HERINNERINGEN AAN MIJN JEUGD DOOR MARIA VAN BUUL-KORPERSHOEK t
INGELEID DOOR TINE VAN BUUL
De herinneringen van mijn moeder beginnen met de vermelding dat haar vader Martinus Johannes Korpershoek op 8 januari 1872 op de Breedeplaats in Rotterdam een smidse opent. In deze inleiding wil ik eerst wat vertellen over de geschiedenis van dit bedrijf. Aanvankelijk houdt Korpershoek zich bezig met het vervaardigen van kachels en haarden, fornuizen en brandkasten en kleine scheepsreparaties. In 1875 wordt de smederij verplaatst naar de Herderinnestraat nr. 6. De werkzaamheden krijgen steeds meer betrekking op de haven. Daar liggen de grote mogelijkheden. Korpershoek vervaardigt onder meer rol- en steekwagens, graan- en ertsbakken en stuwadoorsgereedschap. Men wil nóg dichter bij de haven zitten en de zaak verhuist naar de Cronjestraat nr. 6, waar zich ook de stuwadoors Thomsen, Swarttouw en Hoogewerff vestigen, van wie Korpershoek veel opdrachten krijgt. In 1917 wordt de firma M.J. Korpershoek omgezet in de NV Maatschappij tot Staal- en Ijzerbewerking voorheen M.J. Korpershoek. Een van M.J.'s zoons, Willem (1880-1939), wordt directeur. De maatschappij huurt een terrein aan de Brielselaan tussen de Stoommeelfabriek De Maas en de firma Kalker & Visser en zet er een loods op om een grote order van Defensie te kunnen uitvoeren, namelijk het vervaardigen van gasketeltjes. De werkplaats aan de Cronjestraat wordt enige tijd later ook verplaatst naar de Brielselaan. In 1925 verhuist de Stoommeelfabriek De Maas; op het vrijgekomen terrein bouwt Korpershoek een nieuwe fabriek. Men maakt daar nog van alles: maal- en breekmolens, jacobsladders, transportschroeven, loodkabelpersen. Een echte specialisatie is er niet. In 1927 verwezenlijkt Korpershoek een idee van A. Schat, die een methode heeft bedacht om reddingssloepen ook bij ruwe zee en grote slagzij te beveiligen tegen het stukslaan tegen de huid van het schip. Korpershoek ontwerpt hiervoor een zelfremmende lier zodat de sloep met een veilige daling het schip kan ver375
laten. Praktisch alle schepen van de Rotterdamsche Lloyd, de Holland-Amerika Lijn en vele andere scheepvaartmaatschappijen in binnen- en buitenland bestellen bij Korpershoek de zelfremmende lier. Terzelfder tijd krijgt Korpershoek de eerste opdracht van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, eerst voor eenvoudig plaatwerk en vaten voor lage druk, later voor hoge- en middeldrukapparatuur en drukvaten, die steeds ingewikkelder worden. Klant worden ook de Staatsmijnen, de Hoogovens, het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf, het Gemeente Gas Bedrijf, de Nederlandse Aardolie Maatschappij en Heineken's Bierbrouwerij Maatschappij. In 1933 werkt men met zo'n 150 man. Op verzoek van de BPM ontwerpt Korpershoek in 1935 een reduceerventiel- drukregelaar, die in staat is in één trap een druk van bijvoorbeeld vierentwintig atmosfeer te reduceren tot één atmosfeer. Patent voor de uitvinding wordt aangevraagd en verkregen. In 1938 wordt een nieuwe montagehal gebouwd. Korpershoek wordt ingeschakeld bij het draaien van granaten voor Defensie. De oorlogsjaren zijn ook voor Korpershoek zeer moeilijk, maar het is gelukt het bedrijf buiten opdrachten van de Wehrmacht te houden. Als de Duitsers alle fabrieken langsgaan om het laatste materiaal en de laatste machines te vorderen, heeft men bij Korpershoek alle machines