Herinneringen aan Ravensbos De persoonlijke verhalen
Herinneringen aan Ravensbos Peter van Velzen Willem Reijnders Chris van der Linden Wim Tijbosch Huub Remmel Paul van de Meulengraaf Gerard Bouwmeister Jo Hoen Toon Maes Andre van Kempen Andre van Kempen ‘’De steppe zal bloeien’’ Johan Schepers Jan de Boer Kees Schilder Frans Duijf Sjef Engering Toon van Buren Open brief aan Jozef Hoen Henri van de Werd Franklin Lafour Gijs Okhuijsen O.M.I Kees Braat Jan Sterenborg Henk Ganzeboom Jan Egelmeers Henk Wijnen Toon van Buren "De heilige boom van de Bawòng" Gerrit Damhuis Willem Theloosen In memoriam Frans van Gorkum over zijn broer Henk van Gorkum Paul van de Meulengraaf spreekt over Tonny Heller Herinneringen na Ravensbos Chris van der Linden over zijn periode net na Ravensbos
Peter van Velzen 1961 tot 1969 Leeftijd: 13-19 Ravensbos roept veel discussies en emoties los. Zowel positief als negatief. Voor mij net als voor anderen waren het de belangrijke jaren van persoonlijke groei en ontwikkeling. Voor mij is Ravensbos te verdelen in twee periodes van drie jaar. De eerste drie jaar waren een ramp. Ik had er net drie jaar kindertehuis ervaring opzitten en was er al enigszins aan gewend om te verdwijnen in grote groepen. Ik had de wervingspater beloofd om nergens over te praten en deed dat vervolgens ook niet en dat was makkelijk want niemand vroeg iets. Maar gelukkig waren er verschillende mogelijkheden om iets te doen met de eenzaamheid. Allereerst werd ik lid van het koor als sopraan om het Halleluja van Handel te zingen en dat was een bijzondere ervaring. Vervolgens probeerde ik de klarinet in de Harmonie. In de vrije uren kon ik s’avonds in het klaslokaal oefenen. Klarinet of gitaar. Ik kon er van alles in kwijt. De belangrijkste ervaring was de toneelclub onder leiding van Pater Palm. Introvert en gesloten als ik was, kreeg ik les in declameren en leerde ik om te gaan met verschillende uitingen van emoties door middel van spel. Ik kreeg voornamelijk vrouwenrollen te spelen omdat ik er meisjesachtig uitzag. Dit optreden voor grote groepen, voor een volle zaal, daar heb ik tot op de dag van vandaag nog steeds veel profijt van. In het laatste jaar van de lagere school kreeg ik LBO-advies. De eerste drie jaar op Ravensbos was een gymnasium opleiding. Weliswaar geen erkende opleiding, maar toch. Ik was een middelmatige leerling, met veel rode strepen in mijn schriftjes en tot mijn verbazing kwam ik er elk jaar doorheen en dat was waarschijnlijk te danken aan de studiestructuur en het strenge toezicht. Ravensbos was nog in een oude staat. Klas- en studiezalen waren verwarmd. De rest niet. De slaapzalen waren groot. In mijn herinnering lag ik er met heel veel. Ik had al geleerd om alleen s’nachts en vooral in stilte te huilen en dat lukte aardig. Bedplassen ook. Dat deed ik al jaren, maar ik wist al dat je met handdoeken en lichaamswarmte de boel op tijd droog kon krijgen. Een belangrijk voordeel: ik kan me niet herinneren dat ik ervoor werd gestraft. Private vriendschappen waren verboden. Teveel en te vaak met iemand gezien worden op de cour kon betekenen dat je daarover werd aangesproken. Kort 1
maar duidelijk. Het was ook niet de bedoeling dat je met hogere jaars optrok of daaronder. Gewoon de eigen leeftijdsgroep. Ik ging er van uit dat iedereen die daar was , net als ik een roeping had. Dat betekende priester willen worden en zo werd me snel duidelijk als dit ideaal onbereikbaar was, kon je ook broeder worden. Dan had je weliswaar geen diploma's maar je kon je in allerlei vormen nuttig maken bijvoorbeeld op de boerderij. Die roeping stond niet ter discussie, maar gold als vanzelfsprekend en gek genoeg het hielp je door de meeste ellende heen. Aan het eind van die eerste drie jaar kreeg ik een determinatie-gesprek. Ik kreeg door dat buiten het seminarie nog een wereld bestond die eisen stelde, zelfs aan de paters. De meesten waren onbevoegd en probeerden dit te herstellen door zo snel mogelijk een onderwijsbevoegdheid te krijgen zodat de opleiding op Ravensbos ook maatschappelijk zou worden erkend. Dat was een inhaalslag die voor mij te laat kwam. Ik kreeg HBS-a advies en kon dit diploma halen in Heerlen: het sint Bernadinus college. De geslotenheid van Ravensbos in de eerste drie jaar brokkelde af in de laatste drie jaar. Ik kreeg steeds meer mogelijkheden om te onderzoeken waar mijn mogelijkheden en capaciteiten lagen. Redacteur worden bij studentenhaver, toneelstukken en liedjes schrijven, optredens van de Harmonie hoewel ik nooit verder ben gekomen dan de derde klarinet, een eigen muziek groepje vormen, het carnaval en sinterklaasfeest organiseren. Onbegrijpelijke films bekijken van Zweedse en Franse Cineasten op de filmclub in Heerlen. Mijn eenzaamheid kon ik bestrijden met een overdosis aan humoristisch gedoe. Geleidelijk aan sijpelde de wereld naar binnen en werden er meer vragen gesteld dan antwoorden gegeven. Ik begon door te krijgen dat de wereld om mij heen niet meer zo vanzelfsprekend was. Er kwamen geen roepingen meer binnen, meer jongens met gedragsproblemen en/of opvoedingsproblemen thuis. De toekomst van Ravensbos stond ter discussie, paters gingen weg zonder enige uitleg, de sfeer werd conflictueus. De verbouwingen hadden veel geld gekost, hoewel op dat moment een strikt noodzakelijke ingreep voor de continuïteit van Ravensbos. Ik heb later nog eens gevraagd wie mijn opleiding betaalde. Ik had OTS tot mijn zestiende. De kinderrechter had aangeboden om mijn opleiding te betalen uit een daarvoor bestemd potje bij Justitie. De opleiding koste toen 3000,- gulden per jaar. Thuis hadden ze dat geld niet, of een beetje. Mijn moeder accepteerde het geld van justitie niet. Ik ga er nu vanuit dat de oblaten mijn 2
opleiding hebben betaald. Het is nooit een onderwerp van gesprek geweest. De feitelijke gang van zaken is mij onbekend. Nu weet ik dat als ik niet naar Ravensbos was gegaan, ik mijn jaren in een pleeggezin zou hebben doorgebracht met mogelijk een rampzalig perspectief. Ravensbos was een eigen keus en tot op de dag van vandaag het beste wat me toen is overkomen.
3
4
Willem Reijnders Vier cruciale jaren van mijn leven Bijna 40 jaar geleden inmiddels, in 1963, ik moest nog twaalf jaar worden, kwam ik intern in Ravensbos, Kleinseminarie van de paters Oblaten van Maria. Ik zou er bijna 4 jaar blijven. Deze vier intens beleefde jaren zouden de rest van mijn leven bepalen, hoewel ik daar pas gaandeweg achter kwam. Waarom ging ik naar deze kostschool? Ik was op de lagere school getest en geschikt geacht om een gymnasiumopleiding te volgen. Mijn geboortedorp, Evertsoord in Noord-Limburg, was ver weg gelegen van Venlo en Deurne, de plaatsen waar ik naar het gymnasium zou kunnen gaan. Tevens was ik misdienaar in het klooster van de Oblaten van Maria die in Evertsoord hun Noviciaat hadden. De deal was snel gemaakt: ik kon naar Ravensbos. Het is niet gemakkelijk geweest. Vooral in het begin had ik veel last van heimwee, maar ik troostte me met de gedachte dat iedereen er last van had en dat veel anderen er werkelijk nog slechter aan toe waren, sommige liepen zelfs weg, naar huis... Na verloop van tijd ging het beter. Ik had het druk met studeren en men deed erg zijn best om een surrogaat voor de zo gemiste huiselijke warmte aan te bieden. Ik sloot me aan bij het Gilde en heb echt veel dingen gedaan waar je als jongen van 12, 13, 14 jaar aan toe bent: veel sport, spel we gingen op vakantie naar Frankrijk. Ik had een fijne klas, er waren veel jongens met wie ik goed overweg kon. Ik heb veel gelachen met hen en we vormde als klas een hechte eenheid. Veel van de passies die ik heb, zoals muziek, schaken en fietsen zijn te Ravensbos geïnitieerd. Na deze periode van relatieve acceptatie kwam onvermijdelijk de periode van boosheid en opstand. Ik voelde me beknot in mijn vrijheid en kreeg steeds meer conflicten met pater Steenbergen, de prefect. 5
Ik accepteerde niet dat er zo veel moest en zo weinig mocht. Ik luisterde stiekum naar muziek, verborgen onder de dekens. We braken 's nachts uit. We wilden nooit naar de kapper, de Beatles wezen ons de weg. We pikten appels bij de buren. En werden daar dan ook voor gestraft, vaak klassikaal. Ik kreeg ook steeds meer moeite met het feit dat ik op een priesteropleiding zat. Als ik eerlijk was voelde ik niets van een roeping en ik zat dus met oneigenlijke bedoelingen op deze school. Van tijd tot tijd werd ons toch wel stevig op het hart gedrukt dat deze gevoelens eerlijk moesten zijn, vanuit het klooster gezien terecht natuurlijk. De situatie bleek niet houdbaar te zijn. Toen mijn vader in 1967 voor zijn werk naar Zaandam moest verhuizen zag ik de kans schoon en volgde hem nadat ik het lopende trimester had afgemaakt. Ik kwam op het Zaanlands Lyceum, een school met 1300 leerlingen, jongens maar vooral ook meisjes. Ik kreeg de verwachtte aanpassingsmoeilijkheden, kwam er door heen en sloot een bewogen fase in mijn leven, de middelbare school met een diploma af. Na mijn overstap hield ik nog even contact met enkele jongens van mijn klas te Ravensbos. Maar dat verwaterde na enige tijd en hield tenslotte op. Er volgde een tijd van opluchting en verdringen, opluchting omdat Ravensbos verleden tijd was en verdringing omdat je niet herinnerd wilde worden aan deze periode. Jaren verstreken tot het begon te knagen. Op mijn vele fietstochten kwam ik regelmatig in de buurt van Valkenburg. Ik begon me af te vragen wat er geworden was van het mooie witte gebouw. Ik kwam vaak in de buurt, maar durfde de stoute schoenen niet aan te trekken en aan te bellen. Tot het moment kwam dat ik wel durfde en aanbelde. Broeder Jan Schoonenberg deed open, herkende mij tot mijn stomme verbazing en aan de koffie met vlaai werd ik bijgepraat over alles wat er met het klooster en haar bewoners was gebeurd. Ik mocht vrijelijk dwalen door de gangen van het gebouw en alles wat Ravensbos voor mij geweest was. De tijd had stil gestaan, er was niets veranderd, daar was trouwens ook geen geld voor. Ik vond het prachtig, ik was blij dat ik de stap gezet had. In de jaren die volgden heb ik het klooster vele malen bezocht, met vrienden, met mijn vrouw, met mijn kinderen. 6
Wat ik miste was een echte uitwisseling van lotgenoten. De jongens die het zelfde hadden meegemaakt, samen met mij. Ik ben op zoek gegaan, maar de adressen van weleer bestonden niet meer, ze waren verhuisd, kortom: het was te lang geleden, dacht ik. Enkele jaren geleden bleek het klooster te zijn verkocht aan een paardenhandelaar. Jomanda maakt gebruik van de kapel om haar spirituele waar aan de man te brengen. Het klooster is voor mij fysiek niet meer toegankelijk. Tot ik enige tijd geleden op het onvolprezen internet bij toeval stuitte op een website die geheel gaat over Ravensbos. www.ravensbos.nl Het verleden kwam plotseling heel erg dicht bij. De stap die gezet moest worden was het sturen van een email naar Peter van Velzen, de webmaster van de site. Aldus geschiedde. Ik ben er van overtuigd dat er veel jongens van nu 50 met de zelfde nostalgische gevoelens rondlopen. Ik hoop dat zij op het spoor komen van deze website zodat een hernieuwde ontmoeting kan plaatsvinden. Misschien valt die dan tegen, misschien is het een geweldige ervaring. Ik wil het proberen.
7
8
Chris van der Linden Dag programma Ravensbos 1960 1961 Dagindeling 1960 tot 1961 voor de jongste jongens op de maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag 06.15 tot 06.45
06.45 tot 07.15 07.15 tot 07.30 07.15 tot 08.00
07.45 tot 08.00 08.00 tot 08.15 08.20 tot 09.10 09.10 tot 10.00 10.00 tot 10.10 10.10 tot 11.00 11.00 tot 11.50 11.50 tot 12.00 12.00 tot 12.10 12.10 tot 12.30
12.30 12.35 tot 13.25 13.30 tot 14.20 14.20 tot 15.10 15.10 tot 15.20 15.20 tot 16.10 16.10 tot 16.30 16.30 tot 18.00
wekken door prefect of diens hulp, een frater wassen en aankleden wachten in de studiezaal en voorbereiden op dagactiviteiten vieren van de eucharistie in de kapel en eventueel mis dienen ontbijten in de refter; enkelen zetten theekannen en brood op tafels dienen van een mis aan een zij of achter altaar in de kapel afruimen, schoonmaken en weer dekken van tafels in de refter afwassen en afdrogen in de keuken aardappels pitten op de boerderij pauzeren studeren in de studiezaal les I les II kleine pauze les III les IV kleine pauze bidden rozenhoedje in de buitenruimte van Ravensbos warm eten in de refter; enkelen zorgen voor de bediening van alle tafels afruimen, schoonmaken en weer dekken van tafels afwassen en afdrogen in de keuken uitdelen op de cour van binnengekomen post grote pauze les V les VI kleine pauze les VII pauze met boterham studeren in de studiezaal
9
18.00 tot 18.10 18.10 tot 18.45 18.45 tot 19.00 19.00 tot 19.15
19.15 tot 20.00 20.00 tot 21.00 21.00 Voor de woensdag 06.15 tot 12.35 12.35 tot 16.30 16.30 tot 21.00 Voor de zaterdag 06.15 tot 12.35 12.35 tot 16.30 16.30 tot 18.00 18.00 tot 18.45 18.45 tot 19.00 19.00 tot 19.15 19.15 tot 21.30 21.30 Voor de zondag 6.45 07.30 tot 08.30 08.30 tot 09.00 9.00 09.30 tot 10.00 12.00 12.30 tot 13.00 13.00 17.00 tot 18.30 18.30 tot 19.00 19.00 tot 19.30 19.30
kleine pauze studeren in de studiezaal lof in de kapel broodmaaltijd met een warm hapje in de refter; enkelen zetten thee/melkkannen en brood op tafels afruimen, schoonmaken en weer dekken van tafels afwassen en afdrogen in de keuken grote pauze studeren in de studiezaal naar bed zie hiervoor wandelen en/of speciale programma's zie hiervoor zie bij maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag douchen, vrije tijdsbesteding studeren in de studiezaal vrije tijd te besteden in studiezaal of recreatieruimte of buiten lof in de kapel broodmaaltijd met warm hapje in de refter; afruimen etc. vrije tijd te besteden in studiezaal of recreatieruimte of buiten naar bed wekken door prefect of diens hulp, een frater wassen en aankleden vieren van een hoogmis in de kapel en eventueel mis dienen ontbijten in de refter; afruimen etc. vrije tijd winkelen van zakgeld bij de prefect voor tandpasta, potloden etc. lenen van boeken van de huisbibliotheek rozenhoedje warm eten in de refter; afruimen etc. vrije tijd verplichte vrije tijdsbesteding in de studiezaal uitgebreid lof zingen in de kapel broodmaaltijd met warm hapje in de refter; afruimen etc. vrije tijd
10
21.00
naar bed
Valkenburg, september 1960 Ik heb heerlijk geslapen, hoor ergens een wekker en zie zes uur op het horloge, dat ik van opa na het hernieuwen van mijn doopbeloften heb gekregen. Ik ga maar vast naar de wc. Het is koud met blote voeten. Wanneer ik terug mijn bed induik zie ik dat meerdere jongens wakker zijn. Er wordt her en der zachtjes gefluisterd. Ik val weer in slaap tot het moment dat een bel mij ruw tot de werkelijkheid roept.
11
12
Wim Tijbosch Ravensbos 1964 - 1969 (11 - 16 jaar) Ravensbos is voorbij. Jaren lang heb ik gehoopt om nog een keer een reünie mee te maken in het gebouw waar ik mijn jeugd heb doorgebracht. Herinneringen opdoen met medescholieren, de geur van de studiezalen opsnuiven, de gangen, de kapel. Na ruim 30 jaar ging ik terug, maar beelden van mijn jeugd vielen aan duigen. Na enig zoeken was het statige gebouw van veraf al zichtbaar, maar dichtbij gekomen bleek het in verval te zijn. Verveloos, daklijsten verrot, bomen verdwenen, het park verwilderd, de cour vol containers en oud ijzer, de hoofdingang vol rommel. Verkocht aan een paardenhandelaar; een deel in gebruik door Jomanda. Thuis ging ik op internet zoeken naar Ravensbos en ik was verrast toen ik na het intikken van 'Ravensbos' in Google meteen bij de site www.ravensbos.nl kwam. Ik zag dezelfde foto's als in mijn fotoalbum en las de verhalen. Ik kreeg een wee gevoel. In een mengeling van jeugdsentimenten kwamen herinneringen boven. Aardappels narapen in de brandende zon met de jerrycans limonade op de kar achter de tractor, de processies door de velden in de frisse voorjaarsochtenden, de wandelingen door het Ravensbos, mijn eerste biertje in een Valkenburgs café, de wandelingen over de holle weg naar Valkenberg, in de dichte begroeiing achter de cour zoeken naar boomkikkertjes (die we natuurlijk nooit vonden), met zijn allen appels plukken in de boomgaard, de ziekenzaal waar je naar je transistorradiootje kon luisteren, de studiezalen met de verplichte studie-uren die soms veel te lang duurden, de houten kruisbeeldjes op de bureautjes, de slaapzalen, het klappen iedere ochtend van pater Steenbergen, de prefect, om ons wakker te maken, de boerderij waar broeder Coumans werkte, de harmonie van pater Bauhuis, het Gilde van pater Lempens, de andere paters (Palm, Kok, Tromp, van Moorsel, Souren, van der Zee (cicero), woolie boolie), de controle op maandagmorgen of ons haar niet te lang werd (we drukten ons hoofd in de kraag van de bloes om niet te laten zien dat de haren al weer te lang waren), iedere ochtend hoopvol kijken naar de pakjes voor de deur van de prefect (slechts één keer lag er een pakje voor mij), de eetzalen met de lange tafels en de paters aan de tafel aan het hoofd, de potjes mosterd die we meesmokkelden naar de eetzaal, de appels die we 's nachts gingen pikken uit de boomgaard aan de overkant van de weg, het hostie-afval dat wij haalden uit de juten zakken op de boerderij (bang om betrapt te worden door de boer of nog erger: de hond), achter de ruiten van het slachthok van de boerderij kijken naar het slachten van een varken, de Sint Bernardhond van Zwolsman, de carnavalsfeesten, het bouwen van de blokhut 13
voor het Gilde in het bos bij het kerkhof, de toneelstukken van Kameleon, het wekelijkse schoenen poetsen, de meisjes die voor het eerst aanwezig waren met carnaval, de voetbalwedstrijden, het schitterende park met de boksboom. Natuurlijk, iedereen heeft sentimentele gevoelens bij zijn oude school, maar Ravensbos was anders. Als kind van 11 jaar weg van je ouders. 1964, nog echte kinderen waren we. Slechts drie keer per jaar enkele weken met vakantie naar huis en daarna weer buiten afscheid nemen. De aardige kleine broeder, wiens naam ik kwijt ben, ving ons op. Mijn ouders, die in Heerlen woonden, kwamen op zaterdagavond langs om de was op te halen, maar zij mochten niet binnen komen. In de auto - 's winters met draaiende motor om warm te blijven - las ik snel mijn briefje voor met alles wat ik wilde vertellen en vragen. Het was een andere tijd. Veel is nu niet meer voorstelbaar. Ik ging naar Ravensbos in 1964, de tijd van het rijke roomse leven. Ik herinner mij goed dat ik worstelde met de vraag: hoe weet je of je priester wilde worden? Pater Lempens, familie van kennissen van mijn ouders kwam op bezoek en het was geregeld. Ik vertrok uit Ravensbos in 1969. De mammoetwet had zijn intrede gedaan.. Daardoor, en door de vele onbevoegde leraren, was het niet meer mogelijk om op Ravensbos eindexamen te doen. Ik verliet Ravensbos om vanuit mijn woonplaats, Heerlen, mijn opleiding af te maken. In 1973 behaalde ik mijn atheneumdiploma op het St. Bernardinuscollege. Ravensbos is voorbij, jeugdherinneringen blijven. Tijd werkt relativerend en ik heb uiteindelijk toch vooral dierbare herinneringen aan Ravensbos. Dankzij de site kwamen deze herinneringen weer boven en ik hoop met deze bijdrage wat van deze herinneringen met anderen te hebben kunnen delen. mei 2002
14
Huub Remmel Mijn levensverhaal En toen was Hupie Remmel daar geboren op de St. Nicolaasbergweg 11 in Simpelveld. De kindertijd was voor hem een eenzaam leven. Hij had geen vriendjes en vriendinnetjes om mee te spelen. Hij had alleen zijn dierbare zusjes en buurtkinderen om mee om te gaan. Toen hij twaalf was, ging hij voor vier jaar naar kostschool in Valkenburg. Dat was vooral een tijd van veel heimwee hebben naar zijn ouderlijk huis. Toen hij in het ouderlijk gezin terug was, begon de middelbare schooltijd. En nog steeds geen vriendjes en vriendinnetjes. Hij was best wel een eenzame jongen. Dat veranderde toen hij na zij havo-examen naar Sittard vertrok om als student aan de bibliotheekacademie te gaan studeren. Drie jaar deed hij erover om het diploma tot assistent-bibliothecaris te halen. Hij maakte kennis met medestudenten vooral met Toos, met wie hij jarenlang schriftelijk contact zou hebben tot aan het eind van de tachtiger jaren. Zijn belangstelling voor filosofie en letterkunde stamde uit deze periode. Ook films waren een doelwit. Hij ging in die tijd veel naar de cinema en naar de schouwburg. Het zelfstandig wonen beviel hem wel. In 1978 studeerde hij af in Sittard en vertrok spoedig naar de grote stad Amsterdam alwaar hij de vervolgopleiding voor bibliothecaris ging doen. Ja, dat was het helemaal: Amsterdam. De stad van Sodom en Gomorra. Het wilde leven! Met de studie wilde het niet vlotten. Op de studentenflat maakte hij contact met andere studenten. Daar begon eigenlijk het vormen van een vriendenkring. Ook in die tijd veel aandacht voor het theaterleven en dat kon in deze grote stad. In 1980 deed hij eindexamen maar hij slaagde niet en hij rolde meteen de bijstand in. Hij leerde de scene kennen: de uitgaanswereld. In de tachtiger jaren, durf ik nu wel te zeggen, drinkt hij inderdaad niet met mate. Hij experimenteerde met drugs en alcohol. Toen in 1983 en 1984 zijn beide zussen stierven, was dat een grote klap voor hem. En daar ben ik nog steeds niet overheen. Toen had de ziekte zich voor het eerst geopenbaard: schizofrenie. Maar hij was nog vrij man. In het beruchte jaar 1984 werd hij overspannen en hij vluchtte weg uit de stad Amsterdam. Opeens was hij van stadsmens weer provinciaal geworden. Zijn ouders konden hem niet opvangen. In 1988 maakte hij kennis met het psychiatrische circuit. Zestien oktober 1988 was zijn eerste opname in Welterhof te Heerlen. Sinds die tijd leeft hij als psychiatrisch cliënt. 15
Iedere dag slikt hij pillen. Ook hier maakt hij vrienden en vriendinnen. Oude vrienden lieten hem stikken, en nieuwe vrienden boden zich bij hem aan. Dat is leuk! Zeker leuk. Ik kan thans zeggen dat ik, ondanks buitensporig gedrag van de laatste twintig jaar, een goede vrienden- en kennissenkring hier in Limburg heb opgebouwd. Op het moment woont hij op de Hofpoel te Brunssum, dat is een beschermde woonvorm en let wel sinds 1994. Hier heeft hij het naar zijn zin en hij wordt hier begeleid en gecontroleerd op buitensporig gedrag. Voor de toekomst beloof ik mezelf een meer regulier leven en samen met mijn maatje leuke en vooral leuke dingen te ondernemen. Reunie Terug van weg geweest Achtervolgd en weg gevlucht uit de grote stad Amsterdam terug naar mijn geboorteland Limburg. Het dorp S. waar ik geboren ben is al lang niet meer wat het was toen ik mijn kindertijd daar vertoefde. In 196.. ging ik naar het kloosterinternaat in V. waar ik vier eenzame jaren verbleef. Leren deed ik er niet. Ik wou gewoon niet leren. Op een dag toen pap me opzocht, riep ik in een woedeuitbarsting dat ik maar schilder moest worden. En nog vroeger thuis moest ik naar boven naar bed omdat ik de sommen maar niet wilde begrijpen. Wat bezielde mijn kindertijd? Ik had een beschermde jeugd en trok samen met mijn zusjes met de buurtkinderen op. Mijn zusjes pleegden later zelfmoord en ik heb nog contact met R. en daarmee heb ik nog een goede vriendschap. Eens op een avond, het was weer zover, had ik weer een huilbui in het internaat. Ik liep de poort uit en een broeder liep bezorgd een eind mee. Wat heb je toch ? Kom toch terug! zei hij maar ik liep stug door ik huilde heel heel hard. Op een gegeven moment was de broeder omgekeerd en ik liep maar verder richting centrum, naar het station te V. Daar aangekomen ging ik naar binnen en ik bestelde een kaartje voor S. De trein stond al te wachten. Ik stapte in en de trein vertrok richting het dorp S. Later belde ik aan bij mijn geboortehuis en al spoedig was er een grote opwinding binnen in het huis. Iedereen behalve pap was aan het huilen. Ik was blij dat ik terug was. Pap ging gauw naar de buren en belde het klooster op en hij kreeg te horen dat ik een nacht kon blijven en dat ik de volgende dag maar terug naar het internaat gebracht moest worden. En zo gebeurde. Later mocht ik om de twee weken naar huis naar S. en daar had ik vrede mee. Elke vrijdagmiddag bracht pater K. 16
me naar het station in V. en zette me op de trein naar S. Tijdens de rit met de brommer naar het station omarmde ik pater K. en ik voelde me veilig. Zondagavond bracht pap me weer terug nadat ik een gelukkig weekend thuis gehad had. Zo gingen de jaren voorbij. En nu, na mijn studiejaren in Sittard en Amsterdam, was ik teruggekeerd in Limburg en ik woonde in Br. waar ik een goed toeven had. Heimwee had ik niet meer. Huub Remmel
17
18
Paul van de Meulengraaf Paul heeft een indrukwekkende lijst van vragen en het aardige is dat je hier zelf een invulling aan kunt geven als je dat wilt, het kan je ook inspireren tot het schrijven van een eigen verhaal mocht je moeite hebben met de details uit je bitterzoet verleden op ons klein seminarie. Als je de antwoorden weet, laat het ons weten. Ravensbos items: De bezetting (team) Wie gaf welke lessen? Wie gaf muziek? Ook zij werkten op Ravensbos: Thij van Hout, Cor, Herman, bedrijfsleider Laeven, tante Hanneke, dhr. Janssen, dhr. Jahai Wie waren de nymphen? Wie was de kapper? Wie was de bibliothecaris? Wie verzorgde de studieboeken? Wie was de studieprefect? Wie was de studiedirecteur? Wie werden in 1958 op Ravensbos gewijd? Wie is de famous Dutch-stained-glass-window-artist? Wie werden bedoeld met "sur le dos" of Pin? Wie reed de 'bril' zo overladen (en waarmee) dat slechts naar één richting gestuurd kon worden? Wat waren de belangrijkste vervoermiddelen en voor wie? Wat was het huismerk auto en welke types? Wat was het huismerk brommer / scooter / motor? Wat maakte het meeste indruk in het museum? Op wiens kamer werd in de wintermaanden met carnaval toch een vlieg gevangen? Wiens peuk werd ogenschijnlijk wel eens in de jus aangetroffen? Wat is de relatie met de Cathedral in Cap de la Madeleine? Wie organiseerde de ijsbaan met nachtelijke spuitpartijen? Wie mende Bello? Wie leidde Herman? Wie liep er over de nok van het dak op de studentenvleugel? Wie verzorgde de kippen; de koeien, de varkens, wie reed de trekker, wie tuinierde, teelde fruit? 19
Wie bakte, knipte, kookte, slachtte, waste, schilderde, stookte, bouwde, sloopte, repareerde, renoveerde, smeedde, laste, monteurde, etc. etc. Wie onderhield de tuin/park? Wie zorgde voor de centen? Remember…. Wie waren de monitoren? Wie waren organist? Wie "draaide" en 'pitte'de aardappels? Wie cementeerden de "Duitse vleugel" wit? Wie waren de prinsen? De pages? Wie speelden een bijzondere voetbalwedstrijd ter voorkoming van de bouw van een hoogspanningsmast op het voetbalveld? Wie dempte de 'put' naast het kerkhof? Waar lag het "beloofde land"? Hoe werden de bieten gedund op "het beloofde land"? Aardappels rapen op het "beloofde land" Hooien, met vork en gaffel; geen tractor, dan zelf die grashark trekken. Hooi binnen doen op de zolder boven de koestal Kolen binnenrijden in de oude kolenkelder Wie vingen ratten in het kippenhok (de brandslang)? Wie losten vaak de Victoria mengvoeders (hoe zwaar waren die zakken ook al weer?) De clubs (niet zonder enige onderlinge rivaliteit) De verkennerij Het Gilde De Cercle De missieclub De electroclub De boekbinderij De toneelclub Kameleon Studentenhaver. De wasverdelers De kleermakerij Scola Cantorum Pianolessen Harmonie, oefening, repetities en uitvoeringen, concoursen Het koor met de favoriete uitvoeringsnummers Geestelijke lezing 20
De briefjesronde bij aanvang van de studie De broodbak Vermaak op The allweather cour: Rondjes draaien Bokbokberrie Standbal Basketbal Volley Voetbal Schaatsen (in de winter) Op zaterdagmorgen verplicht zwemmen in Valkenburg (olv?) Het rozenhoedje voor het middageten De oude slaapzalen met hoge ziekenhuisbedden, nachtkastjes met losse emaile wasbakjes!! Wandelingen naar Kluis, Willemke , Klimmen, Meersen, in elk geval grote rondes. De (nog onverharde) Stoepert af, per fiets zo hard als kon, een krankzinnige onderneming telkens weer. Ook later nog niet zonder gevaar! Fietsen pas vanaf leerjaar twee/drie toegestaan. De eerste rit: de Stoepert af (onverhard) naar de Cauberg!!! Je telde pas een beetje mee als je in één keer zonder af te stappen boven was (versnelling kenden we niet!).. Brandnetelsoep koken en stokbrood bakken in de grindgroeve. Op zondagmorgen heel vroeg op bedevaartvoettocht naar H. Grardus in Wittem Welke tournooien (harmonie) werden bespeeld? Uitstapjes naar Schieffbahn Beauraing /Tournai Efteling Welke fout maakte Pipe bij zijn rijdende rentree op Ravensbos in 1958? Bij welke gelegenheid werd het Frans Canadees volkslied ingestudeerd? Welke 'renaissance relatie' ligt er tussen Ravensbos en Cap de la Madeleine (Canada)? Welke tekst stond er op welke pilaster bij de hoofdingang? Wie maakte deze uitvoering? teksten D'n Bosjuul Ravensbos een missieschool, voor de …. Mijn Ravensbos je bent ….. 21
Een boekje van Annie Bank Refterpraktijken Bestek werd aan tafel afgewassen en onder de tafel op schap bewaard. (oude refter) De Limburgers fourageerden Wie liet de bodem uit een dienblad vol bekers zakken in de noodrefter? De dienaars in de refter; dien betekende na-tafelen . . . . . De lectoren (vrijwel elke morgen "De Kontiki-expeditie-door-Thor-Heijerdahl-hoofdstuk …………" Wat werd gesloopt: Het oude park De voorgevel en entree De punten op de torens aan de voorzijde De bakkerij in de duitse vleugel De keuken en refter De kruisgang De patersgang De muur / appelhok Het houten kippenhok De slachterij Het oude wc-blok De oude varkensstallen De grote koeienstal De oude douces De maalderij op de zolder boven de paardenstal De kassen aan de voorzijde van de duitse vleugel Het oude 'alchimisten lab'. van P. Lempens De punten op de trappenhuizen aan de courzijde De maalderij op de meelzolder boven de oude bakkerij Wat werd er gebouwd, vernieuwd: Een nieuwe entree Het park, voetbalveld De studentenkamers in de duitse vleugel De cour verhard met basketbal en volleybalvelden Een vernieuwing van de koestal met melkruimte , meelopslag, eierkamer, koffieruimte Een aanplant bij en rond het kerkhof Renovatie van de varkensstallen Een nieuwe slachterij 22
Koelcellen onder de keuken Nieuwe douces en toiletten Een afvalwaterzuiveringsinstallatie ("halverwege Schimmert") Een nieuwe schuur op de boerderij De kapel vochtvrij en singels ipv leien Een nieuwe kas en schuur voor de tuinderij De smederij/werkplaats verhuist naar de overkant, de voormalige zand en grindopslag De timmerwerkplaats uit de duitse vleugel naar de voormalige smederij (later naar de aanbouw van de grote aula) Een totale vernieuwing van de centrale verwarming met een nieuw centraal ketelhuis in de ruimte van de oude douces / bakkerij Grote olietanks op de kop van de duitse vleugel Vernieuwing van de slaapzalen op de tweede en derde verdieping Een gezamenlijk recreatie voor paters en broeders in de duitse vleugel Een nieuwe dagkapel
23
24
Gerard Bouwmeister Ook zoals jullie de site over het Ravensbos ontdekt . En natuurlijk ga je nadenken over hoe het vroeger ging en wat kan ik mij ervan herinneren. Moeilijk, maar ik doe mijn best. Wie kan zich niet herinneren na de vakantie het vertrek. Wij uit Arnhem gingen met de bus vanaf Station Arnhem. Daar kwam een kleine bus ons ophalen naar Valkenburg. In de bus zaten reeds jongens uit de buurt van Enschede. In Nijmegen kwamen de jongens uit Lent er bij ,via station Venlo reden we dan richting Valkenburg. Altijd ook na mijn tijd op het Ravensbos , als ik voor mij sport of onze vakantie over de Napoleonbaan reed dan kwam toch iets nostalgisch naar boven en zei ik daar gingen wij altijd een drankje nemen bij een cafeetje (ik weet niet welke naam dat heeft maar het is er nog steeds). Ik heb de voorbereidende klas gedaan. Ik kan mij daar niet veel van herinneren. Het enige wat mij altijd is bijgebleven was dat er 's middags om ongeveer 15.00 uur onder de trap een grote bak stond met brood. Daar mocht je dan 1 dubbele boterham uit nemen. In 9 van de 10 gevallen was hij belegd met vruchtenhagel. (ik heb dat nooit meer gegeten maar laatst heb ik dat gekocht.) Ook het appels jatten bij de buurman vond ik altijd prachtig en hoeveel keer ben ik niet over de muur geklommen om bij de boerderij afval van het hostiebrood te pikken. Wie heeft er geen les gehad van Bulletje(Pater Bauhuis.) Cicero (van de Zee) en wie heeft er nooit een fiets geleend van een van de broeders ook van die kleine met dat kale bolletje (kikker, broeder van der Meijde dacht ik) en dan naar MVV ,Fortuna '54 en Sittardia om daar naar het voetballen te kijken. Ik was geen goede student ,tijdens de studie uren stiekem naar de radio luisteren door het oordopje door de mouw te halen en je draagbare radio onder je trui .Over de carnaval kan ik heel veel schrijven maar wat mij altijd is bijgebleven dat wij ook altijd een carnavals avond verzorgden in Wijlre (als ik mij goed herinner.)Daar ben ik regelmatig mee naar toe geweest. Ik ben ook een keer op vakantie naar Oostenrijk St.Johan im Pungau geweest ,ik weet niet meer wie er toen bij waren ik kan me daarbij goed herinneren dat wij een tussenstop maakten in de buurt van Ulm en daar op een seminarie hebben gegeten en geslapen . Toen bleek dat ik nooit het gymnasium zou halen hebben de paters mij naar de Mavo in Schimmert gestuurd om mij voor te bereiden op het broederschap. Ik fietste elke dag met een meisje uit Valkenburg naar School en er leek iets te bloeien 25
Op een goede dag moest ik op audiëntie bij Pater Steenbergen en hij vertelde mij dat als ik het kloosterleven in wil ik dan mijn contacten met het vrouwelijke geslacht tot het minimum diende te beperken . In mijn toen nog jeugdige onschuld nam ik dat maar aan maar het zette mij wel aan het denken. Daar kwam voor mij het onvermijdelijke, ik moest mijn ouders gaan vertellen dat ik het niet meer zag zitten op het Ravensbos. Ik heb het daar zeer moeilijk mee gehad omdat ten eerste mijn ouders trots waren dat een van hun kinderen het kloosterleven in wilde ( dat was vroeger een hele eer) en mijn ouders toch wel 6 jaar mijn studie hadden betaald. Na deze mededeling had mijn vader voor mij werk geregeld en toen ik thuis kwam kon ik direct aan het werk. De kerk zie ik alleen voor een bruiloft of een begrafenis, ik was het echt zat. Ik ben later met een stel vrienden nog eens wezen kijken en toen maakte broeder (kikker) de deur open. Later ben ik er een keer geweest met mij vrouw en kinderen en heb ik een ontmoeting gehad met Pater Souren, mijn biechtvader, in het ziekenhuis van Heerlen waar hij rector was. Het was een hele plezierige ontmoeting. Ik heb bijna 30 Jaar in de detailhandel gewerkt. Sinds 1 maart 2001 beheer ik samen met mijn vrouw Camping Brockhausen te Stokkum, u kunt onze site bekijken www.brockhausen.nl. Gerard Bouwmeister Ps.Ik kan nog veel meer schrijven maar dan ben ik een paar uur bezig en dan heb ik niet veel meer te vertellen bij een eventuele bijeenkomst , waar ik mij graag zal laten zien .
26
Jo Hoen Herinneringen aan mijn tijd op Ravensbos 1950-1956 Herinneringen aan mijn tijd op Ravensbos 1950-1956 Na zoveel jaren zijn mijn herinneringen natuurlijk nog maar fragmentarisch. Tussen mijn laatste dag op Ravensbos en nu liggen ruim 53 jaar. Over het algemeen heb ik een goed geheugen, maar een aantal dingen zijn in de mist van het verleden verdwenen. Maar bepaalde flitsen staan mij nog levendig voor de geest. Of de chronologie altijd klopt, weet ik niet zeker. Dat is ook niet altijd belangrijk, het gaat soms alleen maar om een typerende anekdote. Ik hoop dat ik ze kan laten lezen aan vrienden en klasgenoten die ongeveer in dezelfde periode op Ravensbos verbleven. Vooral mijn klasgenoten zouden eigenlijk veel moeten herkennen. Al ben ik er mij van bewust dat herinneringen altijd persoonlijk gekleurd zijn.
Op de lagere school was ik geen uitblinker in de doe-vakken zoals zingen, schrijven, tekenen en lichamelijke opvoeding. Op mijn rapporten stonden steevast zesjes, vaak zelfs 6-. In de kennisvakken daarentegen was ik een uitblinker; voor taal, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en kennis der natuur had ik nooit minder dan een 8, meestal meer. En voor Katechismus, wat betekende de antwoorden op de vragen van buiten leren, had ik altijd een 9 of een 10. In de vijfde klas hadden we een meester die boeiend kon vertellen en zelf ook kinderboeken schreef. Hij heeft mijn passie voor geschiedenis gewekt. Omdat ik erg veel las, een eigenschap die ik van mijn moeder heb geërfd, had ik veel wat ze toen algemene ontwikkeling noemden. Als hij weer eens wat vroeg en niemand wist het antwoord, klonk het: “laten we het maar eens aan Hoen vragen”. Ik werd dus als bolleboos beschouwd en moest dus zeker verder gaan leren. Dat was zeker niet gebruikelijk. Mijn vader had met moeite klaar gekregen dat hij de LTS mocht gaan volgen en had zich door zelfstudie langzaam naar boven gewerkt. De meeste jongens gingen naar de OVS, de Ondergrondse vakschool, 27
waar ze werden opgeleid tot mijnwerker. Een enkeling mocht naar de MULO. De beste weg was naar een kleinseminarie te gaan. Van mijn klas gingen drie jongens verder: Nico Beckers naar de HBS, Tonie Smeets naar Cadier en Keer, bij de paters van de Afrikaanse missiën en ik naar de Ravensbos, bij de paters Oblaten van Maria. Als voorbereiding kregen we Franse les van meester Meijs. Het priester worden trok mij wel. Mijn motieven zijn me na zoveel jaren nog altijd duister. In elk geval kreeg je er - zeker in een katholieke omgeving als de onze - een bepaalde status door. En ik was ook wel idealistisch ingesteld, al bleef dat vaag en kwam niet verder dan arme heidenen bekeren zodat ze in de hemel konden komen. Ik droomde van heldhaftige daden, die natuurlijk goed afliepen. Dat de keuze op de Oblaten was gevallen was enigszins toeval. Mijn vader had geïnformeerd op Rolduc, bij de wereldheren, maar het kostgeld dat die vroegen, ik meen 600 gulden, en de uitzet die je mee moest nemen, waren voor hem niet op te brengen. Mijn moeder had een broer die Montfortaan was, en in 1948 op vakantie was gekomen. Hij raadde hen af mij daarnaartoe te sturen, want die waren volgens hem te streng. In zijn tijd spraken ze alleen maar Frans! De bekende pater Lempens uit Weert, onze latere natuurkundeleraar, reisde de lagere scholen af om studenten te ronselen. Hij kwam ook bij ons in Terwinselen, en toen ik blijk gaf van interesse vanwege de verhalen over de Eskimo’s, bezocht hij mijn ouders en in september 1950 ging ik naar Ravensbos. Het kostgeld was de helft: 300 gulden en dat was nog te doen, want ik was de oudste en er bleven nog vier andere kinderen over die ook een toekomst moesten hebben. In het begin was het wel aanpassen. Ineens zoveel jongens de hele dag om je heen. Slapen op een slaapzaal, terwijl ik thuis een eigen kamer had, al was die dan ook klein. Erg veel aandacht voor religieuze zaken. Ik was nooit misdienaar geweest. We moesten als lagereschoolkinderen wel elke dag naar de H. Mis, maar dat was toch anders. Het eten in de refter, waar bij niet gevraagd werd of je wel iets lustte. En de strikte dagindeling. Vroeg opstaan: om 6 uur. Wassen en aankleden en dan naar de kapel. Ochtendgebed en aansluitend de H. Mis. Daarna naar buiten voor de ochtendgymnastiek. Weer of geen weer! Dan naar de slaapzaal voor het opmaken van je bed en opruimen van de waskom en po. En dan pas ontbijt. Altijd met tien 28
man aan een tafel, op dezelfde plaats die je in het begin van het jaar was toegewezen. Meestal boterhammen met hagelslag, muisjes of bruine suiker. Soms kaas, zelden vlees. Je eigen bestek gebruiken, waarin je nummer was gegraveerd. Ik had nummer 33. De leeftijd waarop Christus gestorven was, dus makkelijk te onthouden. Na het ontbijt een kwartiertje naar buiten en dan de ochtendstudie, waarin je de lessen van die dag moest voorbereiden. Daarna naar je klas. Onze eerste klas had het lokaal dichtbij de refter. Wij bleven daar zitten, de leraren wisselden van lokaal. Latijn kregen we van pater Uitterhoeve, die later ook prefect was. We moesten iedere dag woordjes leren. Ik had al gauw ontdekt dat ik ze wel oppikte als hij ze aan anderen vroeg. Tegen de tijd dat ik aan de beurt was kende ik ze, dus ik leerde ze niet meer. Na een paar weken had pater Uitterhoeve dat in de gaten en hij vroeg mij een paar dagen als eerste af. Zo was hij: hij verweet je niks, maar keek je met zijn zwarte oogjes aan en dan wist je dat je betrapt was. Van arren moede ging ik ze maar weer leren. Nederlands kregen we van pater Piet Verkoelen, die erg betrokken was bij de toen pas-opgerichte Pax-Christibeweging. Het was een vreemde man. Op zeker moment brulde hij naar mij: “Hoen, zit stil of ik scheur je doormidden!” Ik was zeker een woelwater. Hij had een hekel aan de verkennerij, wat duidelijk was aan de voorbeelden die hij behandelde. Zo legde hij uit dat spellen belangrijk was want er was een onderscheid tussen een zeeverkenner en een zeverkenner. Dat zat hem in de “e”. Maar inhoudelijk was het misschien wel hetzelfde! Rond Kerstmis behandelde hij een gedicht van Anton van Duinkerken met ons. Het refrein daarvan was “Kyrie-eleis” en het eindigde met de woorden: “Misschien worden we nog eenmaal wijs, Kyrie-eleis”. Op zekere dag werd hij tijdens onze les aan de telefoon geroepen. De telefoon hing bij broeder portier bij de hoofdingang. Het gesprek duurde nogal lang en wij begonnen te roezemoezen en propjes te gooien. Hij had de deur open laten staan en hij hoorde al van verre dat we niet doodstil waren geweest. Ineens stond hij weer in de klas en wij kregen een ouderwetse donderpreek, die hij eindigde met “Misschien worden we nog eenmaal wijs” waarop Toon Bredie prompt zei “Kyrie eleis”. Een voltreffer! Maar de pater kon het niet waarderen en beloonde hem met duizend keer Kyrie eleis schrijven. We zijn toen met een paar man naar hem toegegaan met het aanbod om een deel van die straf over te nemen. Dat mocht niet, maar wel werd de straf teruggebracht tot honderd keer. 29
Het middageten was warm eten. We zaten weer met dezelfden aan de tafel en kregen een terrine soep, ieder een soeplepel, uit te delen door de tafel oudste. Daarna aardappelen, vlees en groente, ook weer te verdelen in gelijke porties. Als dessert meestal pudding Daarbij ontstond een levendige ruilhandel. Ik at bijvoorbeeld geen pap of pudding en ruilde dat voor de soep. Aan tafel werd bediend door leerlingen. Eentje van de zesde klas voor de paters, eentje van de vijfde klas voor de broeders, en een stuk of vier van de lagere klassen voor de jongens. Die tafeldienaren moesten dan met de lector na-eten, wat soms wel interessant was als er lekkernijen overbleven van de tafel van de paters of broeders. Vooral op zondag kon dat wel het geval zijn. Met feestdagen was er soms zelfs wat extra’s als cider, maar dat was dan voorbehouden aan de groten. Onder het eten heerste vaak silentium, d.w.z. wij moesten stil zijn en er werd door de tijdelijke lector voorgelezen uit een of ander boek. Lector waren bij toerbeurt leerlingen vanaf de vierde klas. Het rooster werd gemaakt door de hoofdlector, een functie die ik op de vijfde klas heb vervuld. Geen onverdeeld genoegen want als er een uitviel, was ik de automatische vervanger. Dat lezen moest gebeuren op dezelfde toon en sterkte. Ik vond dat verschrikkelijk en heb dan ook als lector eens hopeloos in de clinch gelezen met de overste pater Floris de Grauw, die mij tot vijf keer toe dezelfde passage liet voorlezen. De maaltijd begon overigens na een stukje uit het Evangelie. Dat moest je dan voorbereiden en werd je opgedragen door de hoofdlector. Als er speciale vermeldingen van de Oblaten waren zoals de sterfdag van de oprichter of de oprichting van de Nederlandse provincie werd dat vermeld, daarna het gebed voor het eten en dan pas eten. Als er Deo Gratias was, mochten we praten. Dat was meestal op zondag, maar ook als er hoog bezoek was, zoals dat van de dikke Voogt, de provinciaal. We noemden hem de dikke Voogt om hem te onderscheiden van zijn halfbroer, de kleine Voogt. Die laatste was de organist en leidde ook het zangkoor. Andere hoge bezoekers waren missiebisschoppen. Na het middageten hadden we een uur pauze. Natuurlijk naar buiten! Alleen als het erg slecht weer was mochten we in de recreatiezaal. Daar konden we kaarten en allerlei spellen doen. Vanaf de vierde klas mocht je dan roken als de prefect daar toestemming voor gaf. Ik heb vaak moeten gaan vragen en dan 30
moest je altijd een reden opgeven, zoals de sterfdag van Mgr De Mazenod, Maria Boodschap, de een of andere heilige, de sterfdag van Julius Caesar. Ik herinner me dat ik eens gevraagd heb en gekregen omdat ik geen reden kon bedenken. Dat was blijkbaar zo origineel, dat de prefect - dat was toen pater Janson - ervoor bezweek. Daarna weer de hele middag les tot een uur of vier. Vervolgens naar de refter voor boterhammen. We kregen meestal een klodder stroop op een bord voor ons allemaal en als je dat niet wou of het niet genoeg was deed je maar zout op je brood. Daarna weer een korte pauze en dan de avondstudie. Van 5 tot 7. Soms was er daarna lof, zeker in de mei- en oktobermaand. Daarna avondeten, meestal pap of zoiets dergelijks. Ik had meestal wat brood bewaard van vier uur omdat ik geen pap lustte Na het avondeten was er nog een tijdje pauze, voor de kleinen in de recreatiezaal, voor de groten in het stamlokaal. De kleinen gingen om 9 uur naar bed, de groten een half uur later. De groten mochten roken in het stamlokaal en naar de radio luisteren. Natuurlijk de KRO!
Voor het naar bed gaan werden de schoenen gepoetst. In de schoenenzaal had je ook een vaste plaats waar je je schoenen kon neerzetten en het poetsmateriaal kon bewaren. Als je klaar was ging je op de gang in de rij staan. Als iedereen zover was gingen we naar boven en binnen een half uur sliepen we allemaal of deden tenminste alsof. Want de volgende morgen luidde de prefect weer de bel en dan moesten we eruit.
De studiezalen waren opgesplitst, een voor de eerste klassen, en een voor de ouderen vanaf klas 4. Bij de jongsten was altijd toezicht, meestal door een jongen uit de zesde klas, die voor de hele groep aan een bureau op een verhoog zat. Bij ons was dat vaak Jacq Tercken, wat een bron van vermaak was als hij meetkunde moest maken. Hij trok dan de vreemdste grimassen, trok denkbeeldige lijnen in de lucht, daarna op het papier, draaide zijn schrift ondersteboven of wierp moedeloos zijn potlood op het bureau. Je mocht uiteraard niet praten en afkijken was er ook niet bij. Regelmatig kwam een surveillant eens kijken en als je problemen had kon je die om hulp vragen. 31
Er waren natuurlijk ook allerlei functies te vergeven. Je kon misdienaar worden bij een van de paters aan een van de kleine altaren achter het hoofdaltaar, of aan een van de zijaltaren. Omdat ik vroeger niet misdienaar was geweest, moest ik het vak nog leren en een paar keer proefdraaien bij pater Uitterhoeve. Toen dat eenmaal gelukt was, vond ik het prachtig om de tweede lichting achter het hoofdaltaar te dienen, want dan liep je de ochtendgymnastiek mis. Er waren paters die er een moordend tempo op na hielden, zoals pater Ten Dam die altijd in 20 minuten klaar was. Als pater Tillemans er was, diende ik vaker bij hem de mis. Bij het Sanctus draaide hij zich altijd om en zei: “Niet bellen!” Af en toe klopte hij op het tabernakeldeurtje, schudde zijn wijze hoofd en zei: “Geen marmer!” het was een artiest die toevallig ook nog pater was. Hij maakte gebrandschilderde ramen in kerken in Canada.
We hadden dinsdag- en donderdagmiddag vrij. Een van die middagen was er verkennerij. Dat was zo ongeveer verplicht. De andere middag werd er gevoetbald of gewandeld. Als het slecht weer was, mochten we in de recreatiezaal. Het voetballen met zo’n grote groep was geen echt vermaak. Ik liep maar met een paar lotgenoten wat heen en weer over het veld en trapte af en toe eens tegen een bal als die bij mij in de buurt kwam. Later werd het wat soepeler en kwamen er andere vrijetijdsbestedingen. Op de cour werd een volleybalveld gemaakt, waar fanatiek werd gespeeld. In een bepaald jaar werd de boomgaard gerooid. Het was hoogstamfruit en als dat werd ingewisseld tegen laagstam, kreeg Carolinum een behoorlijke subsidie. We hebben toen een paar weken flink gehakt en gezaagd. Een paar kersenbomen werden naar de cour gesleept en we konden ons tegoed doen. Uit de takken werden hockeysticks gefabriceerd en er werd in de pauzes flink op los geslagen. Meestal Limburg tegen de rest! Af en toe werd er wel wat anders geraakt dan de bal, maar al gauw werden scheidsrechters aangewezen die al te heftig spel bestraften met ogenblikkelijk speelverbod. We moesten ook wel vaker helpen op de boerderij. Vooral het aardappelen rapen was een jaarlijks festijn. Als het weer te slecht dreigde te worden, werden de lessen afgeblazen en gingen we met zijn allen rapen. In een paar dagen was het karwei geklaard en als beloning kregen we film.
32
De verkennerij werd serieus genomen. Ik was thuis welp geweest en wist dus wel iets van “het spel van verkennen” af. Op 11 februari 1951, de verjaardag van mijn jongste zusje, werd ik geïnstalleerd. Ik heb het nog tot derde-klasverkenner geschopt. Het paspoort waarop de vereiste prestaties werden aangetekend, heb ik nog. Veel verder ben ik niet gekomen. Het voordeel van die verkennerij was dat we op kamp gingen. Het eerste jaar gingen we naar Ossendrecht in een groot bos, dat het jaar daarna tot legerplaats werd omgebouwd. Waar we op de tweede en derde klas zijn heengegaan, weet ik niet meer. In 1953 of 1954 gingen we naar Terschelling. Vanuit Zuid-Limburg fietsen Willy Houben, Leon Janssen en ik naar Sevenum. Daar voegden Jène van Moorsel, Piet Kleuskens en Piet van Rengs zich bij ons. De volgende halteplaats was Duiven, waar we ook weer overnachtten. De volgende stap was door de Noord-Oostpolder naar Lemmer, waar een jongen uit Amsterdam (Henri van de Werd ontdekte ik later) die met de boot over het IJsselmeer kwam, opgepikt werd. In de polder hadden we te maken met een flinke tegenwind. Beschutting was er nauwelijks, af en toe een paar verdwaalde boompjes. Door Friesland naar Harlingen, waar ik voor de eerste keer van mijn leven nieuwe haring aan een karretje heb gegeten. Heerlijk! Verkocht voor de rest van mijn leven. In Harlingen had pater Rientjes onderdak voor ons gevonden in een lagere school. We moesten op de grond slapen, maar dat ging toch. De volgende dag naar Terschelling met de boot. Op het eiland kamperen in de buurt van een blokhuis van de Reddingsdienst. We hadden pater Tromp bij ons, die mij daar voor de eerste keer van mijn leven geschoren heeft. We hebben ook een paar keer in zee gezwommen of beter gezegd pootje gebaad. We maakten ook fietstochten over het eiland en kwamen bij een kerk die net geschilderd werd. Pietje Weijs vroeg in zijn onnozelheid aan de schilder of het een katholieke kerk was, waarop de man vanaf de ladder zei: “Katholieken, die verzuipen we hier!” Toch was er in het dorp een katholieke schuilkerk, in de woning van een katholieke middenstander. Pater Rientjes kende die familie en zo zijn we op zondag daar naar de H. Mis geweest. Op de terugweg voelde ik mij niet goed en kon niet verder fietsen. Pater Rientjes heeft mij toen in Meppel op de trein gezet, met fiets en bagage. Ik moest nogal lang wachten en had me een Prisma’tje gekocht: “De reizende jongen”, wat een conducteur aanleiding gaf om op te merken dat het een toepasselijke titel was. Het jaar daarna maakten we een trektocht door Twente. Die was georganiseerd door Hans van der Zwaan, wiens familie in Enschede woonde. We sliepen in 33
boerderijen, in het hooi. Ik heb daar geleerd met een elastiekje vliegen af te schieten. Op een avond zijn we op bezoek geweest bij de familie van der Zwaan. Hans had een oudere zuster die een vrijer had, die ook aanwezig was. Tot onze grote verbazing ging op een bepaald moment het licht uit en vader van der Zwaan meldde: ”Vijf minuten voor de jongelui!” Daarna ging het licht weer aan en iedereen deed of er niets aan de hand was. Ik snapte er niks van. Ik ben lang onnozel gebleven. Bij een van de stoeipartijen in een weide bij een boerderij viel ik in een koeienvlaai. Ik had een korte manchester verkennersbroek aan. Die was niet meer bruikbaar en mogelijkheden om hem schoon te maken had ik niet. Ik had gelukkig een reservebroek bij me, een plusfour. Toen ik daarmee thuiskwam, was de hele bodem versleten. Na afloop van de tocht fietsten we weer naar huis. De pleisterplaats was toen bij Frans den Ouden in Helmond thuis. Zijn ouders waren met vakantie dus hij kon ons onderbrengen. Ik heb in het bed van zijn zus geslapen. In Helmond was kermis en daar zijn we ook naar toe geweest. De volgende dag huiswaarts. Bij de tocht langs het kanaal van Wessem naar Nederweert merkte ik dat het zitvlak van mijn broek zo goed als verdwenen was, maar er zat niets anders op dan door te fietsen. Wat was ik blij toen ik thuis was. De verkenners waren in groepen ingedeeld: de voorbereidende en eerste klas waren de junioren, de tweede en derde klas de senioren, vanaf de 4de klas de stam of voortrekkers. Die gingen ook een half uur later naar bed en mochten in dat half uur in hun eigen lokaal roken. De krant konden we lezen in het tegenoverliggende lokaal, waar vroeger de eerste klas was geweest. Ook op zondag kon de stam zich in zijn eigen lokaal terugtrekken en hoefde niet naar de recreatiezaal. Er werd fanatiek gebridged. Hoewel ik tamelijk jong was, pas vijftien jaar toen ik aan de vierde klas begon, werd ik toch bij de groten ingedeeld.
Zondag betekende een andere dagindeling; we stonden een half uur later op en sloegen de ochtendgymnastiek over. Eerst de vroegmis, daarna ontbijt en studie, behalve voor de groten; die studeerden de gregoriaanse gezangen in. Daar waren ze al onder de avondrecreatie mee begonnen, maar nu werden de puntjes op de i gezet. Om half tien de hoogmis, daarna weer vrije studie waaronder je brieven kon schrijven of een boek lezen of een of andere hobby 34
uitoefenen zoals postzegels verzamelen. Ik herinner me dat er driftig naar luchtvaartmaatschappijen werd geschreven, wat vaak prachtig propagandamateriaal opleverde. Daar werd dan weer ruilhandel in gedreven. De missieclub verzamelde zilverpapier en weekte postzegels af of maakte rozenkransen. Vooral Gerard van de Beuken was daarin zeer bedreven. Je zag hem altijd bezig met kraaltjes en draad. Die rozenkransen werden verkocht: aan de medeleerlingen maar ook tijdens de vakanties aan familieleden en vrienden. De opbrengst ging in een speciaal potje om missionarissen die op bezoek kwamen om ons iets te vertellen over hun ervaringen, nog wat mee te geven. Die voordrachten van missionarissen waren niet altijd even interessant. Er waren slechte vertellers bij die dan ook nog dia’s vertoonden waarop bijna altijd hetzelfde stond.
Zondagmiddag hadden we vrij. Je kon dan tot op zekere hoogte zelf bepalen wat je ging doen. Voetballen of volleyballen, wandelen, knutselen, toneelspelen, muziek oefenen, enfin van alles als het maar niet luilakken was. Ik was bibliothecaris, d.w.z. dat er een leerlingenbibliotheek was waaruit de studenten boeken konden bestellen via briefjes en die ik dan op zondagmorgen moest uitdelen. Die bibliotheek was op zolder en had een sleutel. Op zondagmiddag zette ik boeken terug en legde de nieuwe zending gereed. Dat was gauw gebeurd en ik kon de rest van de middag ongestoord en rustig heerlijk lezen! Het was natuurlijk over het algemeen ongevaarlijke lectuur, maar af en toe verdwaalde weleens een boek uit de patersbibliotheek tussen onze boeken, zoals De Kleine Rudolf, van Aart van der Leeuw, en die werden door mij natuurlijk eerst gelezen voor ik ze terugbracht. Lezen werd trouwens wel aangemoedigd, trouwens alles wat bijdroeg aan je culturele ontwikkeling. Piet Boonman was erg geïnteresseerd in Vlaamse literatuur en had zelf boeken van bijvoorbeeld Achilles Mussche in zijn bezit. Die las ik dan natuurlijk ook, zodat we er dan over konden discussiëren. Hij had trouwens een voorkeur voor weemoedige verhalen, die een enigszins depressieve stemming opriepen. Ik was dan ook niet verbaasd toen ik hoorde hoe hij aan zijn einde is gekomen, door de zee in te zwemmen en niet terug te keren.
