Hogeschool Rotterdam Opleidingen:
Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Visitatiedata:
6 en 7 oktober 2004
© NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Schematisch overzicht oordelen 1.6 Totaaloordeel
5 7 7 8 10 15 16
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
17 19 24 40 43 46 49
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopte CV Panelleden Bijlage 3 De zelfevaluatie in verband met NVAO accreditatie Vragen en Aanwijzingen Bijlage 4 Beoordelingsprotocol van NQA Bijlage 5 Handreiking voor oordeelsvorming
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
55 57 59 69 87 105
3
4
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
5
6
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleidingen Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek, Chemie en Chemische Technologie van de Hogeschool Rotterdam heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart op 29 juni 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op woensdag 6 en donderdag 7 oktober 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer dr. L.L.M. Frederix (voorzitter) De heer dr. J.M. van der Meer, domeindeskundige CT De heer J. den Hollander, domeindeskundige BML De heer dr. G.P. van der Laan, domeindeskundige CH Mevrouw J. van Harmelen (student-lid) Mevrouw drs. P. Göbel (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (mei 2003) van NQA. Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage bij dit rapport). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie voldoende/onvoldoende. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De waarderingen worden uitgedrukt in begrippen uit de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool Rotterdam profileert zich als een Rotterdamse instelling: inhoudelijk, in de wijze van werken, in een stad met een multiculturele gemeenschap en in haar relatie met de regio. De profilering komt tot uiting in het Rotterdams Onderwijsmodel (Rotterdams onderwijsmodel in het kort, 2003). Het cluster HLO&CT ziet het als een uitdaging om aan dit beleid concreet vorm te geven. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
7
Het cluster Hogere Laboratoriumopleidingen en Chemische Technologie is onderdeel van de Hogeschool Rotterdam. Het cluster omvat drie opleidingen: Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek (BML), Chemie (CH) en Chemische Technologie (CT), die zowel in voltijd als in deeltijd worden verzorgd. In september 2004 start het cluster met de nieuwe bacheloropleiding Gezondheidszorg Technologie. Het cluster wil herkenbare opleidingen aanbieden met een duidelijk beroepsprofiel, met een flexibel onderwijsaanbod, rekening houdend met de achtergronden van de studenten en waarbij de persoonlijke ontwikkeling van de student centraal staat. In 2003/2004 werken er 53 medewerkers. De bruto omvang van het docerend personeel bij het cluster HL&CT is ongeveer 31 fte. Een belangrijk deel van de docenten maakt gebruik van ouderenregelingen of is gedeeltelijk gedetacheerd bij andere clusters, zodat feitelijk 23 fte voor het onderwijs inzetbaar is. Er staan op dat moment 495 studenten bij het cluster ingeschreven. De student-docent-ratio bedraagt derhalve ongeveer 22. De opleiding is voor het laatst gevisiteerd in 1997.
1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleidingen BML, CH en CT door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA (zie bijlage) en die hieronder meer in concreto wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis boden voor het visitatiebezoek. Daarnaast heeft het panel geconstateerd dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de laboratoriumopleidingen en chemische technologie-opleiding geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten, respectievelijk vragen die werden doorgegeven aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig zijn bestudeerd. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. 8
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
De opleidingen hebben in de zelfevaluatierapporten kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiezen. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige(n) in het panel bekeken of er sprake was van adequate domeinspecifieke doelstellingen en of er nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig bleek. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met de onderwijsmanagers van de opleidingen en de directeur van het cluster. Ook werd er, voor de gezamenlijke opleidingen tegelijk, een gesprek gevoerd met een lid van het college van bestuur. Met de deeltijdstudenten en met afgestudeerde deeltijdstudenten is om organisatorische redenen een week na het bezoek gesproken. Aan het begin van het bezoek is er ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. In het raamwerk bezoekprogramma kende het ochtendprogramma een vaste structuur, maar was het middagprogramma ‘vrij’. In deze tijd heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn, volgens de afgesproken taakverdeling, door ieder panellid, schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling aan het management gegeven van de bevindingen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en deze aan de panelleden voorgelegd. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld. In het visitatie- of beoordelingsrapport is, waar relevant, expliciet ingegaan op de verschillende varianten. Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
9
1.4 Oordeelsvorming In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol (zie bijlage) zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie (zie bijlage 5) een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere chemische en biomedische laboratoriumopleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. Wat de benchmarking betreft is het van belang op te merken dat een vergelijking met andere opleidingen wordt gemaakt op basis van gegevens die de HBO-raad beschikbaar stelt. Een internationale vergelijking voor de opleidingen BML en CH is niet mogelijk aangezien er geen internationale equivalenten op hbo-niveau zijn. De opleiding CT heeft de programma’s van vergelijkbare opleidingen in Denemarken en Duitsland met hun eigen opleiding vergeleken (zie detailrapport facet 1). In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport niet diepgaand zijn, omdat de opleidingen op alle facetten minimaal een voldoende hebben gehaald, met uitzondering van de opleiding BML die voor facet 6.1 een onvoldoende scoorde. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport. 1.4.1 Doelstellingen opleiding Het eerste facet is voor alle opleidingen met een voldoende beoordeeld. De beide andere facetten zijn met goed beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. De drie opleidingen baseren zich voor de eindkwalificaties op het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995), dat in nauw overleg met vertegenwoordigers van het werkveld tot stand is gekomen. Het panel heeft vastgesteld dat de Dublin-descriptoren consistent zijn met de kwalificaties uit het rapport Kernkwalificaties HTNO (1995). De opleiding heeft de Dublin-descriptoren als referentiekader genomen voor het nagestreefde bachelorniveau, en heeft de relatie tussen een descriptor en de opleidingsdoelen duidelijk gemaakt. Er is één beroepenveldcommissie voor de drie opleidingen voor de borging van de eindkwalificaties. In de nabije toekomst wordt deze gesplitst in een beroepenveldcommissie voor Chemie en Chemische Technologie en één voor BML. Op landelijk niveau is recent een nieuw document Beroepsprofiel Laboratoriumopleidingen (COLP, 2003) verschenen, waaruit in maart 2004 de landelijke opleidingsprofielen van de hbo-ingenieur CH, CT en BML zijn voortgekomen, die gelegitimeerd zijn door de HBO-raad en door het werkveld. De
10
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
opleidingen gaan in 2004-2005 na welke consequenties deze nieuwe profielen voor de verschillende programma‘s hebben. 1.4.2. Programma Bij BML zijn zeven van de acht facetten met goed beoordeeld en facet 2.8 met voldoende. Bij CH zijn facet 2.1, 2.2 en 2.8 met voldoende beoordeeld, de overige facetten zijn goed. Bij CT zijn 2.1 en 2.8 met voldoende beoordeeld en de overige facetten met goed. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.4.3 Inzet van personeel De drie facetten zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel over dit onderwerp is derhalve positief. 1.4.4 Voorzieningen Beide facetten zijn als goed beoordeeld. Het oordeel over het onderwerp is derhalve positief. 1.4.5. Interne kwaliteitszorg. Op alle drie de facetten van dit onderwerp is een voldoende gegeven. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom positief. 1.4.6. Resultaten. Bij de opleidingen CH en CT zijn beide facetten voldoende. Het eindoordeel over dit onderwerp is daarom ook positief. De opleiding BML heeft een onvoldoende op facet 6.1 en een voldoende op facet 6.2. Het eindoordeel is positief op basis van de volgende afweging: De afgestudeerden BML voldoen aan de eisen die gesteld worden in de beroepspraktijk. Zij worden tijdens hun afstuderen beoordeeld door niet alleen docenten van de opleiding, maar ook door externe deskundigen uit het beroepenveld. Ook het panel heeft op basis van de ter inzage gelegde afstudeerproducten geconstateerd dat deze voldoen aan de eisen die gesteld mogen worden aan hbo-BML-afgestudeerden. Bovendien geven alumni en vertegenwoordigers van het werkveld aan dat de opleiding studenten adequaat op de beroepspraktijk voorbereidt. Dit blijkt zowel uit onderzoeksgegevens als uit de door het panel gevoerde gesprekken. De opleiding voldoet echter niet aan de kwantitatieve streefcijfers van het cluster en blijft ook onder de landelijke gemiddelde rendementscijfers (zie de tabellen hieronder). De opleiding is zich dit echter bewust en heeft verschillende maatregelen genomen. Met de invoering van het Rotterdams Onderwijsmodel verwacht de opleiding een merkbare verbetering van het rendement. De komende jaren zal moeten blijken of de genomen en nog te nemen verbeteracties hun gewenste resultaat zullen hebben. Op grond van het feit dat de het kwalitatieve resultaat in orde is en de opleiding werkt aan verbetering van het kwantitatieve resultaat, komt het panel tot het oordeel positief voor dit onderwerp.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
11
Hieronder vergelijkt NQA de opleidingen met het landelijke beeld op het punt van behaalde rendementen. CRIHO-gegevens De opleidingen worden hieronder vergeleken op basis van gegevens die via de website van de HBO-raad beschikbaar zijn (CRIHO). In tabel 1a en 1b worden de gegevens met betrekking tot rendement, uitval en gemiddelde studieduur van de opleidingen vergeleken met die van het landelijk gemiddelde (respectievelijk voor de voltijd- en de deeltijdopleidingen). Tabel 1a: Opleidingsrendement en streefcijfers cluster HLO&CT voltijd
Diploma behaald na 5 jaar1
Gemiddelde studieduur van gediplomeerden in maanden2
Percentage uitval na 1 jaar3 Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden4
Streefcijfers HLO&CT 65% (in totaal)
1994 HLO&CT Land.
B 53,1 CH 33,8 CT 64,9
1995 HLO&CT Land.
B 62,2 B 50,3 CH 41,1 CH 35,9 CT 69,7 CT 78,6
B 59,5 B 50,6 CH 46,4 CH 33,9 CT 64,6 CT 38,5
1998 HLO&CT Land. Streefcijfers HLO&CT 42 B 44.0 B 42,2 CH 51,6 CH 49,7 CT 48,6 CT
1999 HLO&CT Land.
1998 HLO&CT Land. Streefcijfers HLO&CT 25% B 38,6 B 29,9 CH 38,3 CH 28,4 CT 26,3 CT 26,2 16 B 17,1 B 16,2 CH 27,4 CH 24,3 CT 25,3 CT 20,0
1999 HLO&CT Land.
B 46,7 CH 55,3 CT
B 29,5 CH 37,7 CT 18,2 B 18,2 CH 28,2 CT 15,7
1996 HLO&CT Land.
2000 HLO&CT Land.
B 42,6 B 50,0 CH 48,5 CH 54,6 CT 48,1 CT
B CH CT B CH CT
33,0 31,9 27,9 19,7 23,7 19,2
B 56,1 CH 45,0 CT 61,3
B 43,6 CH 46,3 CT 47,7
2000 HLO&CT Land.
B CH CT B CH CT
27,6 25,8 13,9 14,0 20,3 36,6
B CH CT B CH CT
29,0 28,4 23,8 14,8 18,3 25,0
1997 HLO&CT Land.
B 47,5 CH 33,0 CT 73,9
B 55,2 B 47,3 CH 46,8 CH 35,0 CT 53,3 CT 36,8
2001 HLO&CT Land.
B 52,1 CH 50,9 CT
39,1 21,4 34,4 17,1 29,0 17,5
B CH CT B CH CT
30,1 29,7 29,4 16,5 20,5 22,6
B 45,8 CH 46,1 CT 45,8
2002 HLO&CT Land.
B CH CT B CH CT
40,2 28,6 58,3 20,3 22,9 12,5
Uit een vergelijking in tabel 1a tussen de cijfers van de voltijdopleidingen van het cluster HLO&CT en de landelijke gemiddeldes van BML-, CH- en CT-opleidingen blijkt dat: • het diplomarendement van BML en CH steeds onder het landelijk gemiddelde liggen. Bij CT is het beeld sterk wisselend. • de gemiddelde studieduur van afgestudeerden bij BML ruim vijf maanden hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, hoewel de laatste jaren bij BML een daling waarneembaar is. Bij CH ligt de studieduur ruim onder het landelijk gemiddelde. CT laat een sterk wisselend beeld zien.
1
De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl id. 3 id. 4 id. 2
12
B 53,2 CH 50,2 CT 49,2
2002 HLO&CT Land.
B 46,0 B 46,3 CH 43,2 CH 50,0 CT 47,0 CT
2001 HLO&CT Land.
B CH CT B CH CT
1998 HLO&CT Land.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
B CH CT B CH CT
30,8 29,4 30,1 17,1 22,1 25,6
•
•
het percentage uitvallers na één jaar bij BML wisselt ten opzicht van het landelijke gemiddelde, maar de laatste twee jaar bijna tien procent hoger ligt. Bij CH lag het percentage in het verleden ruim boven het landelijk gemiddelde; na 2000 is hier een kentering in gekomen. Bij CT ligt de situatie precies omgekeerd: in het verleden was het percentage lager dan het landelijk gemiddelde, terwijl na 2000 dit percentage fors is gestegen. Bij BML stroomt een flink deel van deze uitvallers door naar de universiteit. de gemiddelde studieduur van studiestakers bij BML rond het landelijk gemiddelde ligt, met een uitschieter in 2002. Bij CH ligt de gemiddelde studieduur van studiestakers steeds boven het landelijke gemiddelde. Bij CT wisselt het beeld sterk.
Tabel 1b: Opleidingsrendement en streefcijfers cluster HLO&CT deeltijd 1994 HLO&CT Land.
1995 HLO&CT Land.
1996 HLO&CT Land.
B 30,8 CH 26,9 CT6
B 16,7 B 41,2 CH 26,7 CH 39,5 CT 23,8 CT
B 75,0 CH 0,0 CT
1998 HLO&CT Land. Streefcijfers HLO&CT B 38,3 B 18,0 Gemiddelde 42 CH 67,3 CH 55,3 studieduur CT 63,9 CT van gediplomeerden in maanden7
1999 HLO&CT Land.
2000 HLO&CT Land.
2001 HLO&CT Land.
2002 HLO&CT Land.
B 29,0 B 37,2 CH 48,8 CH 54,3 CT 64,5 CT
B 47,0 B 33,6 CH121,0 CH 52,0 CT 50,8 CT
B 50,0 B 39,0 CH110,0 CH 54,1 CT 50,9 CT 1,0
B 37,0 B 40,8 CH 34,0 CH 44,4 CT 30,4 CT 41,1
1998 HLO&CT Land. Streefcijfers HLO&CT B 45,5 B 40,0 Percentage 25% CH 29,3 CH 0,0 uitval na CT 23,0 CT 1 jaar8 B 14,6 B 12,0 Gemiddelde 16 CH 62,8 CH 36,1 studieduur CT 11,8 CT studiestakers in maanden9
1999 HLO&CT Land.
2000 HLO&CT Land.
2001 HLO&CT Land.
2002 HLO&CT Land.
Diploma behaald na 5 jaar5
Streefcijfers HLO&CT 65% (in totaal)
B 52,4 CH 34,4 CT 38,1
B CH CT B CH CT
25,0 0,0 0,0 6,0 70,0
B CH CT B CH CT
40,5 16,2 19,4 14,6 31,3 30,2
B CH CT B CH CT
30,8 21,4 31,3 14,6 13,0 12,5
B 32,4 CH 32,1 CT 22,7
B CH CT B CH CT
36,5 15,9 20,9 15,1 30,0 18,9
1997 HLO&CT Land.
B 50,0 CH 0,0 CT
B CH CT B CH CT
50,0 18,2 22,2 9,7 43,2 14,0
B 30,8 CH 38,9 CT 70,0
B CH CT B CH CT
39,0 16,0 50,0 15,0 32,7 23,8
1998 HLO&CT Land.
B 40,0 B 38,6 CH 50,0 CH 56,1 CT 45,9 CT
B CH CT B CH CT
42,9 16,7 15,4 20,8 34,7 22,0
B CH CT B CH CT
38,8 12,8 9,1 18,0 29,0 40,0
Uit een vergelijking tussen de landelijke gemiddeldes van BML-, CH- en CT-opleidingen deeltijd en die van het cluster HLO&CT van de Hogeschool Rotterdam in tabel 1b blijkt dat: • het diplomarendement van BML vanaf 1996 ruim boven het landelijke gemiddelde ligt. Bij CH ligt het rendement steeds onder het landelijk gemiddelde. Van CT zijn geen cijfers beschikbaar.
5
De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl Geen cijfers beschikbaar 7 De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl 8 id. 9 id. 6
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
13
• •
•
de gemiddelde studieduur van afgestudeerden bij BML een wisselend beeld vertonen, evenals bij CH. Van CT zijn geen cijfers beschikbaar. het percentage uitvallers na één jaar bij BML en CT de laatste jaren gestegen is tot boven het landelijk gemiddelde. Bij CH liggen de percentages boven het landelijke gemiddelde. de gemiddelde studieduur van studiestakers van BML lag onder het landelijk gemiddelde, maar ligt er in 2002 net boven. CH laat een sterk fluctuerend beeld zien. De weinige gegevens van CT laten een gemiddelde studieduur van studiestakers zien die ruim onder het landelijke gemiddelde ligt.
De streefcijfers die de afdeling hanteert, komen overeen met streefcijfers van vergelijkbare opleidingen van andere hogescholen.
14
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
1.5
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleidingen: Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek Chemie Chemische Technologie Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
BML vt
BML dt
CH vt
CH dt
CT vt
CT dt
V G G Positief
V G G Positief
V G G Positief
V G G Positief
V G G Positief
V G G Positief
G G G G G G G V Positief
G G G G G G G V Positief
V V G G G G G V Positief
V V G G G G G V Positief
V G G G G G G V Positief
V G G G G G G V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
G G Positief
G G Positief
G G Positief
G G Positief
G G Positief
G G Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
V V V Positief
O V Positief
O V Positief
V V Positief
V V Positief
V V Positief
V V Positief
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
15
1.6
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleidingen POSITIEF is. De opleidingen voldoen aan de basiskwaliteit en gaan daar op meerdere facetten, met name binnen de onderwerpen ‘Doelstellingen’, ‘Programma’ en ‘Voorzieningen’ bovenuit.
16
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
17
18
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Deel B:
Facetten
N.B. Daar waar de argumenten en de oordelen over de opleidingen en/of de varianten voltijd en deeltijd gelijkluidend zijn, zijn deze in de tekst niet onderscheiden.
