Casus Westland/Haaglanden Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 4.1 4.2 4.3 5. 5.1 5.2 6. 6.1 6.2 6.3 6.4 7. 8.
Inleiding Relevante achtergrondkenmerken tuinbouwsector: high én low tech Wie zijn de Poolse werknemers in het Westland? Inzet Poolse werknemers via uitzendbureaus Ontwikkeling van de huidige situatie De sterke groei van de flexarbeid in de tuinbouw Inzet van binnenlandse arbeidskrachten Effecten van de inzet van tijdelijke EU-werknemers Verdringing? Positieve economische effecten Huisvesting, overlast en inburgering Regionale effecten en lokaal beleid Huisvesting Overlast Inburgering: registratie en informatie Samenvatting Bronnen: geraadpleegde personen en literatuur
1.
Inleiding
124 126 128 130 130 135 141 144 144 146 149 149 153 155 157 161 164
Waarom deze case? Deze casestudie gaat over arbeidsmigratie in het stadsgewest Haaglanden waarbij met name naar het tuinbouwgebied Westland wordt gekeken. Omdat het daarbij vooral gaat om arbeidsmigratie binnen de EU, is het juister om te spreken van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. In het stadsgewest Haaglanden werken naar schatting 45.000 werknemers uit de nieuwe lidstaten, grotendeels verdeeld over de gemeentes Den Haag en Westland1. In het Westland gaat het daarbij overwegend om Poolse werknemers die daar vooral via Nederlandse uitzendbureaus tijdelijk werkzaam zijn2. In totaal betreft het naar schatting meer dan 11.000 werknemers. Het feit dat de meeste werknemers in dienst zijn van Nederlandse uitzend-
1 2
124
Zie: Tweede Kamer 29 407 (2013-2014), nr. 176, p. 9 (voortgangsbrief huisvesting EU-migranten van 1-10-2013). Zie A. Schreijenberg en J. Mevissen (2012) Arbeidsmigratie vanuit Midden- en Oost-Europese landen: Juridische constructies en kostenvoordelen, Regioplan beleidsonderzoek i.o.v. WRR, pp. 5, 16-17. Ook in de gesprekken die in het kader van deze case gevoerd zijn, is bevestigd dat het overwegend om in Nederland gevestigde uitzendbureaus gaat.
BIJLAGE 3
bureaus betekent dat het hierbij vooral gaat om arbeidsmobiliteit in het kader van het vrij verkeer van werknemers binnen de EU3. Deze situatie is representatief voor de Nederlandse tuinbouwsector als geheel. In de tuinbouwsector werkten in augustus 2012 in totaal ongeveer 50.000 uitzendkrachten, hoofdzakelijk in de glastuinbouw (30.000), open teelten (10.000) en de groothandel (7000)4. Bijna twee derde daarvan komt uit Polen. In de glastuinbouw en de open teelten ligt het aandeel Poolse werknemers hoger (respectievelijk 72 en 83 procent)5. In de open teelten is de inzet van uitzendkrachten beperkt tot echt de piekperioden in het derde en het tweede kwartaal van het jaar. De inzet van flexibele krachten in de glastuinbouw is in vergelijking hiermee meer verspreid in het jaar6. Voor de gehele Nederlandse economie geldt inmiddels dat de tijdelijke inzet van werknemers uit de MOE-landen zeer snel is gegroeid en inmiddels qua omvang veel belangrijker is geworden dan de inzet van werknemers die hier langdurig verblijven7. Ook in andere sectoren waar veel tijdelijke werk voorkomt, zoals de logistiek en de procesindustrie, betreft het voor het grootste deel Poolse werknemers8. Bijna de helft van het aantal werknemers in Polen die tijdelijk in het buitenland gaan werken, wordt door een Nederlands uitzendbureau gerekruteerd. Nederland overtreft daarin grotere landen als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk9 . Leeswijzer
Paragrafen 2 en 3 van deze casestudie geven achtergrondinformatie over respectievelijk de tuinbouwsector en de Poolse werknemers die werkzaam zijn in het Westland. Paragraaf 4 schetst de ontwikkeling van de huidige situatie waarin Poolse uit-
3 4 5 6 7
8 9
In de casestudie over de bouw gaat het vooral om EU-werknemers in dienst van buitenlandse arbeidsbureaus in het kader van het vrij verkeer van diensten. In de case Eindhoven gaat het vooral over werknemers van buiten de EU. Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 25. Het totaal aantal uitzendkrachten op jaarbasis bedraagt ongeveer het dubbele. Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 25. Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 21. In 2008 werkten de tijdelijke werknemers bijna 50.000 FTE, de langdurige werknemers de helft daarvan. Langdurige migranten zijn hierbij gedefinieerd als mensen die zich in hebben geschreven bij de gemeenschappelijke basisadministratie (GBA). Zie: E. Berkhout en B. Hof (2012) De economische bijdrage van tijdelijke arbeidsmigranten, SEO, p. 7. In 2012 gaat het volgens deze auteurs naar schatting om 60 duizend FTE. Het huidige beleid is erop gericht dat ook mensen die tijdelijk werken in Nederland zich inschrijven (en weer uitschrijven) in het GBA (zie paragraaf 6.4). Dit betekent dat het arbeidsvolume van het aantal tijdelijke migranten volgens de SEO-definitie mogelijk wordt onderschat. Volgens cijfers van het CBS gebaseerd op aangiftes loonbelasting werkte in 2011 bijna twee derde van de werknemers uit de MOE-landen in de zakelijke dienstverlening, bijna allen bij uitzendbureaus (CBS migrantenmonitor 2012). Omdat veel van de tijdelijke werknemers zich niet laten registreren in de gemeentelijke basisadministratie (GBA), geeft de GBA een ander beeld van de sectoren waarin MOE-landers werkzaam zijn. Volgens de GBA zijn de meeste Polen werkzaam in de industrie en de bouwnijverheid. Zie: M. Gijsbers en M. Lubbers (2012) Nieuw in Nederland: Het leven van recent gemigreerde Bulgaren en Polen, SCP, p. 92. Zie ABU (2013) Ledenonderzoek Flexmigranten 2013, Algemene Bond Uitzendondernemingen. G. Engbersen (2011) Arbeidsmigratie in meervoud: naar een gedifferentieerd integratiebeleid voor migranten uit Midden- en Oost Europa, Christen Democratische Verkenningen, herfst 2011, p. 100.
125
zendkrachten in de sector werkzaam zijn. Daarbij wordt afzonderlijk aandacht besteed aan de betekenis van de certificering van uitzendbureaus en de verschillende projecten om meer lokale arbeidskrachten in te schakelen. Paragraaf 5 en 6 gaan in op respectievelijk de economische en regionale effecten van de inzet van tijdelijke EU-werknemers. Paragraaf 7 vat de belangrijkste bevindingen samen. Aan het einde bevindt zich een lijst van geraadpleegde personen en literatuur. 2.
Relevante achtergrondkenmerken tuinbouwsector: high én low tech
Topsector tuinbouw
De tuinbouwsector is een van de negen topsectoren in de Nederlandse economie. De sector produceert vooral voor de export: in 2012 is een exportwaarde van bijna 20 miljard euro gerealiseerd10. Behalve primaire producten als snijbloemen, bloembollen en groenten exporteert de sector ook diensten en technische systemen en kennis. Het is een van de clusters waar Nederland nog onbetwist wereldleider is. De sector staat wereldwijd bekend om haar hoogwaardige kennis en innovatiekracht en levert een bijdrage aan duurzame oplossingen voor mondiale problemen zoals voedselveiligheid en -zekerheid en energiebesparing. Gunstig voor de innovatiekracht zijn het bestaan van regionale greenports zoals de Westland-Oostland11. Deze maken een snelle verspreiding van kennis mogelijk. Belangrijk zijn verder een efficiënt vervoersysteem en een toegankelijke kennisinfrastuctuur (onder andere Wageningen UR). De tuinbouw neemt zo’n 40 procent van de agrarische omzet voor haar rekening. In de totale tuinbouwketen werken ruim 400.000 personen (circa 230.000 fte’s)12. Technologische vernieuwing en schaalvergroting
De technologische vernieuwing en de schaalvergroting hebben ertoe geleid dat de opbrengst van de verschillende gewassen per vierkante meter in de glastuinbouw sterk is toegenomen. Zo is de productie van tomaten tussen 1980 en 1999 gestegen van 18 naar 44 kg per vierkante meter13 . Dit is ook gepaard gegaan met schaalvergroting. In 2012 had het gemiddelde glastuinbouwbedrijf 3,6 hectare cultuurgrond,
10 Brief van staatssecretaris Dijksma (EZ) aan de Tweede Kamer over de visie op de tuinbouwsector, 21-10-2013. Zie uitgebreider: Topteam Tuinbouw en Uitgangsmaterialen (2011) Bron voor Groene Economie: Wereldoplossingen voor werelduitdagingen: Topsectoradvies Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, juni 2011. 11 Dit beslaat zeven gemeentes in Zuid-Holland: Barendrecht, Lansingerland, Leidschendam-Voorburg, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Waddinxveen, Westland en Zuidplas. 12 Dit totaal is inclusief veilingen en industrie. In de glastuinbouw en de openteelten werken ieder bijna 100.000 personen. In de groothandel groenten, fruit en sierbloemen werken bijna 60.000 personen. Zie uitgebreider: Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 17. 13 E. de Bakker, J. Frouws, R. Jongeneel [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen UR, p. 48.