35
Omdat ik een veelvraat was wat lezen betreft, kwam het voor dat ik de boeken die mijn klasgenoten met Sinterklaas hadden gekregen nog eerder had gelezen dan zij zelf. Indertijd waren de Prismapockets erg populair, vooral de werken van Charles Dickens vonden gretig aftrek. Ik heb ze allemaal gelezen, voor zover ze beschikbaar waren. In de bibliotheek had ik een Franse bijbel ontdekt: ik smokkelde hem mee naar de kapel en las erin onder de mis en het lof. Met Sinterklaas had ik de Psalmvertaling van Gabriel Smit gekregen, die ik ook onder de mis las. Het laatste jaar ging dat niet meer zo goed want ik was tot claque bevorderd. Dat hield in dat ik op kritieke momenten met een apparaatje moest klakken om aan te geven dat de menigte moest gaan staan, gaan knielen of gaan zitten. Dat hield in dat ik goed moest opletten. Achteraf bekeken denk ik dat de prefect misschien wel in de gaten had dat ik er niet altijd met mijn hoofd bij was en me op die manier dwong de mis aandachtig te volgen. In de grote vakantie van 1955 gingen we met een aantal meedoen aan de Bouworde. In het dorpje Herleshausen, vlakbij het Ijzeren Gordijn. Ja, iedereen kent de Berlijnse Muur, maar het IJzeren Gordijn, bestaande uit stevig prikkeldraad kwam in heel Duitsland voor. Er voor was aan Oost-Duitse kant een flinke strook open veld zodat eventuele vluchtelingen gezien en neergeschoten konden worden. In een van de nachten hoorden we schoten en later werd verteld dat in de buurt van het vluchtelingenkamp Friedland 21 mensen hadden geprobeerd over te steken, maar dat er maar een het had gehaald. Herleshausen lag aan de Werra, die de grensrivier vormde. We gingen daar weleens in zwemmen maar werden gewaarschuwd: als je per ongeluk aan de andere kant terecht kwam, was je reddeloos verloren, want je werd of gearresteerd of meteen doodgeschoten. Omdat de Werra een rare kronkel maakte liep een Oost-Duitse spoorlijn over West-Duits grondgebied. De treinen waren dan geblindeerd, zodat de reizigers niet konden kennismaken met de westerse overvloed en in elk geval niet konden vluchten. Er woonde ook een spoorwegwachter in het dorp, die in dienst van de Oost-Duitsers was. Op een avond kwam pater Wilfried Verstraten, de bekende spekpater die inzamelde voor de Oost-Duitse katholieken, ons wat gruwelverhalen vertellen, o.a, dat de spoorwegwachter een Oost-Duitse spion was (Stasi dus), die alles wat wij deden overbriefde. Ze wisten alles van ons, zelfs van onze familie. Ja, overdrijven kon hij wel. Onze groep bestond niet alleen uit Ravensbossers, maar kende 3 jongens uit Heerlen: een zoon van de apotheker Voncken, een jongen Boreas, en eentje die als ik mij goed herinner een zoon van de toenmalige burgemeester van Grunsven was, maar ik ben daar niet zeker van. Verder waren er nog twee 36
“kook”meisjes, waarvan eentje Ans heette, en een onderwijzer uit Holland die voortdurend sjanste met de kookjuffrouwen. Bovendien waren er nog twee Franciscaner novicen uit Beieren, die pater Vogt eens behoorlijk kwaad hebben gekregen door de Holocaust te bagatelliseren. Op een zondag zijn we toen met een bus naar Fulda gegaan, waar een klooster met zwembad was, ofwel van de Oblaten of van de Capucijnen. We hebben daar in rondgesparteld en ook door Fulda gewandeld. Op foto’s kan ik nog zien wie erbij waren van onze kant. Pater Vogt, Leo van de Berg, Henk de Roo, George Gelauff, Jène van Moorsel, Gerard van Kempen, André van Kempen. Pater Vogt had een trekharmonica bij zich en er werd dus gezongen. We sliepen in de school. Overdag moest flink aangepoot worden. Er moest in dat dorp een soort gezondheidscentrum gebouwd worden, dat ook als tijdelijk ziekenhuis kon dienen. Wij hebben de funderingen uitgegraven en beton gestort. Het metselwerk werd door twee bouwvakarbeiders gedaan. Ik ben een tiental jaren geleden, na de Wende, nog eens in Herleshausen geweest. Van ons bouwsel was geen spoor meer te vinden en bij navraag op het gemeentehuis wist men zich nog nauwelijks te herinneren dat zoiets er ooit was geweest. De brug over de Werra was weer open en de autoweg die indertijd bij de grens over een lengte van een kilometer was opgebroken, werd nu weer hersteld en achtbaans gemaakt. Op het kerkhof vond ik het graf van pater Haimo, de franciscaan die er indertijd pastoor was geweest en de Bouworde zover had gekregen dat ze aan dit project waren begonnen.
Het regime op Ravensbos was tamelijk streng. De dag was strak ingedeeld en uitzonderingen waren er nauwelijks. We hadden een prefect die de orde moest bewaken. De eerste was pater Guus Schlosmecher uit Sittard, die de hele dag met een fluitje rondliep om daarop te blazen als hij ongerechtigheden zag. Zijn lijfkreet was “Handenspel!” Je mocht andere jongens niet aanraken. Ook mocht je in de pauze niet naar de WC. Die lag tussen het gebouw en de recreatiezaal. Plassen moest op het einde van de pauze onder toezicht. Ik snapte niet waarom je niet naar het toilet mocht. Later begreep ik pas dat de prefect gefixeerd was op (homo)seksualiteit. Pater Uitterhoeve was van een heel ander slag. Die hoefde niet te straffen: hij had een natuurlijk gezag. Zijn voorbeeld is me later als leraar goed van pas 37
gekomen. Iemand strak aankijken en laten merken dat je weet wat hij van plan is, hielp uitstekend. Soms ging het natuurlijk fout: Ik herinner me de verwijdering van Floris Bohan, een tamelijk brutaal jongetje uit Amsterdam. Hij zal wel weer eens over de schreef zijn gegaan. We werden in de studiezaal van de kleinen bij elkaar geroepen en daar werd de banvloek over hem uitgesproken! Ook Toon Bredie is officieel verwijderd. Maar dat had een andere reden. Ergens in 1954 was het bij sommigen een sport om ‘s nachts uit te breken en naar Valkenburg te wandelen. Toon heeft me eens verteld dat ze bij een van die tochten langs een kerkhof kwamen en dat hij zich doodgeschrokken was, omdat hij plotseling het gerinkel van een ketting hoorde. Een spook! Bij nader onderzoek bleek het een koe te zijn die in een naburig weiland met een ketting was vastgelegd. We hadden in het lokaal dat in mijn eerste jaar onze eerste klas, was een soort leeskamer. Een keer per maand kwam daar ook de kapper, een broer van broeder Brock, die ook uit Terwinselen kwam, net als ik, om onze haren te knippen. In die leeskamer lagen wat weekbladen en het Dagblad de Tijd. Op een avond was pater overste laat terug van een van zijn bedelreizen. Hij ging nog even de krant lezen in de leeskamer. Toon kwam terug van een van zijn nachtelijke expedities en dacht dat een van zijn kompanen in die kamer was. Hij ging naar binnen en schrok zich een hoedje. Er ontstond een wilde jacht over de slaapzaal naar de bovenste verdieping bij de linnenkastjes, waar we allemaal wakker van werden. Na verloop van tijd werden de bedden gecontroleerd en was de schuldige gauw gevonden. En dus een openbare strafzitting in de aula. Bepaalde spectaculaire verdwijningen herinner ik me nog. Zoals die van Matje Dabekausen, wiens vader overleed, en Matje werd teruggeroepen om de leiding van het bedrijf op zich te nemen. Ze hadden een bedrijf voor zwaar transport in Voerendaal, dat nu gevestigd is in Born en onlangs failliet is verklaard. Het was overigens al een tiental jaren geleden verkocht. Een andere was Albert van Dorst, een erkende grappenmaker. Hij werd eens gehypnotiseerd tijdens een voorstelling van een illusionist, die hem de opdracht gaf de volgende dag naar de overste te gaan in de refter onder het middageten en hem om een sigaar te vragen en die aan te steken. Wij allemaal in spanning, en jawel hoor, hij deed het! 38
Men vond hem blijkbaar niet serieus genoeg en hij ging weg na een uitbundig afscheid. Hij zou de snelcursus voor onderwijzer gaan volgen. Er was toen ook al een tekort aan leraren! Ik ben zelf ook ternauwernood aan verwijdering ontsnapt. Op zondag had de stam altijd een bijeenkomst in haar lokaal. Dat lag tegenover de al eerder genoemde leeskamer. Veel rookwolken, maar ook cultuur. Dat hield in dat er gedebatteerd werd, maar ook dat er versjes werden voorgedragen. Ik heb nog eens een gedicht in het Latijn gemaakt, met de zinsnede “bos boum duxit” = het rund der runderen leidt de rest, wat mij de bewondering van pater Uitterhoeve opleverde. Op een avond dat er geen paters bij waren heb ik toen een spotdicht op pater Rientjes voorgelezen, dat niet ieders instemming had. Ik heb het toen verfrommeld en in de prullenbak gegooid. Wie schetst mijn verbazing toen ik de volgende dag bij pater Rientjes moest komen, die me het papier onder de neus wreef. Ik was verbouwereerd en wist niet hoe te reageren. Na een donderpreek moest ik mee naar de overste. Ook daar weer een donderpreek. Ik kreeg op het kerstrapport een 4 voor gedrag en mijn vader moest opdraven om te horen dat zijn zoon zich had misdragen. Ik moest excuses aanbieden en mocht het hele jaar niet meer over de schreef gaan, anders was het einde oefening. Hoewel ik toen al twijfelde aan mijn roeping liet ik dat niet op me zitten en leidde een voorbeeldig leven. Degene die me dat m.i. geflikt heeft, heeft me in het noviciaat ook nog een keer verlinkt. Ik heb onlangs gehoord dat hij overleden is en ik wens hem minstens een dag in het vagevuur toe (ook al geloof ik niet in het vagevuur). Een algemenere zonde was het stiekem roken op de WC. De slaapzaal van de oudste klassen werd door een trappenhuis gescheiden van de verdieping waar de paters hun kamer hadden. Aan de andere kant van de slaapzaal was in het trappenhuis de kamer van de prefect, en daarna de drie slaapzalen voor de jongste klassen. Halverwege de trappen aan de paterskant was een toiletruimte met 4 urinoirs en drie hokjes. We slopen daar ‘s nachts naar toe om stiekem te roken. Het raam moest natuurlijk open, om de rook te verdrijven. En goed opletten of niet toevallig een pater de trap opkwam. Na het geval Bredie was deze pret afgelopen: het werd te gevaarlijk. Onder onze slaapzaal lag de studiezaal voor de ouderen. Ik had de plaats toegewezen gekregen vlak bij de deur aan de paterskant. Je moest een trapje op om aan die deur te komen. Pater overste riep vaker onder de morgenstudie 39
jongens op, met wie hij een appeltje te schillen had of die hij iets moest meedelen. Blijkbaar was ik toen al berucht als degene die iedere leerling bij naam kende (een eigenschap waar ik later als leraar erg veel plezier van heb gehad). Hij riep mij dan het trapje op en fluisterde mij de naam van de jongen die ik moest gaan halen toe. Op een morgen keek hij per toeval op mijn bureau en zag dat ik in plaats van lessen voor te bereiden bezig was met mijn postzegelverzameling. Dus ik moest zelf op het matje komen. Of ik niets te doen had, Nee, zei ik, ik heb alles geleerd, alle huiswerk gemaakt en alle lessen voorbereid. Ja, dan moesten ze me maar extra huiswerk opgeven. Dat is een paar keer gebeurd, maar het werd de leraren al gauw te lastig, dus dat was snel voorbij. Ik was nu wel meer op mijn hoede en deed of ik studeerde en las ondertussen een boek. We kenden op Ravensbos ook gevleugelde woorden. Bijvoorbeeld de kreet: “De avond begint om vijf uur”, waarmee bijzondere gebeurtenissen werden aangekondigd. Of de lijfspreuk van pater Tromp: “Wat betekent het allemaal in het licht van de eeuwige zaligheid!” Van een toneelstuk waarbij van alles fout ging met het decor, deuren die opengingen op de verkeerde momenten, hielden we de “Geest van Stiebelmeier” over, die een van de spelers al improviserend had bedacht en die telkens weer opdook als er iets onverwachts gebeurde. Op de sportdagen had iedere klas een eigen spreuk. Op de vijfde had George een mooie gevonden in het woordenboek: ”Quos nos!” wat zoveel betekende als: “we zullen ze!” Er werd ieder trimester wel een toneelstuk opgevoerd, onder leiding van pater Tromp. Met Pasen was dat meestal een passiespel, waarin ik eens de rol van een vertwijfelde Petrus moest spelen: “Ik ken die man niet!” Samen met Jène van Moorsel heb ik ook eens een revue geschreven, waarbij mijn aandeel voornamelijk bestond uit het bedenken van rijmwoorden en het ontcijferen van de aantekeningen van Jène. Ik herinner me dat ik op de wijs van de schöne blaue Donau moest zingen: “Vooruit daar gaat-ie dan, En het was toch zo’n goeie man, en zo best voor het personeel, ik krijg potverdrie een prop in mijn keel.” Dat zingen mislukte volkomen, dus ik heb de tekst maar gesproken!
Ik had blijkbaar een aanstekelijke lach, want een keer hadden mij tafelgenoten me aan het lachen gekregen en dat ontaardde in de slappe lach. Mijn hele omgeving lachte mee en natuurlijk ging het belletje van de overste. Iedereen 40
stil behalve ik, ik kon niet ophouden, met als gevolg een lachsalvo van de hele eetzaal. Ik werd de refter uitgestuurd, en heb die dag honger geleden.
Ik sluit voorlopig af, maar door reacties van tijdgenoten komen af en toe nog herinneringen boven borrelen. Die zijn dan voor een volgende aflevering. Alles bij elkaar heb ik over het algemeen goede herinneringen. We kregen een goede intellectuele ontwikkeling, niet alleen door de studie, maar ook door de culturele activiteiten Het nadeel was dat ons leven zo strak gereglementeerd was, dat toen dat wegviel ik me met hart en ziel in de vrijheid stortte en het lang geduurd heeft voor ik weer de nodige zelfdiscipline hervond. Een ander nadeel was de wereldvreemdheid die ons werd bijgebracht. Ook daar heb ik lang last van gehad. Dat er een ander geslacht bestond werd verre van ons gehouden, trouwens seksualiteit bestond niet en we werden getraind in het onderdrukken van zondige gedachten. Ik lees het effect ervan in het boek van Jène van Moorsel.
Ik durf wel te stellen dat ik zonder Ravensbos niet zou zijn geworden wat ik nu ben, zowel in positieve als in negatieve zin. Wel ben ik mijn geloof in de kerk kwijt geraakt, misschien wel omdat ik te dicht bij de keuken ben geweest.
Nog wat herinneringen: We hadden in de tweede klas Grieks van pater Neesen. Zijn bijnaam was "????? = nèsos" het Griekse woord voor ziekte. Ik herinner me de volgende anekdote. Hij had klassieke talen gestudeerd en toen hij slaagde voor zijn kandidaats?, was hij dus bevoegd. Hij werd opgepakt op het spoor. Nee, verklaarde hij, hier staat "Verboden toegang voor onbevoegden", en ik ben vanaf vandaag bevoegd! Van Jène van Moorsel hoorde ik dat hij ernstig ziek was geworden en uiteindelijk vrij jong overleed.. Pater Mullenders, die als bijnaam de “Smuul” had, was een verwoed kettingroker. Wij veronderstelden dat hij zo doorgerookt was, dat hij op zijn rug een grote bruine plek had. Hij was een van de weinige bevoegden, want hij had 41
M.O. Frans. Hij is op een bepaald moment uitgetreden en had een kantoorbaan. Hij bezocht regelmatig het gezin van onze kok om daar koffie te gaan drinken. Die woonde met vrouw en twee kinderen in een klein huisje aan de rand van de cour. Op een nacht hoorden wij op de cour geschreeuw: het bleek zijn vrouw te zijn die om hulp riep. Haar man had een hartaanval gekregen en was overleden. Hij is toen bij ons begraven. Ze hadden twee kinderen, een meisje en een jongen, Benny geheten. We kregen een andere kok die daarvoor legerkok was geweest. Toen ik hem eens vroeg hoe het toch kwam dat zijn saus zo’n groene glans had, wees hij naar buiten en vroeg: Wat zie je daar? Bomen antwoordde ik. En wat zit daaraan? Blaadjes zei ik . Nou, dan heb je je antwoord! In verband met onze opleiding voor het staatsexamen Gymnasium werden twee lekenleraren van buiten aangetrokken, de heer Zijlstra voor de klassieke talen en Harry Prick voor Nederlands. Het waren beide voortreffelijke jonge docenten. Mijnheer Zijlstra is later conrector van het Claracollege in Heerlen geworden. Dat was een middelbare school voor meisjes, gymnasium, HBS en MMS. Of hij nog leeft weet ik niet. Ik kan me hem nog goed herinneren, vooral zijn verhaal dat hij toen hij gezakt was voor zijn kandidaats een tijdje naar Frankrijk trok om daar druiven te plukken. Hij heeft ons ook een verhaal voorgelezen dat hij geschreven had en dat in een literair tijdschrift was geplaatst, ik meen in Roeping. Het ging over een gastmaal in Rome. Ik geloof dat het het Gastmaal van Trimalchio heette. We hebben hem ook eens een paar benauwde ogenblikken bezorgd. We moesten Herodotos vertalen. Hij had ons een stuk als huiswerk opgegeven. Daarin beschreef Herodotos de gebruiken bij de Egyptenaren en vertelde dat sommige balsemers zich vergrepen aan de lijken van jonge mooie vrouwen. Hij was er erg verlegen mee dat George, Henk en ik het al vertaald hadden! Hij wilde het overslaan, maar wij protesteerden dat we er niet voor niks tijd in hadden gestoken. Hij was wel zo sportief om het toch te behandelen, zij het in hoog tempo. Hij had een heel knappe vrouw getrouwd, die op een bepaald moment hersenvliesontsteking kreeg. Hoe dat is afgelopen weet ik niet. Wij waren toen al weg van Ravensbos. Harry Prick, de grote Lodewijk van Deijsselkenner. Die is nog tamelijk beroemd geworden met zijn Lodewijk van Deyssel-biografie, in twee kloeke delen. Ik heb ze indertijd gekocht. Het was een zeer bijzondere figuur die ons prachtige verhalen wist te vertellen over zijn belevenissen. Hij was door Lodewijk van Deyssel tot erfgenaam van al zijn papieren benoemd, met de opdracht een 42
biografie te schrijven. Lodewijk bewaarde alles, alle papiertjes, bijvoorbeeld telefoonbriefjes. Hij kwam zelf niet aan de telefoon maar liet die door de butler opnemen. Die schreef de tekst op een briefje, Lodewijk las dat en schreef een antwoord dat de butler dan weer voorlas. Die briefjes werden bewaard. Tijdens de periode dat hij ons les gaf, had hij een kamer op Ravensbos. Op zekere dag kwamen met van Gend & Loos grote groene hutkoffers aan met de nalatenschap. Harry Prick las ons af en toe voor uit die nalatenschap. Hij vertelde ook andere verhalen zoals de anekdote die ik indertijd in Ravengekras heb opgenomen. “Nadat pater Neesen ons verteld had dat hij atomen rookte en zo nu en dan een isotoopje, deelde Dhr. Prick ons vol ontzetting mee, dat hij door een koe was aangevallen. Dit beest had zich gepermitteerd een agressieve houding aan te nemen, en hierdoor geïmponeerd voelde dhr. Prick zich genoodzaakt zich terug te trekken. Na herhaalde pogingen gelukte het hem de koe te passeren, iets wat ongetwijfeld wel bewonderenswaardig geheten mag worden.” Een ander fraai verhaal was dat hij op bezoek was geweest bij de partner van Boutens in Scheveningen, in de hoop van haar brieven te krijgen die van Deyssel aan Boutens had geschreven. Ze vertelde hem dat Jezus bij haar in de keuken was geweest en dat ze de brieven niet afgaf. Ze hadden over de boulevard gewandeld en Prick zei: Ïk had maar even zo hoeven te doen, en ik was van haar af geweest. Daarbij maakte hij een sierlijk duwend gebaar! Hij maakte me een compliment omdat ik blijkbaar accentloos Nederlands sprak. Hij had pas ontdekt dat ik Limburger was, toen ik in een opstel soms in de betekenis van misschien had gebruikt. In de vijfde klas kregen wij drieën les in Latijn en Grieks samen met de vier van de zesde die werden opgeleid voor het Staatsexamen. We waren eerlijk gezegd beter en hadden al gauw een voorsprong. Het jaar daarna verdeelden we het huiswerk onder ons drieën, zodat we enorm opschoten. Voor het examen moest je opgeven wat je al vertaald had, zodat je een nieuw stuk kon krijgen op het mondeling. We hadden zoveel doorgewerkt, dat we niet alles hoefden op te geven en dan ook prompt een stuk kregen dat we al in de les besproken hadden. Na ons was André van Kempen de eerste die vanaf de vijfde klas naar het Bernardinuscollege in Heerlen werd gestuurd. Het was traditie dat de vijfde klas Sinterklaas verzorgde. Die klas moest dan een spectaculaire binnenkomst verzinnen en begon al maanden van te voren met 43
de voorbereidingen. We konden gebruik maken van de garderobe van de toneelzaal en van allerlei spullen die we konden vinden. Wij hadden bedacht dat Sinterklaas dood was. Ik was Sinterklaas en werd in een doodskist binnengedragen. Er zijn fraaie foto’s van, waar Henk de Roo de dood speelde, Jène van Moorsel in het zwart, Leo van de Berg in het wit, George Gelauf en Gerard van Kempen waren zwarte Piet, Willy Houben gendarme en Jans van der Zwaan plaatsvervangend kardinaal. Door Sinterklaasliederen te zingen maakten ze me wakker en daar begon het spul. De benamingen van de klassen waren: 6de klas: Rhetorica, 5de klas Poësis, 4e klas Syntaxis en 3de klas Grammatica. De 2de klas waren de senioren, de eerste en voorbereidende klas de junioren. De hoogste klassen waren meestal tamelijk klein, omdat er nogal wat uitval was. Ook werden contacten tussen hogere en lagere klassen bepaald niet aangemoedigd. Alleen in de verkennerij en bij het voetballen werd die strikte scheiding doorbroken. Toch trok je het meeste met je klasgenoten op. Tenslotte zat je niet alleen in dezelfde klas, maar ook bij elkaar aan tafel. En ook als we vrij waren, zaten we meestal in dezelfde groep. De laatste tijd wordt in de media veel aandacht besteed aan seksueel misbruik op internaten. Naar eer en geweten durf ik te verklaren dat ik daar op Ravensbos nooit iets van gemerkt heb. Er bloeiden misschien wel bijzondere jongensvriendschappen op, maar die kregen niet de kans om effectief te worden. Misschien was ik te naief om het te merken, maar in elk geval waren volgens mij geen paters bij iets dergelijks betrokken en broeders kregen al helemaal geen kans, omdat wij daar nauwelijks contact mee hadden. Ik heb ook nog niets in die geest gelezen op de website van Willem Reijnders of Peter van Velzen.
44
Toon Maes
Alle lof aan de leraren van Ravensbos. De laatste jaren ( 1962-1963) op Ravensbos, in het perspectief van de introductie in de Oblatenfamilie middels het noviciaat in de peel van Evertsoord, heb ik vaak een grote bewondering gehad voor de priester-leraren van het college. Opgeleid om het evangelie te verkondigen in avontuurlijke omstandigheden, trotseren van ijsberen, bekeren van polygame zwarte mensen, construeren van kerken en scholen, arbeiders christianiseren in de armste regios, jongeren introduceren in het blijde christelijke geloven, en nieuwe volgelingen scholen en vormen, waren het de pas gewijde idealisten die naar Ravensbos werden gestuurd om 'een vak waarvoor ze niet gestudeerd hadden' te gaan onderwijzen; aldus de gehoorzaamheid beoefenend in afwachting van betere tijden. De geboren priester-leraren waren er ook maar laat ik hier buiten beschouwing. De paters Voogd en Uyterhoeven, uitmuntende leraren, konden op latere leeftijd naar het missiegebied Suriname om daar te doen waarvoor eigenlijke alles begonnen was: missioneringsarbeid in de geest van 'De Mazenot'. Ik herinner me nog als de dag van gisteren de lessen Nederlands van pater Voogd tijdens dewelke hij zo nu en dan liet doorschemeren zijn intens verlangen 'te vertrekken'. Uiteindelijk heeft de leiding hem daar geroepen waar zijn hart lag: de missie. De paters Palm en Cartens, opdracht 'nederlands en duits' onderwijzen op het klein seminarie van de eigen klup. Cursussen volgen, bijblijven, lessen voorbereiden, leraar zijn. Hoe kregen deze mensen dat klaar, naast het brevieren, in de kapel hun ding doen, pedagoog zijn en contacten onderhouden met confraters en biecht horen. Diep respect. Pater Koot, ik zou hem willen omhelzen en bedanken voor wat hij me aan genereuze zelfopoffering heeft gegeven. Ik herinner me dat hij na de wijding als priester werd aangesteld als docent latijn en grieks. Een energieke jongeman, wat ouder dan de leerlingen van de hoogste klassen, hij hield ervan te biljarten en te ontspannen samen met de oudere studenten, gehuisvest in de duitse vleugel. Tevens had hij de verantwoordelijkheid voor rust en orde, prefect dus. Vaak zag ik hem 's avonds na de avondrecreatie en het breviergebed, vertrekken, leerboeken grieks en latijn onder de arm, richting kamer 'Jan van der Zee', voor bijlessen. In vakken die eigenlijk zijn ding niet 45
waren. Toch deed pater Koot dat allemaal, voor het goede doel en met vol idealisme. Zijn bijdrage aan een nieuwe generatie paters die er niet meer is gekomen. Later is hij aalmoezenier geworden op een woonwagencentrum. In die funktie ben ik hem tegengekomen als initiatiefnemer van alfabetiseringsprojecten in het woonwagenkamp en heb ik hem nog wat overheidsgeld mogen toespelen; ik werkte toen bij de afdeling volwasseneneducatie van het ministerie van cultuur en maatschappelijk werk. Ik was blij te zien dat pater Koot gearriveerd was waar zijn idealen lagen. Zo ging dat een vijftigtal jaren geleden en ik was er getuige van. Vandaag de dag niet meer voor te stellen, destijds heel gewoon. Blijken van de kracht van de oblatenfamilie, de energie van gedeelde idealen.; ja, dat zal het zijn 'de energie van gedeelde idealen', iedereen heeft een plek en is onontbeerlijk, en dus 'gevaloriseerd '. Tegenwoordig terug te vinden in sektes en extremistische aberraties van uiteenlopende geloven. Dus het bestaat nog altijd, zoals dat vroeger bestond in, naar mijn idee, een gezonde menselijke omgeving. Weggelopen vanwege de celibaatsverplichtingen na één jaar theologie in Venray bij de Franciscanen, hebben velen kennelijk hetzelfde gedaan. Met als gevolg dat kloostercomplexen werden ingericht als gevangenis, appartementen of overgegaan zijn in handen van tenoren van 'nieuwe religies'. De starheid van Rome en haar middeleeuwse theologie, het vermeende auteursrecht op 'de waarheid' , en de arrogantie boven de burgerlijke wetten te staan, maakten van de kerk een verdorven fossiel uit tijden die we met blijheid achter ons weten. De geschiedenis kent zijn eigen loop, niet om over te treuren maar een zekere nostalgie blijft. Toon Maes
46
Andre van Kempen Mannen van Ravensbosch, Reeds velen hebben getracht een verslag te maken van de gebeurtenissen die zich onder ons hebben voltrokken, in overeenstemming met wat ons is overgeleverd door degenen die van het begin af ooggetuigen zijn geweest…… etc. (Lk, 1: 1-2) Ook ik heb heel veel goede herinneringen aan Ravensbosch, eerst als student en later een jaar als leraar latijn en Grieks. Toch was ik heel gelukkig dat ik vrij gauw daarna in de catechese mocht gaan werken. Rome had ons gedurende de 7 jaren overigens op dat gebied niets bij gebracht. Wel konden wij Vaticanum II van dichtbij met huid en haar mee beleven. Maar dat is weer een ander verhaal. Als ik aan Ravensbosch denk is mijn eerste gedachte heimwee. Tot op de huidige dag. Het begon met de eerste reis naar Valkenburg. Mijn heeroom Tonny Evers bracht ons weg: mijn ouders en mij. Pater Uitterhoeve gaf een plek op de grote slaapzaal ‘waar nog niemand was neergelegd’. Het was daags voor de grote intocht Zelden heb ik me zo verlaten en machteloos gevoeld. Het blijft een regelmatig terugkerend thema in mijn dromen. De wekelijkse brief van thuis heeft in deze heel veel voor mij betekend. Hoewel er toentertijd uiteraard geen sprake van kinderen kon zijn, wist ik heel zeker dat ik ze nooit naar een internaat zou sturen. Wat was ik soms jaloers op Willy Houben z.g. die regelmatig bezoek kreeg van zijn lieve zus Fieny en op Jozef Hoen van wie de was door iemand van thuis werd gehaald en gebracht.. Naarmate het einde van de vakantie in zicht kwam begon mijn heimwee op te spelen. Na de eerste kerstmis thuis vertrok ik half ziek naar de trein in Nijmegen. En het geschiedde dat we de Maas nog niet gepasseerd waren of ik had de nieuwe grijze overjas van Toon Tonen al gedeeltelijk een nieuwe kleur gegeven. Het galgenmaal was boerenkool met worst geweest. Dat vloekte gelukkig niet echt. Tijdens het rozenhoedje bleef ik lang staan bij de opening in de haag naar het voetbalveld toe, d.w.z. richting Noorden. Ik bad niet voor een goede uitslag van de wedstrijd PSV – NEC. Menig Weesgegroetje werd met een intentie gebeden die afweek van de meeste biddende kameraden in het laantje. Tijdens de vroege maandagochtend zitting in de grote studiezaal kon pater overste je en plein publique zo fijntjes te kijk zetten (om niet te zeggen in de 47
vloeistof) omdat je ondeugend was geweest Wat voelde ik me dan eenzaam en gekleineerd. Discussie en uitleg waren uitgesloten. (In brieven van kinderen binnen de rubriek “achterwerk” op de achterkant van de VPRO gids staat dan steevast: ‘zijn er meer die zoiets hebben meegemaakt ? ‘) Ontegenzeggelijk heeft Pater Floor de Grauw onschatbare verdiensten gehad voor Collegium Carolinum; zonder zijn voortdurende ‘schooi acties’ hadden we wellicht kou geleden en weinig te eten gehad. Maar van gezelligheid had hij onvoldoende kaas gegeten. De sfeer op Ravensbosch in die dagen zal mij mijn leven lang blijven heugen. Inmiddels weet ik maar al te goed dat er maar één enkel middel tegen heimwee is. Maar daar was ik nu net niet van gediend. Toen ik later in zwart pak in Arnhem in mijn eentje de trein nam voor een zevenjarig scholastikaat zonder onderbreking in Rome, huilde ik als een kleine jongen. Een wat oudere heer tegenover me vroeg wat er aan de hand was. Mijnheer, ik moet voor zeven jaar naar Rome, was mijn antwoord. Daar wordt U toch niet opgesloten, eerwaarde, probeerde mijn reisgenoot bemoedigend. Hij bood me een sigaar Elisabeth Bas aan. Die dame bracht enige troost, zij het maar tien centimeter lang. Mijn heimwee werd extra vergroot door het ‘spel van verkennen’. Uitgerekend op zondagavond als men thuis gezellig bij elkaar zat en een spelletje deed of naar mooie muziek zat te luisteren werden wij getrakteerd op een eigenaardig spelletje. Rond het Joodse kerkhof bij iemand van een andere patrouille een zakdoek achter uit de broek trekken. Zou er toch een link te leggen zijn tussen het gedachte goed van de stichter Mgr. De Mazenod en de idealen van Baden Powell? In elk geval had Father RRRientjes de wind er onder. En het geschiedde dat zich daaraan vooraf gaand een merkwaardig tafereel afspeelde. Ondanks onze zondagse outfit werd er tussen 14.00 – 16.00 uur gedoucht. Naast de bakkerij in de Duitse vleugel was een natte cel met bijzonder weinig ventilatie. De dienstdoende jonge pater die voor de goede orde garant stond moest voortdurend zijn bril poetsen om zijn breviergebed te kunnen voortzetten. Het natte gedeelte was vanzelfsprekend van korte duur – stel je voor! Toch werd die exercitie voor een deel goed gemaakt door het brood dat rechts voor ons op schappen in de wachttijd ons uitnodigde om een stukje van de korst af te knabbelen. Eenmaal terug in de ‘vrije studie’ kon je je geestelijk alvast voorbereiden op de missionaristraining in het struikgewas. Voor de vespers of completen moest je je dan weer opfrissen. Wat me ook altijd bij zal blijven waren de momenten waarop je gesnapt werd. De prefect had er een handje van om op de hoek van het natuurkundig laboratorium van pater Lempens je op te staan wachten. Ik kwam met mijn 48
beste vriend uit die jaren, Piet Weijs z.g., de rozenkrans rustig babbelend aanlopen. We hadden het uitvoerig over een van “de glorievolle of droevige geheimen”. We liepen pardoes in de fuik. Onbeweeglijk stond/lag Pater Uyterhoeve op de loer. Het feit dat hij dan niets zei, dát was pas dodelijk. Met een rooie kop vervolgden we gescheiden ons pad. Waar ik ook vreselijk het land aan had was te laat de refter binnen te komen. Iedereen zag je, vooral de overste. Maar daar had ik het volgende op gevonden, sprak Paul van Vliet ooit. Ik ging eerst rechtsaf via de grote gang naar het luik in de keuken. Daar werden de verschillende schalen en kommen uitgereikt aan de ‘dienaren’. Zonder een spier te vertrekken liep ik dan met een bak stamp naar mijn eigen tafel, zette het eten op tafel en ging rustig zitten. Daar heeft nooit een haan naar gekraaid. Binnen de refter hadden wij een bijzonder monetair fonds gecreëerd. Onze portemonnaies (in Limburg heette zo’n ding voortaan ‘beurs’) dienden we na elke vakantie in bewaring te geven tot de koffers opnieuw gepakt werden. Wilde je wedden of iets van iemand voor een ‘zacht’ prijsje overnemen, had je alleen de pudding. Het gebeurde ooit dat sommigen hun pudding voor de hele komende maand al van de hand gedaan hadden. We hadden gewoon geen ander wisselgeld. Kwam er een pakje van thuis met een reep chocolade of een rol drop, dan lagen die keurig uitgepakt bij het middageten op je bord. Het voordeel was natuurlijk dat de overige tafelgenoten op hun beurt ook deelden wanneer er iets bij hun schone was gevonden werd. In de refter stonden lange tafels met een richeltje eronder waar je je bestek en servet kon bewaren. Op het einde van elke maaltijd kwamen spoelbakken langs om het bestek te wassen en schoon te spoelen. Iedere camping met een dergelijk systeem kan zijn licentie onmiddellijk inleveren als de ANWB langs komt. Om de twee jaar gingen we pas op Paaszaterdag naar huis. Als afscheid waren er dan voor iedereen minstens twee eieren. Menigeen dacht alleen maar aan thuis en at nauwelijks nog iets. Ik stopte een stuk of vijf eieren in mijn kastje onder de tafel om het verdriet na de vakantie enigszins mee weg te eten. Bij terugkeer na de Paasvakantie kreeg Jos Paspont mijn plaats toegewezen, als ik me nog goed herinner. Hij zal ongetwijfeld nu nog weten welke stank rotte eieren verspreiden. Maar Ravensbosch kende ook veel leuke momenten. Want het geschiedde dat we een nieuwe overste kregen in de persoon van Fons Kusters. Hem ben ik heel veel dank verschuldigd. En velen met mij. Voor mijn gevoel verdween er toen veel grauwheid uit mijn jongensleven. Fons verstond de kunst om ons als 49
volwaardige jonge mensen tegemoet te treden. Zijn achterland was ook wel even anders dan het kloosterleven. Het buurt- en vormingswerk in Maastricht hadden hem een rompstand gegeven die voor een andere wind zorgde. Er kwam gezelligheid, een prettige kleine recreatie kamer, met leuke stoelen en tafeltjes, waar we leerden bridgen en zelfs een muziekje konden aanzetten. Veel van het Spartaanse leven werd bijgesteld. We hoefden niet langer “specialisten in alle klimaten te worden”. Pater Fons Kusters had ook een degelijke bidstoel op zijn kamer staan. Ik weet nog dat ik me een hele vent voelde toen hij tijdens een gesprek – het was al laat – de deur van de bidstoel opende en een fles jonge Bokma met twee glaasjes voor de dag haalde. Fons was een levenskunstenaar, een Limburger uit het beste bronsgroen eikenhout gesneden. Toen ik later studentenpastor was ben ik nog vaak bij hem geweest samen met mijn vrouw Joke. Ook toen verliepen onze gesprekken in dezelfde hartelijke sfeer die hem zo eigen was. Onvergetelijk blijft voor mij het afscheid een paar weken voor zijn dood. Met tranen in de ogen hebben we samen psalm 139 gebeden. Ik was dan ook dankbaar dat ik tijdens de uitvaartmis in Lemiers een eigen in memoriam aan hem mocht wijden. Ik durf gerust te zeggen dat ik zonder hem nooit priester geworden was en gebleven. Dankzij Pater Kusters werd ook Carnaval een integraal onderdeel van het seminarie leven. Groots werd dat gevierd: met prins, raad van elf en heuse pronkzittingen. Via Fons luisterden we voor het eerst naar de sublieme Limburgse liedjes. Voor mij persoonlijk werd het helemaal tof toen ik als eerste in de Carolijnse geschiedenis mijn gymnasium alfa in Heerlen mocht gaan afmaken. Ineens Limburgse jongens die me bijles Limburgs gaven. Eerst alleen, maar later met nieuwe vijfde klassers: op de fiets de Klimmener berg op en dan via een stukje Amstel Gold race doken we Heerlen in. We hadden een volkomen dwaze manier om andere mensen onderweg te groeten: “bon matin”. We noemden ons op een gegeven moment de ‘bonmatinisten’.De leraren Reus, ten Berge (Teddy) en niet te vergeten Boonenkamp (latijn, grieks en geschiedenis) zijn voor mij voor altijd in mijn geheugen gegrift gebleven, o.a. met Boonenkamps zijn veel geprezen filmcursus. En Pater Timmermans (den Tim) die op de blote voeten in sandalen onvervaard met ons op de cour voetbalde. Ook een paar liturgische anekdotes Om de twee jaar bleven we de Goede Week in Valkenburg en vertrokken de bussen richting Sittard pas na de Paaszaterdagviering. Daar ben ik nooit rouwig om geweest. De liturgie van die week is het mooiste van gehele jaar! Laat in de middag zongen we samen de 50
z.g. donkere metten. Telkens waren er jongelui uit de voorbereiding de klos. Men stookte hen op dat ze voor die viering in het half donker bij pater Mullenders kaarsen moesten gaan ophalen. En wel vanaf een uur of twee. En het geschiedde dat die brave borst op dat moment natuurlijk precies bezig was met een `franse of griekse brief´ (lees dutje) . Er is niet veel fantasie voor nodig om de paaswensen te bedenken die de jonge knapen te horen kregen. Het volgende heeft Leo van de Berg me verteld. Of heb ik het zelf gehoord?. Op een of andere hoogtijdag of was het bij de eeuwige geloften van een van de broeders, ik weet het niet, Joost weet het, hadden we een plechtige hoogmis met drie heren. En het geschiedde dat in het tafelgebed “Te igitur…” plotseling N.N. stond. Het was de bedoeling in die dagen dat de naam van de plaatselijke bisschop werd ingevuld. De hoofdcelebrant kon niet op zijn naam komen. Er viel een korte pijnlijke stilte. Toen souffleerde de diaken zachtjes, maar toch voor menigeen hoorbaar:’Guilelmus, heit de kloewetzak.” In onvervalst Limburgs. Nog een historische uitspraak in onvervalst Limburgs kwam regelmatig uit de mond van broeder Frusch: “Pater euverste, ze bezèke dich allemoal” Velen van ons denken wellicht niet met weemoed terug aan de vele uren die we in de studiezaal doorbrachten. We studeerden veel en degelijk. Zelfs in de gang liepen we met kleine dubbelgevouwen schriftjes – de ene kant b.v.het latijn, de andere kant het nederlands. Maar we hebben ongelooflijk veel geleerd op het gebied van talen. Ik heb daar later enorm veel plezier van gehad. Vooral in Rome en Fribourg. Ik ken nu nog hele rijtjes van buiten: mit, nach, nebst,seit, samt, bei, zeit, von, zu, zuwider, ausser, aus , gemäss en gegenüber. En de Schwere Wörter, de groene beul. En niet te vergeten de vele stamtijden in het Frans, Latijn en Grieks. Ik blijf erbij dat wij een uitstekende vorming op taalgebied gekregen hebben . Als je het taalonderwijs momenteel daarmee vergelijkt ben ik soms geneigd te gaan huilen in zes talen. Hulde aan de leraren van die dagen. Pater Uiterhoeve had ons in de eerste klas in rijtjes, d.w.z. volksstammen in slagorde opgesteld: romeinen, galliërs, bataven en friezen. Zo streden we onderling in teamverband om de hoogste score latijn. Onvergetelijk blijft ook Pater Tromp met zijn geschiedenis onderricht. Zelden heb ik beseft van hoeveel belang de inzet van een leraar is voor de liefde die leerlingen voor een vak kunnen krijgen. Nog zo’n self made docent. Geweldig toch. De rijtjes met jaartallen en korte toelichting zie ik nog op het bord voor me staan. Soms leefden we ons in in een bepaalde historische periode; Toen de riddertijd al onze aandacht opeiste spraken ook wij elkaar aan met ‘Heer’. Onze 51
klas werd voor een paar maand bevolkt met Heer Pieter (Boonman), Heer Kleus (Piet Kleuskens), Heer Dries, etc. Onder de leraren blijft ook bij mij een heel bijzonder plekje voor Harry Prick. Het vak nederlands werd met zijn komst een feest. Velen van ons heeft hij tot fijnproevers gemaakt voor altijd. Orde in het klaslokaal was beslist niet zijn sterkste kant, maar hij compenseerde dat meesterlijk met hetgeen hij te melden had. Hij vertelde zo graag en uitbundig over zijn persoonlijke vriendschappen met schrijvers en literaire grootheden van toen. “Mijnheer, hoe was het boekenbal eergisteravond?”.” Nou heel gezellig: een kneepje hier, en een kneepje daar….”. Eens had Prick bergschoenen gekocht. Het advies om er eerst een paar weken mee rond te lopen alvorens de bergen in te trekken, volgde hij prompt op. Met zijn boeken onder de arm kwam hij de volgende dag aanstappen. Alsof de Mont Blanc binnen handbereik lag. Op een dag zorgde Japie van Buren voor stennis achter in de klas. Iemand had zijn potloot ingepikt. Jaap wilde het op stip en sprong terug, het conflict dreigde uit de hand te lopen. Midden in een gloedvol betoog over de tachtigers klonk het plotseling: “Maar van Buren, van Buren, zo’n potloot is toch geen halszaak.” In zijn beleving zou Lodewijk van Deyssel daar hooguit een telefoonbriefje aan gewijd hebben. Zo dacht hij, zo sprak hij, Harrie G.M. Prick.. Pater Pieke Lempens verdient toch ook nog een extra vermelding. Hij zorgde figuurlijk voor de aanwas van nieuwe junioristen. Nog meer succes oogstte hij met zijn scheikunde proeven in zijn voor alpha’s mysterieuze lokaal achter de schoenzaal. Gelukkig lag het laboratorium in een uithoek van het huis want nu en dan was een mini- non-proliferatieverdrag geen luxe geweest. De ramen moesten plotseling open. De toekomst van de oblaten dreigde aan rookvergiftiging ten onder te gaan. En het geschiedde dat de hoogbejaarde Broeder Urlings zijn zoveelste kloosterjubileum ging vieren. Ik heb de broeder nooit anders gezien dan in een rolstoel. Gezien zijn beminnelijke glimlach was hij denk ik niet ongelukkig met zijn beperkte mobiliteit. Iemand was op het idee gekomen om ons te vragen waarmee we Broeder Eurlings een plezier zouden kunnen doen. Ton Bredie kwam op het idee uit te zien naar een paar stevige rolschaatsen. Dit plan werd allerminst gewaardeerd van hogerhand. En wij vonden het juist zo’n prima grap. Op muzikaal gebied heerste er op Ravensbosch een uitgesproken gunstig klimaat. Toen nog met oude grammofoonplaten en een zelfgebouwde bandrecorder werden er audities georganiseerd om ons vertrouwd te maken met klassieke muziek. Veel mensen kregen pianoles en pater Voogt heeft mij 52
ook zo de beginselen van het klavierspel bij gebracht. Zelf was hij een kanjer. Nauwelijks aangekomen in Valkenburg zat ik al bij het jongenskoor en zodoende zongen we vaak boven bij het orgel. Voor en na de diensten was het pas echt feest: We klommen met een aantal op de opstap dicht tegen de speeltafel aan . Met eigen ogen en oren genoten we van het spel van Pater Voogt. Met name de Toccata’s en fuga’s van Bach, de koralen van C.Franck en een fanfare van Flor Peters, die Martien Noordermeer later ook in de vingers kreeg. Ook het gregoriaans kregen we uitstekend onder de knie. Die schoonheid is voor mij onaantastbaar gebleven. Oosterhuis, Huijbers, Oomen, etc. hebben voor prachtige vervanging gezorgd tot in onze dagen. Maar dat komt ook door het engagement en de eigentijdse vertaling van het bijbels getuigenis dat er uit spreekt. (zie eventueel bijlage : “de steppe blijft maar bloeien.”) Later mocht ik in Rome het dirigeerstokje ook voor een paar jaar hanteren. De basis was gelegd op Carolinum. Ik zie ons nog binnendoor gewapend met het Liber Usualis helemaal naar Meerssen wandelen om daar in de basiliek te zingen. Jaren later kreeg Ravensbosch een eigen harmonieorkest, en van een heel behoorlijk gehalte. Pater Bauhuis was de leidende kracht, de dirigent was de heer Janssen. Die kwam niet ver uit de buurt en was door Fons Kusters binnengehaald denk ik. Hij genoot zelf van onze repetities. Op een hoorn heb ik zelf nog een tijdje meegeblazen. Het is inmiddels 1965. Het jaar dat ik opnieuw in Valkenburg belandde, kersvers uit Rome: leraar latijn en grieks. Het was de tweede keer dat ik de plaats innam van Ben Annink. Hoewel in Rome tijdens de colleges bijna uitsluitend latijn gesproken werd, was dit leraarschap geen succes. Ik werd al snel leraar catechese in Gouda. Daar heb ik alleen maar goede herinneringen aan. Minder aan het verblijf op de pastorie van Capelle aan de IJssel. De charismatische Henk Schram, terug uit Sri Lanka, benaderde mij in 1968 om international chaplain te worden in Fribourg, Zwitserland. Daar was het hoofdkwartier van de International mouvement of catholic students gevestigd. Van daar uit ben ik maandenlang getrokken langs studentenpastoraten in alle werelddelen behalve Australië. Onuitwisbare Indrukken en rijke vriendschappen heb ik eraan overgehouden. In 1972 zat mijn termijn erop. Een doctoraal studie pastoraal theologie in Nijmegen maakte me duidelijk dat ik voor het concrete handwerk in het pastoraat nog heel veel te leren had. Naast allerlei niet strikt theologische vakken heb een paar jaar mogen smullen bij pater Schillebeeckx. Zijn theologie is voor mij bepalend geworden tot op de huidige dag. Mijn doctoraal scriptie 53
had als onderwerp: “De vrede zal ons een zorg zijn”, over het vredeswerk in parochies en gemeenten. Het geschiedde namelijk in die dagen dat er weer een internationale Pax Christi voettocht werd georganiseerd door Pater Piet Verkoelen. Ik had me er opnieuw voor aangemeld. In mijn eentje als leider/aalmoezenier van 50 jongelui uit negen verschillende landen te voet door Catalonië leek me wat te veel van het goede. Bij de voorbereiding in Den Bosch nodigde ik Joke Corstens uit als mijn partner voor Spanje. Ik had mij geen betere voorbereiding kunnen wensen om samen aan een tocht te beginnen. We zijn nog steeds en route….Joke en ik trouwden op Hemelvaartsdag 1975 op het kasteel in Gemert. Mijn aanvraag aan Rome was: doorgaan op de eenmaal ingeslagen weg, Niet langer alleen dus, maar samen met Joke. Voor dit verzoek was geen laatje in de romeinse burelen. Tant pis. Eerst met haar naar Den Haag: zij mentrix van aankomende verpleegkundigen, ik als adjunct-secretaris bij Pax Christi – IKV. Daar heb ik mijn beste beentje voor gezet om samen met Mient Jan Faber de kernwapens te wereld uit te helpen, om te beginnen uit Nederland. Dat bracht mij in 1976 voor een preekbeurt op vredeszondag naar de studentenkapel in Eindhoven, waar men juist op zoek was naar een nieuwe studentenpastor. Mijn huwelijk hoefde geen bezwaar te zijn. Mgr. Bluyssen legde me niets in de weg om binnen de studentenkerk te doen wat heilzaam en nodig was voor het pastoraat. Met een beperkt aantal collega’s in den lande ben ik zo gelukkig geweest dat ik volledig heb kunnen doorfunctioneren tot op de huidige dag. En dat in een volstrekt oecumenische setting. Evenals Toon van Buren heb ik de ervaring dat het prima werkt. De jonge lui vonden ons alleen maar eerlijk. Nooit heb ik last gehad van enige bisschoppelijke bemoeienis. In tegendeel. Maar ik heb het dan ook over bisschop Bluyssen. In deeltijd ben ik toen ook gestart als docent catechese en ethiek aan de Fontys Hogeschool. Inmiddels geniet ik al weer een aantal jaren van mijn pensioen. Wij hebben geen kinderen. In mijn vrije tijd ga ik nu en dan nog eens voor of geef een lezing over religieuze muziek. Om de veertien dagen ben ik beschikbaar op donderdag in het stilte- en ontmoetingscentrum in Hoog Catharijne. Het kontact met de mensen die veelal met hun ziel onder de arm komen binnenlopen ervaar ik als een verrijkende aanvulling met veel voldoening op mijn toch wat eenzijdig pastoraat in het verleden. Tot slot moet me nog wel iets van het hart. Vooral de Ravensbosch-verhalen die intussen zijn binnengekomen bevestigen me opnieuw in mijn overtuiging. Als er over vijftig jaar het vak kerkgeschiedenis nog bestaat, komt men misschien wel tot dezelfde overwegingen. Hoe heeft men toch ooit een selectiesysteem kunnen bedenken waarin tientallen jonge jongens begonnen aan een seminarieopleiding en dat tenslotte 54
niet meer dan een handvol mensen opleverde voor de priesterwijding. En dan werd er ook nog doodleuk de kreet op geplakt: velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. Alsof Jezus dat toen zo bedoeld zou hebben. Mijn hemel ! Hoeveel jongens hadden geen prima functionerende pastor kunnen worden, als hen niet vroegtijdig de pas was afgesneden door middeleeuwse verordeningen en regelgeving ? Hun inzet en toewijding voor de Zaak had toch net zoals bij Toon en mij ook binnen een andere levensstijl vorm kunnen krijgen? Waren zij zoveel minder geschikt dan wij? Was het onderscheid tussen ons dan zo groot? Waren zij dan minder geraakt en geboeid door het verhaal van de Man van Nazareth? Beschikten zij dan over een beperkter onderscheidingsvermogen als het gaat om de spanning kerkelijk instituut versus het visioen van Onze Lieve Heer met zijn mensen.-Ik geloof er niets van. Ik verheug me op een bijzondere Hemelvaartsdag. André van Kempen.
55
56
DE STEPPE BLIJFT MAAR BLOEIEN…. André van kempen “Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien, eer ik werd geboren…” of “Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al de wereld daagt…” Wie kent het niet? Heel de zondag blijft het in je hoofd klinken, de grondtoon die je tijdens de viering te pakken heeft gekregen en niet meer los laat. En dan lees je een paar dagen later in TROUW dat een enkele kerkelijke leiders het werk van Oosterhuis afkraken en willen verbieden. Hoezo trouwens ? Inmiddels hebben de feiten ons weer ingehaald. Een aantal bisschoppen schijnt nu toch afstand te willen nemen van collega’s. Het blijft een vreemde zaak. Die willekeur is zeer verwarrend en ook wel ‘een beetje dom.’ Zijn liederen en teksten, tafelgebeden en overwegingen zijn simpelweg niet meer weg te denken uit de Nederlands talige liturgie en zelfs langzamerhand in Duitse en Engelse vertaling. “Wat rond het jaar 900 in het Zwitserse klooster St.Gallen, wat rond 1200 de school van de Notre Dame in Parijs was en wat in de 17-de en 18-de eeuw de Europese hofkerken waren - iets dergelijk is in onze grootstedelijke dagen de Amsterdamse Studentenecclesia: een plek waar geconcentreerd en creatief, poëtisch en muzi-kaal gewerkt wordt aan de vormgeving van de liturgie". Zo typeert de Duitse theoloog Alex Stock de invloed van het werk van Huub Oosterhuis. Bijna 40 jaar is hij nu al bezig en het gaat nog steeds door. Aanvankelijk moest zij zich noodgedwongen "behelpen" met de klassieke melodieën, met name uit de reformatie en uit de schat van onze oude liederen binnen het Nederlandse taalgebied. Maar vrij snel heeft hij zich kunnen verzekeren van de samenwerking met enkele uitnemende componisten die haarzuiver de teksten verstonden en aanvoelden. Zij hebben er schitterend inspirerende muziek bij geleverd. Huybers, Löwenthal, maar vooral natuurlijk het meest gelukkige huwelijk uit de laatste decennia de samenwerking met Antoine Oomen. Gunstige bedding. Naar mijn mening zijn het vooral drie factoren geweest die het werk van Huub Oosterhuis een gunstige bedding en een meer dan goede ontvangst hebben bezorgd. Ik bedoel daar het volgende mee. In de loop der geschiedenis is vaak gebleken dat het er geweldig toe doet wanneer en hoe je iets nieuws brengt. Er zijn elementen aan te wijzen waardoor hij de wind mee had. 57
1. Na eeuwenlange schoonheid van Latijnse liturgie, met het onomstreden gregoriaans tekende zich binnen het levensgevoel van veel godsdienstige mensen een behoefte af om in de eigen taal - in woord en lied - te mogen vieren. Eeuwenlang hebben wij als katholieken liturgisch droog gestaan. Wat tijdens de liturgie diende plaats te vinden stond tot in de kleinste details tussen de lezingen en gebeden beschreven en wee je gebeente als je er van af durfde te wijken. En dit gold voor de gehele wereld. Toen in de zestiger jaren Vaticanum II deze behoefte serieus nam, kwam er ruimte. Maar de geloofsgemeenschap beschikte nauwelijks over liturgisch materiaal. Toen Oosterhuis dan ook in de Studentenecclesia van Amsterdam gewoon heel praktisch aan de gang ging en hij de ruimte opeiste om te mogen experimenteren vonden zijn tafelgebeden en liederen (aanvankelijk op losse velletjes) heel snel hun weg. Dwars door Nederland en Vlaanderen. Hij beantwoordde dus geheel en al aan een algemeen ervaren behoefte. 2. In 1966 werd het eerste bundel teksten en liederen gepubliceerd en opvallend genoeg hoef je er geen letter in de veranderen. Het enige wat aangepast dient te worden zijn de aandachtsvelden waarvoor gebeden wordt. Uiteraard is de politieke context veranderd. Bid om vrede was binnen de kortste keren vertaald in meer dan 15 talen. In het frans kreeg het de naam 'Quelqu’un parmi nous'. Iemand in ons midden, temidden van ons. Jezus dus. En daarmee heeft Oosterhuis exact aangevoeld en vertaald dat ons beeld van God al aan het verande-ren was en dat wij van een transcendente God (dus een god ver weg en hoog boven ons) ook steeds meer open kwamen te staan voor Onze lieve Heer zoals die in Jezus en verder in deze wereld zichtbaar was geworden. 3. Als gevolg daarvan kwam de sociopolitieke dimensie de kerk binnen en Ooster-huis vertaalde dat in teksten en liederen die tegelijk bijbels waren, en zodoende de krant naast die bijbelse traditie in het oog hielden. Zelf was hij voortdurend in de weer met en voor Chili, met mensen die in Nederland te kort kwamen en hij oversteeg onmiddellijk en definitief alle conflicten van de Nederlandse kerkprovincie met Rome, en vooral over hemzelf en zijn werk. Trouwens, hij kon om zo te zeggen zijn tijd wel beter gebrui-ken. Gerechtigheid, vrede en solidariteit, dat zijn voor hem de kernwoorden die er toe doen, waar het om gaat. 58
toegepaste liturgie Het meeste heeft Oosterhuis wellicht te danken aan zijn Amsterdamse Studentenecclesia als liturgische werkplaats. Een levendige gemeente, waar zondag na zondag alles 'uitge-probeerd ‘kon worden. Zijn manier van werken herinnert aan die van J.S. Bach, die jarenlang wekelijks voor een nieuwe cantate garant stond. In alle vrijheid en rust hield Huub Oosterhuis vast aan de klassieke liturgie als grondmodel. Met volle overtuiging staat hij sindsdien in het spanningsveld van de bijbelse taal en traditie aan de ene kant en de uitdagingen van onze tijd aan de andere kant. Tastend en zoekend, niemand uitsluitend noch verketterend, maar trouw op zoek naar de wortels van ons Joods-christelijk erfgoed en daar nieuwe vormen voor bedenkend. Dat veel gelovige mensen vandaag de dag zich hierdoor aangesproken voelen is geen wonder. Hij slaagt er in belijdende christenen van katholieke en protestantse huize een stem te geven en voor hen een taal te scheppen waarin ze weer van harte hun geloof kunnen vieren en uitzingen. Zelf zegt hij: “Dé grote utopie, het visioen van vrede, van een wereld die voor iedereen menswaardig is, die hou je alleen levend als je erover zingt, als je ook je kinderen erover leert zingen.” ( Bijeen, mei 1999) vijf aspecten Oosterhuis’ geestelijk leiderschap zou je vanuit vijf gezichtspunten kunnen bekijken. Zijn werk nodigt uit de verschillende aspecten van zijn oeuvre met voorbeelden toe te lichten. Daarvoor is hier geen ruimte op dit moment. a. Oosterhuis heeft talrijke teksten en essays geschreven die in de liturgie te gebruiken zijn of die ons gelovig worstelen met de werkelijkheid als uitgangspunt hebben. Bij hem kan zowel een maatschappelijke gebeurtenis als een bijbels verhaal inzet en opmaat zijn voor een verhandeling of overweging. Gedichten, gebeden, maar vooral teksten met een dubbele bodem illustreren dat keer op keer. Bij de verlening van zijn eredoctoraat zei hij : “De kunst van de liturgie doet een poging om het veel en slordig gebruikte woord ‘god’ te genezen van misverstanden, en in lied en voorbeden, schriftuitleg en dienstvan-de-tafel zo uit te spreken en te articuleren dat het wordt opgeladen met de kracht van bijbelse profetenvisioenen en psalmen.’ Bij alles wat er reeds in boekvorm bestaat heeft hij een aantal jaren geleden een scheurkalender op de markt gebracht. Veel vrienden en bekenden hebben me laten weten dat ook zij zich dagelijks laten inspireren door een korte meditatie of gedicht; sommige van hen nemen ze op voorhand mee op vakantie. b. Oosterhuis heeft veel poëzie geschreven. Daar is hij eigenlijk mee begonnen in zijn Groningse studententijd. Vele dichtbundels blijven getuigen van deze 59
kant van zijn pastoraat, zijn meest karakteristieke wellicht. Want Oosterhuis noemt zichzelf niet toevallig in de eerste plaats dichter. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat hij in dichterland nu en dan met minachting wordt beschouwd. Daar staat tegenover dat het werk van weinig dichters zo vaak en met zoveel waardering wordt gezongen als zijn gedichten . c. Huub Oosterhuis heeft als voorganger duidelijk een nieuwe trend gezet en daar trouw nu al ruim veertig jaar vorm aan gegeven. Hij heeft naar mijn mening ook de oecumene tot haar recht laten komen. Hij probeert steeds het beste uit de verschil-lende tradities te benutten en van elkaars rijkdom te profiteren. Daarmee overstijg je in één beweging al het theologisch gekissebis dat veel mensen binnen en mis-schien nog meer buiten de kerken alleen maar als een tegen-getuigenis ervaren. Zijn overwegingen en gebeden zijn nooit modieus. Ik zou zijn werk op dit gebied willen typeren als een poging om de nieuwe levensvragen en bestaanservaringen van vandaag de dag opnieuw tegen het licht te houden van ons geestelijk erfgoed dat in bijbel en traditie ligt opgestapeld. d. Als liturg verricht hij ook baanbrekend werk. Veel teksten die nu helemaal gemeengoed zijn geworden tijdens veel begrafenis-diensten bij voorbeeld zijn van zijn hand. Maar het blijft niet alleen bij nieuwe teksten, ook soms wat oude en versleten symbolische handelingen krijgen weer zeggingskracht door een enkel woord dat hij een nieuwe lading geeft. De opbouw van vieringen op Goede Vrijdag en in de Paaswake heeft hij stevig ter hand genomen. Eenmaal op dat spoor heeft menigeen ontdekt zelf ook tot creatieve liturgie in staat te zijn. Wat de tafelviering betreft heeft Oosterhuis ook zijn sporen verdiend. Talloze tafelgebeden heeft hij geschreven . Vaak hebben ze de vorm van samenzang tussen voorganger, gemeente en koor/cantorij. Hiermee heeft hij dit hoogtepunt in de katholieke eucharistie ook meteen uit de sfeer van de magie gehaald en het opnieuw tot een echte communio, een gemeenschapsgebeuren gemaakt. Zo heeft hij de gemeente haar avondmaal weer terug gegeven. “Tot zijn gedachtenis nemen wij daarom dit brood en breken het voor elkaar, om goed te weten wat ons te wachten staat als wij leven hem achterna”. e. Oosterhuis dankt ontegenzeggelijk het meest zijn bekendheid aan de vele liederen die hij samen met echte beroepsmusici gecomponeerd heeft. Het zijn steeds liederen waarin de muziek dienstbaar is aan de tekst. En zo hoort het ook. De woorden krijgen reliëf, dankzij de muziek. Sommige zijn zeer toegankelijk en liggen goed in het gehoor, anderen zijn wat moeilijker van taal en ook de muziek vereist soms nogal wat deskundigheid van zowel zangers als 60
pianist. Het grote voordeel van de meeste liederen van Oosterhuis is naar mijn mening dat de liedteksten nooit 'op slot' zitten. Zij zijn eerder suggestief dan dat ze bewerend of bezwerend van inhoud zijn. Het is geen vertaalde dogmatiek, op ritme of rijm, op hele en halve noten gezet. Vaak is het vragenderwijs - zoekend en tastend - en door de veelvuldige beeldrijke taak ontleend aan de bijbelse visioenen nodigt het uit tot eigen invulling en actualisering. Zodoende zijn het geen vrijblijvende gezangen, je wordt ook uitgenodigd, soms zelfs uitgedaagd. Van dit soort kerkmuziek krijg je lucht, het schept in veel gevallen ruimte. Kerkelijke censuur. Op dit moment ken ik niemand die op zo’n suggestieve en inspirerende manier eeuwenoude bijbelse beelden weet te koppelen aan eigentijdse taal, vol openheid en ruimte. God, de mens, de schepping en de politieke realiteit van alle dag houdt hij bij elkaar. Zo zoekt hij naar zinsverbanden. Geen wonder dat zovelen zich in zijn oeuvre herkennen en er dankbaar gebruik van maken. Zijn medewerker Kees Kok schreef onlangs: ”De grote verdienste van het liturgisch werk van Oosterhuis blijft dat hij naar veler ervaring de liturgische bloedsomloop van ‘gehoord, gevierd en geleefd woord’ heeft hersteld en haar zo nieuwe levenskansen heeft gegeven.” De recente poging van vernieuwde kerkelijke censuur moeten we mijn inziens opvatten als een uitdaging om de liederen van Oosterhuis te blijven zingen en ervan te genieten. Hoe wij geloven, bidden en zingen in 2010 is toch een zaak van de gelovigen zelf. De leiding van de kerk heeft altijd veel rekening gehouden met de ‘sensus fidelium’, het algemeen geloof van de katholieken, met name als het heiligverklaringen en dogmaontwikkeling betrof. Aan dat vertrouwen kan toch niet ineens paal en perk gesteld worden. Men zal toch niet zoveel mensen op hun ziel willen trappen. Tenslotte : het feit dat talloze mensen binnen de kerken – katholiek en protestant - nog geloven is te danken aan de visie en het werk van Huub Oosterhuis. Als geen ander heeft hij in zijn niet aflatende liturgische creativiteit ons opnieuw woorden en liederen gegeven om samen te vieren en elkaar te bemoedigen en zodoende het visioen van Onze Lieve Heer, begaan met deze wereld, levend te houden.