Onderwerp 1 Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Niveau bachelor
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel voldoende voor de drie opleidingen is gebaseerd op de volgende argumenten. Chemie: • De opleiding baseert zich voor het internationale bachelorniveau op de Dublindescriptoren zoals verwoord in Kwaliteitszorg bij de Hogeschool Rotterdam (2003). Er worden vijf categorieën onderscheiden: kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie, en leervaardigheden. • Het panel heeft vastgesteld dat de Dublin-descriptoren consistent zijn met de kwalificaties uit het rapport Kernkwalificaties HTNO (1995), waar de opleiding haar opleidingsdoelen op gestoeld heeft. Per descriptor worden de relevante eindkwalificaties genoemd, gebaseerd op de tien generieke hbo-kwalificaties en de zeven competenties van de algemene beroepsvaardigheden voor de afgestudeerde van de Hogeschool Rotterdam (Beroepsprofiel Laboratoriumopleidingen COLP (2003)), dat nog moet worden geïmplementeerd. • De opleiding streeft volgens het zelfevaluatierapport een eigen interpretatie van de landelijke eindkwalificaties na: de opleiding maakt pas in het vierde jaar een onderscheid in een analytisch-fysische variant en een organisch-chemische. Hierdoor verkrijgen alle studenten een brede basis chemie. Dit is in een gesprek met afgestudeerden bevestigd: ondanks de diversiteit aan werkomgevingen blijkt de opleiding goed aan te sluiten. • Het werkveld bevestigde in het gesprek met het panel dat de opleiding voldoet aan het hbo-bachelor-niveau. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding weinig invulling aan een internationale component geeft.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
19
Chemische Technologie: • In het zelfevaluatierapport beschrijft de opleiding voor de vijf Dublin-descriptoren welke inhoud zij daaraan geeft. Het gaat om de volgende vijf categorieën: kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie, en leervaardigheden. • Bij elke categorie wordt in het zelfevaluatierapport een beschrijving gegeven en wordt aangegeven met welke opleidingsdoelen en met welk kwalificatieniveau van een opleidingsdoel deze descriptor overeenkomt, zoals het panel heeft vastgesteld. Het panel heeft vastgesteld dat de Dublin-descriptoren consistent zijn met de kwalificaties uit het rapport Kernkwalificaties HTNO (1995). • De opleiding heeft volgens het zelfevaluatierapport vanuit haar historie een sterk accent op de werktuigbouwkundige aspecten van de procestechnologie gelegd, mede door de aanwezigheid van petrochemische bedrijfsactiviteiten in de regio. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding weinig invulling aan een internationale component geeft. Wel neemt de opleiding internationale ontwikkelingen mee bij de invulling van het curriculum. BML: • De opleiding baseert zich voor het bachelorniveau op de Dublin-descriptoren zoals verwoord in Kwaliteitszorg bij de Hogeschool Rotterdam (2003). Er worden vijf categorieën onderscheiden: kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie, en leervaardigheden. • Bij elke categorie wordt in het zelfevaluatierapport een beschrijving gegeven, waaruit het panel de relatie met de opleidingsdoelen en de invulling van het programma heeft kunnen afleiden. Het panel heeft vastgesteld dat de Dublin-descriptoren consistent zijn met de kwalificaties uit het rapport Kernkwalificaties HTNO (1995). • In de beoordelingsformulieren voor de afstudeeropdrachten zijn deze algemene competenties opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de projectbeschrijvingen. • Vertegenwoordigers van het werkveld zijn positief over het niveau van de afgestudeerden en met name over hun kennis van actuele ontwikkelingen, zo bleek tijdens het gesprek met het panel. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding weinig invulling aan een internationale component geeft.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
20
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Chemie: • De opleiding baseert zich voor haar eindkwalificaties op het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995). Het beroepsbeeld waarvan deze eindkwalificaties zijn afgeleid, is in nauw overleg met het beroepenveld tot stand gekomen en vastgelegd in Vlag en Lading (1993). • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding in overleg met het werkveld een breed programma biedt om afgestudeerden de mogelijkheid te geven na de studie werk te vinden op analytisch chemisch, fysisch chemisch, organisch chemisch of milieuchemisch gebied. • De werkterreinen van een chemisch ingenieur kunnen zeer divers zijn: research and development, fundamenteel chemisch onderzoek, milieu- en kwaliteitszorg, en forensisch onderzoek. De functies variëren van onderzoeker, technisch-commercieel medewerker, docent tot projectmanager. • Het panel heeft in het gesprek met het werkveld en met de afgestudeerden vastgesteld dat de eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van de beroepspraktijk. Chemische Technologie: • De opleiding baseert zich voor haar eindkwalificaties op het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995). • In de Kernkwalificaties HTNO (1995) worden het werkveld en de taken van de chemisch technoloog als volgt omschreven: De chemisch technoloog houdt zich bezig met de technische toepassing van chemische en fysische kennis bij de ontwikkeling of verbetering van producten, materialen en processen, alsmede bij de beheersing van processen. Dit alles in de chemische en aanverwante industrie, bij de (semi)overheid of bij ingenieursbureaus. • Het panel heeft in het gesprek met het werkveld vastgesteld dat de eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van de beroepspraktijk. Ook afgestudeerden tonen zich tevreden over de opleiding. BML: • De opleiding baseert zich voor haar eindkwalificaties op het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995). • De opleiding wil volgens het zelfevaluatierapport studenten opleiden voor functies waarbij een goede bekendheid met de mogelijkheden en beperkingen van in medisch of biologisch gerichte laboratoria gebruikte technieken vereist is. Daarnaast moet de afgestudeerde een behoorlijke kennis van relevante theorie hebben en een goed inzicht in principes van de gebruikte technieken. Tot slot moet de afgestudeerde resultaten op verantwoorde wijze kunnen verwerken en op waarde schatten. • De nadruk op kennis en vaardigheden in het beroepsprofiel wordt bevestigd in het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld die diepgang in de studie belangrijker vinden dan verbreding. In verband met het type onderzoeken waarmee de afgestudeerde
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
21
wordt geconfronteerd, dient in het curriculum aandacht te zijn voor moleculaire biologie. Het panel heeft vastgesteld dat dit aspect in het curriculum is opgenomen.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • Op dit moment is er één beroepenveldcommissie voor de drie opleidingen. Uit het gesprek met het management en uit de gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld blijkt dat de commissie goed functioneert. In overleg met het beroepenveld is bijvoorbeeld de stage en het afstudeerproject gesplitst, is er geen aparte opleiding bioinformatica gestart, maar is dit onderwerp geïntegreerd in de opleiding BML. De vergaderfrequentie ligt met twee à drie keer per jaar naar de mening van het panel niet erg hoog. Om gerichter met de beroepenveldcommissie over het curriculum van een opleiding te kunnen praten, zal de commissie worden gesplitst in een commissie voor Chemie en Chemische Technologie, en voor BML. Chemie: • De eindkwalificaties uit het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995) zijn afgeleid van het beroepsbeeld van de chemisch ingenieur uit Vlag en Lading (1993) dat in overleg met het beroepenveld is opgesteld. • De opleiding richt zich op het verwezenlijken van de doelen die samenhangen met de kenmerken van een chemisch ingenieur in een eerste functie, zoals vastgelegd in Kernkwalificaties HTNO (1995). De hiervan afgeleide opleidingsdoelen zijn in drie categorieën onder te brengen: algemene kennis en vaardigheden, attitude en maatschappelijk relevante doelen, en vakspecifieke kwalificaties. • Inmiddels is er een nieuw document Beroepsprofiel Laboratoriumopleidingen (COLP, 2003) verschenen, waaruit in maart 2004 het landelijk opleidingsprofiel van de hboingenieur Chemie is voortgekomen, dat gelegitimeerd is door de HBO-raad en door het werkveld. In dit profiel zijn zeven competenties genoemd, zowel beroepsspecifieke als niet-beroepsspecifieke die op vier niveaus beheerst kunnen worden. De opleiding vraagt van studenten aan het eind van het vierde jaar: onderzoeken (niveau 3), experimenteren (niveau 3), beheren (niveau 1), adviseren (niveau 1), instrueren (niveau 1), leiding geven
22
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
(niveau 1), zelfsturing (niveau 2). Volgens het zelfevaluatierapport zal de opleiding in 2004-2005 nagaan welke consequenties dit landelijke profiel voor het programma heeft. Het panel heeft in het gesprek met vertegenwoordigers uit het werkveld vastgesteld dat de communicatie tussen de opleiding en het werkveld goed verloopt.
Chemische Technologie: • De eindkwalificaties uit het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995) zijn afgeleid van het beroepsbeeld van de chemisch technoloog uit Vlag en Lading (1993) dat in overleg met het beroepenveld is opgesteld. • Inmiddels is er een nieuw document Beroepsprofiel Laboratoriumopleidingen (COLP, 2003) verschenen, waaruit in maart 2004 het landelijk opleidingsprofiel van de hboingenieur Chemische Technologie is voortgekomen, dat gelegitimeerd is door de HBOraad en door het werkveld. Volgens het zelfevaluatierapport zal de opleiding in 20042005 nagaan welke consequenties dit landelijke profiel voor het programma heeft. • Per eindkwalificatie heeft de opleiding in het zelfevaluatierapport aangegeven op welk niveau, gezien de eigen inkleuring, een afgestudeerde deze dient te beheersen: uitvoerend, oplossend, integrerend of genererend. Het panel onderschrijft deze aanpak. • Vertegenwoordigers van het werkveld zijn positief over de inzetbaarheid van afgestudeerden in de praktijk, zo bleek tijdens het gesprek. BML: • De eindkwalificaties uit het landelijke rapport Kernkwalificaties HTNO (1995) zijn afgeleid van het beroepsbeeld uit Vlag en Lading (1993) dat in overleg met het beroepenveld is opgesteld. • Er is een nieuw beroepsprofiel ontwikkeld Beroepsprofiel Laboratoriumopleidingen (COLP, 2003) via het Landelijke Overleg van de opleidingen Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek (LOBEM), waarbij rekening is gehouden met het beroepsbeeld Medisch Laboratoriumingenieur zoals dat door het Platform beroepenveld Medisch Laboratoriumonderwijs is beschreven. Het LOBEM heeft de beroepsprofielen besproken met vertegenwoordigers van zowel het medisch diagnostische als het meer research gerichte beroepenveld in het georganiseerde overleg Onderwijs-Arbeid. In het beroepsprofiel zijn zeven competenties genoemd, zowel beroepsspecifieke als nietberoepsspecifieke die op vier niveaus beheerst kunnen worden. De opleiding kiest voor twee specialisaties: medische diagnostiek en (wetenschappelijk) onderzoek (research), waarvoor respectievelijk de competenties beheren/coördineren en onderzoeken een niveau hoger dan het vereiste komen te liggen. Volgens het zelfevaluatierapport zal de opleiding in 2004-2005 nagaan welke consequenties dit landelijke profiel voor de hoofdfase van het programma heeft. Het propedeusecurriculum is met ingang van september 2004 gebaseerd op het nieuwe opleidingsprofiel. • Van de drie beroepsdomeinen die in Beroepsprofiel Laboratoriumopleidingen (COLP, 2003) worden onderscheiden, richt de opleiding zich op : Research and Development (R&D) en Medisch Laboratoriumdiagnostiek. • Vertegenwoordigers van het werkveld zijn positief over de inzetbaarheid van afgestudeerden in de praktijk, zo bleek tijdens het gesprek. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
23
Onderwerp 2 Facet 2.1
PROGRAMMA Eisen hbo
CH CT BML
voldoende voldoende goed
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel voldoende voor CH en CT en het oordeel goed voor BML is op de volgende argumenten gebaseerd. Chemie: • De opleiding heeft periodiek overleg met de beroepenveldcommissie over actuele zaken en over de inhoud van het onderwijsprogramma, bijvoorbeeld over het invoeren van competenties zoals bleek uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld. Op basis van deze contacten zijn volgens het zelfevaluatierapport chemometrie, validatie en automatisering in het studieprogramma opgenomen. Intensiever contact met het werkveld heeft de opleiding via stage- en afstudeerbegeleiding, zoals in de gesprekken is gebleken. • De student komt via projecten direct of indirect in aanraking met de beroepspraktijk zodat hij zijn beroepsvaardigheden kan ontwikkelen, zoals blijkt uit het Overzicht van de projecten van de opleiding Chemie (2004). Studenten werken binnen een projectteam aan projectopdrachten, een casus uit de beroepspraktijk. De opdrachten bestrijken een breed gebied (analytische chemie, organische chemie, colloïd- en polymeerchemie) en zijn volgens de opleiding relevant voor de Rotterdamse regio, zo heeft het panel vastgesteld. Volgens het zelfevaluatierapport moeten studenten tijdens de projecten theoretische kennis verwerven en creatief toepassen. Dit is in de gesprekken met studenten bevestigd. Deze kennis wordt in ondersteunende vakken aangeboden of via zelfstudie verworven. Voor een projectopdracht moet meestal ook experimenteel werk gedaan worden zoals het panel heeft kunnen vaststellen, waardoor naast praktische vaardigheden ook het analytische en interpretatief vermogen wordt getraind. • De projecten, de stage en het afstuderen omvatten 120 EC’s. Aan het begin van het derde jaar gaan de studenten op een oriënterende stage. Het panel heeft vastgesteld dat de doelstellingen in het stageboekje van de Hogere Laboratoriumopleidingen vermeld staan. Studenten dienen zelf naar een stageplaats te solliciteren, maar kunnen gebruik maken van het adressenbestand van de hogeschool. Voor de afstudeeropdracht dient de student een externe werkplek te verwerven om een opdracht zelfstandig uit te voeren en
24
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
•
•
daarover te rapporteren. De coördinator afstudeeropdrachten beoordeelt de inhoud en het hbo-niveau van de opdrachten. Bij de deeltijdopleiding hebben studenten tenminste twee jaar werkervaring in het relevante werkveld (toelatingseis, zie 2.5). Deze studenten zijn vrijgesteld van de stage, maar hebben door hun werkkring een directe relatie met de beroepspraktijk. De studenten met wie het panel heeft gesproken, zijn positief over de theoretische achtergronden die tijdens de lessen worden aangeboden. Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding veelal Engelstalige boeken voorschrijft (zie Boekenlijst van de opleiding Chemie (2003/2004) en Boekenlijst deeltijd Chemie (2003/2004)). Het panel is positief over de gebruikte literatuur en de actualiteit ervan. Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 84 procent van de studenten tevreden is over de voorbereiding op het beroep. (25 studenten = 15 procent hebben de enquête ingevuld). Van de docenten die gereageerd hebben geven vier van de vijf aan dat ze tevreden zijn over de afstemming op de beroepspraktijk (totaal aantal docenten bedraagt negen). Hoewel slechts tien alumni op het alumni-onderzoek gereageerd hebben, zijn acht van hen kritisch over de voorbereiding op de beroepspraktijk. Ze vinden de opleiding wel adequaat voor hun huidige functie. Uit het gesprek met afgestudeerden is gebleken dat de opleiding de nadruk op kennisontwikkeling en de ontwikkeling van vaardigheden legt. Ze zijn positief over de wijze waarop de actualiteit in het programma wordt gebracht.
Kanttekening • Volgens afgestudeerden maakt de opleiding beperkt gebruik van bedrijven in de regio voor bijvoorbeeld gastdocentschappen en excursies, hoewel bedrijven zich ook niet gemakkelijk bij de opleiding laten betrekken. • Door de loskoppeling van de stage en het afstudeerproject wordt de tijd voor het doen van onderzoek met name door het werkveld dat met research bezig is, kort gevonden. De verwachting bij enkele vertegenwoordigers van het werkveld is dat het afstuderen in kwaliteit achteruit gaat, omdat de inwerkperiode via de stage gaat ontbreken. Dit is niet de verwachting van de opleiding en het panel ondersteunt de opleiding hierin. Door de loskoppeling komen studenten in aanraking met meer bedrijven, waardoor ze meer mogelijkheid krijgen zich te profileren en beter te presteren, hetgeen het niveau ten goede komt. Chemische Technologie: • Projecten nemen een centrale positie in binnen het onderwijs CT. Ongeveer veertig procent van de tijd wordt aan projecten besteed en zestig aan overige activiteiten. Deze laatste omvat modulen waarin kennis en vaardigheden worden opgedaan die direct in het project toepasbaar zijn en modulen die andere noodzakelijke kennis en vaardigheden omvatten. De projectonderwerpen omvatten de belangrijkste thema’s uit de procesindustrie en worden volgens de opleiding regelmatig geactualiseerd. Gekoppeld aan een project worden werkveldbezoeken georganiseerd om studenten kennis te laten maken met het bedrijfsleven. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
25
•
•
•
•
•
•
•
•
26
In de practica leren de studenten steeds zelfstandiger technieken en vaardigheden aan en moeten ze uiteindelijke zelf initiatief nemen voor de inzet van bepaalde technieken. Dit is in het gesprek met studenten bevestigd. Het panel heeft deze ontwikkeling ook in het studiemateriaal aangetroffen. Aan het begin van het derde jaar gaan de studenten op een oriënterende stage. Het panel heeft vastgesteld dat de doelstellingen in de Stagehandleiding CT vermeld staan. Stages in het buitenland vinden alleen plaats wanneer de kwaliteit van de opdracht en de begeleiding gegarandeerd is. Studenten dienen zelf naar een stageplaats te solliciteren, maar kunnen gebruik maken van het adressenbestand van de hogeschool. Voor de afstudeeropdracht dient de student een externe werkplek te verwerven om een opdracht zelfstandig uit te voeren en daarover te rapporteren (zie Handleiding Afstudeeropdrachten). De coördinator afstudeeropdrachten beoordeelt de inhoud en het hbo-niveau van de opdrachten. Bij de deeltijdopleiding hebben studenten tenminste twee jaar werkervaring in het relevante werkveld (toelatingseis). Deze studenten zijn vrijgesteld van de stage, maar hebben door hun werkkring een directe relatie met de beroepspraktijk. De afstudeeropdracht wordt in de eigen werkkring uitgevoerd. De semesters in de deeltijd zijn opgebouwd rond thema’s, waarbij ervaringen uit de eigen werksituatie zoveel mogelijk worden gebruikt. De studenten met wie het panel heeft gesproken, zijn positief over de theoretische achtergronden die tijdens de lessen worden aangeboden. Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding veelal Engelstalige boeken voorschrijft (zie Boekenlijst van de opleiding Chemische Technologie (2003/2004) en Boekenlijst deeltijd Chemische Technologie (2003/2004)). Het panel is positief over de gebruikte literatuur en de actualiteit ervan. Door middel van gastcolleges kunnen studenten in aanraking komen met de nieuwste ontwikkelingen uit de beroepspraktijk. De afgestudeerden stelden in het gesprek met het panel voor om meer gebruik van deze contacten te maken. Signalering van nieuwe ontwikkelingen vindt volgens de docenten vooral via stage- en afstudeerbegeleiding plaats. Ook uit het gesprek met studenten bleek dat via deze kanalen actuele ontwikkelingen in de opleiding terecht komen. Het periodiek overleg met de Beroepenveldcommissie levert eveneens informatie over nieuwe ontwikkelingen. Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 67 procent van de studenten tevreden is over de voorbereiding op het beroep, en over de relatie tussen theorie en praktijk. De helft is tevreden over de aandacht voor ontwikkelingen in het beroepenveld. Uit alumni-onderzoek blijkt een grotere tevredenheid over de actualiteit van het programma: 6,5 en juist een iets lagere uitkomst voor de voorbereiding op het beroep: 6,3. In de HBO-Monitor scoort dit laatste aspect 7,0. Derdejaars studenten vinden de beroepsgerichtheid van de practica nog niet voldoende: 5,3. Op grond van deze uitkomsten neemt de opleiding meer excursies en gastcolleges in het programma op om de relatie met de beroepspraktijk te verduidelijken.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
BML: • De opleiding leidt op voor kennisintensieve beroepen en stelt zich ten doel om de studenten een goede basiskennis mee te geven en het vermogen om zich nieuw ontwikkelde kennis snel eigen te maken. • In de eerste twee jaar staat elk kwartaal een bepaald kennisdomein centraal. Studenten verwerven de basiskennis via studieboeken en werkcolleges. Parallel daaraan werken studenten aan een aan de praktijk ontleende casus aan de hand van de probleemgestuurde methodiek. In het derde jaar vindt verdieping van theoretische vakken plaats. Via projectopdrachten moeten studenten hun kennis inzetten. Daarnaast gaan studenten in dit jaar op stage. In het vierde jaar specialiseert de student zich. Bij de diagnostische richtingen verloopt de theoretische verdieping vooral via casuïstiek, bij Biochemie is het onderwijs sterk praktijkgericht, bij Biotechnologie is er specifieke aandacht voor bioproceskunde. Bij de differentiatie Medische biologie wordt toegewerkt naar de bevoegdheid voor het werken met proefdieren. Studenten die in hun afstudeerfase daadwerkelijk met proefdieren werken, krijgen de artikel-12-bevoegdheid. • De praktijkcomponent is in de eerste twee jaar vooral gericht op vaardigheidstraining: chemisch en biologisch. Tijdens de stage worden deze praktische vaardigheden verder ontwikkeld. Deze stage vindt altijd in een Nederlands bedrijf plaats. Voor het afstudeeronderzoek kan de student ook een buitenlandse instelling kiezen. • Via excursies en gastdocenten komen studenten in contact met de beroepspraktijk. Dit is bevestigd in het gesprek met de studenten. • Bij de deeltijdopleiding hebben studenten tenminste twee jaar werkervaring in het relevante werkveld (toelatingseis). Deze studenten zijn vrijgesteld van de stage, maar hebben door hun werkkring een directe relatie met de beroepspraktijk. De afstudeeropdracht wordt in de eigen werkkring uitgevoerd. Uit het gesprek met deze studenten bleek dat zij via hun werk in voldoende mate met actuele ontwikkelingen in aanraking komen. • Bij de deeltijd ligt er minder nadruk op de praktische vaardigheden, maar meer op de verwerking en interpretatie van resultaten. De practica zijn individueel maatwerk vanwege de ervaring van de studenten. De studenten met wie het panel heeft gesproken, zijn positief over de theoretische achtergronden die tijdens de lessen worden aangeboden. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding naast Nederlandstalige literatuur ook internationaal georiënteerde studieboeken voorschrijft. Het panel is positief over de gebruikte literatuur en de actualiteit ervan. In moduleboeken worden recente artikelen opgenomen en ook de mediatheek is uitgerust met internationaal georiënteerde literatuur. • De beroepenveldcommissie komt ten minste twee maal per jaar bij elkaar om over nieuwe ontwikkelingen in het curriculum te praten. Uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld is gebleken dat deze invloed merkbaar is: huidige afgestudeerden zijn goed op de hoogte van actuele ontwikkelingen. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 80 procent van de studenten tevreden is over de relatie tussen theorie en praktijk, 67 procent is tevreden over de voorbereiding op het beroep, 80 procent is tevreden over het © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
27
inhoudelijke niveau van de opleiding (57 studenten = 17 procent hebben de enquête ingevuld).
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
CH CT BML
voldoende goed goed
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel voldoende voor CH en CT, en goed voor BML is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • Het past volgens het clustermanagement in de filosofie van de hogeschool om herkenbare opleidingen neer te zetten. Vandaar dat er voor is gekozen om BML een meer eigen propedeuse te geven en CH en CT een gemeenschappelijke, maar wel met eigen projecten. Chemie: • De opleiding geeft in het document Koppeling curriculum en eindkwalificaties (2004) een overzicht van de relatie tussen verschillende curriculumonderdelen en de kenmerken van een chemisch ingenieur. Het panel heeft vastgesteld dat in genoemd document dertien leerdoelen worden genoemd met de vakcode van het onderdeel waar dat leerdoel in terugkomt. In het document Overzicht van de projecten van de opleiding Chemie (2004) laat de opleiding per project zien wat de context ten aanzien van het beroepsperspectief is, de leerdoelen en de ondersteunende vakken. In de modulewijzers staan de opdrachten en de eindeisen die volgens de opleiding samen de leerdoelen vormen. Het panel heeft vastgesteld dat er verschillen tussen studiewijzers bestaan. Soms zijn de eindeisen duidelijk herkenbaar als leerdoelen, soms zijn ze erg globaal. • In de Studiegids zijn de leerdoelen met een verwijzing naar de eindkwalificaties opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. Wel zou de opleiding deze consistenter kunnen opnemen. • Uit het curriculum blijkt dat de opleiding de eindkwalificaties op adequate wijze heeft verwerkt. De eerste drie jaar wordt gewerkt aan een brede basis in de chemie met aandacht voor organische chemie, analytische chemie en fysische chemie. In het vierde jaar kan de student kiezen tussen een variant met extra analytische chemie en een variant met extra organische chemie. Naast de chemische vakken krijgen studenten ook wiskunde, natuurkunde en informatica. Algemene beroepsvormende vakken ontbreken 28
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
•
niet in het curriculum: Engels, rapportage en communicatieve vaardigheden. Tijdens de projecten krijgt de student te maken met de beroepspraktijk (zie 2.1). Tot slot krijgt de student ook modulen over de maatschappelijke en ethische consequenties van zijn werkzaamheden aangeboden. Het panel is positief over de opbouw van het programma, evenals over de aangepaste programma’s voor de vwo-instroom en de mlo-instroom. In het vierde jaar kan een student kiezen voor een specialisatie Organische Chemie of Analytische Chemie. Hierover zijn de studenten tevreden zo blijkt uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT. Deze keuzemogelijkheid geldt niet voor deeltijdstudenten. Uit het gesprek met de afgestudeerden bleek dat de nadruk op kennis en vaardigheden in de opleiding hen voldoende voorbereid heeft op de latere beroepspraktijk. In tegenstelling tot vertegenwoordigers van het werkveld vinden de afgestudeerden dat ze ook voldoende in onderzoek doen en rapporteren zijn onderricht. De deeltijdopleiding heeft volgens het zelfevaluatierapport een eigen programma dat aansluit op de vooropleiding (mlo-chemie) en de werkervaring, hetgeen door het panel positief wordt gewaardeerd. De deeltijdopleiding bestaat uit zes semesters waarin per semester bepaalde thema’s centraal staan. Wat verder voor de voltijdopleiding geldt, geldt ook voor de deeltijdopleiding. De deeltijdstudent is vrijgesteld van de stage.
