebouw. Inmiddels heb ik de kans me wat op te gaan frissen. Boven hangt een doordringende zweetgeur. Als ik me gewassen en omgekleed heb, ben ik blij dat ik weer naar beneden kan vluchten. Daar blijkt inmiddels dat iemand die vrijwillig is opgenomen niet gedwongen kan worden zich te wassen, maar wel voor de keuze gesteld worden: wassen of wegwezen, want vrijwillig aanmelden voor opname is geen onvoorwaardelijke verplichting tot opname voor de instelling. En hier mag een voorwaarde voor persoonlijke hygiëne en onnodige bedreiging voor de gezondheid van anderen als argument worden gehanteerd. Als Coby wakker is en met deze uitspraak wordt geconfronteerd begint ze te schreeuwen. Ik wil me best wassen, maar jullie willen me allemaal niet helpen. Het is JULLIE schuld dat het niet goed gaat. Ik zie ineens weer een strip voor me van een koe die bij de psychiater op de bank ligt, en de legendarische woorden spreekt "Met mij is niks mis! Het ligt niet aan mij, het ligt aan de kudde!" Maar onze huishoudelijke hulp is onverbiddelijk. De regels zijn duidelijk, je kunt thuis ook voor je eigen hygiene zorgen, dan moet dat hier ook kunnen.
Coby's woedeaanval zet zich door. Bijna voorspelbaar krijgt ze een woedeaanval, gaat spartelend en slaand op de grond liggen, en wat wel vaker gebeurt in dergelijke omstandigheden: een heel heftige woedeaanval wordt een zenuwaanval waarbij de persoon in kwestie niet meer aanspreekbaar is. Het is even oncontroleerbaar en even onstuurbaar als een epileptische aan-val, alleen zijn de krachten bij een zenuwaanval veel beheerster. Schuddend, slaand, trillend en zwetend ligt Coby op de grond, en het advies luidt: Laat het maar gewoon uitwoeden, je kunt er niets tegen doen. Zet alleen het traphek goed vast als je naar beneden gaat. De huishoudelijke hulp blijft bij Coby, verder gaan we met z'n allen naar beneden voor het (verlate) ontbijt. Als we de psychotherapeute vertellen dat Coby boven een zenuwaanval heeft, is haar laconieke commentaar: Dan heeft ze driedubbel werk. eerst om 'm te krijgen, dan om er van af te komen, en vervolgens om de verspilde energie weer op te bouwen. Pas als 'ie langer duurt dan een uur wordt het gevaarlijk. Het klinkt hard. Maar misschien heeft ze gelijk. Je kunt er inderdaad niet veel meer aan doen dan iemand buiten bewustzijn te spuiten. Daarna hebben we een groepsgesprek waarbij de -peute denkt dat ze weet wat we de vorigre avond gedaan hebben. Ze had blijkbaar opdracht gegeven dat we onze woede op de herfst moesten concentreren, en afreageren op paddestoelen, bladeren en dode takken in het bos. Dat hebben we dus niet gedaan, maar we waren op zich wel weer lekker assertief naar de -peute toe. En dat wist ze weer positief te duiden. Het was onze keuze om niet volgzaam toe te geven aan grillen en zo, maar om aktief stelling te nemen tegen de omstandigheden (heet dat zo? Ik weet het niet meer; de bedoeling is duidelijk, hoop ik?). Dat moesten we ook doen met sombere gevoelens. We krijgen sombere gevoelens door omstandigheden van buiten, en dat moet je niet doen. Je moet een welbewuste gedragslijn kiezen, bij elke paddestoel aan een blij kaboutertje denken, bij elke dode tak en elk afgevallen blad aan het licht dat nu het bos in kan komen, enzovoort. Iedereen moest een voorbeeld noemen (we waren nog maar met z'n zessen) van hoe hij of zij sombere ervaringen te lijf wil gaan. 'Luister goed naar elkaar, want daar heb je wat aan. Denk maar veel terug aan wat je hier gehoord hebt. Daar heb je wat aan! Wij zijn hier om je te helpen. Daar heb je wat aan!'
Afijn, hoewel ik het sarcastisch opschrijf bemerk ik wel dat ik er baat bij heb. Het helpt echt om bij sombere dingen iets positiefs te zoeken, te bedenken. Tegen de middag horen we dat Coby op bed ligt. Volkomen uitgeput van de zenuwaanval die toch bijna een uur geduurd heeft. Medicijnen innemen en dan naar bed. Stinkend, bezweet maar onder de dekens, en dat schermt naar buiten toe wat af. 's Middags nog wat gekke groeps-aktiviteiten, twee mensen mochten naar huis, en 's avonds kwam er drie tegelijk bij. Die waren de hele avond om beurten en dan weer met z'n drieen in het spreek-kamertje met een of andere -loog/-ater/-peut/-iets, de rest van de groep werd aan z’n lot overgelaten. Beetje TV kijken, kletsen, en tegen de avond komt Coby naar beneden. Zonder aroma om zich heen. Ze heeft zich op een of andere manier van haar verzuurde dampen kunnen ontdoen. 'Ik ga weg' zegt ze. "Moet je dat niet aan de leiding melden?" luidt de weervraag van een van ons. 'Dat kunnen jullie ook wel. Ik ga.' Met een weekend-tas over haar schouder vertrekt ze. Als we het even later aan de -loog/-peut/-ater/-iets vertellen schrikt hij. Dat lijkt me in haar omstandigheden niet verstandig, ze kan hele gekke dingen uithalen. We hadden zelfs opname in Ermelo voorbereid, ze zou vanavond opgehaald worden. We schrikken. 'Hadden wij haar tegen moeten houden? Had ze dan niet moord en brand geschreeuwd en weer een zenuwaanval gekregen?' Nee, het kan niet onze schuld zijn natuurlijk. We moeten ons geen zorgen maken. De volgende morgen horen we dat de politie aan het zoeken is geweest. Haar tas was snel terug gevonden, maar ook niet al te lang daarna werd Coby zelf aangetroffen, op het viaduct van Nijkerk over de A28. We kunnen wel raden wat haar bedoeling was. Maar zover is het niet gekomen.