61
62
Johan Schepers Tussen 1962 en 1966 op Ravensbos. De gevolgen van het verblijf in Ravensbos op mijn leven. Het begin. Als jongentje van 11 jaar stapte ik begin september 1962 in Hengelo (Ov) op de bus naar het voor mij volledig onbekende en zeer verre Valkenburg (ZL). Thuis, ergens op het platteland in Twente, had ik al afscheid genomen mijn ouders, broer en zussen voor enige maanden. Ik ging samen met Theo Kemma naar Hengelo. Hoe weet ik niet meer, waarschijnlijk dus met de auto van de ouders van Theo. Theo woonde aan het andere kant van het dorp en hun boerderij kende ik niet eens. Ik wist wel, dat hij vlak bij het huis van een oom van mij woonde. Na Hengelo was alles nieuw voor mij. Anno 21e eeuw misschien onbegrijpelijk, maar toentertijd normaal in mijn omgeving. De "stad " (Almelo in ons geval) was voor veel van mijn leeftijdsgenoten in het dorp vaak de enigste "vreemde" plaats die men enigszins kende. Ik had het geluk, dat ik familie in Hengelo had wonen en dus wel eens "ergens anders" kwam. In deze situatie vertrok ik dus naar het verre Zuid-Limburg om priester te worden. Eenmaal op Ravensbos aangekomen werden we snel wegwijs gemaakt. Natuurlijk zullen de huisregels, naar huidige maatstaven, streng zijn geweest. Ik heb toen dat niet zo ervaren, dat deze regels strenger waren dan elders in de maatschappij. Natuurlijk heb ik me ertegen verzet, mijn gedrag was dan ook volgens Pater Steenbergen altijd onvoldoende. Ik ben in de voorbereidende klas begonnen, vooral op aandringen van mijn ouders: ik was een "jonge" leerling. Over de studie kan ik later alleen maar zeggen, dat door het ontbreken van echte begeleiding er in mij meer had gezeten, dan het behaalde resultaat. Dit is nadrukkelijk geen verwijt aan de Oblaten, maar een constatering dat wanneer er meer en duidelijke studielessen en actieve begeleiding was geweest, het beter was gegaan. Maar dat was toentertijd in het onderwijs niet gebruikelijk en de Oblaten hadden wel goede wil en kennis, maar misten mogelijk wel de benodigde pedagogische kennis. In ieder geval waren het zeker geen voorlopers op het gebied van pedagogiek. Achteraf gezien Natuurlijk had ik in de beginperiode heimwee, maar wie niet? 63
Toch herinner ik me de periode in Ravensbos zeker niet als een onaangename periode. In mijn gedachten werd de vrije tijd vooral opgevuld met voetbal, volleybal, de recreatiezaal (per jaargroep) met schaken, stratego en kaarten, wandelen, het Gilde en lezen. Daarnaast was er natuurlijk het Carnaval, het zwemmen in het gemeentebad van Valkenburg. Ook staat me iets bij van concerten, toneelavonden, voordrachtavonden en dergelijke. Achteraf gezien, ben ik af en toe erg eenzaam geweest. Je had geen echte vrienden. Wel kwam ik regelmatig op zondag bij een klasgenoot thuis, wiens ouders in Valkenburg woonden. Ik dacht dat zijn achternaam Lemmens was. Hun woonhuis stond schuin aan de overkant van een hotel. Er is een heel boekwerk te schrijven over mijn periode in Ravensbos, alleen komen nu na al die jaren slechts, vaak onsamenhangende, flarden boven water. Jammer, want deze periode is achteraf van beslissende invloed geweest op mijn verdere leven. Beroep Toen ik in 1966 terug kwam in de "burgermaatschappij" was de vraag: wat moet er verder gebeuren. Ik werd dus getest op mijn capaciteiten. Volgens de tester was ik alleen geschikt om grondwerker te worden en was het bezoeken van welke school dan ook zinloos. Mijn ouders waren het hier niet mee eens en er werd dus een nieuwe toets afgenomen. Tot verbazing van mijn ouders en mezelf was het resultaat hetzelfde. Ik heb dit resultaat lang niet begrepen, totdat ik jaren later de situatie analyseerde. In die periode stotterde ik zeer erg en tevens was mijn handschrift nagenoeg onleesbaar. Doordat ik zowel slecht sprak als schreef, heeft men voor mij waarschijnlijk geen hoop gehad, dat ik een schoolopleiding tot een goed einde zou kunnen brengen. Ik ben toe maar als leerling-carrosseriebouwer gaan werken en naar de avondLTS gegaan. Ik mocht zowaar, na een moeilijk gesprek met de directeur, in de 2e klas beginnen. Toen ik me een paar jaar later op de avond-MTS melde, mocht ik op basis van studieresultaten op Ravensbos (na een toelatingstoets in Engels en wiskunde) hier ook in de 2e klas beginnen. Mensen met dezelfde technische vooropleiding moesten in de 1e klas beginnen! Tijdens sollicitaties moest ik altijd mijn schoolloopbaan uitleggen. Echter niet bij het bedrijf, waar ik nu zo'n 26 jaar werk: de personeelsmedewerker was ook priesterstudent geweest en had soortgelijke ervaringen gehad. (Incl. de test!) 64
Wat mijn beroepsopleiding betreft, is een en ander uiteindelijk goed afgelopen, zij dat ik jarenlang 3 avonden per week naar school ging en in de weekeinden moest studeren. Ook volgde ik jarenlang allerlei andere opleidingen en doe dat nog steeds. Persoonlijk Op het persoonlijke vlak was het veel moeilijker mijn draai te vinden in de maatschappij. Toen ik in het dorp terugkwam bleek, dat er zich allerlei vriendengroepen hadden gevormd, die niet op mij zaten te wachten. Het duurde enige jaren eerdat ik mijn eigen plaats had gevonden. Ik was zo'n 20 jaar toen ik weer een beetje ingeburgerd was. Pas toen bleek, dat ik een groot aantal sociale vaardigheden nog moest leren. Vooral op het gebied van kennis over allerlei ongeschreven regels rondom persoonlijke contacten en relatievorming had ik een behoorlijke achterstand opgelopen. Dit zijn zaken die men als puber vaak automatisch meekrijgt, maar die ik door de periode in Ravensbos gemist heb. Natuurlijk heeft mijn eigen karakter ook invloed gehad op deze achterstand. Echter nog steeds ervaar ik, dat ik een belangrijke periode in mijn leven feitelijk heb gemist. Mijn kinderen zijn nu deze leeftijdsperiode ruim gepasseerd en ik zie nu wat ik toentertijd heb gemist. Geloof en Kerk Ook is de periode van invloed geweest op mijn geloof en de consequenties daaruit op mijn maatschappijvisie. In tegenstelling tot sommige andere expriesterstudenten, roept deze periode zeker geen negatieve gevoelens ten opzichte van het geloof en de kerk op. Wel vind ik, dat de kerk allerlei kansen laat liggen. Ik heb zelfs de indruk, dat ze de verworven goodwill aan het verkwanselen is. Volgens mijn visie moet men zich veel meer storten op het geloven en de gevolgen daarvan op je houding in de maatschappij, dan op de kerkelijke organisatie. Niet door het voorschrijven van hoe je zou moeten leven, maar door het aandragen van punten die van belang kunnen zijn bij het vormen van je visie. Veel mensen in mijn omgeving geloven nog echt, maar hebben geen hoge pet op van de kerk als organisatie: ze leeft in het verleden en geeft vaak geen antwoord op vragen van nu. Als ik nu naar de kerk ga, hoor ik zelden iets wat mijn kinderen echt zal aanspreken. Ik vind dit jammer, want ik ben ervan overtuigd, dat de essentie van het geloof en de bijbehorende spiritualiteit ook in deze tijd van grote waarde is. Alleen weten de christelijke kerken deze boodschap niet meer over 65
te brengen bij veel mensen. Ze zijn mijn inziens teveel vastgeroest in allerlei eigen regels en dogma's. Ik heb geen enkele functie binnen de kerk, maar het doet me wel pijn, dat de kerk niet meer in staat is een groot aantal mensen echt te bereiken. Tot slot Dit verhaal gaat veel over het leven na Ravensbos. Meer dan uit dit verhaal blijkt bepaalt deze periode nog elke dag mijn leven. In die zin is deze periode, volgend op mijn lagere schoolperiode, bepalend geweest voor mijn leven. Dit zowel in negatieve als positieve zin. Ik heb altijd positief teruggekeken op deze periode. Lang niet alles is rozengeur en maneschijn geweest, toch denk ik steeds met plezier en dankbaarheid terug aan deze periode en de mensen die daarin een rol gespeeld hebben.
66
Jan de Boer Ravensbos sept 1964-juli l968
Na het lezen van de bijdragen, het toch wel nostalgisch gevoel dat de foto's bij mij opriepen, kon ik het niet laten om achter mijn pc te kruipen om zodoende met deze pennenvruchten ook een bijdrage aan de Ravensbossite te leveren. Ontegenzeggelijk schetste Wim Tijbosch in het eerste deel van zijn bijdrage al met redelijk veel gegevens het sfeertje waarin ook ik als jongetje van 12 terecht kwam. Ik had hetzelfde geschreven kunnen hebben. Net als zoveel anderen gaf ik toen het gevolg aan een voor dat moment toch wel avontuurlijke 'uitdaging' om, ver weg van de geborgenheid van je ouderlijk huis, je eigen toekomst te verkennen. Of er daadwerkelijk sprake was van roeping, ik denk dat we daar als kind van twaalf het diepgaande besef niet voor hadden. Was het misschien voor mijn ouders een kleine verlichting om met zeven kinderen bij ons thuis een mond en enige zorgen minder te hebben? Nee, het waren andere krachten die ons dreven om naar het seminarie te gaan. Omdat ik met het Volendams Jongenskoor al eens eerder op Ravensbos in de zomer een vakantieweek had doorgebracht, was het gebouw niet onbekend voor ons. In het voorportaal van een zich versneld ontwikkelend land (denk aan de opkomst van de beat-scene, economie, politiek, onderwijs, etc) was het, achteraf gezien, helemaal niet verkeerd dat stukje van mijn puberale jeugd in een zeer beperkte maar toch wel geregelde 'organisatie' als die van Ravensbos toentertijd te hebben doorgebracht. Die orde en regelmaat, de gematigdheid en karigheid van het bestaan aldaar, heb ik niet zozeer ervaren als een harde leerschool maar wel als een degelijke ondergrond voor het leren, werken, denken en leven dat daarna nog moest komen. Je was tevreden met weinig of wel het hoogst nodige. Samen met Bruin Bont en Onno (nu Sam) van Rijn stortten we ons in september 1964 in het rijke Roomse leven. Elke ochtend met een nuchtere maag naar de mis, broodeten met die eeuwige bakjes hagelslag, jam of stroop, dan de ochtendstudie, de ochtend- en middaglessen, je honger van dat moment stillen met een boterham uit die houten bak met voorgesneden boterhammen, weer studie, avondeten en studie en dan naar bed. De eerste en tweede bel, ja, dat was de sleur van alledag, maar er waren zoveel andere, ook wel leuke dingen die het 'kloosterleven' enige kleur gaven en bij mii nog in mijn geheugen zijn gegrift. Op woensdagmiddag gingen we vaak wandelen onder begeleiding van een pater. Naar het Bos van de Graaf langs de stoffige 67
Holle Weg of gewoon langs de Stoepert naar beneden naar Valkenburg. Soms ook moest ik in het gebouw een plekje zoeken om mijn muziekstukken klarinet voor de Harmonie te gaan repeteren. Ook al waren we maar studentjes, we speelden o.l.v. meneer Jansen wel in de hoogste klasse van Limburg. Op zondagmorgen schreef ik steevast een brief naar huis met daarin de belevenissen van de afgelopen week mijn ouders hebben de brieven nog liggen. In de zomermaanden voetballen tegen andere klassen. Op zondagmiddag had je dan ook nog de verkennerij, St Gullielmus, met Souren en Kok, waar ik de kunsten van touwknopen en bruggen bouwen, geleerd in mijn geboortedorp, kon voortzetten. Stiekem groeven we tunnels bij het kerkhofje, ons niet bewust wat de gevaren wel konden zijn. Daarnaast had je ook het Gilde met Lempens die allerlei avontuurlijke uitstapjes regelde. Ik ging later op Kameleon, om twee keer in een toneelstuk te verschijnen en daarna de decorbonw van Thij Willems over te nemen. De emmers met stijfsel die ik daar heb weggeplakt! Bij Thij denk ik meteen ook nog aan de hele families die op Ravensbos zaten: de drie gebroeders Willems, Hofs, Duijf, miin dorpsgenoten Bruin, Jaap en later Evert Bont' die twee van Broekman, Wilderbeek, Lermmens van Valen, Steeghs, Jansink. Vooral het jaarlijkse Carnavalsfeest was toch wel iets aparts. Het winnen van de zangwedstijd met het liedje "Jij en ik in een bootje", samen met Siem Smit en Willy Meekels, is na al die jaren nog steeds een gedenkwaardige 'mijlpaal', (en de oorzaak dat ik nadien nog redelijk zingend in het Volendams Operakoor en ons Kerkkoor miin muzikale weg heb vervolgd en het gezegde "die heeft wierook in zijn broek gehad" misschien wel werd bevestigd). We werden 14, 15 en 16 jaar, gingen stiekem roken want dan hoorde je erbij. 's Morgens vroeg na het broodeten in een run naar de wc's om daar in het geniep een shaggie te paffen. Hub Boers, de Castelijntjes, Ferry Konijnenberg, Peter Ellenbroek en al die anderen die het ook niet konden laten. Als pater prefect dan al die jongens vraagt: Heb jij gerookt ??, volgt steeds een beduusd nee. Misschien om een discussie op gang te zetten zeg ik dan maar: Ja pater. Ik mag demonstratief mijn vers gekocht pakkie shag gaan halen. Hij wist niet dat ik nog een half uitgedroogd pakkie had liggen. De wereld veranderde snel, vanafmedio 1966 denk ik, kwamen er geleidelijk aan veranderingen in het sociale leven, Steenbergen werd overste, Kok prefect, we mochten wat meer tv kijken, we konden de krant lezen, ja, er kwamen zelfs meiden van buiten op ons Carnavalsfeest. We gingen wel eens een biertje drinken, zochten wel eens heimelijk De Bron op, kortom: we ontgroeiden de beslotenheid, zochten uitwegen uit een zekere isolatie en richtten onze blikken meer naar buiten. Deze ontwikkelingen waren geleidelijk aan de voorbode van het einde van veler 68
en ook mijn verblijf op Ravensbos. Van de circa 60 jongens die in 1964 in de eerste klas a en b zaten, waren er in 1968 nog maar 16 over: Cees Boots, Wim Jansink, Peter Scheek, Pieter Koch, Henk Wijnen, Henk Mestrom, Willy Hoenjet, Hans Hofstede, John Verhulst, Peter Vervoort, Herman Vreeburg, Jef van Gennip, Jos Wilderbeek, Bennie Jurgens, Frans Duijf en ondergetekende over. Begin 1968 was het besef dus duidelijk dat er wel wat anders was dan Ravensbos en het vooruitzicht straks na het overgangsexamen elke dag door regen en wind op de fiets naar het Bernardinuscollege in Heerlen te moeten fietsen ! Ik zie de oudere jongens in de hertst- en wintermaanden nog dagelijks verzopen terugkomen. In juli 1968 verliet ik met die andere Volendammers Sam van Rijn, Ton Klouwer, Jaap Bont en Kees Schilder daarom Ravensbos. Bruin Bont was een die-hard en bleef er tot ik meen het sluiten van Ravensbos (1974 ?) hangen. Mijn jongere broer Jos loste mij af om het na een jaar al voor gezien te houden. Samen met Kees Schilder kon ik me temauwernood nog inschrijven voor onze vervolgopleiding op de Havo Magister Vocat in Amsterdam. Met de nodige moeite hebben we het Havodiploma toch nog gehaald. Kees is zijn andere roeping als onderwijzer gevolgd en geworden, ik zocht na een paar jaar administratie bij een Groothandel in 1975 mijn zekerheid bij de Rijkspostspaarbank (nu Postbank) waar ik na meerdere afdelingen nu in de effectenbusiness werkzaam ben. Meer vertel ik niet, die stof moeten we maar bewaren voor op een reünie. Ik hoop hiermee een steentje te hebben bijgedragen aan de site en herinneringen aan een lang vervlogen periode in ieders leven te hebben losgemaakt. Positief of negatief, ieder mag ermee doen wat ie zelf wil. Voor jou lezer positief, anders was je nu niet tot hier gekomen. Verder hoop ik van harte bij een reünie o.i.d. heel wat oude bekenden te mogen ontmoeten en dat te delen wat we gemeenschappelijk hebben ervaren. Jan de Boer
69
70
Kees Schilder Ravensbos 1966-1968.
RAVENSBOS 1966 - 1968 In de zomer van 1961 reed een veewagen het terrein op van het klooster van de Oblaten van Maria te Ravensbos. Toen de achterklep omlaag ging stapten er veertig jongens uit. Onder hen bevonden zich de zangertjes Jan de Boer, Bruin Bont, Kees Schilder en hun dirigent Evert Beumer. Ze keken verwonderd om zich heen….het grote witte gebouw, de voetbalvelden, de mooie omgeving. In 1958 had Evert Beumer, afkomstig uit de Rijp, een baan gevonden als onderwijzer in Volendam. Hij stichtte een jongenskoor dat enkele jaren geleden landelijke bekendheid kreeg door het succes van Jantje Smit. Het weekje Valkenburg in 1961 was een groot succes en werd herhaald in de daarop volgende jaren We wandelden in de mooie omgeving van Valkenburg en genoten in het zwembad, de speeltuin en de kabelbaan. Gerry en Arnold Mühren waren ook mee. De oudste van de twee beroemde voetbalbroers beschikte over een onvoorstelbare conditie. Het was elke dag een strijd wie het eerst van het klooster bij het zwembad was over de onverharde weg achter het voetbalveld langs. Gerry won altijd en zou later met zijn onvoorstelbare techniek en uithoudingsvermogen een belangrijke schakel zijn in het Ajax uit de jaren zeventig! In 1964 vertrokken er drie koorleden als priesterstudent naar het Collegium Carolinum: Bruin Bont, Jan de Boer en Onno van Rijn. Ik had geen roeping en ging naar de HBS in Amsterdam Noord. Het was geen mooie tijd. Ik herinner me het garnalen pellen in de vroege ochtend, het staan in de overvolle bussen, het houten noodgebouw met z'n hoofdpijn veroorzakende asbestwanden en de studiedruk. Toen Evert Beumer tijdens een repetitie een brief voorlas van Jan de Boer, waarin deze een aantal leuke voorvallen beschreef uit het leven op Ravenbos, besloot ik in januari 1966 de overstap te wagen naar Valkenburg. Ik had een achterstand met Latijn en kreeg enige tijd privéles van een frater. Hij had een kaakafwijking en moest van de dokter veel kauwgom eten. Na elke les kreeg ik een staafje Mapple Leaf uit een van de vele dozen, die hij op doktersrecept had aangeschaft. Op een dag moest ik bij pater Lempens komen. Hij vertelde mij dat ik op een priesteropleiding zat en vroeg mij hoe het met mijn roeping stond. Lichtelijk geschrokken beaamde ik dat ik daarvoor naar Ravensbos was gekomen. De periode tussen Kerst en Pasen duurde dertien 71
weken. Het heimweegevoel maakte zich al spoedig van mij meester. Ik vroeg pater Lempens, die nog wel eens tussendoor naar Noord Holland ging, of ik een keer met hem mee mocht om even thuis mijn ouders, broers en zussen te zien.. Hij zou kijken, maar loste zijn belofte nooit in. Gelukkig werden de monotone weken onderbroken door een prachtig carnavalsfeest. Ik zie Peter van Velzen nog binnenkomen met zijn prachtige witte prinsenpak. Zijn enthousiasme werkte aanstekelijk en het werden onvergetelijke dagen. Op aanraden van een studiegenoot koos ik pater Kok uit als biechtvader. Het woord dekte de lading niet helemaal, want we spraken meestal over koetjes en kalfjes. Later stapte ik over naar pater van Moorsel, een sympathieke man met oprechte belangstelling voor mensen. Hij begon altijd met het opnoemen van de namen van mijn broers en zussen…Griet, Gerrit, Aagt, Gré, Tiny, Eef, Johan, Simon, Peter en Anja. De voetbalwedstrijden op zondagochtend tegen de andere klassen zijn mijn mooiste herinneringen uit die eerste periode. In de middag bezochten we de verkennerij waar pater Souren, een aardige man, ons tal van vaardigheden bijbracht. Het kamp met de verkenners in België bij 'Trois Ponts' in 1966 was onvergetelijk… de nachtelijke tochten door de omgeving , de vuurvliegjes, de stoomtreinen, het slapen in een tent en de wilde stroming van de rivier de Amblaise. In het tweede schooljaar werd ik lid van Kameleon. De toneelclub werd geleid door pater van Moorsel en pater van der Zee en de uitvoeringen waren van hoog niveau. We speelden voor de zusters in Valkenburg en reisden met de trein naar een jeugdgebouw in Maastricht, waar we de kinderen uit een achterstandswijk een mooie avond bezorgden. In de zomer van 1967 gingen we met de Kamelonleden op kamp naar Ossendrecht. We verbleven midden in het bos en aten hutspot uit legerblikken. Als we het bos uitliepen stonden we voor het stamcafé van wielrenner Jan Jansen. Op een dag dronken we er een glaasje en keken met belangstelling naar de groene truien die aan de wand hingen. Huub Broers stak stiekum een mooi bierglas in zijn binnenzak. We hadden het café net verlaten, toen de eigenaar achter ons aankwam. Een van de jongens had iets vergeten en de cafébaas was zo aardig het achter hem aan te brengen! Huub was op de brommer naar Ossendrecht gekomen en nam mij op een dag mee naar Antwerpen. Toen we aan de haven een pilsje bestelden, kregen we een laars met een liter bier. Half beschonken reden we terug naar Ossendrecht. De sympathieke Van der Zee met z'n rotte tanden en z'n onafscheidelijke pijp was een uitstekend docent. Tijdens een feestdag in de aula maakte hij grote indruk op ons door het lied 'Testament' van Boudewijn de Groot te zingen. Toen ik de school verliet gaf hij mij een pick-up. Hij wist dat ik van muziek hield 72
en zag het als beloning voor mijn prestaties met Grieks. Hij deed er een ook een plaatje bij van Scott Mackenzie 'If you're going to San Francisco'. Een onvergetelijke geste! De muziek speelde in die tijd trouwens een zeer belangrijke rol in mijn leven. Met Jan Egelmeers bekeek ik vaak de muziekexpress en tijdens een carnavalsoptreden zong ik met Jan en Huub Broers 'Ring, ring, ring' van Ferry Grignard en 'Ruby Tuesday' van de Stones. Op zaterdagmiddag luisterden we in een klaslokaal tegen een verwarmingspijp aan naar de Veronica top 40. Het waren de hoogtijdagen van de Beegees en de Outsiders, maar ook de palingpop begon een woordje mee te spreken. Op een avond zagen we in de recreatiezaal de Cats op tv met 'What a crazy life' en ' Sure he's a cat'. In het eerste jaar moesten we op woensdagmiddag verplicht wandelen door het Limburgse heuvelland. In de winter zochten we als het vroor naar een geschikte schaatsplek. We schaatsten het eerste jaar op het meertje in het bos van de graaf en het jaar daarop bij kasteel Chaloun. In de zomer mochten we op mooie zaterdagen tussen elf en twee uur zwemmen in het buitenbad in Valkenburg. Bij de spoorlijn was een tabakswinkeltje, waar ik op de terugweg altijd een nuts of een mars kocht, die ik in schijfjes sneed en in de studiezaal onder de studieles verorberde. Het bureau in de studiezaal was jouw plekje. Hier lagen je privéspullen en stond een portretje met ouders, broers en zussen. In mijn laatste jaar moest Jan Kramer de orde in onze zaal handhaven. Hij was twee jaar ouder en stuurde mij tijdens een onbedaarlijke lachbui de zaal uit. De volgende dag moest ik op het matje komen bij Steenbergen. Hij sprak mij bestraffend toe en werd kwaad toen ik terloops zachtjes opmerkte dat lachen gezond was. Later werd ik nog eens met Ton Klouwer bij de prefect geroepen. We liepen in ons laatste jaar meestal samen op de cour te praten over een aantal misverstanden op school en ons verlangen naar vrijheid. Hij wilde ons niet meer samen op de cour zien wandelen! We besloten toen om af en toe even de vrijheid op te zoeken en verdwenen dan via een gat in het hek bij het voetbalveld richting restaurant 'De Bron'om daar even bij te praten en iets te drinken. We besloten ook om druk uit te oefenen om het carnavalsfeest te mogen vieren met meisjes. Het feest in de lange zaal achter het basketbalveld, waar in het najaar de appels uit de boomgaard lagen opgeslagen, was wederom een hoogtepunt in het schooljaar. Helaas sloot de carnavalsvereniging voor het eerst in haar bestaan haar boekhouding af met een negatief saldo. Bijna dertig jaar later vertelde Onno van Rijn mij het volgende. Een van de jongens uit zijn klas was erin geslaagd de schoolstempel te stelen van de kamer van pater Bouhuys. Hij kocht boekjes met bonnetjes in Valkenburg, voorzag ze van een stempel en legde de stempel 73
ongemerkt weer terug op de kamer van Bouhuys. Tijdens het feest dronken de jongens die in het complot zaten, waaronder mijn dorpsgenoot, kratten frisdrank leeg met vervalste bonnetjes. Na afloop zat de penningmeester met een voor hem onbegrijpelijk negatief saldo! Er was op Ravensbos volop gelegenheid voor sportactiviteiten. In de recreatiezaal stond een Russisch biljart en een tafeltennistafel. Buiten had je het basketbalveld, het volleybalveld en op de cour werd meestal gevoetbald. Het volleybalveld was vrij toegankelijk voor iedereen, maar de leerlingen van het schoolteam hadden privileges. Als zij wilden spelen moesten de jongens van de lagere klassen het veld ruimen. Ik was er trots op dat ik als tweede klasser al mee mocht spelen met de grote jongens. Enkele klasgenoten waren echter niet te spreken over het door mij gebruikte privilege en maakten dit 's avonds duidelijk met een kussengevecht op de slaapzaal. Het jaarlijkse volleybaltoernooi in Valkenburg was voor mij het hoogtepunt van het jaar. We verloren de finale maar het was een fantastische dag. Na afloop dronk ik mijn eerste pilsje in de recreatiezaal van de hoogste klassers. Toen ik het het klooster in juli 1968 verliet dacht ik: 'Er is één dag die ik zal missen… de dag van het volleybaltoernooi' De refter was een belangrijke plaats in het klooster. We zaten meestal met zes jongens aan een tafel. Naast hagelslag en jam bestond het beleg uit acht plakjes vlees of kaas. Voor de snelste eter was er altijd een plakje extra. Ik schaam me er nog voor dat ik altijd het extra plakje wist te bemachtigen! Later kregen we gebakken aardappeltjes en marcaroni bij het brood. Als een pater jubileerde, werd er op op zondagmiddag een diner gegeven en kregen we kroketten. Tussen de middag stond er altijd een mand met brood in de gang. Als je de Limburgers vroeg wat het beleg was, zeiden ze: bruoad mit struoap. Siem Smit haalde zijn boterhammen altijd uit de refter. Hij had een zwakke maag en moest tussendoor witbrood eten en een glas melk drinken. De schrik was groot toen hij op tragische wijze om het leven kwam. Siem had een zachtmoedig karakter en was een vriend voor velen. Tijdens de jaren op de Kameleon speelden we samen in verschillende stukken. Toen hij na zijn tragische dood in zijn ouderlijk huis in Heerhugowaard lag opgebaard, heb ik afscheid genomen van een bijzonder mens. Het seminarieleven was ondanks de leerzame en mooie momenten geen echt gelukkig leven. Op mijn bureau in de studiezaal lag een kalendertje. Elke avond voor het slapen zette ik een kruisje door de dag. Het gaf een prettig gevoel. Immers, de vakantie kwam dichterbij en je kon weer naar huis. Het gevoel van heimwee bleef altijd spelen. Als we vanuit Volendam met de bus naar 74
Valkenburg vertrokken voor een nieuwe periode en mijn ouders me uitzwaaiden, had ik een brok in mijn keel. Als we echter vanuit Ravensbos richting Volendam vertrokken, kon ik mijn geluk niet op. Ik oktober 1967 kwamen mijn ouders op bezoek. In een emotioneel gesprek met pater van Moorsel, kwam het hoge woord eruit. Het was mijn laatste jaar! Ik wilde verder studeren in Amsterdam. De kogel was door de kerk en die wetenschap maakte het laatste jaar er toch plezieriger door. Sommige paters probeerden mij nog om te praten. Zo herinner ik mijn een gesprek met Kok, die mij wees op het belang van het gymnasiumdiploma en de faciliteiten die Ravensbos kon bieden. Hij had geen schijn van kans. Ik verlangde naar de vrijheid van de grote stad en naar de mooie dingen die het leven een zestienjarige konden bieden… popmuziek, vrienden, voetbal, meisjes…. Na het vertrek van Ravensbos brak er inderdaad een periode van ongekende vrijheid aan. Het was de tijd van de Maagdenhuisbezetting en de studentenopstanden al was dit nog niet helemaal doorgedrongen tot het lerarenkorps op de katholieke kweekschool. Op een dag werd ik aangesproken op mijn lange haar. Ik stond perplex en weigerde naar de kapper te gaan. Een jaar later liep bijna iedereen met haar tot op de schouders. Contacten met Oud-Ravensbossers waren er niet meer. Ik schreef nog een keer met Henk Wijnen en pater van Moorsel, maar daarna werd het stil. In 1971 was ik weer even terug op Ravensbos. Ik bezocht met mijn huidige vrouw, waarmee ik toen een jaar verkering had, de plekjes waaraan zoveel herinneringen kleefden. In 1982 ben ik er nog een keer geweest. Evert Beumer revalideerde bij de paters na zijn zware hartoperatie. Ik was hem opgevolgd als directeur van de St.Petrusschool en zocht hem op in het klooster. Toen ik het gebouw doorliep kwamen de herinneringen weer naar boven. Contacten met oud-leerlingen waren er niet meer. Tijdens een internationaal voetbaltoernooi in 1971 in Wychem, werd ik aangesproken door een oud -Ravensbosser waarvan ik de naam vergeten ben. Hij had maar kort op school gezeten, was een talentrijke voetballer en herkende mij in het jeugdteam van Volendam. In 1982 stond er plotseling een oude studiegenoot op de stoep: Jan Egelmeers. Hoewel Jan twee klassen hoger zat, hadden we indertijd veel contact met elkaar vanwege onze gemeenschappelijke liefde voor muziek en onze onvrede over tal van situaties op school. We hebben wat bijgepraat over de Valkenburgse jaren en op de dijk nog wat gegeten. Ik beloofde nog eens langs te komen en hij gaf mij zijn telefoonnummer. Het kwam er echter niet meer van. De jongens uit Volendam spreek ik nog regelmatig: Jan de Boer, Jaap Bont, Evert Bont, Bruin Bont, Ton Klouwer, Jos de Boer en Onno van Rijn. Op internet 75
zocht ik tevergeefs naar nieuws over het klooster in Valkenburg. Onlangs hield Evert Bont mijn vrouw aan in zijn bakkerswinkel: 'Laat je man kijken bij 'Ravensbos.nl' zei hij. Ik ben hem er dankbaar voor. De herinneringen kwamen weer naar boven. Ik zocht mijn foto's en besloot een bijdrage te leveren door het schrijven van mijn verhaal over deze bijzondere periode in mijn leven. Hopelijk verschijnen er nog meer persoonlijke verslagen. Ik ben benieuwd hoe het mijn klasgenoten en de andere bekenden is vergaan.
76
Frans Duijf Ravensbos november 1962 - juli l969 leeftijd 11 t/m 18 jaar 'Helaas, het zijn meestal niet de scherven van het geluk waarmee herinneringen aan elkaar zijn geplakt.' MARIJKE HILHORST, De vader, de moeder & de tijd, (Meulenhoff 1999, druk 3, p. 145)
'Woorden zijn de minst betrouwbare verspreiders van waarheid.' NEALE DONALD WALSCH Een ongewoon gesprek met God, (Kosmos-Z&K 2001, druk 22, p. 19)
Inleiding Van november 1962 tot juli 1969 ben ik bewoner van Ravensbos geweest. Ik ben er door de jaren heen nog een enkele keer terug geweest, ook met vrouw en kinderen. In april 2002 stond ik er voor een gesloten poort. Dat trof mij pijnlijk. Ik begreep van een dame, die daar haar hond uitliet, dat Jomanda het pand gebruikte voor haar optredens. Het zou blijken nog pijnlijker te kunnen. In de eerste helft van oktober 2002 was ik weer eens in het zuiden en heb ik een kort bezoek gebracht aan wat ooit Collegium Carolinum was. Het bleek, in tegenstelling tot circa een half jaar daarvoor, zelfs mogelijk de kapel te bezoeken. De rekwisieten van Jomanda, die ik daar aantrof, maakten op mij een blasfemische indruk. Ter relativering: zelf kan ik genieten van dingen die 'op het randje' zijn. Bijvoorbeeld van het lied Waaghals Jezus van de Brabantse nederpopgroep Met Roosen op de CD Vandiekantwege. Uiteindelijk komt Jezus, waar niemand naar om kijkt, van zijn sokkel: 'Over Stratum lopen, z'n shirtje open, 'n bietje blowen. Ja zo ken ik er meer…'. Goed, nauwelijks een week later - van mijn broer Jos gehoord hebbende dat er een reisverslag van een vakantie in Zuid-Frankrijk uit de jaren zestig op Internet zou staan - vond ik bedoeld verslag, het verhaal van Willem Reijnders, en vervolgens de site ravensbos.nl. Ik raakte zéér onder de indruk, liet een bericht achter in het gastenboek en besloot spontaan een bijdrage aan de site te zullen gaan leveren. Daarbij gaat het zowel om foto's als om een tekstuele bijdrage.
77
Ik beheers de techniek om rustig te gaan slapen. Desalniettemin heeft Ravensbos mij twee nagenoeg doorwaakte nachten opgeleverd. Ravensbos, en vooral het perspectief van uitwisseling van ervaringen met lotgenoten en wellicht ontmoetingen, hernieuwde contacten die daarmee gepaard kunnen gaan, waren daar debet aan. In het gastenboek heb ik uiteenlopende reacties gelezen. Zelf gaf ik aan: 'Ik ben erg prettig verrast door de site; deze überhaupt aan te treffen, maar ook qua inhoud. De site bevat al een schat aan materiaal, die de herinneringen voedt. Na ruim dertig jaar ben ik zeer geïnteresseerd te zien, te horen hoe het een aantal oude bekenden is vergaan.' Inmiddels heb ik een aantal mensen ontmoet (in café Eylders te Amsterdam) en/of gesproken, e-mails gewisseld. Zeer plezierig. Een bevestiging dat het leven de moeite waard is. Ik gaf aan spontaan te hebben besloten tot een bijdrage. De realisering gaat niet vanzelf. Ik wil laten zien wat de aanleiding of achtergrond is geweest op elfjarige leeftijd naar Ravensbos te gaan, wat dat met mij heeft gedaan: toen, later en nu. Of ik daarin zal slagen, weet ik niet. Dat temeer nu ik, anders dan ik dacht toen ik de site ontdekte, voel dat de situatie dat ik - om met Anja Meulenbelt te spreken - 'de schaamte voorbij' ben nog niet ten volle heb bereikt. Daarbij komt dat ik niet alleen te maken heb met mijzelf of mijn omgeving, maar ook privacyaspecten van oud-Ravensbossers tot prudentie dwingen. Zie bijvoorbeeld de bijdrage van Hans Perik in het gastenboek. Hoe dan ook, ik heb nooit actief gecommuniceerd dat ik op een internaat, laat staan dat ik op een priesteropleiding heb gezeten. Ik heb dat zoveel mogelijk onbesproken of vaag gelaten. In de bijdrage van Jan Egelmeers in het gastenboek trof mij dat Jan de reacties nogal positief vindt en de impliciete boodschap dat hij het moeilijk heeft gehad. Ik herken en begrijp wel een en ander. Al is er ook een andere kant. Die is bijvoorbeeld duidelijk aanwezig bij Peter van Velzen, zo blijkt uit zijn bijdrage. Bij mij ook. Belangrijk is wat het zwaarst weegt. Ook bij mij is er een 'andere kant'. Die heeft te maken met het feit dat mij en alle kinderen thuis altijd voorgehouden is dat het belangrijk was goed te 'leren'. Alleen dan kon je verder komen in het leven. Vooral mijn vader was daarin de niet-aflatende motor, dit omdat hijzelf kansen niet heeft gekregen. Om kort te gaan, ik deelde zijn overtuiging. Zie verderop nader. Als ik aan Ravensbos denk, heb ik gemengde gevoelens. Retrospectief kan ik zeggen dat de positieve gevoelens overheersen. Het klimaat op Ravensbos is bijzonder genoeg geweest voor de ontwikkeling van kwaliteiten om het hoofd 78
boven water te houden. Ik heb een passie opgedaan voor literatuur, waarin je antwoord vindt op alle vragen die ertoe doen. Ik heb een bijzonder gevoel voor humor ontwikkeld, waar ik dagelijks profijt van heb. Ik geniet van het debat op de vierkante centimeter. Al waak ik, sinds ik De tao van het gesprek. De kunst van het luisteren van Michael Kahn gelezen heb, ervoor me niet van hanengedrag te bedienen. Dat is voor een goede balans ook nodig, want ik kan onverwacht zeer direct en scherp uit de hoek komen, heb een hoog 'vulkanisch gehalte'. Eén van mijn grote ontdekkingen in de vaderlandse literatuur is Jeroen Brouwers. Ik ben begonnen met zijn De laatste deur met als ondertitel Essays over zelfmoord in de Nederlandse letteren, dat in 1983 is verschenen. Daarna ontdekte ik boeken als Bezonken rood, Het verzonkene en Joris Ockeloen en het wachten. Ik ontdekte iets gemeenschappelijks. De biografie van Jeroen Brouwers komt met de mijne op een belangrijk punt overeen. Het wordt me koud om het hart als ik de impact daarvan tot me laat doordringen. Ik heb de ambitie over het verblijf in een internaat nog eens een essay te schrijven. Vooruitlopend daarop wil ik met de lezer enkele passages delen die ik ooit optekende in mijn boekenschrift, al raad ik zonder voorbehoud aan de boeken zelf te lezen. Brouwers wordt na de oorlog door zijn ouders in een katholiek internaat gestopt. Zijn ouders hebben kennelijk niet begrepen dat Brouwers zo onhandelbaar was door zijn ervaringen in een interneringskamp in Indië. Na het lezen van Bezonken rood, (De Arbeiderspers, 1983, druk 6) waarin Brouwers over de relatie tot zijn ouders (vooral tot zijn moeder) schrijft, noteerde ik onder meer het volgende: 'Het beste dat mensen elkaar kunnen toewensen is: dat ze niet van elkaar zullen gaan houden.'Zo citeert Brouwers zichzelf op pagina 19. Brouwers houdt wel van zijn moeder, ondanks alles, denk ik. Hij is alleen 'verkeerd verbonden' met haar geraakt. Brouwers is met alle (?) vrouwen 'verkeerd verbonden' en met veel anderen ook. Willem Kuipers formuleert in de Volkskrant van 20-111981 'Hij schrijft zijn moeder uit zich weg, en tegelijk neemt hij wraak op degenen die zijn geluk, zijn schoonheid, zijn leven hebben verwoest: de Japanners'. Zie pagina 30 e.v. waar Brouwers vertelt hoe hij als tienjarige jongen, onhandelbaar als hij was, op een internaat werd gestopt. Brouwers ziet geen verschil tussen het kamp en het internaat, wel tussen 'deze moeder en de moeder van amper vijf jaar eerder: deze moeder verraadt mij.' Zij heeft afgedaan voor Brouwers: 'Voor mij was mijn moeder toen al dood, vanaf toen heb ik eigenlijk nooit meer intensief aan haar gedacht' (p. 33). Ook was zij in 79
het kamp al gestorven toen de Jappen haar tot bloedens toe in het kruis hadden geschopt. Ook aardig is de passage waarin Brouwers vertelt dat bij het afscheid, toen de moeder zich naar Brouwers toeboog voor een kus, de voile van haar hoed voor de lippen viel. Prachtig symbool. 'Al dat afscheid nemen is er de oorzaak van geworden dat mijn moeder en ik ten slotte voorgoed verkeerd verbonden raakten, en ik heb leren leven met het traliewerk tussen mij en haar, en tussen mij en de anderen. Mijn liefde gaat verloren'. Hij is dus 'verkeerd verbonden' geraakt met zijn moeder. 'Wij zullen elkaar niet verraden, hè mama? Wij zullen elkaar nooit in de steek laten, hè? Hè? Hè mama?', lezen we op pagina 55. Zie boven de passage over het verraad. Vergelijk slot pagina 33: 'Weliswaar was zij mijn moeder, weliswaar was zij mijn moeder niet. Zij was in mijn leven zoals de wind: soms mij aanrakend, maar overigens niet aanwezig'. Voor deze bijdrage heb ik het boek nog een keer gedeeltelijk herlezen. Met genoegen toon ik de lezer deze parel (p. 31): 'Die kloosterling draagt een meterslange rozenkrans aan het koord om zijn middel. Ik stel mij voor dat er met zo'n rozenkrans flinke meppen kunnen worden uitgedeeld. Ik begrijp het principiële verschil niet tussen een Japanse kampbewaarder en zo'n kloosterling.' De vergelijking van Pater Herman Steenbergen als prefect met de Kwel uit de strip Billie Turf dringt zich op. De latere prefect, Pater Siem Kok, had het in mijn herinnering veel moeilijker. Nu zie ik dat hij gewoon aardig gevonden wilde worden. Voordat ik fors uitpak, wil ik de lezer graag laten delen in Brouwers definitie van humor: 'Van humor is sprake wanneer men niettemin lacht' (Vlaamse leeuwen, De Arbeiderspers, 1994, druk 1, p. 414). In de Volkskrant van 30 november 2002 lees ik een artikel over de vraag waar je als ouder terecht moet als die wil weten of een film of tv-programma schadelijk is voor kinderen. De kop luidt: 'Kind is soms wekenlang ontregeld'. Nog één citaat uit dit artikel '… in onze samenleving zijn ook veel impulsen terwijl ouders er niet bij zijn. Dan zou schade kunnen optreden. In Nederland is geen onderzoek gedaan naar de invloed van beeld op kinderen. Dat zou wel eens mogen, om met feiten de emoties in dit debat te vermijden.' Volstrekte nonsens. Een kind kan de was doen, ook hier. Een beetje aandacht, betrokkenheid en liefde doen wonderen. Op 6 november 2002, in café Eylders te Amsterdam, noemde ik het een misdaad een kind ongeveer zes jaar op te sluiten tussen de muren van een klein seminarie. Om bovenstaand artikel te 80
parafraseren: in een klein seminarie tussen vier muren doe je veel impulsen op terwijl je ouders er niet bij zijn. Onvergelijkbare grootheden? Natuurlijk. Het gaat echter niet om absolute grootheden. Ik zal nog even doordraven. Het is duidelijk dat de constructie van een klein seminarie, geleid door mensen die verplicht zijn celibatair te leven, tot wantoestanden leidt. Nog zo'n misdaad. De onthullingen van de laatste tijd over escapades van katholieke priesters spreken boekdelen. Het sacrament van de biecht was bij uitstek geschikt uit te vissen of je ontvankelijk was voor toenadering. Ik prijs me gelukkig dat ik bij de keuze van mijn biechtvader, althans wat dat aspect betreft, de juiste antenne heb gehad. Pikant is sowieso dat een etymologisch verwante betekenis van seminarie zaad is. Dat mocht nu juist niet 'vloeien', zich niet ontwikkelen. Recent hebben de bisschoppen het geregistreerd partnerschap voor priester verboden. Herderlijke bezieling? Dat is zoiets als wat de fiscus doet als hij een voordeel belast van iets wat hij voor zichzelf niet kan krijgen. In 1983 heeft de katholieke kerk de vrijmetselarij in de ban gedaan. Terwijl de vrijmetselarij zich 'slechts' bezighoudt met 'werkend aan onszelf, zoekend naar de medemens, de blik gericht op het waarachtige'. Ja, de vrijmetselarij gebruikt ook nog wat ritualen en symbolen uit de bouwkunde. Zie nader Vrijmetselarij in dialoog met andere stromingen, het verslag van een symposium dat de Tilburgse loge De drie verlichte torens ter gelegenheid van haar tweede lustrum in 1988 heeft gehouden. Zie ook Mozart in de tempel. Raakvlakken tussen componist en vrijmetselarij van Bastiaan Blomhert. Wat een angstige kerk. Twee anekdotes. • Pater Crousen had in zijn lessen zeer wijze raadgevingen. Zo adviseerde hij de leerlingen bij het slapen gaan nooit de handen onder de dekens te stoppen, maar ze omhoog te steken. • Boudewijn Büch heeft vorig jaar onthuld dat de penis van Napoleon weer te koop is. Als een stuk van de lijkwade van Napoleon erbij geleverd zou worden, zou Büch er circa ƒ 50.000,00 voor over hebben gehad. Het bijzondere zit hem natuurlijk niet in genoemde feiten, maar in het gegeven dat het voorwerp is afgeknipt door de biechtvader van Napoleon; afgeknipt, door een verknipte. Het is hier te vermelden dat ik door de jaren heen de gewoonte ontwikkeld heb, met teksten die ik de moeite waard vind iets te doen. Zo heb ik een eigen citatenboek. Ik wil op deze plek twee citaten kwijt die ik, binnen de context waarover deze bijdrage handelt, relevant vind. • 'Het is heel makkelijk voor iemand die impotent is om de gelofte van kuisheid af te leggen, en voor de arme om rijkdom af te zweren.' Het betreft een citaat van Boeddha, zoals door Paulo Coelho geciteerd in het boek van Juan Arias 81
Paulo Coelho. De bekentenissen van een pelgrim (De Arbeiderspers, 2002, druk 1, p. 19). • Met vilein plezier heb ik destijds, toen ik mij afzette tegen mijn rooms verleden, een uitspraak van F. Bordewijk genoteerd, die boekdelen spreekt: 'Geloof is en blijft iets voor de massa die aan de ketting ligt van gebrekkige geestelijke ontwikkeling'; te vinden in Apollyon, Verzameld werk deel 2 (Nijgh & Van Ditmar, 1982, druk 1, p. 427). Vertrek van huis / aanleiding daartoe Op 11-jarige leeftijd ben ik van huis vertrokken om er, afgezien van een half jaar als overbrugging van de periode na mijn middelbare school en militaire dienst, nooit meer te wonen. De aanleiding tot mijn vertrek is gelegen in de omstandigheid dat mij in mijn woonplaats Horst de kans wordt ontnomen naar de middelbare school te gaan. De rooms-katholieke jongensschool van Horst kende voor ieder leerjaar twee klassen. In de twee hoogste klassen, 5 en 6, werd onderscheid gemaakt tussen kinderen die waren voorbestemd om naar de middelbare school te gaan en kinderen die waren voorbestemd om naar de ambachtsschool te gaan. Mijn oudste broer was op grond van prestaties voorbestemd om naar de middelbare school te gaan. Hij doorliep dan ook de desbetreffende klassen. Toen hij in klas 6 zat, doorliep ik de desbetreffende klas 5, die ertoe zou leiden dat ik zou kunnen doorleren. In dat jaar gingen er een paar dingen anders dan redelijkerwijs mocht worden verwacht. Mijn oudste broer kreeg in de slotfase van klas 6 plotseling lage cijfers voor essentiële vakken. Om kort te gaan, hij werd ongeschikt bevonden voor de middelbare school. Ook ik kreeg aan het eind van het 5de leerjaar te horen niet langer voorbestemd te zijn voor de middelbare school. Ik ga in deze bijdrage niet analyseren of blootleggen, laat staan bewijzen, wat precies speelde. Ik beperk mij tot de vaststelling dat daaraan een kongsie ten grondslag lag, waarbij de plaatselijke clerus betrokken was, dit naast de gangbare opvatting dat arbeiderskinderen waren voorbestemd voor het 'edele' handwerk, zal ik maar zeggen. In de 5de klas kreeg ik les in Frans. Ik koester de boekjes (delen 1 en 2) van Les premiers pas nog steeds. De lessen Frans werden gegeven door hoofdonderwijzer Hermans. Dit vak behoorde niet tot het curriculum, maar was facultatief, d.w.z. men kon ervoor intekenen. Er moest ook voor worden betaald. Mijn vader vond het de investering waard. Deze lessen hebben de basis gelegd voor twee dingen: • Mijn zuinigheid op en liefde voor boeken. Meester Hermans verbood ons te schrijven in Les premiers pas. Hij vond dat ongepast. • Mijn liefde voor de Franse taal. 82
Enfin, mijn vader heeft weten te regelen dat mijn oudste broer op een Klein Seminarie te Geleen werd geplaatst. Paradoxaal en komisch tegelijkertijd is natuurlijk dat daarvoor de clerus werd ingeschakeld. Het doel heiligt de middelen. Hij vertrok dus uit huis. Ik kwam in klas 6 bij meester Van den Heuvel, een aardige man, maar dat terzijde. Mijn vader heeft vervolgens met succes geprobeerd ook mij te plaatsen op een Klein Seminarie. Ik kon terecht op Collegium Carolinum van de paters Oblaten van Maria te Valkenburg, huize Ravensbos. Ik heb aldus geen 6de klas lagere school gehad, maar kwam in november, na de herfstvakantie in een voorbereidingsklas voor het gymnasium. Mijn oudste broer Pierre stapte na zijn 1e jaar over naar Valkenburg. Mijn vader heeft daarvoor recent als reden opgegeven dat het eten in Geleen niet zo goed was. Pierre zag er namelijk niet zo gezond uit. Het is vast niet bij hem opgekomen dat er heel andere oorzaken aan ten grondslag gelegen kunnen hebben. Te denken valt om maar een simpel voorbeeld te noemen aan: heimwee. We hebben samen de 1ste klas gedaan, zij het in verschillende lokalen. Kortom, dat betekende dat mijn broer het niet goed genoeg had gedaan. Kennelijk had zijn vertrek uit huis hem ook wel wat aanpassingsproblemen opgeleverd. Daarna bleef ik zitten. Toen mijn broer Huub aan de middelbare school toe was, kwam ook hij naar Valkenburg. Ik heb er gezeten totdat ik er af gestuurd werd. Het laatste jaar van mijn middelbare school, dat ik toen nog moest volbrengen, heb ik doorgebracht in Heerlen, bij de broeders van de Heilige Jozef, waar mijn broer Martin al zat. Pierre rondde zijn middelbare school af, ik vertrok naar Heerlen en Huub ging met mij mee. We woonden daar in een normaal huis, stonden formeel onder toezicht van een zeer kameraadschappelijke broeder Pius, waar we in de weekends mee op stap gingen. Hij had een volvo ter beschikking, waarmee hij 180 kilometer per uur reed. Dat was spannend en onverantwoord tegelijkertijd. Ik ben enkele keren bij een broer van hem geweest, die elders in Heerlen woonde. Wat me daar bijzonder is opgevallen zijn twee dingen. Het huis was niet netjes opgeruimd. Er was een gezellige rommel. Daar werd gelééfd. Het tweede wat me is bijgebleven, is dat de man (en zijn vrouw) niet alleen eigen kinderen over de vloer had, maar ook kinderen uit de buurt. Die woonden feitelijk ook bij hem, vonden daar een thuis. Toen heb ik dat slechts 'geregistreerd'. Met terugwerkende kracht bewonder ik dat, beseffend dat ik zoiets nooit zou doen. Ik heb genoeg aan mezelf en de mijnen. Alleen in de vakanties kwam ik thuis. Verder liep het contact met het thuisfront (ik heb het vooral over de periode Valkenburg) via zo nu en dan een brief. Ook ontving ik wel eens een pakje met wat lekkers. Dat was dan geopend! Toen accepteerde ik dat. Met terugwerkende kracht irriteert me de inbreuk. 83
Ik herinner mij mijn vertrek nog als de dag van gisteren. Met opgeheven hoofd ben ik thuis weggegaan. Ik heb mijn moeder dat verschillende malen (vol trots?) horen vertellen. Ik wist heel goed waarvoor mijn vertrek nodig was. Toen ik mijn eerste vakantie thuiskwam, sprak ik mijn moeder niet in het dialect, maar in het ABN aan. Dat heeft indruk op haar gemaakt. Ik was daar erg content mee. Maar dat is maar één facet. Ik heb thuis gemist, nogal. Ik heb affectie gemist. Ik ben de facto in een belangrijke periode van mijn leven liefdeloos opgegroeid. Paters kunnen, al betekent dat 'vaders', hooguit als substituut dienen; het blijft een slap aftreksel. Ik heb veel impulsen opgedaan terwijl mijn ouders er niet bij waren. Er is meer. Op een instituut als Ravensbos werd je geacht een roeping te hebben. Het is mij ingeprent dat te ventileren, althans nooit te zeggen dat je die niet had. Het doel heiligt de middelen. Ja. Gezond is anders. Overstap van gymnasium naar HBS In het najaar 1967 heb ik besloten me niet meer te richten op het gymnasium. Hoewel ik op mijn eindrapport van de 3de klas een 6 plus voor Grieks scoorde, had ik twijfels of het verstandig was me te blijven richten op het gymnasium; dit temeer daar ik voor algebra en meetkunde respectievelijk 4 en 3 scoorde. In de loop van het 4de jaar heb ik mijn leraar Grieks (zijn naam is me ontschoten) in vertrouwen genomen, wat vrijwel direct tot resultaat had dat ik Grieks mocht laten vallen. Het jaar daarvoor had ik hoge cijfers voor Grieks behaald, gemiddeld hoger dan 7. Dat was dank zij een verkeerd soort slimmigheid. Ik had namelijk door dat de docent dezelfde proefwerken gaf, als hij het jaar daarvoor liet maken. Het betrof hier de 'jonge' docent, die al weer weg was. God weet waarom. De oude, die ik in vertrouwen nam, was hem opgevolgd. Per saldo ben ik tevreden met mijn besluit. Ik vind de combinatie, gedeeltelijk klassieke opleiding en gedeeltelijk praktische opleiding HBS, wel een ideale. Het praktische belang van de HBS zie ik vooral in wat we voor de moderne talen moesten doen: vertalen naar het Nederlands, brieven schrijven in de vreemde talen en boeken lezen. Ik heb er met alle liefde voor gekozen alle boeken echt zelf te lezen en uit te trekken. Daar ben ik trots op. Ik heb er ook erg veel van geleerd. In 1968 ga ik naar de HBS te Heerlen. Ik kom er samen met een aantal kameraden (Cor van der Zwaan, Sjaak Huijsmans en Sjef van Gennip) uit Valkenburg terecht in de zogenaamde bezemklas. Het St.-Bernardinuscollege (tegenwoordig heet de school kortweg Bernardinuscollege, zie de recente foto hiernaast of hieronder) is een zogenaamde experimenteerschool in het kader van de Mammoetwet. Wij zijn daar goed geland. 84
We krijgen de vakken staatsinrichting en recht. Onder andere daarin was ik erg goed. Ik scoorde op mijn eindlijst respectievelijk 9 en 8. De vakken werden gedoceerd door de advocaat mr. Starmans. Een prima man, waarvan ik bijzonder kon waarderen dat hij uitsprak, dat hij het zijn kinderen nooit en te nimmer zou aandoen ze op een internaat te stoppen. Mijn besluit rechten te gaan studeren is mede beïnvloed door die omstandigheden. Daarnaast is die keuze mede bepaald door een ingebakken rechtvaardigheidsgevoel, gevoed door mijn historie en mijn verwijdering van Ravensbos. Dat heeft later ook mijn keuze bepaald een deel van mijn tijd in wetswinkelwerk te stoppen, sterker nog als tweedejaars student mede aan de wieg te staan van de wetswinkel Den Bosch. Het laatste jaar van mijn middelbare school duurde me te lang. Ik herinner me dat ik er genoeg van had. Ik heb de laatste maanden weinig lessen meer gevolgd. Ik bereidde me praktisch solo voor op de examens. Toen ik mijn diploma behaalde, voelde ik een wezenlijke fase in mijn leven te hebben afgesloten. Ik ben de hele nacht met toenmalige vrienden als Cor van der Zwaan, Sjaak Huijsmans en Huub Boers, tot zo ongeveer een uur of acht in de ochtend, op pad geweest om het te vieren. Verwijdering van Ravensbos Even terug in de tijd. Aan het eind van het voorlaatste jaar van de middelbare school ben ik samen met twee andere leerlingen van school gestuurd (namen noem ik maar niet). Kortom, het leven verliep niet rimpelloos. Wij hadden voor de 4de klas en hoger een discussieclub. Hoe dan ook, in 'Focus' stelden wij vrijmoedig allerlei zaken aan de orde. Eén belangrijk onderwerp was omgang met meisjes. Er was een groot gebrek aan vermogen daarmee voldoende open om te gaan. Dat heeft tot boosheid, gemok etc. aanleiding gegeven. Wij waren niet in staat te komen tot een vruchtbare, min of meer volwassen dialoog. Hoe dan ook, in die tijd zocht ik naar mogelijkheden. Toeval bestaat niet. Nadat ik het voorgaande heb geschreven, ging ik op 1 december 2002 op zoek naar een krantenknipsel, waarover hierna meer, en vond een door mijzelf handgeschreven verslag van de discussiemiddag van zondag 2 maart 1969. Het betreft een verslag van de 'speakerscorner en forumdiscussie over het door Willy Meekels ingebrachte onderwerp: 'Omgang met meisjes?' Ik dacht dat die club 'Cercle' heette. Niet dus, de club blijkt 'Focus' te hebben geheten. 85
Ter lering en vermaak geef ik het verslag hieronder integraal weer. Ik herinner me de bijeenkomst op zich, al kan ik me weinig meer van het verloop voorstellen. Wel zal ik ongetwijfeld een mening hebben uitgesproken, wat mogelijk heeft bijgedragen aan mijn verwijdering van Ravensbos. Verslag van de discussie van Focus. Zondag 2-3-'69 (speakerscorner + forum) Onderwerp: van W. Meekels - Omgang met meisjes? Waarom niet? Of niet voldoende? Waarom een meisje niet terdege leren kennen? Argumentatie: Wij moeten toch kiezen tussen priester of huwelijk en dus moeten we de kans krijgen voor deze omgang. Als een jongen een verhouding heeft met één meisje of een groep meisjes, moet hij dien afbreken wanneer dit de paters ter ore komt. Waarom eigenlijk? Pater V.d. Zee: een klas moet een meisje 'en bloc' als vriendin behandelen. Daarover verschil van mening. Algemene opinie was: verschil tussen oudere en jongere generaties. Ook kwam dansles ter sprake. Waarom mogen we niet in Heerlen op de dansles, die toch van school uit georganiseerd wordt. Hiervoor is ons nooit een duidelijke reden gegeven. Pater Overste heeft gezegd dat 'dansen' niet in onze opleiding past. Argumentering van de jongens: Als je ophoudt met je studies, sta je verlegen in de wereld. B.v. bij eenn of ander feestje, weet jij je geen houding te geven. Dansen kan zelfs tot vervolmaking van een priester dienen. De ontwikkeling van de priester moet niet negatief afgerond zijn. Hij moet een zo ruim mogelijke kijk op het leven krijgen, hetgeen P.v.d. Zee beaamde. Men deed een voorstel om een studentenraad in te stellen, om problemen te bespreken en voor te leggen aan de huisraad. De jongens hebben in hun eigen zaken te weinig inspraak. Er wordt over hen te veel om hen heen beslist. Bespreking van de Ouderraad. Er zijn voorstellen gedaan, die gewoon absurd zijn. Er zou een studentenraad bij de ouderraad aanwezig moeten zijn. Hadden de paters geen te grote stem in de ouderraad? In de brief, door P. Overste aan de ouders gestuurd, staan weinig dingen, die voor de jongens acceptabel zijn. Ter verduidelijking: Brief werd voorgelezen. 86
Het begin van de brief deed iets ontaktvol aan. [Er zijn ouders die aanstoot hebben genomen aan de wijze waarop de brief was opgesteld, in het bijzonder het begin] Sommige ouders zien meer heil in studentenraad, n iet in ouderraad. HOE KAN EEN GEMEENSCHAP BESTAAN ALS DE LEDEN ZELF NIETS TE ZEGGEN HEBBEN? Samen met de leden van de gemeenschap moet men tot een eenheid komen. Het woord 'POLITIEAGENT' doet ons eerder conservatief dan progressief aan. Men gelooft dat de voorstellen, in de brief vermeld, eerder van de paters dan van de ouders afkomstig zijn. Vele jongens waren niet in kennis gesteld van het plan om een ouderraad te organiseren. Ouders moeten de onderwerpen al besproken hebben voor ze met de paters gaan praten. Het onderwerp 'Prefekt'. Frater Scholten wordt niet in de brief vermeld, dat hadden we toch graag gezien. Pater Kok neemt te veel zelf in handen. Hij maakt van futiliteiten grote problemen. Frater Scholten wordt, hoewel hij pedagogisch gevormd is, onderschat. Officieel zijn er twee prefekten. In de ogen van de jongens echter is er maar één. Voorgesteld werd om twee prefekten aan te stellen. Eén voor derde klas en lager. Eén voor vierde en hoger. Er zijn ook mensen die deze 2 categorieën kunnen overzien, er bestaat dus de mogelijkheid dat één prefekt het ook zal kunnen. Er zijn twee prefekten, geen van beide weet zijn eigen terrein, dat moet duidelijk aangegeven zijn. Frater Scholten bemoeit zich ergens mee in zijn functie als prefekt en pater kok berispt hem waar de jongens bij zijn. Deze situatie is foutief. Studie moet beperkt worden tot de studie-prefekt en niet moet iemand zich meer functies toeëigenen als hij zelf heeft. De prefect maakt het zichzelf te lastig. Naar aanleiding van het woord 'Politieagent' het volgende: dit is een term die niet meer mag voorkomen. 87
Gebrek van de brief Zijn de ouders op de hoogte van de activiteiten op creatief gebied?? Jongens van de lagere klassen kunnen zelf voorstellen doen, b.v. Van kwart tot kwart. Waarom zeggen de ouders: 'Gilde en verkennerij' zijn ouderwets.' Men was wel van mening dat er op creatief gebied nog van alles kon gebeuren. Tafelchefs Het invoeren van de tafelchefs is een terugvallen in het oude systeem. Hieruit blijkt toch wel degelijk dat de ouders die er waren invloed hebben gehad op de gang van zaken. LAWAAI IN DE REFTER Ouders komen één zondag hier en ze hebben al meteen een mening over van alles. Ouders komen uit een stille huiskamer in het lawaai van de refter. De jongens zouden stil moeten zijn, omdat de paters anders geen gesprek kunnen voeren. Is dat juist? Thuis hoor je ook niet alleen, kuchen, en getik van mes en vork op borden. Moeten de ouders ervoor zorgen dat er jongens gerecruteerd worden? (Einde discussie). Het was tijd. Voortzetting 9-3-'69 Ondertekend FOCUS De laatste twee jaren van de middelbare school gingen wij als leerlingen (dus) naar Heerlen, waar we aan het St.-Bernardinuscollege de school bezochten. De reden daarvoor was dat Collegium Carolinum geen erkende school was, de opleiding althans niet leidde tot een diploma. Het St.-Bernardinuscollege was een jongensschool. Niettemin waren er in het voorlaatste jaar beperkt contacten mogelijk met meisjes van de meisjesscholen (zoals St. Clara) in Heerlen. Af en toe dansavonden op school etc. Daarnaast ging ik en anderen naar café De Kegelbaan in Arendsgenhout, dat vlak bij het internaat was gelegen. Idem naar De Bron. Daar werden we door de plaatselijke, vaste bezoekers steevast gefêteerd. Kortom, dat was gezellig en dus aanlokkelijk. Dat kwam uit. Tot voor kort heb ik gedacht dat dat voor mij en twee kameraden, we zaten in dezelfde klas, leidde tot verwijdering van school. Voor anderen, die zaten niet in onze klas, niet. 88
Bijzonder is wat ik op 9 november 2002, van mijn zus, hoorde. Er zou op zijn minst nog een andere reden van mijn verwijdering van Ravensbos zijn, iets wat ik echt voor het eerst hoorde. Ik zou politiek actief geweest zijn! Waaruit bestond mijn halsmisdrijf dan wel? Wat was mijn bijdrage? Welnu, we hadden in de 4de klas van de HBS economie van een bijzondere man, de heer Moolhuijsen. Deze goede man was lid van de PSP (de Pacifistisch Socialistische Partij), als zodanig actief, en dat in het door de KVP gedomineerde Limburg. Wie herinnert zich niet het verkiezingsaffiche van de PSP uit die tijd, de blote vrouw met de al even blote koe (de liefhebber zou ik hebben willen verwijzen naar www.omroep.nl/geschiedenis, maar deze site blijkt het affiche op dit moment goed verstopt te hebben, dus lever ik dit tijdsdocument er maar bij).