126
BIJLAGE 3
69 procent meer dan in 200214. Een en ander heeft geleid tot een stijging van de gemiddelde standaardopbrengst in de periode 2000-2012 met meer dan 100 procent. De ingezette arbeid op een doorsnee glastuinbouwbedrijf is met 70 procent toegenomen15 . De automatisering en mechanisering van het productiewerk door de invoering van het buisrailsysteem, kleursorteerders, bosautomaten, knippers en inpakautomaten heeft geen gelijke tred gehouden met de verhoging van de productie. Hierdoor blijft de arbeidsbehoefte in de tuinbouw hoog ondanks de hoge productiviteitsgroei in termen van opbrengst per vierkante meter16. Met de huidige stand van de techniek blijft het lastig om bepaalde taken te automatiseren. Het is bijvoorbeeld lastig de handelingen en inschattingen die nodig zijn bij het vastbinden van een tak van een orchidee aan een stok in de pot, volledig te automatiseren zonder dat dit ten koste gaat van het aantal knoppen in de plant. Daarvoor blijven menselijke (nu veelal Poolse) ‘handjes’ nodig. Vooral binnen de primaire productie van gewassen gaan ‘hightech’ (veredeling, klimaatbeheersing, energiebesparing, transportsystemen) en ‘low tech’ (routinematige handelingen) vaak samen. De tuinbouwsector kenmerkt zich door het sterke onderlinge samenspel van productie, handel, toelevering, veredeling en onderzoek in de waardeketen. De primaire productie vormt niet alleen de drijvende kracht achter andere vormen van bedrijvigheid, maar vervult die functie ook voor nieuwe ontwikkelingen en innovatie. Mede vanwege deze verbondenheid is de primaire productie niet zomaar naar elders te verplaatsen. De betekenis van de Greenport Westland-Oostland
Binnen de tuinbouw speelt de Greenport Westland-Oostland een belangrijke rol. Hier bevindt zich ongeveer 50 procent van het Nederlandse glasareaal en 75 procent van de handelsbedrijven in bloemen, planten, groenten en fruit. Er zijn veel koplopers op het terrein van tuinbouwinnovatie gevestigd17. In de gemeente Westland werkt meer dan 40 procent van de mensen in bedrijvigheid die direct is verbonden met de glastuinbouw (het glastuinbouwcluster: naast de glastuinbouw ook groothandel, veilingen, kassenbouw, installatiebedrijven,
14 CBS (2014) Glastuinbouw: doorsnee opbrengst in twaalf jaar verdubbeld, webartikel 30-01-2014. De verdubbeling van de doorsnee opbrengst is de resultante van de hogere productiviteit en de schaalvergroting. De schaalvergroting legt daarbij het meeste gewicht in de schaal. 15 CBS (2014) Glastuinbouw: doorsnee opbrengst in twaalf jaar verdubbeld, webartikel 30-01-2014. 16 E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, p. 48. 17 GPWO (2013) Mondiale tuinbouwkern voor voedselvoorziening, gezondheid en welbevinden: Bedrijfslevenvisie 2030, Greenport Westland-Oostland, november 2013.
127
adviesbureaus, accountantskantoren) (zie tabel 1). Het totaal aantal banen in het glastuinbouwcluster fluctueert in de periode 2004-2011 rond de 25.000. Er zijn naar schatting 11.000 EU-werknemers uit de MOE-landen werkzaam (bijna een op de vijf werknemers in de gemeente). Tabel 1
Aantal bedrijven en banen (inclusief uitzendkrachten) in het Westland, 2011 Glastuinbouw (primaire sector)
Glastuinbouwcluster
Alle banen en bedrijven
Aantal bedrijven
1336
3169
8550
Aantal banen
9.967
24.361
57.740
Bron: gemeente Westland. Toelichting: zie hoofdtekst voor de definitie van het glastuinbouwcluster.
3.
Wie zijn de Poolse werknemers in het Westland?
Godfried Engbersen en anderen hebben onderzoek gedaan onder 90 Poolse arbeidsmigranten die in 2010 in het Westland werkten18. Uit dit onderzoek bleek dat het Westland voornamelijk seizoensmigranten trekt die naar Nederland komen vanwege de grote beschikbaarheid van werk en de hogere salarissen. Onderwijs- en arbeidsmarktpositie
Vier op de vijf ondervraagden heeft een ‘high school’ diploma gehaald, wat inhoudt dat zij tussen hun vijftiende en achttiende levensjaar een diploma hebben behaald. Maar een klein deel van de respondenten heeft een hbo- of een wo-opleiding. Een kwart van de respondenten geeft aan dat hun huidige werk op een lager niveau is dan hun opleiding. Bijna 90 procent van de ondervraagden heeft in Nederland werk via een uitzendbureau. Geen enkele respondent gaf aan op basis van een informeel contract te werken in Nederland. In Polen was dit anders: een kwart had daar een vast contract, een kwart een flexibel contract en 40 procent van de ondervraagden had geen baan. De eerste baan werd door 39 procent van de ondervraagden gevonden via een uitzendbureau in Nederland, 20 procent via een uitzendbureau in Polen, 26 procent via familie of vrienden in Nederland of in Polen, 10 procent via internet. Een klein percentage heeft zelf een bedrijf benaderd of is gevraagd19.
18 G. Engbersen, S. van de Pol, J. Burgers [et al.] (2011) Poolse arbeidsmigranten in het Westland: Sociale leefsituatie, arbeidspositie en toekomstperspectief, Nicis institute. Hoewel ze daar wel naar gezocht hebben, kwamen de onderzoekers geen Roemeense of Bulgaarse werknemers tegen (p. 7). Zie voor een meer algemeen beeld van de achtergrondkenmerken van de Polen in Nederland: M. Gijsbers en M. Lubbers (2012) Nieuw in Nederland: Het leven van recent gemigreerde Bulgaren en Polen, SCP. 19 Merk op dat het bij een uitzendbureau in Polen ook om een vestiging van een Nederlands uitzendbureau kan gaan dat daar is gevestigd om mensen te rekruteren.
128
BIJLAGE 3
De overgrote meerderheid van de respondenten geeft aan maximaal 8 euro per uur netto te verdienen. Bij een groot aantal respondenten zijn hierbij al kosten voor huisvesting e.d. door het uitzendbureau ingehouden20. Voor zes op de tien is het loon echter lager dan verwacht. In Polen bedraagt het wettelijk minimumloon in 2012 353 euro per maand. In Nederland is het meer dan vier maal zo hoog (1456 euro). Ook na correctie voor het hogere prijsniveau is het wettelijk minimumloon in Nederland meer dan het dubbele (zie onderstaande figuur 1). Figuur 1
Minimumloon internationaal gecorrigeerd voor koopkracht
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van Eurostat. Kamerbrief min. SZW (2011) Evaluatie bijzondere aanpassing wettelijk minimumloon, 22-12-2011.
Huisvesting
De woonsituatie van de ondervraagden varieert; velen wonen in een van de ‘Polenhotels’ in de gemeente Westland (zie paragraaf 6.2) of op een camping. Vrijwel alle ondervraagden beschikken over elektriciteit, warm water en een (gedeelde) tv.
20 Op 1 januari 2011 bedroeg het wettelijk minimumloon 8,22 euro bruto (netto 6,95 euro). De laagste loonschaal in de Cao Glastuinbouw (medewerker glastuinbouw II: uitvoeren al dan niet op roulatiebasis van 3 to 8 routinematige veelal kort cyclische enkelvoudige bewerkingen) is gebaseerd op het wettelijk minimumloon op basis van 38 uur. Op 1 januari 2014 9,02 euro met een uitloop tot trede 7 naar 11,12 euro.
129
Uitzendbureaus spelen een belangrijke rol in de huisvesting voor arbeidsmigranten; 87 procent van de ondervraagden heeft met hulp van een uitzendbureau huisvesting gevonden21. Bijna de helft van de ondervraagden is ook daadwerkelijk tevreden met zijn of haar huisvesting, een kwart is neutraal en een kwart zeer ontevreden. Toekomstperspectief
Het grootste deel van de ondervraagden, vijf op de tien, denkt hooguit een jaar of misschien twee jaar in Nederland te blijven. Twee op de tien migranten denken in ieder geval vijf jaar of zelfs permanent hier te blijven. Een deel weet het niet. Dit lijkt te duiden op een hoge mobiliteit. Het overgrote deel van de ondervraagden verwacht terug te keren naar Polen; dit hangt voornamelijk af van de beschikbaarheid van werk en financiële middelen in Nederland. Daarnaast vindt 30 procent een hogere levensstandaard in Polen een aanleiding om terug naar Polen te gaan. Andere aanleidingen zijn voldoende geld te hebben (voor 13 procent van de ondervraagden) en het vinden van goede banen/ salarissen in Polen (voor 23 procent). 4.
Inzet Poolse werknemers via uitzendbureaus
Kenmerkend voor de huidige situatie van EU-werknemers in het Westland is dat het om overwegend Poolse werknemers gaat en dat ze vooral via uitzendbureaus zijn tewerkgesteld. Deze paragraaf gaat hier nader op in. Paragraaf 4.1 gaat na hoe zich dit heeft ontwikkeld. Paragraaf 4.2. bespreekt de achtergronden en betekenis van de rol van de uitzendsector. Paragraaf 4.3 behandelt de projecten om Nederlandse werklozen en bijstandgerechtigden aan een baan in de tuinbouw te helpen. 4.1. Ontwikkeling van de huidige situatie De inzet van werknemers van buiten de regio is in de tuinbouw altijd al van belang geweest om pieken in de behoefte aan werknemers verbonden aan oogstperioden op te vangen22 . In vroeger tijden kwamen de seizoenswerkers vooral uit andere delen van Nederland. Vanaf ongeveer de tweede helft van de jaren zestig beginnen individuele tuinders met het werven van arbeidskrachten in Turkije en Marokko.