-- Einde --
Stellingen Date: Fri, 20 Sep 2002
1. Psychiaters en andere leden van de zielknijpende stand zouden, als onderdeel van hun opleiding, minimaal twee weken intern in een gesloten afdeling moeten verblijven, en behandeld worden als patient. 2. Snelheids-overtreders zouden gestraft moeten worden met het voor kortere of langere tijd afstaan van hun auto. Dit wordt als pijnlijker ervaren dan het betalen van boetes. 3. Om de sociale en emotionele volksgezondheid te bevorderen zou mobiele telefonie in openbare ruimten net zo bestreden moeten worden als roken. 4. Door het verlagen van de direkte belasting wordt de economie gestimuleerd, hetgeen weer leidt tot hogere indirekte belasting-opbrengsten. 5. Postings in nes dragen bij tot het welbevinden van de posters, maar gaan ten koste van hen die niet posten of lurken in nes. 6. Het is een gevaarlijk initiatief om de woensdag tot dag van de onthaasting te benoemen. 7. Secondes van nu duren korter dan die van een paar eeuwen geleden. 8. Om RSI tegen te gaan verdient het aanbeveling polshorloges ondersteboven te dragen aan de arm die de muis bedient. 10. Stelling 9 ontbreekt niet.
Charoet; Fabrizio
Nederlandse armoede (1) Date: Mon, 28 Oct 2002
Ja, dan is het al weer 28 oktober 2002 ... we zijn een forse storm armer (want die zijn we kwijt) en een daaraan gepaarde herinnering rijker. Tenminste, sommigen zijn daaraan een herinnering rijker. Kinderen die bij ons te logeren waren dachten daar heel anders over. Terwijl de halve familie op zolder stond te kijken naar tot scheurens toe neergezwiepte hoge bomen, waren deze kinderen niet weg te slaan van een stapeltje lego. Verbaasde kreten van ons 'kijk eens, daar zagen ze ook al een boom om', een blik op het kale dakbeschot en het verdwenen dakraampje bij onze schuin-overburen en de bijbehorende verbazing cq verbijstering werden door hen wel opgevangen maar meteen afgedaan met een 'o' of nog minder. Lego, dat is het enige dat voor ze telt. Maar ja, die kinderen, 8 en 10 jaar, komen uit een gezin waar ze 8 kinderen hebben. En, als je bezuinigt in je huishouden is er geen geld voor de pil of het condoom, maar ook niet voor lego. En dan gaat je geld evenzogoed op want kleden en voeden moet je ze toch. Die kinderen waren blij. Blij met niks. Een beker Yoki, een plakje kaas zonder dat er verplicht een boterham mee naar binnen moet, een glaasje priklimonade, een zakje chips terwijl pa of ma helemaal niet jarig is. Ze waanden zich even een beetje in een kinderhemel. Met pijn in het hart heb ik ze 's avonds weer naar huis gebracht, wetend dat hun feest weer over is. Ik heb ze 5 flessen Cola meegegeven, en in bijzijn van het voltallige gezin gezegd dat die alleen voor de kinderen waren. Als één dagje Nederlandse opvang voor Nederlandse kinderen me al zoveel emoties en pijn kost, geloof ik dat ik nooit vakantie-opvang aan Oosteuropese jeugd zou kunnen geven... ik zou ze geloof ik nooit meer naar huis kunnen laten gaan. Ik ben niet alleen herinneringen aan de storm rijker. Maar terugdenkend aan deze stormdag ben ik een heleboel herinneringen rijker. En ik ervaar eens te meer dat Nederland een scherpe kloof tussen arm en rijk kent.
Charoet; Fabrizio
Nederlandse armoede (2) Date: Mon, 28 Oct 2002
Ik vertelde onlangs over dat gezin met 8 kinderen, waar alle geld aan kleding en eten opging, waar chips alleen bij pa's verjaardag hoort, en waar Yoki, priklimonade en een plakje kaas tussendoor tot de absolute onmogelijkheden horen. Acht kinderen. De oudsten hebben zelf hun lot in handen genomen. Merkend aan hun medescholieren (vrienden houd je niet veel over, als je zo in armoede leeft), goed, merkend aan hun medescholieren dat er ook hogere levensstandaaarden bestaan, hebben ze zichzelf beloofd de daartoe benodigde goederen zelf te verwerven. De eerste keer was het wel eng. Een snack-reep in de supermarkt. Maar niemand die het merkte. En die reep was wel zo onbeschrijfelijk lekker, die smaakte naar meer. Veel meer. Maar ja, hoe kun je 'veel meer' halen als je handen en je zakken maar klein zijn? Toch werd, het zal al weer een jaar geleden zijn, opgebeld naar de ouders van dat gezin. Of vader zich naar het politiebureau wilde begeven, want zoonlief had een doos bounties achterover gedrukt bij de plaatselijke drogist. De losse bounties hadden geen diefstal-stickertje, maar de gehele doos wel ... Na vermanende woorden en - al dan niet welgemeende - tranen van een 16-jarig kinderboefje, mocht zoonlief met pa naar huis. Pa was woest. Ma was verdrietig. Zoon was stil. Als zoon even later naar bed gaat kruipt pa weer achter zijn gloednieuwe computer. Het geld moet tenslotte toch èrgens aan uitgegeven worden ... en dan beter aan één volwassene dan verdeeld over 8 kinderen, want dan blijft er toch niets meer van over.