Deze goede man, die om een paar voorbeelden te noemen, bij eerste kennismaking alle leerlingen een hand gaf, heel veel praktische informatie gaf, werd door het docentenkorps als 'gek' versleten, met de nek aangezien. Tot overmaat van ramp voor hem kwam hij binnen de partij in moeilijkheden. Om kort te gaan, de man overkwam een drama. Cor van der Zwaan en ik hebben het publiekelijk voor hem opgenomen, door een ingezonden stuk in het regionale dagblad te plaatsen. Tja, dat bleef ook op Ravensbos niet ongelezen. Veel documentatie heb ik verscheurd, wat jammer is. Ik weet zeker dat ik dit krantenknipsel heb bewaard. Helaas heb ik het te goed verstopt. Als ik het vind of kan verkrijgen bij de krant, zend ik het alsnog in voor de site. Wel vond ik boven weergegeven verslag van de discussiebijeenkomst. Mijn gevoel voor onrechtvaardige en onredelijke behandeling is zo sterk als het leerstuk van de pauselijke onfeilbaarheid; heel diep aanwezig. Het verschil is dat de pauselijke onfeilbaarheid een zwaktebod is. Bovendien is dat uitgangspunt op slinkse wijze door de toenmalige paus ingesteld om zijn eigen wereldlijke positie te verstevigen. Van het adagium 'audi et alteram partem' had pater Steenbergen, die verantwoordelijk was, kennelijk niet gehoord. Daarbij komt dat ik de indruk heb (overgehouden) dat mijn ouders, dit in tegenstelling tot ouders van enkele anderen, zich niet of te weinig te weer hebben gesteld tegen de verwijdering. Je hebt de gave van het woord of je hebt haar niet. Boven heb ik al aangegeven dat ik in Heerlen onderdak kreeg bij de broeders van de Heilige Jozef. Ik kon daar komen omdat mijn broer Martin daar kwam te verblijven. Mijn ouders waren boos op me dat ik het 'zover' had laten komen. Ik heb me neergelegd bij het verblijf daar. Het was maar een jaar; dat was te 89
overzien. Ausdauer und Geduld gewinnen des Glückes Huld zegt onze oosterbuur. Elders in de bijdragen heb ik gelezen over financiële problemen die Ravensbos zou hebben gekend. Ik vermoed dat Pater Overste Kusters, de voorganger van Pater Overste Hendriks, verantwoordelijk moet worden gehouden voor die problemen. Ik herinner mij dat we in de schoolvakantie geacht werden geld op te halen voor Ravensbos. Na de vakantie werden de prijzen verdeeld. Pikant détail is dat ik een berg ondergoed van het merk Zwaluw heb meegekregen van een plaatselijke modewinkel. Pater Overste heeft dat persoonlijk van mij in ontvangst genomen. Ik viel één keer, toen, in de prijzen. Maar wat een teleurstelling werd dat. De grote prijzen waren al weg. Toen ik aan de beurt was om te kiezen, koos ik een boek. Mijn keuze werd me ontzegd, ik was te jong (!) voor het boek, dat bedoeld was voor ontluikende volwassenen. Ik werd afgescheept met een zwemtas. De liefde voor het boek is gebleven! Nog een enkele herinnering aan Pater Overste Hendriks. Deze man wist geld te genereren. Hij kende als geen ander de kinderbijslagwet en spoorde ouders aan driedubbele kinderbijslag aan te vragen, waar je recht op had als je kind niet thuis woonde. Toen steeds meer studenten ervoor kozen niet naar het Groot Seminarie te gaan, fulmineerde hij daar van de kansel tegen. Hij verweet mensen zat ze 'zo nodig groot moesten worden', doelend op maatschappelijk succes. De dood van Siem Smit In de winter van 1969-1970 werd Siem Smit, jarenlang mijn klasgenoot geweest, door een vrachtauto doodgereden. Dat was een grote schok. Ik verbleef niet langer op Ravensbos. Ik mocht voor die gelegenheid met de leerlingen van Ravensbos wel mee naar Heerhugowaard, waar Siem werd begraven. Voor zover ik mij herinner, was dat me als een soort vanzelfsprekendheid aangeboden. Ik ben diep onder de indruk geweest. Na afloop heb ik, samen met Cor van der Zwaan, in een café aan de Akerstraat te Heerlen een behoorlijk aantal biertjes gedronken. Wij hebben lang stilgestaan bij wat dood en begrafenis ons hadden gedaan. Waardering van mijn Valkenburgse tijd Ik heb in Valkenburg een goede tijd gehad. Ik heb uitstekend aansluiting gevonden met de andere leerlingen. Ik had geen probleem met het regiem, dat 90
onder meer bestond uit vaste tijden waarop huiswerk diende te worden gemaakt, dan wel diende te worden gestudeerd. Ik had structuur, waarvan ik veronderstel dat die mij te pas is gekomen. Er was volop de gelegenheid tot sporten (volleybal, voetbal, schaatsen, tennis en atletiek), tot deelnemen aan activiteiten in clubverband, tot toneel, het vieren van carnaval. Ik heb in de top van de school volleybal gespeeld (we speelden en gooiden hoge ogen op externe toernooien), ben lid geweest van de raad van elf, eerst van de 'jeugd' (Uulebuulen) , later van de ouderen, de Bosjuule (ook met de raad van elf traden we buitenschools op). Ik ben met veel plezier lid geweest van de Missieclub, waarvoor ik onder meer veel kleedjes heb geweven en ijzerdraadfiguren heb gemaakt. We gingen kamperen in Frankrijk (Vogezen). Later repareerden we veilingkisten en timmerden we een reis naar de omgeving van Marseille bij elkaar. We bouwden een grote blokhut etc. Ik houd van mijn ouders. Ik ben hen dankbaar wat ze voor mij aan mogelijkheden gecreëerd hebben. Het gevoel daarbij is dubbel. Hun inspanningen hebben me ook wat afgenomen, wat een kras op mijn ziel heeft opgeleverd en (dus) tot op heden aanwezig is, al heb ik het aanvaard. Bovendien wat moet het voor mijn ouders betekent hebben vier van hun kinderen gedurende een belangrijk deel van jeugd kwijt te raken. Dat vervreemding is opgetreden, hoeft niet te verbazen. Voor wie dit niet vermag te begrijpen: lees het gedicht Het sterfbed van Jean Pierre Rawie, dat gaat over het onvermogen van zoon (kind) en vader tegen elkaar te zeggen dat ze van elkaar houden, iets wat van vader op zoon overgaat. Geloof/godsdienst Gaandeweg heb ik mij van de kerk als instituut afgekeerd. Ook heb ik mij atheïst genoemd, met genoegen De Antichrist van Friedrich Nietzsche gelezen etc. Mijn zus herinnerde me onlangs aan één van mijn stellingen: 'Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van God'. Die stelling was provocatief en voor mij uit de oude doos, niet meer belangrijk. God doet er niet toe. Dat neemt niet weg dat ik van harte onderschrijf wat Johan Schepers in zijn bijdrage opmerkt over de essentie van de spiritualiteit. Ik benader dit (echter) vanuit de antroposofie, die geen standpunt heeft, noch geestelijk, noch politiek. Voor de antroposofie, zoals geformuleerd door Rudolf Steiner is kenmerkend dat het gezag in 'mijzelf rust'. Juist omdat je kunt dwalen, kun je rechte wegen proberen te vinden. Dat levert een vrijheid van keuzemogelijkheden op, waarin het geheim van het leven en ook het geheim 91
van de ontwikkeling van mens, dier, plant, van de aarde als organisme en van de mensheid als zodanig zit. Het mensbeeld van de antroposofie is drieledig: lichaam, ziel en geest. De ziel is eigenlijk de tempel, waarin het gesprek tussen geest en lichaam plaatsvindt. Of dat zover gaat of kan gaan dat sprake is van een voorgeboortelijke keuze voor een bepaalde levensweg, met als consequentie - gesteld dat het geestelijk wezensdeel van de mens van incarnatie naar incarnatie trekt - elk volgend leven confrontatie plaatsvindt met de verantwoordelijkheid voor de eigen daden en de gevolgen, ook van de nalatigheden van vorige levens, sluit ik niet (meer) uit. Velen aanvaarden zonder meer dat de ziel bij de dood het lichaam verlaat. Waarom zou het omgekeerde, dat de ziel bij de geboorte het lichaam binnengaat, dan niet even vanzelfsprekend zijn? Wat is gebleven is dat ik graag kerken bezoek, bekijk. Ook beluister ik graag Gegroriaanse muziek. Nog meer herinneringen? Er zijn zeer veel herinneringen bij me losgemaakt. Veel laat ik nu onbesproken. Ik kan niet aan de gang blijven. Eén voorval, waar ik wat van geleerd heb, noem ik. Op één van onze vakantiereizen, die waar we Würzburg hebben aangedaan, aten we in een klooster. Op het menu stonden karbonades. Aan het eind van de maaltijd lag op de schaal nog een eenzame karbonade. Jo Crijns, die tegenover mij zat, vroeg wie er nog een karbonade lustte. Ik nam de uitnodiging, op dit punt nog zonder krassen, onbevangen aan. Jo zei vriendelijk: 'Als iemand je dat vraagt, is het niet de bedoeling dat je erop ingaat. Dat hoort zo niet. Er zijn ook nog anderen…'. De karbonade was een stuk minder lekker. Besluit Ik ben een knokker (geen straatvechter), een doorzetter (genetisch bepaald), ambitieus, hard voor mezelf, uiterst gevoelig. Ik ben per slot een dichter. Ik heb een bijzonder gevoel voor humor, een hang naar spiritualiteit, gezondheid en zingeving. Ik heb een bijzondere liefde voor literatuur en taal. Ik wil graag meegeven twee wijsheden uit Jonathan Livingston Zeemeeuw van Richard Bach (Strengholt 1975, druk 5, p. 73 en 77), dat is opgedragen aan de echte Jonathan Zeemeeuw, die in ons allemaal leeft: 'Alles wat ons beperkingen oplegt moeten we overwinnen' en 'We zijn vrij om te gaan waar we willen en te zijn wat we zijn.' 92
Tot besluit citeer ik twee regels uit het gedicht De avond van de dichter van Willem Wilmink (onder meer te vinden in de bundel Ik had als kind een huis en haard), die voor mij symbool staan voor ouderdom en jeugd: 'De avonden zijn om te compenseren / wat overdag is verknoeid'. 3 december 2002
93
94
Sjef Engering Het was 1958 en ik maakte als zestienjarige jongen aan ouders duidelijk dat ik graag priester wilde worden. Heel even was de schok groot, maar al snel hadden zij zich met de gedachte verzoend. Een broer van mijn vader en tevens mijn naamgenoot was in die tijd pastoor in Rotterdam. Dus stiekem waren ze best trots dat hun zoon priester wilde worden. Mijn heeroom was dominicaan, maar daar voelde ik mij niet zo happy bij. De paters Salesianen van Don Bosco spraken meer tot mijn verbeelding tevens ook omdat ik toch al wat ouder was dan de rest van de eerste klas van het seminarie, hadden zij daar een zo genaamde BKV klas (staat voor buiten klas verband). Hun klein seminarie was gevestigd in 's-Heerenberg, het latere misschien beter bekende Gouden Handen. Al snel werd daar duidelijk dat ik dat jaar de enige wat oudere student zou zijn. Problemen dus. Ik moest alles met de jongens van elf of twaalf jaar meedoen. Duidelijk niet zo'n succes. Toch heb ik daar twee jaar met plezier gestudeerd. Na die twee jaar kreeg ik het advies om naar Duiven te gaan, omdat daar was gevestigd een speciaal huis voor late roepingen. Dat was voor mij een grote verandering. Van de studiezalen en slaapzalen naar een eigen kamer en eigenlijk niemand die je op de vingers keek. Vier jaar heb ik daar gestudeerd met heel veel plezier. Verschillende akties en loterijen hebben we daar gehouden. Was het niet voor een nieuw orgel dan was het wel voor een nieuwe recreatiezaal. Pater Piet Post was toen onze overste. Een zeer goed mens. Op het eind van het vierde jaar kwam de kleermaker langs om twee nieuwe togen aan te meten. Een rib uit het lijf voor mijn ouders heb ik later begrepen. Zij moesten diep in de buidel tasten. In september 1964 werd ik, samen met tien andere klasgenoten en nog enkele anderen van Ravensbos in Sevenum ingekleed zoals dat toen heette. Ik weet nog wel dat vanuit Ravensbos kwamen Tom Graat en Joep de Vos. De andere namen ben ik vergeten. Wij kregen als novicemeester Martien Schram. Voor mij persoonlijk een topkerel. Liep wat slungelig door de gangen maar een man met een hart van goud en strikt eerlijk. Zoals misschien bekend heel veel appels geplukt, kuikenstallen uitgemest, kuikens in dozen gedaan en in de diepvries gestopt en voor een erg zieke boer 95
uit de omgeving alle asperges gestoken. Ik weet nog wel dat we heel vroeg uit bed moesten, want voor zonsopgang moest het steken klaar zijn. Ik heb ook nog foto's waar we een groot veld bieten moesten uittrekken. In dat jaar heb ik heel veel van de groep geleerd. Ook beter mezelf leren kennen. Ik weet ook nog wel dat ik de eerste was die tijdens het noviciaat naar huis mocht voor het huwelijk van mijn broer. Was nog nooit eerder gebeurd. Moest wel in mijn toog naar huis, Maar ik had stiekem van een van de broeders een zwart pak geleend en ik heb mij toen in de trein omgekleed. Op het eind van het jaar konden wij kiezen voor de filosofie-studie in het Vlaamse of Waalse gedeelte van België. Mij leek het leuk om voor het Waalse te kiezen omdat je zo nog je frans kon bijspijkeren. De provinciaal besliste anders . Met drie man werden wij naar Gijzegem gestuurd. Daar begonnen voor mij de problemen. Ik had het gevoel te zijn teruggeplaatst in de middeleeuwen. Je had de keuze een geestelijk leidsman te kiezen , maar een van de jongere paters die ik wilde werd afgewezen omdat hij te jong en te onervaren zou zijn. Werkelijk te gek voor woorden. Na twee moeilijke maanden besloten mijn vriend Henk Kolman en ik het voor gezien te houden. Omdat wij geen geld kregen hebben wij het voordeel van ons boortje uitgebuit en zijn wij met de duim omhoog naar Sevenum gelift. Omdat Martien Schram in Frankrijk zat werden wij door gestuurd naar het provincialaat. Wij hadden onze gelofte voor een jaar afgelegd en na overleg werd besloten dat ik naar Valkenburg zou gaan om daar als assistent van de prefect te gaan werken. Niet om te slijmen, maar voor mij was het een topjaar. Het nieuwe studiejaar zou er een filosofie studie gaan starten in Weert. Een combinatie met enkele andere orders en congregaties. De studie zou starten in september 1966. In augustus had ik mijn koffer gepakt staan in Valkenburg en werd ontboden op het provincialaat. Ik dacht om verder af te spreken hoe het in Weert zou gaan. Dat liep dus even anders. De provinciaal verzekerde mij dat na overleg hem duidelijk was dat de vervolgstudie voor mij toch wel veel te zwaar zou zijn. Hij zou mij zijn zegen geven, vijf honderd gulden en dan maar terug naar je ouders in Schiedam. Mijn wereld stortte in. Het was maar goed dat er net op het traject naar Valkenburg zelfsluitende deuren zaten, anders zou ik er zijn uitgesprongen. 96
Je kan begrijpen dat ook de schok voor mijn ouders groot was. Dat had niemand verwacht. Duidelijk werd wel dat je in die tijd niet te rebels moest zijn, want dan kost dat je kop. Na een afkoelingsperiode en na wat jeugdwerk te hebben gedaan, ben ik net als mijn vader en mijn broers een zaak gestart in ijzerwaren en gereedschappen in Schiedam. Vijfendertig jaar heb ik daar met heel veel plezier gewinkeld. Ik ben in 1971 getrouwd, heb een dochter en een zoon en drie heerlijke kleindochters. Mijn grote hobby is muziek (uit mijn Oblatentijd meegekregen) . Doe wat in dirigentenwerk en speel twee zondagen per maand in Moerdijk. Tevens ben ik twee jaar geleden met de vut gegaan en ben met mijn vrouw verhuisd naar brabant en dat bevalt ons goed. Nou, dat was mijn Oblatenverhaal. Wrok ken ik gelukkig niet. Ik kijk, ondanks alles met heel veel plezier en warmte terug aan die tijd en heel vaak vraag ik me af: wat zou er geworden zijn van al je klasgenoten? Mochten zij dit lezen, laat dan eens iets van je horen!! Heel veel groeten, Sjef Engering
April 2005
97
98
Toon van Buren
Open brief aan Jozef Hoen. Maart 2010 Dag Jozef, reuze bedankt voor je uitvoerige verslag. Ik herken er allerlei langvergeten dingen in – en de herinnering doet me deugd. Heerlijk. Ik heb er echter wel een paar vragen en opmerkingen bij. Mijn situatie op Ravensbos was overigens een beetje anders dan de jouwe. Toen ik 12 was wilde ik best graag pater worden – kwestie van roeping dus – maar het celibaat vond ik een malle uitvinding. Ik heb daarom mijn geheim strak voor me gehouden – vader en moeder mochten het beslist niet weten, want die zouden zeker geprobeerd hebben mij te overtuigen om dan maar onmiddellijk naar het seminarie te gaan. Toen ik 16 was las ik, 4e klas gymnasium , Inuk, van Pater Roger Buliard en ik wist helemaal zeker dat ik dat ook wilde: rond crossen op zo’n arrenslee in het doodstille sneeuwlandschap, bij volle maan, met mijn liefste sledehond helemaal voorop. Later hoorde ik dat de Fransen dat de attrape nigaud van de Oblaten noemden, de valstrik voor de sufferds: we waren toendertijd met een kleine 7000 man en er was in het hoge Noorden maar plaats voor zo’n 35 missionarissen - en toch meldden zich op alle uithoeken van de wereld jongetjes van 12.. Het celibaatsprobleem loste ik eigenhandig op: het bleef een rare zaak, maar OLHeer wist ervan en die zou het wel beter weten. Exact 16 jaar later reed ik op de fiets van het huis van mijn jarige oudste broer naar Rodichem, waar ik een jaar eerder staflid van het scholasticaat was geworden – en werd onderweg getroffen door het daverende inzicht dat OLHeer helemaal niets van het verplichte celibaat afwist. Het waren mensen die dat ingesteld hadden en van mensen was ik niet bang . Eerder was ik ontzettend boos op ze, dat ze dat intussen, tegen beter weten in, niet weer afbesteld hadden. De volgende dag meldde ik me bij pater Wim Cartens, overste van het scholasticaat, die met veel empathie naar mijn diep pastoraal/theologisch inzicht luisterde: ik zou gewoon priester blijven, sacerdos in aeternum, wat zullen we nou krijgen, maar met dat malle gedoe was het gedaan. Ik kwam dus als 16jarige in de vijfde klas en was daarmee tevens een van de 5 oudste leerlingen. Ik begon zo gezegd achteraan. De 6e klas bestond nog niet of beter gezegd, bestond niet meer , bij gebrek aan leerlingen. Het jaar daarop 99
kwamen jullie, als 5e klassers, bij ons als 6e klassers om samen van Zijlstra Latijn en Grieks te krijgen. “We waren eerlijk gezegd beter en hadden al gauw een voorsprong”. Ik lees het met verbazing, Jozef, ik heb daar eerlijk gezegd nooit iets van gemerkt. Wat ik zeker wel gemerkt heb, is dat jij toen onwezenlijk goed in Nederlands was, maar daar stond weer tegenover dat bij ons Jantje Diederen griezelig goed was in wiskunde. Wat nu dat beter zijn in Latijn en Grieks aangaat, dat lijkt me eerder een verhaal van de jongere die graag droomt de oudere voorbij te snellen. Zo werd mij door jullie vol trots verteld dat wij bezig zouden zijn op een echt gymnasium, met die twee uitstekende – helemaal mee eens, Jozef – bevoegde lekenleraren en dat was iets heel anders als die lui van vroeger, die intussen in het noviciaat zaten en maar wat aangerommeld hadden. Zo had Theo Vernooy op zijn eindexamen Homerus tevergeefs zitten broeden op de vraag van welk werkwoord agamemnoon nu eigenlijk het participium praesens was. Ik lees op de nieuwste belangstellendenlijst dat Piet Haarmans en Martin Vermüe ook komen, ook twee van die rommelaars , een van hen misschien zelf wel in plaats van Theo, de echte rommelaar – dus kunnen we hen vragen hoe het nu precies zat. Het is wel zo, dat van ons 4en enkel Jef Magermans en ik voor het Staatsexamen zijn geslaagd, zij het ieder met twee herexamens voor Latijn en Grieks. Jan Diederen slaagde met 9s en 10en voor wiskunde, maar zakte uiteindelijk voor de klassieken. Matje Habets zakte voor van alles, maar nam wraak in het noviciaat. We waren met ons 5en: Jan was niet meegegaan naar het noviciaat en in zijn plaats was Ben de Vries gekomen, die 10 jaar ouder was dan wij - en verder was er Inno Gijsberts, die in onze klas ziek geworden was en daarom niet meer had meegedaan voor het Staatsexamen. In het Latijn reciteerden we ’s middags alternerend de psalmen – in de Kapel. Geleidelijkaan kwam daar goed de vaart in, totdat tot onze verbazing Matje opeens weigerde om aan het einde van een psalm het Gloria patri in te zetten. Het staat er niet, zei hij, en als ze te beroerd zijn om het erbij te zetten, ben ik te beroerd om het te bidden. We hebben ons slap gelachen – en van het brevieren is die middag niets meer terecht gekomen. Een poos later is Matje uit het noviciaat vertrokken; dat komt er nou van. In ieder geval : wij waren voor 50 % geslaagd. Maar Jozef, jullie waren met je 3en, dat betekent dat er al 4 afgestreept waren voor het staatexamen – kleine kunst om dan een beter gemiddelde te krijgen. Er is echter nog iets dat ik niet snap: de prefect, pater Uitterhoeve had mij gevraagd om bij ons afscheidsfeest in de aula een kleine toespraak te houden voor Zijlstra, die ook zou vertrekken. Ik neem tenminste aan dat ik me dat goed 100
herinner, want ik was niet gevraagd om ook Harry Prick te bedanken. Mijn toespraak op het toneelpodium voor de volle aula herinner ik me in ieder geval wel heel goed: die werd een totale flop. Na twee zinnen stokte ik en ik kan vandaag nog voelen hoe hopeloos dat voelde. Zijlstra redde echter de situatie - uitstekende man, inderdaad. Hij kwam haastig uit zijn stoel, sloeg een arm om mij heen en bedankte ons voor de fijne samenwerking; op zich toch niet zo gemakkelijk: met zo weinigen zoveel lesuren met steeds weer dezelfde leraar; was je niet aan de beurt, dan had je hem net gehad, of kreeg je hem de volgende keer. Als Zijlstra toen inderdaad vertrokken is, met wie hebben jullie 3en dan die verdere voorsprong genomen? Prick is langer gebleven, dat wisten we wel. Die heeft dus nog vaak met die slungelige armen half over en langs zijn tafeltje bungelend de prachtigste verhalen voorgelezen. Maar helemaal op mijn gemak had ik me bij hem nooit gevoeld - en hij waarschijnlijk niet met mij. Ik had toen zo’n naaldjesvulpen, die even in de mode is geweest. Van Buren, zei hij, volgens mij schrijf jij met een lucifer - het was geen compliment. In het noviciaat hoorden we bij tijd en wijle over jullie. Alle vakanties kwam onze mascotte, Harry Bakker, met bolle wangen en per fiets op bezoek. Die zat in de 1e klas, toen wij in de 6e zaten. Hij woonde in Helenaveen, juist om de hoek. Ik denk dat hij het was die ons verteld heeft, dat pater Rientjes hoog bezoek had gehad vanuit Engeland. Trots had hij de hoogste klas willen laten zien, die zich serieus voorbereidde op het Staatsexamen. Toen hij opeens de klasdeur opende, lag Leo van den Berg overlangs boven op de piano – dat studeerde gemakkelijker. Wat ik ook vreemd vond bij mijn dus latere komst naar Ravensbos was dat van die groepen, waar jij het over hebt. Ga naar je soort, zeiden de ouderen tegen de kleintjes en dat deden die dan. Ik zag ze niet morren, maar ik verbaasde me er wel over. Ik had thuis een jongere broer en een jonger zusje maar ik had nooit bedacht dat ze een ander soort waren. Dat had die nietsvermoedende 1ste klasser blijkbaar ook niet, die met ons mee stond te luisteren toen wij het hadden over dat vreselijke ongeluk op het circuit van Le Mans . Ja, zei hij, er waren 5 kapotte. Om vervolgens onder onze verbaasde ogen naar zijn groep af te druipen. Van misdienen had ik ook geen weet. Waar Inno echter wel raad op wist. Die was koster en ging daar over. Na een grondige spoedcursus stond ik op een plechtige zondagmorgen als ceremoniarius naast de celebrant. Achter deze, netjes in het gelid , stond de diaken en helemaal onder aan de subdiaken. De andere misdienaars leken ook de juiste plaats gevonden te hebben. En toen 101
wist ik opeens absoluut niet meer hoe het verder moest. Totdat mij het angstige idee bekroop dat ik misschien op de verkeerde plek stond en de anderen hinderde. Daarom daalde ik zo beheerst mogelijk omlaag - en toen ik nog geen flauw benul had hoe verder, besloot ik me maar achter een pilaar te verbergen. Even overwoog ik om via de openstaande deur van de sacristie maar helemaal te verdwijnen. Maar net voor ik in mijn wanhoop daartoe over zou gaan, zag ik ineens wat er op dat moment moest gebeuren. Boven aangekomen maakte ik een eerbiedige knicks naar de diaken en de hele carrousel ging weer verder. Heel goed gedaan, zei Inno, maar hij begreep niet wat ik achter die pilaar gezocht had. Toen ik zei dat ik niet geweten had wat ik in godsnaam had moeten doen, bleek dat te kloppen – ik had al die tijd niets hoeven doen. Ik herinner me nog een andere plechtige hoogmis –waar ik mij jarenlang door geïnspireerd heb gevoeld. Dat was de zondag waarop de provinciaal Jos Voogt (in Rome heette hij , nadat hij daar overste van het studium generale was geworden en later assistent generaal, de Ronde van Italië) naar Ravensbos was gekomen. Met zijn diepe bas las hij de brief voor van de eskimo-missionaris pater Kees Verspeek, over de plotselinge dood van zijn Nederlandse confrater. De hele boel was daar weken en wekenlang zo bevroren geweest, dat hij met geen mogelijkheid de overledene had kunnen begraven. De brief werd al gauw in de grote kranten gepubliceerd. Een jaar of veertig later heb ik pater Verspeek in Korbeek-lo nog ontmoet – en heb hem kunnen bedanken; de dank werd met ontroering –zowel van hem als van mij - ontvangen. Ver in de 90 is hij een paar jaar geleden gestorven. De code die ik aanvankelijk ook niet zo goed begreep was het voorbidden op het einde van een bijeenkomst. Ik had net als jij ook eens op een zondagmorgen surveillant moeten spelen bij de lagere klassen. Na afloop van het Onze Vader en Weesgegroet zette ik blijmoedig in: Door uw onbevlekte ontvangenis, o Maria – verwachtend dat iedereen zou invallen met: zuiver mijn lichaam en heilig mijn ziel. Maar dat deed iedereen niet, in plaats daarvan barstten ze allemaal in een hysterisch gelach uit. Hoe kon iemand nou zo stom zijn om niet te weten dat dit bij het avondgebed hoorde. Ja, bevlekt en zuiver – inderdaad dat hoorde meer bij het bed. Al vond ik toch dat dat Maria Immaculata ook wel wat had voor overdag: o.m.i. Maar de bende was niet meer tot bedaren brengen geweest. Ik heb nooit meer surveillant mogen wezen.
102
Die Sinterklaasviering van jullie van de 5e daar weet ik nog alles van. Vooral dat Gerard van Kempen als Zwarte Piet zo onder de schoensmeer had gezeten. Wij van de 6e hadden wat lopen stangen - dat jullie het niet in je bolle hoofd moesten halen om iets neerbuigends - dat jullie eerlijk gezegd beter waren bv - over ons te melden. Juist toen het er naar uitzag dat dit toch ging gebeuren, was ik opgestaan om een plechtige verklaring voor te lezen over de aloude traditie en blabla. Gerard die dat niet begreep (??) kwam vervaarlijk op mij af – met schoensmeer en al. Ik vreesde voor mijn nieuwe pak, maakte een afwerende beweging, kreeg een klap met de roede en even later rolden we op de grond. De snerpende fluit van de prefect, pater Uitterhoeve maakte een einde aan het gestoei en pater overste de Grauw stuurde me zonder pardon en zeker zonder weerwoord naar de studiezaal. Terwijl het feest beneden nog op zijn einde liep, kwam hij al naar me toe. Dat ik De kleine Rudolf van Aart van der Leeuw met aandacht zat te lezen, vond hij een overtuigend bewijs van mijn onschuld en mijn proclamatie, weliswaar geen literair hoogstandje, maakte dat hij me terugstuurde om met jullie van de 5e de restjes van de feestmaaltijd te gebruiken. Aan de kleintjes van toen wil ik bij deze nog mijn excuses aanbieden. Ik heb het met pater de Grauw altijd goed gehad. Zijn avondlijke pep up talk kon ik vaak erg waarderen. Hij meende het allemaal echt: dat de pauperes van heel de wereld nu eindelijk eens geëvangeliseerd moesten worden, dat het schandelijk was dat de rijke landen veel meer geld uitgaven voor wapentuig, dan nodig was om al de hongerigen te voeden, of dat je bijvoorbeeld nooit kwaad zou mogen spreken van een priester – en tot dat gilde zouden wij dan gaan behoren. Pieter van der Meer de Walcheren was een favoriet - maar vooral Anton Zischka met zijn boeken over de grote wereldproblemen. De Rijn vervoerde volgens De Grauw/Zischka net zoveel aarde naar de zee - als volgeladen vrachtwagens rijdend bumper aan bumper in een file van Basel tot aan Rotterdam zouden kunnen verslepen. Hoe hard die wagens dan wel reden is me ontgaan. Als provinciaal heeft hij me later voor een jaar stage naar Congo gestuurd om me daarna nog een extra jaar bij de stam van de Bawòng te gunnen, waar ik hem nog steeds dankbaar voor ben. Voor mijn ouders was hij helemaal top. ‘Pater Overste’ was de enige Oblaat die zij kenden - en hij kon zo goed bedelen, zei mijn vader, dat je gewoon blij was als je hem wat. liefst heel wat, kon geven. Toen ik later thuis kwam vertellen dat ik het celibaat voor gezien hield, vroeg mijn moeder bezorgd wat de Kerk daar van vond. Ja, zie je , zei ik, de kardinaal is er voor, pater Overste is er voor, maar de paus is tegen. Dan ga ik bidden dat de paus gauw mag sterven, zei ze vastberaden. Intussen is mijn moeder allang gestorven, zijn er al 5 pausen dood gegaan: de een te vroeg, de ander te laat en weer een ander onder verdachte omstandigheden , 103
maar het probleem celibaat is nog niet helemaal opgelost. Mijn moeder bidt verder, dat weet ik zeker, en misschien dat de huidige schandalen wat gaan helpen... Van die schandalen heb ik echter ook nooit maar iets ontdekt of vermoed. Dat kwam niet eens bij je op. Misschien juist omdat er in Ravensbos bij mijn weten nooit over sexualiteit gesproken werd. Afgezien van die ene keer dat pater Tromp het er over had. Tegen de tijd dat Wilhelmina bij koningin Emma verwekt moest worden, was koning Willem III al zo versleten, dat Ruys de Beerenbrouck dat karwei maar geklaard had. Hij vertelde het op gedempte toon, met dat hikkende lachje: niet verder zeggen, want het was niet helemaal bewezen. Willy Tromp heeft ons nog een keer naar een groot café gebracht, waar we op de T.V. naar een debat van de Tweede Kamer konden kijken. We zagen praktisch nooit T.V. en nou kregen we die politici er zomaar bij. Die lui, waar pater Tromp over sprak, bestonden dus echt. Net zoals die bandrecorder van pater Harry Voogt. Dat was een kast zo groot als een buffet, met banden die bijna voor een kruiwagen gebruikt hadden kunnen worden. Maar hij kreeg de boel aan de praat. Reuze knap. Net als trouwens zijn muzieklessen. Ik heb het eerste jaar pianoles van hem gehad, en omdat ik al gauw weer weg zou gaan, mocht ik van hem al in mijn tweede jaar op het orgel. Orgelspelen is al geweldig al doe je het maar met 1 noot en dan nog heel langzaam. Die ene noot galmde dan dwars door heel je lichaam vooral als je het met het voetpedaal deed. Met Pater Jan Kuilboer kon ik het ook goed vinden. Die was onze godsdienstleraar. Maar hij had het nooit over godsdienst; dat hoefde niet, daar zouden we de komende jaren toch mee dood gegooid worden. Dus hij sprak over alles en heel de wereld en het kwam allemaal best goed. Jammer dat zijn gebit niet paste. Hij meende dat al die lesstof van ons eigenlijk ook maar heel betrekkelijk was. Je zou net zo goed al die boeken dicht kunnen laten en goed leren schaken. Als die hersentjes maar kraakten. Zijn broer was de bedrijfsleider van de boerderij en hijzelf was er dan ook vaak te vinden. Je kon heel goed met hem aardappelrooien. Eens mocht ik van hem op zondagmorgen de koeien melken: dat was toen broeder Menschink zijn eeuwige geloften deed. En ’s winters de cour onder water spuiten voor het schaatsen, was ook zo’n karweitje – even als het schaatsen zelf trouwens . In de laatste weken voor dat wij Ravensbos gingen verlaten, heeft hij mij nog reuze bemoedigd. Ik liep wat te somberen over het noviciaat. Daar zouden we weer in een mallemolen komen - waar OLHeer wel of niet van afwist. En dan leek me het gevaar toch 104
heel reëel dat ik ook zo’n verknipte figuur zou worden als pater Zo en zo - zijn naam doet er hier niet zo toe. Maar nee, zei Jan, helemaal niet - die man is gewoon gek; dat telt niet. Ik voelde me echt opgelucht: die paters dachten niet allemaal hetzelfde, zo zat de club dus niet in elkaar. Maar achteraf besefte ik dat hij toch wel wat voorbarig was geweest: ik heb in latere jaren heel wat redelijk verknipte mensen geteld. Dat bridgen hebben we op de stam van Joop Calis geleerd. Dat was ook echt geweldig –overdag liep je al het goede openingsbod te bedenken en dan had je nog die hele avondrecreatie voor je. Joop was na zijn diakenwijding naar Ravensbos gekomen, waar hij zou blijven tot zijn priesterwijding. Zondags zong hij het evangelie. Met die prachtige stem van hem klonk het zo fantastisch, dat hij voor mijn part het hele desbetreffende hoofdstuk secundum Lu-hu-cam had mogen afzingen. Maar dat was toen helemaal nog niet aan de orde: aan het Missale Romanum viel absoluut niets te morrelen. Dat veranderde een jaar of vijf later, toen de goede paus Johannes XXIII koppig doorzette en de naam Jozef in de miscanon liet zetten. Dat was heel slim van hem: als je er eenmaal iets in kunt zetten, dan kun je er ook wel wat uit halen - en zo donderde dat eeuwenoude liturgische bouwwerk uiteindelijk in elkaar. Joop werd gewijd door een Franse missiebisschop. Zijn naam begon met Br – twee lettergrepen. Hij vertelde dat hij met zijn bisschopsstaf langs de fietsstang geknoopt de rimboe in placht te peddelen en dat toen eens een poedelnaakt misdienaartje zich had aangemeld om te assisteren. Hij had het ventje naar huis gestuurd om zich om te kleden en even later was deze weer aan komen hollen met een pet op. Daar hoefde je dus in die onschuldige tijden niets achter te zoeken. Net zoals je er niets achter hoefde te zoeken, Jozef, dat pater Mullenders zo vaak bij dat echtpaar Laeven in die kleine bungalow op de hoek van de cour op bezoek ging. Zij was een zus van Mullenders en beiden waren zij heeroom en tante Antje van Fons Kusters. Ik ben op Ravensbos twee jaar lang heel gelukkig geweest. Stapten we uit de bus van Sittard onder aan de heuvel uit, dan rook ik al die bijzondere geur van het lössland en voelde me op slag picobello. Lopend naar boven zag je dat grote witte huis waar we allemaal woonden - een grote groep jongens die voorbestemd was het verschil in de wereld te maken. In Pilcomayo bijvoorbeeld of in Japan of liefst nog bij de Eskimo’s: er waren nog heel wat heidenen die nog van niets wisten, dus wat lette ons. Ik herinner me dat ik met Jène van Moorsel stond te praten op de cour, bij de grote deur vlak voor het volleybalveldje. We zijn met meer dan honderd, wat denk je - zei Jène - er zou toch best een toekomstige bisschop tussen kunnen lopen. 105
Met Leon Janssen – (Weet jij wat er van hem terecht is gekomen?) – had ik het plan gemaakt om in de grote vakantie na het eindexamen naar Rome te gaan. Hij deed nog wel geen examen, was wel even oud, maar had enkele klassen twee keer gedaan. Mijn broer had een Harley Davidson die ik mocht lenen en Leon zou geld bij elkaar sparen om de benzine te betalen. In de kerstvakantie nam ik thuis enkele motorrijlessen en in de paasvakantie slaagde ik voor het rijbewijs. Toen ik terugkwam op Ravensbos wachtte pater Uitterhoeve me op. Hij had gehoord van ons plan, maar vond het geen goed plan. Leon had te kennen gegeven dat hij na de grote vakantie niet meer terug wilde komen. Dus dat kon niet, dat ik voor het noviciaat nog met hem een reis ging maken. Ik voelde me, niet vanwege Rome, maar vanwege het totaal onverwachte vertrek van Leon uit de grote cirkel van de uitverkorenen, alsof ik een doodsbericht had ontvangen. Ik was opeens in de rouw. En dat is me later vaker gebeurd. We waren niet bij elkaar enkel voor de gezelligheid , maar voor iets waar je heel je ziel en zaligheid in had gelegd. Met Rome is het nog best goed gekomen. Na het noviciaat ben ik met Ben de Vries naar Rome gestuurd. Voor 7 jaar – zonder ooit intussen nog naar huis te mogen, althans dat was de bedoeling. Met mijn ouders is uiteraard niets overlegd. In Rome troffen we Ben Annink, die daar al 5 jaar was, alles dus wist en gelukkig ook nog goed Nederlands sprak. Toen Ben Annink naar Nederland terugging, kwam André van Kempen, met wie ik in de komende 5 jaar – en sindsdien nog steeds - meer vertrouwd ben geweest, dan ooit met een van mijn broers. Tijdens mijn laatste 3 jaar kwam ook Matje Vliegen. Met het Latijn, Jozef, is het toen helemaal goed gekomen - voorsprong of niet. Op de universiteit gold enkel Latijn – we lazen St Thomas in het origineel, debatteerden in het Latijn, alle colleges, alle examens, mondeling, schriftelijk: Latijn. Zelfs Heidegger lazen we in het Latijn. En de bisschoppen van Jène ben ik er ook tegengekomen. De eerste weken brachten Ben de Vries en ik door in Roviano, in de bergen van de Abruzzen ,waar het vakantiehuis was van het internationale scholasticaat. Tijdens het eerste potje voetbal werd ik bijkans van de sokken gelopen door een lachende zwarte, Buthelezi heette ie, uit ZuidAfrika . Dus drie dagen later schopte ik hem omver, maar toen ie opstond bleek het een nieuwe bisschop te zijn, uit Basutoland. Als je voor het eerst zwarten tegenkomt denk je dat je ze herkent aan het kroeshaar - maar dat is niet zo. Ik heb jaren in de collegebanken gezeten naast Bernd Mohlalisi goede voetballer ook - die al gauw aartsbisschop is geworden van Roma, Basutoland, en vorig jaar met pensioen is gegaan. Een andere jaargenoot van mij, Marcel Dumais, met wie ik de eerste dag in Roviano bevriend was 106
geworden en sindsdien altijd ben gebleven, heeft 12 jaar lang in de Pauselijke Bijbelcommissie gezeten, waarvan kardinaal Ratzinger voorzitter was. Op weg terug naar Ottawa vloog Marcel dan over Amsterdam om bij ons thuis te logeren. Op de dag van vandaag nog is hij Generaal Assistent, verantwoordelijk voor 1200 Oblaten. André heeft nog samen gestudeerd met de latere oblaten kardinaal van Montreal - en is eens met gejatte paarse sokken de Sixtijnse Kapel binnen gewandeld om met een hele horde monsignori op de beste plaatsen te gaan zitten in de Sint Pieter. Toen Matje kwam, kwam er ook een jonge Canadees mee - een dag voor de sportdag in Roviano. Hij won 7 van de 8 medailles - hij kon alles, en alles beter. Tot op vandaag is hij nog steeds een vooruitstrevende - bisschop in Kameroen. Jan Kuilboer had gelijk: het komt allemaal wel goed. De laatste maanden in Ravensbos waren extra plezierig. We mochten toen gaan wonen op de bovenste verdieping van de Duitse vleugel. Onze eigen kamer uitkiezen, buro’s heen en weer slepen, een schemerlamp opduikelen, de boel weer verzetten en tussendoor de Rientjes-vellen met woorden Duits en Engels stampen. Heerlijk – ineens helemaal los van de grote groep. Niet meer in de rij, maar lopen zoals je zelf wilde. Al waren die eindeloze processies in die hele lange rij, van alle klassen tegelijk - naar de refter, van de refter, naar de kapel en via de kapel weer naar de refter - niet enkel vervelend. Ik heb Nicholas Nickleby, David Copperfield en wat nog van Charles Dickens gelezen – de gang was best goed verlicht - en als het verhaal spannend was, dan hoopte je eigenlijk dat ze daar voor in de rij, ergens - wij liepen helemaal achter aan wat zouden treuzelen, zodat je het einde van die ene passage uitgelezen had, voor je de kapel instapte. Anders zat je daar maar over te puzzelen in plaats van te bidden. Die plotselinge verhuizing naar de Duitse vleugel was om ons voor te bereiden op de volgende stap in ons leven, want dan moest je tegen de luxe van de vrijheid bestand zijn. Dat er in het noviciaat en het latere scholasticaat ook nog allerlei spelregeltjes op ons losgelaten zouden worden, werd kennelijk niet als daarmee in tegenspraak gezien. Ik had wel wat met die Duitse vleugel. Toen ik op Ravensbos kwam in 1953 zaten daar nog een paar oude Duitse paters – een beetje als een bezienswaardigheid. Ik heb eens zo’n bezienswaardigheid aangeklampt om mij het gothisch schrift te helpen ontcijferen van een boekje dat ik bij hen in de buurt gevonden had. Maar vooral herinner ik mij die middag, maanden voor onze verhuizing, dat wij moesten helpen om de Duitse bibliotheek te ontruimen. Voorzichtig liepen we met die oude folianten naar beneden, totdat iemand er een liet vallen en toen nog eens een - en die waren dan kapot. Op 107
het laatst werden we zo balorig dat we ze van de trap afsmeten. In mijn herinnering (verbeelding?) hebben we zo wel een paar kubieke meter van die boeken de wereld uitgeholpen. Toen Rodichem in 1971 sloot, heb ik uit het restant van de Duitse vleugel die daar aanbeland was, een paar kloeke delen, van wel 3 kilo zwaar, gered: met van die namaak leren ruggen. Ze staan nu bij mij thuis in de kast: de Commentaren van kardinaal Cajetanus op de Summa van St Thomas. Die hebben wij in Rome in straf tempo moeten doornemen. Quid dixit Cardinaal Cajetanus in de 16e eeuw over artikel-zoveel van qaestionog-meer uit de Secunda secundae van Sancti Thomae uit de 13e eeuw? Als je daar een antwoord op wist, was je al weer een stuk dichter bij je licentiaat in de theologie van de 20e eeuw. Maar het was in feite nog meer om iets anders, dat ik zo graag die Cajetanus’delen mee naar huis nam. Het was omdat we zo gelachen hadden om een parroco die in het Vaticaan gevangen was gehouden, vanwege een kraak die hij had gezet. Hij werd bewaakt door een collegareverendo. Toen deze vroeg of de eerwaarde nog wensen had, verzocht deze om een deel van Cajetanus, aangaande de Secunda secundae – die veruit het dikste was. Verder nog iets? Ja, graag een glas water. Toen de cipier dat voor hem klaarzette, had de pastoor hem met Cajetanus een dreun op zijn hoofd gegeven – en was vervolgens door de voordeur vertrokken. ’s Zondags mochten we, als Chinese vrijwilligers, op het einde van de morgen de rozenkrans buiten bidden , ook in de voortuin, waar die prachtige ‘boksboom’ stond, hopelijk nog staat. Dan liepen we in ganzenmars achter elkaar over de paadjes, in vrome stilte. Opeens hoorden we vanachter de heg een mevrouw luid roepen: Och, kijk nou eens, wat een arme schapen. Ik snapte haar wel – maar in feite heb ik me in Ravensbos heel rijk gevoeld. Jozef, graag tot ziens in mei. Toon van Buren
108
Henri van de Werd 1951-1954 “Een mens”, herhaalde de worm peinzend,” nooit van gehoord. Wat is dat voor een insect?”. “Dat is helemaal geen insect”, sprak Erik, “een mens is een redelijk wezen, naar Gods beeld geschapen, met verstand en vrijen wil. ”Tut, tut, wat een mond vol,” mompelde de worm, en Erik hoorde hoe hij zich geërgerd een keer omdraaide,” de een blaast nog hoger van de toren dan de ander, en het slot is dat ze allemaal voor de wormen zijn”. Uit ‘Erik of het klein insectenboek’ van Godfried Bomans. Het bovenstaande citaat dank ik in zekere zin aan Harry G.M. Prick, de meesterlijke verteller die onze ogen opende voor literatuur, waar hij, zoals hij zelf ooit schreef, ‘verslingerd aan was”. Ik herinner mij dat op zijn initiatief een paar maal een klein lokaal werd ingeruimd voor het tentoonstellen van boeken die hij van een boekhandel voor dat doel in bruikleen had ontvangen. Het was een feest in die ruimte rond te mogen kijken. Heel veel herinneringen komen op; proberen ze allen te beschrijven is ondoenlijk en zou de lezer van dit stukje al gauw vervelen en verwarren. Ik maak dus een keuze. Dat de chronologie van de impressies die ik weergeef, juist is, is niet waarschijnlijk want de tijd haalt vaak vreemde toeren uit met ons geheugen, en zelfs niet alléén wat de volgorde in de tijd betreft. Bij het lezen van de herinneringen van Jo Hoen en zeker ook bij het lezen van de namen in de klassenlijsten valt mij op hoe gebeurtenissen daar een andere plaats in de tijd hebben dan bij mij. Soms ben je er zeker van dat iets zich toen en daar afspeelde om later te moeten erkennen dat het toch anders was. We kleuren onze herinneringen voortdurend anders in. Zeker ben ik ervan, en ik kan dat bewijzen, dat ik september 1951 als dertienjarige op het Collegium Carolinum aankwam (en niet in enig ander jaar zoals hardnekkig blijft circuleren op de website van Ravensbos) en er tot de zomervakantie van 1954 als klein-seminarist heb doorgebracht. De reden om er weg te gaan was op de eerste plaats dat ik niet ongehuwd wilde blijven en voorts de dreiging voor voortgezette studie naar Rome te zullen worden gestuurd, waarmee de kans als missionaris te werken zo goed als verkeken zou zijn. Pater Rientjes uitte eens zijn frustratie over het moeten lesgeven en het niet actief mogen zijn op een missiepost. Pater Kuilboer roerde in een les aan, dat 109
als ons geloof niet op waarheid zou berusten het kiezen voor het priesterschap een zinloze daad was. Reden temeer voor mij om te overwegen, of ik echt wel door wilde gaan met de opleiding. De eerste twee weken op Ravensbosch bleef de koffer waarmee ik gekomen was onder mijn bed staan. Op de vraag van de prefect, Uiterhoeve, of die koffer niet naar de zolder kon waar iedereen een kast had om de spullen die hij niet dagelijks nodig had op te slaan, antwoordde ik steeds: “Ik weet nog niet zeker of ik wel wil blijven”. Dat schijnt nogal wat hilariteit te hebben veroorzaakt, hoorde ik later van mijn moeder. Ja, ik wilde wel graag een held zijn, vrij zijn en avonturen beleven maar dat was toch wat moeilijker dan ik gedacht had. Ja, dat verlangen om groot te zijn, een man te zijn. Met afgunst keek ik naar de ouderejaars die een lange broek mochten dragen, voortrekker of iets van die aard in de verkennerij waren en meer privileges hadden. Dat was vanaf de vierde klas. Wij jongerejaars droegen allen plusfours: hoe onrechtvaardig dus dat er op een goede dag een eerstejaars leerling arriveerde die wél meteen een lange broek droeg. Wat niet kon met kleding, kon echter wel met roken. Op mijn verjaardag, in oktober van mijn jaar van aankomst werd mij van thuis als cadeau een pijp en een pak Douwe Egberts Heerenbaai gestuurd en kon ik, net als andere veertienjarige jongetjes daar, met een ernstig gezicht op de cour pijp roken. Mijn eerste pilsje dronk ik in Valkenburg op een dag dat wij als verkenners de mogelijkheid hadden het schoolterrein te verlaten. Daarna voelde je nog meer man. Overigens was ik, zeker in die tijd, erg onzeker van mijzelf en zelfs van de werkelijkheid van de wereld om mij heen. Dat maakt je nogal kwetsbaar en overgevoelig voor opmerkingen van anderen. Ik heb in die tijd dan ook veel moeten leren over mijzelf en over anderen. De drie jaar die ik heb doorgebracht in het Collegium Carolinum zijn waarschijnlijk van betekenis geweest voor het devies dat ik steeds heb geprobeerd te volgen en dat ontleend is aan een uitspraak in Herodotus’ Historiёn: “ Μητε αρχειν, μητε αρχεσθαι εθελω “ (Ik wil niet heersen, noch overheerst worden). Van de prettige dingen van Ravensbosch herinner ik mij het dagelijks mogen opnemen van de minimum en maximum temperaturen ten behoeve van het KNMI. Pater Kempkes had mij daarvoor gevraagd. Het was een dankbare gelegenheid om even alleen te zijn. De meet- instrumenten stonden achter in de tuin in de buurt van de kruisweg, een plaats waar wij gewoonlijk niet mochten komen. Tegenover de hoofdingang stond ook een reusachtige ‘boksboom’ waar ik een aantal malen met een vriendje zo hoog mogelijk in geklommen ben tot waar je in de dakgoot van het kloostergebouw kon kijken. 110
Een hoogtepunt waren ook de kerkelijke feestdagen waarop je vrij had en je in mergel kleurige figuren maakte op de weg waarover de processies gingen. Verder waren er af en toe uitvoeringen, zoals dat van de Maastreechter Staar, een pianoconcert door een broer van leraar Nederlands Harry Prick en natuurlijk ook het optreden van de hypnotiseur die Albert van Dort stijf als een plank met het hoofd op de leuning van een stoel en met de voeten op de leuning van een andere liet liggen, hem een liedje uit zijn kindertijd liet zingen en hem tenslotte na het geven van de opdracht die Jo Hoen al genoemd heeft, weer wakker maakte. Ik weet nog dat voordat die voorstelling van de hypnotiseur begon, iedereen gevraagd werd de handen met ineengestrengelde vingers boven het hoofd te houden waarna sommigen dan hun vingers niet meer los konden krijgen totdat de hypnotiseur een teken gegeven had. Ik was vast besloten niet toe te staan dat iemand macht over mij zou hebben. Ja, hypnose werkt alleen wanneer je dat zelf wilt, maar dat wilde ik dus niet. Albert van Dort had astma en zag er breekbaar uit. Ook astma had pater Mulders die Frans gaf en speciale astmasigaretten rookte waarvan hij de een met de ander aanstak. Over het dagelijks leven herinner ik mij dat we vroeg opstonden, ons wasten boven een waskom, ons aankleedden, ochtendgymnastiek deden op de cour onder leiding van pater Schram, daarna in rijen naar de kapel gingen voor de ochtendmis en vervolgens naar de refter. Na het ontbijt volgde de ochtendstudie en het klassikaal onderricht. Onderbroken door het speelkwartier. ’s Middags opnieuw enkele uren klas, waarna om 16.00 uur een broodmaaltijd met meestal stroop. Daarna was er vrije studie en om half acht een avondmaaltijd met vaak een als toetje een waterige vruchtensoep. De dag werd afgesloten met lof of vespers als ik me goed herinner. We deden ook corvee, o.a. vegen van gangen of klaslokalen. Soms was er werk op het land, aardappelen rooien of in de boomgaard werken. Van de middagmaaltijden herinner ik mij de op gelijke toonhoogte vanaf de kansel voorgedragen lezingen en het getik van bestek. Ik had uitgevonden dat het zijn nut had een boterham van het ontbijt te bewaren voor het middagmaal want dan kon je brood met jus eten. Nu, dat idee vond ruime navolging met als gevolg dat de kok bij de overste ging klagen dat er zoveel jus gebruikt werd. Toen was het gauw gedaan met dat initiatief. Van die refter herinner ik mij dat wanneer je de refter binnenkwam, in de linkerhoek van de overliggende zijde de kansel stond met daarnaast, onder de ramen waardoor je naar buiten keek en waarlangs soms zwervers liepen om een maaltje te krijgen, stond de paterstafel en haaks daarop aan de rechterkant de broederstafel. Aan de rechterkant was ook de toegang naar de keuken waar je als je keukendienst 111
had het eten haalde dat je moest uitdelen. In de keuken was ook een afwasmachine waar je na het eten de borden en dergelijke mocht plaatsen. De tafels voor de leerlingen stonden in de binnenruimte van de refter. Ik meen dat de tafels van de paters en broeders op een verhoging stonden als uitdrukking van de gezagsverhouding, maar dat kan fantasie zijn. Ik gunde het de paters best maar ik vond het altijd wat vreemd dat de paters het lekkerste eten kregen, de broeders iets minder en wij het minst. Erg is dat natuurlijk niet en het is ook allemaal wel te begrijpen, maar het was alleen zo anders dan dat ik op grond van mijn opvoeding thuis had verwacht. Als je in de refter bediend had, had je het geluk dat je ook van dat lekkere eten mocht genieten. Al schrijvend zie ik steeds meer beelden terug, maar zoals ik al schreef, het is moeilijk om ze allemaal in een zinvol verband te plaatsen. Ik wil alleen nog een uitzondering maken voor de godsdienstlessen. Er werd een boek gebruikt met daarin vragen over wat je als goed christen wel en niet mocht doen. De bedoeling was ons geweten te helpen vormen. Een vraag die mij altijd is bijgebleven was: “Als iemand duizend gulden steelt, mag je hem dan doodschieten”. Het antwoord was nee, maar we maakten een uitzondering; als een dief er vandoor ging met duizend gulden van een heel zielig, oud vrouwtje, dan mocht het wel, vonden we. Pater Rientjes stelde het erg teleur dat ik de zomervakantie van 1954 niet mee op kamp wilde, omdat ik besloten had na de vakantie niet meer terug te komen. Later heb ik hem nog eens terug gezien in het Missiemuseum in Bergen Dal bij Nijmegen. Hij toonde zich erg geïnteresseerd in de cultuur Indianen maar zelf had hij nooit Indianen ontmoet. Hij maakte een enigszins trieste indruk op mijn vrouw en mij. De klas waar ik ingezeten had was hem bijgebleven als een slecht jaar. Ik kan niet zonder genegenheid en mededogen terugdenken aan al die idealistische mensen die het allemaal zo goed bedoelden, zich zoveel opofferingen getroostten, maar in een wereld leefden waarin al de waarden waar zij zo stevig in geloofden, ter discussie werden gesteld. Met belangstelling lees ik in de bijdragen aan de website Ravensbos over de ervaringen van andere oud-seminaristen en over hoe het met hen verder is gegaan in het leven. Daarom hierbij enige informatie over hoe het mij vergaan is na het verblijf op Ravensbosch. In Amsterdam ben ik naar het St. Ignatiuscollege gegaan. De overgang kostte mij een doublure van de vierde klas. Na het eindexamen gymnasium A in 1958 moest ik in militaire dienst waar ik in de vrije tijd een schriftelijke cursus aanvullend onderwijs volgde om in 1960 het diploma Staatsexamen gymnasium B te behalen. Ik heb altijd uit 112
Nederland weggewild met de bedoeling er nooit meer terug te komen. Ik vond Nederland burgerlijk en bekrompen. Tijdens de schooljaren las ik alles wat ik in de bibliotheek kon vinden over Afrika. Houtvesterij, tropische landbouw e.d. waren de richtingen waaraan ik dacht, al werden, vreemd genoeg voor iemand die naar de tropen wilde, ook klassieke talen, filosofie en wiskunde overwogen. Uiteindelijk is het geneeskunde geworden. In 1970 gingen mijn vrouw en ik met twee kinderen, meisjes van nog maar 4 en 1 jaar oud, naar Oeganda waar we samen twee jaar voor Memisa gewerkt hebben. Mijn vrouw was zwanger van onze zoon die enkele maanden na onze aankomst geboren werd. We zijn uiteindelijk toch niet in Afrika gebleven maar hebben, - met uitzondering dan van een jaar in Nigeria (1977/1978) waar ik gewerkt heb op de afdeling neurologie van het universiteitsziekenhuis van Ibadan en waar onze jongste dochter geboren werd - , verder altijd in Nederland gewoond. Mijn vrouw heeft gewerkt als jeugdarts, ik als neuroloog. Onze kinderen zijn katholiek gedoopt maar hebben geen binding meer met de katholieke kerk. We hebben inmiddels acht kleinkinderen. Hoewel wij zelf nog elke week naar de kerk gaan en bidden voor en na het eten, is natuurlijk ook onze kijk op godsdienst en kerk veranderd. Of ik nu wel of niet geloof, is voor mij niet zo belangrijk, wel dat ik me verbonden voel met mensen voor wie dat geloof een bron van hoop was en voor wie het de zin vormde van hun leven. “Dieu ne répond pas”, schreef Antoine de Saint-Exupéry al. Het gevoel van het gemis van Afrika, vooral vroeger erg sterk, heb ik enigszins kunnen verminderen door het bijhouden van het Runyankore, de taal van de Banyankore bij wie we in Oeganda gewerkt hebben. De hang naar avontuur heb ik kunnen bevredigen door het samen met onze oudste dochter parachute lessen nemen bij Paraclub Icarus in Hilversum, als privé-vlieger met twee vliegmaten van Vliegclub Flevo tochten te maken naar onder andere Finland, Polen en Schotland en motortochten te maken met de Health Angels. Het vliegen is inmiddels afgelopen, de motor is verkocht, beide heupen zijn vervangen door kunstheupen. Mijn vrouw is vrijwilligster bij de Voedselbank Zaanstad die zij heeft helpen oprichten en zelf doe ik nog wat werk voor de afdeling neuroanatomie van de VU. Al met al mogen we zeggen dat we gelukkig met elkaar zijn en met onze kinderen en kleinkinderen. Ben erg benieuwd naar júllie verhalen. Tot ziens op 13 mei. Henri van de Werd Naschrift: 113
Als antwoord op vragen van Jo Hoen het volgende. Harry G. M. Prick is overleden op 14 september 2006, de dag na zijn tachtigste verjaardag en slechts enkele maanden nadat bij hem een kwaadaardige ziekte was vastgesteld. De uitvaartmis op 20 september in de H.Matthias kerk in Maastricht was indrukwekkend. Toen Harry als directeur van het Letterkundig Museum in Den Haag werkte, werden om de paar weken bij de balie enkele flessen wijn voor hem afgeleverd door iemand die zijn naam niet wilde noemen. Steeds nieuwsgieriger wordend kreeg Harry een medewerkster zover dat zij de gulle gever volgde en achter zijn identiteit kwam. Het bleek Léon Janssen te zijn, groot bewonderaar van Prick, van wie hij les had gehad op het Collegium Carolinum. Léon Janssen, directeur van een bank, was volgens Harry een echte Bourgondiër die kon genieten van goed eten en drinken. Harry raakte bevriend met Léon en diens vrouw Hélène. Léon heeft de foto’s gemaakt die staan afgebeeld op blz. 653 van het eerste deel van de door Harry Prick geschreven biografie van Lodewijk van Deyssel. Het zijn de foto’s van het huis in Houffalize waar Van Deyssel een tijd gewoond heeft. In zijn antwoord op een brief van mij waarin ik hem geluk wenste met het verschijnen van het tweede deel van de biografie van Van Deyssel en waarin ik Léon Janssen noemde, schreef Harry dat Léon Janssen op 23 februari 1997 is overleden, de nacht na zijn eenenzestigste verjaardag. De allerlaatste woorden van Léon waren dat hij zeer voldaan terugblikte op de viering van zijn verjaardag. Terstond daarna was er kwestie van hartstilstand. Het hart van Léon functioneerde al een tijd niet voldoende, maar hij wuifde dat luchtig weg. Hij was een enorme levensgenieter. Aldus Harry Prick.