Kanttekening: • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding de relatie tussen de eindkwalificaties en de leerdoelen slechts beperkt in een document inzichtelijk heeft gemaakt. Chemische Technologie: • De opleiding heeft als streven dat de geformuleerde leerdoelen worden gerealiseerd, dat de opbouw van het curriculum doordacht is en zichtbaar voor studenten, dat de inhoud actueel en de inrichting motiverend is. • In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding het document Leerdoelen en bijbehorende curriculumonderdelen opgenomen waarin de kernkwalificaties HTNO zijn vertaald naar leerdoelen met daarbij de vakcode van de module waarin ze centraal staan. Het panel heeft echter geen leerdoelen of eindeisen in de modulewijzers aangetroffen. • In de Studiegids zijn de leerdoelen met een verwijzing naar de eindkwalificaties opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. Wel zou de opleiding deze consistenter kunnen opnemen. • Uit het curriculum blijkt dat de opleiding de eindkwalificaties op adequate wijze heeft verwerkt. In het eerste jaar wordt volgens de docenten de basis voor chemie gelegd waarna de specifiekere invulling voor procestechnologie volgt. In elke onderwijsperiode staat een project centraal met daarnaast ondersteunende vakken. In de projecthandleiding zijn de specifieke projectdoelen opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding per project aangegeven hoe de kernkwalificaties aan bod komen: geleid, begeleid of zelfstandig. • De leerdoelen voor de deeltijdopleiding komen geheel overeen met die van de voltijd. Bij de deeltijd ligt de nadruk op theorie. Er zijn weinig of geen mogelijkheden om studenten opdrachten in de eigen organisatie te laten uitvoeren, behalve de afstudeeropdracht. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
29
•
Evaluatie onder de tweedejaars studenten laat zien dat zij tevreden zijn over het niveau en over de vereiste zelfstandigheid (beide 8,3). Ook uit het gesprek met studenten voltijd bleek dat zij positief zijn over de relatie tussen het project en de daarnaast aangeboden theorie. In de loop van de studie wordt er meer van hen gevraagd wat zelfstudie en zelfdiscipline betreft.
BML: • In het document Relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma laat de opleiding zien hoe de eindtermen gerelateerd zijn aan de verschillende programmaonderdelen en op welke manier deze getoetst worden. • In de Studiegids en in de studiewijzers zijn de leerdoelen met een verwijzing naar de eindkwalificaties opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. Wel zou de opleiding deze consistenter kunnen opnemen. • In het eerste jaar ligt het accent op basiskennis, basisvaardigheden en oriëntatie. Het tweede studiejaar is opgedeeld in vier blokken. Per blok staat een thema centraal met praktijklessen en een theoretisch deel. Daarnaast worden er algemeen ondersteunende vakken aangeboden (zie ook 2.1). In het derde jaar volgt de stage en worden een aantal voor alle differentiaties belangrijke onderwerpen uitgediept: moleculaire genetica, immunologie en celbiologie. Het vierde jaar bestaat uit de differentiatie en het afstuderen. Het panel stelt vast dat de opleiding hiermee een adequate concretisering van de eindkwalificaties biedt. • De opleiding kent verschillende differentiaties die in het derde jaar gekozen kunnen worden. Het panel heeft geconstateerd dat deze differentiaties corresponderen met de verschillen in het beroepenveld: naar het medisch diagnostische veld (klinische chemie en medische microbiologie) en naar research (medische biologie en biochemie). • De deeltijd heeft een andere opbouw. De propedeuse van één semester en semester drie zijn gemeenschappelijk met Chemie en Chemische Technologie. De leerdoelen zijn dezelfde als bij de voltijd. • Uit het gesprek met studenten voltijd is naar voren gekomen dat zij vinden dat ze een goede basis wat praktische vaardigheden betreft krijgen, waarbij de specifiekere invulling tijdens de stage wordt gerealiseerd. Tijdens de opleiding krijgen ze naast praktische vaardigheden voldoende theorie aangeboden.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
30
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Chemie: • Volgens het zelfevaluatierapport is per periode het onderwijs gecentreerd rond een project, waardoor de samenhang duidelijk is. De inhoud van de chemische theorie- en praktijkvakken hebben een directe relatie met het projectthema. Uit de gesprekken met docenten en studenten is gebleken dat door de projecten de samenhang in het programma duidelijk wordt: de projecten worden ondersteund door ermee samenhangende vakken. Studenten vertelden het panel dat de samenhang aan het eind van de propedeuse voor iedereen helder is. • De opleiding heeft gekozen voor een opzet waarin in elk studiejaar zowel organische chemie als fysische- of analytische chemie aan de orde komen, zoals blijkt uit het Overzicht van de projecten (2004). • Bij de deeltijdopleiding worden samenhangende vakken zoveel mogelijk in één semester aangeboden. Daarnaast wordt volgens de studenten inzicht verworven in de samenhang tussen de diverse studieonderdelen door zelfstudieactiviteiten en doordat de eigen werkkring als referentiekader geldt. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 80 procent van de studenten tevreden is over de samenhang in het programma. Ook de alumni blijken redelijk tot zeer tevreden te zijn over de samenhang (alumni-onderzoek 2004). Chemische Technologie: • Een studiejaar bestaat uit vier onderwijsperioden, met in elke periode een project en projectondersteunende vakken. Daarnaast worden er in zo’n periode ook algemene vakken aangeboden, bijvoorbeeld wiskunde. • In totaal doorloopt de student 12 projecten die zich kenmerken door een diversiteit aan onderwerpen en door een toenemend beroep op zelfstandigheid en eigen initiatief. Een aantal onderwerpen komt daarbij concentrisch aan de orde. Uit de gesprekken met docenten en studenten is gebleken dat door de projecten de samenhang in het programma duidelijk wordt. De verticale samenhang bestaat uit de fasen procesevaluatie, procesmodificatie en procesontwerp. • Bij de deeltijdopleiding worden samenhangende vakken zoveel mogelijk in één semester aangeboden. Daarnaast wordt volgens de studenten inzicht verworven in de samenhang tussen de diverse studieonderdelen door zelfstudieactiviteiten en doordat de eigen werkkring als referentiekader geldt. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 89 procent van de studenten tevreden is over de samenhang in het programma. Ook de alumni blijken redelijk tot zeer tevreden te zijn over de samenhang (6,8, alumnionderzoek 2004). Uit de HBO-Monitor blijkt een tevredenheid van 7,5. BML: • De opleiding streeft ernaar om in elke onderwijsperiode onderwerpen aan de orde te laten komen die inhoudelijk samenhangen. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
31
•
•
•
• •
In het eerste jaar zijn de practica gerelateerd aan het theorieonderwijs. In het tweede jaar is de oriëntatie op de differentiaties leidraad voor de verdeling van de stof. Uit de gesprekken met docenten en studenten is gebleken dat door de projecten de samenhang in het programma duidelijk wordt. Ondersteunende modulen (wiskunde, informatica, communicatieve vaardigheden) kennen een longitudinale samenhang. De voltijd studenten geven in het gesprek met het panel aan dat ze tevreden over de samenhang zijn. In het eerste en tweede jaar is de meeste studenten duidelijk waarom bepaalde vakken nodig zijn. Bij de deeltijdopleiding worden samenhangende vakken zoveel mogelijk in één semester aangeboden. Inzicht in de samenhang tussen de diverse onderdelen wordt bij de deeltijdstudenten verworven door zelfstudie. Bovendien hebben zij een goed beeld van de actuele beroepspraktijk die voor hen als referentiekader geldt. In semesterevaluaties wordt de samenhang regelmatig bevraagd, hetgeen een aantal malen geleid heeft tot herschikking van onderwijseenheden. Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 70 procent van de studenten tevreden is over de samenhang tussen de vakken.
Facet 2.4
Studielast
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel goed is op de volgende argumenten gebaseerd. Chemie: • Uit een onderwijsevaluatie van 2004 onder propedeusestudenten blijkt dat tweederde het eerste jaar goed te doen vindt, tegenover eenderde die dat niet vindt. Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat zelfs 84 procent van de studenten tevreden is over de studielast. • Uit het gesprek met studenten is gebleken dat studenten die uitvallen over het algemeen een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt of onvoldoende hebben gestudeerd. Binnen de opleiding zelf ervaren zij geen belemmeringen. Dit blijkt ook uit de exitgesprekken die de opleiding voert met vertrekkende studenten. Eerder is het omgekeerde waar: wanneer studenten problemen hebben met een studieonderdeel, kunnen ze altijd bij de docenten terecht voor extra uitleg of extra les. De deeltijd studenten geven aan dat zij zeer gedisciplineerd moeten werken om de studie goed door te komen. • De uitslag van schriftelijke tentamens dient volgens de Onderwijs- en Examenregeling binnen tien werkdagen bekend te zijn. Na elk semester krijgt de student een schriftelijk
32
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
overzicht van behaalde resultaten. Het panel heeft van studenten hierover geen klachten vernomen, zo ook niet over andere organisatorische zaken. Chemische Technologie: • De opleiding bewaakt de studeerbaarheid door aandacht te besteden aan: tijdige en volledige informatievoorziening, kwaliteitsbewaking, acceptabele roostering, spreiding studielast, wegnemen van belemmerende factoren, en een adequaat studiebegeleidingssysteem. Tijdens het opleidingsoverleg worden knelpunten en verbeteringen vanuit het docentteam of het studentenoverleg besproken. Dit is bevestigd in het gesprek met studenten. De deeltijd studenten geven aan dat zij zeer gedisciplineerd moeten werken om de studie goed door te komen. • Uit het gesprek met studenten is gebleken dat studenten die uitvallen over het algemeen een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt of onvoldoende hebben gestudeerd. Binnen de opleiding zelf ervaren zij geen belemmeringen. Dit blijkt ook uit de exitgesprekken die de opleiding voert met vertrekkende studenten.Eerder is het omgekeerde waar : wanneer studenten problemen hebben met een studieonderdeel, kunnen ze altijd bij de docenten terecht voor extra uitleg of extra les. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 89 procent van de studenten tevreden is over de studielast. Studenten werken gemiddeld 30 uur per week aan de studie. BML: • De opleiding bevraagt studenten regelmatig over studielast en studiebelemmerende factoren. Wanneer blijkt dat zich problemen voordoen, wordt door de opleiding tot actie overgegaan. Piekbelasting kan aanleiding zijn om tot een herverdeling van onderwerpen in onderwijsperiodes te komen, of tot een betere afstemming van studenttaken in een periode. Ook een potentieel struikelvak is volgens de studenten aanleiding tot aanpassingen in inhoud en didactiek, zodat het beter aansluit bij de belangstellingswereld van de studenten. Voor struikelvakken worden er bijspijkerlessen gegeven die in plaats van keuzevakken gevolgd worden. • Uit het gesprek met studenten is gebleken dat studenten die uitvallen over het algemeen een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt of onvoldoende hebben gestudeerd. Binnen de opleiding zelf ervaren zij geen belemmeringen. Dit blijkt ook uit de exitgesprekken die de opleiding voert met vertrekkende studenten. Eerder is het omgekeerde waar: wanneer studenten problemen hebben met een studieonderdeel, kunnen ze altijd bij de docenten terecht voor extra uitleg of extra les. De deeltijd studenten geven aan dat zij zeer gedisciplineerd moeten werken om de studie moeiteloos door te komen. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 64 procent van de studenten tevreden is over de studielast.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
33
Facet 2.5
Instroom
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • De propedeuses van de drie opleidingen Chemie, Chemische Technologie en Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek zijn voor ongeveer de helft gemeenschappelijk. • Chemie, Chemische Technologie en Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek kunnen zowel in voltijd als in deeltijd gevolgd worden. • Studenten met een havo- of vwo-vooropleiding met de profielen ‘natuur en techniek’ en ‘natuur en gezondheid’ kunnen tot de voltijdopleiding worden toegelaten. Havo-studenten volgen het vierjarige traject. Studenten met een vwo- of mlo-chemie-vooropleiding volgen een driejarig traject. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat deze trajecten goed te doen zijn. Deze toelatingseisen zijn opgenomen in de Studiegids en in de Onderwijs- en Examenregeling (OER). De opleiding volgt de wettelijke toelatingseisen. • Studenten deeltijd dienen een vooropleiding op minimaal mbo-niveau en twee jaar relevante werkervaring te hebben. Zij krijgen allemaal een intake assessment waarin gesproken wordt over de verwachtingen van de student, de inhoud en moeilijkheidgraad van de opleiding, zoals uit het gesprek met deeltijd studenten is gebleken. • Studenten met deficiënties in de vooropleiding kunnen toelatingsexamens doen in de vakken: Nederlands, Engels, wiskunde en scheikunde (zie OER). Alle studenten kunnen gebruik maken van ‘bijspijker’modulen in wiskunde, natuurkunde, Engels en Nederlands. • Buitenlandse studenten met een vergelijkbaar diploma als havo of vwo zijn volgens de OER toelaatbaar, mits zij voldoende kennis van de Nederlandse taal hebben (NT2 op niveau 4, of toelatingsexamen). Zij worden intensief door een speciale docent begeleid, zoals door studenten is bevestigd. • Omdat de laatste jaren de chemische kennis van met name de instromende havo- en mlo-studenten steeds meer tekort schiet, heeft de opleiding het fundament in de vorm van algemene chemie voor alle opleidingen verstevigd. Chemie: • De opleiding biedt aankomende studenten verschillende introductiecursussen aan om een betere startpositie te verkrijgen. Een voorbeeld hiervan is de cursus wiskunde voor mlo-studenten met een te laag wiskundeniveau.
34
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
•
De opleiding heeft recentelijk verplichte ‘bijspijkermodulen’ ingevoerd voor studenten die problemen met de studievoortgang hebben. Deze modulen komen in de plaats van vrije keuze modulen. De driejarige deeltijdopleiding is uitsluitend toegankelijk voor studenten met een mlochemie-diploma en twee jaar relevante werkervaring. Tijdens de studie moet de student in het chemische werkveld werkzaam zijn. Door middel van projectonderwijs sluit de voltijdopleiding aan bij het studiehuisconcept van het havo/vwo.
Chemische Technologie: • De driejarige deeltijdopleiding is uitsluitend toegankelijk voor studenten met een mbodiploma en twee jaar werkervaring. Tijdens de studie moet de student in het chemischtechnologisch werkveld werkzaam zijn. Met iedere student wordt een intakegesprek gevoerd. Eventueel kan een opfriscursus of een schakelcursus worden aanbevolen. • De opleiding is bezig een verkort deeltijdtraject op te zetten voor studenten met een diploma VAPRO-D. BML: • De driejarige deeltijdopleiding is uitsluitend toegankelijk voor studenten met een mlodiploma en twee jaar relevante werkervaring. Tijdens de studie moet de student in het werkveld BML werkzaam zijn. • Een speciale groep vormt de zij-instroom vanuit de universiteiten of buitenlandse studenten met een afgeronde universitaire opleiding. Hun wordt maatwerk geboden. • In het curriculum is rekening gehouden met de manier van werken uit de tweede fase (meer zelfwerkzaamheid) door de keuze voor probleemgestuurd onderwijs. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 71 procent van de studenten tevreden is over de aansluiting tussen de vooropleiding en de opleiding BML. Facet 2.6
Duur
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. •
De opleidingen omvatten alledrie 240 EC’s. De studiebelasting bedraagt per jaar 1680 studiebelastingsuren ofwel 60 EC’s. Het panel heeft dit vastgesteld aan de hand van door de opleidingen bijgevoegde programmaoverzichten per studiejaar.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
35
•
Bij de deeltijd is er een standaardvrijstelling voor de praktijkcomponent. Studenten moeten immers voldoen aan de toelatingseis van minimaal twee jaar werkervaring en op het moment van studie in de praktijk werkzaam zijn.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • In Onderwijsvisie cluster HLO&CT (april 2004) heeft het cluster de clusterbrede onderwijsvisie beschreven: de student centraal, een gevarieerd onderwijsaanbod, de student als verantwoordelijke voor zijn eigen leerproces en de docent als ondersteuner en begeleider. De opleidingsprogramma’s kenmerken zich vervolgens onder andere door: flexibel onderwijs, studentgerichtheid, praktijkgestuurdheid, een mix aan werkvormen, integratie van theorie en praktijk, ontwikkeling van algemene, beroepsoverstijgende vaardigheden, en het opsplitsen van de stage- en de afstudeerperiode. Chemie: • In het document Inkleuring opleiding Chemie (1999) heeft de opleiding haar onderwijsvisie beschreven. In de studiegids is een verkorte versie opgenomen, zoals het panel heeft vastgesteld. De opleiding heeft als uitgangspunten studentgericht onderwijs gericht op de ontwikkeling van de student, zodat deze aan het eind van de studie als zelfstandig ingenieur probleemoplossend gedrag laat zien. De opbouw van het onderwijs is concentrisch waardoor de diepgang steeds groter wordt. De opleiding wil deze aanpak met de invoering van competentiegericht onderwijs nog meer gestalte geven. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding een mengvorm van projectonderwijs en traditioneel onderwijs heeft. Het projectonderwijs omvat ongeveer 40 procent van de studietijd. Tijdens de projecten werken de studenten zelfstandig en heeft de docent een begeleidende rol. Ook bij de traditionele werkvormen wordt zelfstudie volgens het zelfevaluatierapport gestimuleerd. Dit is in gesprekken met studenten bevestigd. Bij sommige vakken is sprake van computerondersteund onderwijs. • Bij de deeltijd speelt projectonderwijs een minder prominente rol. Aan het eind van de propedeuse is er een project samen met studenten CT en BML. De werkervaring van studenten wordt volgens de opleiding gebruikt voor opdrachten. De deeltijdstudenten hebben in het gesprek met het panel aangegeven dat dit sporadisch voorkomt. De theorievakken worden in de vorm van hoor- en instructiecolleges aangeboden. 36
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Chemische Technologie: • Tijdens de projectopdrachten verrichten de studenten verschillende taken: overleggen, werk verdelen, experimenteren, kennis en inzicht verwerven, rapporteren, reflecteren en presenteren. Kennisverwerving geschiedt via hoor- en werkcolleges, korte cursussen en zelfstudie. De praktische vaardigheden leert een student in de practica. De opleiding sluit daarmee aan bij de onderwijsvisie van het cluster. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding een mengvorm van projectonderwijs en traditioneel onderwijs heeft. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 78 procent van de studenten tevreden is over de afwisseling in onderwijswerkvormen en over het gebruik van ict. Ook de alumni blijken tevreden te zijn over de werkvormen: 7,5 (alumni-onderzoek 2004). BML: • De opleiding gaat niet uit van één didactisch concept, omdat de combinatie van kenmerken waarover de afgestudeerde moet beschikken zeer divers is: betrouwbare analyses uitvoeren, kritisch beoordelen, bewust van beperkingen van technieken en bijdragen aan het optimaliseren van technieken. • De opleiding hanteert een diversiteit aan werkvormen: vaardigheidstrainingen in practica, werkcolleges gecombineerd met probleemgestuurd onderwijs, mondelinge en schriftelijke rapportages, zelfreflecties, projectopdrachten. • Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding aansluit bij de onderwijsvisie van het cluster studentgericht, praktijkgestuurd, mix aan werkvormen, integratie theorie en praktijk, algemene beroepsoverstijgende vaardigheden en het uit elkaar halen van de stage en het afstuderen. • Uit evaluaties onder studenten en alumni wordt probleemgestuurd onderwijs meermalen negatief beoordeeld, hetgeen voor de opleiding aanleiding was om tot aanpassingen te komen, bijvoorbeeld het niet meer rigide hanteren van de zevensprong. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 93 procent van de studenten tevreden is over de afwisseling in onderwijswerkvormen en 60 procent over het gebruik van ict in het onderwijs.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
37
Het oordeel voldoende voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • De afdeling heeft haar toetsbeleid vastgelegd in het document Toetsbeleid cluster HLO&CT (2004). Dit beleid sluit aan op de onderwijsvisie, zoals het panel heeft geconstateerd. Er wordt een verscheidenheid aan toetsen genoemd, onder andere kennistoetsing, practicumtoetsing, toetsing van algemene, beroepsoverstijgende vaardigheden, attitudetoetsing en toetsing van beroepsvaardigheden tijdens stage en afstuderen. • In het Toetszakboek (1999) wordt ingegaan op de diverse toetsvormen en hun bruikbaarheid in verschillende situaties. • De kwaliteit van het toetsbeleid wordt mede bewaakt en ondersteund op het niveau van de hogeschool vanuit de afdeling SOMI. • Het panel heeft in de gevoerde gesprekken geconstateerd dat iedereen weliswaar op de hoogte is van de aanwezigheid van een toetsbeleid, maar dat de daadwerkelijke uitvoering nog niet overal in gelijke mate plaatsvindt. Chemie: • De opleiding toetst de theorievakken door middel van schriftelijke tentamens, die in de meeste gevallen door de vakdocent worden opgesteld volgens het zelfevaluatierapport. Het betreffen over het algemeen tentamens met open vragen. Een tentamen mag per studiejaar eenmaal worden herkanst (zie Toetsbeleid). Het project wordt op verschillende manieren getoetst: bijdrage aan het groepsproces, het werkplan, het praktische werk, de presentatie en de bijdrage aan het eindrapport. • Uit de gesprekken met studenten voltijd en deeltijd blijkt dat alle studenten tevreden zijn over de aansluiting van de toetsen op de leerstof. De aspecten waarop zij worden beoordeeld staan duidelijk in de studiewijzers. Het panel is positief over het niveau van de toetsen. • De beoordeling van de stage wordt in onderling overleg tussen de stagedocent van de opleiding en de stagebegeleider van het bedrijf vastgesteld. Zij beoordelen de student aan de hand van beoordelingspunten die in het Stageboekje van de Hogere Laboratorium Opleidingen (april 2004) zijn opgenomen. Voor het afstuderen geldt een vergelijkbare regeling. Hierbij zijn de afstudeerbegeleiders, afstudeerdocent, tweede mentor van de school en de gecommitteerde betrokken. De beoordelingspunten zijn in het Afstudeerboekje van de Hogere Laboratorium Opleidingen (oktober 2003) opgenomen. Tijdens het gesprek waren afgestudeerden positief over de wijze van beoordelen aan de hand van criteria. • Uit het tevredenheidsonderzoek (2004) onder docenten blijkt tevredenheid met de wijze van toetsen. Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat studenten tevreden over de toetsing zijn (84 procent). Ook de alumni (onderzoek 2004) zijn overwegend positief. Uit het gesprek met afgestudeerden kwam wel naar voren dat een periode van 4,5 maanden kort is voor een onderzoek.