gedemonteerd laten onderduiken; zo kon men na de Bevrijding direct aan de slag, onder andere voor de Staatsmijnen. Men legt kilometers pijpleiding aan bij de BPM te Pernis, werkt voor Caltex, het GEB, de Oranje-Nassaumijnen, de Hoogovens, het research-laboratorium van Unilever in Vlaardingen. Men bouwt een complete proeffabriek in een van de gebouwen van de Technische Hogeschool te Delft en een vloeibare-luchtinstallatie in het Kamerlingh Onnes-laboratorium in Leiden. In 1953 moet alweer een nieuwe fabriekshal worden gebouwd omdat de apparaten steeds groter en zwaarder worden. Al in 1953 koppelt Korpershoek een statutair geregelde winstdeling voor zijn werknemers aan het uit te keren dividend op de gewone aandelen. Er is dan bij Korpershoek ook al wat we nu een ondernemingsraad noemen, ingesteld. In 1960 kunnen het elektrisch lassen en het autogeen branden geautomatiseerd worden. Twee jaar later koopt men in Amerika een Lahr-boormachine, die in staat is automatisch langs elektronische weg door numerieke besturing een bepaald gatenpatroon in een pijpenplaat te boren. Ook in 1967 en 1968 blijft men uitbreiden. Men vervaardigt nu apparaten met een gewicht van zesender376
tig ton. In 1969 wordt op een buitengewone vergadering van aan-' deelhouders besloten tot het oprichten van een dochtermaatschappij in Brunssum: de NV Luchtkoelerfabriek Korpershoek Brunssum, die in 1971 geopend wordt. Er is werk voor dertig man personeel. Kort na de viering van het honderdjarig bestaan gaat het minder goed met de fabriek in Rotterdam; het dochter bedrij f overvleugelt de moeder. De fabriek krijgt het steeds moeilijker. Men doet vergeefse pogingen om genoeg geld aan te trekken ten einde de zaak draaiende te houden. In 1989 wordt het faillissement uitgesproken van Machinefabriek Korpershoek BV, van Luchtkoelerfabriek Korpershoek Brunssum en van de geassocieerde vennootschappen. Lian Beheer en Investeringsbank Liof in Maastricht nemen de activa over. Een klein deel van personeel en machines verhuist in 1990 van Rotterdam naar Brunssum. Het bedrijf staat dan bekend als Heat Transfer Equipment BV. In 1992 wordt ook dit bedrijf failliet verklaard. De activa worden overgenomen door Helpman in Groningen, die het bedrijf in Brunssum voortzet onder de naam Korpershoek-Helpman. Over De schrijfster van deze herinneringen, mijn moeder Maria van Buul-Korpershoek, wordt op 14 december 1885 geboren als het vijfde van de zes kinderen uit het huwelijk van Martinus Johannes Korpershoek (1843-1918) en Catharina Elisabeth van der Heijden (1848-1922). Na de lagere school gaat zij naar de Industrieschool waar zij Ida Heijermans, de bekende pedagoge en schrijfster van vele jeugdboeken, ontmoet. Deze blijft haar, ook na haar huwelijk, lang opzoeken; ze brengt voor ons, vier kinderen, tijdschriften mee: het meisjesblad Droom e^ fifoat/, Zo/7/7esc/z//>? en A7e£e&oe. Wat een weelde! Na de Industrieschool werkt Maria als correct rice bij het /?o//e/ï/tfmsc/j Meuwró/ai/ en schrijft zij voor het door D. van Sijn & Zonen uitgegeven kinderblad /o/7ge oge/ï, yo/7ge /zarte/2 onder de peudoniemen Tante Marie en Mej. M.K. verhalen en versjes. In 1913 trouwt zij met Willem Pieter van Buul, leraar bouwkunde aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam. Zij wonen lang op de Schieweg nr. 7 tegenover de houtmolen van Van Stolk, onder de landschapsschilder Theodor Koch en enige huizen voorbij de familie Elffers. Later woont het gezin in de lerarenstraat, de Saftlevenstraat op nr. 9. Wanneer haar man is gestorven, trekt zij na 377