114
Franklin Lafour
Beste Jan, de verhalen, herinneringen, aanvullingen, loftuitingen en epistels, doen mij, tegen mijn gewoonte in, mijn werk-discipline tegen beter weten in ,,kort'' onderbreken. Ik ben vandaag naar de praktijk gegaan, niet om patiënten te ontvangen, maar wel om hun mails te beantwoorden, Hebreeuws te studeren en mijn Portugees op te halen, aan mijn oratorium ,,Transfiguratie III'' te werken en als ontspanning wat blokfluit te spelen. Ik zal het mezelf maar vergeven, want als ik nu niet begin te schrijven hoe Ravensbos in mij voortleeft, komt het er, denk ik, nooit meer van. Als jongetje van zeven liep ik bijna dagelijks naar koorrepetities, missen of lofzingen. Gietbuien, sneeuwstormen, of herfstse windvlagen, deerden me niet. Zingen voor God, was mij alles. Mijnheer Antoni, de organist en dirigent van de kerk De Liefde maakte me op een dag solozanger van het koor. Mijn zus vertelde me later, dat mijn moeder haar tranen niet kon bedwingen als ik solo zong. Ik zong een tijd in twee kerken; ook in mijn parochiekerk, Sint Augustinus, waar ik bij Pater Smits in het koor ook solo mocht zingen. Solozanger zou ik tot mijn zeventiende jaar blijven, zij het, die laatste jaren met wat techniek. Het breken van mijn stem heeft toen ook mijn hart gebroken. Ik kreeg er een redelijke bariton voor terug. Het heeft me jaren gekost om mijn innerlijk gehoor om te stellen. Ik bleef een octaaf te hoog denken. Mijn natuurlijke godsdienstige aanleg maakte, dat ik met vreugde aan de hand van mijn vader naar het Benedictijnerklooster in Egmond en later naar Oosterhout ging. Mijn vader was oblaat van de Benedictijnen..Brevierde dagelijks en trok zich van tijd tot tijd terug in het klooster voor een kortere of langere periode. Zo kreeg ik de Benedictijnse discipline met de paplepel ingegoten. Van vijf uur 's morgens ( Lauden en Metten ) tot negen uur 's avonds (completen ), volgde ik de Benedictijnse dagorde. Van Oosterhout werd het later Mamelis. Naar Mamelis liep ik later van Ravensbos met mijn koffertje om daar mijn korte vakanties door te brengen, als alle jongens naar huis gingen. Na het verblijf liep ik terug naar Ravensbos, waar ik dan een halve dag te vroeg aankwam en alleen met de verbaasde paters en broeders in de refter zat. Dat ik in Mamelis was geweest droeg wel hun goedkeuring weg. 115
Het zal intussen duidelijk zijn, dat ik monnik wilde worden en wel in een beschouwende orde en wel in de orde van de stichter zelf. Als kind kon ik al de teksten in de koorboeken vinden en kende ik de Regel van Benedictus tot in de puntjes. In Nederland hadden en hebben de Benedictijnen geen eigen seminarie en dat bracht mij naar Wijnandsrade. Daar zaten de vrolijke paters Franciscanen Minderbroeders Conventuelen. Ik was twaalf jaar en het afscheid van mijn ouders, die me daar helemaal uit Amsterdam brachten, deed me pijn. Ook mijn moeder deed het pijn; ze werd onwel. Maar ik wist, wat ik wilde, dus weg tranen. Zo gemakkelijk ging dat niet. Afgezien van de steile en pijnlijke bidstoeltjes, had ik het er volledig naar mijn zin. Ik hield van de paters en de paters mochten mij ook. Ik had er ook veel vriendjes. We speelden in de kelder Bokkenrijders. Verder was het een voortzetting van het Benedictijnse leven. Ik was in de vijfde klas lagere school al psychisch ziek geworden. Zes weken lag ik in het Emma Kinderziekenhuis met maag- en darmklachten. Ik, die altijd de eerste of tweede van de klas was, kon opeens niet meer leren. De oorzaak lag in familiale omstandigheden enerzijds, waar mijn geliefde zusters het huis uitliepen vanwege mijn al te strenge vader, die de Fraters van Tilburg volgde in de aanpak van ,,wie niet horen wil, moet voelen''. Mijn vader sloeg ons met een ijzeren pook, met een leren riem, met zijn leren pantoffels, of met zijn sterke boksers-handen. Ik zelf heb veel, maar toch de minste slaag van allemaal gekregen. Ik was het zevende kind. Na mij kwamen er nog drie. De andere oorzaak van mijn depressie en van mijn niet meer kunnen leren was de komst van een onderwijzer uit Brabant, die ons de eerste de beste les vertelde, dat we niets wisten en dat we totaal verkeerd onderwijs hadden genoten. Om het te bewijzen had hij zijn zoontje meegenomen, die op alle vragen het antwoord wist en in alle vakken uitblonk. Ik wist niets meer en leed eronder, dat ik niet meer in mijn onderwijzers, waar ik dol op was, mocht geloven. Om kort te zijn, ik was vanaf de vijfde klas lagere school, psychosomatisch ziek met huilbuien en maag- en darmklachten. Ik kon niet meer leren. Heb vier klassen gedoubleerd. Ik kon het toen nog niet formuleren, wat er met mij aan de hand was. Op een dag kreeg ik te horen, dat ik niet in Wijnandsrade kon blijven. Problemen over kostgeld. Mijn vader kreeg van Mamelis de raad om mij naar Ravensbos te sturen. Een volgende dag bracht Pater Roosen OSB me naar 116
Ravensbos. De Mazenod had voor de OMI de regels van Benedictus overgenomen. Collegium Carolinum. Ik was er kapot van. Ravensbos. Een donker hol. Geen chambrettes maar slaapzalen. Pater de Grauw was overste. Een vroom man. Was bekend als bedelaar. Wist geld bij de rijken uit de portemonnee te praten. Had toen volgens mij geen kontakt met de jongens. Was een overste voor de paters en broeders. Over de jongens ging Pater Jansson. Hij mocht me niet. Vond me een ijdel jongetje uit Amsterdam. Op een dag stond hij 's morgens naast mijn onopgemaakt bed. Wij kwamen de slaapzaal binnen om onze bedden op te maken. Ik zag hem daar staan. Ik wist het meteen. Ik had al een paar maal gebiecht, met het aantal keren erbij, dat ik mezelf bevredigd had. Pater Jansson controleerde nou, of mijn lakens ervan konden getuigen. Geen sjoege geven. Onder zijn spiedend oog gewoon het bed opmaken. De dekens die teruggeslagen waren aan het voeteneind, sloeg ik terug. Ik moest ze goed aan beide kanten instoppen, zei hij. Ik had tijdens de studie in het boek XIJZ der Muziek zitten lezen. Mijn lievelingsboek, dat ik van mijn spaarcenten gekocht had. Ik las over barok muziek. Ik speelde blokfluit. Ik las wel vaker tijdens de studietijd in XIJZ. Pater Jansson liep dan rond om te surveilleren. Een volgende dag, wilde ik weer in XIJZ tijdens de studie lezen, maar mijn boek was pleite. Wie had het gegapt. Zou Wim Bovy het gegapt hebben? Hij speelde orgel en had mij het boek eens te leen gevraagd. Ik stapte verontwaardigd naar Pater Jansson: ,, iemand heeft mijn boek gejat''. Een gemeen lachje:,,hoe durfde ik dat denken''. Ik was mijn boek voor goed kwijt. Mijn vader was voor een gesprek op school geweest. Het werd mij naderhand medegedeeld. Ik had hem niet te zien gekregen. Pater Jansson vond hem zo een ,,heilig man''. Ik had net een brief van mijn moeder gelezen, waarin ze schreef, dat mijn vader mijn zus geslagen had en dat ze uit huis was weggelopen. Dus ik reageerde, dat mijn vader ons thuis sloeg. ,,Hoe durfde ik zo iets over mijn vader beweren!'' Einde verhaal. De enige troost waren de muzikale uurtjes van Pater Voogd, de kleine magere, afgezien van zijn buikje. In mijn herinnering was het Zondags, dat hij de langspeelplaten klassieke meesterwerken van inleiding voorzag en na een zorgvuldig afstoffen op de draaitafel legde en ons liet luisteren. Niet iedereen 117
had er oren naar en soms liet men dat ook merken. Dan keek Pater Voogd in die richting en zei dan niets, of uitte een zacht afkeurend ts. Pater Voogd en Pater Uitterhoeve waren vrienden. Ze waren beide klein en mager, maar Pater Uitterhoeve had geen buikje. Ik weet nog, dat een broer van Pater Uitterhoeve, een missionaris(?), overleden was en op het kerkhof van Ravensbos begraven werd. Het was ijzig koud, de wind gierde om de oren. Pater Uitterhoeve was diep bedroefd en kon zijn tranen niet bedwingen. Pater Voogd sloeg zijn arm over zijn schouders. Ik zie ze nog samen het kerkhof verlaten. Pater Uitterhoeve zou ik in 1972 in Coronie terugzien, waar hij mij gelukkig en trots zijn kerk en missiegebied liet zien. De Zeeuw sprak een aardig mondje Surinaams. Toen ik op Ravensbos kwam, gaf hij Latijn, als ik me niet vergis. De reuzel voor onze brood-maaltijden, noemde hij altijd ,,stroopievet''. Hij had gelijk, want we aten voornamelijk stroop op onze boterham. Volgens mij zelfs op of onder een snee kaas. Ik heb op Ravensbos vlees leren eten. Door armoede aten we thuis nooit of zelden, bij kerkelijke hoogtijdagen, vlees. Spek, een vette plak spek, nasmorend vet spek, bij de warme, of moet ik zeggen arme maaltijd. Met jus erover. In de hogere klassen zou ik met afschuw moeten zien, hoe een varken in doodsangst gedood en geslacht werd. Broeder smid, ik weet zijn naam niet meer, zette een pin op zijn kop tussen zijn ogen. Het dier moest stilstaan, maar deed dat in zijn zenuwen niet. De veer was afgegaan, maar miste.. Het arme dier worstelde met de pijn en probeerde radeloos te ontkomen, maar was vastgebonden aan zijn poot. Het viel, struikelde, stond weer op, schuurde over het beton, vechtend voor zijn leven. De broeder dood-nerveus, zwetend van de zenuwen, deed een tweede verwoede poging om snel het dier uit zijn lijden te verlossen. Het lukte. De hals werd doorgesneden, bloed werd opgevangen. Het dier werd opengesneden, darmen en ingewanden werden eruit gehaald en opgehangen aan ijzeren stangen. In mijn verbeelding leek het net een mens die daar hing. Ik kwam uit de stad. Ik heb boerenjongens gruwelijke dingen zien doen. Kikkers met een rietje opblazen, vogeltjes in een keer de kop afbijten. Als je over Ravensbos schrijft, verval je in associaties. Beelden en belevingen komen met emoties en al weer terug. Ik moet stoppen. Ga morgen wel verder. Kan ik er een nachtje over slapen om er lijn in te brengen.
118
Ik weet niet of ik er goed aan doe, maar na het terug lezen, voelde ik, dat ik moet verder schrijven, anders, ben ik bang, zal ik morgen alles uitvegen en overgaan tot mijn gewone taken. De verkennerij was volgens mij verplicht. Hoe was ik anders bij de verkennerij gekomen. Ik had een afkeer van wat ook maar naar militaire orde zweemde. Uniform, salueren, eden afleggen, kampen opslaan, spoorzoeken, knopen leggen en wat dies meer zij. Dus ik was bij de verkennerij. Ik had al vroeg geleerd te gehoorzamen en te voldoen. Ik zou er het beste van maken. Ik had een vriend gevonden in Renee Geerdink. Ik kon goed met hem opschieten. We hadden jongensachtige gesprekken, spraken over onze kleine probleempjes, spraken elkaar moed in en ik vond, dat hij alles zo mooi kon weglachen. Hij was ook bij de verkennerij. Op het kamp in de heerlijkheid Ossendrecht, sliepen we naast elkaar in de tent. We deden gewoon met alles mee. Koken, afwassen, spoorzoeken, al die dingen die verkenners plegen te doen. Het was zeker niet zo, dat we alleen maar met elkaar omgingen. Nee, we gingen met iedereen om. Terug op Ravensbos, was er iets mysterieus aan de hand. De een na de ander moest bij Pater Rientjes komen. Niemand vertelde, waarover gesproken werd. Er werd wat zenuwachtig gelachen, of onze vragen werden met bravoure weggewimpeld. Dat verhoogde de spanning. Op een avond werd ik ook geroepen om naar de geheimzinnige kamer te komen. Het rook er naar astmasigaretten en pijptabak. Pater Rientjes zat in een ruime stoel links van de deur. Ik stond er naast. Hij stelde ongevaarlijke vragen over het kamp in Ossendrecht, die ik ook ongevaarlijk beantwoordde, mij zelf intussen afvragend, waar wil hij naartoe. Op zeker ogenblik trok hij mij op zijn knie en sloeg een arm om mij heen. Ik wist, nu gaat het komen. En ja hoor. Of ik een speciale vriendschap had? Hij zei niet met wie. Ik gaf aan dat Renee gewoon mijn vriend was en ging uit eigen beweging weer naast hem staan. En was er in de tent niets gebeurd? We hebben met elkaar gebabbeld, verder niets. Ik mocht zijn kamer verlaten. Ik mocht niets zeggen van het gesprek. Niets mogen zeggen, heb ik in mijn laatste jaar weer meegemaakt. Maar eerst een andere ervaring. Om aan te sterken na de oorlog, mochten kinderen van ambtenaren naar de boeren om aan te sterken. Mijn vader werkte bij de post en dus mochten mijn broer Shelton en ik naar Friesland. Friesland was voor mij, een jongetje van vijf, zo iets als een reis naar de Filipijnen. 119
Met de boot over de toenmalige Zuiderzee. Ik denk van het IJ in Amsterdam naar Harlingen. We zaten in het ruim van de veerboot op houten banken. Mensen met dekens om zich heen geslagen. Mijn ouders zaten ook in het ruim, wat mij een veilig gevoel gaf. Ik keek de hele reis geobsedeerd door de patrijspoort. Alleen als ik chocolademelk of een eierkoek kreeg, verliet ik mijn vaste uitkijkpost. In Harlingen aangekomen, begon de avond te vallen. We reden met de LABO-bus naar Marssum. Uit de bus zag ik hoge bomen in lange rijen langs de rijweg staan en hun kruinen overkoepelden de weg. We werden stil, maar allerhartelijkst ontvangen in de ,,upkaemer" en ik keek door het grote raam en zag in de schemer koeien. Mem drukte me tegen haar boezem en kuste me welterusten. Ik luisterde in bed naar het tikken van de staande klok en het snurken van Beppe, de moeder van Mem. De volgende morgen aan het ontbijt ontmoette ik de zoon, Thijs, en de jongste dochter Hannie. We namen afscheid van onze ouders. Shelton, mijn grote broer was er, en hij vond het allemaal goed. Dus vond ik het ook goed. Anneke, een oudere dochter, kwam met har man, Anne (spreek uit Aonne en flink nasaal ).Ik zou later bij hen thuis de vakantie doorbrengen, zij hadden kinderen van mijn leeftijd en jonger. Ze waren communist, maar ik mocht vrij over God praten en naar de kerk gaan. Vanuit Ravensbos schreef ik de familie brieven. Op zekere dag moest ik bij Pater Kusters komen. Wie waren die mensen en waren ze wel katholiek. Nee, ze waren communist, maar lieten mij vrij. En had ik wat met de oudste dochter, die van mijn leeftijd. Ik beschouw haar als mijn zusje. Het zou beter zijn als ik die relatie verbrak. Die hele familie was zo goed voor mij geweest; Mem en Heit waren als een vader en een moeder voor mij. Anne en Anneke hadden mij overgenomen, omdat ze kinderen hadden. Ik was er kind aan huis. Als ik naar het noviciaat wilde, zou ik met die heidenen voorzichtig moeten zijn en beter geen brieven meer schrijven. Dat bleef ik toch doen. Mijn brieven werden gelezen. Toen Anneke jaren later op haar ziekbed lag en ik haar bezocht, staarde ze naar een roos voor haar raam en zei: ,,als God is als die roos, wil ik wel in Hem geloven ". Over niets mogen zeggen, zoals ik beloofd heb, de volgende gebeurtenis. Na jaren te mogen uithuilen bij Pater Martin Schram, wat een lieve man, stapte ik over naar Pater Palm. Hij werd mijn geestelijke leider en biechtvader. Naar aanleiding van die geschiedenis met de brieven, was ik beginnen na te denken, wat ik eigenlijk wilde. Ik had twee voordracht-wedstrijden gewonnen, de vier studenten van de eindexamen klas van de Toneelacademie waren naar een toneelstuk komen kijken, waarin ik speelde en vonden, dat ik talent had. Ik was achter op de motor met pater Palm naar een amateurtoneel-cursus in 120
Bussum bij mijnheer Anton Zweers geweest. Ook mijnheer Zweers pikte mij eruit. Niet dat ik naast mijn schoenen ging lopen, maar het zette me wel aan het denken. Ik vertelde mijn twijfel aan Pater Palm. Ja, Franklin, dat kan ik me wel voorstellen. Na iets van twee weken vertelde ik hem mijn besluit. Ik wilde acteur worden. Hij gaf mij alle vertrouwen. Hij zou het voorzichtig aankaarten bij de overste, Pater Kusters. Ik mocht mijn jaar afmaken, mits ik met niemand over mijn besluit zou praten. Dat heb ik wijselijk ook niet gedaan. Alles kon gewoon doorgaan. Zelfs mijn klasgenoot en vriend Ben Tames heb ik niets verteld, evenmin aan mijn klasgenoten, Siem van Schagen en Jan Hooiveld. Van Pater Palm vernam ik, hoe ik gewoon op de dag van mijn vertrek naar de les moest gaan en zogenaamd naar het toilet moest gaan, mijn koffertje ingepakt klaar moest hebben staan, kort bij Pater overste langs gaan en een auto, zou me wegbrengen naar Maastricht. De dag voor mijn vertrek, kreeg ik mijn rapport van Pater Bauhaus, dat moest gelden als een getuigschrift, dat ik mijn scholing tot de vijfde klas gehaald had. In de middagpauze mocht ik mijn toog passen voor het noviciaat. Broeder van der Heide had mijn toog geheel op maat gemaakt. Broeder van Kempen en de andere broeders jubelden hoe mooi de toog mij stond. Ik lachte wat. De volgende dag was de vogel gevlogen. Pater Overste vond, dat er een nieuwe Don Bosco in mij verloren ging. Pater Tielemans stond met de auto klaar en zette mij bij de Jan van Eijck Academie af, waar ik me moest aanmelden op het secretariaat voor het toelatingsexamen van de Toneel Academie. De volgende vier jaar zat ik op de Toneel Academie. Het begin van mijn genezing. Mijn uiteindelijke genezing was in Amerika, waarvoor ik in 1969 een Rijksstudiebeurs voor theater kreeg. Dit heb ik spontaan geschreven en ik ben me bewust, dat het de indruk geeft, dat ik ongelukkig geweest ben in Ravensbos. Het tegendeel is waar. Ieder die mij indertijd gekend heeft, weet wel van mijn vrolijke kant, van mijn initiatieven, organisatievermogen, sportiviteit, artisticiteit, dus daar over hoef ik niet schrijven. Ik groet allen Franklin
121
122
Gijs Okhuijsen O.M.I
VAN ONBESPROKEN GEDRAG Door ziekte aan huis gebonden had ik alle tijd om alle berichtgeving over onze RK kerk intens te volgen. Ik voelde een diepe gêne over wat in de kerk gebeurde en nog gebeurt. Je droomt weg over je eigen seminarietijd. In alle oprechtheid kan ik zeggen dat ik daar niets heb gemerkt van seksueel misbruik, wat nu in de publiciteit naar boven komt. Ik heb er een mooie tijd gehad. Met Hemelvaart is er dit jaar een reünie van oud-studenten van het vroegere klein-seminarie Ravensbos in Valkenburg (L.). Rond de zeventig oud-studenten hebben zich gemeld om hun herinneringen uit die tijd op te halen. In de aanloop worden herinneringen naar elkaar gestuurd. Een drietal reacties reageren op de recente publiciteit rond sexueel misbruik in internaten en zeggen : “Àls het al zou gebeurd zijn – wij hebben er niets van gemerkt”. Àls . . . misschien dat er best iets gebeurd kan zijn . . . maar dan is het ‘onbesproken’ gebleven. ONBESPROKEN GEDRAG Daar droomde ik dezer dagen veel over weg. De term wordt meestal gebruikt voor onberispelijk gedrag ‘waar nooit iets op aan ge- merkt is’. Maar het is óók gedrag ‘waarover niet gesproken is’. Wat wij van elkaar zien, is gedrag. Wij ‘gedragen’ ons. Het is onze buitenkant, dat wat wij doen. Maar onder die buitenkant zit, een laag dieper, de binnenkant. Daar leven wij echt . Daar gaat het om gevoelens : blijdschap in momenten die ons gelukkig maken, onrust en spijt als we mensen pijn hebben gedaan. Misschien zaken waar we niet zo trots op zijn. “het hart kent zijn gevoelens die het verstand niet kent” Niet alleen ons gedrag maar ook deze diepere laag vraagt volgens mij om bespreekbaarheid. Hoe ga je om met (soms verwarrende) gevoelens? Wat doe je ermee? Dat kun je alleen met iemand bespreken die je echt vertrouwt, met wie je kunt delen wat er in je omgaat. Je moet weten dat je bij die ander veilig bent en dat hij of zij je ook tegenspel geeft ! 123
Over die diepere laag te kunnen spreken, is een grote weldaad. Ik zou het zelfs genade willen noemen. In mijn eigen leven heb ik dat mogen ervaren tijdens mijn sabbatjaar in 1981 in Canada. Met zestien mensen uit vier landen waren we een jaar samen rond een programma dat gericht was op spiritualiteit. Wij zochten allen een nieuwe impuls voor ons geestelijk leven. Het overkwam mij tijdens dat jaar dat ik verliefd werd op een medestudente. Verwarring! Daar was ik immers niet voor gekomen! BESPREEKBAAR MAKEN Gelukkig kon ik mijn gevoelens delen met mijn geestelijk leidsman in wie ik veel vertrouwen had en met wie ik iedere week alles kon delen wat er in de ’diepere laag‘ aan de orde was . Door zijn open en wijze reactie leerde ik zien wat me overkwam. Het werd bespreekbaar zonder restricties mijnerzijds. Ik leerde nog beter met mijn gevoelens om te gaan en ook opnieuw te kiezen. Beiden kozen wij opnieuw voor ons religieuze leven. Dat resulteerde in een kostbare vriendschap en heeft zeker bijgedragen tot een meer volwassen omgaan met diep menselijke gevoelens als intimiteit en seksualiteit. In dat verband zijn mij de woorden van de priester-socioloog Greeley bijgebleven die stelde dat: “mensen respect hebben voor priesters die óók een goede echtgenoot of vader zouden kunnen zijn maar die ervoor kiezen om toch als pastor in lief en leed met mensen mee te leven en hun eigen geloven te delen”. Misschien had veel ellende voorkomen kunnen worden of bijgestuurd als er een klimaat was geweest waar in mensen wel bespreekbaar hadden gemaakt wat er in hen omging. Wat een geluk dat ik, wat mij overkwam, kon delen met mijn geestelijk leidsman en een aantal goede vrienden. Dat is een zegen geweest. Want niets menselijks is ook pastores vreemd. Bij alles wat ik in deze weken lees en bemediteer, komt sterk naar boven dat men in opleidingen en begeleiding tot religieus leven en celibaat schromelijk tekort geschoten is juist in het delen van diepere gevoelens – in dat wat echt in mensen omgaat. Het besef van de noodzaak hiervan wàs er wel. Toen ik nog maar net gewijd was in 1964, kwam er een notitie uit van de Franciscanen : ’ook religieuzen moesten zorgen voor een klimaat waarin ruimte is voor affectiviteit, emotionaliteit en een zekere intimiteit willen zij als celibatair kunnen leven op een gezonde manier ‘ 124
Ik ben dankbaar voor alle goede vrienden die er op hun manier voor mij waren en nog zijn: voor collega’s van buiten en nadrukkelijk ook binnen de regio waarin wij werken. Maar hoe belangrijk is het niet voor iedere mens om te zoeken naar mensen bij wie je je veilig weet en met wie je kunt bespreken wat er echt in je omgaat, die ook met respect naar je luisteren en bij wie het veilig is. De geloofsgemeenschap is op deze wijze nog steeds een plek van gewetensvorming. Daar heb je anderen bij nodig en liefst ook mensen met wie je je eigen geloof deelt en die je helpen om uiteindelijk ‘recht voor God te staan’. Als ‘onbesproken’ gedrag op die manier besproken is dat een groot goed. En daarmee is het ook een voorwaarde voor wat wij doorgaans onbesproken onberispelijk gedrag noemen. Want dan kunnen we elkaar erop aanspreken en samen wijzer worden. Tenslotte blijft er toch voor ieder van ons een laatste moment van eenzaamheid waar ieder alleen voor God staat. Alleen ‘Hij weet alles’ en ik reken er op dat hij vol begrip en liefde naar ons kijkt. Pastor Gijs Okhuijsen
125
126
Kees Braat Ravensbos 1958-1961. Beste Peter van Velzen, Ik zat wat te surfen op het net en bij toeval zag ik "Ravensbos" staan. Klikte het aan en een wereld van herinneringen gingen weer voor mij hopen. O, ja, Ik ben Kees Braat en kwam op Ravensbos in 1958. Ik denk dat ik de leerling was die het verste van alle leerlingen naar Ravensbos kwam. Mijn ouders waren in 1953 geëmigreerd naar Zuid-West-Afrika en ik kwam daar als jongen van 8 aan. Wij waren een van de weinige katholieke families daar, dus kwamen wij regelmatig met de Hollandse paters die in Zuid-west-Afrika werkzaam waren in aanraking. Elke keer als zij in Windhoek waren kwamen ze wel bij ons langs. Pater Schram, Pater Mensink, Pater Lam en andere paters wier naam ik me niet meer kan herinneringen. Ook ben ik als jonge jongen op de missieposten van met name Pater Schram en Mensink geweest in Ovamboland. Het werk van de paters maakte op mij een geweldige indruk en als jongen van 11 besloot ik dat ik ook missionaris wilde worden. De paters in Zuid-West-Afrika regelde dat wel voor mij dat ik naar Ravensbos kon gaan. Ik was toen als kind aan huis bij de vicaris en de paters die in Windhoek waren. Het waren Duitse paters van de Oblaten en die zagen het ook wel zitten. Achteraf waanzinnig, want ik sprak beter Afrikaans en Engels dan nederlands en met de nederlandse grammatica was het droevig gestemd. Maar ja voor het vicariaat was het een prestigeobject (hoor ik later) dat ik als eerste roeping uit Zuid-West-afrika een priesteropleiding in Europa kon gaan volgen. En daar kwam ik dus aan in september 1985 op Ravensbos. Een grotere wereld van verschil kan je niet voorstellen. Ik was gewend aan de open ruimtes in Afrika, de natuur (wij woonden aan de rand van Windhoek en de bavianen kwamen snachts in onze tuin water drinken)en daar kwam ik dan aan in de keurslijf van Ravensbos. Ik heb wat afgehuild in de eerste dagen en wilde wel terugkruipen. Maar als kind ( want dat was ik nog) kan je heel flexibel zijn en ik paste me zo goed en zo kwaad aan. Op school in Afrika was een engelse dicipline, dus dat het streng was op Ravensbos daar had ik geen moeite mee. 127
Maar dat Nederlands. Wat heb ik zitten zweten en zwoegen op die taal. Afrikaans was zo makkelijk en nederlands was een vreemde taal voor mij. Ik sprak het en kon het goed lezen, maar grammaticaal was het een puinhoop. Toen besefte ik het niet, maar opvang en begeleiding was er weinig. De paters deden hun best, maar wat moesten ze met een vreemde snuiter die gewend was om afrikaans te praten en zoveel van de natuur en ruimtes hield. Wat me wel altijd is bijgebleven: de wijze lessen van pater Lempens, die mij vrijwel als enige begeleidde en inzag dat het met mij wat een priester-opleiding in Nederland betrof, niks zou worden. Het werd dan ook niks. Later hoorde ik dat er een competentiestrijd was tussen Ravensbos en Windhoek. Ravensbos zag wel in dat ik daar niet thuis hoorde op een Internaat in nederland en Windhoek die hun plannen dan in duigen zag vallen. Maar toen had ik er geen weet van. Maar het was niet altijd kommer en kwel daar. Voetballen op het veldje, prachtige wandelingen naar Valkenburg en omstreken. Met het Gilde, Sinterklaas en niet te vergeten Carnaval. Deze activiteiten zijn mij altijd bijgebleven. Ik heb dan ook gemengde gevoelen over mijn verblijf op Ravensbos. Het heeft me geleerd om me aan passen aan omstandigheden en hoe raar het ook klinkt, voor jezelf op te komen. In 1961 was het duidelijk dat ik het niet redde en ging ik naar Sevenum voor de broederopleiding, want ik wilde toch als missionaris terug naar Afrika. Daar heb ik de fijnste tijd in Nederland beleefd. Het was open, met veel ruimte, moderner en de paters en broeders waren niet zo streng en men ging open met elkaar om. Ik werkte eerst in de keuken van het klooster en daarna kreeg ik een koksopleiding in het ziekenhuis van Horst. Elke dag op de fiets naar Horst, maar ik vond dat prachtig. Fietsen in de vrije natuur die de Peel toen was. Ik heb dan ook alleen maar fijne herinneringen aan Sevenum. Maar mijn heimwee naar Afrika was groot en toen ik twijfelde aan mij "roeping", ik was intussen bijna 18, was er voor mijn geen reden om langer in Nederland te blijven. In 1963 ben ik dus teruggegaan naar Windhoek en ben een andere richting ingegaan. Ik ging werken bij een krantenbedrijf in Windhoek en kreeg een 128
gedegen grafische opleiding. Afrikaanstalig was de krant, maar wij hadden contacten met de engelstalige en duitstalige kranten van Windhoek. Na 5 jaar werd mijn vader ziek en moest noodgedwongen naar Nederland terug. Zes maanden later kwam ik hem achterna, want ik zag dat Afrika aan het veranderen was en dat een onzekere toekomst voor mij in Namibië in het verschiet lag. Kwam dus 1n 1968 terug in Nederland, waar ik dan ook in dienst moest. Kreeg een ongeluk in dienst (kanon sprong uit elkaar)en daardoor kon ik op de Staatsdrukkerij een baan vinden. Parlementair drukwerk deed ik, moties, handelingen en alles wat de Tweede Kamer aan drukwerk nodig had. Toen het loodtijdperk voor de grafici afgelopen was ben ik terecht gekomen bij Geheim en Waardedrukwerk. Paspoorten, rijbewijzen en examenopgaven was mijn werk. Nu werk ik bij Enschede/Sdu, een volle dochter van de Sdu (vroegere staatsdrukkerij) in Haarlem en houdt mij vrijwel alleen bezig met het nieuwe paspoort, nieuwe rijbewijs en uiteraard ook het verzorgen van de examenopgave VMBO, Havo en VWO. Mijn verblijf op Ravensbos is mij altijd bijgebleven. Soms was het zwaar, maar soms was het ook een prettige tijd. Kees Braat
129
130
Jan Sterenborg 1960-1964 Versie:7-8-2003 10:20 Flarden… herinneringen aan Ravensbosch door Jan Sterenborg 1960-1964 Flard: afgescheurde lap, rafelige strook… een flarde een slonzige vrouw, slons De raaf staat voor magie; creativiteit; transformatie; schepping; balans; dualiteit; verbondenheid met de mens. Voor de indianen van de Noordwestkust van Noord-Amerika was en is de raaf het belangrijkste schepsel. Het was raaf; de gedaanteverwisselaar; de culturele held; de misleider die de wereld creëerde. Hij bracht de mensen op de aarde en gaf hen vuur en water. Hij verdeelde de rivieren, meren en cederbossen over het land en plaatste de zon, maan en sterren in de hemel, vis in de zee, zalm in de rivier en voedsel op het land. In het bezit van magie en bovennatuurlijke krachten, kon raaf zichzelf op elk moment in alles veranderen. Raaf wordt nog steeds geëerd in kunst op bijvoorbeeld de totempalen van de Haida stammen. De Kelten meende dat de raaf profetische gaven had en hij verschijnt in de gedaante van Badhbh, de raaf van de strijd en als Morigan, de oorlogsgodin. Volgens de Scandinavische overlevering had de Noorse God Odin twee raven als zijn boodschappers; Hugin (Kennis) en Mugin (Geheugen). Aldus mag de raaf gelden als boodschapper van het grote geestelijke rijk. Bij de Grieken was de raaf de waakzame boodschapper en profeet. Hij voorspelde de dood van Plato en Cicero Flarden..wat in me opkomt schrijf ik op en werk ik later uit..dit stuk is dus niet van boven naar beneden ontstaan zo gauw ik me weer iets herinner of zich een thema aandient duik ik erin en probeer het zo goed mogelijk uit te werken. Heb niet de illusie volledig te zijn of het voor anderen te weten…probeer mijn ervaringen van na Ravensbosch te koppelen aan de beleving van de tijd op Ravensbosch… alleen maar herinneringen zijn voor mij op dit moment niet genoeg… het zou een te romantisch beeld oproepen en dat zou ik jammer vinden want voor mij heeft Ravensbosch een bijzondere waarde en deze waarde moet, ook al zou het hele gebouw afgebroken worden wat jammer zou zijn, bewaard blijven als een lichtende ster…. aan de glans van die ster, die ook straalt in de toekomst daar wil ik aan meewerken. Gelukkig zijn er de twee 131
web-site's van Willem Reijnders en Peter van Velzen waardoor fouten in mijn geheugen bijgeschaafd kunnen worden…ben hun innig dankbaar voor het geleverde werk. Verder ontstaan er steeds meer contacten waardoor aanvullingen en correcties kunnen op treden . Mijn geheugen is ontoereikend, namen gezichten situaties die ik vergeten ben of liever gezegd, die nog niet boven zijn komen drijven, want in feite kun je niets vergeten het zit ergens, alleen je kunt er nog niet bijkomen of je wilt er nog niet bijkomen omdat het teveel emoties oproept. Bennie Heller tafeltennis Emmen grote vriend… maatje in het spel ik weet niet wanneer het startte tussen ons maar een hele periode zeer intensief met elkaar opgetrokken en met name herinner ik mij het tafeltennissen..eindeloos… iedere vrije minuut rende wij naar dat gebouwtje achter het basketbalveld en daar stonden een stuk of 4 a 5 tafeltennis tafels (wat een luxe toch) en 2 voetbalkasten je weet wel met die stangen met voetballertjes erop… balletje erin en dan met zijn tweeën of vieren een wedstrijd houden ook een hele periode gedaan… Leo Fober was er erg goed in herinner ik me nu ineens…knallen van achteruit in een keer het doel in…. je moest wel heel soepele polsen hebben….maar goed wat wil ik nu duidelijk krijgen….het was een heerlijk gebeuren want in je eentje tafeltennissen is natuurlijk ook maar niks..je deed iets samen je overlegde..besprak je eigen probleempjes….je was niet meer gevangen in jezelf…ook al waren wij in den beginne met zo'n 150 jongens 30? broeders en 40? paters Toch kun je je in zo'n gebeuren behoorlijk eenzaam voelen… niet dat dat dan aan dat gebeuren ligt maar een mens is vaak zelf niet, en ik toen zeker niet, in staat naar buiten te treden en wezenlijk contact te leggen….nu 40 jaar later had ik op een gegeven moment een maatje in het werk…. ik werkte in een theatertje en in het begin was er genoeg te doen vooral puinruimen…dit is ook zoiets niemand schijnt tegenwoordig nog te kunnen of willen opruimen…hercules arbeid overal waar ik kwam het eerste wat er lag was opruimen…nou ja misschien kom ik hier later nog op terug….er was genoeg te doen ook op kantoor de verschillende systemen waren niet op elkaar afgesteld pas een nieuwe website een nieuw kassaprogramma allemaal uitdagingen….na 6 maanden liep alles op rolletjes en ik had zelf het gevoel wat doe ik hier nog? Vreselijk, maar ja wat moet je in deze tijd..je hebt geld nodig om te leven..toch?..het tijdperk van kijk naar de vogels in de lucht ..is allang voorbij? Voor mij nog niet helemaal al moet ik zeggen, dat het steeds zwaarder wordt…. ben nu 54 en heb altijd kunnen leven…niet in grote luxe..maar wel in grote rijkdom als je begrijpt wat ik bedoel…..kom ik hier nog uit?....Peter van Velzen had het over een virus waarmee je nu besmet bent…ik geloof dat hij gelijk heeft…..gelukkig had mijn baas nog een bedrijf en nog meer puinhopen 132
maar daar lagen weer nieuwe uitdagingen en daar trof ik mijn maatje in het werk…. niet meteen maar na verloop van tijd zagen we elkaars capaciteiten en wonder o wonder het ging lopen als een trein….. de onmogelijkste klussen konden wij samen klaren de ene verbouwing was nog niet klaar of de volgende diende zich al weer aan…heerlijk en zou dit niet meer de betekenis zijn van… het gaat en vermenigvuldigt U? of van het Gestaltprincipe…. het geheel is meer dan de som der delen? Door echte samenwerking ontstaat er iets, dat niet uit de afzonderlijke delen te begrijpen of te verklaren is…zelfs het werk waar ik voor aangenomen was liep gewoon door deed ik er tussendoor…dit was wel niet hoogverheven werk maar de gewone dingen zoals wc's bijhouden, reserveringen boeken, website beheer, kassadienst prullenbakken legen etc….maar dat komt gewoon als je dingen doet die bij je horen waar je zin in hebt en nog een maatje ook dan kun je bergen verzetten en dat maatje herinnert mij aan de tekst…. en Hij zond ze uit twee aan twee…niet dat ik nu zo bijbelvast ben of zo maar bepaalde teksten duiken toch op de wonderlijkste momenten op…een mens is toch ook niet geboren om alles maar alleen te doen…dat wil overigens niet zeggen dat je niet heel veel wel alleen moet doen en ook niet dat iedere combinatie van twee mensen goud oplevert integendeel vaak meer ellende dan maar langs elkaar heen werken…..wat gebeurt er nu…alles loopt mi. zeer naar wens…. ik denk zo kan ik het wel volhouden… nee zegt mijn baas terug in je hok! figuurlijk dan….. terug in mijn hok? Terug naar het zinloze bestaan zeker nog meer prullenbakken legen in mijn eentje….aan mijn hoela geen maatje meer…dag baas…je ruimt je eigen rotzooi in het vervolg maar zelf op….arbeidsvreugde wat een woord van een boer geleerd hij had het over arbeidsvreugde! Moet even stoppen want anders loopt de harde schijf vol……..nog even dit en voltrekt zich hier nu niet een andersoortige beweging dit in tegenstelling tot de vermenigvuldiging…. de baas haalt iets uit elkaar wat heel goed bij elkaar past… gij zult niet scheiden(delen) wat Ik verbonden heb?..en probeert het in hokjes te douwen zodat hij er voor zijn gevoel weer meer greep op heeft…zodat hij de inhoud van die hokjes beter kan manipuleren (manus) naar zijn hand kan zetten…het verlies van een maatje is een ernstig iets…zo ook met mijn maatje in het spel Bennie Heller voor mijn gevoel toen niet goed afscheid kunnen nemen……het verschil van nu met toen is dat ik mijn werkmaatje nog regelmatig zie en spreek of via e-mail of dat we bij elkaar langsgaan…we hebben het erover…..groot verschil Beeld:…moest even naar het arbeidsbureau oftewel het Centrum voor Werk en Inkomen(CWI)..bij het verlaten van dit bureau staat er een hele file wachtenden voor de receptie balie met daarachter op een verhoging! één medewerkster… verder 10 tallen werkzoekenden achter schermen op zoek 133
naar werk……nou ja…wat moet ik er verder nog van zeggen? En dan hebben ze het over samen-leving maat-schappij gem-een-schap loze begrippen zijn het geworden hoezo loos? omdat wat ik op Ravensbosch heb meegekregen aan gemeenschapszin nergens meer terug te vinden is… tot nog toe tenminste… laat ik mezelf nog een kans geven….ik merk dat het toch ook een zekere boosheid in me oproept…..of zou ik in therapie moeten? Johan Meenhuis uit Twente zeer gedegen kon je op bouwen ook een goede voetballer Hengelo vader was aannemer later afgestudeerd psycholoog(?) getrouwd door pater Cartens….ook een soort oudere broer voor mij hielp met huiswerk maken was heel serieus, zei niet veel, werkte zelf heel hard, maar als je een beroep op hem deed dan was hij er…nu ben ik thuis opgegroeid met 5 zussen….. broers had ik niet maar die kreeg ik toen ik op Ravensbosch kwam een voor mij zeer verrijkend gevoel. Jan Wieman toffe gozer werd weggestuurd wegens roken op toilet van de slaapzaal samen met een kleine Limburger Mathieu Tjeu?....Deze situatie vraagt om een nadere uitwerking, omdat hij toch wel traumatisch was….hoe zat eea. voor mij in elkaar… twee jongens, die je al een behoorlijke tijd kent de een beter dan de ander… met Jan Wieman toch veel opgetrokken was een soort goedmoedige beer en fysiek sterk uit Utrecht Velox? Niet de stad Utrecht ….er lagen allerlei verbanden….dan toen zonder voorbereiding op een ochtend in de refter….pater overste en vele andere paters aanwezig…het belletje gaat…de twee jongens wordt gevraagd op te staan…er volgt een soort donderspeech(?) over het roken op de toiletten op de slaapzaal…doodse stilte en de twee jongens worden van Ravensbosch verwijderd! …verbijstering ....dezelfde dag waren ze vertrokken…geen afscheid…ineens weg (nu heb ik hier niet zozeer een oordeel over…. ben op een gegeven moment ook (plotseling) weggegaan en dat heeft een aantal vrienden ook pijn gedaan, dat besef ik maar al te goed…) de verdrijving door de engel uit het paradijs? Als beeld…maar wat ik mijzelf na jaren nog kwalijk neem is, dat ik niet opgestaan ben en geprotesteerd heb! Misschien was één woord of een vraag al genoeg geweest.. misschien had het mijzelf ook de kop gekost....maar dit alles was beter geweest, dan de beklemmende stilte en de onmacht en het leed dat daar aangericht werd…dikwijls heb ik tegen mijzelf gezegd je kon er niets aan doen er was geen voorbereiding (daar heb je het woord weer) er was ook geen voorbereiding het kwam als de dood… onverwacht ..maar toch…. niemand heeft ten gunste van deze twee jongens gesproken en dat is traumatisch het blijft je je hele leven bij….en dit gevoel werd versterkt door de openbaarheid van het gebeuren …de intimiteit de beslotenheid werd opengebroken (heb dit 134
later zelf ook aan de lijve moeten ervaren….) Er moest een voorbeeld gesteld worden? De verantwoordelijkheid… het brandgevaar? (de toiletten waren geheel betegeld?) geen waarschuwing… waarom niet (ik wil niemand veroordelen begrijp me goed het gaat om een duiding en het contrast van een voor mij prachtige tijd en dit voorval. Prachtig wil echter voor mij niet zeggen alles was goed.. alles is roze… sluit Uw ogen als een verliefde kip…. Neen, prachtig ook als leerzaam, er viel daar veel te leren als mens… wat hebben we hier van geleerd wat heeft het ons meegegeven……) Later heeft eens de achterste klas na een vergadering van ik dacht oudere jaars…in de brand gestaan echt in de brand gestaan laat in de avond toen wij al sliepen…. gelukkig kon het vuur op tijd gedoofd worden…niemand is verwijderd en er is weinig of niets over gezegd……… Als je zelf ouder wordt en je meer verantwoordelijkheid krijgt over mensen dan zie dit soort gevaren natuurlijk beter…. stel je voor de hele vleugel was in de brand gegaan en wij sliepen met z'n hoevelen daarboven in de chambrette's……je moet er niet aan denken wat een leed..de ramp in 't hemeltje te Voldendam (ook een interessant conflict tussen schuld en verantwoordelijkheid bij eigenaar Veerman)...Enschede…11 september etc etc….. Ben er nog niet uit hoe dit alles zinvol te duiden……temeer dat ikzelf door op een gegeven moment te vertrekken ook leed heb aangericht …ik werd niet verwijderd uit het paradijs of toch?…. vertrok ik zelf net zoals ik gekomen was uit eigen vrije wil? Of toch niet? Zat mijn tijd erop…. Maar de verwerking van dit gebeuren aan twee kanten…ik kan nu wel zeggen ik had signalen genoeg afgegeven…..maar toch …. Leo Fober een zeer goede werper, sportman, kwa gevoel een oudere broer voor mij … Caspari brothers uit Amsterdam Bob en . juist Alex. Lex Pater Piet`neen Herman (met dank aan pater Ben Annink) weet niet hoe ik aan Piet ben gekomen maar normaal noemden we pater Steenbergen de prefect… Herman Steenbergen prefect… een perfecte prefect, streng maar rechtvaardig; droeg zeer veel verantwoordelijkheid in zijn eentje, zo'n beetje de zwaarste taak in het geheel. Heb zeer veel respect voor deze mens. Ontroerende foto van Willem Reijnders van zijn grafsteen…… Pater Wim Cartens Duits Aardrijkskunde biechtvader eerste plechtige heilige mis te Doesburg 14 juli 1957… zijn ideaal was de groene hel Brazilië later nog in Afrika geweest. Dit beeld van die groene hel is me ook lang bij gebleven een 135
soort uitdaging een ideaal een onmogelijke taak…zelf ben ik geboren met een soort innerlijke behoefte of drang om de mensheid te redden…..nu terugkijkend was het misschien meer mezelf te redden aan de mensheid? We zijn er nog niet….de balans is nog niet opgemaakt….toch als ik zo terugkijk zie ik, dat na voor mij het paradijs Ravensbosch ik een weg heb moeten bewandelen als door een woestijn.. nu was voor mij Ravensbosch meer een culturele schat dan een religieuze schat, want dat laatste had ik voor mijn gevoel al van thuis meegekregen..mijn vader..koster in de Sint Walburgis kerk en later in de H. Geest kerk was een diep religieus mens niet dat hij tegen mij zei je moet naar de kerk en je moet bidden… helemaal niet je voelde, dat het bij hem innerlijk zo lag en als wij dan wel eens langs de kerk reden in zijn auto dan nam hij even zijn hoed af!…..verder kan ik mij niet herinneren, dat hij ooit met mij gesproken heeft (zwijgen is goud?) hier heb ik lang mee geworsteld, maar spreekt God de Vader dan zo hoorbaar met ons? Gelukkig las ik eens een boek van Chaim Potok de Amerikaans Joodse schrijver (kan ik iedereen aanbevelen die iets meer over de menselijke psyche te weten wil komen) waarin hij deze zwijgzame verhouding tussen vader en zoon beschreef als Tjadiek (als ik het goed schrijf) dit gaf me meer houvast. Ja, dus een klein seminarie als Culturele bron en niet zozeer als een Religieuze bron? Nu terugkijkend kan ik het misschien zo duiden…een bron kan opdrogen als er niet meer dieper gegraven wordt….en was dit misschien de oorzaak van het verval? Er werden wel weer oude vormen van stal gehaald… lof met completen (koffie met Completa) Completa is melkpoeder zoals U misschien wel weet en een soort surrogaat koffiemelk dus….let wel ik probeer niet te veroordelen meer te duiden… het duiden van in eerste aanschouwing onbegrijpelijke zaken…..maar het dieper graven daar ben ik pas aan toe gekomen na Ravensbosch en misschien kon het ook niet anders… het paradijs verliezen en het na bloed zweet en tranen weer terugvinden? De engel met het brandende zwaard als beeld….. om terug te keren in het paradijs moeten wij als mens langs de engel met het brandende zwaard! De religieuze verdieping kan pas tot stand komen door eigen ervaring deze verdieping verkrijg je niet door de catechismus of bijbel uit je hoofd te leren…. wel kunnen wij deze geschriften gebruiken als meditatief hulpmiddel, dat is wat anders, want de bijbel bevat oneindig veel wijsheid als we bereid zijn deze wijsheid ons eigen te maken je krijgt het niet cadeau..Na Ravensbosch begint het priesterschap pas echt en dat is geen grap dit is serieus bedoeld je hoeft niet een opleiding te volgen en gewijd te worden om priester te zijn…. Ravensbosch heeft ons in ieder geval zo ervaar ik het zelf gewijd tot priester..dikwijls zeiden mensen tegen mij waarom word je geen priester….en dikwijls dacht ik ik hoef geen priester te worden ik ben het al en dat was vaak niet simpel want mensen willen je in een hokje 136
douwen ben jij priester (niet dat ik dat naar buiten toe beweerde maar innerlijk als innerlijke beleving en ik denk meerdere met mij…we zullen het er hopelijk nog over hebben) dan mag je niet trouwen…alsof het gehuwd zijn niet een heel zware opgave is.…is niet 1 vrouw 1000 mannen te veel?...is het juist ook geen goede oefening om van de verleiding af te komen… om tot onderscheid te komen?..in de Kunst is het toch een grote stap voorwaarts als een kunstenaar "het naakt" gaat schilderen daarmee geeft hij aan dat hij greep gekregen heeft op de energie die het echte naakt bij hem oproept en dan niet deze energie aanwendend voor eigen lust bevrediging maar deze energie gebruikend om het naakt te schilderen..deze energie creatief, scheppend om te zetten in iets dat voor velen iets kan betekenen…deze kunstenaar offert iets op tbv. iets dat zijn eigen directe belangen overstijgt….. en is dit ook niet dat wat ons in de Heilige Communie voorgehouden wordt… gewoon brood wordt het lichaam van Christus…er wordt iets geofferd er wordt iets omgezet…..en dan als je je als priester in deze wereld begeeft……dan moet je dit en dan moet je dat en niet zus maar zo…je kent het wel de befaamde hokjes geest, die dus niets maar dan ook helemaal niets met de Geest te maken heeft want die waait waarheen Hij wil..zelf al meerdere malen getrouwd geweest en weer gescheiden vier heerlijke kinderen, die nu in België wonen bij hun moeder…….en zo heb ik in vele verhoudingen zelf kunnen constateren, dat geheimen die binnen onze kerk besloten liggen op waarheid berusten….. en nu ga ik die waarheid hier niet verkondigen want dan wordt mijn hoofd er al snel afgeslagen en moet ieder mens niet in vrijheid "de waarheid" of zijn eigen waarheid kunnen ontdekken?…het beeld en de gelijkenis…. maar laat ik het zo zeggen er gaat een voedende werking uit van de mysteries…moeten wij het grootste mysterie God simplificeren om het te kunnen uitleggen aan onze kinderen? Het breken van het brood, dat is misschien een mooi voorbeeld …..enige jaren terug dus zeg maar zo'n 35 jaar na Ravensbosch voor mij deden een aantal kinderen plechtige communie ja het bestaat nog.. feest… er naar toe en dan hoor je dus een pastor het verhaal de 5 broden en 2 vissen en de massa mensen die gevoed moest worden uitleggen aan kinderen van zo'n 12 tot 14 jaar een leeftijd toen wij al op Ravensbosch vertoefden ver weg van huis en haard ons voorbereidend op het priesterschap…en dan vertelt deze pastor dat verhaal alsof het echt zo zou zijn, dat je een massa mensen met 5 broden zou kunnen voeden, hij probeert het uit te leggen!! Dat gelooft toch geen mens en zeker de kinderen van vandaag niet en zeker niet als je het mysterie los laat…als je het mysterie loslaat moet je graven anders krijg je een lege huls, dat verhaal klopt wel maar het beeld de inhoud niet… verwijst het brood niet naar iets anders?…..zwijgen moet je dan..de kerk is natuurlijk niet het gebouw…de kerk is natuurlijk niet Rome is natuurlijk niet……de mensheid wordt zwaar op de 137
proef gesteld… de meesten hebben geen ijkpunt…….en een ijkpunt hebben ( een vergelijkingsmogelijkheid…de gelijkenis) is niet dat het makkelijker wordt het wordt juist moeilijker….. na Ravensbosch heb ik mij in talloze situaties begeven en in die situaties bewust dan wel onbewust iets in willen brengen van wat ik mij herinnerde uit die tijd, maar dat ging niet het ging nooit, die wereld buiten dat geheel was heel anders en niet ontvankelijk voor de blijde boodschap die wereld was vaak een soort hel geen groene hel maar een rode hel rood als kleur van het egoïsme van de hebzucht en misschien ook een blauwe hel blauw als kleur van de zakelijkheid de kilheid en het egoïstisch idealisme,,,,, maar een hel is ook een oven…. een louterende oven die de mens kan zuiveren van verkeerde instellingen…die nedergedaald is ter helle…Een schrijver die misschien in dit verband zeker te vermelden waard is, is de grote Nederlandse pedagoog Jan Ligthart uit begin vorige eeuw. Deze man heeft een zo'n levendige kijk op opvoeding en onderwijs, iedere bladzijde is een genot om te lezen….. Het "gaat en vermenigvuldigt U" ook zo'n mooie, wordt vaak meesmuilend materieel sexueel vertaald als neuk er maar op los…ligt hier echter niet meer de vraag ter beantwoording: wat wordt er bedoeld met vermenigvuldigen? Zou er nog een andere betekenis te vinden zijn? Deze vragen moeten gesteld durven worden om het graven op gang te zetten om diepere bronnen te vinden waaraan mensen zich kunnen laven…… Ben even de draad van het verhaal kwijt….maar dit thema is voor mijn gevoel wel heel wezenlijk……Zo ook OMI Oblati Mariae Immacculatae, Het thema van onze congregatie een zeer inspirerend thema...wie durft er nog over te spreken? Zo zie ik op de Duitse tv. Een reportage over een geestelijke, die overal lezingen geeft en de mensen leert zegenen. Er schijnt een enorme behoefte onder de mensen te zijn aan rituelen…toch als je het zegenen nader bekijkt dan komen de Vader(verticaal) en de Zoon(horizontaal) er goed van af maar de Geest(?)? Hoe zit het met de Geest in de zegening of is dit tevens een teken des tijds?....... Thema's in overvloed…vind het fijn om te schrijven maar er moet wel een thema zijn en dat is er vaak niet…nu Ravensbosch opduikt na zoveel jaren komen de thema's in overvloed………Twijfel nu of ik mijn hoofd er maar niet moet laten afslaan perslot is het hart niet veel wijzer dan het hoofd? En mijn naamgenoot Johannes de Doper moest hij zijn hoofd ook niet verliezen? Ik lees in Over en Weer dat pater Cartens het heeft over dat de wereld op alle mogelijke fronten weer opnieuw aan het beginnen is en dit is misschien wel een vruchtbare gedachte in die zin, dat we dan makkelijker onleefbare verhoudingen kunnen loslaten, aan de andere kant smacht de mensheid toch 138
ook naar een teken God's een wonder misschien? Als teken van het verbond…..of staan we nu echt alleen? Het is toch ook wel moeilijk te verkroppen om 2000 en soms wel 4000 jaar beschaving te zien wegsmelten…….maar misschien kan het ook niet anders dan dat we door deze crisis heen moeten opdat het nieuwe op de juiste grondvesten staat…….nieuwe grondvesten waar komen die vandaan…in de tijd na Ravensbosch voor mij de tijd in de woesternij heb ik een mens ontmoet Frans Coppelmans, kunstenaar en deze mens was voor mij de enige mens die in staat was een nieuw fundament voor de mensheid te leggen…het gaat misschien te ver hier nu dieper op in te gaan… ik zal kijken of ik op een andere wijze iets meer over deze mens kan vertellen… Pater Bouwhuis ..Bauhuis? Wiskunde Harmonie Zang 4 stemmig koor, fantastische leraar Piet Hein Kölmann uit Alkmaar Pater Ben Annink hulp-prefect zachtaardig persoon Jean Jansen begaafd musicus Pater van der Zee…heb hem nog niet op foto's kunnen ontdekken maar ook een bijzonder mens niet veel woorden zeer bescheiden maar een levende betrokkenheid…dacht dat hij Latijn gaf maar hij had ook een enorme inbreng in het toneelgebeuren van Kameleon… kan het allemaal niet meer precies aangeven wat hij deed maar dat was mi. ook zijn grote kracht hij schiep een sfeer van waaruit alles als vanzelf ontstond zonder zichzelf op de borst te slaan van kijk mij eens….zulke mensen heb ik buiten Ravensbosch hoogst zelden aangetroffen….. Broeders......typisch dat ik weinig namen herinner terwijl zij veel voor het geheel betekenden een lange broeder die mi. op de boerderij werkte een kleine broeder die in de keuken werkte….. vind dit wel beschamend… het doet mij denken aan de uitzetting van de Turkse familie Gümus uit Amsterdam enige jaren geleden… een gezin, dat in Amsterdam een kledingatelier had hun eigen kost verdiende handwerkers waren…gelukkig gaat het die mensen beter dan ooit…maar het beeld dat die uitzetting opriep…het handwerk en ik koppel, dat aan de broeders omdat zij het zichtbare handwerk verrichtten, had voor de Nederlandse samenleving geen waarde en zit dat ook niet een beetje in de anonimiteit van de broeders….waarom worden de Nederlandse kinderen nog steeds opgevoed vanuit de idee, dat het hoofd van grotere waarde is dan de handen? Moet je tegenwoordig eens iets laten repareren…..en het paradoxale van deze maatschappij is, dat als je je hoofd gebruikt als je zelfstandig nadenkt en vandaaruit handelt dat dat je dan niet in dank afgenomen wordt……. 139
Broeder Pierre Gielen eeuwige professie 8 december 1960 groot feest Uit Den Haag van de chocolade fabriek jongen met blond haar…Gerard Geenen? Gebr Klinkers uit Heerlen van de steenfabriek. Mocht een keer mee achter op de fiets naar Heerlen heerlijk veel koekjes gehad van hun zus Jos uit Vaals zeer belezen iemand Houben Jan? oet Weert? CV de Roggestaekers neen uit Sevenum Henk Bueters uit Weert een zeer levenslustig iemand lachen! Was dit niet Cupers? Nu de klassenlijsten compleet zijn zie ik twee namen Henny Cuppen en Jacques Cuypers Lavaleye emotioneel? Guido Albert Theunissen uit Brabant de krachtpatser Frans van Spanje Amsterdam? Lent? Pater van der Zee Latijn toneel zeer fijn mens 't Funske verwijzend naar pater overste Pater Piet(je) Palm Nederlands las zeer veel voor Pater Defever Belgische pater verloor een broer in de Belgische Congo vermoord las voor uit de Witte van Sieghem een heel gevoelig mens Pater Timmermans neen Tillemans glazenier Charles Eyck Pater Econoom redde mij financieel uit de nood…. iedereen mocht 5 gulden zakgeld per trimester meebrengen maar je had rijke en arme studenten…. Pater Steenbergen verkocht op zondagochtend zeep of tandpasta a 10 cent, ook schoenveters en schriften en potloden in de kast rechts…… Pater Overste Pater Schram? Pater Koot? Cees van der Linden uit Gouda? een sportmens en geweldig voetballer! lustte geen kaas veel geruild met hem tegen boter 1 achtste van een half pakje Liefhebber van Roy Orbeson Pretty Woman Pater Lempens ronselaar nieuwe studenten natuur en scheikunde pijproker met 1 long leider gipsclub hem dank ik mijn verblijf op Ravensbosch toen hij bij een buurjongen van mij Herman Saayer uit Arnhem dia's vertoonde….. Harry Geelen uit Weert voetballer schieten op het hukske Peter Saers uit Zweden zeer aimabel en wijs iemand toneel Kees Zwemmer uit Amsterdam via mijn zus??? moet hem eerst ontmoeten Jan Derix buutreedner lachen poep-chinees Pater Jene van Moorsel Nederlands heeft ons Nederlands geleerd West Side Story in de klas! 140
Pater Piet Koot? Neen Pater Piet Souren Nederlands een zeer schuchtere Limburger? Goede wandelaar kende de omgeving erg goed Pater ....gaf engels en verzamelde stenen en postzegels Pater Wientjes? Engels en stenen verzamelaar of postzegels 3 poetsvrouwen... behoudens Maria de enige vrouwelijke inbreng.... Pater Piet Souren (hele schuchtere limburger een goede verteller en wandelaar)..maar ook iemand die aan het religieuze aspect aandacht gaf…ben lang aan het zoeken geweest maar toch…hij legde de volgende situatie aan ons voor…er was een man getrouwd en een aantal kinderen..en die man was drukker…op een dag zegt de baas tegen hem dat hij iets onoorbaars..weet niet meer wat het was moest drukken..iets dat tegen zijn geweten in ging…moest hij het doen of moest hij het weigeren met de kans op ontslag en met vrouw en kinderen op de achtergrond……een gigantische discussie brak los…moet je nagaan wij waren een jaar of 12 a 13 en een gigantische discussie brak los..ik weet ook niet hoe pater Souren zich eruit gered heeft maar ik weet wel dat hij de oplossing niet gaf!....dit probleem speelt voortdurend tenminste in mijn leven tot op de dag van vandaag het morele dilemma….. Herman Kötte heeft meegedaan aan een declamatiewedstrijd, hoofdrollen bij toneelclub Een jongen die heel goed kon tekenen affiches maakte hij altijd die dan bij de refter hingen vader was geloof ik appel-teler Thij Willems Pater Tromp geschiedenis…verhaal over de verdwenen carnavalsstaf (hoe heet dat ding) met de uil erop…… Pater Overste.... peugeot 404? 204? Het voorlezen in de refter door een oudere jaars omdat het te lawaaiig was..Dorp in de Peel…toen pater Jan…moest op een bepaalde toon en in een bepaald ritme gelezen worden Tafeloudste zoek nog naar zijn naam uit Utrecht (staat op een foto) Het belletje in de refter op de tafel van de paters, paters frontaal broeders bij binnenkomst links! vanwege het onderscheid? Dagritme We moesten onze kleren nummeren ivm de was ik had nummer 136 vergeet het nooit….later mijn vader herbegraven en die had als grafnummer 135…… 141
Het verplichte bedelen en de uitreiking van prijzen, wie het meeste opgehaald had mocht het eerste kiezen….pater Wim Cartens heeft me nog eens gered… ik had die herfstvakantie niets opgehaald en ik zat al in de bus richting Ravensbosch en dan moest je bij pater overste komen om het opgehaalde bedrag in te leveren….een enorme spanning bouwde zich op tot ik plotseling bij pater Cartens moest komen en die had voor mij wat geld opgehaald! Een wonder ik was gered..later dacht ik, dat mijn moeder achter de schermen wat bekokstooft had…ben er nooit achter gekomen..het versterkte wel de vertrouwensband met Cartens....de moeilijkheid waarvoor ik stond, maar dat wie kon dat weten? was dat na de dood van mijn vader, mijn moeder nog maar heel weinig geld had en zij had ook nog de zorg voor mijn 5 zusjes!…ik werd erop uitgestuurd om bij een tante geld voor mijn studie te vragen en naar mijn oma gestuurd om geld voor de huishouding te vragen……het daarbovenop nog geld inzamelen voor een soort wedstrijd, die ik bij voorbaat al verloren had was net iets teveel van het goede (zelfs fietsen werden uitgereikt aan de jongens met de rijke connecties? Er waren natuurlijk ook jongens die serieus hun best hadden gedaan… alleen moest de kwantiteit hier weer boven de kwaliteit staan?......een dubieuze wending...en een voorbode van wat wij later op de t.v. in zijn volheid over ons heen kregen..hier zette het verval zich al in samen met de komst van de tv....de Beatles en radio Luxemburg te beluisteren iedere zondagmiddag na het eten om 13.00 ? met de top 30 of 10 niet dat ik de Beatles de schuld wil geven van het verval want ik was gek op die lui als voorboden van de nieuwe tijd het was meer het aangeven van synchroniteit het verval had andere oorzaken) toch zocht Bennie Heller op een keer twee tafeltennis badjes uit en wat we daar niet een plezier aan beleeft hebben valt niet te beschrijven..de wedstrijd was dus nog niet verloren, dat leer je er dan weer van als je iets krijgt wat bij je hoort……via de web-site's kom ik erachter dat het kostgeld 300 en later 600 gulden op jaarbasis was…dat was toch relatief laag…jammer dat ik deze bedragen niet kende het geeft een andere kijk op zaken..roept ook vragen op..hoe kon alles ronddraaien…we zaten toch met 150 jongens en 30 broeders en 40 paters zo ongeveer…kinderen worden vaak onderschat of hoe moet ik het zeggen?...voor sommige kinderen is het goed dat ze sommige dingen weten….. Met onze harmonie, eerst hoorn toen alto, op concours in Kerkrade? Neen Ulestraten en we promoveerde naar de 2de klasse onder directie van de heer Janssen? Toen was het feest pater Overste nam ons overal mee naar toe....