21 Uit de enquête die de ABU onder haar leden houdt, blijkt dat in 2013 71 procent van het aantal buitenlandse werknemers door of namens het uitzendbureau wordt gehuisvest (ABU (2013) Ledenonderzoek Flexmigranten 2013, p. 8). Ten opzichte van 2011 is dit een stijging van 7 procentpunten (ABU (2011) Ledenonderzoek Buitenlandse Werknemers 2011, p. 7). De ABU-enquête heeft betrekking op alle sectoren en regio’s en dus niet alleen op het Westland. 22 Zie A.J. Vijverberg (2011) Vreemdelingen in het Westland gezien vanuit historisch perspectief, lezing Genootschap Oud-Westland; E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, pp. 15-28. Het onderstaande is vooral gebaseerd op De Bakker [et al.]
130
BIJLAGE 3
De achtergrond daarvan was een nijpend personeelstekort in de Zuid-Hollandse glastuinbouw waarin met autochtone Nederlanders van elders uit het land niet te voorzien was. Vooral door kettingmigratie en door vervolgmigratie via informele kanalen kwamen er meer Turkse en Marokkaanse arbeidskrachten in de Nederlandse tuinbouw. Tot het begin van deze eeuw kwam illegale tewerkstelling veel voor in de tuinbouw. In de tweede helft van de jaren tachtig komen er ook veel Polen op toeristenvisa binnen om illegaal in de tuinbouw te werken. Volgens Odé ging het eind jaren tachtig om 50.000 personen (niet alleen in de glastuinbouw, maar ook in de Bollenstreek)23. Het afschaffen van de vergunningsplicht voor uitzendbureaus in 1998 leidde in vrij korte tijd tot een wildgroei van uitzendbureaus in de gemeente Den Haag, waarvan een deel al eerder illegaal actief was, maar nu onder een andere naam verderging. Een deel daarvan ging door met het bemiddelen van illegalen. De basis voor de huidige situatie waarbij veelal Poolse werknemers via overwegend Nederlandse uitzendbureaus zijn tewerkgesteld, is gelegd aan het begin van deze eeuw en werd versterkt door de vrijmaking van het werknemersverkeer met Polen in 2007. Deze stand van zaken komt voort uit een gezamenlijke aanpak van werkgeversorganisatie LTO Nederland en de overheid, als pragmatisch antwoord op de confrontatie die in de jaren negentig tussen overheid en tuinders was ontstaan. Vanaf het begin van de jaren negentig intensiveerde de overheid het beleid gericht op de bestrijding van illegaliteit en fraude. Zo werd het bezit van een BSN-nummer gekoppeld aan een geldende verblijfsvergunning, er kwam een wettelijke verplichting voor werkgevers om de identiteit van hun medewerkers vast te stellen en te registreren, de Wet ketenaansprakelijkheid (WKA) werd ingevoerd met een hoog straftarief voor de werkgever als het onmogelijk was de identiteit van de medewerker vast te stellen (het zogeheten anoniementarief), en in 1999 werden de boetes geïntensiveerd door de instelling van het Westlands Interventieteam24. Tegelijkertijd werd de afgifte van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers van buiten de EU (waaronder toen nog uit Polen) restrictiever. In de tweede helft van de jaren negentig werden er in de tuinbouw zelfs helemaal geen tewerkstellingsvergunningen afgegeven. Mede tegen de achtergrond van de aantrekkende conjunctuur zorgde dit voor knelpunten in de personeelsvoorziening. Eind jaren negentig gaf zeventig procent van de werkgevers in de tuinbouw aan dat ze niet aan voldoende personeel konden komen25.
23 A. Odé (1996) Migrant workers in the Dutch Labour Market Today, dissertatie, p. 102. 24 Zie E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, pp. 25-26. 25 R.M. Braaksma en Y. van der Burgh (1999) Werkgelegenheid en arbeidsmarkt in de tuinbouwsector, EIM, p. 13.
131
De eerste component van de pragmatische aanpak was het project seizoensarbeid, dat begin 2002 van start ging. LTO Nederland en het CWI zorgden hierin samen voor een goede afwikkeling van de procedures die gelden voor het afgeven van een tewerkstellingsvergunning, inclusief het zoeken naar beschikbaar Nederlands personeel. Tuinders die deelnamen aan het project mochten geen gebruik maken van illegale arbeid, moesten hun werknemers betalen volgens de geldende cao-normen en moesten voor goede huisvesting en arbeidsomstandigheden zorgen. Dit project heeft geleid tot een sterke toename van het aantal tewerkstellingsvergunningen voor Polen. Dit geldt vooral de periode 2004-2007 toen Polen toetrad tot de EU, maar er nog steeds restricties golden voor het werknemersverkeer. De tewerkstellingsvergunningen werden afgegeven voor mensen die rechtstreeks bij de tuinders in dienst waren. Omdat in het Westland veel met uitzendbureaus en loonbedrijven werd gewerkt, was het project daar minder relevant26 . Belangrijker voor het Westland was het LTO-initiatief ‘KiesRIA’ dat eveneens in 2002 van start ging. Dit ondersteunde werkgevers bij het vinden van een bonafide uitzendbureau of loonbedrijf. Hiervoor werd een zogeheten RIA (register inleenarbeid agrarisch) opgezet, waarin gecertificeerde HAL-bedrijven (Handmatig Agrarisch Loonbedrijf) met een RIA-certicaat zijn opgenomen. Het gebruikmaken van de diensten van een gecertificeerd uitzendbureau is vervolgens op verschillende wijzen geprikkeld: door (feitelijke) vrijwaring van de inleneraansprakelijkheid voor achterstallige loonheffingen en naleving van het wettelijk minimumloon en, zoals in de glastuinbouw, de naleving van de cao-afspraken over werktijden, loon en toeslagen. In de Cao Glastuinbouw 2012 is de verplichting geïntroduceerd om alleen met gecertificeerde uitzendbureaus in zee te gaan (zie onderstaand kader).
Toepasselijkheid Cao Glastuinbouw op uitzendwerk De huidige Cao Glastuinbouw geldt van 1 juli 2012 tot 30 juni 2014. Deze cao is algemeen verbindend verklaard en geldt dus niet alleen voor georganiseerde werkgevers, maar voor de gehele sector. Ten aanzien van uitzendwerk bepaalt de cao dat de artikelen over de arbeidsduur en toeslagen, functiewaardering en beloning en bijzondere vergoedingen ook vanaf dag één gelden voor uitzendwerkgevers en uitzendkrachten (artikel 37 lid 1 en bijlage XVI). De werkgever is verplicht gebruik te maken van de uitzendbureaus die gecertificeerd zijn door de Stichting Normering Arbeid (artikel 37 lid 2). De werkgever is verplicht zich te verzekeren dat het uitzendbureau in de periode van
26 E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, pp. 103-104.
132
BIJLAGE 3
het ter beschikking stellen de bepalingen van de toepasselijke cao’s naleeft (artikel 37 lid 3). Aan deze verplichting wordt volgens de cao-tekst voldaan als de werkgever gebruikmaakt van een gecertificeerd uitzendbureau (artikel 37 lid 4). Doet hij dat niet, dan is de werkgever hoofdelijk aansprakelijk (artikel 37 lid 5). Bron: Cao Glastuinbouw.
Vanuit de vakbonden is het project kritisch gevolgd. Het werd in het begin vooral te vrijblijvend gevonden. De vakbonden hebben daarom aangedrongen op het opnemen van het (nu dus) verplichte gebruik van gecertificeerde uitzendbureaus in de Cao Glastuinbouw. Daarnaast vinden de vakbonden en de overheid dat het certificeringsysteem verbetering behoeft. Ook de werkgeversorganisaties vinden dat de certificering onderscheidender moet zijn ten opzichte van niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Er is in mei 2014 overeenstemming bereikt over een pakket met verbetervoorstellen. De gecertificeerde uitzendbureaus in het Westland bemiddelden vaak Polen die ook een Duits paspoort hadden, waardoor er geen tewerkstellingsvergunning nodig was. Hun aantal nam na 2000 sterk toe. Een aantal uitzendbureaus richtte zich specifiek op de bemiddeling van deze groep27. Het aantal uitzendbureaus dat zich hierop richtte, nam snel toe na de afschaffing van de vergunningsplicht. Met de vrijmaking van het werknemersverkeer in 2007 werden de tewerkstellingsvergunningen ook voor Polen met één paspoort en ook voor andere burgers van de nieuwe lidstaten afgeschaft (met uitzondering van Roemenië en Bulgarije). Hierdoor werd het rekruteringsveld voor de uitzendbureaus vergroot. Het LTO-project KiesRIA is later samen met de Stichting Financiële Toetsing opgegaan in de Stichting Normering Arbeid, waarbinnen de NEN 4400-1 normen zijn ontwikkeld (zie kader)28. In de glastuinbouw werkt nu bijna 80 procent van de werkgevers met een SNA-gecertificeerd uitzendbureau. Slechts 5 procent zegt dit niet te doen. Een aantal werkgevers zegt het niet te weten29.
27 Zie verder: C. Pool (2011) Migratie van Polen naar Nederland in een tijd van versoepeling van migratieregels, pp. 82-85. Zie ook: W.H. J. Verhoeven, M. Folkeringa, D. H. Grijpstra [et al.] (2008) Arbeidskrachten in het agrocluster nu en in de toekomst: Deel 1: Vooruitblik tot 2016, EIM, p. 48; A. Corpelein (2007) Onderzoeksnotitie: werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 2007-23, nr. 2, p. 181. 28 Zie uitvoeriger: C. Pool (2011) Migratie van Polen naar Nederland in een tijd van versoepeling van migratieregels, p. 86. 29 Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 28. Uit dit onderzoek blijkt dat bijna de helft van de werkgevers wel weet dat het door hun ingezette uitzendbureau lid is van een branchevereniging, maar niet weet bij welke. Een derde weet het niet. Van de bedrijven die het wel weten, is het ingezette uitzendbureau meestal lid van de ABU (Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, p. 29).
