Chris Veldt Geboren augustus 1933 Woonplaats in 1940-45: Den Haag School in 1940-1945 Groen van Prinstererschool Examenklas 1951: B5b Chr.HBS Populierstraat, Den Haag HERINNERINGEN AAN DE OORLOGSJAREN Gereformeerd gezin. Vader, moeder, vijf kinderen. Suezkade, Den Haag. Ik was de tweede. Vader was gemeenteambtenaar, nooit werkeloos geweest. Als er al ooit positief over Colijn werd gedacht, hebben wij daar nooit iets van gemerkt. Ouders waren fel antinazi. Ons werd duidelijk gemaakt dat Duitse soldaten, NSB’ers, WA’ers en wat dies meer zij, in geen enkel opzicht deugden. Eerste herinneringen, kort vóór de oorlog Mobilisatie: Soldaten op de Waldeck Pyrmontkade. Uitrusting aan de waterkant. Heel interessant! Ik vroeg me af waarom ze die ingewikkelde lappen om hun benen hadden; dat kostte toch veel te veel tijd als ze snel moesten vechten? (sic). Kleuterschool: spelen in de zandbak. We smeten met zand naar elkaar en de houten emmertjes hielden we vóór ons gezicht als gasmaskers. Dat wisten we al! (Chronologisch klopt er iets niet: ik ben in sept.’39 naar de “grote” school gegaan, dus: óf we waren vóór de oorlog er al “bekend” mee, ofwel we speelden nog steeds in de zandbak). Eerste oorlogsdagen 10 mei 1940: Nederlandse soldaten fietsen met hun geweren aan de overkant (Conradkade). Ik vind in de goot vóór ons huis een huls! Vriendje jaloers. Hij vindt even later een echte patroon. Een kleintje, dus van een pistool.(we wisten al heel wat). Maar zijn grote broer dwong hem het ding in het water te gooien. Te gevaarlijk (gevoelens van spanning, want gevaar!, maar totaal onwetend). Ouders doen poging schuilplaats te vinden in grote gangkast. Vader bidt hardop. Dat zegt me niet zoveel. Ben het gewend. Kort na de capitulatie komt moeder thuis. Buiten zichzelf van woede. Lopend op de brug van de Weimarstraat passeerde een groep WA-mannen. Demonstratief draaide ze haar hoofd om, waarop één van dat tuig uit het gelid trad, moeder beetpakte bij haar hoofd, het de andere kant opdraaide en zei:”kijken!”. Dat blijft je wel bij! Vervolgens (zonder enige chronologie) Op straat: Duitstalige verkeersborden en aanplakbiljetten (Bekanntmachungen), anti-Joodse mededelingen zoals: “wird ohne Anruf geschossen” (op muur rondom Zorgvliet). Marcherende moffen op de Laan van Meerdervoort. Hun zingen maakte indruk. Nieuwsgierig kijken bij Winterhulpactie. Thuis werd uitgelegd dat je daar niets te zoeken had.
Chris Veldt pag 1
Bang voor NSB’er in de straat. D.w.z., als m’n vriendje en ik liepen te wapperen met papieren “VVV’tjes” of “OZO’tjes”, hielden we er snel mee op als we hem zagen. Hij was erg fanatiek. Vader probeerde een schatting te maken van de werkelijke Duitse verliezen m.b.v. mededelingen over gesneuvelden in de Völkische Beobachter. Klasgenoten over de oorlog (wisten wij veel!): “Wat ze met krijgsgevangenen doen? Voordat ze hen doodschieten, schieten ze hen eerst in hun buik; dan lijden ze meer.” En (over El Alamein): “Ze hebben zich overgegeven, met de witte vlag” (sic). Bericht dat een oom (broer van mijn moeder) was omgekomen in Indië. Heb haar niet zien huilen maar ze was er wel erg van ondersteboven. Ons kinderen zei het niet veel. We kenden hem niet want hij was al vóór de oorlog in Indië gaan werken .Later bleek dat hij met duizenden anderen is verdronken tijdens een gevangenentransport. (N.B. Na de oorlog leerden we zijn weduwe kennen. Een heel lieve tante. Ze vertelde dat, na haar terugkomst in Den Haag, buurtbewoners haar hadden begroet met: “daar heb je die Jodin weer”. Ze was inderdaad Joods. We vonden het niet vreemd dat ze, met haar dochter, later naar Israël emigreerde). Vader had een volkstuin. Helemaal aan het einde van de Laan van Meerdervoort. Op zaterdagen liep hij met mij en m’n broer er heen. Je kon er heerlijk spelen (herinner me dat we een keer een salamander vingen uit een sloot), maar m’n broer en ik hadden de pest aan de eindeloze wandeling. Soms namen we voor 5 cent per persoon een zogenaamd ‘kort traject’ met de tram. Dat scheelde weer. Drenthe Voorjaar 1943. Met m’n oudste zus en broer na mij (zeven jaar) gingen we “logeren” bij een boerenfamilie in Bovensmilde.