142
In het begin moesten wij aan pater overste toestemming vragen als wij een krant in de recreatiezaal wilden het werd vervolgens altijd het Limburgs Dagblad..... Roken werd aangemoedigd(om de sex-drive te beteugelen?) niet op de WC! maar wel in de recreatiezaal de paters rookten ook enorm het was een gekuch van je welste als je over de gang van de paters liep.... Toch heb ik persoonlijk helemaal niets van seksuele intimidatie of wat dan ook(je leest er wel anders over) meegekregen ik vond de sfeer zeer prettig en liberaal...er was sprake van intimiteit zonder dat daar misbruik van werd gemaakt. De 4 de klassers en hoger sliepen in de andere vleugel en hadden daar ook hun eigen recreatiezaal met een waar biljart...in onze eigen recreatiezaal; iedere klas had zijn eigen home stond een biljart met rubberen knoppen erop en twee gaten weet niet meer hoe dat ding heette verder heel veel spelen en spelletjes en we hebben zelfs toen al gebridged ik weet nu niet meer hoe en toepen het oeroude Limburgse kaartspel. Rond de cour had je twee volleybal velden en een basketbal veld een donkere oudere jaars heeft ons toen lesgegeven later is hij naar de toneelacademie in Maastricht vertrokken en weer later heeft hij ons wel eens een toneelles gegeven.....daarachter een soort kantine met daarin een aantal tafeltennistafels en twee voetbal-kasten. Er is ook een tijd geweest dat die jongen uit Utrecht een voetbaltoto organiseerde daar kon je aan meedoen voor 10 cent en ik heb wel eens een aantal gulden gewonnen. Dan de overheerlijke boterhammen om 16.00 uur, die vergeet ik nooit bruine boterhammen met hagelslag en/of jam in een grote houten kist...'s middag na de 2 lesuren spelen op de cour en boterhammen en daarna naar de huiswerkstudie tot het avondeten in de refter. Zondags hadden we in het begin 's avonds lof later toen wij een andere overste kregen kwamen daar de completen bij! de teloorgang was al gaande.... De Post! ik weet niet meer of het 's middags na het eten was of om 16.00 uur dat pater Steenbergen de post kwam uitdelen een heel bijzonder moment..ik zat altijd in spanning of er iets voor mij bij was.... Pater Steenbergen de naam zegt het al, deze man kon (onzichtbare) bergen verzetten...had ook altijd een indrukwekkende sleutelbos bij zich. Sint Nicolaas in de refter......een oudere jaars.... Dan de feesten... alle Maria -feesten Carnaval....de geloftes... de generaal? opperhoofd van de congregatie heeft ons zelfs een vrije middag opgeleverd De vakanties met de bus naar huis altijd bijzonder...een Limburgse vlaai mee naar huis meestal kruimelvlaai…. 143
Pater Rientjes niet Wientjes Engels Once upon a time there was a king in Brittain and his name was Lear....... Pater Schram...de naam komt steeds terug maar ik kan hem nog niet plaatsen Pater Almoezenier (naam?) Hij ging met het Nederlandse leger naar Nieuw Guinea tijdens de crisis met Indonesië en hij stuurde brieven over de toestand daar en deze brieven werden voorgelezen in de refter en dat was heel bijzonder vond ik in het begin (1960) hadden wij geen krant geen radio geen televisie..maar door deze brieven bleven we op de hoogte van het wereldgebeuren…. Ik meen in 1961 kregen we bezoek van een pater uit Canada en wij leerden het Canadese volkslied..Oh Canada terre de nos ajieu..ton fron et chien de fleuron glorieux )ik weet niet of dit helemaal klopt maar de klanken wel) pater Defever leerde het ons... waarom schrijf ik dit op omdat het laat zien, dat als iets vanuit een gebeuren ontstaat het leren van voor ons iets volkomen nieuws heel erg eenvoudig was en het zo goed beklijft dat het 40 jaar na dato er nog inzit..nu heb ik na Valkenburg nog heel wat bijgestudeerd maar het meeste ben ik weer vergeten..... Zo ook heeft pater van der Zee (heb hem inmiddels teruggevonden op een van de foto's nr 59 van..) eens een pater in Japan, die hij kende, gevraagd om een Japans lied, dat toen populair was in Nederland in fonetisch schrift te zetten zodat wij het konden instuderen en inderdaad hebben we het ook opgevoerd voor welke gelegenheid weet ik niet meer...Ohweh Oh su oe hoe wie 2x a ki sa na go ohrhe tahi johokomini...namakitasu na suh hoe wie sito no sohori nomori....... ja, ja hoe meer er naar boven komt hoe meer de waarde van een dergelijke gemeenschap voor mij naar boven komt..de zingeving het verband alles wat we nu maatschappelijk kwijt zijn was in het Collegium Carolinum...op Ravensbosch ruimschoots aanwezig..en hoewel het dagelijkse leven gestuurd werd door een strenge orde...nu dit dan dat etc...was er toch in mijn beleving zoveel mogelijk..zo ontzettend veel mogelijk... met de toneelclub Kameleon (was die naam kwijt..en toevallig of niet net nu deze zomer gaat de jeugdfilm De Schippers van de Kameleon in première) hebben we tal van stukken gespeeld: Een Kerstspel van Felix Timmermans prachtig de decors maakten we zelf een heel groot doek hebben we gerestaureerd om het wisselen van scènes te vergemakkelijken met oersterke 144
lijm van onze schoenmaker(de schoenen werden gewoon gemaakt ik kan mij niet herinneren er ooit een rekening van gezien te hebben) Hurkmans.. had zijn zoon bij ons...De 10 kleine negertjes van Agatha Christie met Herman Kötte in de hoofdrol een doorslaand succes ook nog een keer voor de ouders opgevoerd. Voor het feest van pater Overste(naam?) zijn we naar Heerlen gefietst daar wist pater van der Zee een fietsenmaker die nog wel oude fietswielen had en toen hebben we een draaiorgel ('t Funske heb er nog een foto van) gebouwd van oude nachtkastjes en die op de melkkar gezet en middels een touw konden we de fietswielen laten draaien waar allerlei versieringen aanhingen en zodoende het decor van een kermis realiserend... en alles verliep in de opperste harmonie (of ik moet me vergissen?) Ik herinner me ook een keer we waren een stuk aan het voorbereiden en toen kwam er een overste op bezoek en moeten wij het stuk in de refter tijdens het diner opvoeren....geen nood er werden wat tafels tegenelkaar aan geschoven en daarbovenop werd het stuk opgevoerd..... de harmonie werd opgetrommeld en die speelde een aantal stukken..... American Patrol Oh When the Saints etc. een het leuke was je deed soms zowel mee met het toneel als met de muziek als met het opruimen van de refter..... Zelf heb ik een hoofdrol gehad voor het feest van onze paterOverste en pater van der zee had een stuk geschreven of was het Jene voor mij Jene van Moorsel dat heette de danser van OL Vrouw op muziek van Brahms schreef hij mij onlangs!...weet niet veel meer van de inhoud van dit stuk maar het werd zeer gewaardeerd dat kon je voelen..... Er is ook eens een woordkunstenaar uit België bij ons op bezoek geweest en die droeg gedichten voor van Guido Gezelle 'het schrijvertje' en anderen was zeer indrukwekkend Wat een rijk leven...later in de schraalheid van ons huidige maatschappelijke leven is dit leven op Ravensbosch de verbondenheid, een bron geweest waaraan ik mij gelaafd heb en nog...Ravensbosch herinnert mij eraan, dat het kon dat je met meerdere mensen kunt samenleven…..dat je je geborgen kunt voelen, dat je met al je beperkingen mee mag doen.....nu terwijl we wereldwijd in een recessie zitten wordt er gesproken van ontkoppeling…… Herinner me ook nog een toneelspel toen was ik zelf nog niet bij het toneel, Bloed en Liefde (zie foto website) geschreven door Godfried Bomans toen hij zelf nog op de middelbare school zat een prachtig stuk vol historische figuren die asynchroon bij elkaar komen en er vervolgens allerlei komische en romantische en bloedige taferelen ontstaan zie het nog zo voor me...de vijand naakt! 145
Er is ook nog eens een toneelstuk opgevoerd door een club van buitenaf over een kardinaal die gevangengenomen was in het Oostblok speelde zich dit af een nog al zwaar stuk ..... En een film herinner ik me ook nog over zeemannen en romantiek! waarvan later in de refter tegen ons gezegd werd dat dat toch niet de bedoeling geweest was..... Ook hebben we eens voor bejaarden met de harmonie gespeeld in de toneelzaal eerst de gebruikelijke stukken en toen een aantal carnavalslagers! de hele zaal begon te hossen... Om 12.00 het rozenhoedje was ook nog in mijn tijd En twee processies herinner ik me nog vaag een in Valkenburg waarin we zelf meeliepen en eentje in Maastricht of Meersen vlg Willem Reijnders weet ik niet meer in Meersen zijn wij ook wel eens geweest maar of dat met een processie samenhing? waarnaar we gingen kijken... De oudere jaars gingen voor hun studie op de fiets naar Heerlen en ze verzamelden zich voor bij de poort en vertrokken dan richting Heerlen...dat was iets waar je naar verlangde op een dag zou jij ook met die club meegaan......en soms zongen ze bij het vertrek Close your eyes...van de Beatles uit volle borst…. Ik geloof dat we net op het breekpunt zaten van de oude tijd en de nieuwe tijd een of twee jaar voor mij was de voertaal bv. nog Frans...net afgeschaft...jammer.....er was geen tv. geen krant en met veel moeite het Limburgs Dagblad....je schreef brieven..telefoon alleen in noodgevallen…. Alois Segers een gevoelige Limburgse? Jongen sopraan Theo Wösting woesting...... Je had de Gilden (gipsclub, missieclub nog een aantal rozenkransen gemaakt….) olv pater Lempens de Verkennerij pater Rientjes en de toneelclub Kameleon pater van der Zee en later Jene van Moorsel De Gilden gingen altijd vrij luxe op vakantie met de bus naar Duitsland Frankrijk….de verkennerij met legertenten naar Ossendrecht (foto) heel erg leuk op primitieve vuurtjes eten koken nachtelijke droppings de regenbuien een dagje naar de Zoo van Antwerpen heerlijk in de bossen met een uitkijktoren…waar bovenin het huisje een telefoon stond onder een krant en wij even contact konden leggen met het thuisfront…….
146
Nu ik de foto's teruggevonden heb zie ik dat we ook eens met de toneelclub op vakantie gegaan zijn ergens in Utrecht Jene van Moorsel kwam mij met de fiets in Arnhem ophalen en samen zijn wij ernaar toe gefietst! In die vakantie kreeg mijn grootvader een hersenbloeding…. We zijn toen ook nog naar de dom in Utrecht geweest zie foto daar staat ook onze tafeloudste op rechts achter van Moorsel… zelf sta ik net voor van Moorsel vooraan links Ton of Tom….uit Amsterdam kwam plotseling midden in het jaar op Ravensbosch terecht en had voor onze verhoudingen zeer hippe (nozem) kleren aan…dat heeft echter niet lang geduurd…tweede van links Herman Kötte en rechts voor ook een echte artiest naam? Evenals tweede links? Toen ik op Ravensbosch kwam in 1960 hadden we slaapzalen voor mij was alles nieuw de eerste keer want ik was hoewel het de bedoeling was van te voren een kijkje te nemen, nog niet op Ravensbosch geweest. Herinner me dat ik in Nijmegen door een pater getest ben of ik wel geschikt was cognitief want mijn Nederlands was nogal zwak ik was meer een beta dan een alpha klant….met mijn vader en een paar zusjes (ik had er 5) een dagje uit. Het testgebeuren was prettig maar dat lag zeker aan de pater die mij de testen afnam…later tijdens mijn studie psychologie had ik grote moeite met het test gebeuren het werd mi. te absoluut gezien allemaal….er werd mij gezegd dat als mijn Nederlands nog wat zou verbeteren in de 5de klas ik naar Valkenburg mocht….of het echt verbeterd was weet ik niet maar ik ging naar Valkenburg naar de voorbereiding (wat een naam waar vind je dat tegenwoordig nog…voorbereiding……dat is toch niet meer digitaal in te passen) Gelukkig had ik nog mijn buurjongen Herman Saayer achter de hand, die zat er al een paar jaar mi. een echte pater of misschien meer priester, hoewel hij op een gegeven moment weg moest waarom? mysteries …heb hem daar ook verder nooit meer iets over horen zeggen.. Met zo'n 30 man op een slaapzaal een oudere jaars erbij om de orde te handhaven…ging toch bijzonder goed en pater Annink er tussenin..net als pater Steenbergen in een kamertje in mijn beleving een heel klein kamertje….2 jaar later werden de zalen verbouwd door de broeders en kregen we luxe kamers chambrette's met 4 of 8 bedden en ieder zijn eigen kast en wastafel. Er kwamen ook nieuwe douches… de oude douches waren in de ouderjaarsvleugel achteraan en op zaterdag moesten we douchen en dat kon je al ruiken want de waterketel werd met hout warm gestookt…pater erbij (was dat pater Schram…) om te controleren of je het wel goed gedaan had…. de nieuwe douches kwamen in de eerste vleugel achteraan in de gang rechts ik geloof dat ik daar niet veel meer gebruik van gemaakt heb…. 147
Toch veel investeringen voor iets dat al gaande was te verdwijnen…. een soort paradox? je wilt niet, dat het verdwijnt, dat het ophoudt maar wat dan…een zwart gat? In het begin(1960-61) gingen we 's ochtends naar de kapel voor de Mis en vaak was er zang olv pater Bouwhuis met stemvork (kwam uit Duitsland en is later een tijd lang pastoor in Duitsland geweest). Vooraan had je 2 bij-altaren en achter het hoofdaltaar waren ook nog een aantal bij-altaren (3 of 5) nu was er een tijd, dat er twee paters (weet niet meer wie) 's ochtends als wij de mis volgden op het hoofdaltaar, zij de mis opdroegen aan de twee zijaltaren en die konden wij direct zien eerst hadden we het niet zo in de gaten maar na verloop van tijd bemerkten wij dat er een soort rivaliteit tussen de twee paters aan de zij-altaren was…zij hielden elkaar in de gaten op welk punt van de mis de een gekomen was en het deed zich voor dat als de ene pater zag dat bv op het andere altaar het boek al verwisseld was, dat hij zelf (dus niet zoals gebruikelijk door de misdienaar) even zijn eigen boek van rechts naar links verplaatste om zo de achterstand in te lopen….aan het einde van de twee missen was het het spannends want wie zou als eerste de sacristie binnengaan….het is dikwijls gebeurd dat het knielen overgeslagen werd om maar als eerste in de sacristie te zijn…..voor ons als jonge apen uit de voorbereiding op de eerste rijen een zeer aangenaam schouwspel. Tijdens feestdagen zongen we met het 4 stemmig mannen en knapenkoor achterin bij het orgel bv. het Halleluja van Händel in mijn beleving nog steeds indrukwekkend alle stemmen aanwezig van sopranen(Alois Segers hoogste sopraan?) tot bassen en het machtige orgel erachter…kippenvel Later werd het allemaal minder…maar misschien is deze uitspraak wat gekleurd door mijn eigen beleving….. Onder de slaapzalen op de 2de verdieping waren de studiezalen gelegen. Enorme zalen met achterin op een verhoging een ouderejaars om de orde te handhaven hetgeen toch bijzonder goed ging hoewel ik zelf bv ook niet een van de makkelijkste was zeker niet, achteraf heb ik vaak gedacht hoe ze het met mij hebben kunnen uithouden….er was wat dat betreft zeer veel tolerantie…en af en toe pater Steenbergen met brevier of pater Annink die heen en weer liep ter ondersteuning van de oudere jaars…de studiezalen werden veel gebruikt…'s ochtend voor de lessen na de ochtendmaaltijd een half uur 's middags na de lessen en het spelen op de cour tot het avondeten met het accent op huiswerk maken en 's avonds na het avondeten en de recreatie voor 148
de jongeren tot 21.00 uur en de ouderen 21.30 of 22.00 je kon dan nog studeren of een boek lezen brieven schrijven later radiootje luisteren.. Als je ergens niet uitkwam met je huiswerk mocht je het aan de ouderejaars vragen of aan de surveillerende pater en zelfs maar dat weet ik niet helemaal zeker meer aan je buurman…een tijd lang was mijn achterbuurman Johan Meenhuis en die heeft me vaak zeer vaak geholpen hij had met mij erbij een dubbele taak zijn eigen huiswerk en het mijne…nooit heeft hij er iets over gezegd…kan me nu niet meer voorstellen, dat hij het altijd leuk gevonden heeft…het was voor mij vaak een kwelling, dat lange stilzitten maar Johan was altijd serieus bezig en vele anderen met hem hij besefte al meer waar het om ging zo waren er wel meer mensen bv Piet-Hein Kölmann, Leo Fober en Peter Saers, die waren voor mijn gevoel als mens al verder volwassener 's ochtends na de studie stapeltje boeken onder je arm de trap af stormen (rustig aan!) en de klas in…….. Bij het nazoeken van de foto's nog een naam tegengekomen Theo Kuypers en er was vlg mij ook nog een Hennie Kupers?….Samen met Theo (postzegelverzamelaar.. zijn vader werkte bij de Mosa? ) vele goocheltrucs geoefend en eenmaal tijdens een zitting van het Carnaval mochten wij samen een act opvoeren met hoge hoed toen nog zonder konijn maar wel sigaretten uit de lucht plukken en achter de oren vandaan halen…..hij heeft me nog eens opgezocht toen ik al weg was (evenals Johan Meenhuis en Cees van der Linden? Of iemand anders uit Twente….…)en een aantal kaarten van hem ontvangen..contact verwaterde snel pater Cartens is ook nog eens geweest …mijn moeder inmiddels zonder man (mijn vader was overleden) wist zich in den beginne toen ik uit Ravensbosch terugkwam ook geen raad..ik was helemaal de draad kwijt mijn oude vrienden van vroeger was ik kwijt en mijn vrienden in Valkenburg ook en de aansluiting naar een andere school werkte helemaal niet …. gelukkig heeft ze me maar gelaten en langzaam maar zeker vooral langzaam heb ik toen de draad weer opgepakt. Met die goochelact was er ook nog iets vervelends aan de hand want Bennie Heller wilde graag meedoen en waarom ook niet maar om de een of andere reden mocht hij dat niet van ons? Terwijl wij toch zo'n beetje de beste vrienden waren een raar iets…. Kan dat gebeuren nog niet helemaal plaatsen. Pater Cartens kwam er zelfs bij om te bemiddelen en zei dat ik maar eens uit die ivoren toren moest komen…op dat moment snapte ik daar niets van later wel meer? eigenlijk had hij het misschien op dat moment door moeten drukken, dat we met zijn drieën iets zouden doen of dan maar helemaal niet? Teveel vrijheid misschien? Misschien dat Bennie of Theo zich nog iets herinneren? 149
Van de lessen zelf kan ik me niet veel meer herinneren wel bv. dat ik pater Bauhuis een geweldige wiskunde leraar vond omdat hij een droog vak zo wist te brengen dat je er enthousiast van werd gaf ons ook onmogelijke uitdagingen op zoals het delen middels constructie van een hoek door drieën, hetgeen onmogelijk is maar daar kwamen wij pas veel later achter….muziekles hebben we ook gehad vond dat wel moeilijk geloof ik maar vond het jammer dat we het maar 1(?) jaar hadden…zo ook gaf pater Rientjes schoonschrift oefeningen letters met krullen zeg maar is geen routine geworden….het voorlezen van pater Palm en het contrast met pater Jene van Moorsel toen moest er gewerkt worden…met dictee één schrijffout 2 punten eraf! Het regende 3-en en 4-en …wij op hangende pootjes naar hem toe en hij stelde ons gerust dat het wel goed kwam…en het kwam ook goed want in korte tijd ging het niveau met sprongen omhoog…. Pater Cartens Duits mit nach nächst bei….etc. Latijn ben tot de Viris Illustribus gekomen meer zat er niet in...Grieks alle rijtjes en uitzonderingen, geschiedenis pater Tromp maakte er veel werk van…. eens hebben we een touwtje van de ene klas naar de andere gespannen het was mooi weer en de ramen stonden open en vervolgens de proefwerkvragen door gemailed naar de andere klas die het volgende uur hetzelfde proefwerk zouden krijgen….voor het echte leerwerk stond ik toen niet zo open Maar als ik terugkijk weet ik eigenlijk van andere lessen ook niet veel meer lagere school…de bijbelverhalen…2de klas liedjes… kleuterschool… blokkendozen die je moest inpakken van makkelijk naar moeilijk…de overgang van de ene kleuterschool naar de andere maar lesinhoudelijk….magertjes later na Ravensbosch verschillende scholen doorlopen weinig van blijven hangen…….
Jan Sterenborg PS: Naar aanleiding van de Website heeft Jan geweldig veel werk gemaakt van een eigen Website. Frans Coppelmans is een bijzondere figuur die op het gebied van Psychologie en Wiskunde baanbrekend werk heeft verricht. Jan biedt ons de mogelijkheid om kennis te nemen van zijn werk en denkwijze. www.franscoppelmans.nl
150
Henk Ganzeboom 1969-1971 Net als vele anderen ben ik opgegroeid in het katholieke stramien. Mijn ouders waren blij verrast toen ik op 11-jarige leeftijd aangaf graag pater te willen worden of nog beter missionaris. In overleg met de pastoor in Borne (Tukkerland) beleefde ik een korte studie-introductie bij de paters Mill Hill in Tilburg. Ik was onmiddellijk genezen van mijn ideeën ... het was er streng, onpersoonlijk, koud en vreemd. Gelukkig heb ik dat goed kunnen communiceren thuis en dus zochten mijn ouders naar een ander seminarie: Ravensbos in Valkenburg. In augustus 1969 werd ik door mijn ouders, zusje en broertje voor het eerst met de auto gebracht. Het voelde als een groot avontuur en de reis naar Valkenburg had ook een reis naar een ander continent kunnen zijn. Pater Steenbergen ving mij/ons op en pater Scholten leidde mij al snel naar de studiezaal waar een briefje bij de deur hing met de namen van alle nieuwe studenten en hun respectievelijk plaats/bureautje aangaf. Gelijk was er hilariteit, want er stond "Ganzenbord, Henk" in plaats van Ganzeboom. Mijn studiebureau stond naast het bureau van Erik Polman (nog steeds mijn meest dierbare vriend). Ik vond het geweldig en de weken verstreken als dagen. De onderlinge sfeer tussen de jongens was prima en ook de paters waren vriendelijk. Ik werd lid van het Gilde en de harmonie (je mocht er roken!). Maar de late zomer ging over in de herfst en de winter. De kerstvakantie thuis was een groot warm bad en mijn moeder probeerde mij zoveel mogelijk huiselijke warmte te geven. De vakantie was ten einde en ik zou voor het eerst alleen met de trein en de bus terug naar Ravensbos. De treinreis duurde bijna 5 uren en eindelijk was ik in Sittard. Met de bus het laatste stuk naar Schimmert. Het was al donker en terwijl ik de laatste kilometer, langs de boomgaarden, naar het witte gebouw liep, overviel mij plotseling een enorme angst, een onzeker gevoel .... heimwee! Met tranen in de ogen ging ik 's avonds naar bed en ik kon mij de daarop volgende weken maar moeilijk concentreren op de studie. Maar gelukkig heelde de tijd het gevoel en samen met Erik Polman raakte ik geïnteresseerd in chemie/techniek en het experimenteren met allerlei stoffen. Pater Scholten had dit in de gaten en hij kreeg het voor elkaar dat wij beiden, in een van de torenkamertjes, een eigen laboratorium konden beginnen. Pater lempens gaf 151
ons dozen met chemicaliën, retorten en allerhande attributen. Scholten regelde een oude tafel en zo konden we aan de slag. Tijdens de natuurkundelessen van pater Lempens hadden we gezien hoe je met behulp van elektrolyse water kon scheiden in waterstof en Zuurstof. Dat was interessant en wij zouden het ook zelf proberen. We kochten in Valkenburg een grote plastic kledingzak die we over het bakje water plaatsen. De zak was heel erg groot en het duurde wel een volle dag eer hij gevuld was met waterstof .... en zuurstof!!! Op het einde van de dag hing de zak tot aan het plafond en konden we 'm afbinden met een touw. Een kaartje eronder gebonden met "De groeten van Henk en Erik" en ermee naar buiten. Midden op de cour steeg het gevaarte op en belande in een oogwenk tussen de takken van de beuken. Een korte reis die echter, zonder ons medeweten werd gadegeslagen door een van de paters. We waren nog maar een week bezig met onze proeven of de eerste (terechte) berisping konden we in onze zak steken. "Het hele gebouw had kunnen ontploffen!" We lieten ons niet ontmoedigen en experimenteerden als snel verder. En toen naderde de jaarlijkse sportdag, georganiseerd door pater Kok (dacht ik). Hij gaf ons de eerste commerciële opdracht: "open de dag met iets spectaculairs!" Wij hadden gelijk een soort bom in gedachten, een luide knal. Maar het moest wel veilig zijn, natuurlijk. In Valkenburg werden enkele grootverpakkingen met lucifers gekocht en die werden door ons in het lab (zo noemden we ons kamertje) afgeschraapt en verpakt in een plastic doosje. Daar liep een dun koperdraadje doorheen dat we met behulp van een grote batterij aan het gloeien brachten. Het resultaat was een prachtig knalletje en veel rook, maar te klein voor de opening. Het moest groter en aldus waren we dagen bezig met het afschrapen van duizenden lucifers. Er was een enorme berg zwavel ontstaan die we in een grote houder stopten. Toen kwam de dag van het gebeuren. Naast het Mariabeeld in de tuin lag onze bom. De koperdraad die er doorheen liep was met twee draden van ongeveer 10 meter verbonden met een grote schakelaar op een paaltje en die weer met een peloton batterijen. Die ochtend stonden alle paters en studenten (ook van andere scholen in de omgeving) opgesteld rondom de bom. We hadden een oude Tommyhelm op een kussen liggen en brachten deze naar pater Kok. Hij zette de helm op z'n hoofd en liep naar de schakelaar ... iedereen was doodstil. "Hierbij open ik de sportdag", zei hij en haalde de schakelaar over. Ook wijzelf wisten niet precies hoe zwaar de bom was en zochten maar wat beschutting achter de rug van pater Kok. Een enorme knal volgde ... een witte rookwolk van tien 152
meter hoog steeg op ... zandkluitjes daalden neer op de aanwezigen. Applaus volgde. Het was gelukt! Zondagavond kwam "Van kwart tot kwart" er nog op terug door het geluid van een doortrekkende wc te laten horen. Natuurlijk zij er ook vele minder plezierige herinneringen ( zoals de dood van Siem Smit) maar ik wil toch de positieve benadrukken omdat ik nog altijd zo op terugkijk. In de verhalen van andere studenten (en dan vooral in de lichtingen van voor 1969) lees ik ook de negatieve ervaringen en dat verwondert mij. Waarschijnlijk is '69 het scheidingsjaar geweest tussen de oude en de nieuwe wereld. Ik heb ervaren dat wij gemotiveerd werden om ook de andere kant van het leven te ervaren. Een keurslijf het ik niet gevoeld ... normale vriendschappen tussen de jongens werden niet verboden of afgewezen en nieuwe initiatieven werden gewaardeerd. In de vrijetijdsruimten draaiden we de muziek van Dylan en Led Zeppelin. In het tweede jaar ben ik een stripbibliotheek begonnen waarvoor ook de paters een bijdrage hebben gegeven en er werd een boekenkast beschikbaar gesteld. Pater Scholten is naar mijn mening de initiator geweest voor deze vernieuwingen maar misschien was het ook wel de tijdsgeest. Heimwee naar thuis (het warme nest) , naar Borne heeft me tenslotte gebroken en in 1971 ben ik er weggegaan. Uit de resten heb ik heb ik mijn verdere leven gebouwd en de jaren in Zuid-Limburg koester ik met heel mijn hart. Na enkele jaren op personeelszaken bij PTT telecom gewerkt te hebben ben ik nu geworden wat ik wilde: fotograaf en schrijver. Telkens merk ik dat er in mijn werk flarden uit die tijd op Ravensbos insluipen. Alsof het verleden zich ook in het heden wil manifesteren. Mijn eerste roman "Lapis" gaat over een priester die leraar is aan het seminarie Ravensbos en een zoektocht maakt naar het raadsel van goed en kwaad. Hij stuit op een wereldwijd politiek complot en ervaart een verboden liefde. Verschillende passages in de roman (fictie en non-fictie) spelen zich af op "ons" seminarie. Wel heb ik namen verdraaid maar dat moge duidelijk zijn. Op dit moment werk ik aan een nieuwe roman, nu over de gevolgen van een dictatuur van liefde. Ongetwijfeld put ik opnieuw uit de herinneringen aan Ravensbos.
153
Ook in mijn vrije fotografische werk komt het thema geloof en mystiek telkens weer terug. Ik groet iedereen en hoop jullie nog eens te ontmoeten. Henk Ganzeboom
154
Jan Egelmeers Lang getwijfeld of ik met mijn verhaal ook naar buiten zou komen. Maar het is toch goed dat mensen ook weten hoe het een jongen als ik is vergaan op Ravensbos. In 1962 werd ik van de 5e klas lagere school geplukt. Pater Lempens deed het voorwerk terwijl ik buiten speelde, en voordat ik er goed en wel erg in had zat ik in de VK van Ravensbos. Natuurlijk wilde ik missionaris worden en dus was dit een logische stap. Of niet? Ik was nog zo groen en zo verlegen, niet weerbaar. Het nieuwe leven viel in veel opzichten nogal rauw op mijn dak. Een aantal onschuldige opmerkingen van medestudenten hadden zo'n impact dat ze mijn leven flink hebben beinvloed. Ik kan het me niet meer voor de geest halen, maar er is bijvoorbeeld gelachen om mijn toen nog hoge stem en Limburgse tongval, ik werd nagedaan en dus keek ik wel uit om me veel te uiten, iets wat ik toch al niet gemakkelijk deed. Iemand maakte in het zwembad een opmerking over mijn buik, wat aanleiding was om me niet meer te tonen, er alles aan doen om niet in situaties te geraken waarin blouse of hemd uitmoesten. Op de foto's die op internet staan van de vakantie in Velaux zie ik me met blouse aan en met angst in mijn ogen zitten temidden van de andere jongens in zwembroek. Bij de geringste tegenslag (bijv. iets niet weten in de les of als er een rolletje drop was gestolen) kon ik mijn tranen niet bedwingen. Dat was lastig voor de anderen, maar vooral voor me zelf een bron van schaamte. En zo waren er nog een aantal problemen, angsten, waar ik het hier niet over wil hebben. Ik behoorde meteen al tot het kleine groepje dat niet goed kon voetballen en viel buiten de boot. Van klasgenoten kreeg ik stompen tijdens de pauzes en kon daar aanvankelijk weinig tegenover zetten. Ik wilde graag een muziekinstrument bespelen. 's Avonds oefende je dan in een klaslokaal. Bij iedereen kwam de pater die dat organiseerde regelmatig kijken, bij mij nooit. Dus ben ik er -spijtig genoeg- maar mee gestopt. Door allerlei veranderingen aan mijn lichaam (puberteit) heb ik doodsangsten uitgestaan en durfde of kon er met niemand over praten. Ik had geen idee wat er met me gebeurde Dit zijn zo een paar feiten ter illustratie dat ik me erg geïsoleerd en eenzaam gevoeld moet hebben. De biechtvader die ik gekozen had en bij wie je regelmatig op de kamer werd verwacht (die je dus eigenlijk moest begeleiden) had geen enkele interesse, kende na een jaar mijn naam nog steeds niet, noemde me Piet. 155
Van de volgende biechtvader kreeg ik meer aandacht, maar deze wist waarschijnlijk ook niet goed om te gaan met mijn verlegenheid. Als sexuele voorlichting kreeg ik een boek met de beeltenis van Michelangelo's David voor me. De pater ging een kwartier weg en ik moest er naar kijken. Ik ben geïnteresseerd geraakt in popmuziek, kreeg een transistorradiootje, en dat werd mijn beste vriend. Met een paar jongens wisselde ik toptienen uit e.d. Daar ging de meeste tijd in de studiezaal inzitten. Op de lagere school kon ik goed leren, maar gaandeweg op Ravensbos werd dit minder. De concentratie was er niet om de hele avond in de studiezaal te zitten. Je mocht geen boek lezen als je klaar was met studeren, dus je zat de tijd uit tot bedtijd (21.15 in het eerste jaar). Ik ontdekte dat je met spiekbriefjes ook een eind kon komen. Toen ik na een week griep in de eerste klas bij een bepaald vak uitleg vroeg (weliswaar na de les, want in de les durfde ik dat niet) aan de leraar wilde deze die niet geven. Gevolg was dat ik sindsdien achterop raakte, uiteindelijk de proefwerken niet meer maakte, geen beurten meer kreeg in de les maar…. eerst nog wel een vijf op mijn rapport kreeg voor dat vak, maar gaandeweg helemaal geen punt meer. En er is nooit een woord over gesproken!!! In de vakanties thuis zat ik ook vooral bij de radio. In het dorp durfde ik nergens naar toe, durfde mensen niet aan te kijken als ik ze voorbij fietste, was mensenschuw. In het eerste jaar (en misschien ook het tweede) zie ik mezelf nog in de vakantie met een brief langs de deuren gaan om geld op te halen, in een ander dorp dan waar mijn ouders woonden. Ik overhandigde de brief en vroeg of degene die de deur opende hem wilde lezen. Het had nog resultaat ook. In de hogere klassen kwam ik wat meer uit mijn schulp, maar bleef op de achtergrond. De verveling uit die tijd blijft me wel bij. Die lange avonden in de weekends dat er tv gekeken werd en ik op de achtergrond wat stond te biljarten. Ik hield nou eenmaal niet van dr. Finley of Stiefbeen en zoon. Naar mijn idee is er in de jaren op Ravensbos iets grondig fout gegaan. Er is niemand geweest die zich echt om me bekommerd heeft, die eens een arm om me heen heeft geslagen, die iets van opvoeding op me heeft losgelaten. Dat doet me nog steeds zeer. En mijn ouders hebben het natuurlijk ook niet opgepakt, gingen er waarschijnlijk uit dat dat op Ravensbos wel gebeurde (?). Na een paar jaar ben ik beter mijn draai gaan vinden, maar bleef een teruggetrokken jongen (denk ik).Mijn kontakten met andere jongens hadden veelal met popmuziek te maken. In de recreatiezaal bij de wat ouderen zat ik er graag bij als anderen moppen vertelden, onder het genot van een liter Caplimonade, of als liedjes van Boudewijn de Groot werden opgedreund. Heel erg vond ik het als ik muziekervaringen wilde uitwisselen met een jongen die twee 156
klassen lager zat dan ik, en dan door zijn klasgenoten werd weggestuurd vanwege dat klasseverschil. De carnaval vond ik echt geweldig en die bracht me er zelfs toe om meerdere malen een optreden met anderen te verzorgen. Later heb ik nog vaak op personeelsfeestjes e.d. opgetreden. De sportdag vond ik qua sfeer wel leuk. Voor het sporten zelf hoefde het van mij niet. De muziek van Mario Lanza (Trink, trink….) blijft me in dit verband bij. In de derde/vierde klas werd het goed merkbaar dat er minder leerkrachten waren. Er was maar een pater met een MO-akte. Er kwamen enkele lekenleraren. De Mammoetwet begon in werking te treden en dus moest er een vakkenpakket gekozen worden. Het moest wel een A-pakket worden. Exacte vakken was niet aan mij besteed en ze werden m.i. ook niet (meer)allemaal gegeven. Alle talen mocht ook niet, wat achteraf jammer was. Het niveau van de opleiding daalde naar mijn idee (parallel met de neergang van het rijke roomse leven) schrikbarend. Na de vierde klas op Ravensbos moesten we naar de HAVO op het Bernardinuscollege te Heerlen, wederom de vierde klas. De overgang was erg groot (mijn "normale" leeftijdgenoten bleken vriendinnetjes te hebben, iets waar ik nooit bij stilgestaan had). Mijn niveau was bedroevend, ik kon me niet concentreren etc., met spreekbeurten kwam ik keer op keer vast te zitten. Gevolg: nog eens de vierde klas overdoen. Toen ik de vijfde eindelijk bereikte heb ik die ook nog maar eens gedubbeld voordat ik mijn diploma had. Ondertussen was ik toen al een jaar bij mijn ouders, die me tijdens de kerstvakantie voor het eerst hadden gevraagd of ik het nog wel leuk vond op Ravensbos. Ik durfde het uit me zelf niet te zeggen, uit angst om hen teleur te stellen, maar nu was dus het moment en bleef ik meteen thuis. Gevolg was dat ik ook in militaire dienst moest. Om deze te ontlopen was ik ook nog maar op Ravensbos gebleven, hoewel het groot-seminarie niet echt lokte. Afijn, toen begon het leven pas echt. Veel geworstel om er nog iets van te maken, om aan de maatschappij te wennen en daarin mee te komen. Het is wonder boven wonder gelukt, al houd ik wel wat littekens waar ik nog regelmatig last van heb. Hoe het gegaan zou zijn als ik niet op Ravensbos was geweest, is natuurlijk de vraag. Een positief effect van de Ravensbostijd is dat ik gemakkelijker mijn vleugels heb kunnen uitspreiden, niet vastgebakken ben gebleven in een Limburgs dorp waar weinig te beleven was. Zoals ik nu van meerdere studenten gehoord heb, was het feit dat je op een seminarie gezeten hebt lang iets waar je niet mee te koop liep. Alleen als er expliciet naar gevraagd werd en het "veilig" was, vertelde je dat aan anderen.
157
Er zijn natuurlijk nog een hoop herinneringen, beelden uit die tijd. Tot slot hier nog een kleine selectie: In het eerste jaar werd er tijdens het eten voorgelezen uit Don Camillo. Een keer in de week op zaterdagmorgen renden we naar het openluchtzwembad in Valkenburg om een uurtje te zwemmen. In plaats van douchen. Douchen gebeurde een keer per week onder het toeziend oog van pater prefect. Je had vijf minuten de tijd. Het douchelokaal was een groot stoombad. Blij dat er later moderne douches kwamen. Aan tafel moest je je haasten met eten, want dan had je kans op het negende plakje vlees of kaas (met z'n achten aan tafel, met een tafelchef in ons midden). Een half pakje boter om met z'n achten te delen. En altijd weer die gekleurde muisjes. Zonder jas naar buiten in weer en wind, tijdens de pauzes. Niet te veel samenscholen, in beweging blijven, en niet te veel met de hogere klassen in kontakt. Als je ziek was, kreeg je standaard een pilletje en moest je jezelf tempen, onder de arm. De studenten zorgden in toerbeurt voor de bediening van de paters an broeders aan tafel. 's Morgens gewekt worden: eerst een paar voetstappen die de slaapzalen binnenkwamen, waarna het geklap begon. De vakanties in de Vogezen en de Provence, de bezoeken aan de grotten etc. Het verzamelen van vanalles, van postzegels tot speldjes, en deze ruilen. De boeken van Suske en Wiske, Pietje Bell en Arendsoog die van hand tot hand gingen. Het streng verboden blad "Muziekexpress" dat in Valkenburg na een wandeling stiekem toch gekocht werd. Stevig "studeren" met het geluid van de transistor (in je bureau) via een draadje door je mouw naar je oor. Tikkertje doen tijdens het rozenkransbidden door het park. Appels jatten (met zwaar vegif gespoten, stond erbij) of hosties uit grote zakken bij de boerderij.
158
Henk Wijnen Herinneringen aan Ravensbos. De waarheid van onderstaande herinneringen zal zeker aangetast zijn door de tijd. Ik wil daarom de lezer ook vragen dit dan ook als mijn waarheid te zien, tevens ingekleurd door mijn recht van bestaan. Hoe ben ik op Ravensbos terecht gekomen? Komend uit een arbeidersgezin van 12 kinderen uit het Brabantse Heesch was het een redelijk gewoon wanneer iemand goed kon leren dit vaak gebeurde op een internaat. Dat was in die tijd dè mogelijkheid om kinderen betaalbaar door te laten studeren. Deze internaten waren van de geestelijkheid. Vaak hadden deze tot doel het werven van nieuwe aanwas. Jongens uit Heesch die priester wilden worden, gingen dan of naar het kleine seminarie in Haaren (de wereldheren of wel de kapelaans), of naar Oosterhout bij de kapucijners. (paters of monniken). Maar ik zelf wou persé naar Ravensbos. Ik wou naar Groenland bij de eskimo’s. Hoe ik tot die keuze ben gekomen weet ik tot op de dag van vandaag nog niet. En dan te bedenken dat ik een hekel heb aan kou. Het enige wat ik kan verzinnen is dat er een pater met mooie dia’s op school is langsgekomen. Verder heb ik al van jongs af aan een hekel met de meute mee te lopen. Combineer dat met mijn permanente zucht naar het onbekende en de teerling is geworpen. Daarom was ik ook de enigste jongen uit Heesch en verre omstreken. Op station ’s Hertogenbosch kwam er dan een grote bus langs die overal in den lande de jongelui op kwamen halen. 159
In mijn herinnering ging mijn vader de eerste keer mee tot ’s Hertogenbosch, daarna werd geacht op eigen benen te staan. Ook gingen we volgens mij maar drie keer per jaar naar huis. Bij Kerstmis, Pasen en de zomervakantie. Voor mijn ogen staat de volgende prent ingebrand. Een klein jongetje met een veel te grote koffer voor zijn lengte stilstaand voor de poort, denkend: wat doe ik hier. Dat jongetje was ik. Maar ook toen won de nieuwsgierig het al vlug van heimwee en hang naar huis. Kan we niet herinneren ooit heimwee gehad te hebben. Er was voor mij zeer veel te beleven en dat was interessant.
De eerste jaren. Ik merkte dat er verschil in hiërarchie was tussen de verschillende leerjaren met dien verstande dat de hogere wel eens taakjes oplegde aan de lagere. Een keer moest ik van iemand (weet echt niet wie) schoenen halen. Hoop niet dat hij nu nog staat te wachten, want ik heb ze niet gebracht. Schatte op de trap in hoe vlug ik weg kon en dat is met mijn rapte goed uitgepakt. Ik heb vooral de kat uit de boom gekeken en niet meteen over te gaan tot handelen. En hoogstwaarschijnlijk om te overleven. Wat dat betreft heb ik een goeie leerschool gehad met negen broers. Verder had ik het met leren niet gemakkelijk. Moest hard werken, maar dat was niet voldoende voor de tweede klas. Deze moest ik over doen. Tijdens die jaren ben ik ook nogal eens ziek geweest. Ook op de ziekenzaal gelegen. Had een onduidelijke ziekte, maar zal wel te maken hebben gehad met dat die opleiding eigenlijk een maatje te groot was. 160
Toch heb ik dat niet als vervelend ervaren, dus zo’n ramp was dat op zo’n moment niet. Alles wat ik me van de franse les kan herinneren is het boekje Tatarin de Tarascon. Wat meer latijn en één jaar grieks. En desondanks heb ik van die talen nu nog veel plezier.