enige tijd in bij haar jongste dochter in Limburg. Daar schrijft zij mij, de tweede dochter in Amsterdam, enige jeugdherinneringen. Helaas houdt haar laatste brief midden in een verhaal op. Haar zicht was toen zo slecht geworden dat schrijven niet meer ging. Wat ik van haar brieven heb ontcijferd, volgt hierna als i/eA7>mer/>ige/2 flow AW///! y'ei/gfif. In de tekst zijn geen veranderingen aangebracht. De smederij van haar vader speelt een belangrijke rol in het verhaal. Gelukkig heeft zij de neergang van Korpershoek niet meegemaakt. Zij verheugde zich op de viering van het honderdjarig bestaan van het bedrijf in 1972, maar zij stierf kort daarvoor in 1971. * Voor deze inleiding heb ik gebruik gemaakt van gegevens uit het boekje TV. K. A/ac/jme/ö&r/eA: Aorpers/ioeA: 7572-7P72, verschenen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan, en van inlichtingen verstrekt door Willem Korpershoek, kleinzoon van de oprichter.
HERINNERINGEN AAN MIJN JEUGD Op 8 januari 1872 opent M.J. Korpershoek - Mr. Smid - zijn smidse op de Breede Plaats in het centrum van Rotterdam. Er is een vergunning van B. en W. Rotterdam om een 'smidshaard te mogen plaatsen tot het uitoefenen eener smederij'. Verder is er een brief over het huren van een pakhuis aan de Raamstraat, waar de smidse zou worden gevestigd. De huur werd bedongen op f. 2,50 per week. Al in 1875, het jaar van zijn huwelijk, wordt de smederij verplaatst naar Herderinnestraat 6. Het is een kleine ruimte met daarachter een nog kleinere woonruimte, waar de kinderen Cathrien en Henk geboren worden. Maar dan komt het café naast nummer 6 leeg en deze lokaliteit wordt bij de smederij getrokken. Dat betekent een dubbele werkruimte en boven de nu vrij grote smederij komen kamers vrij. Het gezin trekt naar de bovenwoning en ook de vrij gevallen woonruimte wordt bij de smidse getrokken. Vader M.J. was zeer bedreven in het openen van de vreemdste sloten. Hij bezat een grote bos sleutels en lopers met de meest uiteenlopende baarden, die hij, te hulp geroepen, meenam. Het runnen om werk was, als het ijs op de rivier lag, een moeilijke zaak en een harde tijd voor het gezin. Voor een huissmid was er namelijk nadat een kachel of haard geplaatst was niet veel meer te doen. 378
Als kachelsmid verzorgde Korpershoek de kachels voor de Schotse en Duitse kerk in Rotterdam. Wanneer het reparatiewerk aan de schepen uitviel, was er dus practisch niets te doen. Vader Korpershoek was bekend als een bekwaam vakman. Er is een oud boekje met vele getuigschriften die hiervan spreken. Hij had zijn leertijd doorgebracht bij de Grofsmederij in Delft. Sinds hij een eigen smederij bezat, had hij veel scheepsreparaties met als vaste klant het toen nog kleine bedrijf van Thomson. M.J. voer, vergezeld van een scheepstimmermanspatroon, de grote binnenkomende schepen tegemoet tot de Waterweg om de kapiteins te vragen of hij de eventuele averij mocht herstellen. Een manier om karweien op te lopen, die blijkens de groei van de zaak heel vaak succes had. In de familie herinnert men zich nog twee regels uit een rijm dat voor M.J.'s zeventigste verjaardag werd gemaakt en dat als volgt luidde: 'Samen met het oude baasje Lund Werd het karwei hem (M.J.) vaak gegund.' Ook M.J.'s vrouw werkte in