133
Stichting Normering Arbeid, NEN 4400 De brancheorganisaties in de uitzendsector (ABU, NBBU, VIA Internationale Arbeidsbemiddelaars), de vakbonden (FNV, CNV) en een aantal werkgeversorganisaties (onder andere LTO) uit sectoren waar veel uitzendkrachten werkzaam zijn, hebben een keurmerk in het leven geroepen dat de kwaliteit van uitzendarbeid waarborgt en zo misstanden met uitzendarbeid voorkomt. De Cao Glastuinbouw schrijft werkgevers voor uitsluitend gebruik te maken van uitzendbureaus die gecertificeerd zijn door de Stichting Normering Arbeid wanneer zij gebruikmaken van ter beschikking gesteld personeel (www.normeringarbeid.nl). Het keurmerk is gebaseerd op NEN 4400-1 en NEN 4400-2. Ondernemingen met het SNA-keurmerk zijn beoordeeld op hun verplichtingen uit arbeid: 1. de identificatie van de onderneming (bijvoorbeeld de juiste inschrijving bij de Kamer van Koophandel); 2. de aangifte en afdracht van verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting; 3. loonbetaling niet in strijd met de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag; 4. het uitvoeren van identiteitscontrole en controle op het mogen werken in Nederland; 5. het voorkómen van risico's op aansprakelijkstelling en boetes voortvloeiend uit in- en doorlenen of uitbesteden van werk. Uitzendondernemingen en (onder)aannemers kunnen zich vrijwillig laten certificeren en vervolgens laten registreren door de SNA. Ondernemingen die in dat register staan, worden halfjaarlijks gecontroleerd op het nakomen van de wettelijke regels op het gebied van arbeid. Bron: Cao Glastuinbouw 2012-2014, bijlage XV.
Door legale initiatieven te creëren ontstond er ook meer draagvlak in de sector voor de strenge handhaving door het Westlands interventieteam. De combinatie van meer legale mogelijkheden voor het in dienst nemen van personeel en de strengere handhaving heeft geleid tot een verder terugdringen van illegale arbeid in de periode tot 2008. De Bakker [et al.] concludeerden in 2004 dat illegale tewerkstelling in 2001/2002 al minder vaak voorkwam dan in 199030. Verhoeven [et al.] signaleerden op basis van de rapporten van de Arbeidsinspectie dat de invoering van het vrij verkeer, de interventies van de Arbeidsinspectie en het preventieve effect van de boetes leidden tot een
30 E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, p. 114.
134
BIJLAGE 3
verbeterde naleving in 200731. De eindevaluatie van het Westlands interventieteam laat ook zien dat het aantal overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen tussen 2006 en 2008 is teruggelopen (2006 36 procent overtredingen). Het jaar 2009 liet echter weer een stijging zien32 gevolgd door een verdere daling in 2010 (18 procent) en 2011 (14 procent). Het percentage overtredingen is echter nog steeds hoger dan het gemiddelde in de tuinbouw elders in het land (7 procent)33. Opgemerkt dient te worden dat de inspecties risico- en informatiegestuurd zijn. Daarnaast heeft de meer pragmatische aanpak ertoe geleid dat de personeelsknelpunten in de sector zijn teruggedrongen. Werkgevers geven aan nu bijna altijd uitzendkrachten te kunnen vinden als ze deze nodig hebben34. In de glastuinbouw zijn er nauwelijks werkgevers die vinden dat hun bedrijf eronder lijdt omdat ze moeilijk aan mensen kunnen komen35. Knelpunten doen zich vooral voor bij het zoeken naar meer geschoold personeel vanaf functiegroep D (teelt logistiek, onderhoud en techniek, commerciële functies). Daarbij speelt het slechte imago van de sector een rol36. De keerzijde van de betere beschikbaarheid van tijdelijke arbeidskrachten is een zekere afhankelijkheid. In de glastuinbouw vindt bijna twee derde van de werkgevers dat de sector alleen maar kan overleven door werknemers uit het buitenland in dienst te nemen37. 4.2
De sterke groei van de flexarbeid in de tuinbouw
Samenstelling werkgelegenheid: van vast naar flex
De flexibele schil is in de tuinbouwsector sinds 2000 in omvang steeds meer toegenomen. Deze ontwikkeling heeft zich vooral voortgedaan in de open teelten, de glastuinbouw en de groothandel groenten en fruit. Onderstaande tabel 2 laat de ontwikkeling in de glastuinbouw zien.
31 W.H. J. Verhoeven, M. Folkeringa, P. M. de Klaver [et al.] (2008) Arbeidskrachten in het agrocluster nu en in de toekomst: Deel 2: Oplossingsrichtingen voor toekomstige arbeidsmarktknelpunten in het cluster, EIM, p. 45. 32 WIT (2010) Eindrapport Westland Interventieteam 2008-2009, Westland Interventieteam, p. 6. 33 Zie persberichten Rijksoverheid ‘Harde aanpak fraude in Westland werkt’ (14-02-2011) en ‘Illegale arbeid in glastuinbouw loopt terug’(16-07-2012). Het Westland Interventieteam is in 2012 opgeheven. 34 Zie Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 28. 35 Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 48. 36 Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 49. 37 Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 40.
135
Tabel 2
Samenstelling van de werkgelegenheid (in personen) in de glastuinbouw, 2000-2011 2000
%
2011
%
% 2000-11
Eigenaars en gezin
16900
17
9100
9
-46
Vaste werknemers
46300
48
32400
33
-30
Tijdelijke dienst
13400
14
20500
21
53 74
Uitzendkrachten
20200
21
35200
36
Totaal
96800
100
97200
100
Vast/flexibel
1,9
0,7
0 -60
Bron: samengesteld op basis gegevens uit: Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw.
De verhouding tussen het vaste deel (eigenaars en gezinsleden + vaste werknemers) en het flexibele deel (werknemers in tijdelijke dienst + uitzendkrachten) is tussen 2000 en 2011 afgenomen met 60 procent. Binnen het vaste deel is het aandeel eigenaar en meewerkende gezinsleden het meest gedaald. Dit reflecteert de schaalvergroting in de sector. Binnen het flexibele deel is de inzet van uitzendkrachten relatief het sterkst toegenomen. Het aandeel van de uitzendkrachten in de totale werkgelegenheid overtreft nu het aandeel van de vaste werknemers. Zoals eerder opgemerkt, komt bijna drie kwart van de uitzendkrachten in de glastuinbouw uit Polen. Achtergronden
In een enquête geeft 42 procent van de werkgevers in de glastuinbouw aan dat het opvangen van werk in piekperiodes een motief is om uitzendkrachten in te zetten38. Bijna 20 procent geeft aan dat het in dienst nemen van eigen personeel te veel administratieve rompslomp met zich meebrengt. Meer dan 40 procent noemt een andere reden dan die hun werd voorgelegd in de enquête. Daarbij wordt vaak de flexibiliteit genoemd die de inzet van uitzendkrachten met zich meebrengt. Volgens Verhoeven [et al.] al is de sterke groei van de inleenarbeid in belangrijke mate het gevolg van de steeds ingewikkelder wet- en regelgeving, waarvan de zorg voor naleving bij voorkeur bij andere partijen (bijvoorbeeld bij gecertificeerde uitzendbureaus) wordt gelegd39. Daarnaast spelen volgens deze auteurs ook factoren als kosten die voortvloeien uit administratie en het risico van uitval een rol40. In de
38 Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 27. 39 W.H. J. Verhoeven [et al.] (2008) Arbeidskrachten in het agrocluster nu en in de toekomst: Deel 1, EIM, p. 22. 40 Wat het laatste betreft wijzen De Bakker [et al.] op de onbedoelde gevolgen van de invoering van de verplichting om één jaar lang het loon door te betalen van zieke werknemers (later verlengd tot twee jaar) en andere wettelijke maatregelen waarbij gestreefd wordt naar meer verantwoordelijkheid van werkgevers bij ziekte of arbeidsongeschiktheid. E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, pp. 23-25.
136
BIJLAGE 3
gesprekken die voor deze casestudie zijn gevoerd, wordt door zowel de aanwezige vertegenwoordigers van werkgevers als werknemers gewezen op de mogelijkheid dat de nieuwe Wet werk en zekerheid zal leiden tot het afnemen van het aantal tijdelijke contracten en het steeds meer inzetten van uitzendkrachten. Voor- en nadelen van uitzendwerk
Het bovenstaande roept de vraag op naar de mogelijke voor- en nadelen van uitzendwerk. In onderstaand schema is gepoogd deze vanuit het gezichtspunt van de werkgever, de EU-werknemer en de overheid in beeld te brengen. Mogelijke voordelen
Mogelijke nadelen
Werkgever
Flexibele afstemming van personeel op eigen bedrijfsvoering en productie. Kostenbesparing in wervings- en selectiekosten (in het bijzonder in het buitenland); personeel wordt alleen ingehuurd als er werk is en de overeenkomst kan gemakkelijk worden opgezegd. Geen werkgeversverantwoordelijkheid bij ziekte of uitval. Zekerheid: mogelijkheden om nieuw gemotiveerd aanbod aan te boren. De uitlener is verantwoordelijk voor de administratie en kan de huisvesting regelen. Mogelijkheid voor vrijwaring voor inleneraansprakelijkheid.
Inwerken nieuwe arbeidskrachten. Verdwijnen opgebouwde kennis als de uitzendkracht later niet terugkeert. Taalproblemen aangezien de meeste uitzendkrachten geen Nederlands spreken.