161
162
Toon van Buren "De heilige boom van de Bawòng"
In Afrika had ik mensen getroffen, die zich moeiteloos naar een tweede dimensie konden verplaatsen - en terug. En in de psychiatrie op de Willem Arntsz Hoeve had ik patiënten leren kennen, die mij voorkwamen als drenkelingen die uit de tijd gevallen waren; vrezers en zieners in onbekende verten, die bij terugkomst verteld werd dat zij nergens waren geweest. In het onderzoek waarvan ik hier verslag wil doen, ging ik uit van de hypothese, dat beide groepen mensen dezelfde tijd/ruimteloze werkelijkheid betraden als waar de westerse en oosterse mystiek van spreekt. In de Zen-meditatie vond ik een bijna fysieke weg, die mij leidde naar die overkant, en aldus een bevestiging vormde van mijn hypothese. Mijn reis naar binnen en naar buiten voerde mij langs de drie stappen van de mystieke weg, en wil een bijdrage zijn aan wat Merleau-Ponty eens noemde: de opdracht van onze eeuw, de poging het irrationele te exploreren en het te integreren in een verbrede rede. Toen ik al bijna een jaar bij de Bawòng woonde en mijn tijd bij hen begon op te raken, bedacht ik, dat ik nog nooit hun busake-boom gezien had. De busakeboom is de heilige boom bij uitstek. De medicijnmannen schieten er hun pijl op af tijdens de initiatie, en van het sap van zijn schors en van de wortels wordt het dodelijke gif gemaakt, dat gebruikt wordt voor het godsoordeel. In het toepassen van het godsoordeel waren de Bawòng, tot de tijd dat de Belgen het verboden, erg actief. Zij gebruikten er het busake-gif voor in de meer ernstige gevallen. In kleinere gevallen, om bijvoorbeeld enkel maar een oog uit te laten branden – of niet natuurlijk - gebruikten ze het gif van de ipwueme. Ik had daarom een van de oudere leden van de stam verzocht mij naar de boom te vergezellen. Het bleek een enorme boom waarin duidelijk zichtbaar pijlen te zien waren, hele pijlen en verschillende metalen pijlpunten waar het houten pijlgedeelte uit gevallen was. Generaties lang hadden hier de nieuwe medicijnmannen hun opwachting gemaakt – ik bevond me op heilige bodem. Of het daardoor kwam of doordat ik al de cadeautjes aan het verzamelen was geweest om mee naar huis te nemen, wist ik achteraf niet meer, maar wel dat ik, terwijl mijn begeleider even niet oplette, een pijlpunt uit de boom heb 163
gewrikt en in mijn zak laten verdwijnen. Als een wel heel bijzonder souvenir. We waren echter nog maar enkele tientallen meters van de boom verwijderd of ik besefte dat er iets volkomen fout was. Teruggaan durfde ik niet, want ik wilde mijn gids en via hem alle anderen niet teleurstellen; zij hadden een grenzeloos vertrouwen in mij gehad en nu dit. Later nog eens in mijn eentje de pijlpunt terugbrengen was geen optie: met geen mogelijkheid zou ik de weg in het bos kunnen vinden. Ik zat er danig over in, voelde me schuldig. Het eerste dat ik dan ook deed zodra ik in het dorp kwam, was Mpeemp, de jongere broer van stamhoofd Jokomakari raadplegen. Mpeemp was de belangrijkste medicijnman van de stam, priester en profeet, hij zou weten hoe mij te helpen. Ik vroeg: ‘Mpeemp, waarom schieten de medicijnmannen op de busake-boom, de heilige boom in het grote bos?’ Mpeemp antwoordde: ‘Wij heten medicijnman-die-op-de-busake-boom-heeftgeschoten, en daarom schieten wij er op. Zodat iedereen kan weten, dat wij terecht zo heten.’ Meester Eckhardt, ook van het gilde van de priesters, zo herinnerde ik mij, sprak in zijn preek over de armoede juist zo: ‘Ik doe het omdat ik het doe; dat is het antwoord van een rechtschapen werker, als hij het goede antwoord geeft.’ Wij schieten, omdat wij schieten. We heten zo, omdat we het doen. We doen het, omdat we zo heten. Maar voor mij was de zaak daarmee nog niet geregeld. Ik vroeg daarom verder: ‘Maar stel nu dat die pijl er uit valt?’ Mpeemp: ‘Als die pijl er uit valt, gebeurt er niks’ Mantoine (zo noemde men mij): ‘Maar veronderstel dat iemand de pijl er nu eens uit zou halen.? ‘ Ik vroeg het heel bedeesd. Mpeemp: ‘Dat doet niemand, dus dat hoeven we niet te veronderstellen.’ Mantoine: (als goed zoon van Abraham blijf je aandringen) ‘Ja, maar als iemand toch de euvele moed zou hebben, die pijl uit de heilige boom van het Godsoordeel te trekken?’ Mpeemp: ‘Hij krijgt de schurft.’ Ik, hogelijk verbaasd, krabde me verlegen achter het oor. Als priesters onder elkaar die aan een half woord genoeg hebben, besloot ik verder niets meer te zeggen of te vragen. ’s Avonds had ik schurft achter mijn oor. Het zat op de rechteroorschelp en liep langs de nek tot in mijn baard. Twee jaar eerder was ik naar Congo (Zaïre) gekomen, om, als toekomstig staflid van het grootseminarie van de paters Oblaten (o.m.i.) een jaar stage te lopen in het bisdom Idiofa, provincie Kikwit. Na een jaar het werk van de missionarissen te hebben bestudeerd door er actief aan deel te nemen, had ik mijn religieuze oversten verlof gevraagd enige tijd te mogen wonen bij de stam van de Bawòng, aangezien deze van heel de streek de minste invloed van de blanken 164
had ondergaan. Van september 1967 tot augustus 1968 deed ik er antropologisch onderzoek. Jarenlang liet ik de resultaten van mijn onderzoek liggen, aangezien ik er niet in slaagde het materiaal zó weer te geven, dat ook de Bawòng zelf – gesteld dat zij zouden kunnen lezen – er zich in zouden hebben herkend. Zo meenden zij dat ik een teruggekomene was, een gestorven voorvader die weer naar zijn dorp was teruggekeerd. Eveneens waren zij er van overtuigd dat ik een echte medicijnman/waarzegger was, bekwaam om de grote dromen te duiden. Wat betekende dat ik kon zien met behulp van de strijkpop of het waar was, dat die en die ongevraagd in de grote droom van een ander was binnen gedrongen; kwestie van huisvrede breuk, waar ofwel grote zegen ofwel grote rampspoed uit voort kwam. Dat ik dus ook invloed had op boze geesten, geesten van levenden of van doden, dat deed er niet toe, geesten sterven niet. En dat er van mij, als van een echt stamhoofd een zegenrijke werking uitging op mensen en dieren en planten. Ik was mij ervan bewust, dat als ik deze opvattingen ter zijde schoof als niet ter zake doende, ik in hun ogen een geheel onjuist beeld zou schetsen van mijn verblijf onder hen. Het was of zij over mijn schouder bleven mee kijken: Mantoine, die in Europa aan de mensen zou gaan vertellen wie wij zijn, wat beweert hij nu? 1e stap: voorbij het denken Zes jaar later veranderde de situatie opeens drastisch. Ik was intussen als pastor gaan werken in het psychiatrisch ziekenhuis de Willem Arntsz Hoeve. Getrouwd en wel lag ik eind januari 1974 te slapen toen Jokomakari en zijn vrouw Butuk mij verschenen in de grote droom. Zij bevonden zich rond de lampenkap boven ons bed, en even later voegde ik me bij hen. Van bovenaf kon ik mijn vrouw Janny heel duidelijk zien liggen en mijzelf, iets minder duidelijk, naast haar. Maar ik kon ook even gemakkelijk kijken tot in Itunda, het dorp van de Bawòng. Tijd en ruimte bleken inderdaad, zoals ik van Immanuel Kant had geleerd, vormen a priori van het verstandelijk/zintuiglijke kennen. Dat wil zeggen dat zij niet echt bestaan, maar enkel optreden als wij ons verstand gebruiken. Ze bestaan zoals de boeggolven achter een varend schip: ligt het schip stil dan zijn de golven weg. Ligt het verstand stil - en dat deed het – dan zijn tijd en ruimte opgelost tot één aanwezig Nu. Van dit laatste was Kant niet zo overtuigd, maar ik zag het. Even daarna lag ik weer gewoon in bed, om vervolgens me opnieuw bij mijn visite rond de lampenkap te voegen. Dit heeft uren geduurd. Uiteindelijk ben ik in een diepe(re) slaap gevallen om bij het wakker worden met een schok te beseffen: hier hadden de Bawòng het dus 165
over. Dit is een echte bawòng ervaring, zij hadden gelijk. En als dit waar is, wat was er dan waar van die andere zaken? Teruggekeerd stamhoofd? Op dat moment realiseerde ik me dat we in de stamtaal moesten hebben gesproken, urenlang, omdat Butuk ook aan het gesprek had deelgenomen. De Bawòngvrouwen zaten namelijk opgesloten in de stamtaal Kiwòng, een toontaal die ik verwoed maar vruchteloos geprobeerd had te leren spreken. Wel had ik de voertaal Kikongo vloeiend leren spreken in het stage-jaar voor mijn komst bij hen. Maar vrouwen spreken geen Kikongo. Ik was me er wel van bewust dat het niet helemaal logisch was om te veronderstellen dat we in de droom Kiwòng hadden gesproken, omdat je zoals bekend in dromen zelfs met een doofstomme Chinees ongehinderd kunt communiceren. Maar ik was zo onder de indruk van de droom, dat ik bedacht: als ik half wakker het Kiwòng beheers, dan moet ik dat zeker kunnen als ik bij mijn volle verstand ben. En dat kon ik. Zie je wel, teruggekeerd stamhoofd: ik had daar als een afasie-patiënt hartstochtelijk naar elk woord lopen zoeken. Ineens kon ik beschrijven hoe de visie van de Bawòng ook waar was. Als ik vragen had, hoefde ik enkel maar niet-te-denken, zoals ik sinds enkele maanden via de Zen-meditatie had geleerd, en dan opende er zich een tijd/ruimteloos gewelf boven(in) mijn hoofd, en daar voegde dan vanzelf het antwoord zich bij mijn vraag. Alles was immers één. En soms kon ik van bovenaf op mijn gedachten kijken en zien hoe ikzelf het was die de twee eindjes aan elkaar knoopte. Ik deed dat omdat ik het deed, want alle redenen om te doen lagen daar beneden onder mij. Mpeemp had inderdaad gelijk: vanuit deze ruimte werkten de medicijnmannen. Zes weken lang kon ik deze ervaring zo maar op roepen: even innerlijk stil zijn en de werkelijkheid lag open. Ik heb vervolgens twaalf jaar gewacht totdat ik zo over de Bawòng wist te vertellen dat dit door Europese oren kan worden gehoord en begrepen. En gemediteerd. En gelezen over andere mensen die soortgelijke ervaringen hadden gehad. Zo las ik tot mijn grote troost bij Sri Aurobindo, dat mijn ervaring ‘daarboven’ een duizenden jaar oude naam had: advaita: niet-twee. Ik had al die jaren nodig, niet om te weten wat me toen was overkomen, maar om het te kunnen herhalen. Niet in diezelfde heftigheid, maar voldoende om voor mijzelf te weten, dat mijn droom toch niet slechts maar een droom was geweest, wat je onder het geweld van het gezonde verstand toch telkens weer geneigd was aan te nemen. Ik schreef toen, onder het vage licht van de lampenkap, het uiteindelijke verslag. En nadat dit met nog weer veel vertraging was uit gekomen, toog ik naar Jokomakari in Itunda, maart 1990, met het eerste exemplaar van Laat de boomstam maar liggen. Ik had aan zijn verzoek voldaan: de mensen in Europa vertellen wie zij waren. 166
Ik ging met vragen: zou ik de taal nog weer kennen, zoals tijdens die zes weken dat de droom als een deken om mij heen gehangen had? Had Jokomakari werkelijk gemeend dat ik een stamhoofd was? En hoe zouden ze reageren als ik mijn heilige boom debacle opbiechtte? Het stond in mijn boek dus vroeg of laat zou het toch uitkomen. Wat het Kiwòng betrof: tot mijn eigen ontroering verstond ik wat men zong ter ere van mijn aankomst. Toen ik daar vragen over kreeg en ik zei dat ik gedroomd had en dus.. - zeiden zij: oh ja dus. De trommels roffelden, de vrouwen gilden, iedereen extatisch en ik met hen: het was of ik in die hogere innerlijke ruimte geduwd werd waarin ik opeens het Kiwòng had leren verstaan. Jokomakari, inmiddels 82 jaar oud, voorkwam mijn vraag over mijn titel, door, toen heel het dorp zich verzameld had, een indrukwekkend lied te zingen over de komst van het stamhoofd. Het lied van ‘De adelaar en de leerling-tovenaar’ mocht enkel door een stamhoofd gezongen worden, en wel ter ere van de komst van een collega. En mijn derde vraag: mijn biecht over de gestolen pijlpunt had een volkomen onverwachts effect. Nadat ik verteld had hoe ik daarom zo haastig na drie dagen geheel verslagen was vertrokken naar Idiofa, en hoe ik weer vier dagen later, het leefgebied van de Bawòng echt verlatend in het vliegtuig naar Kinshasa merkte, dat de schurft even plotseling was verdwenen als het voorheen was gekomen, barstte iedereen in een homerisch gelach uit. Ik had tot mijn eigen verbazing maar weer eens aangetoond hoe groot medicijnman ik was: om zo iets dwaas te durven wagen en er nog goed van af te komen ook. Het was een variant van ons gezegde, begreep ik: je moet wel ontzettend geleerd zijn om zo stom te kunnen wezen. Mijn reputatie had er enkel maar door gewonnen. Toen iedereen uitgelachen was vroeg men, enkele dagen later, wat ik met die pijlpunt gedaan had. Ik vertelde dat ik hem netjes bewaard had in een doos samen met de andere cadeautjes, en dat op zekere dag de pijlpunt weg was. Ik had het als een opluchting ervaren, een genoegdoening, alsof de pijl op eigen kracht weer teruggegaan was naar het bos. ‘Dat is ook zo’ zei Jokomakari met overdonderende zekerheid, ’wat van het bos is keert terug naar het bos.’ Hierop lachte niemand, ik al helemaal niet. Jokomakari vroeg of ik de strijkpop, die hij voor mij had ingezegend, vaak gebruikt had. Ik antwoordde van niet, maar ik verzekerde hem dat ik er wel vaak in Europa over had verteld.. Een strijkpop is een beeldje van dertig, veertig centimeter lengte en vijf, zes centimeter hoogte. Iedereen die een beetje handig is kan zo'n pop snijden uit om het even welke houtsoort. Voorschrift is echter dat het vier poten heeft en een staart, en dat het hoofd van het beestje - meestal een mensenhoofd, soms 167
ook een dierenkop - achterom kijkt. Het heeft de kop dus achterstevoren gedraaid, zodat het gezicht aan de kant van de gladde, platte rug is. Over die rug wordt een dop gestreken. Blijft de dop bij het strijken stilstaan, dan betekent dat, dat de waarzeggerspop beet heeft, en het antwoord 'ja' is; glijdt de dop door, dan is het antwoord 'nee'. De medicijnman zit plat op de grond, beeldje voor zich, en maakt zijn riem los. Het raffiakleed, dat de Bawòng als een badhanddoek om de lendenen dragen, trekt hij daarmee ritueel uit. Hij zit naakt op moeder aarde, om de geest van Vader daar boven, ver boven de lampenkap uit, te raadplegen. “Vader ben je daar? “ is de eerste rituele vraag. Het is daarbij zaak dat hij niet de dag/nacht tevoren geslachtsgemeenschap heeft gehad. Is dat wel het geval, dan zal hij de cliënt heen sturen en vragen morgen terug te komen. Deze onthouding was heel essentieel - en iets dat mij, celibatair priester van de RK kerk bijzonder interesseerde. De Bawòng hadden namelijk een zeer gevarieerd seksleven. Polygamie in de beide varianten: polygynie (veelwijverij) en polyandrie (veelmannerij), plus de bedvriendschap (vrienden ruilen alles, ook hun vrouwen - tenminste als deze laatsten het er mee eens zijn) , plus de Zus-van-de-Leeuw (werd door het stamhoofd bij zijn intrede aan het volk geschonken), plus (deze laatste variant was een vinding van de vrouwen ) de vriendin-in-het-bos. Dat in deze uitbundig levende maatschappij onthouding werd gepredikt was voor mij een verademing. Hier kon je niemand ervan verdenken seksualiteit van minder waarde te achten, althans als te weinig van waarde om het hogere en heiligere te naderen. Integendeel, het ging erom juist zoveel mogelijk seksualiteit te hebben – in die gevallen dat je de grenzen van het gewone leven wilde verleggen. Zoals het geval was met de strijkpop. Of ook als men op jacht ging, een onderneming op leven en dood. Dan werd in het hele dorp afgeroepen: mannen slapen vannacht op de divan, de vrouwen op bed, want morgen gaan we het gevaar tegemoet. De onthouding had een functionele waarde. De strijkpop, zo heette het, was een pijl die je afschoot op een everzwijn. Soms raak, soms mis. De Bawòng die toch zo ervaren waren in het hanteren van de strijkpop, waren bescheiden in het claimen van resultaat. Het betekende namelijk twee keer mis, één keer raak. 2e stap: voorbij het voelen Terug in Nederland viel me pas in: ze hadden natuurlijk de pijl in het busake-gif gedoopt, en na jaren had ik de punt beetgepakt, om via Mpeemp me achter het rechter oor te krabben. Het deed er niet meer toe. Wat er wel toe deed 168
was mijn pastoraal werk temidden van de psychiatrische patiënten, die ook de grenzen van tijd en ruimte vaak wisten te overschrijden, maar niet wisten waar zij aan toe waren Naar mijn vaste overtuiging verkeerden zij dan in de grote tijd/ruimteloze ruimte, welke ik had ontdekt, en die sinds eeuwen de eeuwigheid wordt genoemd De brug tussen de wereld van de Bawòng en die van de patiënten werd geslagen door de strijkpop: die keek naar achter, zag met de rug. De medicijnmannen van de Hoeve wisten mij te vertellen dat het ongetwijfeld te maken moest hebben met het hersen-ruggenmerg zenuwstelsel. Dat is één doorlopend circuit. Het dagbewustzijn kent met het hoofd, het nachtbewustzijn met de rug. De patiënten zakten onbewust in de rug en leden dan aan paranoia, dat begon met achterdocht, en verhevigde tot achtervolgingswaan: dan dacht je het niet enkel, maar wist je het zeker. En dat is ook zo, want in die tijdloze ruimte gebeurt alles. Zij konden echter niet op tijd terugschakelen naar hun hoofd, om daar te weten, dat datgene wat echt aan het gebeuren is, nog vele jaren later pas zal plaats vinden. Zij wisten niet wat er speelde, maar ik wist het ook niet. Want mijn advaitakennis was slechts lege kennis. Ik zag wel mijn eigen gedachten, ik beheerste de taal voor zover ik hem geleerd had ( en niet verder!), maar ik kon niet zien wat anderen zagen of dachten. Ik had slechts de eerste stap gezet op de weg naar de verlichting. Het ging er nu om de tweede stap te zetten door alle gevoelens ook zo los voor je te zien liggen. En weer hielp de strijkpop. Het was een dier dat achterom keek, en wrijvend over haar rug, leerde je kijken via je eigen rug. Het was het dier in ons dat moest ontwaken. Ik droomde dat ik op een kameel reed, een kameel met een vrouwenhoofd, dat heel zachtjes in mijn voorhoofd beet, op de plaats waar de Hindoes de heilige stip zetten, en tegelijk voelde ik achter onder op mijn rug, daar waar het strijkpopdier haar staart droeg, de vitale energie, de ki – opgewekt door jarenlang zen-meditatie. (Dit Japanse ki-woord niet verwarren met de ki van de Bawòng, dat ‘taal’ betekent). De verbinding tussen de twee punten voelde ik echter niet. Ik begreep opeens: door dat wrijven verbindt de medicijnman alle cakra’s, die van boven het gewone bewustzijn tot die van onder dat bewustzijn. Ik had het totemdier ontdekt: je hoeft het je maar te visualiseren en alle gevoelens verenigen zich! Met dat magische beest kon je zo maar rondrijden in die lege ruimte van de advaita. Anderhalf jaar was zij steeds weer bij me: in dromen, tijdens de meditaties waarin ik de ki in haar cadans voelde kloppen, en éénmaal in de auto. In het verkeer rond Hilversum voelde ik zomaar een aanwezigheid, rechts naast me. Ik keek tersluiks naar haar (zag niets) maar de stomme dialoog deed 169
me goed. Ter hoogte van Bunnik ontsnapte me de vraag: ‘Wat zou jij dan willen?’ En ze antwoordde bijna net zo duidelijk (een echte ‘stem’ dus, foei, en dat nog wel voor een pastor werkzaam in de psychiatrie) : 'Ik zou met je willen spelen; ik barst van de energie en weet alles en zou je dat in een liefdesomhelzing willen geven; jij zit maar achter die mentale plaat te denken en te peinzen; we zouden leuke dingen kunnen doen in de wereld om ons heen; maar als jij niets vraagt gebeurt er niets.' Er ging een golf van energie door me heen, vreugde, dankbaarheid, onoverwinne-lijk-heid. Het deed me dan ook bijzonder genoegen toen ik later las dat het paard van Mohammed waarop hij naar Jeruzalem reed, ook een vrouwenhoofd had. Het moest zo zijn, want hij reed naar Al Aqsa, dat Het Einde betekent, net zoals Itunda, het dorp van de Bawòng. Maar een andere ziener hielp mij nog meer op weg. Nietzsche vertelt in Also sprach Zarathustra dat de mens die op weg gaat naar ‘het worden die hij is’ drie transformaties ondergaat: eerst is hij een kameel, vervolgens een leeuw en tenslotte een kind. De kameel verdraagt alles, maar dan ontwaakt de leeuw die brullend zich verzet, om uiteindelijk in een kind te veranderen, dat zelfs zijn eigen ik heeft overwonnen en aldus één wordt met heel de werkelijkheid. Dat ervoer ik na een daverende botsing met mijn collega pastor Hanna, begin 1994. De schok maakte dat de ki niet enkel intra- , maar nu ook inter-psychisch werkte, met een bijna orgastische intensiteit. We hoefden er enkel maar aandacht aan te schenken, of niet, en de ki trad in werking, of niet. Zomaar, op afstand. Tussen ons voelde het dan als een liefdevolle aanwezigheid bij de ander zonder enige begeerte, wat het kuise, heilige, zusterlijke karakter, zoals wij het ervoeren, ervan verklaarde. Het was niet-twee zijn. Wat je bent, daar kun je niet naar verlangen. Het was ontzagwekkend, verheven, genadevol en tegelijk heel knus en huiselijk gewoon. En het was echte energie – levensenergie, prana, stiltekracht, ki, bunono volgens de Bawòng - die ook werkte op grotere afstand. Eens ‘lukte’ het me om op die stroom me lichaamloos mee te laten dragen naar haar huis, twintig kilometer verder. Volkomen bewust en klaar wakker was ik daar in hun hal aanwezig met het heldere besef: ik ben nu hier en mijn lichaam is daarginds thuis, en een moment later was ik weer bij mijn lichaam thuis, om deze manoeuvre daarna nog twee maal te herhalen. We noemden het gloeien. De energie die tussen Hanna en mij heen en weer golfde, was er ook tussen mij en de patiënten, zij het dat de energie nu een volkomen neutrale kleur had. Ik wilde persé eenrichtingsverkeer, omdat zelfs de schijn van ongewenste intimiteiten in de psychiatrie zeer onaangenaam kan uitpakken. Dat nam niet weg dat het bonafide energie was. Zat Herman, een deerniswekkende schizofrene man, te jeremiëren over de stemmen die hem zeiden dat hij toch 170
naar de hel zou gaan, de schunnige woorden die als hij zat te bidden zo maar uit zijn mond dreigden te rollen, dan humde ik wat van oh, en ach, maar ondertussen stuurde ik, me concentrerend op mijn eigen hart en buik, de ki op hem af. En al gauw zei hij dan met verbazing: ‘Als ik bij u zit ben ik helemaal genezen.’ Maar hij had de deur van de pastoraatskamer nog niet achter zich gesloten, of al zijn ellende stortte zich weer op hem. Hij was zo lek als een mandje. Het kwam doordat de drie transformaties van Nietzsche, de kameel, de leeuw en het kind, slechts stap twee van de mystieke weg vormden: de Leegte waarin alle gevoelens in volkomen harmonie worden gebracht en ‘los’ voor je liggen en zich van tijd en ruimte niets meer aantrekken. Nodig was stap drie: dat al je handelen en willen in de Leegte worden geplaatst. En dit bracht mij terug naar de heilige boom van de Bawòng. 3e stap: voorbij het doen Op zich is het helemaal niet logisch dat jagers op een boom schieten: je breekt er je pijl mee en raakt zeker niet het everzwijn. Het was een daad als die van de boogschutter van de do-technieken van Zen: judo, kado, kyudo. Die mikt niet op iets buiten zich maar op zichzelf. De medicijnman zat naakt op de grond met zijn strijkpop tussen de dijen, nadat hij zich van seks onthouden had en zijn pijl van liefde niet op een ander, maar terug in de boom, die hij zelf was, had geschoten. Zodat de ki van zijn kruin tot in het wortelcakra kon heen en weer golven. Het ging er dus om het motorisch zenuwstelsel van het vegetatieve los te koppelen, het dier in ons van de boom. Die niet beweegt omdat hij geworteld is in heel de aarde: hij staat stil en doet door niet-doen. Wie de boom in zichzelf realiseert, door alle ki te verzamelen, zodat wat overblijft in hout verandert, wordt katatoon. De patiënt per ongeluk, de medicijnman met opzet, iedereen in de rigor mortis. Daar achter ligt de vrijheid, niet door als een ‘gloeiend’ kind heel de rest te vergeten en overal juichend door heen te suizen (stap 2), maar door heel de rest in verantwoordelijkheid in zich op te nemen en te transformeren. Want terwijl zijn losgekomen ki-lichaam naar overal-en-altijd uitstraalt, staat het hout als een raster van tijd en ruimte om de medicijnman heen, zodat hij de boze geesten hun plaats kan wijzen en de verloren voorwerpen op de juiste coördinaten van tijd en plaats weet te vinden. Waar die heilige boom zich bevond, ontdekte ik toen ik midden 2003 – na 30 jaar zen-meditatie, 32 jaar huwelijk, 34 jaar werkzaamheid in de psychiatrie – als een leerling-tovenaar in mijn eigen grote droom binnendrong. Er lag een Douglasspar in onze achtertuin, zo'n reus als die welke ik twee jaar eerder in Canada had gezien. Die bomen waren wel 100 (honderd) meter hoog 171
en 800 (achthonderd) jaar oud. Dat je zo’n boomstam moet laten liggen, behoeft geen betoog. Ik wandel erlangs en besef dan dat het huis wel geplet moet zijn, maar dat is toch niet zo. Als ik dichter bij het huis kom – “in het lichaam of buiten het lichaam, ik weet het niet, God weet het”, zeg ik Paulus van de Corinthiërs na - zweef ik verder het beeld inen zie dat de boom haar energie vermengd heeft met de energie van het huis, zodat ze één geworden zijn. Ik voel het daarop rond mijn heupen – ik ben kennelijk wakker, ook al droom ik - en ik weet, dat dat mijn eigen energieën zijn: de energie van mijn bewuste lichaam, de energie van ons huis, van mijn leven met Janny en de eeuwige energie van de ki. Die eeuwige energie heeft zich zo door heel mijn bewuste werkelijkheid heen geboord, dat het zich nu aan de andere kant, aan de kant van het dagelijkse leven heeft gemanifesteerd. Van binnen naar buiten, zoals dat heet, en van buiten naar binnen. Ik bevind me tussen de kruin van de boom boven het huis en kan zo maar het dak van het huis aftillen. Het Chinees/Japanse pictogram van de Leegte – Sanskriet Sunyatta, Japans Ku – waar het allemaal om begonnen is, is een huis waar het dak van af is, zodat je van binnenuit de grote leegte van de luchten, waarin alles zich afspeelt, kunt zien. De heilige boom van de Bawòng groeit in ieders achtertuin.
Toon van Buren
172
Gerrit Damhuis 1957-1965 Ten behoeve van de reünie op 13 mei 2010 Hemelvaartsdag!! Van Gerrit Damhuis Zat van 1957 tot 1965 op Ravensbos Woont nu 36 jaar in Oirschot Getrouwd met Gerry Toenders (we vierden vorig jaar ons 40-jarig huwelijk) Heeft zoon en dochter en twee kleinkinderen Is partner/adviseur bij DamhuisElshoutVerschure in ’s-Hertogenbosch In februari 2003 was ik mijn spullen aan het opruimen toen ik een brochure tegen kwam van De Oblaten van Maria. Ik kwam op het idee om deze term bij Google in te voeren en zie daar : een rijk aan adressen waaronder Ravensbos. Ik heb geruime tijd zitten kijken en lezen. Verrast dat je foto's ziet van jezelf die je nog nooit gezien had. Het smaakte naar meer en ik stuurde mijn foto’s op en een mailtje dat ik nog verder van me zou laten horen. Dat laatste kwam er niet van. Dus nu maar onderstaande tekst ingestuurd die ik reeds in 2003 schreef. Hoe ik de afgelopen jaren erover sprak. In veel gesprekken is het natuurlijk aan de orde gekomen dat ik op het seminarie heb gezeten en meestal kijken de mensen je dan een beetje met mededogen aan : "God , wat sneu dat dat jou is overkomen !" Mijn reactie was altijd : "helemaal niet" . "Ik heb op een prima open seminarie gezeten en ik had nooit die opleiding kunnen volgen als ik thuis gebleven was." Ik vertel dan enthousiast dat het een "open "seminarie was waar letterlijk de heggen erom heen waren weggehaald , het heel rijk was aan talloze activiteiten van sport tot toneel, dat we er vaak werkten op een boerderij , dat je er veel spannende verhalen hoorde van missionarissen die langs kwamen, dat we met het toneel en carnaval ook elders optraden, dat ik naar Bernadinus in Heerlen ging voor de laatste twee jaar , etcetera. Kortom een loflied. Zo voelde ik het ook en nog steeds. Wat ik niet leuk vond was dat je geen vriend mocht hebben. Ze lieten je dat meteen merken. Zo van anders wordt je homofiel, hoewel ik in het begin niet wist wat dat was . Evenzeer als toen je voorlichting kreeg, je niet bezig was met sex en zo. Dat kwam pas later. 173
Ja en dan de regels en het strakke ritme van de dag. Dat had twee kanten. Ik dacht voor me zelf dat het wel goed was geweest om tot studie resultaten te komen en je leerde er ook mee omgaan. Het is voor een deel ook een spel. Ik had daarbij een hele goede band met pater Kusters, de overste, die ik als een soort vader ervaarde en die me altijd positief benaderde om het beste uit me te halen. Ook Pater Palm was zo'n figuur waar ik het goed mee kon vinden. Toen de meisjes interessant werden, wilde ik ook dat verkennen en deed datna enige aarzeling dan ook. Mijn moeder zei daarbij : "jongen, als je pater wil worden prima, maar je moet het niet om mij doen. Dus als je met meisjes om wil gaan om te ontdekken wat dat betekent, dan moet je het doen". Dat gaf me altijd een goed gevoel van kunnen kiezen. De doorslag om niet meer pater te worden, kwam met het vertrek van pater Kusters en de komst van pater Hendriks. Dat vond ik een nare dogmatische man die de weg blokkeerde die sinds het Vaticaanse Concilie met paus Johannus de 22e was gevolgd. Je zou nu zeggen: het werd Gijzen direct na bisschop Bekkers. Je mocht tegen die man niet eerlijk zeggen wat je ervan dacht. Iets dat juist in de jaren daarvoor tijdens de "geestelijke lezingen" zo nadrukkelijk je was voorgehouden. Ik heb toen aan het begin van de laatste twee jaar besloten om niet door te gaan maar wel de HBS af te maken. Een kerk die de regels benadrukt en niet de missie, daar voelde ik me niet thuis. En dat is later overigens alleen maar sterker geworden. Terug naar Leeuwarden was toen gezien de situatie thuis geen optie. Dus blijven en elke dag op de fiets naar Heerlen. Op de HBS ontmoette ik aardige mensen , zoals Peer Willekes, René Haijen en Budje Magermans. Ik kwam ook veel thuis bij Peer Willekes waar ik me enorm thuis voelde. Ik had toen al afscheid genomen en toen ik mijn papiertje had in 1965, was het ook over met Ravensbos. Jaren later heb ik me altijd wat schuldig gevoeld dat ik verder niets van mij liet horen. Een aantal keren ben ik nog wel eens langs Ravensbos gereden en vorig jaar heb ik de wegjes die ik veel fietste en liep naar Valkenburg nog eens langs gereden. Een fries die weer Friese hengsten zag. Gevoel van een leuke, voor mij waardevolle tijd zijn dan aan de orde. Ik ben van plan om de acht jaren op Ravensbos nog eens uit te schrijven. Hier het eerste begin. Het begin : september 1957 Ik was elf jaar toen mijn oudste en enige broer Bertus ( toen 21 jaar) mij met de trein van Leeuwarden naar Sittard bracht en vandaar met de bus via Schimmert 174
naar de halte voor aan de weg. Tom Graat en zijn moeder ( uit Rrrrrotterdam) zaten ook in die bus en we liepen met ons vieren naar dat grote gebouw in de verte. Het was warm en ik zie nog dat het wat stofte op de weg met bruine klei en kiezels. Maanden aan voorbereiding waren daar aan vooraf gegaan. Alle spulletjes in gekocht en mijn moeder en mijn zussen hadden nummertje 17 in al mijn hemden, onderbroeken , lakens genaaid.. Ik kwam nog een brief van mijn moeder tegen aan een van mijn oudere zussen die wel illustratief is : (4 september 1957 brief van mijn moeder aan veronie.) "Onze Gerrit is vanmorgen met Berthus naar Valkenburg gegaan. Berthus komt vanavond weer thuis. Ja er is heel wat geld voor uit gegeven buiten 't linnengoed wel 75 gulden en dan 't reisgeld nog. Hij heeft alleen zijn overal bij Werkman gekocht . 9,25 en naar het consultatie bureau 3,50 voor doorlichten dan toilet en schoolartikelen dat was f 25,- reparatie schenen met crème f 10 en ga zo maar door. Hij heeft jou tas mee , Veronie" Waarom naar Valkenburg ? Dat ik helemaal van Leeuwarden naar Valkenburg ging kwam als volgt. Mijn vader en moeder waren goed katholiek en hadden zeven dochters en twee zonen. Ik hoorde bij "de drie kleintjes" die na de oorlog werden geboren. Mijn vader was heel blij met mijn komst : toch een zoon na al die meiden en ik heb nog vaak van mijn zussen de wat pesterige ( ik zei dan jaloersige) opmerkingen moeten horen dat mijn geboorte met een dure advertentie in de Volkskrant werd aangekondigd. Ik was een zondagskind : geboren op drie koningen 1946. Wij waren een katholieke familie in een gereformeerde/hervormde enclave in Leeuwarden. We hadden in Leeuwarden een katholieke bakker, katholieke slager, katholieke groenteboer en ik zat natuurlijk op een katholieke school ( de Sint Bonifatius -school) aan de Voorstreek. Bij ons in de straat ( de Auke Stellingwerfstraat) was een openbare school waar je steeds langs kwam. Als je 's-morgens naar kerk ging ( ik was misdienaar) werd je nogal eens uitgescholden voor "roomse paap". Daar wordt je dus fanatiek van. Als ik in de vakanties bij familie in Eindhoven en Eersel kwam, was ik verrast van het relativerende bij hen. Achteraf had ik dus wel een tik van het gereformeerde gekregen. 175
Mijn vader werkte bij de gemeente als magazijnmeester, was timmerman geweest, zat in de vakbond Katholieke Arbeiders Beweging Overheid. Omdat een broer van mijn moeder in Leeuwarden een strijdbare vakbondsman was , ging het nogal eens over dat soort zaken. Het feit dat mijn vader ooit de kerk was uitgelopen toen door de bisschoppen werd verkondigd dat een katholiek niet lid mocht zijn van de PvdA ( ik denk toen SDAP ?) , gaf mij een trots gevoel. Ik bewonderde hem zeer. Elke dag stond ik tussen de middag op hem te wachten op de hoek van de Groninger straatweg en de Bleek-laan en kon dan al mijn verhalen kwijt. Maar goed, ik zat dus op de Bonifatius- school vlak naast de kerk. Op school deed ik het aardig en herinner me dat ik extra klusjes mocht doen van Juffrouw Poederdoos ( haar echte naam weet ik niet meer) en ook bij “master’ de Haan ( die moest je met de Friese titel aanspreken) kreeg je weekopdrachten en was ik vaak op dinsdag al klaar. Ik kon redelijk leren , hoewel ik al vroeg door mijn zussen ( die in het onderwijs zaten) blijkbaar al vroeg was getraind in rekenen enzo. Voor dat de school begon moest ik vaak misdienaar zijn , soms in de kerk en soms in het St. Josef bejaardenhuis dat er langs lag. Pastoor Dierkens praatte op mij in of ik niet priester wilde worden. Hij regelde voor mij en een paar andere jongens een bezoek aan het seminarie in Apeldoorn ( dat is de pendant van Rolduc : de wereldheren). In diezelfde periode bezocht mijn zus Thea , die inmiddels in IJmuiden vree en daar later ging wonen, een tentoonstelling van de paters Oblaten van Maria. Het ging met name over de Eskimo’s. Ze liet daar vallen dat ze een broertje had die ook priester wilde worden en niet lang daarna stond pater Lemmens bij ons in Leeuwarden op de stoep. Mij spraken de verhalen enorm aan en ik vond het veel leuker om naar een missie te gaan en pater te worden dan bij die wat stijve en bekakte wereldheren. Ik vond dat vooruitzicht wel mooi en natuurlijk wilde ik mensen op tijd dopen . Stel je voor dat ze zonder doopsel zouden sterven en zo in de hel kwamen !. Dus het werd de paters , ook al probeerde pastoor Dierkens mij en mijn moeder te overtuigen om toch naar Apeldoorn te gaan. Wat bij de keuze zeker meespeelde was dat in die periode mijn vader net was overleden ( februari 1957) en mijn moeder ook nog drie jonge kinderen had en er bepaald niet breed bij zat. Zeg maar gewoon elk dubbeltje drie keer om moest draaien. Ik was een goede leerling en zo werd geregeld dat ik de zesde klas niet meer hoefde te doen en meteen naar het voorbereidende jaar op Ravensbos kon gaan. 176
De eerste maanden. Toen ik aangekomen was op Ravenbos heb ik niet lang daarna een brief aan een van mijn zussen geschreven (onze Veronie) die goed het strakke ritme van het seminarie aangeeft. Ik typ deze brief uit september 1957 (ik was elf jaar) over met spellingsfouten en al. "Lieve Vroon, hier de eerste brief van mij ja je hebt het geraden hoor ik zat op post te wachten.nou en je zult wel benieuwd wezen hoe het hier is en uitziet nou en ik zal je het ook schrijven reglement is zo : kwart over 6 opstaan. kwart voor 7 : H.Mis. Half acht: ontbijt. kwart voor 8 : bedopmaken en Recrajacie. 8.15. Studie 9 uur 1 les. 9.50 tweede les. 10.40 Recrajacie.11 u. 4de les. 11.50 5de lis. 12.40. handwerk dat is je opgegeven werk bijv. Gang vegen. Trap dwijlen w.c. schoonmaken enz. 1 u.eten. 2 u.Recrajacie. 2.30 Rozenhoedje. 2.45 5e les: 3.35.6e les:4.25 breng je de boeken terug naar de studie. 4.30 boterham die wij krijgen en buiten in de hand opeten. 5 u studie je werk maken die je die dag op heb gekregen. 21/2 u studie ja het is een lange tijd maar, het vliegt zo om. 7.30 avondeten. 8.20 schoenen poetsen.8.30 Vrije Studie dan mag je je werk als je het nog niet af heb af maken. 9u naar bed. ja het is een heel regelement. Ja we krijgen al heel wat vakken en het Latijn is nog wel de moeilijkste ik ken het al wat maar toch heb ik liever wat anders maar we hebben volop recrajacie dat ja , dan ben je vrij dan ken je doen wat je wil. Nou en je schreef mij dat wij hier ook de A.Griep hadden nou volop. we hebben al 4 dagen vrij gehad. ja de laatste twee dagen hebben we aardappelen rapen gehad. er zijn 75 van de 108 ziek geweest en nou is het weer wat gezakt ik heb van dinsdag tot zaterdag in bed gelegen nou ik had er genoeg van. Hier is een hele boerderij er zijn 400 kippen en 98 varken en 36 koeien, ik kom net van de Boerderij want ik ben bij het melken geweest en toen ben met de tractor naar het aardappelen veld geweest en heb wat met de tractor gereden nu hebben we vrije stdie 6 – 7 u dus kort en schrijf ik jou meteen maar een brief maar ik schei uit wat het is bijna 7 u nu dag vroon een dikke tuut van Mij 177
Tot zover dit eerste begin. Er zal nog het nodige volgen Gerrit Damhuis
178
Willem Theloosen ROEPING Komt van het werkwoord roepen. Ja toch! Wanneer het roepen beantwoord wordt, is er contact tussen twee personen en communicatie. Ik had grote twijfels over mijn roeping,60 jaar geleden. Stel je voor Wimke Theloosen naar het “Simmenarie “, geen haar op mijn hoofd die daar aan dacht. Ik kwam uit een warm nest,had vele vriendjes en vriendinnetjes, en was nog al avontuurlijk ingesteld,door mijn vele bezoeken aan de boerderij van mijn grootouders van moeders kant, een gemengd bedrijf ,van ca 30 hectaren, waar Ome Toon en Ome Rinus hun roeping volgden. Welleswaar noodgedwongen, omdat Ome Toon het liefst veearts was geworden, maar zijn broer een echte boer was. Heel mijn jeugd heb ik daar doorgebracht, na schooltijd en vacantie. De boerderij en omgeving lag in 19441945 in het oorlogsgebied rondom Arnhem. Allerlei wapentuig lag er verspreid en ik was een echte verzamelaar van schiettuig en minutie. Toen ik bij de demontage van een stuk oorlogstuig bijna mijn vingers kwijt was, ben ik er mee gestopt. Wanneer mijn grootouders mij zagen aan komen, op de fiets van mijn moeder, uiteraard met houten klossen op de trappers, dan riepen ze :”Lucifers weg, daor kum Wimke aon”. Dit deden ze niet zonder reden, omdat ik van jongs af aan gefascineerd was door vuur. Om helemaal eerlijk te zijn, die fascinatie deelde ik ook met mijn neven en mijn vrienden, maar ik was wel hun leermeester. Wat we wel in brand mochten steken, was het strooisel dat achter bleef op de akkers, wanneer het koren gedorst werd. Dat liep eens totaal uit uit de hand, omdat we geen rekening hadden gehouden met de windrichting, waardoor een klein korenveld van de buren ook in vlammen opging. Ik de oudste kreeg de schuld, maar het werd me vergeven ,omdat een jerrycan vol benzine in een aanpalende droge sloot verborgen lag, en met een luide knal en vuurwerk de lucht invloog. Een overblijfsel van de oorlog, De waarheid gebood te zeggen, dat die jerrycan met voor bedachte rade door mij in die in die sloot was verstopt. Ik had er ook een handgranaat in kunnen verstoppen, maar dat durfde ik niet aan. U vraagt zich natuurlijk af, wat heeft dat allemaal met roeping te maken? Helemaal niets natuurlijk. Eigelijk wilde ik het liefst toneelspeler worden. Dat had alles te maken met veelvuldig bezoek van acteurs en actrices van toneelgroep “Theater “uit Arnhem, die op de boerderij producten kwamen kopen, zoals eieren, melk, groente, fruit en vlees. 179
Daar waren beroemde namen bij, zoals Rob de Vries en Ton Lensink, Bernard Droog en natuurlijk Hans Tiemeijer een grote forse man. En die laatste las ons voor uit een boek van Ome Toon, met alle kruistochten er in en prachtige gravures van Gustaaf Doree. We luisterden ademloos. Acteur dus!! “Allemaal armoe jungske” zei opoe, en die kon het weten, want de heren vonden alles te duur. Wel mijn eerste contact met theater. Vanaf de vierde klas op de lagere school kregen sommige jongens franse les, als voorbereiding voor het hogere onderwijs. Al mijn vrienden zaten ook in dat clubje van ca 15 jongens. Daar kwam natuurlijk ook ter sprake, wat je wilde worden. Nou, de animo om priester te worden was erg hoog. Van die 15 hadden zeker 5 of 6 het plan om naar het seminarie te gaan. Ik wist het nog niet. Zeeman leek mij ook wel wat, of boswachter. Maar toen we in de zesde klas zaten werd er vaak over gesproken. Joop Molenaar, a.s. OMI, woonde bij ons in de buurt, en via zijn broer Eddy kwam ik in contact, en hij vertelde mij over zijn opleiding bij de Paters Oblaten van Maria in Valkenburg. Vincent van de Loo, een broer van mijn vriend Paul, studeerde daar ook. Paul had ook al eens door laten schemeren, dat hij” roeping” had. En ja, er bleken nog anderen met het zelfde idee te lopen. Uiteindelijk gingen er 6 jongens naar een seminarie. En het werden er 7,want ik sloot me ook aan. Ja, en toen stond Pater de Grauw al vlug bij ons op de stoep en was er geen ontkomen aan. Ik kreeg allerlei informatie, folders, boekjes om eens door te lezen. Ondertussen ging hij met mijn vader naar een rijke katholiek (handelaar in oud ijzer) en met veel zilverlingen kwam hij weer terug. Glunderend: ”En wat dacht je er van, Wim?” Ik aarzelde met mijn antwoord, waarop mijn vader zei: ”doe het nu maar” en ik was overgehaald. De papieren zouden opgestuurd worden, en ook verdere informatie. Natuurlijk bracht ik mijn vrienden op de hoogte. Die reageerden erg verbaasd en konden er met de pet niet bij. Uitgerekend jij!! Op mijn reactie van: “En hij dan” Ja, hij is misdienaar, en hij ook. Uiteindelijk gingen drie jongens naar Ravensbosch. Paul v.d.Loo, Henry Polman, en ik. En enkele jaren later zaten we met zeker 10 mensen uit Elst in Valkenburg, en als we Lent(Gem.Elst) er ook bij rekenden, dan zaten we wel met 20 studenten alleen uit de gemeente Elst. Het begin was voor mij erg moeilijk, dat idiote reglement, die beknotting van de vrijheid. Was dit nu “ roeping”? Waar ben ik aan begonnen? “Roeping” En de antwoorden dan? Maar de vriendschap met andere lotgenoten maakte veel goed, en je wende aan het regime van De Grauw, zeker niet mijn favoriet. Ook het leren ging me goed af. Behalve wiskunde! Ik snapte er niets van. We kregen wiskunde van Pater Bauhuis, wiens bloed ik wel kon drinken, want hij heeft me verschillende keren voor Piet Snot voor de klas laten staan, met wiskundige vragen. Natuurlijk bracht ik er geen steek van te recht. Hij was wel een kei in 180
sporten, en voetballen kon hij als de beste, maar als ik de kans kreeg trakteerde ik hem op een tackle. Later leerde ik hem beter kennen als ziekenpater. Hij verzorgde je heel goed en was heel alert op koorts en andere ziektebeelden. Uit medelijden kreeg ik later beurtelings een 2 en 3 voor algebra en meetkunde en heb ook nooit een proefwerk gemaakt. Met meer paters had ik een goed contact, zo heb ik honderden courtjes gelopen met pater Uiterhoeve, een echte Zeeuw, al zou je dat niet zeggen, wat betreft zijn postuur. Pater Voogd, die me kennis liet maken met de klassieke muziek, en mijn eeuwige liefde voor de oude componisten. Ik zal nooit die middag vergeten, waarin uit enkele houten kastjes, waarin spoelen ronddraaiden en celluloid zich om schijven wikkelde, prachtige klanken kwamen. Dat mirakel was in elkaar geflanst door Pater Lempens, meen ik en dat het zo goed functioneerde had te maken met het weer die dag. Het was niet vochtig en de zon scheen en haar stralen werkten mee aan het grote wonder wat we aanschouwden en waar we vol verwondering naar luisterden. Pater Schram, die ons in Wijlre kennis liet maken met Limburgse vlaai. Pater Willie Tromp uit Hatert, jarenlang mijn biechtvader. Die het ook op zich nam, om mij seksuele opvoeding te geven, doch daar had ik door mijn jarenlange verblijf op de boerderij, geen behoefte meer aan. Alleen ons taalgebruik verschilde wel. Dan was er ook nog Pater Rientjes, hij gaf engelse les, en door zijn Friese afkomst had hij geen problemen met de uitspraak, maar wij wel. Hij was ook hopman bij de verkennerij en fanatiek. We werden meegevoerd naar Idar-Oberstein in de IJffel, daar lagen de edelstenen voor het oprapen. Ook het slijpen werd ons gedemonstreerd. Ik had goed toegekeken en besloot de opgedane kennis thuis op de elektrische slijpmachine in de praktijk te brengen, met als gevolg een uit elkaar spattende agaat en mijn vingers flink ontveld. We gingen ook op kamp bij paal 8 op het mooie Terschelling. Daar maakten we voor het eerst kennis met het fenomeen Hudo (houdt uw darmen open) Dat was een diep gat in een duinkom, waarover een constructie bevestigd was van aangespoeld hout, met in het midden een opening, waarop je ging zitten en je ontlasting de vrije loop liet. Het was meen ik ook afgezet met stukken zeil, voor een beetje privacy. Ik zal niet de avond vergeten dat ik op de Hudo zat en een Latijnse psalm zong, waarvan ik de melodie zo mooi vond. De woorden van die psalm ben ik nooit vergeten: “ In Manus tuas Domine, commendu spiritum meum.” s’Avonds bij het kampvuur vond hij het nodig, om het uitgebreid te vertellen. Iedereen lag in een deuk, doch er werd geen naam genoemd. Ik heb me later afgevraagd, wat hij daar bij die Hudo te zoeken had. Natuurlijk trok mijn hart ook naar de boerderij, waar pater Jan Kuilboer de riek zwaaide. Een echte westfries met zijn blonde kuif. Broeder Mensink was dacht 181
ik, zijn eerste assistent, of was het broeder Jungslaeger? Pater Tillemans, de heeroom van Loekie Linnartz die wel veel werk maakte van zijn mis, die dus ook langer duurde dan bij anderen. Er was een pater, wiens naam ik niet meer weet, waarbij iedereen graag wilde dienen, omdat hij als een sprinter door de dienst flitste Pater Boers, bij wie niemand misdienaar wilde zijn, vanwege zijn geur van heiligheid. Man, wat stonk die man uit zijn mond. Pater Keizer, die uit de missie van Ceylon kwam en prompt mijn naam veranderde in Bill. Ook kwamen er veel missionarissen langs, om te vertellen over hun werk in verre landen. Afrika en Ceylon leek mij wel wat, lekker warm. Ook kwam er wel eens een bisschop op bezoek, dat was feest, met extra lekker eten, glaasje cider, en s’avonds een filmvoorstelling in de aula. Ook bij het bezoek van de GeneraalOverste was het helemaal een groot feest, ook bij jubilea van paters en broeders. Ik kan me nog herinneren dat broeder Urlings zijn jubileum vierde 70jaar in t klooster?? Maar mijn meeste aandacht ging uit naar de komst van missionarissen uit de koude streken in het hoge Noorden en hun dappere bewoners. Indianen en Eskimo’s. Echte natuurvolken, voortdurend in strijd met de barre natuur van ijs en extreme kou. Het werd helemaal te gek, toen een Belgische missionaris buiten op de cour een demonstratie gaf met een hondenzweep. Hij legde een lucifersdoosje op zeker 6 meter afstand, zwaaide vervaarlijk met de zweep naar achter en sloeg het doosje dwars door midden. Ook het eten bij de Eskimo’s trok mij wel aan. Elke dag vlees. Dat waren we zeker niet gewend op Ravensbosch. Het volgende haalde mij helemaal over. Ik had toen s’winters erge last van wintervoeten. Hele erge jeuk tussen mijn tenen, die uiteindelijk blaasjes kregen en uiteindelijk vol rode uitslag zaten. Ik vroeg of dat bij de indianen en Eskimo’s ook voorkwam. ”Zeker” antwoordde hij: ’Daar hebben ze een uitstekende remedie voor” Natuurlijk vroeg ik hem wat de oplossing was. Hij keek even om zich heen of er niet te veel jong grut bij stond en toen gaf hij mij de oplossing. ”Ge moet bij het krieken van de dag over uw blote voeten plassen en meteen daarna met blote voeten door de sneeuw hollen, vervolgens spoelt ge uw voeten af met koud water en droogt ze stevig met een ruwe handdoek. Dan de sokken en de schoenen aan. Mits natuurlijk, pater Prefect er toestemming voor geeft. Ik keek naar pater Uiterhoeve en die knikte, dat het goed was. ”Maar maak er geen circus van” Dus de volgende morgen vroeg, ging ik in mijn korte broek en trui naar buiten, naar het rozenkranslaantje, deed vlug mijn schoenen en sokken uit en pieste over mijn blote voeten en toen als een gek door de sneeuw met mijn sokken en schoenen in de hand, en vlug naar de schoenenzaal om mijn voeten af te spoelen. Ik had geen gevoel in mijn voeten, dat kwam later. Sodeju!! Maar ik heb nooit geen wintervoeten meer gehad. Na 182
deze heldhaftige volkomen onbekende therapie, gingen de luiken op de slaapzaal zachtjes dicht. Voieurs! Ook had ik eczeem aan mijn handen, vooral met schraal weer. Pater Tromp, mijn biechtvader had daar een biologisch middel voor: ”Notensap”. De schil van walnoten en water bewaarde hij in een grote glazen stolpfles. Jarenlang, volgens mij. Die oplossing kreeg uiteindelijk een donkere, geheimzinnige kleur. Na de biecht bespraken we mijn probleem en kreeg ik een klein scheutje van dat notensap in de kom van mijn handen, om ze in te smeren. Het hielp,want de exeem verdween onder die laag van zwarte smurrie, maar zodra Pater Janson, de nieuwe prefect, mijn zwarte (klauwen) zag, stuurde hij me naar de dichtstbijzijnde wasgelegenheid om mijn handen te wassen. Daar kwam veel vim bij te pas, wat natuurlijk funest was voor het genezingsproces van mijn eczeem. Natuurlijk was er naast discipline en studie ook tijd voor cultuur. Pater Voogd richtte een jongenskoor op, Pater Palm regisseerde toneel, o.a. de klassieker: Arsenicum en oude kant, waarin de twee oude damesrollen, perfect vertolkt werden door Piet Wijs en Gerard van der Beuken. Jene van Moorsel schreef ooit een parodie op “Willem Tell” Ik mocht toen de proloog doen. Gekleed als een dikke, bolle Engel, moest ik toen voor het voetlicht treden. Ik heb er toen zonder zijn instemming en afspraak, een ludiek gebeuren van gemaakt. Ik had me van te voren verborgen op de balustrade welke boven het toneel hing. Terwijl iedereen zijn plaats zocht in de aula, maakte de acteurs zich klaar voor hun optreden. Alleen waar was Wim, waar was de engel? Men besloot het toen maar zonder engel te doen. Op het moment dat het toneeldoek open ging, klom ik langs een touwladder naar beneden en las de proloog voor. Het publiek in de zaal wist niet beter, of het hoorde zo. Ik weet niet meer, hoe je reageerde Jène. Was je kwaad, of kon je er om lachen? Ook kregen we op bepaalde dagen een filmvoorstelling. Heel wat films van de Dikke en de Dunne en ooit een prachtige film: Grazige weiden” een gezongen vertolking van het scheppingsverhaal en meer uit het oude testament. Vertolkt door negers en negerinnen, en prachtige negerspirituals. Vol humor. Opvallend was, dat God d e Vader en engelen blank waren. De tremesters en vakanties wisselden elkaar af, en ik begon me echt thuis te voelen op Collegium Carolinum. We hadden een hele fijne klas, welke gelukkig al die jaren bij elkaar bleef, al werd het aantal klasgenoten allengs minder. Heel veel namen van die klas zijn voor altijd opgenomen in mijn geheugen. Ik denk ook dat onze klas als eerste een reünie georganiseerd heeft op Ravensbosch. Een prachtig weekend, al weer zo lang geleden. Gelukkig zie ik op 13 mei weer enkele van mijn klasgenoten terug. Ik verheug me er op. 183
De beginjaren onder het regime van Overste De Grauw en dat gruwelijke reglement waren moeilijk. Vooral de maandag! Dan werden de tekortkomingen op dit reglement uitvoerig besproken, en overtredingen werden per persoon af gehandeld. Mijn naam werd vaak genoemd. Ook op de diverse rapporten kwamen mijn tekortkomingen op het gebied van Gedrag, Orde, Netheid, en Vlijt aan de rechterkant in beeld, onder opmerkingen. Thuis keek mijn vader eerst naar die opmerkingen, las ze vaak niet eens, smeet het rapport op de tafel en beende met grote passen uit de huiskamer naar de werkplaats achter ons huis. Daar zette hij de machine welke het meeste lawaai produceerde aan, om zich af te reageren. Heel zelden stond er ook wel eens een positieve opmerking, dan ging mijn moeder naar de werkplaats, zwaaiend met mijn rapport, zette de machine af en hield mijn vader het rapport onder zijn neus, zonder iets te zeggen. Mijn vader las dan, wat de overste geschreven had. Ja, bromde hij dan, maar zijn gedrag dan. Kijk ook eens naar de rapportcijfers, zei mijn moeder. Die waren meestal voldoende, al werd het totaal van de cijfers wel erg beïnvloed door de 2 en 3 voor Algebra en Meetkunde. Om nog even op dat gedrag terug te komen. Dat heeft niemand bij me kunnen veranderen. Speels en onbekommerd leefde en leef ik. Nog steeds, en dat blijft zo. Niets en niemand krijgt mij er onder. Mijn lijfspreuk. En reken er op dat ik in mijn leven het een en ander heb mee gemaakt. Maar ik ben dit jaar al weer 40 jaar getrouwd met Bernadet, heb een pracht zoon, Jeroen en een eigen huisje in het mooie IJsselstein(U)En wat dat gedrag betreft, Bernadet was de dochter van een drs.Pedagogiek en een onderwijzeres. Ook zij hebben mijn gedrag maar met mate kunnen beïnvloeden. Wel heb ik vader diverse vloeken en uitdrukkingen geleerd, die in zijn dagelijks taalgebruik niet voorkwamen. Ook de borrel leerde hij waarderen. Heb een fijne schoonvader aan hem gehad Hij ruste in vrede. Een maand geleden is moeder overleden, 91 jaar. Een van de grootste gruwelen in het reglement was voor mij het Corvee. U herinnert zich dat ongetwijfeld. Gangen, trappenhuizen, toiletten, klaslokalen, studiezalen, alles moest schoon zijn en blinken. Ik zelf vond, dat ik vaak de ondankbaarste taken op me kreeg. Neem nu het kleedlokaal voor de sporten. Die zweetlucht, modder en vocht op de vloeren, soms grote pollen gras van het voetbalveld. En allemaal handwerk, niks geen stofzuigers en boenmachines. En waar ik het meest een hekel aan had, dat was de afwas in de keuken na het eten. Vreselijk vond ik dat. Ik schepte er een groot genoegen in, om de kratten met bestek van een zekere hoogte in de lege afwasbak te kieperen. Een heerlijke symfonie van rondwentelende lepels, messen en vorken. 184
En dan de gloeiend hete kraan er op en die metaalmassa met een bezemsteel door elkander roeren om de vette hap te verwijderen. Vooral het bestek van George en Theo Janssen uit Harderwijk had extra aandacht nodig, want zij gebruikten bij alle maaltijden grote scheppen sambal, zelfs in de soep. Toen ik trouwde met Bernadet, heb ik haar meteen verteld, dat ik alles in huis wilde doen, maar absoluut geen afwas. Tot mijn grote vreugde was dat geen punt voor haar, en toen Jeroen groter werd, schepte hij er een groot genoegen in, om samen met zijn moeder af te wassen. Mijn taak in onze keuken beperkte zich tot koken, een plezante hobby. Thuis ben ik de chef in de keuken, ik kook elke dag. Uiteindelijk kreeg ik taken opgelegd, die niets met water te maken hadden. Geen schrobben, dweilen, afwassen, omdat ik in het bezit was gekomen van een briefje van onze huisarts uit Elst, een persoonlijke vriend van mijn ouders. “In verband met het exeem van mijn patient W.J.Th.Theloosen is het niet goed dat hij veelvuldig met vocht in aanraking komt, ook niet met rubber handschoenen aan.” Met vriendelijke groeten, Dr.Jaspers huisarts te Elst(O.B.) Vervolgens kreeg ik de opdracht om de toiletten van W.C-papier te voorzien. Het was voor mij een uitgelezen kans om uitgelezen kranten uit de recreatiekamer van de paters en broeders te lezen, alvorens ze voor te bereiden op hun belangrijke werk op de toiletten. Ik settelde me dus in het keldertje onder het laboratorium, en daar vouwde ik de kranten en tijdschriften tot handzaam A4-formaat en sneed die vervolgens tot kleine pakjes W.C.Papier, die in houten bakjes op de W.C terecht kwamen. Wel werd mij op het hart gedrukt alle advertenties van dameslingerie uit de kranten te verwijderen, omdat deze een gevaar zouden betekenen voor de studenten. Je begrijpt dat ik daar geen moeite mee had, vooral toen ik merkte dat er leerlingen waren, die interesse hadden voor deze plaatjes, en ze gaven me de opdracht, om de advertenties zo compleet mogelijk te verwijderen en te bewaren. Later kwam ik er achter dat het ook een gewild ruilmiddel was, om mijn postzegels op voorraad te houden. Ooit zat er een exemplaar tussen van De Lach. Die heb ik zelf gehouden, dat snappen jullie wel. Dat bleef natuurlijk niet goed gaan. Verraderswerk of afgunst, ik weet het niet. Of het had te maken met de komst van Pater Kusters, de nieuwe overste en de aanleg van nieuw sanitair met echt wc-papier. Ja,hij was mijn favoriete pater, die door zijn werk in Maastricht onder de arme arbeiders, met beide benen op de wereld stond. Een geweldige harde werker, met heel veel nieuwe ideeën en hervormingen. Alles werd geleidelijk aan gemoderniseerd. Ik vond hem een van de fijnste mensen, die ik in mijn leven ben tegengekomen. Wat een verschil met zijn voorganger. In een mum van tijd veranderde hij het huis in een Thuis. 185
Ander meubilair in de klassen, fijne douches en toiletten, ook de recreatiezaal werd aangepast. En de keuken en refter. Ik meende dat hij ook dames in dienst nam als huishoudelijke hulp, hai nymphai, en deze dames namen het betere schrobben en boenen voor hun rekening. Gelukkig maar. Ook kwamen er leken lesgeven, Drs.Zijlstra en de legendarische Harry G.M.Prick. Eerstgenoemde voor de klassieke talen en de laatste leraar nederlands. Hij bracht ons in contact met de Nederlandse letterkunde en natuurlijk de Tachtigers, met als hoofdfiguur Lodewijk van Dijssel. Zijdelings werden de anderen ook behandeld in zijn lessen. Maar hij had vele eigenaardigheden over genomen van zijn grote leermeester. Hij bracht wel eens voorwerpen mee naar de klas, als relikwieën werden ze behandeld. Zo ook kwam hij eens in de klas met de wandelstok van Lodewijk van D. Hij ging even de klas uit voor een sanitaire stop, en Charles Kappen had de euvele moed om dat ding ter hand te nemen en mee te paraderen voor de klas. Uitzinnig van woede was Mnr.Prick. Hij woonde meen ik in Vaals en kwam met een Vicky (Victoria)bromfiets naar school. Op een dag kwam hij veel te laat op school, spierwit en bezweet kwam hij het lokaal binnen en hing zijn lange lederen jas aan de kapstok. We maakten ons wel erg ongerust, want hij kon nog amper ademhalen. Wat bleek nu. Mnr.Prick was onderweg, bergopwaarts, gepasseerd door wielrenners op racefietsen. Dat vond hij buiten proporties, zodat hij op een volgend ontmoetingspunt ruilde van vervoermiddel en zijn tocht vervolgde op de racefiets van de stomverbaasde wielrenner. Ik weet niet meer of hij lang gebruik gemaakt heeft van die manier van vervoer. Ook kon hij smakelijk vertellen over zijn ontmoetingen met Godfried Bomans in Haarlem, en las ons voor uit diens werk: Erik en het klein insectenboek” De komst van beide gediplomeerde heren had alles te maken met de veranderingen die er aan kwamen, wat betreft de opleiding. Al die jaren vooraf kregen wij les van goedwillende paters, waarvan niemand de bevoegdheid had. Er werden dus ook een soort examens afgelegd, of je in aanmerking kwam voor gymnasiale opleiding buitenshuis, n.l. Heerlen. Daardoor kwam er ook een scheiding in de klas. Jongens, die toegelaten werden, fietsten elke dag naar Heerlen, heerlijk los van regels en zeden, want naar mijn weten is er niemand van gewijd. Al kan ik me hier ook in vergissen. Ja, en degenen welke achterbleven, werden aan hun lot overgelaten. Die indruk had ik, en anderen misschien ook. Ik heb het hun nooit gevraagd. Wij werden nu ook meer ingezet in werkzaamheden op de boerderij, boomgaard, park, kwekerij. Ook op de klassenlijsten komen onze namen niet meer voor. Alleen de alpha’s en betha’s 186
werden nog vermeld. Ik zelf vond die veranderingen niet erg, omdat ik toch al geen echte serieuze student was, meer een boemelstudent. Ik leerde de vakken, welke me interesseerden, en daarvoor deed ik ook extra mijn best. Ook werkte ik graag op de boerderij. Die stond toen onder leiding van Men.Laeven, Ome Andree en zijn lieve vrouw. Heel wat uren heb ik met hem doorgebracht, in zijn witte huisje aan de andere kant van de cour. Ook toen duidelijk werd, dat het woordje ”Roeping“ duidelijk een andere betekenis kreeg, dan waarvoor het bedoelt was, had ik een uitstekende raadgever aan hem en zijn vrouw. Met hen kon ik over mijn twijfels praten, en zeker op een andere manier dan met de paters. Ook met mijn vrienden en klasgenoten heb ik er nooit over gesproken. Op het laatst wel met Henry Polman, die ook vraagtekens had, over doorgaan of stoppen. De familie Laeven stelde voor om eens met Fons te gaan praten. Pater Kusters was hun neef. Na lang aarzelen heb ik dat dan ook gedaan. Gelukkig maar. We hadden een fijn gesprek samen. Hij had heel veel begrip voor mijn problemen, maar moedigde mij wel aan om het nog enige tijd aan te kijken en de paasvakantie nog te vieren, thuis in Elst. Dan kon ik alsnog een besluit nemen. We spraken ook nog ,of broeder worden niets voor mij was, omdat ik een gewaardeerde kracht was op de boerderij en boomgaard en akkers. Daar voelde ik niets voor. Ik wilde vrij zijn en niet gebonden aan regels en wetten. Hij wist ook dat ik vroeger altijd graag naar de Eskimo’s wilde. Hij kon zich dat niet voorstellen en vroeg me ook waarom, juist die Eskimo’s. Ik vertelde hem toen ,dat wanneer je bij dat volk te gast was, de vrouw des huizes tot plezier aan de gast werd aangeboden ,en het weigeren van dit geschenk een belediging was, welke met de dood bestraft werd. Hij keek me ongelovig aan en begon toen enorm te lachen. Ik zat er beteuterd bij, want ik meende het bloedserieus. Toen hij uitgelachen was voegde ik er nog aan toe, dat je dan ook weinig keus had en je rustig de gelofte van zuiverheid kon vergeten. Opnieuw een lachsalvo en van de weeromstuit kon ik me ook niet meer houden en lagen we allebei dubbel van het lachen.. We besloten, om nog op vakantie te gaan. Dat heb ik toen gedaan, en er na weer terug op Ravensbosch. Maar toen het bericht kwam, dat onze maat genomen moest worden voor de zwarte kleding van het noviciaat in Sevenum, krabde ik eens achter mijn oren, omdat ik toch een besluit genomen had en mijn ouders niet verder op kosten wilde jagen. Ik overlegde met Pater Kusters en hij smeedde het volgende plan. We zouden met klasgenoten gaan fietsen naar een Waals klooster van de Oblaten. Ik zou dan een eind mee rijden en dan ineens tot de ontdekking komen, dat ik mijn paspoort vergeten had en ik dus terug moest. Ik had mijn koffer al stiekem gepakt en mijn fiets zou na gestuurd worden. Zo is het gegaan, dus zonder afscheid te kunnen nemen van mijn 187
vrienden, ben ik uit hun zicht verdwenen. Pater Kusters heeft mij toen naar Sittard gebracht, en mijn ouders waren door hem ook op de hoogte gebracht. Later nog gevolgd door een hele mooie brief, gericht aan mijn ouders, welke ik jarenlang bewaard heb, maar die ik 3 jaar geleden samen met de wederzijdse correspondentie tussen mij en familie en vrienden, vernietigd heb. Na een gesprek met mijn zwager, ook een oud-seminarist, die stervende was aan kanker en ook al zijn correspondentie verbrand had. .Slechts enkele brieven van jongens die me extra dierbaar waren heb ik nog in mijn bezit. Ook nog al wat foto’s en documentatie van toen heb ik nog, zelfs nog dat verdomde reglement. Dit alles wil ik aan Jozef Hoen geven op de 13de. Na mijn mysterieus vertrek van Ravensbosch kwam ik weer thuis in de normale gezinssituatiestaat, dat viel me erg zwaar. Mijn vader heeft tot zijn dood in 1969 nooit begrip gehad voor mijn beslissing om te stoppen en liet me vaak weten, dat het weggegooid geld was. De laatste jaren van zijn leven werd onze verhouding beter, en hij kreeg meer begrip voor mijn besluit van 1957, maar we hebben ook heel vaak woorden gehad. Jammer! Gelukkig moest ik in januari 1958 in militaire dienst, eerst bij de hospikken en 12 maanden bij de Garde Jagers in Schaarsbergen, waar ik de verantwoording kreeg over de uitrusting van een geneeskundig peloton, met een complete operatiezaal ter velde. Het was toen de koude oorlog, en inspecties waren de orde van de dag. Ik kreeg dus te maken met voorraden die up to date moesten zijn. En daar zorgde ik wel voor. Voor een doosje aspirine schreef ik een vervoersbewijs en liet me dan door een chauffeur in een Jeep naar een centraal magazijn rijden. Fluitend sloot ik mijn diensttijd af, solliciteerde bij een houthandel, waar ik het tot bestekzoeker bracht. Ik heb toen ook direct afgerekend met mijn vader en alles tot de laatste cent terug betaald, maar het waren centen verdiend door zwaar lichamelijk werk, zoals het lossen van coasters, afgemeerd aan de Rijnkade, volgeladen met hout uit Zweden, Finland en de Archangel. En sindsdien hoefde niemand bij mij te zeuren over zwaar werk, want, dat heb ik daar geleerd. Ik kon toen vertegenwoordiger worden, maar het werd een baan bij het grootste steigerbouwbedrijf van Nederland. Eerst in Lent en later naar Utrecht, waar ik de chef werd over het grootste magazijn, met een 20 mensen in dienst. We leverden toen de steigers aan de grote scheepswerven, zoals Verolme en de NDSM. Ik ben aan boord geweest van supertankers, heb de machinekamer bezocht met zijn ontzagwekkende scheepsmotor en blinkende schroefas. Ik stond ook op de brug en keek dan uit over het immense dek met zijn labyrint van golfbrekers. Ik maakte diverse tewaterladingen mee. En als toetje op de maaltijd vloog ik met een helikopter over de Noordzee naar een booreiland. Dit was wat ik wilde, vrij zijn en pionieren. Kortom, ik had het geweldig naar mijn zin. Daarna kreeg ik de kans om hoofd te worden van de 188
materieeldienst van een groot bouwbedrijf. Omdat de materieeldienst van verschillende bouwbedrijven ging samenwerken, om de kosten te drukken, werd ik overbodig. Ik heb daarna nog drie jaar gewerkt bij een ex-collega, die een eigen bedrijf startte. En toen ontmoette ik weer een andere collega van dat steigerbouwbedrijf, welke ook voor zich zelf begonnen was en bij haar heb ik 16 jaar gewerkt, want ik ben tot en met mijn 68ste doorgegaan. Zij, Winny had een verhuurbedrijf voor rioolbekistingen en damwanden. Ik werd instructeur, die stad en land afreisde om de bedrijven, welke ons materiaal gehuurd hadden, uitleg te geven over de diverse methodes van inbouwen. Ik kwam overal in de Benelux, Frankrijk, Duitsland, Portugal, later naar Turkije, Israel, en de top was mijn werkbezoek aan de Gazastrook, waar we een groot project hadden, dat gefinancierd werd door Saoedi-Arabië en ik ook nog de hand geschud heb met Mister Arafat. Het jaar daar op zat ik in Texas, in Houston. Ja, dat waren geweldige jaren. Ik kijk dan ook met trots terug naar mijn arbeidsverleden. Ik geniet nu samen met Bernadet van mijn oude dag, we fietsen veel, reizen met de trein, we hebben zeker 30 jaar lang gekampeerd, altijd in Frankrijk, en altijd met de tent. Dat ging op het laatst niet meer i.v.m rugklachten. Nu huren we een huisje of chalet, of brengen onze vakantie door in een hotel, ergens in Nederland. Ik zing in een mannenkoor, en daarvoor in een gemengd koor. Bernadet bridget tweemaal per week in clubverband. Ook de museumkaart is bij ons wel besteed. Zo twee tot driemaal per jaar bezoeken we het Concertgebouw voor een mooie uitvoering. Ik heb 6 jaar van mijn leven doorgebracht op Collegium Carolinum, een fijne tijd met mooie herinneringen, ik heb er geen spijt van, zeker geen zonde van de tijd. De fundering was in orde, je kon verder gaan met bouwen, dat heb ik ook gedaan, proberen een goed mens te zijn. Ik ben niet ontevreden, t is goed zo. Willem Theloosen
Hallo Wim, Wat een pracht verhaal van jou met de titel Roeping! Ik dacht dat ik me veel herinnerde maar jij hebt nieuwe herinneringen bij me opgeroepen. Het verhaal over de HUDO met het prachtige gezang “in manus tuas commendo spiritum meum” heb ik vaak verteld, maar ik wist niet dat jij dat was. Wel zie ik pater Tromp nog voor me die dat met zijn hinnikende lachje vertelde. 189
Broeder Urlings laat je wel erg lang in het klosster zijn. Ik dacht dat het zijn diamanten feest was en dat is 60 jaar. Hij staat op een van de foto’s van “onze”(de vijfde klas) Sinterklaas van 1955. Ik wist nog dat Jène van Moorsel een soort operette geschreven had, omdat ik er aan meegewerkt had, maar ik wist niet meer dat het Willem Tell was. Ik speelde de rol van de gehate landvoogd, herinner ik me nu. We speelden trouwens veel toneel, met kerstmis een kerststuk, met Pasen een Passiespel, waarin ik een Petrus speelde en moest schreeuwen “ik ken die man niet!” Ja, die sambal van de gebroeders Janssen. Wij kenden dat spul helemaal niet en als je al eens mocht proeven, snapte je niet hoe zij die hoeveelheden konden verwerken. Maar zij waren nog niet lang uit Indië (zoals het toen nog heette) terug.. Je voornemen om je documenten op de 13de mei aan mij te geven, kan ik alleen maar toejuichen. Ik ben van plan om een boek of een CD te maken met de verzamelde informatie en met alle foto’s waar ik de hand op kan leggen. Ik ben tenslotte gediplomeerd uitgever (niet lachen svp), en heb al heel wat boeken uitgegeven en een aantal zelf gemaakt. Vooral op genealogisch of geschiedkundig gebied. Jij hebt een heel andere levensweg gekozen als ik. Na Sevenum ben ik in Nijmegen Nederlands gaan studeren maar een conflict met de taalkundeprof maakte daar een einde aan. Ik ben toen gaan werken bij uitgeverij De Spaarnestad, eerst als corrector, toen als revisor. Haalde intussen mijn M.O. Nederlands en het uitgeversdiploma, ging toen naar Kluwer in Deventer als boekvoorbereider en daarna als produktiechef. Werd weer teruggevraagd door de Spaarnestad, nu als eindredacteur van de Libelle. Had intussen mijn vrouw Ine ontmoet, ook een Limburgse die als diëtiste werkte in het SintGeertruidenziekenhuis in Deventer. Kreeg een baan in Heerlen als bedrijfsleider bij een kleine uitgeverij die het bekende tijdschrift “Natuur en Techniek” uitgaf. Daarna werd ik leraar Nederlands aan de MTS te Sittard, en vanaf 1986 adjunct-directeur. In 1991 stortte ik voor de tweede keer in en werd afgekeurd. Ik hield mij allang bezig met genealogie en het uitgeven van familiegeschiedenissen. Daar kon ik mij vanaf toen met hart en ziel aan wijden. Momenteel ben ik op dat terrein nog zeer actief, al word het tempo wel wat langzamer. Ik heb drie kinderen, een zoon en twee dochters, en vijf kleindochters, en daar genieten we van. Ik verheug me erop jou en anderen weer eens terug te zien. Het zal wel moeite kosten om in die grijsaards de jongetjes van toen te herkennen. Jo Hoen 190
In Memoriam Frans van Gorkum over zijn broer Henk van Gorkum Henk H.M. van Gorkum (1953-2002) In augustus 1965 vertrekt de tweeling Henk en Frans van Gorkum op 11-jarige leeftijd naar het klein-seminarie Collegium Carolinum van de Paters Oblaten te Valkenburg (L.). Kapelaan Weghorst probeert de jongens nog naar de wereldgeestelijken te trekken, maar vader Van Gorkum laat zich niet in met koopmanschap. Hij wil ook niet afhankelijk zijn van de penningen van de katholieke kerk. In die dagen is het nog gebruikelijk, dat de kosten van de opleiding van 'priesterzonen' gedeeltelijk met zondagse collectes van de plaatselijke parochiekerk worden betaald. "Ik wil niet, dat men later zegt dat mijn jongens van andermans centen hebben kunnen studeren, als ze geen priester worden". De jaren zestig zetten onder invloed van Paus Johannes XXIII en zijn Vaticaanse Concilie het religieus denken en voelen in Nederland op zijn kop. Henk start na het seminarie en de militaire dienst in 1975 met de studie theologie aan het HTP te Heerlen. Het is een links en afvallig bolwerk in de ogen van de toenmalige bisschop Gijsen van Roermond. Over zijn verzet tegen de traditionele opvattingen van Gijsen bestaat een anekdote die hem als mens precies tekent. In die tijd verkondigt Gijsen, dat mensen slechts de H. Communie kunnen ontvangen, als dit op waardige wijze geschiedt. Wie niet knielt tijdens het in ontvangst nemen van het 'lichaam van Christus' ontvangt volgens hem slechts een stukje brood. In Zuid-Limburg ontstaat veel commotie over deze opvatting. Tezelfdertijd kan met een prijsvraag één minuut spreektijd bij radio-omroep Zuid (ROZ) worden gewonnen. Henk wint zo'n minuut. Als de presentator van het programma hem de microfoon geeft, kondigt Henk aan, dat hij een litanie wil bidden voor mensen met één been, mensen met een korset, mensen met een kunstbeen, mensen met een zware hernia. De presentator fronst zijn wenkbrauwen en vraagt zich af, waar de spreker heen wil. Henk praat zo de minuut vol. Op het eind komt de aap uit de mouw. Henk bidt, dat ook deze mensen die niet kunnen knielen toch het Corpus Christi mogen ontvangen ondanks de Leer van Gijsen. De presentator kan van verbazing geen woord uitbrengen. Het blijft enkele seconden radiostil, waarna de presentator uitroept: "Geweldig, geweldig!" 191
Nog tijdens zijn studententijd-voetnoot 1, wordt Henk in 1980 leraar catechese op het Sint Servaascollege in Maastricht, de Gerberga-mavo in Meerssen en voor even op het Eijkenhagecollege in Landgraaf. Ook zal hij daarna korte tijd les geven aan zijn eigen middelbare school, het Sint Bernardinuscollege in Heerlen. Hij wil in eerste instantie het basispastoraat in, maar omdat de bisschop van Roermond geen HTP-studenten in de parochies wil, stapt Henk over op katechese-voetnoot 2. In 1987 wordt Henk aan het Sint Servaascollege benoemd tot adjunct-directeur van de afdeling administratie. In 1992 volgt zijn benoeming tot directeur van het MTRO, dat later opgaat als unit toerisme en recreatie in de Leeuwenborgh Opleidingen in Maastricht, een MBO-scholengemeenschap van circa 11.000 leerlingen. Henk trouwt in 1978 met Gertie Ruwette die hij heeft leren kennen tijdens de wekelijkse zangrepetities van het jongerenkoor van de St. Clemensparochie in Hulsberg. Bij het koor zijn de seminaristen graag geziene gasten. Het stel gaat in Hulsberg wonen. In dit forenzenplaatsje wordt de Liemerse jongen die ooit vol godsbesef in een bus van De Valk uit Valkenburg stapte om zijn roeping te volgen Limburger met de Limburgers. In de jaren zeventig en tachtig is hij met zijn theologische achtergrond politiek zeer actief. In Hulsberg staat hij eerst voor de PPR en later voor de PvdA op de bres. Voor het IKV trekt hij met zijn gitaar het land in om de kernbommen uit de wereld te bannen. Hij introduceert in de gemeente Nuth, waaronder Hulsberg inmiddels gemeentelijk is ingedeeld, politieke discussies tijdens onder meer de vierjaarlijkse gemeenteraadsverkiezingen. Voor het Hulsbergs weekblad Hulsberg Info gaat hij de redactie voeren, waardoor deze uitgave uitgroeit tot een veelgelezen dorpskrant. Ook brengt hij een aantal jaren het semi-literaire tijdschrift Adem uit. Onder zijn leiding wordt het MBO-college voor toerisme en recreatie in Maastricht in didactische zin een landelijk voorbeeld. Zijn school wordt de beste van Nederland genoemd. Als jongeling gevormd door de paters Oblaten van Maria te Valkenburg wordt hij zelf een leken Oblaat, een toegewijde aan jonge mensen die toegerust worden om de maatschappij te kunnen intrekken. Hij leert hen vooral de deugden rechtvaardigheid en oprechtheid na te streven. In zijn dorp Hulsberg wordt hij bestuurslid van de Koninklijke Fanfare Sint Caecilia. Het lukt hem een brug te slaan naar harmonie Sint Martinus uit zijn geboortedorp Oud-Zevenaar, wat uiteindelijk in 2001 uitmondt in muzikale 192
samenwerking. Op 21 oktober 2001 wordt in theater Bommersheuf te Zevenaar met groot succes een gezamenlijk concert gegeven door harmonie Sint Martinus en de Koninklijke Fanfare Sint Caecilia. Als zanger en tekstschrijver vergeet hij de banden met de Liemers niet. Vanaf 1975 treedt hij vele jaren samen met zijn tweelingbroer Frans onder de naam Dubbeldoyer op tijdens de pronkzittingen van CV De Nachtuulen in OudZevenaar. Daar heeft Frans als oud-president van CV De Bosjule diverse gebruiken van de CV uit zijn studententijd geïntroduceerd- voetnoot 3. Met zijn liedjes, die een overduidelijke Limburgse inslag hebben, maakt Henk van Dubbeldoyer een begrip. Hij schrijft in 1977 op een bekend Venloos vastelaovendlied 'Als de sterren baoven Old-Zaender'. Het lied groeit uit tot een heuse evergreen. In 1983 brengt hij samen met zijn broer Frans en harmonie Sint Martinus een LP uit met dialectliedjes over het sociale leven in de jaren twintig en dertig in de Liemers. De LP is een succes en wordt nadien een voorbeeld voor diverse lokale dialectzangers. Als Frans in 1994 op verzoek van De Nachtuulen de CD Kattekwaod uitbrengt met poëtische dialectliedjes, levert Henk een bijdrage met een aantal prachtige verzen. In zijn zang- en dichtkunst weet hij de volkscultuur op treffende wijze te typeren. Eind jaren tachtig neemt hij afscheid van de Oud-Zevenaarse podia (om daarna regelmatig met veel succes terug te keren) en gaat hij samen met twee vrienden op in het Limburgse Trio Kwakkerzak, waarmee hij in Zuid-Limburg maar ook in OudZevenaar veel succes oogst. Met zijn baritonstem, zijn creatieve teksten en liedjes, het losse gitaarspel en zijn innemende, bescheiden presentatie bindt hij menig muziekliefhebber aan zich. Op donderdag 10 januari 2002 sterft hij plotseling thuis aan de Kerkheuvel 12, een voormalige kapelanij, in Hulsberg. Op 48-jarige leeftijd komt veel te vroeg een abrupt einde aan een leven vol toewijding aan leerlingen, leraren en de gemeenschap van vooral dorpsmensen. Op maandag 14 januari 2002 wordt in de aula van zijn school een bijzondere herdenkingsdienst gehouden. In verband hiermee verschijnt in februari 2002 het boekje 'wij herinneren ons Henk..', waarin de teksten zijn opgenomen, die tijdens deze bijeenkomst werden uitgesproken. Ook dan wordt bekend, dat het College van Bestuur heeft besloten de collegezaal van de unit toerisme en recreatie naar hem te vernoemen en tot "Henk van Gorkum zaal" om te dopen. Op dinsdag 15 januari 2002 wordt hem tijdens een indrukwekkende uitvaartdienst in de Sint Clemenskerk te Hulsberg, die wordt bijgewoond door circa 1100 mensen, postuum de gouden speld van Leeuwenborgh Opleidingen uitgereikt, waarna 193
Henk wordt begraven op de algemene begraafplaats aan de Wissengracht te Hulsberg. Op zaterdag 16 oktober 2004 houd Kwakkerkzak in zaal Op De Trepkes in Hulsberg de CD Onbetaalbaar ten doop. Willem Claessens en Jo Gijzen, de andere leden van het Trio Kwakkerzak, presenteren tijdens een druk bezocht live-concert dit muzikale album, dat is opgedragen aan Henk. Dochter Jolien en zijn tweelingbroer Frans verlenen medewerking aan het concert. Op de CD staan dertien liedjes in het Hulsbergs dialect, waaronder 'es Henk de gitaar haolt', een prachtige ballad die verhaalt over Henk en zijn muzikale activiteiten. Kwakkerzak maakte de CD met hulp van diverse Hulsbergse muzikanten, die op de een of andere manier een speciale band met Henk hadden. Het concert wordt in mei 2005 met veel succes herhaald, maar dan in het Sint Anna schuttersgebouw in Oud-Zevenaar. Frans van Gorkum 1. Zijn afstudeerscriptie heet 'Van geloven krijg je vuile handen' (1982). 2. Vraaggesprek met Henk in het weekblad Hulsberg Info van 12 augustus 1987, Willem Claessens. 3. In 1974 hernoemde hij de hoogste onderscheiding bij CV De Nachtuulen 'de Smaragdogige Nachtuul'. Bij de Bosjule heette deze onderscheiding de Smaragdogige Bosjuul.