het begin ijverig mee in het bedrijf, 's Avonds schreef zij de leien waarop de knechts werkuren en bezigheden noteerden, over in het Tijdboek. Uit dit Tijdboek werden later door M.J. de rekeningen opgesteld, die moeder M.J. dan in haar keurige handschrift uitschreef en verzond. M.J. was erg blij met dit fraaie handschrift van zijn stukken en toen hij eens vol trots aan een kapitein vertelde: 'Mijn vrouw heeft de rekening geschreven', zei deze: 'Geeft niets Korpershoek, als ik het maar kan lezen'. Rotterdam groeide en daarmee ook de havenbedrijven. De schepen kregen ligplaats aan de grote havens aan de overkant, Rotterdam-Zuid, en zo verhuisden de havenbedrijven mee en ook M.J. opende in zuid een (voorlopig tweede) bedrijf aan de Cronjéstraat bij de Rijnhaven. De ruimte was zo behoorlijk dat er voor het eerst een hoekvertrek als kantoor werd ingericht. M.J.'s zoon Willem kwam na de Mulo en Academie en enige tijd praktijk bij de 'Maatschappij Feijenoord' bij zijn vader in het bedrijf. Hij is jong, energiek, gewild bij de klanten en het bedrijf groeit verder uit. De werkruimte is bij de tijd, er zijn gasmotoren. In het boekje Wütf A'orpers/zoe/c matfAï is hierover een en ander terug te vinden. Vader M.J. deed het inmiddels kalmer aan, maar bleef zeer nauw bij de zaak betrokken. Er waren nog wel klanten voor de smidse aan de Herderinnestraat maar in 1918, toen M.J. ging verhuizen, werd deze smederij gesloten. Inmiddels was in 1917 het 379
HERDERS NE STHAAT
3 HERDER STRAAT en * ZalmhaverL.
H;v B.Arps, Oppert*^ v
Af. 7.
55. K#5/
e/z 7P7O.
M/7 7575.
o/? cfe / / o o ^ e KwM/*5c/ie m
Metaalbedrijf tot verwerking van Uzer en Staal M.J. Korpershoek omgezet in een N.V. De oude M.J. bleef de eerste directeur tot hij in 1918 stierf. In 1922 vierde men in huiselijke kring het vijftig-jarig bestaan. M.J.'s zoon Henk deed vanaf het moment dat hij van de Mulo kwam de schrijverij voor de smederij (die tot dan M.J.'s vrouw had gedaan), later de boekhouding; en in latere jaren deed hij alleen de Hoofdboekhouding en verzorgde de Balans en Verlies- en Winstrekening. Na het overlijden van zijn vader werd Wim directeur. De zaken gingen goed tot de crisis kwam. Ook de smederij leed hieronder en telkens weer moesten mensen ontslagen worden. Op een bepaald moment waren er alleen nog de werkbaas Petterson en acht man personeel, alleen voor het geval er weer werk kwam. De vrouw van Wim vertelt zijn overwegingen: 'Moest de zaak gesloten worden? Dan zou hij zeker nooit meer open gaan. Dan nog maar even wachten? Telkens werd besloten tot het laatste. En op een goede dag werd dit wachten beloond. Er was een grote order binnengekomen en Willem maakte zelf de begroting om te zien hoeveel hij 'maximaal op de eventuele order zou kunnen verliezen'. Het verlies was maximaal, maar de order werd in de wacht gesleept en er werd weer gewerkt. Er kwamen meer aanvragen, men werkte tegen de allerlaagste prijzen. De verliezen konden langzamerhand steeds kleiner worden en zo kwam er weer werk dat tegen kostprijs werd uitgevoerd. Langzaamaan haalde men weer enigszins verlicht adem, er werd weer winst gemaakt. Er kon weer nieuw personeel worden aangetrokken. En zoon Willem sleepte zoveel orders binnen dat zaken als Stork, Werkspoor, Bakker Ruen probeerden een fusie aan te gaan. Het was uiteraard verleidelijk om een zeker bestaan te hebben, maar Willem voelde toch niet voor een