Nederlandse armoede (3) Zoonlief heeft een doos bounties achterovergedrukt. Maar niet ongemerkt. Een paar weken later is een nieuwe taktiek ontwikkeld. Samen met zijn broertje gaat hij naar een kledingwinkel. In de paskamer wordt een simpel diefstal-metaalstripje uit een truitje gelicht en onderin een tot op de draad versleten boodschappentas geschoven. Even later lopen de twee tegelijk de winkel uit. De ene met een paar nieuwe broeken in zijn tas, de ander tegelijkertijd met de versleten boodschappentas. Quasi-verbaasd haalt broertje-met-de-versleten-tas zijn tas langs het poortje en het alarm gaat alweer af. Beveiligingsbeambte er bij, tas blijkt leeg en blijft toch piepen. Nou, dat zal wel een storing zijn en met excuses van het personeel mag zoontjelief de winkel uit. Een andere keer loopt zoontje-met-de-versleten-tas een boetiek in, "toevallig" op het moment dat broertje-met-een-collectie-kleding zich door hetzelfde poortje naar buiten wurmt. Het verhaal herhaalt zich, de schuld zit in de combinatie 'versleten tas' en beveiligingssysteem. Zo wordt een bloeiend handeltje in nieuwe kleding opgezet, en de twee jongens hebben per week meer zakgeld dan ze ooit in een jaar van pa of ma kregen. Als ze het al kregen. Zijn ze dieven? Hebben ze alle moraal en fatsoen met voeten getreden? Horen zulke jongens in de gevangenis thuis? Natuurlijk is hun gedrag niet goed te praten. Niets van wat ze doen is - sec bezien - in de haak. Maar waar ligt de oorzaak? Is het niet de levenslange manier waarop ze noodgedwongen armoe moesten ervaren in een twintigste, een eenentwintigste eeuw, waar voor menig medelander de bomen tot aan de hemel lijken te groeien? Behalve in hun gezin? Op een dag komen ze thuis met een tas vol spijkerbroeken in allerlei maten. Een slordig geschreven briefje 'voor de arme familie' wordt in de tas gedaan, en de tas ongemerkt aan de eigen voordeur gehangen. Als moeder enkele uren later thuis komt vindt ze de tas... ze leest het briefje... ze begrijpt er niets van. Ze heeft toch nooit tegen iemand geklaagd over armoede? Tijdens het avondeten raakt moeder niet uitgepraat van de opwinding: iemand heeft zomaar acht spijkerbroeken aan de deur gehangen en er staat geen naam of niets op. Alleen een briefje 'voor de arme familie'. Niemand lijkt te weten waar dit geschenk vandaan komt. Maar in dankbaarheid worden de broeken verdeeld, sommigen zijn wel een beetje krap of juist te
ruim, maar "als julllie er zuinig op zijn kan je broer of je zus er later weer gebruik van maken en zo hebben we er allemaal wat aan". Twee dagen later staat in de krant 'Grote partij xxx-jeans gestolen uit container bij plaatselijke modeshop'. Moeder leest het, en begrijpt het. Het enige wat ze kan doen is alle nieuwe spijkerbroeken in een tas te pakken en weg te gooien in de kleding-container. Haar kinderen verraden ... dat wil ze niet. Als heler fungeren ... dat kan ze niet.
Nederlandse armoede (4) Zoonlief komt thuis, met verband om de linkerhand en om z'n voorhoofd. Nuchter, opvallend te kalm, komt het verhaal er uit. Toen hij uit school kwam stak hij de weg over bij een zebrapad, en een brommer-rijder scheurde door. Nee, wie die brommer-rijder was, was onbekend. Geen kenteken, geen signalement ... en het verband, ja, dat kwam van school, zo luidde het. Als 's avonds de telefoon gaat, is het de klassementor van zoonlief. Hij heeft gehoord dat zoonlief bij een vechtpartij betrokken was geweest op het station. Of al bekend is wat er precies gebeurd is en of hij al weer thuis is. Zoonlief, ter plekke aan de telefoon ter verantwoording geroepen, heeft acuut geheugenverlies. Weet niet meer precies hoe het gegaan is, zijn herinnering houdt op vlak na schooltijd. Hij dacht dat het daar gebeurd was. Diezelfde avond komt - niet meer geheel als een verrassing - de politie over de vloer. Of zoonlief - hij is minderjarig en daarom - in bijzin van zijn ouders een ver-klaring wil afleggen. Hij mag ook zwijgen, dat is zijn uitdrukkelijk recht. Hortend en stotend komt het verhaal er uit. In het kleine circuit waarin hij de afgelopen tijd regelmatig snoepgoed, en later kleding, in omloop bracht, werd hij getracteerd op een lekker drankje. Een drankje dat smaakte naar meer. In het begin kostte het een paar marsen, later een spijkerbroek of een spijkerjack. Maar de prijs voor het onmisbare drankje ging elke week omhoog. Meer, duurder, nog meer, nog duurder... tien spijkerbroeken per week was net genoeg, maar de dealer wilde wat anders. Hij had genoeg van spijkerbroeken. Nu moesten er laptops komen, of scooters, of andere luxe goederen, met een straatwaarde van meer dan 700 euro per week. Met een
mooie scooter kon hij 4 weken krediet opbouwen, sommige laptops boden ook ruimte om even een paar weken niet op roverspad te gaan. Snikkend kwam het er uit "mag ik alsjeblieft in de gevangenis, dan kan ik geen rottigheid uithalen". Zo werd deze jongen, na een leven lang onderdrukt te zijn geweest op het thuisfront, gedreven in handen van gewetenloze drugsdealers die hem gaven wat hij nodig had. Een behoefte die ze zelf bij hem gekweekt hadden. Een kind nog, net 17 jaar. Degene die hiervoor zich tegenover de kinderrechter moest verantwoorden was niet de schuldige. Het was zoonlief, het slachtoffer, die hier veroordeeld werd. Dienstverlening, en vrijwillige opname in een afkickcentrum ergens in het oosten van het land. En pa schoof weer achter z'n computer. "Wat moet er toch van die jongen worden ..."