194
In Memoriam Tonny Heller door Paul van de Meulengraaf Aan het begin van het schooljaar 1958 kwam Tonny Heller in de Voorbereidende klas op Ravensbos in Valkenburg. Geboren en getogen in het Drentse Barger-Compascuum werd hij als dertienjarige knul bijna letterlijk uit het Drentse veen getrokken en na een lange dagreis, ver van huis in de Limburgse löss gepoot. De familie Heller heeft een familieband met de paters Herman en Ben de Vries, die van origine ook uit die omgeving komen en zo is het heel goed verklaarbaar dat Tonny de weg naar Ravensbos heeft weten te vinden. De eerste vier jaar op Ravensbos verliepen ogenschijnlijk voor ieder die hem kende, heel gewoon. Hij deed overal aan mee en was een vrolijke klasgenoot die met iedereen goed overweg kon en veel plezier beleefde aan o.a. toneelspelen. Toen kwam er een kentering. Na een vakantie is hij een hele poos thuis gebleven met vage en onduidelijke klachten. Doktersbezoeken, ook in het Emmense ziekenhuis, leverde geen duidelijk beeld of diagnose op. Thuis werd hij in het gezin opgevangen en door broer en zwager meegenomen naar hun dagelijkse werkzaamheden in de bouw. Het was misschien wel goed als hij zich lichamelijk eens flink kon inspannen en zijn gedachten kon verzetten. Tonny wilde echter terug naar Valkenburg en zo kwam hij na een trimestervakantie weer op Ravensbos onder zijn klasgenoten die van hem hoorden dat hij zich weer helemaal oké voelde. De paters zullen van hem ongetwijfeld hetzelfde gehoord hebben en verder was er niets om zich ongerust over te maken. Het gewone alledaagse leven hernam zijn loop maar in het laatste schooljaar op Ravensbos 1964 – 1965 ging het helemaal mis. Tonny kreeg meer en meer last van evenwichtstoornissen. Aanvankelijk probeerde hij dat te camoufleren of met een kwinkslag weg te wuiven. Hij wilde het voor zichzelf en vooral voor zijn klasgenoten niet weten en als die er al iets van zeiden werd Tonny heel boos. Of Tonny zelf met klachten naar de “zieken”-pater is gegaan of dat hij met zijn oncontroleerbare bewegingen de aandacht van één van de paters heeft getrokken, is niet duidelijk maar Tonny kwam onder doktersbehandeling en uiteindelijk voor onderzoek in het Heerlense ziekenhuis. Daar kreeg hij enkele keren bezoek van zijn broers en zussen die op een zaterdagochtend vanuit Barger-Compascuum met een huurauto vroeg op pad gingen naar het Heerlense ziekenhuis. Een lange dag onderweg om Tonny tijdens het middagbezoek even te kunnen bezoeken (er waren stipte bezoektijden!). Een andere zus met zwager deden het nog een keer per openbaar vervoer. Dat 195
hield in dat ze ’s-ochtends in alle vroegte per fiets 15 km van BargerCompascuum naar het station in Emmen fietsten, daar de eerste trein namen en afreisden naar Heerlen om Tonny daar in het ziekenhuis nauwelijks een uurtje te kunnen bezoeken. Ook voor hen gold natuurlijk de stipte bezoektijd. Zij konden precies binnen het NSdienstrooster met de laatste trein in Emmen terugkomen om tenslotte per fiets in het holst van de nacht door het pikdonkere en uitgestrekte veengebied naar huis te trappen, terug naar Barger-Compas. Na een paar onderzoeksweken in het ziekenhuis was de diagnose bekend: MS. De leiding van Ravensbos werd hiervan op de hoogte gesteld en zij trok haar conclusies. De paters hoorden dat Tonny een ongeneeslijke ziekte had, zijn klasgenoten en andere leerlingen hoorden NIETS. Tonny werd uit het ziekenhuis ontslagen en . . . . . ook op Ravensbos. Hij kon naar huis vertrekken. Niet om te herstellen maar het was duidelijk dat er voor hem geen OMI-toekomst was weggelegd en dan hoorde je op Ravensbos niet meer thuis. Tonny kwam thuis met de boodschap dat één van de paters langs zou komen om zijn ouders te informeren. Een broer, zwager en twee zussen beweerden nog niet zo lang geleden dat die pater-boodschapper ruim 6 weken na thuiskomst van Tonny, zijn ouders op de hoogte kwam stellen van wat er met Tonny aan de hand was en dat daarom door de leiding van Ravensbos was besloten dat hij vanwege die ziekte niet meer op Ravensbos kon / mocht zijn. Daarmee begon voor Tonny eigenlijk een dubbele lijdensweg. Zijn ideaal, priester worden, wilde hij niet loslaten en hij zou graag doorgaan op die weg zodra hij weer beter was. Maar zijn fysieke kwaal MS had zijn verwoestende werking als een onontkoombaar proces in gang gezet. Tonny bleef optimistisch, hij geloofde vast dat hij toch wel weer beter zou worden ……. Vijf jaar duurde zijn strijd en het proces van afnemende mobiliteit en steeds meer uitvalsverschijnselen van lichaamsfuncties. Geheel aangewezen op de verzorging door zijn ouders, broers en zussen met aanhang en andere familieleden is Tonny na een lang ziekbed tenslotte overleden op 28 november 1970. Hij ligt begraven op het kerkhof in Barger-Compascuum, het Drentse veendorp waarover hij met trots kon vertellen tegen zijn klasgenoten op Ravensbos. Tijdens zijn hele ziekteperiode heeft hij één keer, een paar maanden voor zijn overlijden, bezoek gehad van een klasgenoot, Jos van Neer. Tonny correspondeerde een enkele keer met Jos en zo kwam er van zijn situatie toch 196
nog iets naar zijn klasgenoot(-en) doorsijpelen. Van Ravensbos heeft de familie Heller niets of niemand meer gezien of gehoord. In het voorjaar van 1980 kwam ik toevallig door Barger-Compascuum en bij het binnenrijden van het dorp passeerde ik het kerkhof. Ik kon het niet laten en moest even kijken; het is niet zo groot en het graf van Tonny was dan ook snel gevonden. Naast hem lag zijn vader begraven. Bij het verlaten van het kerkhof kon ik iemand aanspreken en vragen naar Mevrouw Heller, Tonny’s moeder. Die woonde vlak bij. Toch even van de gelegenheid gebruikmaken om een bezoekje te brengen aan de moeder van een oud-klasgenoot. Zij bleek echter op dat moment niet aanspreekbaar te zijn en lag te rusten. Aangezien ik een paar ongeduldige kinderen in de auto had zitten moest ik verder, misschien een volgende keer . . . . . . . 10 Jaar later ben ik voor de tweede keer in Barger-Campascuum geweest en heb opnieuw een bezoekje aan het graf van Tonny Heller gebracht. Ook zijn moeder bleek inmiddels overleden. Medio 2006 kreeg ik een mailtje van Arnoud Langen, een neef van Tonny Heller. Hij had in familiekring verhalen over zijn oom opgevangen en daarin kwam vaak de naam Ravensbos voor. Op internet werd de website “Ravensbos” gevonden. Dat werd een eye-opener voor de familie die het Ravensbos alleen maar kenden van enkele foto’s in Tonny’s foto-album en van zijn verhalen. Ergens op de site is ook mijn emailadres te vinden en zo kwam ik alsnog in contact met de fam. Heller en de fam. Langen-Heller. Begin november 2007 stond ik samen met zijn broer, 2 zussen, zwager en schoonzus, voor de 3e keer op het kerkhof van Barger-Compascuum bij het graf van Tonny Heller en zijn ouders. De familie Heller heeft een aantal foto’s uit het foto-album van Tonny uit zijn Ravensbos-periode gedigitaliseerd en voor de site beschikbaar gesteld. Ook het gedachtenisprentje aan Tonny Heller is hierbij gevoegd.
197
198
Een verhaal van Ravensbosstudent Chris van der Linden over de periode net na zijn verblijf op Ravensbos.
Deel 1 Een paar maanden na het afbreken van mijn wereld vreemde opleiding op het kleinseminarie krijg ik oproep voor militaire keuring. Ik ben bijna negentien, veer op. Er staat iets te gebeuren wat het saaie en doffe van elke dag doorbreken gaat. Naar de kerk gaan doe ik al lang niet meer. Met vragen komen mijn ouders niet. Ik ga er vanuit dat ze begrijpen dat ik totaal uit het lood geslagen ben. Behalve piekeren werk ik in een warenhuis. Voorts eet, leer, fiets en lees ik. Na ruim zes jaar kan ik zonder censuur en toezicht eindelijk krant en weekblad lezen, gewoon in de woonkamer. Echter een boek lees ik op mijn kamer om me vrij en veilig te voelen. ‘Ik, Jan Cremer’, ‘Kort Amerikaans’, ‘Het stenen bruidsbed’, ‘Jamaica In’ zijn enkele van die verhalen. Soms begrijp ik er de ballen van. Dan leg ik het boek even terzijde, lees opnieuw, blokkeer, vraag me af wat er scheelt en stuit op jaren achtereen lezen van en opgaan in verhalen van ‘Ome Keesje Vertelt’, ‘Bartje’, ‘Arendsoog en Witte Veder’, ‘Hollands Glorie’, ‘Jerry Cotton’ en ga zo maar door. Nu ben ik een dromer, die schrikt van elk contact. Bang ben ik voor het echte leven en zonder onderbreking kwaad. Waarom en op wie? Op vader en moeder die enkel ruziën, op vertegenwoordigers van de katholieke kerk, op paters of op mijzelf? Ik moet verder zoeken! Ik schud mijn hoofd, sta niet stil, pak de draad van lezen op en raak verzeild in een overweldigende opgewondenheid. Nog eens en nog eens lees ik de bladzijden waarin ontmoeting van twee jonge mensen eindigt in vrijen en een neukpartij van jewelste. Mijn lijf is opgewonden en tussen mijn oren krijgt iets onbekend kleur en betekenis. Reeds in januari 1967 stelt de Militaire Bloedtransfusiedienst mijn bloedgroep en resusfactor vast. Per briefkaart ontvang ik dit bericht. Mijn werk als verkoper bij een warenhuis loopt eind februari 1967 ten einde. In maart van datzelfde jaar sluit ik oefenen op een typemachine af met een geslaagde toets. Gelijktijdig doe ik nog een poging voor de aantekening sneltypen maar in het zicht van de finish kom ik verdomme enkele aanslagen per minuut tekort. 199
Leren voor boekhouder of administrateur is een martelgang. Aanmoedigingen van moeder kunnen dan ook niet verhinderen dat ik in maart 1967 met de schriftelijke cursus van het LOI stop. Eigenlijk wil ik direct met iemand praten over mijn onzekerheid, verwarring en hoe ik nu verder moet. Maar ik ken niemand, kan dit verlangen niet uitspreken, weet me geblokkeerd. Naar mensen om me heen doe ik afstandelijk, houd me groot en verstop me op mijn kamertje. Daar somber ik, doe dingen die God en zijn hele klerezooi verboden hebben en kijk uit op de rk lagere school voor jongens aan de overzijde van de straat. Mijn jongste broer zit er in de vijfde en vader, die met zijn hartkwaal al lang dood had moeten zijn, staat er voor de klas. Hij voert een kruisvaardstrijd tegen een collega die stelt dat onderwijzers medeverantwoordelijk zijn voor liturgische zielzorg in de parochie en daartoe ook taken moeten vervullen. Vader vindt dit veel te ver gaan. Deze zielzorg is zaak van de pastoor. Hij doet niet mee aan carnavalesk theater in de kerk en zeker niet op het altaar. Dit verschil van opvatting loopt zo hoog op dat dit tot rumoer binnen de parochie leidt. Vader neemt, na overleg met een vriend uit de straat, contact op met een geestelijke. Van die krijgt hij een instemmend en meevoelend maar o zo diplomatiek antwoord en het advies om voorlopig maar af te zien van werkzaamheden voor de liturgische zielzorg. Voor uitgaan op vrijdag en zaterdag heb ik voldoende geld. Mijn iets jongere broer juicht als ik eindelijk eens meega om te feesten. Hij vindt dat ik teveel thuis zit. Voor hem ben ik een rare snijboon maar toch ook en bovenal zijn broer. Hij is jonger maar in het dagelijks leven heel anders en verder dan ik. Hij lijkt zijn leven uitbundig te verkennen en naar zijn hand te zetten. Hij noemt mij zijn broertje. Contacten met leeftijdsgenoten van het seminarie, uit het dorp of van elders heb ik niet. Feitelijk ben ik alleen, leef geïsoleerd en sluit me af. Net als mijn broer heeft moeder dat goed in de smiezen en om dat aan te pakken duwt ze mij een dansschool in. Wekelijks draai ik daar met vele meisjes allerlei figuren. Bij aanvang van een les moeten jongens zich aan de ene en meisjes aan de andere zijde van de dansvloer opstellen. De jongens moeten vervolgens een meisje ophalen. De eerste keer is dat een rommeltje. Heeft elke jongen een meisje naar keuze dan volgen instructies over houding, leiden en bewegen. Engelse wals en foxtrot zijn de dansen die elke week op het programma staan met liedjes van Cliff Richard, Roy Orbison, Elvis Presley en The Beatles. Ook de vogeltjesdans wordt druk geoefend. Dansen is pure ontspanning, zo houdt de leraar voor. Echter ik begin daar na verloop van tijd toch iets anders over te denken. Zeker als ik enkele eenvoudige danspassen denk te beheersen, deze vanzelfsprekend dien uit te voeren en van ‘au’ bij mijn meisje hoor. Oefenen helpt geen donder. Ik moet alsmaar bij de les blijven en dan is het nog 200
oppassen om mezelf niet te schoppen en verstrikken. Stijldansen betekent immer koppie erbij houden. Op deze wijze vrij en ongekunsteld met mijn lijf draaien, keren, zwieren is niet leuk. Zonder allerlei regeltjes dansen lijkt me leuker en prettiger. In mijn kop nestelt verkeerd gebakken te zijn. Geen nieuwe gedachte omdat in 1959 tijdens afzwemmen mijn been- en armbewegingen bij school- en rugslag verkeerd zijn terwijl ik dan reeds jaren in lente en zomer drie tot vier keer per week met veel plezier in het diepe zwem, speel en ravot. Voor de zwemproef is dat niet in orde. Bij het examen moet ik mij in het water volgens de regels voortbewegen. Eenmaal zover gaat het weer verkeerd. Op dubieuze gronden krijg ik toch een zwemdiploma maar mijn plezier in en rond het water is weg, hoeft voor mij niet meer. Het is zaterdag rond zevenen in de avond. Ik ga uit! De temperatuur is aangenaam. Ik fiets en aangekomen loop ik vol verwachting een feesttent in. Buiten is het nog volop licht maar binnen in een ruime zaal draaien en zwiepen lichtbundels in vele kleuren. In het midden van de zaal staat mijn broer, zeer op zijn gemak. Mij ziende komt hij naar me toe, zegt ‘hallo, broertje’, bestelt pils en drukt een glas in mijn hand. ‘Kom!’ en neemt me mee naar vrienden en vriendinnen. ‘Dit is nou mijn broertje!’ en hij stelt iedereen aan me voor. Ik heb direct contact en waardeer deze begroeting. Als een band het podium betreedt en de eerste klanken komen trek ik me terug. Mijn broer zwaait nog even, wenst me plezier en gaat zijn eigen weg. Ik zie jongens meisjes het hof maken, de een doet dat gemakkelijker dan de ander. Groepjes flinke boerenjongens overal. Jeetje, wat een pukkels, gelukkig heb ik daar geen last van. Ze drinken bier, veel bier, het ene nog in de hand wordt het nieuwe glas al aangereikt. Op de een of andere manier ben ik jaloers op hen, maak het moeilijk voor mijzelf, voel ook zo iets van niet bij hen te passen. Ik bestel een pils, draai een sjekkie en zie geregeld twee of meer meisjes het toilet bezoeken. De meeste zien er heel gelukkig uit. Als ze wederom passeren aanschouw ik opgemaakte ogen, felrode lippen, wild, opgestoken en gewaaierd haar, ruik lekkere luchtjes en kijk geboeid naar loop en bewegingen die mijn zinnen prikkelen. De meisjes zijn zeer aantrekkelijk! Kleurrijke lichtbundels, popmuziek en dansende jongens en meisjes zetten mij aan mee te doen. Dat gaat niet vanzelf. Van spontaan overgeven is geen sprake. Met pils en sigaret blijf ik aan de kant. Is dit nou uitgaan? Wil ik alleen maar drank? Nog een pils en nog een, dan is daar mijn eerste stap. Hè, hè, ik ben vrij. Even later heb ik contact, doe mee met een swingende en onstuimige massa, vergeet te denken, zie prachtig opgemaakte ogen, voel zacht drukkende 201
tepeltjes op mijn lijf en wordt meegenomen in ongekende sferen waarin mijn lul dik en patserig de broek uit wil. Fantastisch! Even na enen een laatste dans. In mijn lijf is het overal feest. Ik wil meer en loods mijn meisje mee, naar buiten. Onhandig mag ik haar ontdekken. Al gauw zit ik in een innig vuur. Nauwelijks te blussen hijg ik na. En dan, dag schat, dag, tot de volgende keer. Geen overgang, nee, abrupt. Niet van het meisje. Nee, nee, van mij! Na afloop op de fiets slingerend terug. Niet zo heel ver, wel over dijkjes. Een half uurtje verder rijd ik beneveld door het bier maar intens tevreden het achterpad van de ouderlijke woning op. Een thuis? Nee, geen sprake van. Eerder een pension zonder kosten waar ik hoop snel weg te zijn. Deel II Eind maart ’67 is de keuring voor militaire dienst. In een beste stemming vertrek ik naar de legerplaats Ossendrecht. Gedachten zoeken naar overeenkomsten tussen klooster- en kazerneleven. Het zijn mannenbolwerken waarin belangen van de gemeenschap altijd voorgaan op die van de enkeling. Vrouwen zijn er veelal ongewenst. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en toewijding zijn vanzelfsprekend. Een hoger geplaatste in de organisatie beslist altijd legitiem en met volmacht over ondergeschikten. Onderlinge loyaliteit is méér dan een waarde en een zeer belangrijk goed. De militaire dienstplicht is maatschappelijke moeten, echter het moeten in het leger verwacht ik minder en anders dan binnen het internaat van de patersorde in Zuid - Limburg. Ik heb verder het idee dat het leger een bijzonder bedrijf is. En dat verlof betekent: ‘Eigen tijd zonder toezicht!’. Ik vind het niet te geloven dat vrijheid van bewegen in vaders tijd nog meer is ingeperkt dan nu. Geboren in mei 1915 hoeft hij als oudste zoon en opvolgend kostwinner van een brood- en banketbakker niet in dienst. Echter hij ervaart al zeer jong wat oorlog betekent omdat zijn vader, zoon van een spoorwegman en zelf broodbakker, verdriet en elk ongenoegen genadeloos juist op hem afreageert. Wat een aanvang neemt na het overlijden van diens vrouw, vaders moeder, aan de Spaanse Griep in oktober 1918. Een zusje van twee en een broertje van tien maanden delen hetzelfde lot als vader. Hij is op dat moment een ventje van drie en een half die liefdeloos en zonder aanleiding van zijn vader slaag, straffen en tuchtigingen te verduren 202
krijgt. Voorts krijgt hij nog voor zijn tiende levensjaar te horen, als eerstgeborene, priester te moeten worden. Een offer aan God uit dankbaarheid voor het leven. Daarop dient hij zich voor te bereiden, zegt zijn vader. Met elf jaar komt vader tegen zijn zin op een privéschool van broeders. Een internaat voor jongens waar ook een rooms katholieke bisschoppelijke kweekschool gehuisvest is, tevens bedoeld als een kweekvijver voor toekomstige religieuzen. Slechts op vijf minuten loopafstand ervan staat het ouderlijk huis. Nog niet eens puber moet vader tijdens vakantie en vrije tijd in de bakkerij meehelpen. Al snel maakt hij zijn vader duidelijk beslist geen priester te willen worden. Die is zo in zijn eer gekrenkt dat elke redelijkheid in bejegening als sneeuw voor de zon verdwijnt. Vaders zusje komt na de lagere school op een meisjespensionaat voor betere standen te Brussel. Zij moet tijdens vakanties dweilen, poetsen, in de winkel helpen. En zijn broertje gaat naar het lyceum welke scholing hij op last van zijn ouders dient af te breken voor de opleidingen bakkerijbekwaamheid en handelskennis. Onderling contact van de drie kinderen is minimaal. Over moeder wordt niet meer gesproken. Haar leven is voorbij hun vader wil en gaat voort! Vaders vader trouwt in mei 1921 opnieuw. Vlot na elkaar zien nog eens negen kinderen, vier zonen en vijf dochters, het levenslicht. De oudste van deze reeks is een jongen. Als eerstgeborene uit dit huwelijk krijgt ook deze oudste van zijn vader te horen dat hij voorbestemd is om priester te worden. Deze zoon heeft hiermee geen moeite, zegt reeds op zeer jonge leeftijd zich tot het religieuze leven aangetrokken te voelen en gaat tot grote vreugde van zijn ouders naar het klein - seminarie. Thuis zijnde wordt de positie van vader, zoon uit het eerste huwelijk, er niet benijdenswaardiger op. Zelfs een eigen kamer wordt hem afgenomen. Toch slaagt hij met zeventien jaar voor godsdienstkennis diploma A. In die tijd een voorwaarde van de rooms katholieke kerk voor toekomstige onderwijzers. Kort nadien haalt hij ook de akte van bekwaamheid als onderwijzer. Vader krijgt echter geen kans om zijn opleiding tot hoofd-onderwijzer volledig af te ronden omdat hij nauw betrokken is bij het aftuigen van een broeder, die steeds maar weer onzedelijke handelingen pleegt. 203
Er wordt geklikt! De directe gevolgen voor vader zijn stopzetting van studie voor aantekening hoofdonderwijzer, verwijdering van het internaat, slaag en vernedering thuis en het als meester op een katholieke school voorlopig zeker niet aan de slag geraken. Via het bisdom ’s Hertogenbosch van de rooms katholieke kerk wordt hij voor de functie onderwijzer in de ban gedaan. Voor onbepaalde tijd moet vader nu, thuis, genadebrood eten, leven en slapen als een hond en werken gelijk een slaaf. De dag en nacht brood- en banket uitbrakende bakkerij gaat het steeds beter. Het bedrijf draait als een tierelier. Vader heeft zich vereiste bakkersvaardigheden snel eigen gemaakt en op grond daarvan midden jaren dertig afspraken over verdiensten met zijn vader kunnen maken. Van vader wordt verwacht dat hij niet alleen in de bakkerij werkt maar ook met de bakfiets brood en bestellingen bezorgt. Uitbetaling van zijn loon zal plaatsvinden bij voortzetting van vaders bedrijf, start eigen zaak, loopbaan in het onderwijs of huwelijk. Wel wordt door zijn vader de voorwaarde gesteld dat hij bij een voorgenomen trouwerij vóór zijn dertigste eerst toestemming vraagt. Sinds die afspraak geeft vader zelfstandig, roulerend met zijn broer, die brood- en kleingoedbakker is, leiding aan het personeel. Allebei zijn mede kostwinners in de zaak. Maar anders dan deze broer wordt vader door zijn vader in de gaten gehouden en op weinig subtiele wijze gedwongen kamer en bed af te staan als de eerste halfbroer en priesterstudent aanwezig is. Vader vindt zijn vader een schoft maar weet niet hoe hij hem benaderen en bestrijden moet. Aan het met z’n tweetjes runnen van de bakkerij komt tegen het einde van de dertiger jaren een abrupt einde. Z’n broer wordt opgeroepen voor militaire dienst. Amper onder de wapenen ziet deze ’s nachts twee dienstplichtigen een onzedelijke daad stellen en meldt het voorval bij zijn meerderen, die hem publiekelijk prijzen. De broer van vader wordt daarna vrij snel bevorderd tot dienstplichtig sergeant. Dan slaat het noodlot toe. In een vuurgevecht met de Duitsers op 11 mei 1940 te Zijtaart bij Veghel krijgt hij, schietklaar, een kogel op zich afgevuurd. Zijn helm en schedel scheuren en vaders broer sneuvelt in de leeftijd van 22 jaar. Vader is zijn echte maatje kwijt! Onder bezetting van de Duitsers moet de bakkerij doordraaien met weinig knechten en voortdurende onzekerheid in het aanbod van grondstoffen. Vader 204
is voor hen een goede en inspirerende meesterbakker, die het verlies van zijn iets jongere broer niet echt kan verwerken. Zijn vader laat dat ook niet toe. Hij is een gewiekste zakenman, weet zijn magazijn vol te houden, overvleugelt de concurrentie met zeer scherpe prijzen, reclame - folders en goede lonen voor het personeel. Daarbij buit hij de afhankelijkheid van zijn zoon volledig uit. Zo laat hij vader de overeenkomst over perspectief, loon en extra verdiensten, midden dertiger jaren gemaakt, herbevestigen hoewel de relatie zeer te wensen over laat. Vader schijnt geen kant op te kunnen! Wat vader toen zelf wilde en wenste is bij zijn zoon op weg naar de legerplaats Ossendrecht niet duidelijk. Deel III Inmiddels ben ik bijna bij het NS station en zie de nagebouwde Sint Pieter van Rome voor mij opdoemen. Een grote groep bezoekers wordt voor de ingang toegesproken door een gids. Ik hoor vertellen over het unieke van deze kerk, voel opkomende wrok, loop snel door terwijl gedachten blijven steken in het feit dat ik mijzelf zo voor de gek gehouden heb. Het beeld van een jongetje, die zegt een priester wens te hebben, wordt opgenomen in een veel omvattender beeld. Jongetjes, die zich tot God geroepen weten, na keuring en instemming een speciale opleiding volgen, Hem daarboven van alles en nog wat beloven, zich na jaren uiteindelijk priester mogen noemen en vanaf dat moment voor altijd deel uit maken van het Leger van de Goddelijke Orde. Velen in het Leger van de Goddelijke Orde zijn meesters in het zwijgen over, ontkennen, verwijderen en kleuren van gebeur-tenissen. Deze methode wordt ook toegepast tijdens lessen op het kleinseminarie. Voor geschiedenis heb ik altijd al veel belangstelling. Kwesties over leven, dood, ernstige voorvallen die vaak door mijn hoofd tollen en welke ik in vragen aan de orde stel krijgen slechts sporadisch antwoorden. Zo wordt op het kleinseminarie het Nederlandse leger, vanaf begin van de 2e wereldoorlog, afgeschilderd als nietszeggend en lachwekkend. Vragen over hoe paters van Hollandse en Duitse komaf tijdens de tweede wereldoorlog binnen de kloostermuren met elkaar omgingen en samenleefden blijven onbeantwoord. Dát prikkelt meer en meer, houdt mij voortdurend bezig 205
en is begin jaren zestig aanleiding de nieuwe overste van het klooster en het kleinseminarie op dit onderwerp stoutmoedig aan te spreken. In vrije tijd zie ik hem. Met kloppend hart loop ik op hem toe, houd stil voor hem en wacht op een teken te kunnen spreken. Ik begin te stamelen, kom bijna niet uit mijn woorden en voel mijn bloed lopen. Dan hoor ik mijzelf zeggen, u bent Duitser en ik zou zo graag eens willen weten hoe de Nederlandse en Duitse paters ten tijde van de wereldoorlogen met elkaar zijn omgegaan. De overste kijkt mij aan, drukt een hand pijnlijk hard op een van mijn schouders, bukt zich enigszins voorover, houdt een mond met dikke lippen voor mijn neus, haalt diep adem en zegt dat hij deze vraag niet gepast vindt waarna hij zich omdraait en spoorslags verdwijnt. Dáár is het NS station! Een treinritje naar Roosendaal duurt slechts kort. Ik neem plaats op een klapstoeltje en denk aan moeder, die in februari 1921 te Groningen ter wereld komt. Ze is het derde kind. Twee broers zijn haar voorgegaan. Haar vader is ambitieus ambtenaar in het gevangeniswezen, haar moeder een zorgzame en trouwe huisvrouw. Het gezin heeft niets te klagen, vindt houvast in het rooms katholieke geloof en is plichtsgetrouw. De kinderschaar van het gezin breidt zich binnen zes jaar verder uit met een meisje, een jongetje en nog een meisje. Haar vader gaat het goed. Opeenvolgende bevorderingen en detacheringen maken deel uit van zijn werk. Elke promotie betekent verhuizen! Om die reden volgt moeder lager onderwijs in enkele grote steden. In het gezin wordt geen onderscheid gemaakt in kansen voor jongens en meisjes. Na de lagere school gaat moeder, evenals haar broers, naar een Rijks HBS. Daar ontmoet ze op de allereerste schooldag een hartsvriendin voor het leven. Geïnspireerd en vooral aangemoedigd door vader gaat ze zich ook meer bezig houden met tekenen, schilderen en scheppende kunst. De leerroute van de HBS sluit moeder in de tweede helft van 1937 met opvallend mooie cijfers af. Moeders moeder denkt haar dan te kunnen inzetten voor de huishouding maar haar vader wil dat ze de kans krijgt zich verder te ontwikkelen. De twee echtelieden zijn het niet direct met elkaar eens maar boven een behoudende 206
beslissing krijgt uiteindelijk het vooruitstrevende de voorkeur. Zo geschiedt dat moeder na het behalen van het HBS-B-diploma ingeschreven wordt aan de Academie van Beeldende Kunsten. Ze volgt de avondopleiding tekenen. Helemaal opgaand in haar creatieve bezigheden wordt ze begin 1939 lid en leidster van ‘De Kruisvaart’. Ze maakt tevens kennis met katholieke massa spelen, de Heilige Graal en het karakter van deze jonge damesclub. Om mee te doen aan manifestaties en bepaalde activiteiten moet ze zich in uniform kleden. Daar houdt ze niet van en ze laat haar lidmaatschap verlopen. De teken opleiding aan de ABK te ’s-Gravenhage moet moeder na ruim twee jaar afbreken daar vader in december 1939 elders in het land tot directeur gevangenissen benoemd wordt. Niet veel later breekt de oorlog uit. Beelden en verschrikkingen van dodelijk geweld verwarren moeder, ze raakt de kluts kwijt en wordt ziek. Ze vertoeft enige tijd in een tehuis. Na herstel vindt er wederom verhuizing plaats. In het nieuwe ouderlijk huis, naast de gevangenissen en het paleis van justitie in ’s-Hertogenbosch, verricht ze betaald huishoudelijk werk. Verder houdt ze zich voornamelijk bezig met tekenen en schilderen en volgt lessen bij een bekende kunstschilder. In de loop van 1941, bij bezorging brood aan huis, neemt moeder een bestelling in ontvangst en ziet wel wat in een verhouding met de bezorger. De ouderlijke woningen van de geliefden liggen op korte loopafstand. De relatie houdt stand. Ze hopen dat de oorlog snel ten einde is om daarna te trouwen. Deel IV De leeftijd van dertig gepasseerd kan vader zonder toestemming trouwen. Hem wacht meer dan tien jaar loon en het kindsdeel van eigen moeder dat vader in de bakkerij gestoken heeft. Het is heel veel geld waarmee het aanstaande paar makkelijk een eigen bestaan kan opbouwen. Maar vaders vader keurt de beslissing te trouwen zonder hem daarin te kennen niet goed, ervaart dit als verlies van ouderlijk gezag en de ondergang van de zaak. 207
Vader reageert verbaasd, zegt zijn werk in de bakkerij gewoon voort te zetten en benadrukt dat zijn vader ook in de toekomst op hem zal kunnen blijven rekenen. Voor zijn besluit te trouwen, de dertig gepasseerd, vraagt hij enkel begrip. Eens moet hij op eigen benen staan. Dat moment is nu aangebroken. Juist om die reden wil hij nu het door hem verdiende geld voor een eigen woning, de inrichting ervan, een spaarpot en een mooie bruiloft. Amper uitgesproken vliegt een asbak door de lucht en beent zijn vader dreigend op hem af, probeert hem een doodschop te verkopen maar mist. Schielijk loopt zijn zoon naar de deur en zorgt dat hij wegkomt zijn vader hevig vloekend en tierend achterlatend. Weer aan het werk in de bakkerij verneemt hij nergens recht op te hebben en niets verdiend te hebben als hij zonder vaders instemming nu in het huwelijk treedt. Ook verneemt hij zijn werk in de bakkerij te zullen verliezen en dat hij thuis niet meer welkom is. De gelieven besluiten toch te trouwen, in februari 1946. Het is een feest zonder familie van vaders kant. Het paar betrekt twee kamers in een dorpje. In pension! De wittebroodsweken gaan nog wel maar het verleden laat vader niet los. Het ontwricht de zo prille relatie. Werkloos, hoort hij dat zijn vader de bakkerij verkocht heeft. Zijn vader besteelt hem niet alleen van heel veel geld maar ook en vooral van rechten en waardigheid. Vader gaat kopje onder! De draad van het nieuwe leven pakt hij niet op. In plaats daarvan reageert hij op anderen woede af en ventileert bekrompen en onderdrukkende opvattingen over vrouwen. Liefde en warmte voor moeder verdwijnen als sneeuw voor de zon. Inkomsten uit werkzaamheden als testpatroon voor vak-opleidingen in het bakkersbedrijf zijn veel te weinig om pension te kunnen betalen. Hij wentelt zich in onmacht. Dat gaat moeder te ver en al binnen enkele maanden na hun huwelijk zet ze vader voor het blok. Moeder gaat eigen teken- en schilderwerk exposeren en verkopen. Vader is razend, vindt dat ze achter het aanrecht hoort en haar positie dient te kennen. Toch komt er een tentoonstelling, die geld oplevert om tijdelijk vooruit te kunnen. Moeder verwerft ook opdrachten echter ze moet met de uitvoering 208
ervan voorzichtig zijn daar vader onberekenbaar kan reageren. Een deel van het binnengekomen geld is voor vaste lasten. De rest wordt opzij gelegd. Dan is daar het wonderlijke moment dat vader eindelijk eens iets zinnigs zegt. Hij praat over het weer oppakken van zijn bakkers vak. Hij heeft weet van een te huur staand pand met woning, winkel- en bedrijfsruimte. Moeder, in verwachting, is blij, wil een man met werk en zo snel als mogelijk weg uit het pension. Na maanden klikt het tussen beiden. Geld uit de verkoop van tekenen schilderwerk komt nu goed van pas. Voldoende voor huur van het gewenste pand plus de aanloopkosten voor de inrichting van bakkerij en winkel. Vader veert op! Eind november ’46 krijgen ze een dochter. Ze wonen dan nog in pension maar kort daarop verhuizen ze naar een kleine gemeente waar vader zich als bakker vestigt. Eenmaal een behoorlijke klantenkring heeft vader geen plezier meer in het bakkerswerk. Hij geeft er blijk van niet met geld om te kunnen gaan, onttrekt zich aan het samenleven en houdt zich niet aan afspraken met klanten en afnemers. Geen liefde wel kinderen. Ik in ‘47, een zoon in ‘49 en een dochter in ‘50. Vader heeft dan al lang en breed besloten zijn bakkerij op te geven. Hij gaat op zoek naar een baan in het onderwijs. Eind 1950 gaat de bakkerij van de hand. Vader begint als onderwijzer. Na enige omzwervingen krijgt hij een vaste betrekking in Friesland. Daar ziet een nieuwe zoon in ’52 het daglicht. Korte tijd later volgen nog een dochter en een zoon, die in een klein dorp in het hart van Zuid-Holland ter wereld komen. Moeder zegt dat vader zijn werk om redenen van gezondheid halverwege ‘61 beter elders kan voortzetten. Het wordt een plaatsje in Noord-Brabant. Ten zuiden van de grote rivieren is het altijd een paar graden warmer. Goed voor hem! Maar ik, reeds op het kleinseminarie, vind deze verandering raar. Deel V In Roosendaal aangekomen stap ik uit de trein. Een luid en dwingend sprekende militair wijst bij de uitgang van het station naar een legergroene 209
bus. Instappen! Tien minuten later is bijna elke plaats bezet. De chauffeur mag vertrekken. De rit voert door Brabants landschap bestemming legerplaats Ossendrecht. Daar uitgestapt zie ik vierkante borden met grote alfabetische letters. Deze verwijzen naar de beginletter van een achternaam. Op zo een plaats is het opstellen in rijen van twee. Zonder poespas wordt meegedeeld dat vanaf nu de regels der krijgstucht van toepassing zijn. Een aanwezige militair stelt zich voor als sergeant en geeft aan hem te volgen naar een grote hal, met schotten verdeeld in afzonderlijke ruimtes. In een ervan moet ik me uitkleden, onderbroek aanhouden, vervolgens achter een lange rij aansluiten, schuifelen richting keurende en metende functionarissen in allerhande uniformen, terug naar de kleedruimte, aankleden en weer naar de plaats met de grote letter L. Na de lichamelijk (medische) keuring en het opnemen van kledingmaten volgen boterhammen in een kolossale kantine. Enkele militairen verstrekken algemene legerinformatie. Ik moet, zoals iedereen die opgeroepen is, formulieren invullen met gegevens over afkomst, geloof, scholing, beroep. Om vier uur ‘s middags is de keuring ten einde en stap ik in de legerbus. Naar huis! Doelloos vul ik mijn tijd. Af en toe biljarten met vader, uitgaan, soms dronken worden en vooral veel chagrijn en ontoegankelijkheid laten zien. Niets doe ik met mijn gevoel van ongenoegen. Steeds weer denk ik over wat komen gaat. En iedere keer komt bovendrijven de vraag wat ik wil. Waarop mijn antwoord “Ik weet het niet. Echt, ik weet het niet!” Oproep voor actieve dienstplicht ontvang ik kort na de keuring. In mei ‘67 moet ik mij melden in Ossendrecht, Depot Artillerie. Een vervoersbewijs is bijgevoegd. Vanaf aankomst op de legerplaats is duidelijk dat elke nieuwkomer, dus ook ik, als een jan lul gezien en benaderd wordt. Ik moet mijn bek houden, doen wat opgedragen wordt en ontvang een dik boek met krijgstuchtinformatie. De inhoud ervan hoef ik niet van buiten te leren wel wordt verondersteld dat ik die na korte tijd ken. Het leger, zo wordt meegedeeld, is geen speeltuin maar een bedrijf voor de verdediging van het land, vrede elders in de wereld en hulp in bijzondere omstandigheden zoals bij rampen. Het is een direct inzetbare en goed geoliede machine onderverdeeld in land- en luchtmacht en marine. 210
Als ik de militaire sprekers goed begrepen heb geeft een generaal, de bevelhebber, leiding aan de landmacht. Behalve beroepskrachten kent dit onderdeel duizenden dienstplichtigen, waaronder ik. De detachering in Ossendrecht zal ongeveer twee maanden duren, welke periode benut wordt om een echte kerel van mij te maken en voor het bijbrengen van militaire basisvaardigheden. Na afloop hiervan wordt per dienstplichtige bepaald welke functie het best passend is en op welke locatie die uitgevoerd moet worden. Vervolgens krijgt iedereen een slaapplaats toegewezen. Degenen met wie ik het verblijf deel vormen een peloton. We zijn vanaf dat moment maten die, eenmaal een plek in de barak, weer naar buiten geschreeuwd worden. Niet vlug genoeg, teruggejaagd en opnieuw naar de exercitieplaats bevolen. In vier rechte rijen opstellen en meelopen naar de magazijnen voor militaire kleding, uitrusting en het wapen. Alles compleet dan tekenen voor ontvangst! Terug in de barak volgen instructies hoe het bed op te maken en de kast in te richten. Voor het verstrekte wapen zijn aparte richtlijnen. Al deze activiteiten zijn zo goed georganiseerd dat ik tegen het einde van de dag in overall dienstplichtig soldaat ben met legeridentiteit 47.12.08…. . Wat ik wil is niet aan de orde. In dienst dien ik, zoals al geleerd bij het Leger van de Goddelijke Orde, uit te voeren wat opgedragen is. Ik ontvang ook een identiteitsplaatje aan een kettinkje wat de volle diensttijd om mijn nek dient te hangen. Is meedoen de eerste paar dagen nog even wennen al gauw is de legersfeer gekend. Dat moet ook wel want bijbrengen van militaire basisvaardigheden zijn van levensbelang en gaat van godver hier en klootzak daar. Duurt groepsuitvoering om onder prikkeldraad door te kruipen of via touw een houten wand te beklimmen te lang dan opnieuw, soms wel drie maal. Bij deze oefeningen ben ik als drager van een bril, een zogeheten dienstfiets, niet te benijden. Zo’n ding met helm laat staan met gasmasker gaan niet samen ten minste niet bij stevige training en sport. Beslagen en vuile glazen, ene glas op de wang ander op het oog, kapot neusvel, bloedend oorlel, verwrongen montuur. 211
Mijn dienstwapen is de FAL met bajonet. Na een uurtje theorie in onderdelen uit elkaar halen, alles invetten en het wapen weer gebruiksklaar maken. Inspectie van het wapen is iedere dag. Schietoefeningen, wel leuk, zijn er niet zo vaak evenals wedstrijden om geblinddoekt het wapen uiteen te halen en weer in elkaar te zetten. Oefenen in exerceren leidt bij mij, linkshandig en rechtsbenig, wel eens tot verwarring zeker wanneer drillen in bepaalde patronen langer dan enkele minuten duurt ben ik geheid de weg kwijt. Zo hoor ik op het exercitieterrein dat Van der Linden niet meer dan een zak stront is als hij rechts in plaats van links omdraait. Een andere dienstplichtige hoort kaaskop moet een stap naar voren doen en zich kaaskop noemen. Hij doet dat niet voldoende luidt en dient zich twintig keer op en neer te drukken. De eerste weken krijgen rekruten, waaronder ik, geen weekendverlof en verblijven verplicht op de legerplaats. Dat betekent enkel bewegingsvrijheid op het kazerneterrein en de aanpalende christelijke militaire tehuizen KMT en PMT. Degenen, die daar moeite mee hebben zijn zij met een lief en gehuwden. De leeftijden van mijn maten vallen tussen de achttien en dertig jaar. Ik ben een van de jongeren en beleef sowieso veel plezier aan vrije tijd op de kazerne. Vooral om onder dak zijn, per maand geld te ontvangen en zonder toezicht vrije tijd zelf in kunnen vullen vind ik fantastisch. De mogelijkheden voor vertier in de kantine zijn bier, kaarten, tafelvoetbal en -tennis, leestafel. Er is twee keer per week film. Er kan ook gestudeerd worden! Op het basisprogramma staat ook de niet verplichte geestelijke verzorging. Kiezen tussen meedoen of corvee is niet moeilijk. Mijn ongeloof zet ik opzij en ik laat me in met zalvend kwezelen over eventjes tot rust of tot God komen. De eerste keer bezoek ik een katholieke geestelijke, de tweede maal een protestantse dominee en tenslotte breng ik ook nog een bezoekje aan de humanistische raadsman. Kennismaking met Katholiek of Protestants Militair Tehuis is weer eens wat anders maar ik vind de militaire kantine op het kampement gewoon beter. Het verschil wordt bepaald door sfeer. Of je bent gewoon van God los, of je bent katholiek, of je bent protestant. Een humanist is iets vreemds. Kort voordat de rekrutenperiode afloopt wordt iedereen met het oog op de vervulling van de diensttijd een lijst met baantjes voorgelegd. Chauffeur lijkt 212
me wel wat en er volgt een testje achter een autopaneel met rode en groene knoppen en richtingwijzers. Plaatsgenomen moet ik simpele instructies uitvoeren wat ik zonder fouten doe totdat het repeterende me begint te vervelen. In gedachten geniet ik al van het vooruitzicht op een militair rijbewijs dat, weer terug in de burgermaatschappij, makkelijk om te zetten is. Het effect van mijn dromen laat niet lang op zich wachten. Ik wissel links voor rechts en druk groen in plaats van rood. Klaar ben ik. Verknald! Tweede kans komt er niet.
213
214