38
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Chemische Technologie: • De opleiding toetst de theorievakken door middel van schriftelijke tentamens, die in de meeste gevallen door de vakdocent worden opgesteld volgens het zelfevaluatierapport. Het betreffen over het algemeen tentamens met open vragen of open-boek-tentamens. Bij de practica wordt een student getoetst op praktische vaardigheid, veilig werken, methodische aanpak en de rapportage. Bij de projecten vindt er een weging plaats tussen de individuele en de groepsbijdrage en bestaat meestal uit een groepsverslag of eindproduct, een kennistoets, groepsactiviteiten en een individuele opdracht. Practica en projecten worden door meer docenten in gezamenlijk overleg beoordeeld. • Uit de gesprekken met studenten voltijd en deeltijd blijkt dat alle studenten tevreden zijn over de aansluiting van de toetsen op de leerstof. De aspecten waarop zij worden beoordeeld staan duidelijk in de studiewijzers. Het panel is positief over het niveau van de toetsen. • De stage wordt beoordeeld aan de hand van de literatuurscriptie, het stageverslag, de schriftelijke beoordeling door de bedrijfsbegeleider en de mondelinge presentatie voor de mentor en de bedrijfsbegeleider. Bij het afstuderen wordt het eindoordeel bepaald door het schriftelijke oordeel van de bedrijfsbegeleider, de eindrapportage en de mondelinge presentatie met verdediging voor een commissie waar ook een extern deskundige in zit. Tijdens het gesprek met afgestudeerden is gebleken dat zij positief zijn over de wijze van beoordelen en de gehanteerde criteria. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat studenten tevreden over de toetsing zijn (78 procent). De alumni (onderzoek 2004) zijn kritischer met een 6,8. De tweedejaars studenten zijn positief over de toetsen (7,0), maar niet over de feedback (5,5). De opleiding gaat dit laatste aspect nader onderzoeken. De derdejaars studenten hebben kritiek op de programmering van de hertentamens (5,8). Met de invoering van het ROM komt er een roostervrije dag die voor hertentamens kan worden gebruikt. De opleiding denkt daarmee verbetering in de situatie te brengen. BML: • Theoriemodulen worden afgesloten met een tentamen, in de vorm van open vragen of meerkeuzevragen. Wanneer met pgo wordt gewerkt is ook een positieve beoordeling van de participatie voorwaarde voor de toekenning van de studiepunten. Bij de praktijkmodulen wordt de student beoordeeld op praktische vaardigheid, methodologische aanpak en rapportage. Bij de projecten telt de inzet, de communicatie,de rapportage en het resultaat. • De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de toetsen ligt bij de moduleverantwoordelijke. Voor de samenstelling van toetsen vindt intercollegiaal overleg plaats. De tweejaarlijkse module-evaluaties zijn bij matige of onvoldoende beoordeling aanleiding om de toetsen te verbeteren. • Het panel heeft vastgesteld dat de wijze van toetsen en de criteria in de modulewijzers is opgenomen. Studenten hebben recht op één herkansing per studiejaar (zie Toetsbeleid). Studenten krijgen feedback op hun prestaties. • Uit de gesprekken met studenten voltijd en deeltijd blijkt dat alle studenten tevreden zijn over de aansluiting van de toetsen op de leerstof. De doelstellingen per module worden © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
39
•
•
in de toetsen verwerkt, waardoor de aansluiting geborgd is. De criteria staan duidelijk in de studiewijzers. Verder zijn er per module oefentoetsen voor studenten beschikbaar. Het panel is positief over het niveau van de toetsen. De beoordeling van de stage wordt in onderling overleg tussen de stagedocent van de opleiding en de stagebegeleider van het bedrijf vastgesteld. Zij beoordelen de student aan de hand van beoordelingspunten die in het Stageboekje van de Hogere Laboratorium Opleidingen (april 2004) zijn opgenomen. Voor het afstuderen geldt een vergelijkbare regeling. Hierbij zijn de afstudeerbegeleiders, afstudeerdocent, tweede docent van de school en de extern deskundige betrokken. De beoordelingspunten zijn in het Afstudeerboekje van de Hogere Laboratorium Opleidingen (oktober 2003) opgenomen. Uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld blijkt dat zij het belangrijk vinden dat de vakinhoudelijke kant voldoende aan bod komt. Door de weging in de beoordeling is veel aandacht voor de proceskant. Tijdens het gesprek met afgestudeerden is gebleken dat zij positief zijn over de wijze van beoordelen en de gehanteerde criteria. De jaarlijkse evaluaties van de stage en de afstudeerperiode laten een positieve waardering zien. Ook uit het onderzoek onder alumni blijkt een redelijke tevredenheid over de wijze van toetsen. Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 89 procent van de studenten tevreden is over de wijze van toetsen.
Onderwerp 3 Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL Eisen hbo
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel voldoende voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. •
•
•
40
De opleidingen vinden het van groot belang dat docenten de relatie met de beroepspraktijk kunnen leggen. Zij dienen daarvoor op de hoogte te zijn van actuele ontwikkelingen in het beroepenveld en/of vakgebied. Er zijn beroepsspecifieke scholingsactiviteiten gerelateerd aan actuele ontwikkelingen in de beroepssector. In het Personeelsbestand 2004-2007 cluster HLO&CT (2004) heeft het panel een overzicht van scholingsactiviteiten sinds 2002 aangetroffen, evenals een scholingsactiviteitenplan voor 2004-2005 dat met name gericht is op scholing in projectonderwijs, coaching, competentiegericht leren en dergelijke. Via gecommitteerden bij examens, stageverlenende bedrijven en instellingen, Beroepenveldcommissie en excursies worden contacten met het beroepenveld © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
• •
onderhouden. Dit is bevestigd in de gesprekken met docenten en vertegenwoordigers van het werkveld. Uit het bijgevoegde overzicht van het personeelsbestand valt niet op te maken of er docenten met recente praktijkervaring zijn. Verschillende docenten zijn lid van de Chemische Kring Rotterdam van de KNCV die regelmatig lezingen organiseert.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel voldoende voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. •
•
•
•
•
Het personeelsbeleid van de Hogeschool Rotterdam is vastgelegd in Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006 (2003). De directeur van het cluster stelt een meerjaren personeelsbeleidsplan op: Personeelsbestand 2004-2007 cluster HLO&CT (2004). Het specifieke karakter van de opleidingen, met praktijkonderwijs, vraagt volgens de opleiding om een intensieve begeleiding van studenten. De opleidingen reserveren daarom 70 procent van het budget voor directe onderwijsuitvoering. Via het Taaktoedelingsinstrument worden de taken en de daaruit voortvloeiende werkbelasting voor docenten vastgesteld. Docenten kunnen zowel voor voltijd- als voor deeltijdonderwijs worden ingezet. Uit het docentenonderzoek blijkt dat 80 procent van de docenten tevreden over deze procedure is. Door de teruglopende studentenaantallen kennen de opleidingen al enige jaren een structurele overformatie, die per 1 januari 2004 uit 2 fte bestaat. De opleidingen beschikken daardoor over voldoende formatie om het onderwijs uit te voeren. De deskundigheden zijn echter ongelijk verdeeld: ruim voldoende wis- en natuurkunde, en juist niet voor biologie. De DOP-formatie bedroeg begin 2004 ongeveer 31 fte. Volgens de laatste gegevens neemt het aantal studenten weer toe. Het ziekteverzuim lag de laatste jaren laag, zie Personeelsbeleidsplan 2004-2007 cluster HLO&CT (2004). Uit de gesprekken met studenten is gebleken dat er vrijwel geen uitval van lessen is. Door de projectmatige manier van werken kunnen docenten elkaar ook beter opvangen. Om tot een efficiëntere inzet van het personeel te komen is er een herontwerp voor de organisatiestructuur gemaakt: Herziening organisatiestructuur cluster HLO&CT (2004) dat per september 2004 wordt ingevoerd.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
41
Kanttekening • Gezien de hoge gemiddelde leeftijd van het personeel moet het management zich voorbereiden op een uitstroom van expertise. • Het verdwijnen van de boventalligheid betekent ook verlies van know how volgens de opleiding die deels opgevangen wordt door gerichte bijscholing, maar waardoor een grotere werkdruk is ontstaan. Dit wordt bevestigd in een docentenonderzoek waarin 40 procent van de docenten de formatie voor de onderwijsuitvoering onvoldoende vindt en 37 procent ontevreden is over de werkbelasting. Uit gesprekken met docenten bleek dat de werkdruk door twee oorzaken groot is: continue ontwikkeling van het vak en het overnemen van een discipline van een vertrekkende collega.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel voldoende is op de volgende argumenten gebaseerd. •
•
•
•
•
42
Uit het Personeelsbestand per september 2004 blijkt dat de opleidingen over kwalitatief goed opgeleid personeel met een ruime onderwijservaring beschikken, zoals het panel in de diverse gesprekken heeft kunnen vaststellen. Acht procent van het DOP-budget wordt gereserveerd voor scholing. In het Personeelsbeleidsplan zijn de voornemens met betrekking tot scholing opgenomen: passen binnen het Strategisch Clusterbeleidsplan, implementatie van het Rotterdamse Onderwijs Model per september 2004, vergroten/verbreden van de inzetbaarheid, persoonlijke wensen. Voor onderwijsontwikkelingen, zoals competentiegericht leren, worden clusterbrede studiedagen georganiseerd. Voor individuele wensen ligt het initiatief bij de medewerker (zie Personeelsbestand 2004-2007 cluster HLO&CT (2004)). Het panel heeft vastgesteld dat er geen gerichte vakinhoudelijke scholing plaatsvindt; wel kunnen docenten in overleg deelnemen aan congressen en symposia. Op hogeschoolniveau worden studiedagen en scholingsactiviteiten voor onderwijsmanagers en medewerkers van het bedrijfsbureau georganiseerd (zie Personeelsbestand 2004-2007 cluster HLO&CT (2004)). In 2003 is de directeur van de opleidingen gestart met het voeren van functioneringsgesprekken die een toekomstgericht karakter hebben. Deze taak wordt vanaf 2005 uitgevoerd door de onderwijsmanagers. Bij de functioneringsgesprekken worden onder andere de uitkomsten van evaluaties die betrekking hebben op het vak of de docent besproken, zo bleek tijdens de gesprekken met docenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
•
Uit het tevredenheidsonderzoek (2003) onder studenten blijkt dat 85 procent tevreden is over de docenten. Uit het docentenonderzoek blijkt dat 80 procent tevreden is over zijn organisatorisch en onderwijskundige capaciteiten in relatie tot het takenpakket. 70 Procent van de docenten is tevreden over de scholingsmogelijkheden. De kritiek op de wijze waarop in het verleden met functioneringsgesprekken werd omgegaan, is aanleiding geweest voor de in het vorige bullit beschreven verbeteringen. Studenten blijken in de gesprekken tevreden te zijn over de kennis en het enthousiasme van de docenten. Bij de deeltijd studenten werd opgemerkt dat de kennis van actuele ontwikkelingen vooral goed is bij docenten die vaak contact met het bedrijfsleven hebben. Het cluster wil nog een stap verder gaan met het verbeterbeleid om te komen tot een Leeftijdsgebonden Ontwikkelings Plan.
Onderwerp 4
Facet 4.1
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. •
•
• •
De opleidingen beschikken over theorielokalen voor hoor- en werkcolleges, over collegezalen, computerlokalen, skillslabs, projectruimtes en acht laboratoria en een proceshal. Daarnaast beschikt het cluster over een onderwijsplein, een multifunctionele ontmoetingsruimte waar diverse voorzieningen samengebundeld zijn. Het panel heeft vastgesteld dat het cluster creatief gebruik maakt van de soms oudere (analyse)apparatuur, en dat zelfs tot een voordeel weet te maken: studenten leren zo het onderliggende principe van de analysetechniek beter beheersen. Het budget voor aanschaf en vervanging van infrastructuur en inventaris van de clusterspecifieke ruimtes is gekoppeld aan het studentenaantal. Hoewel het cluster hier weinig invloed op heeft, blijkt zij in de praktijk hier flexibel mee om te kunnen gaan en toch kans te zien adequate voorzieningen te bieden. Het panel verwacht dat de recente groei van het aantal studenten hier nog verder verbetering in zal brengen. Vrijwel alle docenten beschikken over een eigen werkplek, zo heeft het panel vastgesteld. De locatie beschikt over een ruime, goed verzorgde mediatheek met informatie die is afgestemd op de opleidingen en die ook ’s avonds open is voor de deeltijd studenten. Het panel is positief over de mediatheek al lijken het aantal studieplekken beperkt voor
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
43
•
•
de totale in het gebouw actieve studentenpopulatie van 2400. Studenten maken ook gebruik van de mediatheek van de TU Delft. In de mediatheek zijn een flink aantal computerwerkplekken opgenomen. Tijdens de gesprekken is gebleken dat studenten tevreden zijn over de kwaliteit en kwantiteit van de mediatheek. Uit het docentenonderzoek (2004) blijkt dat 72 procent van de docenten tevreden is over de huisvesting en de materiële voorzieningen. Wel zijn er wensen ten aanzien van vervanging van meubilair, audiovisuele apparatuur en in elk lokaal bepaalde computerapplicaties. Zorgpunt voor de docenten vormt het up-to-date houden van de laboratoria en de proceshal. Uit het studententevredenheidsonderzoek (2003) blijken de meeste studenten tevreden over de voorzieningen te zijn (waardering 6,57).
Facet 4.2
Studiebegeleiding
CH CT BML
goed goed goed
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel goed voor de drie opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • In de propedeuse is er een mentor die drie maal per jaar een studievoortgangsgesprek met de student voert. De mentor is het aanspreekpunt voor de student. De mentor kan een student doorverwijzen naar ondersteuningsmogelijkheden binnen de school (bijvoorbeeld studievaardigheid, struikelvakken). • Tijdens de stage en tijdens het afstuderen wordt de student begeleid door iemand van de opleiding en door iemand van het bedrijf. Het panel heeft van het werkveld vernomen dat er gemiddeld vier contactmomenten zijn. • In de hoofdfase vindt de studiebegeleiding meer op afstand plaats: studenten kunnen de studiebegeleider raadplegen. • Voor buitenlandse studenten is er aan het begin van de studie extra opvang en begeleiding om studenten op het studeren voor te bereiden. Tijdens de studie worden ze begeleid door NT2-docenten, omdat de beheersing van de Nederlandse taal ondanks het NT2-niveau een probleem blijft. • Het cluster streeft naar optimale informatievoorziening en bereikbaarheid van docenten. Daarvoor is er een intranetomgeving die toegang geeft tot studentenstatuut, studiegids en dergelijke. Via Aktueel kan iedereen de actuele ontwikkelingen binnen de hogeschool, het cluster en de opleiding volgen. Er is een elektronische leeromgeving N@tschool. De studieresultaten worden vastgelegd in CATS/CAAS, waartoe studenten echter geen 44
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
toegang hebben. Uit de gesprekken met docenten bleek wel dat docenten door dit systeem goed op de hoogte zijn van de studievoortgang van studenten. Bij de balie van het bedrijfsbureau kunnen studenten terecht met hun vragen. Voor de deeltijdstudenten is er ’s avonds altijd een docent bereikbaar voor informatie. Afgestudeerden en studenten hebben tijdens de gesprekken gemeld dat docenten van de opleiding goed bereikbaar zijn en dat het feit dat er veel docenten op één kamer zitten geen belemmering vormt voor de benaderbaarheid. Chemie: • Uit de onderwijsevaluatie in de propedeuse (2004) blijkt een ruime meerderheid van de studenten tevreden te zijn over de aandacht voor studievoortgang en over de kwaliteit van de mentor. • In de hoofdfase houdt de studiebegeleider de studievoortgang in de gaten en deze is tevens aanspreekpunt voor de student. • Uit het alumni-onderzoek (2004) blijkt tevredenheid over de begeleiding, maar uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat slechts 40 procent tevreden is over de begeleiding en 44 procent over de informatie over de studievoortgang. De opleiding denkt dat de goede studiehouding van studenten de begeleiding nauwelijks merkbaar maakt. Uit het gesprek met studenten blijkt dat er goed overleg plaats vindt wanneer de student achterstand oploopt. In september 2004 start de opleiding een nieuwe vorm van studiebegeleiding: studieloopbaancoaching, die in het Rotterdamse Onderwijs Model nader wordt uitgewerkt. • De deeltijdstudent wordt gedurende de studie begeleid door een vaste studiebegeleider, zoals in het gesprek met de studenten is bevestigd. • De studenten van het cluster zijn redelijk positief over de informatievoorziening (6,12 tegenover 5,62 gemiddeld voor de hogeschool). • In september 2004 start de opleiding een nieuwe vorm van studiebegeleiding: studieloopbaancoaching, die nader uitgewerkt wordt in het Rotterdamse Onderwijs Model. Chemische Technologie: • In de afstudeerfase vindt de begeleiding meer op afstand plaats. Het initiatief ligt veelal bij de student. Dit past aldus de opleiding bij het feit dat er steeds meer zelfstandigheid van de student wordt verwacht. Bij slechte studieresultaten wordt een student voor een gesprek uitgenodigd. • Uit de gesprekken met studenten voltijd en deeltijd blijkt dat zij redelijk tevreden zijn over de begeleiding door een mentor. • In september 2004 start de opleiding een nieuwe vorm van studiebegeleiding: studieloopbaancoaching, die in het Rotterdamse Onderwijs Model nader wordt uitgewerkt. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 63 procent van de studenten tevreden is over de studiebegeleiding. De tweedejaars zijn zeer positief over de begeleiding in de propedeuse: 8,0.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
45
BML: • Uit de onderwijsevaluatie in de propedeuse (2004) blijkt 65 procent (40 van 62 respondenten) van de studenten voldoende over het mentoraat geïnformeerd te zijn, 66 procent vindt dat er voldoende aandacht voor persoonlijke problemen is, 78 procent is tevreden over de aandacht voor studievoortgang en over de kwaliteit van de mentor. • In de hoofdfase houdt de studiebegeleider de studievoortgang in de gaten en deze is tevens aanspreekpunt voor de student. Studenten hebben in evaluaties de klacht geuit dat zij weinig van de begeleiding merken. De opleiding wil dit ondervangen met de invoering van studieloopbaancoaching, zoals uitgewerkt in het Rotterdamse Onderwijs Model. • De deeltijdstudent wordt gedurende de studie begeleid door een vaste studiebegeleider, zoals in het gesprek met de studenten is bevestigd. • Resultaten worden in het cijferadministratiesysteem opgenomen en gepubliceerd op het tentamenbord. Na elk semester krijgt de student een schriftelijk overzicht van behaalde studieresultaten. Via intranet heeft de student inzage in zijn geregistreerde cijfers.
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel voldoende is op de volgende argumenten gebaseerd. •
•
46
De basis voor management en sturing is vastgelegd in het Strategisch Clusterbeleidsplan. Met ingang van 2004 is een aangepaste planning- en controlcyclus van start gegaan, gebaseerd op het kwaliteitskader Kwaliteitsbeleid Hogeschool Rotterdam (2003). Jaarlijks wordt een begroting opgesteld mede op basis van clusterplannen, er wordt per cluster een managementcontract opgesteld waarin de afspraken zijn opgenomen, drie maal per jaar worden de voortgang en de resultaten besproken, en tot slot legt de directeur verantwoording af in een resultatendocument, maar zoals uit het gesprek met het management bleek is dit geen ‘afrekening’, maar meer ‘een vinger aan de pols’. Op clusterniveau dient volgens de pdca-cyclus aan kwaliteitsverbetering te worden gewerkt volgens het zelfevaluatierapport en zoals in de gesprekken is bevestigd. Er is een aparte dienst binnen de hogeschool voor auditing, monitoring en controle. Het cluster heeft een Handboek Interne Kwaliteitszorg cluster HLO&CT (concept mei 2004), dat momenteel wordt ingevoerd. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
•
•
•
•
Het cluster evalueert periodiek. Zo worden de volgende instrumenten ingezet: - Overleg: stagebegeleiders, Beroepenveldcommissie - Alumni-enquête ( één keer per drie jaar) - Mondelinge evaluaties met een afvaardiging van studenten - Schriftelijke module-evaluaties (één keer per twee jaar per module) - Tevredenheidsonderzoek onder studenten van de hogeschool - Quick scan. Per instrument is in het handboek beschreven wat de doelstelling van het instrument is, wie verantwoordelijk is, wie het instrument ontworpen heeft en/of moet bijstellen, welke doelgroep ermee bereikt kan worden. Verder is opgenomen wie inzage in de gegevens heeft, wie over de resultaten geïnformeerd moet worden en in welke gremia de resultaten besproken worden. Uit het gesprek met het management is gebleken dat zij instrumenten voor evaluatie bewust inzetten: studenttevredenheidsonderzoek gericht op kwantitatieve uitkomsten en mondelinge evaluaties voor meer kwalitatieve gegevens. Bij grote aanpassingen van het curriculum wordt extra kwaliteitsonderzoek door het cluster gedaan. Zie bijvoorbeeld Evaluatie afstudeerperiode HLO (2003) naar aanleiding van het loskoppelen van de stage- en afstudeerperiode bij de opleidingen Chemie en BML. De hogeschool heeft als streefdoel voor het kwaliteitsbeleid: het cluster bezit een kortcyclisch, samenhangend en integraal systeem voor interne kwaliteitszorg dat aantoonbaar zorgt voor kwaliteitsborging en kwaliteitsverbetering (Toetsbare streefdoelen voor de HR (2003)). Het cluster voegt hier als streefdoel aan toe: het cluster bezit een systeem van kwaliteitszorg waar alle medewerkers het belang van inzien en waarbij de activiteiten niet als extra werkdruk worden ervaren, maar als logische onderdelen van de dagelijkse werkzaamheden van een professional. Het panel is van mening dat het cluster de ontwikkelingen met betrekking tot de eindkwalificaties en het beroep systematischer bij het werkveld zou moeten onderzoeken. Dit past volgens het panel goed binnen het Rotterdams onderwijsmodel. Het panel constateert dat de kwaliteitszorgsystematiek er op papier goed uitziet. Het cluster evalueert met regelmaat. Het panel heeft resultaten van dergelijke onderzoeken gezien en heeft vertrouwen in de uitvoering, hoewel de nadere opleidingsspecifieke vertaling nog aandacht verdient. Echter, concrete streefdoelen, behalve een grote overkoepelende, heeft het panel niet aangetroffen. Desondanks is het panel van mening dat het cluster met deze aanpak op de goede weg is.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
47
Het oordeel voldoende is op de volgende argumenten gebaseerd. •
•
•
• •
Volgens het zelfevaluatierapport zijn de evaluaties, mondeling of schriftelijk, aanleiding voor verbeteracties. Op curriculumniveau stelt de curriculumcommissie verbeterplannen voor. Op moduleniveau bespreekt de modulehouder de verbeteringen met collegadocenten. In Op weg naar een systeem van interne kwaliteitszorg bij het cluster HLO&CT (2003) is een activiteitenplan opgenomen dat per studiejaar aan de hand van de pdca-cyclus de projecten weergeeft, wat er binnen een project moet gebeuren, door wie het wanneer uitgevoerd moet worden en wanneer de verandering of verbetering moet worden ingevoerd. Naar aanleiding van een interne quick scan heeft het cluster bijvoorbeeld verbeteracties geformuleerd met daarbij de verantwoordelijke en de deadline: Plan van aanpak verbetertraject naar aanleiding van quick scan (2003). Het panel heeft vastgesteld dat een aantal van deze acties tot verbeteringen heeft geleid, hoewel de concrete borging van deze acties niet echt helder is. Het Jaarverslag Kwaliteitszorg dat het panel heeft ingezien, laat zien dat er sprake is van een sterk praktisch georiënteerd model van doorlopende verbetering. Uit de gesprekken met studenten kwam naar voren dat het management en de docenten signalen van studenten snel oppakken om tot verbeteringen te komen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel voldoende is op de volgende argumenten gebaseerd. • •
•
48
Het cluster betrekt de volgende partijen bij de interne kwaliteitszorg: docenten, studenten, het werkveld, alumni. De docenten zijn betrokken bij de uitvoering van evaluatievormen, zij maken deel uit van de curriculumcommissie, de opleidingsvergaderingen, de onderwijsexamencommissie, en doen mee aan tevredenheidsonderzoeken. Studenten kunnen zitting hebben in de opleidingscommissie, nemen deel aan mondelinge en schriftelijk evaluaties. Vertegenwoordigers van deze commissie met wie het panel gesproken heeft, vertelden dat er wel terugkoppeling over de resultaten van evaluaties plaatsvindt, al kan dat nog beter. Wel bestaat de indruk dat de uitkomsten worden benut voor verbeteracties. Uit een evaluatie onder tweedejaars studenten CT spreekt dit vertrouwen niet.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
Het werkveld wordt zowel mondeling als schriftelijk bevraagd. Vertegenwoordigers van het werkveld worden ingezet als extern deskundige bij de beoordeling van afstudeerzittingen. Ze hebben zitting in de Beroepenveldcommissie en worden als gastdocent ingezet. Uit de gesprekken met vertegenwoordigers van het werkveld is het panel gebleken dat zij graag meer bij de opleidingen betrokken willen worden. De alumni worden eens per drie jaar schriftelijk bevraagd.