ambtenaarschap. Er werd geen fusie aangegaan, Korpershoek bleef zelfstandig.' De zaken gaan weer goed, er moet worden uitgebreid, en weer uitgebreid. In 1939, na een aantal zeer zorgelijke jaren, in het besef dat alles weer goed gaat worden, sterft Willem aan een hartverlamming. Broer Henk, inmiddels geheel in de zaak opgenomen, hield op zijn beurt de zaak draaiende; en hoewel hij zelf allerminst technisch was, had hij zoveel jaren bemoeienissen en zorgen voor de zaak gehad, dat hij het met betrouwbare hulp kan. Vermeld dient hier nog te worden de persoonlijke hulp van de familie Mees aan vader en zoon M.J. De familie Mees die groot 381
vertrouwen toonde in de zaak en zijn leiding kreeg later van M.J. als dank een aandeel in de zaak. Wij woonden in die heerlijke, vuile, rommelige werkstad Rotterdam, waar slecht geklede mensen in liepen te wandelen. Welke afbrekende bijvoeglijke naamwoorden zijn er nog meer? Weet u ze, zet ze er dan bij, het kan niet erg genoeg zijn. Ik ben er geboren en heb er tot mijn 79ste met plezier gewoond en nu ik mijn laatste dagen in het mooie Limburg woon, voel ik en weet ik dat ik mijn stad nog steeds liefheb. Wij woonden in de Herderinnestraat, aan het einde van de Schiedamse Dijk, dan kwam een kort stukje Vasteland, dwars gelegen op de Schiedamse Dijk. Stak je het Vasteland over, een kort stukje, dan kwam je in de Herdersstraat. Het korte eindje Schiedamse Dijk, Herdersstraat, Herderinnestraat werd onderbroken door het water van de Zalmhaven. Aan de ene kant liepen de huizen, allemaal pakhuizen, door. Aan de kant waar wij woonden, stonden acht huizen, dan was er een blinde muur, dan de hoek om, daar stonden ook wat huizen, een stuk straatweg, grote stenen, en dan lag er het water van de Zalmhaven, waar de beurtschippers een plaats vonden, die aangetrokken werden door de twee graankantoren. Tegen vijf uur werden de schippers aangenomen voor vrachten op de binnenwateren. Ongeveer vijfentwintig schippers stonden in clubjes te praten. Wij slierden dan om deze groepjes heen, aan een stevige schippersarm het hoekje om. Na een half uur was het vervoer geregeld, de schippers verdwenen en onze spelletjes waren uit. Maar dan hadden we de vlaszolder; de deur stond altijd open, een wenteltrap ging naar boven, zonder leuning, met een touw om je vast te houden. Wij liepen naar boven, pakten het touw en lieten ons slingerend zakken, ook een heerlijk spel. Verder hadden wij de zolders van het graanpakhuis, waar de bootwerkers werden aangenomen voor laad- en loskarweien. Deze bootwerkers, waar de straat soms vol mee stond, waren graanbootwerkers en dat betekende zoveel als de elite onder hun soort. Het was ruw volk, maar voor ons kinderen waren ze aardig en als de jongens mee hielpen trekken om de vrachten naar boven in het pakhuis te sjouwen, kregen ze na afloop allemaal een cent. En dat was toen een hele schat voor een kind, want bij de snoepvrouw op de Schiedamse Dijk kon je heel wat kopen voor je cent. Als je het winkeltje binnenging, moest je 382