(kennissen van kennissen van…). Voor een gulden per persoon per dag, dus voor 90 gulden per maand. Geen kleinigheid voor m’n ouders. De boer bij wie ik verbleef had een kippenfarm. Die moest hij van de Duitsers beëindigen om de een of andere reden. Hij vertelde dat hij daarom duizend kippen had geslacht en er nu nog maar honderd over had. Bij honderd kippen kon ik me al niets voorstellen. In de buurt woonden verschillende NSB’ers (natuurlijk wist ik toen niet dat er in Drenthe meer dan gemiddeld zaten). Eén had op de voorgevel van zijn boerderij een groot, zwart runenteken. Voor dat volk moest je oppassen! Af en toe fladderden er strookjes zilverpapier met een zwarte rug door de lucht. Niemand wist wat dat te betekenen had, maar velen hadden wel een mening. Die ben ik vergeten, maar die verzonnen ideeën vond ik onbegrijpelijk. Achteraf verbaas ik me erover dat er zo weinig is blijven hangen van die periode; met uitzondering van m’n schooltijd, maar die herinneringen - goede en slechte - hebben niets met die van de oorlog te maken.
Chris Veldt pag 2
September 1943 – november 1944 Vader op hongertocht. Lopend(!) naar het zuiden (hij kon niet fietsen; had dat sinds zijn jeugd niet meer gedaan, door een opgelopen doofheid). Hij is tot omgeving Dordrecht gekomen. Kwam thuis met verschillende dingen. Kan me alleen groene erwten herinneren. Brandhout zoeken. Als je tien jaar bent en je mag met een zaag het bos in om hout te halen, dan voel je je groot. Wij mochten, onder geen beding, hout halen uit het spergebied. Daar stonden huizen leeg. Mensen geëvacueerd. Atlantikwall. Prima bron van mooi, droog brandhout. Onze ouders vonden dat roof. Hielden rekening met mogelijke terugkomst bewoners. Grote broer van mijn vriend (toen al beschouwd als heel deftige grote broer; het hele gezin was “van een andere stand” dan de onze -sic-) reed een bakfiets. Op de bakfiets zat mijn moeder met bijl en zaag. Dat beeld is gebleven. Ik klom er ook in en samen gingen we hout halen. Waarschijnlijk had mijn vader toen al oedeem, anders had hij op de bakfiets gezeten. Weer later, met moeder hout halen. Bosjes van Poot of zoiets. Er was veel zand. En je mocht er niet in. Waarom niet begreep ik later toen ik aan de hand van mijn huilende moeder wegliep. We hoorden een doffe dreun en er was rook of stof. Er lag een man op de grond en ik kon bloed zien. Wat landmijnen waren wisten we al ongeveer. Het spoor van ons wagentje in het zand was niet ver van die man. Thuisgekomen moest ik van moeder God bedanken dat ik leefde. Dát hoefde niet van mij, maar ik deed het natuurlijk toch. Ook dat beeld is gebleven. Dat van die man. Sinterklaas 1943. Omstandigheden waren kennelijk niet zo best meer, want de voornaamste herinnering is besef van de prestatie van m’n ouders dat het feest doorging! Er was wat snoep, er waren eenvoudige cadeaus. Ik kreeg een (duidelijk gebruikt) zakmes. Een verrassing! Dolle Dinsdag: We hoorden het “nieuws”. Natuurlijk geloofden we het. Moeder was zó blij dat ze de stamper waarmee ze het product van de centrale keuken (we mochten niet “gaarkeuken” zeggen) te lijf ging, per ongeluk kapotsloeg. V1 en V2: Speelplaats lagere school. Hoog boven ons vloog een V1. Het geluid - dat we vaker hadden gehoord - viel plotseling weg. Angst! Wat gaat ie doen? Niets meer van gehoord. Later. Ik geloof dat ik op de Groothertoginnelaan liep. Donderend geraas. Vanachter de huizen - dit is een herinneringsbeeld van een kind - kwam een ding (sic) tevoorschijn dat ik nu het best kan beschrijven als het bekende plaatje van Kuifjes raket naar de maan. Ik herinner me verschillende metalen platen; goed zichtbaar in het zonlicht. Het ding wiebelde even en was daarna snel verdwenen. Ik begreep kort daarna dat het een V2 was. Hongerwinter: Daarvan heb ik slechts het begin meegemaakt, omdat we in november naar Lemelerveld werden gebracht. Korte tijd bloembollen gegeten. Kon ze nauwelijks door m’n keel krijgen. Herinner mij het beetje grauwe brood, erwtenmeel, kunsthoning (werd van hout gemaakt), kleizeep.