Onderwerp 6 Facet 6.1
RESULTATEN Onderwijsrendement
CH CT BML
voldoende voldoende onvoldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel voldoende voor CH en CT en onvoldoende voor BML is op de volgende argumenten gebaseerd. Algemeen: • De streefrendementen van het cluster voor voltijd en deeltijd zijn: - 75 procent van de studenten haalt de propedeuse, maximaal 25 procent uitval - 65 procent haalt het diploma, maximaal 35 procent uitval over alle jaren - de gemiddelde studieduur is 4,5 jaar (en naar rato minder voor de verkorte trajecten) - gemiddelde verblijfsduur van uitvallers is 1,35 jaar • Het cluster wordt geconfronteerd met relatief veel doorstromers naar de universiteit na het behalen van het propedeusediploma, waardoor het diplomarendement negatief beïnvloed wordt. Chemie: • Het uitvalpercentage in de propedeuse ligt de laatste jaren met ongeveer 30 procent net iets boven het streefrendement. • De opleidingen voert exit-gesprekken met studenten die de studie staken. De redenen voor vertrek blijken sterk uiteen te lopen, waardoor gerichte maatregelen voor een beter rendement moeilijk te treffen zijn. De opleiding hoopt met een betere aansluiting op het havo-niveau ook het propedeuserendement te verbeteren. • Het gerealiseerde diplomarendement lijkt de laatste jaren te stijgen: van 22 en 37 procent na vijf jaar voor cohort 1997 respectievelijk 1998 naar 47 procent na vier jaar voor cohort 1999. Dit gerealiseerde rendement ligt lager dan het streefrendement.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
49
•
•
•
De opleiding vindt het rendement in de hoofdfase voltijd laag. Dit lage rendement verklaart de opleiding deels uit het lage propedeuserendement en deels uit studievertraging in de hoofdfase. De opleiding biedt studenten extra ondersteuning om de studievoortgang te bevorderen, hetgeen ook in de gesprekken is gebleken. Tot het afgelopen jaar haalden de meeste studenten uit de propedeuse deeltijd in een jaar hun propedeuse. Van de instroom in 2003 zijn er slechts twee studenten van de 8 studenten tot de hoofdfase toegelaten. Van de deeltijdcohort 2000 heeft 57 procent na drie jaar het diploma behaald en kan dus nog voldoen aan de streefnorm van 65 procent en aan de norm van maximaal 4,5 jaar.
Chemische Technologie: • Het gerealiseerde diplomarendement bij de voltijd ligt na vijf jaar op 79, 46, 74 en 36 procent en vertoont dus een wisselend beeld. • De deeltijdopleiding kent pas een instroom sinds 1999. Er zijn dus nog niet voldoende cijfers beschikbaar. • De gemiddelde verblijfsduur van de afgestudeerden voltijd is de laatste jaren gezakt van 4,3 naar 3,4 en blijft daarmee onder de streefnorm. • De uitval in de propedeuse voltijd na twee jaar bedraagt: 30, 43, 33, 59 en voldoet daarmee niet aan de streefnorm van maximaal 25 procent. • Van de cohorten 1995 t/m 1999 blijkt dat gemiddeld 66 procent van de studenten het diploma behaalt en 34 procent met de studie gestopt is. De opleiding voldoet hiermee net aan de streefnorm. • Exit-gesprekken laten een diversiteit aan redenen voor vertrek zien. De opleiding hoopt met de invoering van een aangepast propedeuseprogramma een beter aansluitend en motiverend programma te bieden. Ook de studieloopbaanbegeleiding die met de invoering van het ROM van start gaat, moet verbetering in het rendement brengen. BML: • Het gerealiseerde rendement in de propedeuse voltijd ligt vrij constant op ongeveer 68 procent. Hiermee wordt het streefcijfer van 75 procent niet gehaald. Het diplomarendement na vijf jaar is voor de cohorten 1997 en1998 ruim veertig procent met een uitvalpercentage van ruim vijftig, zodat ook de streefnorm voor de hoofdfase niet wordt gehaald. Er zijn echter geen cijfers van latere jaren beschikbaar toen het onderwijs was veranderd om vroegtijdige uitval tegen te gaan. Verder stromen er jaarlijks vrij veel studenten met een buitenlands diploma in die ondanks de intensieve begeleiding vaak na enkele jaren uitvallen. Een deel van de studenten volgt deze opleiding als tussenjaar voor het volgen van een universitaire studie. Bij de deeltijd ligt het gerealiseerde rendement in de propedeuse op een kleine 40 procent en daarmee ver onder de streefnorm. Voor het diplomarendement zijn de aantallen te klein om er zinvolle uitspraken over te doen. • De opleidingen voert exit-gesprekken met studenten die de studie staken. De redenen voor vertrek blijken sterk uiteen te lopen: verkeerde keuze, te zwaar, tegenvallend programma.
50
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
•
De opleiding heeft diverse maatregelen getroffen om het lage rendement te verbeteren: aanpassen van de inhoud van ‘struikelvakken’, verschuiving in het curriculum om BML zichtbaarder te maken in het gemeenschappelijke deel van de propedeuse. De intensivering van de studiebegeleiding met de invoering van het Rotterdamse Onderwijs Model moet ook een gunstige invloed op het rendement hebben. Hoewel de opleiding duidelijke streefcijfers heeft, voldoet zij niet aan deze cijfers en blijft zij ook achter bij de landelijke gemiddeldes. Blijkbaar heeft de pdca-cyclus op dit punt niet goed gewerkt. Het panel is derhalve van mening dat de opleiding op dit facet onvoldoende scoort.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
CH CT BML
voldoende voldoende voldoende
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel voldoende voor alle drie de opleidingen is op de volgende argumenten gebaseerd. Chemie: • De afstudeeropdracht is voor de opleiding het moment om na te gaan of de beoogde eindkwalificaties zijn bereikt. Bij de beoordeling van de afstudeeropdracht zijn niet alleen docenten betrokken, maar ook de begeleider van de afstudeerstage en deskundigen uit het werkveld die bij afstudeerzittingen aanwezig zijn. Het panel is positief over de inhoud en het niveau van de afstudeerwerkstukken. • De eerste uitkomsten uit het werkgeversonderzoek blijken een redelijke tevredenheid over het niveau te laten zien. Uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld is gebleken dat de afgestudeerden in de praktijk voldoen. Wel was er enige kritiek op het zelfkritisch vermogen van de afgestudeerden en op hun rapportagevaardigheden. Recent afgestudeerden herkennen deze kritiek niet, zo bleek tijdens het gesprek. • Uit het alumni-onderzoek (2004) blijkt dat zes van de negen respondenten het niveau van de opleiding goed vinden en drie vinden deze matig tot redelijk. Uit de HBO-Monitor (2003) blijkt dat 81 procent de breedte van de opleiding goed beoordeelt tegenover landelijk 67 procent, 44 procent is positief over de diepgang tegenover 57 procent landelijk en 73 procent is positief over de aansluiting op de arbeidsmarkt tegenover 77 procent. Het aantal respondenten bedroeg 16 tegenover 138 landelijk. Kanttekening • Afgestudeerden vonden tijdens het gesprek dat de voorbereiding op de beroepspraktijk beter kan, met name lange-termijnplanning (projecten tijdens de studie duren nooit langer dan zeven weken), de relatie tussen theorie en praktijk. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
51
•
Werkgevers zijn ontevreden over de aspecten ontwerpen, instrueren/begeleiden en onderzoeksvragen destilleren, zo blijkt uit de gesprekken en de enquêtes.
Chemische Technologie: • De tentamens en de afstudeeropdracht zijn voor de opleiding de momenten om na te gaan of de beoogde eindkwalificaties zijn bereikt. Bij de beoordeling van de afstudeeropdracht zijn niet alleen docenten betrokken, maar ook de begeleider van de afstudeerstage en deskundigen uit het werkveld die bij afstudeerzittingen aanwezig zijn. Het panel is tevreden over de kwaliteit van de afstudeeropdrachten in relatie tot de eindkwalificaties. • Uit de Samenvatting resultaten tevredenheidsonderzoek 2003 cluster HLO&CT blijkt dat 89 procent van de studenten tevreden is over het inhoudelijke niveau van de opleiding. • Uit onderzoek onder alumni blijkt dat zij de opleiding waarderen met het cijfer 7,4 en het eindniveau met 7,8. Uit de HBO-Monitor (2003) blijkt dat 57 procent de breedte van de opleiding goed beoordeelt tegenover landelijk 61 procent, 29 procent is positief over de diepgang tegenover 51 procent landelijk en 67 procent is positief over de aansluiting op de arbeidsmarkt tegenover 64 procent. Het aantal respondenten bedroeg 7 tegenover 60 landelijk. • Uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld blijkt dat zij zeer tevreden over het functioneren van afgestudeerden in de praktijk zijn. Kanttekening • Het panel constateert dat de beoordelingen hoog uitvallen hetgeen kan wijzen op een gebrek aan zelfkritiek en zelfanalyse. BML: • De afstudeeropdracht is voor de opleiding het moment om na te gaan of de beoogde eindkwalificaties zijn bereikt. Bij de beoordeling van de afstudeeropdracht zijn niet alleen docenten betrokken, maar ook de begeleider van de afstudeerstage en deskundigen uit het werkveld die bij afstudeerzittingen aanwezig zijn. Het is de begeleiders van de afstudeeropdrachten vaak niet duidelijk hoe zwaar hun oordeel in de beoordeling meeweegt. Het panel is tevreden over de kwaliteit van de afstudeeropdrachten in relatie tot de eindkwalificaties. • Naar aanleiding van het loskoppelen van stage en afstuderen hebben de opleidingen BML en Chemie onderzoek gedaan naar de afstudeerperiode: Evaluatie afstudeerperiode HLO (2003). Van de studenten geven 24 (respons 37%) aan dat de opleiding hen goed voorbereidt op de beroepspraktijk. De afstudeerbegeleiders in de bedrijven (37, 65%) missen geen essentiële kennis en vaardigheden. • Uit de HBO-Monitor (2003) blijkt dat bij de voltijd 61 procent de breedte van de opleiding goed beoordeelt tegenover landelijk 64 procent, 56 procent is positief over de diepgang tegenover 61 procent landelijk en 88 procent is positief over de aansluiting op de arbeidsmarkt tegenover 88 procent. Het aantal respondenten bedroeg 42 tegenover 188 landelijk. Bij de deeltijd is er slechts één respondent geweest. Deze gegevens zijn hier verder niet opgenomen. 52
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
•
Uit het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld blijkt dat de afgestudeerden in de praktijk over het algemeen voldoen. Wat opvalt, is hun kennis van actuele ontwikkelingen. Ook afgestudeerden tonen zich in het gesprek tevreden over de aansluiting op de beroepssituatie.
Kanttekening • Uit het onderzoek Evaluatie afstudeerperiode HLO (2003) blijkt dat de afstudeerbegeleiders in de bedrijven wel enkele keren opmerken dat studenten tekort schieten in meer specialistische kennis en vaardigheden. De opleiding wil daarom in de researchgerichte differentiaties meer keuzevrijheid inbouwen om de specialistische verdieping vorm te kunnen geven.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
53
54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
55
56
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
57
58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Bijlage 2:
Beknopt CV panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
59
60
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?)
Frederix L.L.M. dr. M 30-6-1948 Neen Ja
Ja Ja Bestuurlijk en als consultant werkzaam in bestuur, overheidssector landbouw welzijn en ICT Ja, in Europese projecten inzake werk opleiding en sociale zekerheid Communicatie, Facilitaire Dienstverlening, Hoger Toeristisch en recreatief Onderwijs tevens kort hbo, IDM, P&A, Plattelandsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Planologie, SPH
Opleiding(en)
1978 1988
Werkervaring 1964-1980 1980-1984
1984-1987 1987-1990
1990-2002 1990-heden
Mulo Middelbare Sociale Arbeid Pedagogiek MO A en B Doctoraal Pedagogiek en Andragogiek KU Nijmegen Promotie Sociale Wetenschappen RU Maastricht; Onderzoek en ontwikkeling van ho (netwerkanalyse en beleidsontwikkeling in het hbo). Ministerie van Sociale Zaken, DG Arbeidsvoorziening; laatstelijk directeur Abeidsbureau Venlo. Welzijnssector leidinggevende en beleidsontwikkelende functies. Dt. docentschappen in hbo en Limburgs Universitair Centrum Hasselt (B). Provincie Limburg, plv. Chef Kabinet Cdk Limburg (veiligheids-politiebeleid). ICT-sector beleidsadvisering telematica en onderzoek naar kwalificatiestructuren en opleidingsbeleid in de ICT, ontwikkelen en managen van een opleidingsunit voor postacademische scholing in telematica. Voorzitter RBA Limburg inclusief daaraan gekoppelde bestuurlijke rollen o.a. in Sociaal Economische Adviesraad Limburg. Adviespraktijk voor beleidsadvisering en management.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
61
Domeindeskundige CT Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?)
Meer J.M. van der dr. M 09-04-1944 Nee Vice voorzitter CTLO (3 voorzitters)
Ja, meerdere keren Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? e Onderwijsdeskundigheid 1 graad Natuurwetenschappen (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in • 1 jaar Scheikunde en natuurkunde Hervormd de onderwijssector?) Lyceum A’dam • 4 jaar Analyse en praktijk HBO-B (ASAA’dam) • 2 jaar Wetenschappelijk medewerker UvA • 3 jaar bestuur Steunpunt Volwassen educatie Flevoland • 3 jaar Beroepen begeleidingscie Laboratorium en techniek Hogeschool Drenthe te Emmen • 4 jaar Freelance docent Academie voor Management en moderator Werkvelddeskundigheid • 8 jaar analist Kon. Shell lab A’dam (Wilt u hierbij aangeven welke relevante • 2 jaar wetenschappelijk medewerker UvA werkervaring u heeft?) • 15 jaar Min v. Landbouw-IVVO hoofd laboratoria/wetenschappelijk onderzoeker (waarvan 2 jaar in Tanzania opzet research instituut en onderzoek in veevoeding /waardering) • 13 jaar bij AVEBE, achtereenvolgens: hoofd analyse, research manager Technical Applications, Business manager Textile, Business Unit manager Industrial specialties en sinds 1 jan 2002 Directeur R&D Internationale deskundigheid Maak afspraken over en geef leiding aan (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over internationale samenwerking met Universiteiten de internationale ontwikkeling van het vakgebied en Wetenschappelijke instituten in o.a. Europa, heeft?) Azië en opkomend is Zuid Amerika. Geef ook leiding aan buitenlandse studenten. Domeindeskundigheid Scheikunde, m.n. Analyse, fysiologie, biochemie, (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u immunochemie deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1956 - 1960 Mulo A+wiskunde 1960 - 1961 Aanvullende Mulo B 1961 - 1963 Analist deel I 1964 -1968 Avond HBS 1968 - 1973 Doctoraal Wiskunde en natuurwetenschappen UvA 1973 - 1975 Promotie onderzoek Wiskunde en natuurwetenschappen UvA
62
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
1983 - 1986 1990 1988 - 1996 1996 - 2001
Min van Landbouw: verschillende management programma’ s Instituut v. Organisatie psychologie: Integraal management leergang Sociale wetenschappen Open Universiteit Acad. v. Management (RUG): Veranderings management, Comenius, Summercourse Cambridge
Werkervaring 1960 - 1968 1963 - 1965 1972 - 1973
• • •
1973 - 1977 1973 - 1975 1975 - 1990
• • •
1980 - 1982
•
1996 - 1998 1996 - heden 1990 - heden
• • •
8 jaar analist Kon. Shell lab A’dam Militaire dienst Docent scheikunde/natuurkunde Hervormd Lyceum A’ dam Docent Analyse en praktijk HBO-B (ASA) 2 jaar wetenschappelijk medewerker UvA 15 jaar Min v. Landbouw-IVVO hoofd laboratoria/wetenschappelijk onderzoeker (waarvan 2 jaar in Tanzania opzet research instituut en onderzoek in veevoeding /waardering) DGIS Vice Voorzitter Visitatiecie HBO-raad Freelance docent Academie v. Management 13 jaar bij AVEBE, achtereenvolgens: hoofd analyse, research manager Technical Applications, Business manager Textile, Business Unit manager Industrial specialties en sinds 1 jan 2002 Directeur R&D
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
63
Domeindeskundige BML
Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1980-1983 1990-1991 2004
Werkervaring 1975 - 1990 1990 - 1999 1999 - september 2003 September 2003 - heden
2002 - heden
64
Hollander J. den M 09-04-1955 Niet als INK of ISO wel op invitatie meerdere collegiale externe audits in laboratorea van diverse ziekenhuizen/gezondheidsinstellingen. Nee/ Op verzoek van NQA visitatie van Hogeschool Nijmegen(HAN), Hogeschool Rotterdam en AVANS college in Breda. Nee Nee Kwaliteitsfunctionaris Hoofd huisartsenlaboratorium
Biologie en medisch laboratoriumonderzoek
H.B.O. medisch analist Haagsche Hogeschool (avondstudie) Deel certificaat H.B.O. Medische Microbiologie Haagsche Hogeschool (avondstudie) Training Manual Master 5 Structuur Training Manual Master 5 Basic cursus extern auditor NQA i.s.m. LLoyds voor visitatie HBO onderwijs. Cursus intern auditor volgens CCKL richtlijnen. Analist kleine gezondheidsinstelling Hoofd huisartsenlaboratorium Kwaliteitsfunctionaris laboratorium ziekenhuis Kwaliteitsfunctionaris SKION Naast vakinhoudelijke kennis ervaring in algemene management vaardigheden. Ervaring in personeels management zoals ziekteverzuimbeleid en functioneringsgesprekken. Integraal verantwoordelijk voor een zelfstandige afdeling binnen een grotere zorginstelling. Uitvoeren van collegiale externe audits in laboratorea van diverse ziekenhuizen/gezondheidsinstellingen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Domeindeskundige CH Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1978-1984 1984-1991 1991-1995 Werkervaring 1996-heden
Laan G.P. van der dr. M 30-04-1966 nee nee
nee nee Chemisch analystisch materiaalkundig, 7 jaar praktijk en leiding gevend aan ca 10 hbo/universitair medewerkers
Chemie
Gymnasium B Chemie RUG Promotie TU Delft OcéTechnologisch: - groepsleider van HBO/Universitair opgeleide medewerkers - materiaalkundig onderzoek in analyse afdeling - INKT ontwikkeling (receptuur en aanmaak)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
65
Studentlid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken? Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1995-2000 2000-heden Werkervaring
Harmelen J. van V 16-08-1982 Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek Hogeschool Leiden derde jaar Voltijd studie De Opleidingscommissie Nee Nee Nee Nee Nee
Nee
VWO HLO Leiden, moleculaire biologie Oproepkracht thuiszorg
66
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Panelsecretaris NQA Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Onderhoudt u relaties met één of meer opleidingen uit de hierboven door u aangegeven domeinen die een onafhankelijke beoordeling van die opleiding(en) kunnen verhinderen? Opleiding(en) December 2003 Oktober 2003 Maart 2003 December 2002 1971-1976 1976-1979 Werkervaring 1980-1993 1987-1993 1993-1995 1994-1997 1997-2000 2000-2004 2004-
Göbel P. drs. V 18-11-1953 Ja. Lloydstraining gevolgd.