Charoet; Fabrizio
Waar gaat het hier over? Date: Wed, 20 Nov 2002 Elbert de Bruin wrote... >Ik heb hier eens een tijdje rondgekeken, en waar gaat het hier nu >eigenlijk over? Zeer geachte heer de Bruin, Hartelijk dank voor uw aanvraag m.b.t. informatie over het nes-forum. Echter, de wijze waarop u uw vraag geformuleerd hebt geeft ons het sterke vermoeden dat uw perceptie aangaande het nes-forum u de juiste zienswijze op dit fenomeen belemmert. Wij willen u een kleine analyse van uw vraag niet onthouden: 'Ik heb hier...' IK: welke IK? Wie is IK? HIER: waar is HIER? '... eens een tijdje...' EENS: in 1994? In 2002? EEN TIJDJE: graag maken wij van de gelegenheid gebruik u er op te wijzen dat het nes-forum het verdient langdurig, intensief en veelvuldig bezocht, bestudeerd en ingeademd te worden. '... rondgekeken ...' Tja, rondkijken ... allereerst willen wij u hierbij feleciteren met het feit dat u op een of andere wijze over een gezichtsvermogen beschikt, echter: 'rondkijken' impliceert een vrijblijvendheid die de serieuze deelnemer aan het nes-forum van nature en per definitie vreemd is. Zoals al eerder vermeld verdient nes (nl.eeuwig.september) het om langdurig, intensief en veelvuldig bezocht, bestudeerd en ingeademd te worden. ' ... en waar gaat het hier nu eigenlijk over?' Hihi, haha, hoho hooooo, hi hiiii hou me vast, ROTLFMAO en erger, alsof nes ergens over moet gaan. Hooguit over één nacht ijs, maar verder ... Nee, alle gekheid op een stokje: Welkom in de groep! Pak een pilsje in het nes-café en pas op voor rondvliegende nins. Verder is alles hier redelijk normaal. Volgens onze uiterst subjectieve perceptie, dat is. Charoet; Fabrizio
Buiten het AZC (1) Date: Fri, 22 Nov 2002
De deur gaat open. Nog een laatste maal kijkt Ahram achterom naar het kamp waar hij de laatste acht maanden woonde. De afgelopen tijd heeft hij van diverse vrienden van de laatste tijd afscheid genomen, omdat ze toegelaten werden tot Nederland. Tijdelijk. Of voorgoed. Vandaag is hij aan de beurt, met een voorlopige vergunning. Nu is hij degene die afscheid neemt van de achterblijvers in het AZC. Nog eens extra controleert hij of hij alle papieren heeft die bij de goedgekeurde aanvraag horen. Samen met zijn vrouw en zoon, en nog een jong echtpaar dat ook vandaag uit het AZC weg mag, laden ze een paar bananendozen met kleding, handdoeken, dekens en wat foto's in het busje dat klaar staat. Een dunne, kille mist probeert de houding van de Nederlandse overheid weer te geven: "we laten je dan wel even toe, maar het is hier ook geen pretje". Zwijgend stappen de twee families in het busje. De gezamenlijke kennis van de Nederlandse taal onder hen is gering, In elk geval is et niet genoeg om de houding van de nukkige zwijger achter het stuur te veranderen. Veel meer dan een kort 'ja' of 'nee' kan er niet af. De eerste rit is naar Amersfoort, waar in een wijk uit de jaren '60 wordt haltgehouden bij een gerenoveerde flat. De chauffeur belt bij een van de woningen aan; een vrouw komt even later naar beneden. Met een mengelmoes van Frans, Engels en Nederlands wordt duidelijk gemaakt dat het jonge echtpaar hier domicilie krijgt. Hun schamele bezitingen worden uitgeladen en op de stoep gezet. Een paar minuten later is het busje al weer op weg. Ahram, zijn vrouw, en hun zoon, zitten zwijgend bij elkaar. Even later probeert de zoon - hij spreekt als enige al redelijk Nederlands toch weer een gesprek met de chauffeur aan te knopen. 'Menir, nu nar Alsmir toe? Ies Alsmir nu ver?' 'Ja, Aalsmeer, drie kwartier'. Zwijgen. Eenmaal in de drukkere randstad komt het busje in de file, de drie kwartier worden meer dan een uur. Maar eindelijk wordt gestopt bij een rijtjeswoning, nog geen twee jaar oud. Voordat op de bel gedrukt wordt gaat de deur al open.
'Nely, vluchtelingenwerk. Welkom. Bent u de familie Elias?' Beleefdheden worden uitgewisseld, de chauffeur dringt aan op snel uitladen en verdwijnt. Gezamenlijk dragen ze de dozen naar binnen in een verder lege woning. Kale vloeren, kale muren, een kale keuken, geen kasten, geen meubels, geen bedden, geen vitrage of gordijnen, alleen een stapeltje reklamepost van dure meubels, chicque kleding, luxe elektronika. 'Dit is uw woning. Voor ik het vergeet: hier zijn de sleutels, een voor u, een voor uw vrouw, en een voor reserve, of voor uw zoon. Vluchtelingenwerk wil u graag helpen. Wilt u van ons zo lang een paar stoelen hebben?' Moeizaam wordt alles twee, drie maal herhaald, uitgebreid met wat frans, wat engels, en langzaam aan wordt de bedoeling duidelijk: Vluchtelingenwerk heeft een loods vol goederen waar toegelaten vluchtelingen een eerste schaarse inrichting kunnen lenen of krijgen. Aan het einde van de dag hebben ze drie geleende zitelementen, en het eigendom van een kaal laag tafeltje en een - ooit netjes geëmailleerd - gascomfoor. Bij aansluiten blijt dat er geen gas in huis beschikbaar is. Het gasbedrijf komt pas over 2 dagen, eerder kan niet. Twee koude dagen later - dagen die gevuld worden met bezoeken aan een kringloopwinkel en een dagelijkse begeleiding van enkele uren vluchtelingenwerk - wordt eindelijk het gas aangesloten, kan er gekookt worden en kan de kachel aan. Inmiddels is er een koelkast welks uiterlijk een veelbewogen leven verraadt, een nette rol knalblauw en net te smal tapijt plus een schamele keukeninventaris aanwezig. Geen gordijnen, geen bedden, wel weer wat stapels dekens, dekbedden, handdoeken en wat zeep, tandpasta en schoonmaakmiddelen. Verder is het geld voor deze week bedoeld voor eten. Welkom in de westerse wereld die bulkt van rijkdom en welvaart.