Chris Veldt pag 3
Lemelerveld November 1944. Via een kerkelijke organisatie konden mijn oudste zus, de broer na mij en ik naar boerenfamilies om te kunnen eten. In een vrachtwagen, liggend op stro in de laadbak en met een houtvergasser voor de energie, reden we naar Raalte. In een grote villa (van een tandarts) kregen wij te eten. Nooit vergeten: waarschuwingen om ons niet te veel te geven (maagproblemen). Begreep ik niet. Durfde natuurlijk niets te zeggen. Tenslotte werd ik afgeleverd bij een familie. Man, vrouw, twee dochters en een zoon van 18 jaar, die zich over mij ontfermde op zijn manier (de oudere kinderen waren allen getrouwd; die zag ik ‘s zondags ). M’n broer ging naar de overkant van de weg, m’n zus verder weg het land in. Het was winter, dus was er minder werk op het land. Rutger (Rut) deed daarom o.a. onderhoudswerk (prutsen). Ik mocht daarbij “helpen”, en zo prutste hij een fiets voor mij van een kinderframe voor meisjes. Daarop heb ik leren fietsen. Mijn broer, de jongste dochter van het gezin waar hij logeerde en ik avontuurden door het boerenland. Merkwaardig dat ik me niets kan herinneren van de school in Lemelerveld, in tegenstelling tot die in Bovensmilde. Ook in Lemelerveld was het oorlog. Op de Lemelerberg stond een lanceerinrichting voor V1’s. Eenmaal is zo’n ding op een boerderij in Lemele terechtgekomen. Ik hoorde vertellen dat er slechts een paar kippenbotjes teruggevonden werden. Dat maakte veel indruk. Ik herinner me bezoek van mensen op hongertocht. Vooral de diepe teleurstelling als er niets meer te geven was (verkopen deed de boer niet). En als vreemde tegenstelling: enkele malen kwam een oude Duitse soldaat, die in de buurt gelegerd was, een halve liter melk kopen. Ze hadden medelijden met hem, herkenden hem als mens. Ik heb eens een 10-pfennig muntje van hem gekregen, naar hij zei bedoeld voor de heilige Antonius. Dat was natuurlijk onbegrijpelijk. We woonden 300 meter van het Overijssels kanaal. Daarin lagen soms schepen afgemeerd die, zoals alle vervoersmogelijkheden, regelmatig aangevallen werden door vliegtuigen. We “wisten” wat voor vliegtuigen het waren en dat elk vier raketten bij zich had (sic). Toen ik hoorde dat vier jagers maar één raket raak hadden geschoten, was ik eigenlijk nogal teleurgesteld. Ondertussen zaten we wel in de kelder te schuilen! Overigens was de dreiging van die aanvallen altijd aanwezig. Boeren werden gedwongen om bijvoorbeeld munitie te vervoeren met paard en wagen. Ik kan me niet herinneren dat er daardoor slachtoffers vielen. Kort voor de bevrijding was er nog een angstig moment. De Duitsers waren druk met naar huis gaan. Prima! Maar dat er een paar, samen met een levensgroot kanon, op de oprit naar het erf van de boerderij waar mijn broer logeerde, kwam schuilen tegen luchtaanvallen, was niet best. Gelukkig verdwenen ze toen het donker werd.
Chris Veldt pag 4
Op de dag van de bevrijding (14 of 15 april, geloof ik) kwam de laatste nare herinnering. Een onderduiker in vaalgroene werkkleren stak de weg over en werd meteen beschoten vanaf de brug in het dorp. Door direct weg te duiken in de sloot redde hij zijn leven. De Canadezen waren al zover en zagen hem kennelijk aan voor een Duitser. We waren weer vrij! Canadezen werden nieuwsgierig en bewonderend bekeken. Binnen een paar dagen stond er een grote houten barak in het dorp als feesttent. We speelden “oorlogje”. In juli werden we “gerepatrieerd”. Met een rijnaak over het IJsselmeer gingen we naar huis. In het immense ruim, rijkelijk van stro voorzien, kwam ik nog een jongen tegen uit m’n klas in Den Haag.
Chris Veldt pag 5