20 jaar werkzaam geweest in het HBO, in diverse functies en bij diverse opleidingen.
Nee
Thymos Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyds Register Thymos Verzakelijkingstraject tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, Lloyds Register Tweedegraads lerarenopleiding: Nederlands en Engels Rijksuniversiteit Utrecht Nederlandse taal- en letterkunde Docent taalbeheersing bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sectoren Welzijn en Arbeid, Lerarenopleiding Basisonderwijs en Conservatorium Directeur van het instituut Welzijn en Arbeid bij de Saxion Hogeschool Enschede Projectleider bij de afdeling Onderwijszaken van de Saxion Hogeschool Enschede Medewerker kwaliteitszorg bij de HBO-raad Auditor NQA
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
67
68
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Bijlage 3
De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie Vragen en aanwijzingen
Basiskwaliteit HBO-bachelor
Maart 2003
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
69
Onderwerp Facet Preambule ...................................................................................................................... 71 1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) ............................................ 74 1.1 Niveau bachelor........................................................................................................ 74 1.2 Domeinspecifieke eisen ............................................................................................ 74 1.3 Oriëntatie hbo bachelor............................................................................................. 74 2. Programma ...................................................................................................................... 76 2.1 Eisen hbo ................................................................................................................. 76 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma ............................................................ 77 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma........................................................................ 78 2.4 Studielast.................................................................................................................. 78 2.5 Instroom ................................................................................................................... 79 2.6 Duur.......................................................................................................................... 79 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud................................................................ 80 2.8 Beoordeling en toetsing ............................................................................................ 80 3. Inzet van personeel.......................................................................................................... 81 3.1 Eisen hbo ................................................................................................................. 81 3.2 Kwantiteit personeel ................................................................................................. 81 3.3 Kwaliteit personeel.................................................................................................... 81 4. Voorzieningen.................................................................................................................. 82 4.1 Materiële voorzieningen............................................................................................ 82 4.2 Studiebegeleiding. .................................................................................................... 82 5. Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 83 5.1 Evaluatie resultaten .................................................................................................. 83 5.2 Maatregelen tot verbetering ...................................................................................... 83 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. .......................... 83 6. Resultaten........................................................................................................................ 84 6.1 Onderwijsrendement................................................................................................. 84 6.2 Gerealiseerde niveau................................................................................................ 84 7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)..................................................................... 85 7.1 Differentiatie en profilering ........................................................................................ 85 7.2 Kwaliteit .................................................................................................................... 85 7.3 Concretisering .......................................................................................................... 85 7.4 Onderscheidend karakter.......................................................................................... 85 Bijlage1. Kengetallen .......... ............................................................................................................86
70
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Preambule
Uitgangspunt Een zelfevaluatie kan meerdere functies hebben en vele doelen dienen. De waarde ligt in eerste instantie in de mate waarin de opleiding de zelfevaluatie benut voor de eigen beleidsvoering, in het bijzonder wat betreft de interne kwaliteitszorg. In deze brochure ligt echter de nadruk op de zelfevaluatie in dienst van de accreditatieaanvraag bij de NVAO. Er wordt in die zin dus ingezoomd op de verantwoordingsfunctie en op basiskwaliteit. De onderwijsinstelling dient met een extern onafhankelijk visitatierapport aan te tonen dat haar opleiding aan de kwaliteitscriteria van de NVAO voldoet. De zelfevaluatie vormt het vertrekpunt voor de objectieve oordeelsvorming door een extern visitatiepanel. De mate waarin de zelfevaluatie op overtuigende wijze aantoont dat aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, bepaalt voorts de intensiteit van nadere materiaalbestudering en gespreksvoering door het visitatiepanel.
Kwaliteitscriteria NVAO Voor het beoordelen van basiskwaliteit zijn door de NVAO in totaal 30 kwaliteitscriteria geformuleerd, die zijn ondergebracht bij 21 facetten. Per facet moet uiteindelijk door een visitatiepanel worden bepaald of de opleiding hierop een: onvoldoende voldoende goed of excellent scoort. De 21 facetten zijn op hun beurt ingedeeld naar 6 onderwerpen. Het oordeel dat een visitatiepanel velt per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Voor een positief totaaloordeel moet het oordeel over elk onderwerp tenminste voldoende zijn. 30 criteria
21 facetten
6 onderwerpen
totaaloordeel
Centrale vragen bij oordeelsvorming (visitatiepanel) Om te bepalen of aan de kwaliteitscriteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald onderwerp: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
71
-
Resultaten: hoe verhouden de resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen)? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht?
Informatiegehalte zelfevaluatie Om de bovenstaande vragen te kunnen beantwoorden, zal de zelfevaluatie hierover voldoende informatie moeten bevatten. Het gaat dan om de volgende vier typen van informatie: 1.
Richtinggevende informatie: eigen visie en doelstellingen, eigen kwaliteitsopvattingen, waar mag de opleiding op worden afgerekend?
2.
Beschrijvende informatie: hoe reilt en zeilt de opleiding, hoe zijn processen ingericht, welke afspraken zijn gemaakt, et cetera?
3.
Evaluatieve informatie: worden de doelen bereikt, hoe waarderen betrokkenen (met name studenten, afnemers en personeel) de verschillende facetten (evaluatieuitkomsten), en welke kwantitatieve resultaten worden bereikt (kengetallen)?
4.
Analytische informatie: gezien 1 t/m 3: hoe is het met de kwaliteit gesteld, welke conclusies kunnen hierover worden getrokken, worden de eigen doelen waargemaakt, zijn er discrepanties tussen doelstelling en doelbereiking, welke oorzaken zijn er voor aan te wijzen en welke verbeteringen zijn (of worden) hierop ingezet?
Om te bewaken dat het informatiegehalte voldoende is voor de oordeelsvorming zijn per facet relevante vragen ter beantwoording door de opleiding gegeven. Deze vragen zijn dus rechtstreeks ontleend aan de NVAO-facetten en -criteria. Als hulpmiddel voor de beantwoording van die vragen zijn per vraag aanwijzingen voor die beantwoording gegeven.
Opbouw zelfevaluatie Het is van belang dat de visitatiepanels de benodigde informatie voor elk van de 21 facetten op een efficiënte wijze tot zich kunnen nemen. Dit zou kunnen door de opbouw van de zelfevaluatie (de hoofdstukindeling) het NVAO-kader te laten volgen: I. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties) II. Programma III. Inzet van personeel IV. Voorzieningen V. Interne kwaliteitszorg VI Resultaten VII Indien van toepassing: Bijzonder kwaliteitskenmerk
72
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Een andere ordening is mogelijk, mits de benodigde informatie per facet snel toegankelijk is voor de panels. Hierover kunt u desgewenst afspraken maken met NQA. Zoals hierboven reeds is aangegeven, stelt NQA ten aanzien van elk facet een of meerdere vragen waarop in de zelfevaluatie een antwoord wordt gegeven. Deze vragen hebben betrekking op het betreffende facet en de daarbij behorende criteria. Voor de beantwoording van die vragen zijn aanwijzingen gegeven over zaken die beschreven en documenten waarnaar verwezen kan worden. Deze aanwijzingen zijn indicatief en niet voorschrijvend bedoeld.
Omvang Het zelfevaluatierapport zal als zelfstandig document gelezen moeten kunnen worden; het zal dus voldoende informatie moeten bevatten. Bijlagen dienen als naslagwerk. Gevraagd wordt om de volgende bijlagen mee te sturen: overzicht van beoogde eindkwalificaties; het beroepsprofiel; studiegids; overzicht van programma/curriculum (voor elke variant en locatie); overzicht van personeel (kwalificaties docenten); kengetallen. In het zelfevaluatierapport kan daarnaast belangrijke informatie uit andere documenten worden opgenomen, onder verwijzing naar deze documenten (die tijdens het bezoek ter inzage worden gelegd). In de aanwijzingen is te vinden om welke documenten het kan gaan. Indien dat nodig is voor de oordeelsvorming door de panels, kan de opleiding (zowel vóór, tijdens, als na het bezoek) om aanvullende informatie gevraagd worden. NQA zal zich echter inspannen om de informatielast zo beperkt mogelijk te houden. Door het duidelijk verwijzen naar andere documenten kan het zelfevaluatierapport beperkt blijven tot ten hoogste 40 pagina’s per opleiding, in uitzonderlijke gevallen van grote complexiteit (veel locaties en varianten) tot maximaal 80 pagina’s.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
73
1. Doelstellingen van de opleiding (beoogde eindkwalificaties)
1.1 Niveau bachelor - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. 1.2 Domeinspecifieke eisen - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). 1.3 Oriëntatie hbo bachelor - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is.
74
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Vragen Welke eindkwalificaties worden beoogd?
Facet Aanwijzing 1.1 1.2 1.3
Bij welke algemene, internationaal geaccepteerde beschrijving van het bachelorniveau sluiten de beoogde eindkwalificaties aan?
1.1
Op welk specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen hebben de beoogde eindkwalificaties betrekking? Bij welke eisen van (buitenlandse) vakgenoten en de (buitenlandse) beroepspraktijk sluiten de beoogde eindkwalificaties aan? Aan welke door het beoogde beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties zijn de beoogde eindkwalficaties ontleend?
1.3
Waaruit blijkt dat de beoogde eindkwalificaties betrekking hebben op (ten minste) het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar?
1.2
1.2
1.3
Verwijs naar een document waarin expliciet is beschreven voor welke specifieke competenties of specifieke kennis, houding, inzicht en vaardigheden de opleiding studenten beoogt op te leiden. Voeg dit document bij als bijlage. Geef aan wat voor de instelling het ‘bachelorniveau’ van een (beroepsgerichte) opleiding bepaalt. Welk internationaal referentiekader heeft de instelling hiervoor? Beschrijf hoe dit referentiekader in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt. U zou hiervoor de Dublin-descriptoren (zie bijlage 2 in het NVAO-accreditatiekader) kunnen gebruiken. Deze beschrijven het bachelorniveau op een generiek abstractieniveau. De opleiding zou daarbij per descriptor kunnen aangeven voor welke beoogde eindkwalificaties de descriptor relevantie heeft. Indien u hierbij ondersteuning nodig heeft, of als u wilt weten hoe de Dublin-descriptoren zich verhouden tot de generieke kernkwalificaties van de Commissie Franssen/ proefaccreditering, neemt u dan contact op met NQA. Beschrijf het beroepenveld waarvoor de opleiding beoogt op te leiden. Verwijs naar het document waarin de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld tot uitdrukking komen. Voeg dit document als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Het gaat hierbij om een actueel, door (of in samenspraak met) het werkveld opgesteld beroepsprofiel. Geef aan of er internationale standaarden voor het beroep (en daarmee voor de opleiding) bestaan. Denk daarbij ook aan buitenlandse beroeps- of opleidingsprofielen of specifieke gegevens over buitenlandse opleidingen. Beschrijf hoe dit referentiekader zich verhoudt tot de beoogde eindkwalificaties. Wat moet de afgestudeerde ten minste kunnen en kennen om een goede start te kunnen maken in het beoogde beroepenveld? Beschrijf hoe dit in de beoogde eindkwalificaties tot uitdrukking komt.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
75
2. Programma
2.1 Eisen hbo - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Vragen Op welke wijze beoogt de opleiding kennisontwikkeling door studenten plaats te laten vinden? Welke rol heeft vakliteratuur daarbij? Hoe ontleent de opleiding studiemateriaal aan de beroepspraktijk? Hoe komen studenten in aanraking met de actuele beroepspraktijk?
Hoe wordt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden vormgegeven? Op welke wijze is sprake van interactie met (toegepast) onderzoek?
Hoe wordt geborgd dat studenten de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline meekrijgen? Welke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk heeft de opleiding? Ervaren studenten, afgestudeerden en afnemend werkveld dat sprake is van een actueel en praktijkgericht programma?
76
Aanwijzingen Beschrijf hoe u de kennisontwikkeling door studenten programmeert. Voeg de studiegids bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Beschrijf hoe gebruik gemaakt wordt van vakliteratuur over de opleiding als geheel. Stel (via de studiegids of via het materiaal dat ter inzage wordt gelegd) een lijst beschikbaar van vakliteratuur die wordt gebruikt. Beschrijf hoe de opleiding gebruik maakt van aan de praktijk ontleend studiemateriaal. Hoe wordt dat studiemateriaal ingezet in het programma? Geef aan hoe studenten in aanraking komen met de actuele beroepspraktijk: welke werkveldbezoeken, stages / praktijkperioden zijn in het programma opgenomen? Welke doelen zijn aan die programmadelen gekoppeld? Bij welke (buitenlandse) instellingen kunnen studenten stage lopen? Worden er gastcolleges gegeven door mensen uit het werkveld? Beschrijf hoe de ontwikkeling van beroepsvaardigheden binnen het programma vorm krijgt (bijvoorbeeld via ‘vaardighedenlijn’, praktijklessen, praktijkopdrachten, stages). Beschrijf hoe studenten in aanraking komen met (toegepast) onderzoek. Geef aan hoe relevante onderzoeksresultaten ingebracht worden in het programma. Zijn docenten betrokken bij de opzet / uitvoering van onderzoek? Is er een lectoraat of kenniskring dat specifieke betekenis heeft voor de opleiding? Moeten studenten zelf onderzoeksopdrachten uitvoeren, of moeten zij met onderzoeksresultaten werken? Geef aan hoe u waarborgt dat de actuele ontwikkelingen in het vakgebied/discipline binnen het programma aan bod komen. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van recente artikelen uit vaktijdschriften, afspraken / beleid rond de actualisering van de inhoud van modulen en daarbij horende readers. Beschrijf de structurele contacten met de beroepspraktijk. Is er bijvoorbeeld een werkveldcommissie? Zijn er andere verbanden met de actuele beroepspraktijk? Wat is de invloed hiervan op het programma? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden, werkveld) over actualiteit en praktijkgerichtheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Vragen Wat is het programma van de opleiding? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua niveau (zie 1.1) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua oriëntatie (zie 1.3) geconcretiseerd in het programma? Hoe worden de beoogde eindkwalificaties qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2) geconcretiseerd in het programma? Hoe vindt de vertaling van eindkwalificaties in leerdoelen in het programma plaats? Ervaren studenten dat door middel van het programma de eindkwalificaties kunnen worden bereikt?
Aanwijzingen Beschrijf kort het programma van de opleiding, inclusief (voornaamste verschillen tussen) eventuele varianten en locaties. Voeg een overzicht van het programma (curriculum) bij als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef daarbij aan hoe de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen worden geconcretiseerd in het curriculum. Beschrijf hoe binnen de opleiding geborgd wordt dat alle kwalificaties binnen het programma ‘gedekt’ zijn. Beschrijf hoe de koppeling van de beoogde eindkwalificaties aan leerdoelen van programmaonderdelen tot stand is gekomen. Geef in het programmaoverzicht aan welke leerdoelen bij welke eindkwalificaties horen. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, studenten) over de aansluiting van het opleidingsprogramma op de beoogde eindkwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
77
2.3 Samenhang in opleidingsprogramma - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Vragen Hoe wordt geborgd dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen?
Ervaren studenten die samenhang ook?
Aanwijzingen Geef aan welke samenhang naar uw opvatting in het programma bestaat. Is er een logische relatie tussen programmaonderdelen en tussen studiefases; hoe worden deze op elkaar afgestemd? Besteed ook aandacht aan eventuele internationale programmaonderdelen en hoe deze passen binnen de visie op internationalisering. Geef aan op welke manier de samenhang in de opleiding gewaarborgd wordt. Welke rol speelt het opleidingsmanagement daarin, hoe vindt afstemming tussen (groepen) docenten plaats? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de inhoudelijke samenhang binnen het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.4 Studielast - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Vragen Hoe worden factoren die de studievoortgang belemmeren weggenomen?
Ervaren studenten een studeerbaar programma?
78
Aanwijzingen Geef aan wat de opleiding doet om een efficiënte studievoortgang mogelijk te maken. Hoe houdt de opleiding zicht op de vraag of zich belemmerende factoren voordoen? Welke stappen zet de opleiding wanneer zich problemen voordoen? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de studeerbaarheid van het opleidingsprogramma (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
2.5 Instroom - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Vraag Aanwijzing Hoe wordt geborgd dat er aansluiting is Geef aan welke werkvormen de opleiding hanteert aan de qua vorm? start van de opleiding. Hoe sluiten die werkvormen aan op de vooropleiding van studenten? Beschrijf eventuele activiteiten die de opleiding aanbiedt om studenten te introduceren in de verwachte studiehouding c.q. de gehanteerde werkvormen. Hoe wordt geborgd dat er is aansluiting Geef aan welke toelatingseisen de opleiding stelt, welke is qua inhoud? deficiëntieprogramma’s worden aangeboden voor studenten die bepaalde vakken niet voldoende beheersen, en/of welke mogelijkheden er zijn voor bijscholing dan wel extra begeleiding. Beschrijf welke verkorte leerroutes worden aangeboden, en hoe en wanneer studenten in aanmerking komen voor vrijstellingen. Geef aan hoe de opleiding nagaat of sprake is van voldoende inhoudelijke aansluiting. Wordt bijvoorbeeld een assessment gehanteerd voor instromende studenten? Hoe wordt gedifferentieerd tussen Geef aan op welke manier gedifferentieerd wordt tussen instromende vwo-studenten, havovwo-instroom, havo-instroom en anderen. Beschrijf of en studenten en andere instromende hoe de opleiding studieresultaten van verschillende studenten? groepen monitort, en hoe wordt ingespeeld op voorkomende aansluitingsproblemen. Welke activiteiten worden ondernomen om de aansluiting van (buitenlandse) studenten met een buitenlandse vooropleiding te bevorderen? Ervaren studenten de aansluiting ook? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten) over de aansluiting van de opleiding op de vooropleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.6 Duur - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Vragen Voldoet de opleiding aan de formele eis van 240 studiepunten? Waaruit blijkt dat?
Aanwijzingen Geef aan hoe uit de opbouw van het opleidingsprogramma en de omvang van modulen blijkt dat de totale studiebelasting van de opleiding aan de formele eis voldoet.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
79
2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Vragen Wat is het didactisch concept van de opleiding? Hoe verhoudt dat didactisch concept zich tot de beoogde eindkwalicaties (doelstellingen)? Ervaren studenten dat de gehanteerde werkvormen adequaat zijn en aansluiten bij het didactisch concept?
Aanwijzingen Beschrijf het didactisch concept van de opleiding. Beschrijf kort hoe het didactisch concept zich verhoudt tot (afgestemd is op) de doelstellingen van de opleiding. Beschrijf de uitwerking van het didactisch concept naar het gebruik van verschillende werkvormen binnen de opleiding. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over het didactisch concept en de gehanteerde werkvormen binnen de opleiding (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
2.8 Beoordeling en toetsing - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Vragen Op welke wijze worden studenten beoordeeld, getoetst en geëxamineerd?
Ervaren studenten dat zij adequaat getoetst worden op het behalen van de beoogde leerdoelen?
80
Aanwijzingen Beschrijf het toetsbeleid en de verschillende toetsvormen van de opleiding. Betrek hierbij ook de stage- en afstudeeropdrachten. Geef aan hoe de toetsvormen zich verhouden tot de doelstellingen van de opleiding en de leerdoelen. Beschrijf welke afspraken bestaan ten aanzien van de formulering en toepassing van beoordelingscriteria en de verzorging van feedback aan studenten. Geef aan hoe de kwaliteit van de toetsen binnen de opleiding wordt geborgd. Als studenten toetsing bij een buitenlandse instelling of bij een instelling in het werkveld ondergaan, hoe vergewist zich de opleiding dan van de kwaliteit van deze toetsing? Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten, afgestudeerden) over de gehanteerde toetsvormen, het niveau van de toetsen en de feedback die studenten over resultaten krijgen (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
3. Inzet van personeel
3.1 Eisen hbo - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. 3.2 Kwantiteit personeel - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. 3.3 Kwaliteit personeel - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Vragen Welk deel van de opleiders legt een verbinding met de beroepspraktijk?
Waaruit blijkt dat sprake is van voldoende personeel om de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Hoe wordt geborgd dat de opleiders gekwalificeerd zijn voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Ervaren studenten en opleiders zelf dat opleiders gekwalificeerd zijn?
Facet Aanwijzingen 3.1 Geef aan welk deel van de opleiders beschikt over recente ervaring met en/of kennis van de beroepspraktijk. Voeg een overzicht van het personeel als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Neem in dit overzicht de leeftijd, het geslacht en de kwalificaties van docenten/opleiders op, met name de gevolgde opleidingen, cursussen en trainingen, huidige en vorige werkkringen en functies, eventuele docentstages en andere relevante informatie over de interactie met de beroepspraktijk. 3.2 Beschrijf de visie van de opleiding op de verhouding tussen de omvang van het personeel en de gewenste kwaliteit. Reflecteer op de actuele en gewenste student/docent ratio. Hoe hoog is het ziekteverzuim? Wat zijn de streefcijfers voor de werkbelasting van docenten en hoe verhoudt zich dit tot de ervaren werkbelasting? Als er personeelstekorten zijn, hoe gaat de opleiding dan hiermee om? 3.3 Beschrijf de visie van de opleiding op de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische kwalificaties van docenten/opleiders. Geef aan hoe gebruik wordt gemaakt van scholing en professionalisering om deze kwalificaties te verbeteren c.q. op peil te houden. Welke rol hebben functionerings- en beoordelingsgesprekken (frequentie, inhoud) hierbij? Hoe worden docenten/opleiders in de gelegenheid gesteld om actuele (internationale) ontwikkelingen in het beroepenveld en vakgebied te volgen? Als er onderwijs in een vreemde taal wordt verzorgd, hoe borgt de opleiding dan de kwaliteit daarvan (vreemde taalbeheersing van docenten)? 3.3 Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen studenten en opleiders) over de inhoudelijke (inclusief beroepspraktijkkennis/ervaring), onderwijskundige en organisatorische kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
81
4. Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Vragen Waaruit blijkt dat huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren?
Ervaren studenten en docenten dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn?