Buiten het AZC (2)
In de 4 dagen dat ze nu in Aalsmeer wonen hebben ze de omgeving een beetje verkend. Dure en goedkope supermarkten, het kantoor van vluchtelingenwerk, de huisartsenpost. Meer bezoek dan de medewerkster van vluchtelingenwerk of de bezorgers van de kringloop hebben ze niet gehad. Vervoer hebben ze niet, alleen een paar strippenkaarten. Is dit Nederland, dat land vol weelde waar ze vroeger van hoorden? Vroeger ... in Syrië ... daar waren ze pas rijk. Ze hadden twee huizen, een appartement in Latakia, een welvarende havenstad, en een bungalow in de bergen. Met airconditioning voor in de zomer, en een aparte kamer met een grote open vuurplaats in het midden, voor in de winter. Ook hadden ze er diverse blokken huizen in eigendom. Hij was transportmakelaar, zij docente aan een middelbare school. Maar ze konden zich niet verenigen met de fundamentalistische principes van de overheid. En dat wordt niet gewaardeerd. Diverse arrestaties, enkele gevangenisverblijven en martelingen later kreeg hij de kans om via Turkije te vluchten. De enige die het wist was zijn vrouw. Die het deed voorkomen alsof haar man gewoon spoorloos was verdwenen, verongelukt misschien? Waardoor er geen argwaan was, en ook zij bijna een jaar later ongemerkt kon vluchten, met haar twee kinderen. Nadat haar man gevlucht was duurde het meer dan drie maanden voor ze, via kennissen, een bericht kreeg dat er in Zevenaar in Nederland illegaal vlees van zwarte geiten werd verhandeld. Wat voor haar de boodschap was dat haar man dus in Zevenaar was. Enkele maanden later kreeg ze de kans om ongemerkt te vluchten. Met de kinderen reed ze in de landrover zonder reserveband naar de noordgrens, waar vlak bij een gereedstaande vrachtwagen een band werd lekgestoken. Zo leek het of de auto met pech was achtergelaten. Moeder en de kinderen stapten in de vrachtwagen en werden naar Macedonië gebracht. Vandaar met een andere vrachtwagen naar Oostenrijk, en vervolgens in 2 dagen door naar de Nederlandse grens bij Zevenaar.
Geradbraakt stappen ze op een parkeerterrein uit de vrachtwagen, met alleen een paar rugzakken. Nadat ze een halfuurtje op de grond achter een gebouwtje hebben gezeten en zeker weten dat hun vervoerder is vertrokken lopen ze naar het aangewezen kantoortje. 'Police? We refugees, Help, please'. Zo begint een zwerftocht van twee jaar door diverse kampen en opvangcentra. Na iets meer dan een jaar komen ze terecht in Egmond, waar ook hun man en vader blijkt te zijn. Ontroerend is hun weerzien, maar troosteloos hun aller ervaringen met het Nederlandse - tamelijk uitzichtloze en onoverzichtelijke - asielbeleid. Telkens weer worden ze verhuisd, en meer aktiviteit dan zo nu en dan wat sport of een soort onderwijs waar geen enkele uitdaging in zit is er niet aanwezig. Verder is het passief afwachten voor de televisie, passief afwachten op ... op wat eigenlijk? Het enige voordeel met vroeger is dat er geen lichamelijk geweld meer tegen hen wordt gebruikt. Maar geen eigendommen anders dan een paar foto's, een tas, wat kleren ... en dat jaar in jaar uit ... zonder te weten hoe lang je blijft, wanner er wat verandert ... is dit de westerse rijke wereld?
Buiten het AZC (3)
Nu zitten ze hier, zonder hun dochter! Onbegrijpelijke Nederlandse wetgeving. Toen dochter aankwam was ze 16 jaar, maar voordat de aanvraag uiteindelijk anderhalf jaar later in behandeling werd genomen was ze voor de Nederlandse wet volwassen geworden, een wet waarvoor ze nog geen status had, maar die desondanks van toepassing was. En omdat zij als volwassene niet zelf een aanvraag had ingediend en ondertekend was haar aanvraag niet geldig; moest dus overnieuw. En wie de logica begrijpt mag het zeggen, maar haar aanvraag werd op dat moment binnen enkele weken omgezet in een permanente verblijfsvergunning voor Nederland. Haar ouders en broer bleven achter in het AZC, en zij moest er uit. Vanuit een pension in Zwolle ging ze elke dag naar de internationale school. Nu, een half jaar later, spreekt ze behoorlijk Nederlands, maar heeft zich wel een beetje geworteld in Zwolle. Is in elk geval voor onderwijs afhankelijk van haar plekje in Zwolle. En haar ouders zitten nu in Aalsmeer. Beiden zonder voldoende geld om elkaar op te zoeken. Dochter inmiddels op kamers waar ze minder betaalt dan in pension, ouders in een kaal rijtjeshuis waar geen enkele buurtbewoner contact zoekt of niets. Dat ze een onzekere toekomst tegemoet gingen was hen wel duidelijk geweest, dat het een dergelijk leven vol leegte en onzekerheid zou worden hadden ze nooit gedacht. Maar terug naar Syrie is onmogelijk. Het verdwijnen van het voltallige gezin moet de autoriteiten inmiddels duidelijk maken dat het gezin gevlucht is. Gevlucht voor het regiem, dus terugkeer komt neer op een enkele reis naar de gevangenis. Zo zit Ahram met zijn familie tussen twee vuren. De troosteloosheid van de Nederlandse samenleving en de hardvochtige aanpak van het vaderlandse regime. Uitzichtloos, hulpeloos. Die maandag komt vluchtelingenhulp weer langs: er is voor een zacht prijsje een televisietoestel beschikbaar. Enkele uren later zit het gezin voor de televisie. Een reportage over vluchtelingenstromen naar Nederland, vluchtelingenconcentraties in AZC's en opvangcentra; ook Dronten - waar ze de laatste tijd gebivakkeerd hebben - komt in beeld. Uitspraken van bepaalde Nederlandse politici worden herhaaldelijk in beeld gebracht of uitgesproken. Zoonlief vertaalt zo goed en zo kwaad hij kan wat er voorbijkomt naar het Arabisch.