EU-werknemer
Lagere zoekkosten (veel uitzendbureaus recruteren in de herkomstlanden), beschikbaarheid werk dat in vergelijking herkomst land goed betaald wordt, regeling BSN-nummer en huisvesting. Mogelijke opstap naar een vaste baan. Opdoen van werkervaring.
Afhankelijkheid van uitzendbureau, mogelijkheid van te hoge kosten voor huisvesting etc., terugkeer bij ziekte, kwetsbaarheid bij voortijdige beëindiging van het contract. Onderbenutting van en onvoldoende opbouw van kennis*.
Overheid
Mogelijkheid om afspraken te maken over de regeling van huisvesting met vooral grotere uitzendbureaus.
Handhaving van wet- en regelgeving wordt lastiger.
*De (ge-avv’de) ABU-cao bepaalt dat buitenlandse uitzendkrachten bij langer verblijf recht hebben op een Nederlandse taaltraining (artikel 45 lid 15).
Mogelijke verbetering in de certificering van uitzendbureaus
De balans tussen voor- en nadelen van uitzendwerk hangt mede af van de vraag of de uitzendbureaus zich aan de afspraken en de regels houden. Het goed functioneren van de zelfregulering op basis van certificering is daarom van groot belang. Er zijn aanwijzingen dat er een aantal gebreken is, waardoor de certificering te weinig onderscheidend is. Deze hebben zowel betrekking op de handhaving als op het gehanteerde normenkader. Het gaat onder andere om de volgende punten:
137
■
■
■
■
■
Ook bij gecertificeerde uitzendbureaus worden door de arbeidsinspectie overtredingen van de Wet minimumloon en de Wet arbeid vreemdelingen gesignaleerd of komen er misstanden aan het licht41. Een aantal van de zes inspectiebureaus die door de Stichting Normering Arbeid opdracht hebben gekregen om de certificeringsprocedure uit te voeren, geeft volgens de vakbonden te gemakkelijk keurmerken af aan uitzendbureaus die herhaaldelijk in de fout zijn gegaan42 . Betalingsverplichtingen inzake reserveringen voor vakantiegeld als onderdeel van het wettelijk minimumloon worden door de inspectiebureaus vaak niet gecontroleerd. De normeis met betrekking tot het uitbetalen van het wettelijk minimumloon houdt onvoldoende rekening met de in de cao afgesproken gebruikelijke arbeidsduur. De normeisen met betrekking tot looninhoudingen voor huisvesting e.d. zijn onduidelijk43.
De gebreken in de normeisen ref lecteren deels het wettelijk toetsingskader. Zo is sinds 2011 de handhaving van het wettelijk minimumloon in alle gevallen gebaseerd op een arbeidsduur van 40 uur per week en dus niet op de in de cao afgesproken normale arbeidsduur, die doorgaans korter is. De meetlat wordt hierdoor feitelijk te laag gelegd44. Over de normeisen die Inspectie SZW hanteert ten aanzien van looninhoudingen met betrekking tot huisvesting is in 2011 een persbericht verschenen. De rechtbank Den Haag heeft eind 2013 in een beroepszaak (SGR 13/ 6793 BESLU V257) geoordeeld dat er geen wettelijke basis is voor het bovenstaande handhavings-
41 Arbeidsinspectie (2011) Projectverslag Inspectie naleving Wet arbeid Vreemdelingen en Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag intermediairs 2010: Uitzendbureaus en handmatige agrarische loonbedrijven, juni 2011, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, p. 11. Uit recent onderzoek van de Inspectie SZW blijkt dat in 2013 17 procent van de gecontroleerde gecertificeerde uitzendbureaus de Wet arbeidsvreemdelingen of de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag heeft overtreden tegenover 20 procent van de gecontroleerde niet-gecertificeerde uitzendbureaus. Deze cijfers geven niet de ernst van de overtreding aan en het betekent dus niet dat in alle gevallen sprake is van malafiditeit. Omdat er geen sprake is van een aselecte steekproef – er is gericht onderzoek gedaan op basis van signalen – mogen de cijfers niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar alle gecertificeerde bureaus. Zie: Min. SZW (2014) Kamerbrief Aanpak malafide uitzendbureaus en zelfregulering, 12 mei 2014. Uit het jaarverslag van de Inspectie SZW over 2013 blijkt dat het aantal overtredingen in de land- en tuinbouw ver onder het gemiddelde ligt voor wat de landelijke en regionale projecten en meldingen betreft. Met betrekking tot de overtredingen die aan de dag komen in het kader van interventieteamprojecten scoort de sector iets boven het gemiddelde ( Jaarverslag 2013 Inspectie SZW, p. 23). 42 Zie b.v. brief M. Post (bestuurder Flexwerk CNV Vakmensen) aan de directie van de Stichting Normering Arbeid, 11-12-2013. 43 Zie b.v. brief R.L. Huisman (directie Stichting Normering Arbeid) aan H. Stroek (CNV Vakmensen) van 5-12-2013 naar aanleiding van de klachten inzake VRO. In deze brief is aangegeven dat de klachten van CNV Vakmensen op zich juist zijn. 44 Opmerkelijk is dat in een correctie op een eerder persbericht over de invoering van deze maatregel uitdrukkelijk wordt gesteld dat dit ook voor uitzendbureaus geldt en dat in het eerdere persbericht ten onrechte stond: “Voor de beloning van uitzendkrachten geldt dat de ‘normale volledige arbeidsduur van de inlener’ de maatstaf is”. Handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag effectiever en efficiënter, persbericht ministerie SZW (gecorrigeerde versie d.d. 29 augustus 2011).
138
BIJLAGE 3
beleid ten aanzien van verrekeningen. Minister Asscher is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Los daarvan wil de minister bekijken of en hoe hij het beleid ten aanzien van de verrekeningen beter kan vormgeven. Hij heeft hierover de sociale partners in de Stichting van de Arbeid om advies gevraagd. Versterking zelfregulering
Minister Asscher heeft op 12 mei 2014 een pakket met voorstellen gepresenteerd om de zelfregulering in de uitzendsector te versterken. Deze moeten ervoor zorgen dat het SNA-keurmerk meer onderscheidend wordt. Dat levert een bijdrage aan het terugdringen van malafiditeit. Het pakket bevat maatregelen die primair onder de verantwoordelijkheid van de sector vallen en maatregelen gericht op de versterking van de publiek-private samenwerking. De belangrijkste maatregelen vanuit de sector betreffen: ■ Een toets op cao-naleving. In de norm worden negen cao-elementen met betrekking tot onder andere arbeidsduur, beloning en vakantiedagen opgenomen. Als dit niet effectief blijkt, dan neemt de sector een eis van een inlenersverklaring of een vergelijkbare maatregel op in de norm. Dat houdt in dat de inlener en het uitzendbureau een verklaring afgeven waarin staat wat het loon is dat de uitzendkracht moet verdienen. ■ Vergroten van de onafhankelijkheid SNA. De Raad voor Accredatie (RvA) toetst in Nederland instanties die conformiteitsverklaringen of keurmerken afgeven op onafhankelijkheid en onpartijdigheid, deskundigheid van personeel en de betrouwbaarheid van het kwaliteitssysteem. De SNA zal zich op deze punten onder controle stellen van de RvA. ■ Verbeteren kwaliteit keuringen. Het gaat hierbij onder andere om het verduidelijken van de geldende normale arbeidsduur zodat beter kan worden getoetst op het WML. In verband hiermee vraagt de overheid aan sociale partners om in alle cao’s een overzicht op te nemen met de belangrijkste elementen uit de cao, waaronder de geldende arbeidsduur. Dit is namelijk niet altijd even duidelijk. Daarnaast zal de norm voor buitenlandse uitzendbureaus worden versterkt. Ook zullen SNA en SNCU (de ‘uitzend-cao-politie’) beter met elkaar gaan samenwerken. De versterking van de publiek-private samenwerking houdt onder andere in dat de Inspectie SZW actiever zal gaan handhaven op basis van signalen van SNA. Ook zullen Inspectie SZW, de Belastingdienst en SNA periodiek overleg voeren over de signalen en de wijzen van verbeteringen. Dit past in een meer breder bestuurlijk overleg tussen de ministeries van SZW en Financiën en de SNA over de monitoring van de uitvoering en de effecten van de maatregelen.