een trapje af en dan zag je op de tafel een grote houten doos met glazen deksel en daar lagen op schoteltjes alle heerlijkheden die je je maar wensen kon: suikere spinnekoppen, gekleurde pepermuntjes, zoethout, kaneel- en pepermuntstokken, toverballen en natuurlijk 's winters polkabrokken! Er hingen tollen en zwepen, vliegers, bouwkartons en er lag altijd een behoorlijke stapel prenteboekjes van 1 cent met versjes en verhaaltjes; er waren ganzeborden en zevenzakken van 1 en 2 cent. griffels, vier voor 1 cent, toverboekjes, waarvan je de blaadjes snel door je vingers moest laten gaan zodat de plaatjes gingen bewegen en je kon zo zien hoe de dienstbode matten klopte of hoe een kleine jongen een pak op zijn broek kreeg. Op het Vasteland stond de Engelse kerk (Schotse kerk, red.), daaraan grensde het huis waarin een Engelse familie woonde. Beneden was een groot pakhuis, daarboven het woonhuis. Het gezin bestond uit moeder, twee dochters en twee zoons. De moeder was een lieve oude dame, die iets vorstelijks over zich had; de twee dochters zaten alle dagen achter het raam te borduren, Engels borduurwerk? Misschien was het beter dan het bier dat de twee broers verhandelden, Engels bier en volgens alle bewoners en bezoekers van de straat zeer slecht. Naast ons huis was een pakhuis van Brandel, de bookmaker, die ook handelde in restanten die hij kocht van Indische en Amerikaanse boten. Een soort vroege dumphandelaar. Behalve de voor ons kinderen aangename restanten van zeekaken en cacaobonen kocht hij van mijn vader, de smid, het onbruikbare ijzer, dat zo typisch 'de hel' heette. Twee maal per jaar werd de hel verkocht. Daarvoor werd het uitgezocht en in ijzeren manden gegooid. Alles werd gewogen, het koper apart, want dat was het meeste waard. De ochtend dat de hel werd verkocht, werd er niet gewerkt. Was al het oude materiaal weg dan werd de smederij gelijk schoon gemaakt. Vader zei dan tegen Brandel als grap die goed verstaan werd: 'Nu geef je de knechts geen jodenfooi'. Maup Brandel zei: 'Nee, je weet het, zij krijgen een christelijke fooi'. De opbrengst van het oude ijzer was namelijk voor de knechten van de smederij! De kinderen Brandel waren onze beste vrienden. Vaak heb ik het sabbathmaal mee gegeten en het paasbrood. Lang deed ik dienst als sabbathmeisje en ontstak de lichten na zonsondergang. Aan de andere kant van ons huis woonde de opkoper Wouters. Hij kocht alleen graan op, waar de bootwerkers mee aankwamen. Zij mochten na het lossen van het graanschip het ruim aanvegen 383
en dat aanveegsel mochten ze meenemen en verkopen. De havenpolitie hield het pakhuis van Wouters scherp in het oog. Soms werd er danig graan gestolen, maar zelden kon de politie Wouters betrappen. Er kwam één bootwerker met een zak graan, die werd door de politie meegenomen. Zodra had de politie de hielen gelicht of er kwam een kleine sleperswagen de straat binnengereden vól met zakken graan. De deuren van Wouters pakhuis gingen wijd open en paard, wagen en graan verdwenen achter die deuren. Afladen, paard en wagen naar buiten, 't Was als de bliksem gebeurd en voor de agenten terug waren, was de straat weer in rust. De melkwinkel in de straat verkocht Zevenbergs roggebrood voor de schippers; zwaar, donker brood dat lang houdbaar was. Verder hadden ze wat kruidenierswaren. Een druk schipperswinkeltje, waar de melk in twee grote koperen kannen stond. De moeder dreef de winkel met de boerendienstbode, die de koperen kannen fanatiek boende. De man die tbc had, zat ondertussen stil dood te gaan voor het raam. Wij woonden, zoals verteld, boven de smederij of smidse (zoals in de oprichtingspapieren staat). Wij zijn er allen geboren, Cathrien, Henk, Willem, Jo, Marie, Martien. Wij hadden nog een broertje maar deze is, vier jaar oud, overleden. Wij hebben een heerlijke jeugd gehad. Wij hadden ouders, die hun huis en bedrijf bij stukjes en beetjes hebben opgebouwd. Moeder, die op zevenjarige leeftijd al wees was, werd grootgebracht door een welgestelde oom en tante. Oom had een grote zaak in scheepsuitrustingen en een zeilmakerij. 