Nederland is vol. Buitenlanders drukken de plaatsen weg die voor Nederlanders bedoeld zijn. Werkloosheid groeit door te toestroom van toegelaten AZ's. Vele miljoenen euro's belastinggeld zijn nodig om de opvang van AZ's te accomoderen de komende 4 jaar. De kraan gaat dicht. De grens moet dicht. Wie kan, moet terug. Nu of op termijn. Het humeur van Ahram wordt er niet beter op. Is hij, is zijn gezin, hiervoor medeverantwoordelijk? Hoe zal de stemming van mensen om hen heen hier worden beïnvloed door wat hier wordt uitgezonden? Zullen ze hier wel veilig en ongehaat kunnen blijven, of lopen ze ook hier gevaar? Leve de welvaartsstaat, die godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting zo hoog in haar democratisch vaandel heeft staan; maar is er nou wel zo heel veel verschil tussen het totalitaire regime van Syrie en de schijndemocratie die Nederland heet?
Charoet; Fabrizio
Dagboek van een eenvoudige sterver Date: 14 Mar 2003 Ja, daar zit je dan. Om drie uur is de afspraak met de internist die je de afgelopen weken al zo vaak hebt bezocht en gesproken. Hij sprak met je, onderzocht je en stelde veel vragen. Naar leefgewoonten. Eetgewoonten. Drinkgewoonten. Niet-alledaagse bezoeken. Onconventionele lichamelijke contacten. Verre reizen. Afwijkende slaap-beleving. Bezoek aan ruimten waar met chemicalien gewerkt wordt. Wondjes in de afgelopen periode. Wondjes bij de kapper. Contacten met vee. Uit al die vragenvuren is bij de man een beeld ontstaan van een patient waar toch echt niks, maar dan ook niks aan mankeert. Alles is volgens verwachting. Normaal. Saai en alledaags. Niets dus om je druk over te maken. Zo ook niet het gesprek van vanmiddag. De nabespreking van een routinebotonderzoek. Zoals er routine-urineonderzoek is geweest. En routineontlastingsonderzoek. En routine-bloed-onderzoek. En routine-speekselonderzoek. Een routine hart-onderzoek. Een routine darm-onderzoek. Het is bijna drie uur. De internist komt zijn onder zoekskamertje uit en loopt op mij af. 'Komt u even mee? We zitten bij een collega'. Licht geschrokken sta ik op. Er zal toch ... ? Ach, er zal wel een stagiair bij zijn die het gesprek mee wil maken. Zodra we een andere spreekkamer instappen zit er echter niet alleen een verpleegster (of arts-in-opleiding?) maar ook een oudere arts. Nadrukkelijk wordt me een stoel aangeboden. Ik voel me ongemakkelijk. De oudere arts neemt het woord. 'We hebben slecht nieuws, mijnheer. Het nderzoek van uw botweefsel heeft een zeldzame ziekte aan het licht gebracht'. O, denk ik. Zeldzaam. Dan is het in elk geval geen kanker, malaria of zo iets. Maar nauwelijks is die gedachte bij mij opgekomen of "mijn" arts zegt: 'Het is een bijzondere vorm van beenmerg-kanker'. Ongelovig staar ik de man aan. Ik voel woede opkomen, terwijl hij er ook niets aan kan doen. 'Maar ... maar ... tegenwoordig is er toch heel veel aan te doen? Dan kan ik toch medicijnen krijgen, of misschien is die wildgroei wel te stoppen?'.