Aanwijzingen Beschrijf de locatie, de bibliotheek- of mediatheek, de ict-voorzieningen, en de onderwijs-, praktijk-, studieen werkruimten. Geef daarbij aan hoe wordt getoetst of met de bestaande huisvesting en materiële voorzieningen het programma gerealiseerd kan worden. Zijn deze afgestemd op de behoeften van eventuele buitenlandse, deeltijd- en duaal studenten? Welke verbeteringen zijn gepland, op welke termijn, en welke middelen zijn daarvoor gereserveerd? Verwijs naar opinies over huisvesting en materiële voorzieningen in studenten- en docentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Wat is er met de uitkomsten gedaan?
4.2 Studiebegeleiding Vragen Hoe dragen de studiebegeleiding en informatievoorziening bij aan de studievoortgang van studenten?
Ervaren studenten dat de studiebegeleiding en informatievoorziening voldoet aan hun behoeften?
82
Aanwijzingen Beschrijf het systeem van studiebegeleiding en studievoortgangsregistratie. Beschrijf ook hoe de informatievoorziening aan studenten plaatsvindt. Geef bij deze beschrijvingen aan, mede aan de hand van rendementscijfers, welke knelpunten er zijn met betrekking tot de studievoortgang. Heeft dit gevolgen voor de studiebegeleiding of de informatievoorziening aan studenten? Als er (veel) buitenlandse studenten zijn, geef dan aan of hier speciale voorzieningen voor zijn getroffen. Verwijs naar opinies over studiebegeleiding en informatievoorziening in studentenevaluaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Besteed daarbij speciale aandacht aan de begeleiding van studenten in de propedeuse en tijdens de (binnenen buitenlandse) stages en in de afstudeerfase. Ga ook in op studenttevredenheid over zaken als roosters, toegankelijkheid van en informatieverstrekking door docenten. Geef aan wat met de uitkomsten van deze studentenevaluaties is gedaan.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
5. Interne kwaliteitszorg
5.1 Evaluatie resultaten - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. 5.2 Maatregelen tot verbetering - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld. - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Vragen Welke aspecten worden geëvalueerd, hoe en met welke frequentie?
Facet Aanwijzing 5.1 Beschrijf de evaluaties die plaatsvinden en de frequentie daarvan, de onderwerpen (aspecten) waarop de evaluaties betrekking hebben, en de methoden die gebruikt worden. Verwijs naar het kwaliteitszorgplan of andere relevante kwaliteitszorgdocumenten. Wat zijn daarbij de streefdoelen en 5.1 Geef voor elk van de aspecten die geëvalueerd worden aan welke streefdoelen zijn geformuleerd. Hoe wordt hoe wordt getoetst of deze zijn getoetst of de streefdoelen zijn bereikt? Hoe zorgt de bereikt? opleiding ervoor dat deze toetsing gebeurt op basis van betrouwbare en valide informatie? Waaruit blijkt dat uitkomsten van 5.2 Beschrijf wat er met de uitkomsten van evaluaties evaluaties tot verbeteringen gebeurt. Geef aan of (en voor welke aspecten) er sprake hebben geleid? is van een verbetercyclus (plan, do check, act). Geef zo mogelijk een aantal praktijkvoorbeelden. Heeft de opleiding nader onderzoek gedaan naar verschillen tussen nagestreefde en behaalde resultaten? Zijn er maatregelen tot verbetering genomen? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor het doorvoeren van verbeteringen? Op welke termijn en met welke prioriteit worden verbeteringen doorgevoerd? Hoe wordt nagegaan of de beoogde verbeteringen worden gerealiseerd? 5.3 Beschrijf bij welke evaluaties medewerkers, studenten, Op welke wijze worden: alumni en het afnemend beroepenveld worden -medewerkers, betrokken. Hoe vaak gebeurt dit? Hoe wordt ervoor -studenten, gezorgd dat deze evaluaties representatief zijn voor deze -alumni groepen? Worden de resultaten van evaluaties -afnemend beroepenveld teruggekoppeld naar betrokkenen? Kunnen genoemde bij de interne kwaliteitszorg betrokken? groepen ook ongevraagd zaken die voor hen van belang zijn doorgeven aan de opleiding en wat doet de opleiding hiermee? Geef aan hoe de inspraak van studenten en medewerkers is geregeld. Als de opleiding intensief samenwerkt met buitenlandse partnerinstellingen (uitwisselingen, dubbeldiplomering, etc.) of met instellingen in het beroepenveld (met name bij duale trajecten) geef dan aan hoe de kwaliteit van de samenwerking wordt bewaakt.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
83
6. Resultaten
6.1 Onderwijsrendement - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Vragen Hoe wordt het onderwijsrendement bepaald?
Aanwijzingen Vul het overzicht met kengetallen in (zie bijlage 1) en voeg dit als bijlage bij het zelfevaluatierapport. Geef aan wat de opleiding zelf als de belangrijkste kengetallen ziet. Wat bepaalt voor de opleiding het onderwijsrendement? Wat zijn daarbij de streefcijfers? Geef aan welke streefcijfers voor het rendement de opleiding hanteert. Hoe verhouden deze zich tot relevante Beargumenteer de keuze van de streefcijfers, met name hoe andere opleidingen? deze zich verhouden tot die van relevante andere opleidingen. Voldoet het rendement aan de eigen Verwijs naar het overzicht met kengetallen voor een streefcijfers? beoordeling van de mate waarin het rendement voldoet aan de streefcijfers. Hoe verhoudt zich dit tot het rendement van relevante andere opleidingen? Wat zijn de oorzaken voor tekortschietende rendementen? Wat heeft de opleiding gedaan om het rendement te verbeteren?
6.2 Gerealiseerde niveau - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Vragen Hoe wordt bepaald of beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd? - qua niveau (zie 1.1)? - qua oriëntatie (zie 1.3)? - qua domeinspecifieke eisen (zie 1.2)? Bestaat er tevredenheid in het werkveld over de gerealiseerde kwalificaties?
84
Aanwijzingen Geef aan hoe de opleiding toetst of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd (dit geldt ook voor in het buitenland gevolgde programmaonderdelen). Maak daarbij een onderscheid naar niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Besteed ook aandacht aan de toetsing van afstudeeropdrachten, de examinering en de eventuele betrokkenheid van het werkveld of andere externe (mede)beoordelaars. Geef aan welke evaluatieresultaten beschikbaar zijn (oordelen afgestudeerden, afnemend werkveld) over de gerealiseerde kwalificaties (geef samenvattend de belangrijkste conclusies weer, stel complete resultaten ter inzage beschikbaar). Heeft dit geleid tot verbeteractiviteiten?
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
7. Bijzondere kwaliteitskenmerken (facultatief)
7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs. N.B. In de NVAO toelichting wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Is het kenmerk betekenisvol? Is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding? Is de opleiding onderscheidend ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland?
Facet Aanwijzingen 7.2 Beschrijf welke bijzondere kwaliteit de opleiding 7.3 nastreeft, met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. 7.1 Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. 7.3 Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf). Hier is ook de waardering door stakeholders van belang. 7.4 De opleiding heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren (kan ook door NQA) onder verwante opleidingen in Nederland. Uit dit vergelijkende onderzoek blijkt dat de opleiding zich op dit kenmerk onderscheidt van andere (verwante) opleidingen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
85
Bijlage 1.
Kengetallen
Instroom, uitstroom, ingeschreven, personeel Opleiding X Totaal aantal ingeschreven studenten Totaal aantal docenten* Omvang docerend personeel in fte Student / fte ratio Instroom propedeuse, eerste keer hbo Totaal aantal instromende studenten: ‘instroom opleiding’ Totaal aantal geslaagden Aantal geslaagden uit propedeuse instroom ‘eerste keer hbo’ Gemiddelde studieduur geslaagden, in jaren Aantal studiestakers Gemiddelde studieduur studiestakers, in jaren
1997
1998
1999
2000
2001
Opleidingsrendement, in percentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Diploma behaald na 1 jaar Diploma behaald na 2 jaar. Diploma behaald na 3 jaar Diploma behaald na 4 jaar Diploma behaald na 5 jaar Diploma behaald na 6 jaar
Uitvalpercentage van instroom propedeuse, eerste keer hbo (instroomcohorten) 1997 1998 1999 2000 2001 Percentage uitval na 1 jaar Percentage uitval na 2 jaar Percentage uitval na 3 jaar Percentage uitval na 4 jaar Percentage uitval na 5 jaar Percentage uitval na 6 jaar
86
2002
2002
2001
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Bijlage 4
Beoordelingsprotocol van Netherlands Quality Agency (NQA)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
87
88
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Beoordelingsprotocol: operationalisering criteria accreditatiekader De operationalisering geschiedt in de werkwijze van NQA door middel van richtlijnen voor de zelfevaluatie. Deze richtlijnen vormen een vertaling van het NVAO-kader naar aandachtspunten voor de zelfevaluatie. In de richtlijnen zijn naast algemene eisen (bijvoorbeeld ten aanzien van omvang en bijlagen) die aan een zelfevaluatierapport gesteld worden ook vragen en aanwijzingen voor de opleiding opgenomen. De vragen zijn rechtstreeks afgeleid van de facetten en criteria in het NVAO-kader. De vragen zouden daarom beantwoord moeten worden in het zelfevaluatierapport. De aanwijzingen zijn bedoeld als hulpmiddel bij het schrijven van het zelfevaluatierapport en zijn daarom meer indicatief van aard. De richtlijnen hebben als titel ‘De zelfevaluatie in verband met NVAO-accreditatie: vragen en aanwijzingen’ en zijn als bijlage opgenomen. Het betreft een concept dat verder verbeterd wordt naar aanleiding van opmerkingen van betrokkenen en eventuele wijzigingen als gevolg van de definitieve goedkeuring van het accreditatiekader.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
89
Beoordelingsprotocol: operationalisering beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Een beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het eindoordeel; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het facet. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn.
Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant (zie brief NVAO d.d. 13-3-2003).
90
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Om het instelling en NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie.
Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. Ten behoeve van consistentie in de afweging binnen en tussen panels zal NQA een handreiking voor panelleden verschaffen. In deze handreiking wordt onder meer ingegaan op de wijze waarop oordelen onderbouwd kunnen worden10. Daarbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de facetten die, gegeven het NVAO-kader, bij accreditatie van bijzonder belang geacht kunnen worden. Dit betreft binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Verder zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten altijd worden tegengelezen door 1 of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan de directie van NQA passende maatregelen nemen, waaronder terugzending van het rapport naar het panel.
10
De handreiking zal ook andere aandachtspunten bevatten, bijvoorbeeld met betrekking tot de zelfevaluatie. Zo mag een zelfkritische zelfevaluatie er niet toe leiden dat een opleiding door het panel ‘gestraft’ wordt door zelfkritiek van de opleiding over te nemen in de beoordeling en op basis hiervan tot een negatief oordeel op het betreffende facet te komen. Veeleer is het zo dat zelfkritiek een aanwijzing kan zijn voor een goed functionerend kwaliteitszorgsysteem, dat vertrouwen kan geven in snelle verbeteringen van geconstateerde tekortkomingen. Een zelfkritische zelfevaluatie zal daarom in positieve zin moeten worden meegewogen bij de oordeelsvorming door de panels. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
91
Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald onderwerp zullen expliciet vermeld worden.
Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd? Resultaten11: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen12, borging, resultaten en verbetering. De kern vormen de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). Het ligt dan ook voor de hand dat panels bij de oordeelsvorming een belangrijke plaats inruimen voor de resultaten en de borging. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. 11
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 12
92
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Beoordelingsprotocol: werkwijze bij visitaties Inleiding De beschrijving van de werkwijze gaat in eerste instantie uit van een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (vt/dt/duaal) variant, op één locatie. Na die kernbeschrijving zal worden aangegeven op welke manier NQA om wil gaan met een meer complexe beoordeling, dat wil zeggen hoe de werkwijze wordt aangepast wanneer meerdere opleidingen, varianten en/of locaties gelijktijdig beoordeeld worden. Procedureel en in de tijd onderscheidt NQA de volgende fasen:
Intake De intake is erop gericht vast te stellen wat de bepalende randvoorwaarden zijn binnen een beoordelingsproject: • op welke en hoeveel opleidingen is de beoordeling gericht; • welke varianten (voltijd, deeltijd, duaal) van de opleidingen worden aangeboden; • op hoeveel locaties worden opleidingen aangeboden; • eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken; • eventuele additionele behoeften, zoals de wijze waarop (internationale) vergelijkingen tussen opleidingen worden uitgevoerd, of het aanbieden van een vertrouwelijke management letter gericht op kwaliteitsverbetering. In gevallen waar het gaat om meerdere opleidingen, wordt eveneens bezien in hoeverre opleidingen aan elkaar verwant zijn, en in welke mate het beoordelingsproces als gevolg daarvan geïntegreerd kan worden. NQA heeft hiertoe een intakeformulier ontwikkeld, dat in overleg met de betreffende hogeschool wordt ingevuld en vastgesteld.
Inhoudelijke voorbereiding op de zelfevaluatie en het beoordelingsbezoek In de voorbereiding op zelfevaluatie en bezoek worden de volgende stappen gezet. Opleiding • Alvorens de zelfevaluatie wordt gestart treedt de opleiding in overleg met NQA over de opzet van de zelfevaluatie (NQA heeft richtlijnen voor het zelfevaluatierapport opgesteld).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
93
•
•
Bij de start van het zelfevaluatieproces geeft de opleiding aan welk domeinspecifiek referentiekader men wenst te hanteren en communiceert hierover met NQA ten behoeve van de vaststelling van het domeinspecifieke kader. De opleiding schrijft het zelfevaluatierapport inclusief bijlagen en stelt dit ter beschikking aan NQA binnen een van tevoren aangegeven termijn.
Panelsecretaris (medewerker NQA13) • Naar aanleiding van de opgave van het domeinspecifieke referentiekader door de opleiding: de secretaris checkt met domeindeskundige(n) in het panel aan de hand van ankerpunten (beroepsprofielen, competentiecatalogi, in eerdere visitaties gebruikte beoordelingskaders) of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel specificatie van domeinspecifieke doelstellingen nodig is. • Check op kwaliteit en compleetheid zelfevaluatierapport. • Vastleggen / communiceren voorbereidende werkzaamheden panel. • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport, formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Opstellen overzicht / aggregatie van voorlopige oordelen en vraagpunten van panelleden. Dit kan worden besproken tijdens de voorbereidende vergadering (die voorafgaande aan de gesprekken plaatsvindt). Panel als geheel • Inhoudelijke voorbereiding op bezoek: lezen zelfevaluatierapport en formuleren voorlopige oordelen en vraagpunten. • Doorgeven voorlopige oordelen en vraagpunten naar panelsecretaris. • Op basis van het overzicht van voorlopige oordelen inventariseren kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken (dit kan geschieden tijdens de voorbereidende vergadering).
Beoordeling materiaal en faciliteiten (tijdens beoordelingsbezoek) NQA stelt een lijst van ter inzage gevraagd materiaal op; naar aanleiding van de bestudering van het zelfevaluatierapport en de door het panel geformuleerde vraagpunten kan aanvullend specifiek materiaal gevraagd worden. Het panel beoordeelt ter inzage gelegde materialen. Waar nodig en mogelijk vraagt NQA de opleiding ook toegang tot digitaal materiaal, zoals bijvoorbeeld een digitale studiegids of een digitale leeromgeving.
13
Conform de bepalingen van NVAO bestaat het panel uit drie leden (voorzitter, secretaris en lid) plus, voorzover vereist, een studentlid. De panelsecretaris maakt deel uit van het panel; in de persoon van de panelsecretaris is in principe audit- en onderwijsdeskundigheid verenigd. De voorzitter en het andere panellid maken deel uit van een ‘pool’ van panelleden. In deze personen is domeinspecifieke deskundigheid in discipline en afnemend veld, alsmede deskundigheid over de internationale ontwikkeling van de discipline, vertegenwoordigd. Zij hebben de algemene training op het vlak van auditvaardigheden en het werken met het NQA protocol doorlopen. 94
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Interviews / gesprekken Tijdens de site visit spreekt het panel in ieder geval met (representatieve vertegenwoordigingen van) de volgende groepen: • management (dagelijkse leiding) van de opleiding (operationeel management); • docenten; • studenten; • werkveld14; • afgestudeerden; • College van Bestuur en/of Faculteits/Instituuts/Schooldirectie (strategisch management); dit gesprek kan ook plaats vinden voor een cluster van bij de betreffende instelling beoordeelde opleidingen.
Bezoekprogramma NQA heeft een raamprogramma ontwikkeld voor de (dag)indeling van het beoordelingsbezoek, dat kan worden aangepast aan de specifieke situatie bij de betreffende opleiding. Het raamprogramma heeft betrekking op een ‘enkelvoudige’ beoordeling: een beoordeling die gericht is op één opleiding, met één (voltijd/deeltijd/duaal) variant, op één locatie. Wanneer sprake is van een beoordeling van een opleiding die met meerdere varianten, of op meerdere locaties wordt aangeboden, worden globaal de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. Bij de intake wordt voor elke variant en locatie nagegaan in hoeverre sprake is van een overeenkomst in programma’s en docententeams. 2. Bij varianten (vt/dt/duaal) waar sprake is van een duidelijke overeenkomst in het programma en het docententeam wordt het beoordelingsbezoek geïntegreerd uitgevoerd. Dit houdt in dat elk van de gespreksgroepen representatief samengesteld moet zijn, dat wil zeggen dat studenten, docenten en afgestudeerden van elke variant bevraagd kunnen worden. Indien tussen de programma’s of de docententeams van varianten significante verschillen bestaan, kunnen aan het raamprogramma worden toegevoegd: - een extra gesprek met studenten; - een extra gesprek met docenten. In de extra gesprekken wordt separaat gesproken met studenten respectievelijk docenten die verbonden zijn aan de variant. 3. Wanneer een opleiding op meerdere locaties wordt aangeboden: a Wordt bij grote overeenkomst in programma’s en docententeams het beoordelingsbezoek afgelegd op de hoofdvestiging, waarbij de samenstelling van de gespreksgroepen representatief moet zijn naar de verschillende vestigingen. Tevens worden dan aanvullende eisen gesteld aan het materiaal 14
Bij het gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld gaat het om twee groepen: enerzijds een selectie van werkgevers van afgestudeerden en anderzijds leden van een werkveldcommissie of andere structurele overlegverbanden met werkgevers. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
95
dat ter inzage beschikbaar is (tevredenheidsmetingen studenten / docenten, waarin onder andere inzicht over kwaliteit van materiële voorzieningen). Voor zover het panel dit nodig acht, wordt aanvullend aan het beoordelingsbezoek op de hoofdvestiging een kort bezoek aan de nevenvestiging gebracht ter verificatie van de aanwezige materiële voorzieningen. b Wanneer er in geringe mate sprake is van overeenkomst in programma’s en docententeams wordt elke locatie afzonderlijk bezocht. In de opzet van het beoordelingsbezoek kunnen ook aanpassingen worden aangebracht wanneer gelijktijdig meerdere (al of niet verwante) opleidingen binnen een hogeschool of faculteit/instituut/school worden beoordeeld.
Instrumenten en formats Gedurende en voorafgaande aan het beoordelingsbezoek maakt het panel gebruik van formats en instrumenten die zijn gericht op het verzamelen van informatie en het formuleren van oordelen en conclusies.
Rapportage De panelsecretaris stelt een conceptrapportage op en legt die voor aan de panelleden. Het panel stelt vervolgens het definitieve concept vast. In de rapportage wordt - voorzover van toepassing - expliciet ingegaan op de verschillende varianten en/of locaties.
Hoor en wederhoor Het definitieve concept wordt aan opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding van de reactie van de opleiding worden door de panelsecretaris zonodig wijzigingen aangebracht en wordt het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het rapport wordt daarna ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. Indien zich tijdens het beoordelingsproces, ondanks de verschillende procedures die NQA hanteert ter voorkoming daarvan, conflicten voordoen binnen panels, tussen panel en NQA, of tussen panel en opleiding, zal een vooraf ontworpen conflictprocedure ter oplossing worden toegepast.
96
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Klachtenprocedure NQA hanteert een klachtenprocedure waarin is vastgelegd op welke wijze opleidingen hun beklag kunnen doen wanneer zij zich in de beoordelingsprocedure op enigerlei wijze tekort gedaan voelen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
97
Beoordelingsprotocol: wijze waarop vergelijkingen tussen opleidingen worden gemaakt NVAO heeft voorgeschreven dat in de beoordeling een vergelijking met minimaal 1 andere verwante opleiding wordt betrokken. NQA kan aan dit voorschrift op verschillende manieren voldoen: 1. Indien NQA meer opleidingen in hetzelfde domein beoordeelt, kan een vergelijking met verwante opleidingen vrij gemakkelijk door NQA worden gemaakt. Doordat NQA voor een groot aantal instellingen actief is, ligt deze mogelijkheid voor de hand. NQA werkt momenteel aan een database met beoordelingen, waarin vergelijkingsmateriaal wordt opgeslagen. 2. Bij de samenstelling van de panels zal erop gelet worden dat panelleden zo mogelijk bij verwante opleidingen worden ingeschakeld. Vergelijkingen tussen verwante opleidingen kunnen dan door de betreffende panelleden worden uitgevoerd. 3. NQA heeft voor een aantal facetten aangegeven waar gebruik kan worden gemaakt van openbare, vergelijkende informatie. Het betreft onder andere kengetallen (afdeling BIV van HBO-raad), gegevens uit de HBO- en WO-Monitor, en studentenoordelen (Keuzegids Hoger Onderwijs en Elsevier). 4. NQA onderhoudt een groot netwerk, zowel nationaal en internationaal. Samenwerking met andere VBI’s en internationale kwaliteitszorgorganisaties ten behoeve van het maken van vergelijkingen ligt daarom voor de hand. Ook internationale vergelijkingen behoren daarom tot de mogelijkheden. Het profiel (doelstellingen programma) en de behoeften van de opleiding vormen echter steeds het uitgangspunt bij het maken van vergelijkingen. De wijze waarop vergelijkingen worden gemaakt komt in dialoog met de opleiding tot stand. In de visie van NQA is het maken van vergelijkingen pas waardevol als dit goed aansluit bij de context van de opleiding. NQA zal in het beoordelingsrapport verantwoorden hoe vergelijkingen zijn gemaakt en de redenen daarvoor.