139
SNA is aan de slag met de maatregelen, zoals onder meer het verbreden van de norm met cao-elementen. SNA verwelkomt daarnaast de maatregelen die de overheid gaat nemen en de extra inzet van de overheid om het keurmerk te ondersteunen en de sluitende aanpak van de malafiditeit te versterken. Nieuwe norm voor huisvesting Stichting Normering Flexwonen
Wat het normenkader voor huisvesting betreft hebben sociale partners in de uitzendbranche, de land- en tuinbouw en vleesverwerkende industrie in 2013 gezamenlijk een keurmerk opgericht voor de huisvesting van arbeidsmigranten. In principe is de werknemer zelf verantwoordelijk voor het zoeken en vinden van geschikte huisvesting voor de tijd van het verblijf in Nederland. In de praktijk bieden werkgevers, waaronder uitzendbureaus, vaak huisvesting aan. In zowel de agrarische als de uitzendcao is vastgelegd dat de werkgever voor goede huisvesting moet zorgen voor arbeidskrachten die tijdelijk naar Nederland worden gehaald45 . Het nieuwe keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen moet het aanbod en gebruik van uitsluitend goede kwaliteit huisvesting voor werknemers uit het buitenland bevorderen46. In het verleden stond de certificering voor huisvesting alleen open voor uitzendbureaus. Het nieuwe keurmerk staat ook open voor andere gespecialiseerde externe partijen. De naleving wordt jaarlijks fysiek gecontroleerd op leefruimte, brandveiligheid, hygiëne, administratie en beheer e.d. Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft op 3 december 2013 de eerste keurmerken uitgereikt47. Het is de bedoeling om de SNF-norm op te nemen in de relevante cao’s. Zorgen over zogeheten A1-constructie bij detachering vanuit andere EU-lidstaat
In het Westland maakt men zich zorgen over de toenemende druk op de prijzen van tuinbouwproducten. Dit geeft tuinders prikkels om verder in de kosten te snijden en uitzendbureaus om de tarieven van de inleenkrachten te verlagen. Daarbij wordt met name gewezen op constructies waarbij een uitzendbureau zich vestigt in OostEuropa. Kostenvoordelen kunnen dan vooral gehaald worden via de wijze van verlonen. Deze zogeheten A1-constructie, waarbij in het herkomstland een deel van het loon als een onbelaste onkostenvergoeding wordt behandeld en er dus in werkland Nederland geen sociale premies worden geheven over een deel van het loon – komt voor in andere sectoren zoals de bouw en de vleesverwerking. De constructie is niet in overeenstemming met de Detacheringsrichtlijn: ook volgens deze richtlijn
45 Zie Cao Glastuinbouw, artikel 38A, lid1: “De werkgever zorgt dat hij de buitenlandse werknemer die tijdelijk in Nederland verblijft redelijk huisvest volgens minimaal de wettelijke en gemeentelijke regels” en lid 2: “De werkgever rekent de werknemer daarvoor ten hoogste een bedrag van 70 euro per week inclusief gas, water en licht.” CAO voor uitzendkrachten 2012-2017, artikel 45, www.abu.nl. 46 Zie nieuwsbrief Huisvesting van arbeidsmigranten, nr. 1 (april 2013) van LTO-Noord. 47 Zie: http://www.normeringflexwonen.nl/lists/nieuws/artikel.aspx?id=14&Source=%2fdefault.aspx
140
BIJLAGE 3
is loon louter de vergoeding voor bedongen arbeid. In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt om deze onbelaste onkostenvergoedingen aan te pakken. Er komt een wetswijziging die een betere handhaving mogelijk maakt door de Inspectie SZW de mogelijkheid te geven ook de samenstelling van het loon te onderzoeken. 4.3
Inzet van binnenlandse arbeidskrachten
Voor werkgevers is een belangrijk motief voor het inzetten van werknemers uit andere lidstaten dat er onvoldoende aanbod is van tijdelijke werknemers in Nederland. Daarnaast vindt men deze werknemers over het algemeen productiever. Het aantal werkzoekenden in Nederland met een agrarisch/landbouwkundig beroep is beperkt en vertoont een dalende trend. Het gaat hier om een relatief vergrijsde groep die vooral op zoek is naar een vaste baan. Dat laatste past niet goed bij de opkomst van inleenarbeid in de sector (zie hierboven). Teleurstellende projecten in het verleden
Er zijn sinds 1990 verschillende projecten geweest om werklozen en bijstandsgerechtigden toe te leiden naar werk in de tuinbouw. Deze projecten waren in het algemeen niet erg succesvol48. Het boven besproken project seizoensarbeid was erop gericht om 20.000 plaatsen voor seizoensarbeiders zo veel mogelijk op te vullen middels de werving van uitkeringsgerechtigden en andere werkzoekenden en, als dat niet lukte, door werving van buitenlandse seizoensarbeiders. Na intensieve bemiddeling door het CWI lukte het slechts om 800 Nederlanders te plaatsen; de overgrote meerderheid van de vacatures moest worden opgevuld door buitenlandse seizoensarbeiders49. Dit kwam mede omdat een aantal regiokantoren van het CWI seizoenswerk geen serieuze optie vond voor een deel van de uitkeringsgerechtigden50. Het Parlementair onderzoek Lessen uit de recente migratie concludeerde op basis van deze ervaringen dat arbeidsmigranten vaak werk doen dat Nederlandse werklozen niet kunnen doen of niet willen doen51. Project Westland heeft werk
Ook de eerste resultaten van het meest recente project in deze reeks ‘Westland heeft Werk’ zijn teleurstellend qua aantal mensen dat aan de slag is gegaan. Het is een gezamenlijk initiatief van de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Delft, Midden-Delf-
48 Zie voor een overzicht: A. Odé (1996) Migrant workers in the Dutch Labour Market Today, pp. 103-104, G. Engbersen (2009) Fatale remedies: Over onbedoelde gevolgen van beleid en kennis, pp. 45-47. 49 M. C. Versantvoort [et al.] (2006) Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen, Ecorys i.o.v. Min. SZW, p. 154. 50 Zie Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Evaluatie Project Seizoenarbeid 2002, p. vii. 51 Tweede Kamer (2011-2012) 32 680, nr. 4, Eindrapport tijdelijke commissie Lessen uit Recente Arbeidsmigratie [LURA], p. 58.
141
land, Rijswijk en Westland, twee uitzendondernemingen en 50 telers in het Westland. Het is in 2012 van start gegaan met de ambitie om 150 uitkeringsgerechtigden te plaatsen in de glastuinbouw. Er is door de gemeentes een voorselectie gemaakt. Van de oorspronkelijk geïnteresseerden zijn er 82 personen geplaatst, waarvan 31 personen na een proefperiode daadwerkelijk een contract is aangeboden. Kandidaten die ongemotiveerd waren, of anders verwijtbaar gedrag vertoonden, hebben een maatregel opgelegd gekregen. In totaal is dat 244 keer gebeurd. De eerste evaluatie van het project noemt vijf knelpunten52: ■ De flexibele arbeidsmarkt in de tuinbouw strookt niet met de uitvoering van de huidige regelgeving. Deze is nog te veel gericht op duurzame volledige uitstroom. ■ De werkfitheid van de kandidaten sluit niet aan op de gewenste productiviteit. Het betreft vaak mensen met een grote afstand tot het arbeidsproces. Daarnaast gaat het om fysiek werk. ■ Het vervoer van en naar het werk is een belangrijk aandachtspunt, zeker in de tuinbouwgebieden waarin het openbaar vervoer beperkt aanwezig is53. Het aantal potentiële kandidaten in de gemeente Westland is zeer beperkt. Er zijn relatief weinig geschikte bijstandsgerechtigden en de werkloosheid ligt er structureel lager dan het landelijke gemiddelde (zie figuur 2)54. Dat betekent dat kandidaten vooral uit de gemeentes Den Haag en Rotterdam moeten komen. ■ De hoge uitval (meer dan 60 procent) heeft niet bijgedragen aan het laten groeien van het vertrouwen bij werkgevers. ■ Er zijn malafide ondernemingen die zich schuldig maken aan arbeidsmarktfraude en onderbetaling. Hierdoor is er geen eerlijke concurrentie. Daarnaast speelt het imago van de sector een rol. Ook speelt mee dat de huidige situatie (de inzet van vooral Poolse werknemers via uitzendbureaus) de werkgevers flexibiliteit en zekerheid in hun bedrijfsvoering geeft. Het evaluatierapport spreekt in dit verband van een verzadigde markt.
52 Project WHW (2012) Evaluatie Westland heeft Werk, december 2012, p. 6. 53 De beperkte verplaatsingsmogelijkheden van werklozen vormen volgens Bastiaanssen een barrière voor hun toegang tot en het behoud van banen en beperkt daarmee hun kans op een nieuwe baan. Hij heeft dit onderzocht voor werklozen in Rotterdam-Zuid. Zie: J. Bastiaanssen (2012) Vervoersarmoede op Zuid: Een verkennend onderzoek naar de mate waarin rplaatsingsmogelijkheden van invloed zijn op de arbeidsre-integratie van werklozen, master thesis Radboud Universiteit Nijmegen, Gemeente Rotterdam. 54 In 2013 ontvingen ongeveer 1200 mensen (inclusief partners) in de gemeente Westland een bijstanduitkering. Dat is ongeveer 1 procent van de bevolking (in Nederland is dat 4 procent). Brief burgemeester en wethouders van 15-09-2013 aan de Gemeenteraad.
142
BIJLAGE 3
Figuur 2
Werkloosheidspercentages Westland en Nederland (2004-2012)
Van werkgeverszijde wordt ook gewezen op onvoldoende financiële prikkels voor het aanvaarden van werk. Het huidige loongebouw in de glastuinbouw dateert uit 2005. De tendens in het sociale overleg was toen om de laagste loonschalen te verlagen richting minimumloon om instroom vanuit de WW en bijstand te vergroten. In samenhang met inkomensafhankelijke regelingen kan dit echter ook een ‘armoedeval’ opleveren, waarbij werk onvoldoende loont. Dit staat in contrast tot de financiële prikkels voor bijvoorbeeld Poolse werknemers (zie paragraaf 3). Initiatieven om tot betere resultaten te komen
Vanuit deze eerste ervaringen wordt nu gezamenlijk gewerkt aan een betere selectie en voorbereiding van kandidaten. In overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zoeken betrokkenen naar oplossingen in de knelpunten voor de regelgeving 55. In het Westland is in 2012 een convenant gesloten tussen het Werkplein Westland en de gemeente Westland enerzijds en 22 ondernemers (waaronder tuinders en uitzendbedrijven) anderzijds. Dit convenant Samenwerken aan een sociaal maatschappelijk Westland heeft als doel om voor werkzoekenden in het Westland met een afstand tot de arbeidsmarkt passende arbeid te bieden en hen te betrekken in het arbeidsproces.
55 Brief wethouder H. Kool aan de commissie Samenleving van de Gemeente Den Haag, 17-10-2013, naar aanleiding van het Evaluatierapport ‘Westland heeft werk’ december 2012.