Al gauw blijkt dat het inderdaad een zeer bijzondere vorm van kanker is. Geen gezwel dat langzaamaan de plaats inneemt van goed weefsel, maar het is een storing in het beenmerg waardoor nieuw bloed dat wordt aangemaakt een andere biologische samenstelling heeft dan wat goed is voor een mens. Te stroperig waardoor het langzaam stroomt. En bloed dat te langzaam stroomt vervoert niet snel genoeg verse zuurstof naar het lichaam. Waardoor de opgebouwde zuren niet worden gebonden of afgevoerd. Waardoor vermoeidheid ontstaat in de spieren. En omdat er grotere concentraties zuren in de spieren ontstaan (en andere afvalstoffen die het bloed afvoert) komen er uiteindelijk te hoge doses afvalstoffen in het bloed waardoor de lever weer te zwaar wordt belast. Maar ook, door die stroperigheid, wordt er niet snel genoeg zuurstof naar de hersenen getransporteerd. Gelukkig kunnen de hersenen met 50% van de reguliere zuurstoftoevoer ook goed functioneren, maar in de slaap, wanneer de toevoer van nature al veel lager is, kan de zuurstoftoevoer kritisch worden in die zin dat je heel traag weer bij bewustzijn komt. En zo, na een half uur waarin ongetwijfeld tien keer meer is gezegd dan wat ik kon onthouden, mag ik weer gaan. Wereld: Ingestort Levenslust: Nul Diagnose: Waldenström Vooruitzicht: maximaal 5 of 6 jaar, waarvan de laatste moeizaam zullen zijn. Verdoofd, en als een robot navigerend, ga ik naar huis. -Fabrizio
Dagboek van een eenvoudige sterver (2) Date: 18 Mar 2003 Als een robot rijd ik naar huis, na de earth shaking boodschap dat ik een bijzondere vorm van kanker heb. Na thuiskomst hoef ik eigenlijk niets te zeggen. Mijn vrouw ziet, hoort, voelt of merkt meteen dat het helemaal niet goed is. Ik geloof dat het eerste wat ze zei iets was in de trant van 'Kunnen ze er nog iets aan doen?'. Kortom, ze begreep het blijkbaar meteen. 'Ja,' zegt ze, 'van die en die hoorde ik dat er wel een behoorlijke verdenking moet zijn voordat ze een beenmergpunctie uitvoeren. Vraag volgende keer maar eens of ze het gedaan hadden omdat je bloed helemaal niet in orde was'. Nou hadden ze me gezegd dat er met het bloed niets mis was. Dacht ik. Maar nu ik terug denk hebben ze vermoedelijk gezegd 'we hebben niets kunnen vinden'. Met tegenzin schuif ik aan tafel, het avondeten staat al bijna klaar. En straks zitten er 4 koters aan tafel die nog van niets weten. We doen alsof er niets aan de hand is, maar mijn eetlust ligt ver onder nul. Ook mijn vrouw legt niet veel eetlust aan de dag maar zoonlief van 15 eet altijd door tot de bodem van de pan bereikt is, dus het valt niet al te veel op. Tijdens het natafelen probeert mijn vrouw het voorzichtig ter sprake te brengen. 'Papa is vanmiddag weer in het ziekenhuis geweest'. 'Was u te goed om er te mogen blijven, of had het geen zin meer om u daar te houden?' grapt dochter van 14. 'Nou,' haak ik er serieus op in, 'ik verwacht dat het er tussen in zit, ik zal de komende tijd vaak terug moeten'. 'Is het niet goed dan?' 'Nee,' en ik prijs me gelukkig met de formulering van de specialist, 'papa heeft een heel bijzondere ziekte'. Langzaam maar zeker ontvouwt zich voor de kinderen een beeld van een papa die ineens heel anders ziek is dan de afgelopen tijd. Terwijl er feitelijk niets anders is dan gisteren of eergisteren. Want toen had ik toch ook dezelfde ziekte onder de leden? Alleen heette het toen 'gauw en vaak moe', en nu heet het ineens veel scherper 'beenmergkanker'. Rotwoord. 'Gauw en vaak moe' klinkt veel eufemistischer.
En even later, alsof er niets veranderd is, zit ik de één met Latijn te overhoren, de ander met Godsdienst te helpen en de computer op te starten voor onze jongste. Heel gewoon. Lijkt het. Maar ik doe het als een robot. Mijn inspanning om het Latijn te begrijpen is niets vergeleken bij mijn belangstelling gisteren. Het interesseert me waarschijnlijk wel, maar nu even niet. Dat vreselijke woord bonst maar heen en weer door mijn hoofd. En de bijbehorende ziekte door mijn botten, door mijn aderen, door mijn gedachten, door mijn leven. Mijn leven. God, hoe lang nog? Inmiddels is het een paar weken later. Oorlogsdreiging stapelt zich op, en ik maak me kwaad. Machteloos wordt mijn leven uitgehold en ziek gemaakt. Hoe zou iemand ooit willens en wetens een ander het leven willen verzieken? Saddam die honderdduizenden landgenoten over de kling gejaagd heeft. Bush die tienduizenden troepen in de gevarenzone brengt. De wereld die aan de vooravond staat van een onbekende maar zeker niet onbetekenende terreurgolf. En onderwijl sterven mensen aan honger en aids, aan simpele maar besmettelijke ziekten wegens gebrek aan hygiëne, tienduizenden wereldwijd aan de ongrijpbare kanker. Waartoe dient dat wereldwijde sterven? Waarom krijgt een wereld die zo massaal bezig is met doodgaan en doodmaken toch nog narcissen langs de weg, of stralende zonsopgangen, zilveren vollemaans-nachten, smeuig opgediste subjectiviteiten van het journaille of fake geluks-explosies in nimmer aflatende TV-series vol overspel en machtsmisbruik? O, wat is de wereld in haar verderfelijkheid klein. Het extreme geluk wordt bereikt ten koste van anderen. Les extrêmes se touchent.
Dagboek van een eenvoudige sterver (3) Date: 19 Mar 2003
Er gaan vele nachten voorbij waarin ik de slaap niet kan vatten. Maar ja, er is wel meer dat ik niet kan vatten. Mijn ziekte bij voorbeeld. Of de onbalans in deze wereld. Ik schreef daar eerder al over. Het extreme geluk ten koste van degenen die toch al zo weinig hebben. Neem nou koffie. Wat kost dat spul nou eenmaal? Daar heeft Douwe Egberts aan inkoop nog geen 10% van de prijs voor betaald. En de boot die het hierheen bracht deed dat ook niet voor niks. En zo zijn er nog een paar schijven. Wat krijgt die toch al zo arme Braziliaanse koffieteler? Niks. En driemaal niks is ook niks. En toch... misschien is die man wel gelukkiger, leeft hij vrediger dan wij. Weet hij veel van Iraq. Bush of Hussein? Heeft 'ie nog nooit van gehoord. Beslissen danwel nadenken over oorlog? Waarom zou je. Beenmergkanker? Wat is dat? Maar toch zijn er wereldwinkelaars in deze wereld die een druppeltje proberen te verdelen over tienduizend gloeiende platen tegelijk. De idealisten van deze wereld. Mensen om te zoenen. Want als er daarvan nou eentje op de troon zat in Bagdad... en eentje in het Oval Office, wat zou de wereld dan leuk zijn. Krijgt Saddam een Valentijnskaart van Bush. Lopen ze samen in polonaise tijdens het Carnaval in Rio ... ...oooh... ik droom! Heerlijk, ik droom! Heb ik tòch de slaap weten te vatten...