98
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Beoordelingsprotocol: wijze waarop bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst Inleiding Naast accreditatie, gericht op basiskwaliteit, bestaat er de wettelijke mogelijkheid voor hoinstellingen om een aantekening te verkrijgen voor bijzondere kenmerken van de opleiding (WHW art. 5a.10). Een instelling voor ho kan een VBI verzoeken bijzondere kwaliteitskenmerken (verder BK genoemd) te toetsen. Als een BK positief is beoordeeld door de VBI en dit oordeel door de NVAO is gevalideerd, levert dit een aantekening op bij de accreditatie.
Kader voor beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk Het door de NVAO ontwikkelde accreditatiekader bestaande opleidingen verlangt van de VBI dat het bijzondere kwaliteitskenmerk op de volgende facetten en criteria wordt getoetst. 7.1 Differentiatie en profilering - Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs. 7.2 Kwaliteit - Het kenmerk leidt tot een bijzondere kwaliteit van het onderwijs. 7.3 Concretisering - De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd. 7.4 Onderscheidend karakter - Het kenmerk is onderscheidend voor de opleiding in relatie tot relevante opleidingen in het Nederlands hoger onderwijs.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
99
Operationalisering bijzondere kwaliteit door NQA NQA heeft de criteria als volgt geoperationaliseerd in het NQA beoordelingskader. Vragen Is het bijzondere kenmerk gedefinieerd in doelen en concrete operationaliseerbare termen? Het kenmerk is betekenisvol.
Op welke wijze is het kenmerk geoperationaliseerd en aantoonbaar aanwezig in de opleiding?
Opleiding positioneert zich ten opzichte van andere (verwante) opleidingen in Nederland (het kenmerk hoeft niet noodzakelijkerwijs uniek te zijn).
Aanwijzingen Van belang is dat de opleiding beschikt over een document waarin ze expliciet heeft beschreven welk bijzondere kwaliteit ze nastreeft met daarbij de doelen en te verwachten resultaten. Dit kan onder andere blijken uit de waardering van het kenmerk (de doelen en het thema als zodanig) door studenten, alumni, werkveld, docenten, maatschappelijke organisaties. Geef aan hoe het kenmerk expliciet terug te vinden is in programmaonderdelen, in opdrachten, eindresultaat (inhoud en indien relevant rendement), voorzieningen, kwaliteit staf. Hier is ook de waardering door stakeholders van het resultaat van belang. De opleiding heeft vergelijkend onderzoek uitgevoerd of laten uitvoeren onder verwante opleidingen in Nederland waaruit blijkt dat het kenmerk onderscheidend is. Onderzoek kan de toets der kritiek doorstaan (valide).
Wijze van rapportage door de opleiding (zelfevaluatierapport) en NQA De opleiding en de VBI maken een afspraak over de wijze waarop het BK in de rapportage verwerkt wordt. Dit kan op twee manieren gebeuren: • Als expliciet onderdeel in het zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. • Als geïntegreerd onderdeel van de zelfevaluatierapport en in het rapport van de NQA. Bij elk aspect dient het BK wel herkenbaar beoordeeld te worden. Opleiding en NQA geven in een samenvattende paragraaf van het zelfevaluatierapport respectievelijk het visitatierapport weer wat het totaaloordeel is over het BK. In de rapportage dient de VBI haar werkwijze te verantwoorden. De conclusies dienen beargumenteerd te worden aan de hand van het referentiekader van de VBI en de analyse van de feiten. Een vergelijking van de opleiding met andere opleidingen maakt nadrukkelijk onderdeel uit van de rapportage.
Beoordelen van het bijzondere kwaliteitskenmerk In de toelichting bij het NVAO beoordelingskader wordt expliciet gesteld, dat de bewijslast voor de bijzondere kwaliteit bij de instelling ligt. De opleiding moet de VBI overtuigen van het bijzondere karakter van het kenmerk van de opleiding. Dat betekent dat de opleiding inzicht moet verschaffen in de wijze waarop de kwaliteit van het bijzondere kenmerk is gemeten. De kwaliteit van de bewijsvoering door de opleiding is 100
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
hierbij van belang. De onderzoeksmethode die de opleiding gebruikt om het BK te evalueren moet naar het oordeel van het panel solide zijn. Dat betekent dat er systematisch kwalitatief en kwantitatief onderzoek aan ten grondslag moet liggen. Ook het vergelijkend onderzoek van het kenmerk onder verwante opleidingen dient valide te zijn. De resultaten van het onderzoek moeten uitwijzen dat er inderdaad sprake is van een bijzonder kenmerk en een bijzondere kwaliteit.
Samenstelling panel in verband met het bijzondere kwaliteitskenmerk In het panel is voldoende expertise aanwezig om het bijzondere kwaliteitskenmerk te kunnen beoordelen. Dit moet blijken uit opleiding en/of ervaring van de panelleden (CV).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
101
Beoordelingsprotocol: wijze waarop de rapportage plaatsvindt Inleiding Het rapport staat in dienst van het verkrijgen van een accreditatie voor een opleiding van een hogeschool. In het rapport doet het panel verslag van het onderzoek dat het panel heeft gedaan naar de kwaliteit van de opleiding. Het verslag volgt het NVAO accreditatiekader en de richtlijnen van NQA. Het verslag is feitelijk, ‘to the point’ en geeft beargumenteerde en goed onderbouwde oordelen. Het verslag bevat geen aanbevelingen, uitgebreide analyses of andere uitweidingen die afleiden van de beoordeling en de onderbouwing daarvan.
NQA richtlijnen voor het beoordelingsrapport I
Beoordeling per facet
Elk facet van het accreditatiekader bestaande opleidingen wordt beoordeeld door het panel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het facet (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het oordeel bij de facetten wordt gevolgd door een samenhangende onderbouwing van het oordeel aan de hand van een logisch opgebouwd betoog. Bij een positief oordeel (‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’) begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangegeven welke positieve aspecten bepalen dat er sprake is van voldoende basiskwaliteit dan wel van goede of excellente kwaliteit. Vervolgens kunnen eventuele kritische kanttekeningen worden geplaatst. Indien het oordeel negatief is (‘onvoldoende’), begint de paragraaf met het geven van een toelichting op dit oordeel, dat wil zeggen dat wordt aangeven waarom geen sprake is van basiskwaliteit. Aan het eind kunnen opbouwende en positieve kanttekeningen worden geplaatst. De criteria uit het accreditatiekader geven richting aan de onderbouwing van het oordeel. II
Beoordeling per onderwerp
Per opleidingsvariant (voltijd, deeltijd, duaal) wordt een oordeel gegeven over het onderwerp (zonodig onderverdeeld naar opleidingslocatie). Het panel geeft voor elk van de zes te beoordelen onderwerpen van het beoordelingskader een oordeel conform het hierboven beschreven beoordelingsprotocol. Daarbij worden de oordelen over de onderliggende facetten betrokken. In het verslag verantwoordt het panel welke afwegingen zij heeft gemaakt om tot een positief dan wel negatief oordeel te komen. Indien de opleiding heeft verzocht om beoordeling van een bijzonder kwaliteitskenmerk dan wordt het samenvattend oordeel hierover afzonderlijk in het rapport behandeld. Voor de wijze van rapportage verwijzen we naar het onderdeel uit het beoordelingsprotocol ‘wijze waarop 102
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
bijzondere kwaliteitskenmerken worden getoetst’. Voor het overige zijn voor bijzondere kwaliteitskenmerken de rapportagerichtlijnen voor de oordelen per facet en onderwerp van toepassing. III
Eindoordeel
Het hoofdstuk met het eindoordeel start met een overzichtstabel waarin duidelijk wordt gemaakt welke oordelen zijn gegeven per facet, per onderwerp en per opleidingsvariant (en zonodig per opleidingslocatie). Het eindoordeel volgt uit de oordelen per onderwerp; voor een positief eindoordeel dienen immers alle zes onderwerpen als voldoende te zijn beoordeeld. Bij optredende verschillen tussen varianten en locaties zal het eindoordeel beargumenteerd worden. IV
Bijlagen
In de bijlagen verantwoordt het panel de werkwijze, dit bevat in ieder geval: • Ondertekende verklaringen van elk panellid waaruit blijkt dat het oordeel van het panel in volstrekte onafhankelijkheid tot stand is gekomen. Panelleden mogen geen bindingen hebben met de beoordeelde opleiding. • Verklaring van het panel over de zelfevaluatie; of deze een voldoende basis bood voor de visitatie. • Een overzicht van de samenstelling van het panel (inclusief kort curriculum vitae van de panelleden). Hieruit moet blijken dat er voldoende onderwijsdeskundigheid, domeindeskundigheid, auditdeskundigheid en deskundigheid op het gebied van internationale ontwikkelingen van de discipline in het panel aanwezig is. • Een verantwoording van het gehanteerde beoordelingsprotocol en de gevolgde werkwijze, waarbij afwijkende keuzen en gehanteerde procedures worden toegelicht en beargumenteerd. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de beoordelingswijze van eventuele bijzondere kwaliteitskenmerken, en de wijze van vergelijking met andere, vergelijkbare opleidingen. Eventuele afwijkingen van het beoordelingsprotocol worden gerapporteerd en beargumenteerd. • Het domeinspecifieke referentiekader met een verklaring van het panel over de wijze waarop dit tot stand is gekomen en de wijze waarop domeinspecificiteit is betrokken in de oordelen.
Interne kwaliteitstoets beoordelingsrapport Het conceptrapport wordt door minimaal 1 ervaren medewerker van NQA, niet zijnde de panelsecretaris, onderworpen aan vooraf vastgestelde kwaliteitseisen met betrekking tot methodologie en consistentie van paneloordelen. Er zal een procedure ontwikkeld worden voor de verdere behandeling indien er gebreken met betrekking tot methodologie of consistentie zijn geconstateerd.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
103
Managementletter Opleidingen kunnen NQA verzoeken een management letter te schrijven met adviezen over kwaliteitsverbetering. Deze management letter is de verantwoordelijkheid van NQA (waarbij panelleden om advies kunnen worden gevraagd), volgt na het beoordelingsrapport, behoort niet tot de accreditatieprocedure en wordt daarom vertrouwelijk aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Een management letter kan een waardevolle bijdrage leveren aan het nader invullen van de verbeteringsfunctie. Adviezen over kwaliteitsverbetering hebben echter slechts zin als daarvoor een draagvlak is; vandaar dat management letters alleen worden aangeboden als de opdrachtgever kenbaar heeft gemaakt dat daaraan behoefte is.
104
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Bijlage 5
HANDREIKING VOOR OORDEELSVORMING15 Introductie Een van de belangrijkste en ingewikkeldste aspecten van het visitatieproces is de oordeelsvorming. Op verschillende niveaus zijn er oordelen nodig. Het eindoordeel is gebaseerd op het oordeel op zes onderwerpen. Daaronder ligt weer het oordeel op 21 facetten. Per onderwerp dienen, na weging, de facetten te leiden tot een oordeel over het onderwerp. Inhoudelijk richtinggevend voor de oordelen is het NVAO-kader dat bepaalt wat de objecten van onderzoek zijn. Het diepst in het kader liggen de door de NVAO geformuleerde 31 criteria. Informatie over die criteria moet inzicht geven of basiskwaliteit al dan niet door de beoordeelde opleiding wordt gerealiseerd. De criteria in het accreditatiekader geven tevens richting aan de onderbouwing van het oordeel. Het NVAO-kader is zo opgezet dat er ruimte wordt gelaten voor het timmermansoog van de panelleden en de positiebepaling en de eigen doelstellingen van de hogescholen. NQA onderschrijft die uitgangspunten en kiest er bij de oordeelsvorming dan ook niet voor om te werken met mathematische procedures en methodieken. NQA gaat er vanuit dat niet bij voorbaat te zeggen is dat alle facetten overal evenveel waarde hebben. Dat is mede afhankelijk van de keuzes van hogescholen (bijvoorbeeld in de missie geformuleerd). Er is dus ruimte nodig om in de oordeelsvorming aan die diversiteit tegemoet te komen. Dat houdt tevens voor de opleidingen in dat er veel nadruk komt te liggen op de bewijslast. Hoewel dus niet gekozen wordt voor mechanische beslisregels, dient er toch naar gestreefd te worden dat de oordelen van het panel binnen de gehanteerde werkwijze zo objectief en betrouwbaar mogelijk zijn. Bovendien is het van groot belang dat er consistentie is in de afwegingen van de verschillende panels. Tevens zal NQA een structuur creëren waarbinnen consistentie van paneloordelen wordt bevorderd. Binnen deze structuur is een belangrijke rol weggelegd voor de secretaris, die op methodologische aspecten en consistentie van paneloordelen moet letten. Om de consistentie tussen panels te bevorderen zal NQA een permanent overleg tussen panelsecretarissen inrichten. Ook zullen beoordelingsrapporten worden ‘tegengelezen’ door één of meer andere NQA medewerkers, waarbij speciaal op consistentie en overige methodologische aspecten gelet zal worden. Indien dit tot een negatieve conclusie op het punt van methodologie of consistentie leidt, kan NQA actie ondernemen zoals het terugzending van het rapport naar het panel.
15
Versie 7, 10 maart 2004
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
105
Beslisregels Inleiding De NVAO beschrijft in het accreditatiekader (hfst. 4) beslisregels voor de accreditatie. Eén beslisregel is heel expliciet: de opleiding komt alleen voor een positief eindoordeel in aanmerking als op alle onderwerpen (6x) een voldoende wordt gescoord. Aan de VBI wordt overgelaten om voor het oordeel per onderwerp beslisregels te formuleren teneinde te komen tot een weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt hier dus niet gesteld dat er ook beslisregels moeten zijn die leiden tot een oordeel over een facet. In de toelichting (pag. 17) staat echter, dat ‘afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk’ gemaakt moeten worden. Dit houdt in dat er ook aangegeven zou moeten worden hoe je van criteria tot een facetoordeel komt. Alleen de beoordeling per criterium is ‘vrij’. Een belangrijke aanwijzing in de toelichting is, dat de waardering ‘goed’ of ‘excellent’ gebruikt kan worden als compensatie voor een ‘onvoldoende’ op een facet binnen hetzelfde onderwerp. Daarmee mag echter ‘niet louter instrumenteel worden omgegaan’; inhoudelijke afweging blijft noodzakelijk. Samenvattend zijn er volgens NVAO dus 3 afwegingen noodzakelijk: betreffende het facet; betreffende het onderwerp (van facet naar onderwerp); betreffende het eindoordeel. Bovendien dienen afwegingen niet ‘louter instrumenteel’ (compensatieregeling), maar ook inhoudelijk gemotiveerd te zijn. Oordeel per facet Om tot een oordeel op een facet te komen, is er vaak één en zijn er soms meerdere criteria die beoordeeld moeten worden. In het geval van één criterium is de situatie in principe duidelijk; dit moet voldoende zijn om tot een ‘voldoende’ op het facet te komen. Daar waar er meerdere criteria zijn (soms drie) ligt dat moeilijker. Om te bepalen of aan de criteria wordt voldaan, zijn voor de externe kwaliteitsbeoordelaars van NQA de volgende vragen van belang: Doelen: welke ambitie heeft de opleiding ten aanzien van een bepaald facet: welke kwaliteit wordt nagestreefd; welke resultaten worden beoogd, kortom; wat zijn de eigen doelen? Borging: hoe borgt de opleiding dat deze doelen kunnen worden bereikt; zijn beleid, management en processen logisch op die eigen doelen afgestemd?
106
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Resultaten16: hoe verhouden de bereikte resultaten zich tot de eigen doelen (mede in vergelijking met andere opleidingen); zijn direct betrokkenen (stakeholders) tevreden over de bereikte resultaten? Verbetering: indien het borgen en bereiken van de doelen te wensen overlaat, zijn er dan verbeteringen in het vooruitzicht? De vragen die in de richtlijnen van NQA voor de zelfevaluatie aan opleidingen worden gesteld, houden verband met de doelen17, borging, resultaten en verbetering. Bij de beoordeling komt centraal te staan dat aanvaardbaar wordt gemaakt dat de opleiding resultaten heeft behaald overeenkomstig de door haar nagestreefde doelen. Vanuit dat perspectief spreekt het vanzelf dat de kern gevormd wordt door de resultaten en de borging; dus datgene wat bereikt is en de borging daarvan in de toekomst (accreditatie wordt immers voor zes jaar verleend). In feite houdt dit in dat bij afweging de uitvoering zwaarder weegt dan het beleid. Toch kan het niet zo zijn dat een tekortschietende borging of nog uitblijvende resultaten ‘automatisch’ tot een onvoldoende op het betreffende facet leidt. Zo zal er bijvoorbeeld begrip moeten zijn voor het feit dat veel opleidingen zich op sommige facetten, die nieuw zijn ten opzichte van visitaties (bijvoorbeeld de Dublin-descriptoren bij de niveaubepaling), zich nog in een ontwikkelingsstadium bevinden. In dergelijke gevallen kunnen onvoldoende resultaten of borging gecompenseerd worden door concrete en aantoonbare verbeteracties. Zijn de resultaten boven verwachting en de doelen ook in orde, dan kan het panel een oordeel ‘goed’ overwegen. Is de situatie zodanig dat zelfs geen verbeteringen meer nodig zijn, dan kan een oordeel ‘excellent’ gegeven worden. In een dergelijk geval fungeert de opleiding als voorbeeld van een ‘best practice’ op het betreffende facet. Eventueel optredende verschillen tussen varianten en locaties met betrekking tot het paneloordeel op een bepaald facet zullen expliciet vermeld worden. Oordeel per onderwerp Het uitgangspunt voor de oordeelsvorming per onderwerp is dat het panel, rekening houdend met de context van de opleiding, de weging van facetten maakt. Dit betekent dat het panel bepaalt voor welke facetten binnen een bepaald onderwerp een compensatieregeling, zoals aangegeven door de NVAO, kan worden toegepast. Dit wil zeggen dat een onvoldoende op een facet gecompenseerd kan worden door een goed of excellent op een ander facet binnen hetzelfde onderwerp. Deze afweging dient door het panel steeds inhoudelijk beargumenteerd te worden. NQA vindt, gegeven het NVAO-kader, dat een aantal facetten bij accreditatie van bijzonder belang geacht kan worden. Dat wil overigens niet zeggen dat deze weging absoluut is en noodzakelijkerwijs tot onvoldoendes op onderwerpniveau moet leiden. Steeds dient gekeken te worden naar specifieke keuzes die de opleiding maakt of de concrete situatie waarin zij 16
Hiermee is niet het onderwerp ‘resultaten’ bedoeld maar de bereikte resultaten ten aanzien van elk facet. Echter niet bij elk aspect, bijvoorbeeld bij duur van programma is er sprake van een wettelijke verplichting waar de opleiding geen afwijkende doelstellingen tegenover kan stellen. 17
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
107
zich bevindt. De context speelt dus steeds een belangrijke rol. Uiteraard komt daarbij wel een (extra) zware druk op de bewijslast te liggen. De accenten die NQA legt betreffen binnen het onderwerp doelstellingen de facetten niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het gaat hier om facetten die de status als hbo-opleiding in een bepaald domein beschrijven. Voorts binnen de onderwerpen programma en inzet van personeel de facetten eisen hbo/wo. Deze facetten hebben betrekking op de praktijk- en beroepsgerichtheid van de opleidingen. Tenslotte binnen het onderwerp intern kwaliteitszorgsysteem het facet maatregelen tot verbetering, waarin de kwaliteitsverbetercyclus primair tot uiting komt, en binnen het onderwerp resultaten het facet gerealiseerd niveau. Hiermee wordt aangesloten bij de toelichting op het accreditatiekader waarin de NVAO duidelijk aangeeft dat de onderwerpen intern kwaliteitszorgsysteem en resultaten van bijzonder belang worden geacht. Het oordeel op onderwerpniveau dient weergegeven te worden als voldoende of onvoldoende. Dit houdt echter niet in dat er in de onderbouwing geen sprake zou kunnen zijn van nuancering. Als er binnen een onderwerp op basis van de facetoordelen sprake is van een ‘goede’ of zelfs ‘excellente’ situatie dan moet dat in de formulering tot uitdrukking kunnen komen. Een bijzondere situatie doet zich voor bij opleidingen in opbouw die in de visitatie meegenomen moeten worden. Deze opleidingen bevinden zich in een bepaalde fase van ontwikkeling en hebben nog geen afgestudeerden. Op bepaalde onderwerpen (resultaten bijvoorbeeld) kan geen oordeel geven worden. In die situaties zal het oordeel gebaseerd zijn op wat gerealiseerd is, de verdere plannen en het vertrouwen dat is ontstaan in een succesvolle verdere realisering van de opleiding. Anders gezegd; daar waar resultaten afwezig zijn, is een scherp zicht op de borging van groot belang. Eindoordeel Het eindoordeel over de opleiding is positief indien het oordeel over elk van de 6 onderwerpen tenminste voldoende is. De NVAO heeft bepaald dat voor elke opleidingsvariant afzonderlijk de basiskwaliteit gewaarborgd moet zijn. Ook heeft de NVAO bepaald dat de opleiding alleen in aanmerking komt voor accreditatie als elke locatie voldoet aan de in het kader genoemde criteria voor basiskwaliteit. Dit zou inhouden dat een positief eindoordeel alleen mogelijk is als elke variant en elke locatie op elk onderwerp tenminste als voldoende is beoordeeld. De consequentie hiervan zou zijn dat accreditatie wordt onthouden indien, bijvoorbeeld, de grote voltijdvariant en de hoofdlocatie als voldoende worden beoordeeld, maar een kleine deeltijd- of duale variant of een kleinere nevenvestiging als onvoldoende wordt beoordeeld. Omdat dit tot onevenredige schade zou leiden, heeft de NVAO de weg geopend om tot nadere afspraken met de instelling te komen over verbeteren of stoppen met de betreffende variant. 108
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
Om het de gevisiteerde opleiding en de NVAO mogelijk te maken hieromtrent transparante beslissingen te nemen, wordt bij de vermelding van het eindoordeel een samenvattende tabel geplaatst met daarin de oordelen per onderwerp, facet, variant en locatie. Samenvattend: de beslisregels op facetniveau zijn kwalitatief (gebaseerd op duidelijke argumenten); de beslisregels op onderwerpniveau zijn kwalitatief en rekenkundig (compensatiemogelijkheid); beslisregels op het niveau van het eindoordeel zijn rekenkundig (alles voldoende).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen Chemie, Chemische Technologie, Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
109