143
Onder passende arbeid wordt verstaan: het bieden van regulier werk, leerplekken, proefplaatsingen en gesubsidieerde arbeid. Ondertussen hebben meer werkgevers zich hierbij aangesloten. Met de gemeente Den Haag zijn recent afspraken gemaakt over het ter beschikbaar stellen van leerplekken. Cao-partijen in de glastuinbouw hebben daarnaast afspraken gemaakt om mensen langer aan de sector te binden en het werk in de sector aantrekkelijker te maken. De afspraak om het vitaliteitsbeleid vorm te geven betreft onder andere het investeren in een Agro opleidingshuis/ Horti Bedrijfsschool voor cursussen en nascholing, een Mobiliteitscentrum en advisering over verdere verbetering van de arbeidsomstandigheden en de introductie van arbeidsvriendelijke werkmethoden. LTO Nederland benadrukt ook in haar voorlichting over goed werkgeverschap het belang van goede arbeidsomstandigheden en gelijkwaardige relaties met medewerkers56 . 5.
Effecten van de inzet van tijdelijke EU-werknemers
5.1
Verdringing?
Bestaande onderzoeken verdringing tijdelijke EU-werknemers
Voor de situatie in de glastuinbouw zijn vooral de onderzoeken naar de verdringingseffecten van tijdelijke arbeidsmigratie in Nederland van belang. Deze onderzoeken richten zich niet alleen op de land- en tuinbouw. Er wordt een negatief, maar klein verband gevonden tussen het aantal tijdelijke arbeidsmigranten in een sector en het aantal banen, respectievelijk de lonen. Berkhout, Heyma en Van der Werff (2011) hebben gevonden dat een verdubbeling van de groei van het aandeel tijdelijke arbeidsmigranten gedurende een jaar een daling oplevert van het aantal banen van Nederlandse werknemers van 0,32 procent in de landbouw57. Dit negatieve effect verdwijnt na 2007. Dit onderzoek heeft betrekking op de periode 1999-2008. Timmermans, Verhoeven, Van der Stel en Kwaak (2008) hebben gevonden dat een toename van het aantal seizoensmigranten in een sector een klein maar significant negatief effect heeft op de loonvoet van binnenlandse werknemers in die sector58. Een toename van het aantal arbeidsmigranten met 20 procent leidt in de gemiddelde sector tot een daling van het loon van binnenlandse tijdelijke werknemers van
56 Brochure LTO Nederland (2013) Samen sterk voor goed werkgeverschap, juni 2013. 57 E. Berkhout, A. Heyma en S. van der Werff (2011) De economische impact van arbeidsmigratie: verdringingseffecten 1999-2008, SEO. 58 N. Timmermans en W. Verhoeven (2008) Meerwaarde van de seizoensmigrant: Onderzoek naar de omvang en de economische effecten van seizoensmigratie voor Nederland, EIM.
144
BIJLAGE 3
-0,3 tot -0,5 procent. Als in de schattingssteekproef echter de uitzendsector wordt meegenomen – waar de meeste tijdelijke arbeidsmigranten werkzaam zijn – is het effect op het uurloon van binnenlandse werknemers nul. In de uitzendsector is de loonconcurrentie dus zwakker dan in andere sectoren. Een mogelijke verklaring is volgens de onderzoekers dat in de uitzendbranche buitenlandse en binnenlandse werknemers in dezelfde cao-loonschaal vallen. In de overige sectoren worden buitenlandse tijdelijke werknemers vaak in de laagste loonschaal ingedeeld, waardoor het mogelijk is dat het loon van de tijdelijke buitenlandse werknemer lager uitvalt dan het loon van binnenlandse werknemers. In beide onderzoeken wordt erop gewezen dat de afwezigheid van betekenisvolle verdringingsseffecten consistent is met de hypothese dat de tijdelijke EU-werknemers vooral knelpunten op de arbeidsmarkt oplossen die moeilijk door binnenlandse arbeidskrachten kunnen worden opgevuld. De concurrentie tussen tijdelijke EUwerknemers en binnenlandse arbeidskrachten is dus beperkt. Dit strookt met de bevindingen in paragraaf 4: door de inzet van met name Poolse werknemers zijn knelpunten in de personeelsvoorziening voor de lagere functies opgelost, waarvoor het moeilijk was/is te voorzien met binnenlandse werklozen en uitkeringsgerechtigden. Het is wel zo dat de prikkel voor werkgevers om op zoek te gaan naar binnenlandse arbeidskrachten voor de lagere functies, minder is in het licht van een verzekerd aanbod van werknemers uit andere EU-lidstaten die bereid zijn om te werken voor het wettelijke minimumloon en georganiseerd via een uitzendbureau komen. Verdringing van Turkse en Marokkaanse werknemers
Er zijn aanwijzingen dat de inzet van Poolse werknemers wél tot een verdringing heeft geleid van Turkse en Marokkaanse werknemers59. In 2012 was 3 procent van het aantal werknemers in vaste dienst van Turkse of Marokkaanse afkomst60 . Er zijn aanwijzingen dat dit aandeel in het verleden groter is geweest en dat er sprake is geweest van verdringing door Poolse werknemers. De Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2002 van het productschap Tuinbouw signaleert dat Nederlandse allochtonen lijken te worden vervangen door seizoenskrachten uit Oost-Europese landen, bijvoorbeeld Duitse Polen61. In de Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2006 wordt deze trend bevestigd. Het aandeel Nederlandse allochtonen in de werkgelegenheid is dat jaar gedaald tot
59 Het SEO-onderzoek heeft alleen betrekking op werknemers met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. 60 Ecorys (2012) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2012, Productschap Tuinbouw, p. 31. 61 Ecorys (2002) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 2002, Productschap Tuinbouw, p. 27. In de Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw 1999 staat dat het aandeel van allochtone werknemers (tijdelijk en vast) in de glastuinbouw groente 16 procent bedraagt en in het glasbloemenbedrijf 10 procent (p.25). Het is echter niet duidelijk of dit betrekking heeft op alle allochtone werknemers of op Marokkaanse en Turkse werknemers.
145
minder dan 6 procent. Vanuit de sector wordt aangegeven dat werknemers vanuit de MOE-landen steeds vaker het werk doen dat voorheen door allochtone Nederlanders werd uitgevoerd62. De verhouding tussen tuinders en allochtone Nederlanders van Turkse of Marokkaanse afkomst lijken al vanaf het einde jaren van zeventig verslechterd te zijn, nadat de verblijfstatus van deze werknemers verbeterd was en er conflicten ontstonden over in de ogen van werkgevers veelvuldige ziekmeldingen, langer wegblijven na vakantie, last wegens de Ramadan en misbruik van de werkloosheidswet63. Deze conflicten laaiden begin jaren negentig weer op, mede omdat een aantal bedrijven het in deze periode economisch zwaar had. Daartegenover stelden vakbonden en de allochtone werknemers dat veel tuinders in toenemende mate het werk uitbesteedden aan scholieren, uitzendbureaus en agrarische loonbedrijven, waardoor de vaste werknemers extra verdiensten en vergoedingen misliepen64. De Bakker [et al.] stelden op basis van gesprekken met tuinders in 2004 vast dat de verhoudingen tussen veel tuinders en Turkse en Marokkaanse werknemers problematisch en complex zijn65. Opvallend daarbij is volgens deze onderzoekers dat veel oordelen waren gebaseerd op gebeurtenissen en conflicten die jaren geleden konden hebben plaatsgevonden. De bovenbeschreven ontwikkeling bevestigt de bevinding uit de literatuur dat arbeidsmigratie vaak tot verdringing leidt van oude arbeidsmigranten door nieuwe, omdat deze vaak direct concurreren met elkaar66. 5.2
Positieve economische effecten
Uitkomsten bestaand onderzoek
De positieve economische effecten van tijdelijke migratie kunnen worden onderscheiden in: de bijdrage van de loonsom van de EU-werknemers aan het bbp, de effecten via de concurrentiepositie, winstmarges en bestedingen en positieve externe effecten zoals het stimuleren van innovatie. Daarnaast kan de tijdelijke inzet van EUwerknemers een positief effect hebben op de collectieve sector. Onderstaand schema geeft een overzicht van deze effecten op basis van het bestaande onderzoek van EIM
62 Ecorys (2006) Arbeidsmarktmonitor Tuinbouw, Productschap Tuinbouw p. 37. 63 Zie Buijs 1988, aangehaald in E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, Wetenschapswinkel Wageningen, p. 18. 64 E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, p. 22. 65 E. de Bakker [et al.] (2004) ‘Als je te snel rijdt, weet je ook dat het niet mag’: Illegale arbeid in de Westlandse glastuinbouw, p. 93; zo ook P.J. Rijk en B.M. Somers (1998) Arbeidsbeleving allochtonen in de Westlandse tuinbouw, Afdeling structuuronderzoek LEI, mededeling 613, p. 31. 66 Zie: I.P. Ottoviani en G. Perri (2010) Rethinking the Effect of Immigration on Wages, NBER working paper.
146
BIJLAGE 3
en van SEO67. Het gaat hier om de effecten voor alle sectoren en dus niet alleen voor de (glas)tuinbouw. Positieve economische effecten tijdelijke migratie Wat is het?
Hoe groot is het?
Directe bijdrage aan bbp
Bijdrage totale loonsom EUwerknemers aan de toegevoegde waarde (arbeidsvolume*gemiddeld loon).
0,12 procent van het bbp in 2005 (477 miljoen euro.
Concurrentiepositie, winstmarges en bestedingseffecten
Inzet EU-werknemers verbetert concurrentiepositie; daardoor ook meer investeringen. Meer EU-werknemers leidt tot meer consumptieve bestedingen.
0,46 procent van het bbp (2005)
Externe effecten voor het bedrijf
Effecten etnische diversiteit op innovatie, netwerken etc.
Moeilijk te kwantificeren. Ondernemers geven vooral aan dat de inzet van EU-werknemers heeft geleid tot efficiëntere werkmethodes.