Dagboek van een eenvoudige sterver (4) Date: 11 Apr 2003
Sommige dagen gaat het goed. Maar als het buiten koud is lijkt de energie weg te ebben uit mijn lichaam. Vandaag scheen de zon, en tegen het huis aan was het buiten weer heerlijk om uit te houden. Buiten... zon... heerlijk. En ik moet wel extra bruin worden. Door de prednison neemt de eetlust toe, het lichaamsgewicht ook, en dientengevolge (wat een woord), dientengevolge ook de huidoppervlakte. Dus zijn er meer vierkante centimeters van mijn persoontje aan het zonlicht blootgesteld. En als ik dan tegen de zomer wat afbouw met prednison houd ik een kleiner huidoppervlak over dat aan een bovengemiddelde hoeveelheid zonnestraaltjes is blootgesteld geweest. Netjes ingesmeerd natuurlijk, want wat er in m'm beenmerg zit hoef ik niet op m'n huid te hebben. Zoonlief heeft inmiddels een brommer. Wilde hij vanmiddag na schooltijd eeeeeventjes kijken of het verwijderen van de varioring inderdaad zo spectaculair was. 83 km/h. Volgens de geijkte snelheidsmeter van oom agent. Dat had hij dus even niet verwacht. En toen bleek meneer ook al 200 euro geleend te hebben om z'n brommer te kunnen kopen. Daar komt nu vast een forse prent bij. En hoe ziek ik me soms ook voel, hoe onbelangrijk het wereldgebeuren voor een K-patient soms ook mag worden, dit is dus echt balen. En dan moet ik moeite doen om niet te zeggen 'joh, hier heb je 200 euro, dan is dat probleem ook weer opgelost'. Want dan gaat het leer-effect er van af. Ja, zo zie je maar, waar een stervende zich druk over kan maken. M'n bloed wordt steeds stroperiger, mijn handen tintelen dagelijks, mijn voeten beginnen ook regelmatig. In de zon gaat dat allemaal net weer wat soepeler. Of in een heet bad. Heerlijk. Gisterenavond vakantieplannen gemaakt. Eind van de maand ga ik (als ik het beleef) voor twee of drie weken terug naar Zwitserland en Italië, afscheid nemen van de familie, van de vrienden, de bekenden. Mijn vrouw gaat heel bewust niet mee, zij blijft voor de kinderen hier. Weet ook dat er veel emotionele momenten zullen zijn. Mijn zussen, mijn broer, hun kinderen. Enkele schoolvrienden, maar ook oude bekenden,
mensen die mij waarschijnlijk zullen overleven, ondanks hun oudersdomskwalen. Ik verheug me al op de treinreis, de reis die ik vroeger zo vaak maakte toen we nog geen auto hadden. De reis die ik als peuter al maakte toen we van Noord Italië naar Vrouwenpolder in Zeeland verhuisden. En nu maak ik hem weer met de trein omdat autorijden te vermoeiend is. Ja, ik verheug me er op... maar ik zie ook op tegen het afscheid daar. Wie dan leeft (???), wie dan zorgt.
Charoet; Fabrizio
From: ana buren Subject: laatste groet van Fabrizio Date: Tue, 18 Nov 2003
Newsgroups: nl.eeuwig.september
Dag Ana, Fijn dat je schrijft. Zelf kan ik niet meer terug schrijven, Tineke typt mijn berichtje nu voor mij in. Mijn rechterarm en mijn benen zijn in een soort permanente kramp, mijn linkerarm kan ik nog een beetje gebruiken. Maar de fijne motoriek is weg, typen op een toetsenbord gaat niet meer. Ik krijg nu chemo-kuren om de ziekte te remmen. De stroperigheid van mijn bloed neemt elke week verder toe. Als je de ganzen ziet, groet ze van mij. Als je nessers spreekt, groet ze van mij. Je mag ze vertellen wat ik hier neerschreef, ik kom niet meer in nes. Dat is voorbij. Je vroeg of ik nog op geboortegrond geweest ben. Ja hoor, heerlijk, mijn zus, waar ik logeerde, heeft een week lang gezorgd dat er familie bij haar over huis kwam, niet te veel tegelijk, elke dag wat. Met veel mensen heb ik gesproken, en mijn broer Massimo is een paar weken meegekomen naar Nederland. Hij wilde van mij nog horen en zien wat ik mooi vond aan Nederland. We zijn bij de Veersegatdam geweest waar vader nog aan heeft gewerkt, over de dijk Lelystad-Enkhuizen, de Afsluitdijk en de IJsselmeerpolders, de zandverstuiving bij Kootwijk, het Waalstrand bij Zaltbommel, en een paar plekjes in Nijmegen. De stad die leeft. Maastricht kon niet meer. Ik was uitgeput. Maar wat we bezochten waren allemaal typisch Hollandse dingen die niet direkt touristisch zijn. Ik wens je een goed leven, veel gezondheid, rust, tevredenheid en wijsheid toe. Vertrouw op God, die meer steun geeft dan alle mensen samen. Hoe goed en lief ze het ook bedoelen. En nu ben ik moe. Zo moe. Zo onbeschrijfelijk moe. Ik wil afscheid nemen. Van jou en je ganzen en je Noorderplantsoen. Van de mooie foto's die je me stuurde. Van de vriendenkring die langzaam ineen schrompelt tot alleen ons gezinnetje nog over blijft. En daarna alleen mijn bed en ik. De lakens en ik. Ik. Mijn laatste gedachten. Mijn laatste gedachte. De laatste zucht. Uit.
Charoet; Fabrizio (en van Tineke die dit opschreef voor Fabrizio).