'Oom van Andel', zoals wij zeiden, ging met zijn gezin in Amsterdam wonen, een jongen en twee meisjes, met moe erbij dus drie. Maar moe ging niet mee naar Amsterdam. Zij kwam bij een goede vriend van oom in huis, was toen 19 of 20 jaar. Deze familie, Van Wageningen, bestond uit een zuster en twee broers. Zij woonden in een groot pand; het liep van de Herdersstraat tot aan de Zalmhaven. Op de Zalmhaven was de hoofdingang van de woning en in de Herdersstraat kantoor- en pakhuisingang. In het pakhuis een azijnstokerij door de broers gedreven. Het maken en bereiden van de azijn was een geheim. Zij waren groothandelaren en zeer welgesteld, misschien wel rijk. Zij hadden behalve het eigen pand nog enige panden in de Herderinnestraat. Toen moeder zich met vader verloofde, zij kenden elkaar van het tegenkomen op straat, heeft vader een groot pakhuis van Van Wageningen ge384
. A/ar/a van
Z9/2//3. Co//ec//e 7*. van
huurd, het kwam juist leeg, en daar zijn smidse geplaatst. Toen zij trouwden, had juffrouw Van Wageningen het hele huis op haar kosten ingericht. De keuken was zelfs gevuld met levensmiddelen, zij had het voor een eigen dochter niet beter kunnen doen. Voor moeder wegging, had zij nog een van de broers die ernstig ziek was geworden, verpleegd. Hij overleed en bij het openen van het testament bleek dat hij moe f. 200,- had nagelaten, een hele som in die tijd. Met dit geld werd de smederij en de woning opgezet. Vader begon als Meester fornuizenmaker, kachelsmid, slotenmaker en brandkastmaker. Hij voer met een runner, huurde een boot en voer de schepen tegemoet voor reparaties. Soms ging hij samen met een timmerman aan boord. Zo is Bart Wilton ook begonnen. Oorspronkelijk waren zij concurrenten. Wilton zat toen in de Baan. Onze smederij groeide met de groei der havens. Er vestigden zich stuwadoors als Thomson, Swartouw en Hogewerf. Vader kreeg het reparatiewerk van hen; zo stonden voor de smederij rolen steekwagen, graan- en ertsbakken, ijzermanden. Er kwam zoveel werk dat de smederij te klein werd. Naast onze smederij kwam een herberg leeg, dit werd erbij gehuurd. Er werden machines bijgekocht, een halfwas werd aangenomen en daarna nog een vuuren bankwerker. Vader was echt het hoofd van het gezin. Mijn moeder was zachtzinnig en had een goed verstand. Zij deed sedert haar trouwen vaders boekhouding. Zij deed dit werk 's avonds laat en dikwijls 's nachts. Daardoor ontbrak zij vaak aan het ontbijt. Het dienstmeisje zette de tafel klaar en ik sneed het brood voor allen. Ieder smeerde zelf. Ik zorgde ook voor het ontbijt van het meisje. De knechts kregen om negen uur thee. Dan aten zij een boterham en hadden een half uur schafttijd. Zij begonnen 's morgens om zes uur en werkten tot 's avonds acht. Om elf uur kregen ze een kop koffie. Om twaalf precies gingen ze naar huis om te eten tot twee uur. Om vier uur kregen ze thee en om zes uur koffie waarbij ze weer brood aten. Vader las na het maal een hoofdstuk uit de bijbel, voor het eten sprak hij een gebed en na het eten dankte hij uitvoerig. Het waren geen vaste gebeden, maar het was wat bij hem opkwam. Van klein af hadden wij kinderen geleerd stil te zitten en te luisteren. Het dienstmeisje at mee aan tafel en luisterde dus ook. Toen mijn verloofde voor het eerst mee at, zei hij eens tegen mij: 'Wat las je vader een gek stuk uit de bijbel', waarop ik vroeg: 'Wat las hij dan? Ik zat er wel bij maar ik heb er geen woord van 386
gehoord. Ik hoor alleen als de stem ophoudt te praten.' Hij geloofde mij niet, tot hij na een halfjaar zei: 'Je hebt gelijk, ik hoor het ook niet meer', 's Zondags las vader extra lang. Omdat wij, ouder geworden, niet meer naar de kerk gingen, hield hij thuis kerk. Wij zijn altijd rustig blijven zitten wachten tot hij klaar was. Moe was niet sterk en viel tijdens het lange lezen vaak in slaap. Op zondagavonden later las broer Jo vaak voor uit de toen opkomende schrijvers, Heijermans, Borel, Maetherlinck, Israel Querido, Robbers, De Meester, De Balzac, Zola. Mijn ouders luisterden mee en als Jo geen aanstalten maakte, dan zei vader: ' Jo, lees je vanavond niet?' Wij hadden een heerlijke jeugd. Het spelen op straat, het lopen langs de havens, de in- en uitgaande boten, het fluiten van de schepen bij uitvaren en binnenkomen, het lossen en laden, het afblazen van de stoom, de sleperswagens met een of meer sleperspaarden ervoor, grote forse beesten. De open rijtuigen en gesloten koetsjes, handkarren. Een opstootje, een ongeluk, een vechtpartij. Wat was er veel te zien en wat viel er veel te beleven. Voor ons kinderen was elke dag een nieuw avontuur. Zondag was het stil, er heerste een saaie rust. De kerkklokken galmden over de stad, mensen zaten op terrassen, de hoefslag van een paard tot laat in de nacht. Om vijf uur 's morgens weer de eerste geluiden van de vroege winkeliers die naar de markt en de veiling gingen. Nu ben ik afgedwaald, ik wilde schrijven over ons gezin, maar de sfeer van de stad is mede zeer bepalend geweest. En Rotterdam is nu eenmaal een werkstad met een heel eigen sfeer, 's Winters tussen licht en donker gingen we naar de smederij. Vanwege de kou waren dan de deuren toe, maar voor de ramen zag je het vuur; het gloeiende ijzer dat met een tang uit het vuur werd gehaald, werd geklopt met de grote voornamer, in het goede model geslagen. De vonken vlogen er van af. We stonden er vaak naar te kijken. Toen wij klein waren, las moeder vaak voor, of zei versjes voor ons op. Ze kende er een massa uit het hoofd. Toen ik een jaar of tien was, liet ze mij voorlezen en ging zelf de steekjes aan de was doen. Zo heb ik elke dag wel haast gelezen tot ik een jaar of dertien, veertien was en te veel huiswerk kreeg. In huis waren veel boeken. Wij waren toen de enige in de familie met een boekenkast, een kast met glazen deuren. Hoe groter wij werden, hoe meer boeken er kwamen. Uit de smederij kregen wij bakjes als een cent zo groot; deze kwamen uit de boormachine. Wij deden er een steekspel mee, een 387
spel dat niet meer bestaat en in mijn tijd ook niet ieder kind kende. Er werd een streep op straat gezet met krijt, op een afstand van drie a vier meter kwam weer een streep. De eerste streep was de vertrekplaats. Je legde je blikje neer op die vertrekstreep en sloeg er met een riem op. Als je dat goed deed, vloog het blikje een aardig end weg. Sloeg je mis dan was de volgende aan de beurt, 't Was de kunst om met de minste slagen aan de andere streep te komen. Wie won, mocht de blikjes van de medespelers hebben.
388