Bijdrage aan de collectieve sector
Saldo van gebruik collectieve voorzieningen en betaalde belastingen en premies.
Tijdelijke migrant uit de MOE-landen levert de schatkist per saldo 1800 euro op in 2012. Uitgaande van 200.000 betekent dat in totaal 364 miljoen euro (0,05 procent van het bbp in 2012).
Bij de berekening van het directe effect zijn Timmermans [et al.] voor 2005 uitgegaan van een arbeidsvolume van 26.500. Dat volume ligt inmiddels veel hoger. In 2008 ging het al om 50.000 fte. Uitgaande van een gemiddeld bruto jaarinkomen van 8.162 euro en 200.000 tijdelijke migranten in 2012, bedraagt het directe effect meer dan 1,6 miljard euro (0,30 procent bbp)68. Bij de berekening van het effect op de concurrentiepositie en de bijdrage aan de collectieve sector past een aantal kanttekeningen. Kanttekening 1: effect op concurrentiepositie moeilijk te kwantificeren
De effecten op de concurrentiepositie en de binnenlandse bestedingen zijn door Timmermans [et al.] geschat met behulp van een model. Daarbij is een scenario waarbij er geen tijdelijke arbeidsmigratie plaatsvindt, vergeleken met een scenario
67 N. Timmermans, W. Verhoeven, André van der Stel [et al.] (2008) Meerwaarde van de seizoensmigrant: Onderzoek naar de omvang en de economische effecten van seizoensmigratie voor Nederland, EIM; E. Berkhout en B. Hof (2012) De economische bijdrage van tijdelijke arbeidsmigranten, SEO. 68 De cijfers over het gemiddelde brutojaarinkomen en het aantal tijdelijke migranten zijn gebaseerd op E. Berkhout en B. Hof (2012) De economische bijdrage van tijdelijke arbeidsmigranten, SEO, p. 27.
147
waarbij de tijdelijke arbeidsmigratie onbeperkt is. Een belangrijke vooronderstelling hierbij is dat het loon van een buitenlandse tijdelijke arbeidskracht een kwart lager ligt dan dat van een binnenlandse tijdelijke arbeidskracht. Dit is gebaseerd op een vergelijking van de gemiddelde loonniveaus van binnenlandse en buitenlandse tijdelijke arbeidskrachten in 2005. Het verschil wordt veroorzaakt doordat buitenlandse arbeidskrachten in sectoren zoals de landbouw werken waar het gemiddelde loonniveau lager is, en omdat ze veelal in de laagste loonschalen zijn ingedeeld. Impliciet wordt aangenomen dat ondernemers in een scenario zonder migratie de vacatures in de laagste loonschalen en sectoren alleen kunnen vervullen door de lonen op te schalen naar het niveau dat de gemiddelde tijdelijke binnenlandse arbeidskracht verdient. Vaststaat dat er sinds de eerste helft van deze eeuw een ruime beschikbaarheid van buitenlands arbeidsaanbod is dat bereid is tegen het wettelijk minimumloon te werken en dat hiermee knelpunten in de personeelsvoorziening zijn opgelost. Wat er zou zijn gebeurd in de tuinbouw als er geen Duitse Polen zouden zijn geweest, er minder tewerkstellingsvergunningen zouden zijn afgegeven of het werknemersverkeer met Polen niet zou zijn geliberaliseerd, is moeilijk met zekerheid te zeggen, laat staan te kwantificeren. Bedacht moet worden dat het een sector met tijdsdruk betreft – oogsten kunnen niet worden uitgesteld. Het is aannemelijk dat het oplossen van de knelpunten op de arbeidsmarkt de schaalvergroting in de tuinbouw mede mogelijk heeft gemaakt en dat het ruime en zekere aanbod de druk op de onderkant van het loongebouw wegens schaarste aan personeel in aanzienlijke mate heeft verminderd. Zowel de schaalvergroting als de afname van de loondruk hebben ongetwijfeld de concurrentiepositie van de tuinbouw versterkt. Vanwege de verstrengeling van het primaire segment van de tuinbouw met de rest van het tuinbouwcluster heeft dit ook bredere gevolgen gehad voor andere delen van de werkgelegenheid in het tuinbouwcluster. In het Westland, waar meer dan de helft van het aantal banen rechtstreeks is verbonden met het tuinbouwcluster en de werkloosheid structureel laag is, zijn veel mensen ervan overtuigd dat zonder de inzet van EU-migranten de Westlandse economie ernstige schade zou lijden. Kanttekening 2: positieve bijdrage aan de collectieve sector is bovengrens
De berekende positieve bijdrage van tijdelijke EU-migranten aan de schatkist van 364 miljoen euro moet waarschijnlijk als een bovengrens worden gezien. Hiervoor zijn drie redenen: ■ Bij de berekening van de belastinginkomsten is er geen rekening gehouden met de mogelijkheid om bij tijdelijk verblijf in Nederland een deel van de betaalde
148
BIJLAGE 3
■
■
belastingen en premies terug te vragen. Het is onduidelijk of en hoeveel mensen van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Er is geen rekening gehouden met collectieve uitgaven in verband met huisvesting en de bestrijding van overlast (zie volgende paragraaf). Recent is door een aantal ziekenhuizen de noodklok geluid over de groei van het aantal onbetaalde rekeningen door onverzekerde en niet-ingeschreven MOE-landers69. Het geld wordt vooral misgelopen bij spoedeisende hulp en verloskundigenzorg. Het medisch centrum Haaglanden schat dit jaar zo’n 1 miljoen euro te zijn misgelopen. Ook andere ziekenhuizen zouden met deze problematiek te kampen hebben. Het is onduidelijk hoe groot de omvang van deze onbetaalde rekening is. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen is bezig met een onderzoek hiernaar.
6.
Huisvesting, overlast en inburgering
6.1
Regionale effecten en lokaal beleid
Om welke effecten en om welk beleid gaat het?
De inzet van EU-werknemers in het Westland heeft een aantal indirecte effecten. In de vorige paragraaf is al een aantal economische effecten besproken. In deze paragraaf gaat het vooral om de effecten verbonden aan de huisvesting van migranten en de overlast die hiermee gepaard kan gaan. De focus ligt daarbij op de gemeentes Westland en Den Haag en het beleid dat daar gevoerd wordt om de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit van met name Poolse werknemers in goede banen te leiden. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het inburgeringsbeleid. Vanwege de grotere diversiteit van de groep EU-werknemers in de gemeente Den Haag, heeft deze gemeente te maken met een bredere en complexere beleidsuitdaging. Het valt buiten het bestek van deze casestudie om daar uitvoerig aandacht aan te besteden. Achtergrond: de huisvesting van EU-werknemers in het stadsgewest Haaglanden
Den Haag kan als belangrijkste huisvestingsgemeente worden gezien voor de EUwerknemers uit de MOE-landen die werkzaam zijn in het Stadsgewest. Meer dan de helft van hen woont in de gemeente Den Haag70. In de gemeente Westland zelf woont iets minder een derde van de veelal Poolse EU-werknemers (in 2009 ging het om 3200
69 Tweede Kamer (2013-2014) Aanhangsel van de Handelingen, 1135. Minister Schippers laat onderzoeken welke opbrengsten de ziekenhuizen hierdoor missen en welke nationaliteit de onverzekerden hebben, maar heeft ondanks herhaaldelijk aanvragen nog geen cijfers ontvangen van de branchevereniging (Oost-Europeanen die hun zorgverzekering niet betalen, Handelingen Tweede Kamer 82-13, 14 mei 2014, p. 4). 70 N.G.L. Timmermans, B. van der Linden en W.H.J. Verhoeven (2012) Arbeidsmigratie in het Stadsgewest Haaglanden: Huisvesting tijdelijke arbeidsmigranten, Panteia, p. 28.
149
van 11.000 EU-werknemers in het Westland). Het resterende deel van de werknemers in het Westland woont in andere steden in het stadsgewest of daarbuiten. Daarnaast woont er in de gemeente Den Haag een groep EU-werknemers: ■ (tijdelijke) EU-werknemers uit MOE-landen die buiten het stadsgewest werkzaam zijn, zoals in de Bollenstreek of de Rotterdamse haven; ■ burgers uit MOE-landen zoals Bulgarije die zich meer permanent in Den Haag hebben gevestigd en daar veelal werkzaam zijn; ■ en een groeiende groep EU-werknemers uit de zuidelijke lidstaten. Onderstaande tabel 3 geeft een overzicht van het aantal EU-werknemers woonachtig in de gemeente Den Haag volgens de GBA (gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens). Omdat volgens de gemeente Den Haag naar schatting de helft van de mensen zich inschrijven, ligt het werkelijke aantal waarschijnlijk bij de 31.000 mensen71. De tabel laat zien dat met name het aantal MOE-landers sinds 2008 fors is toegenomen. Tabel 3
Aantal in het GBA ingeschreven MOE-landers en Zuid-Europeanen in de gemeente Den Haag 2008-2013 2008
2013
Polen
2588
7696
Groei % 197
Bulgaren
1577
4568
190
Overig MOEa
1270
3481
174
Totaal MOE
5435
15745
190
Zuid-Europab
3572
5962
67
Bron: Gemeente Den Haag (2013) Monitor EU-arbeidsmigranten 2012. Toelichting: a Hongarije, Roemenië, Slowakije, Tsjechië, Slovenië, Baltische Staten. b Griekenland, Italië, Portugal en Spanje.
Positieve en negatieve indirecte effecten
In onderstaand overzicht is getracht de mogelijke positieve en negatieve indirecte effecten verbonden aan de huisvesting en woonplaats van migranten te inventariseren. Wat weten we over de aard en omvang van de positieve en negatieve indirecte effecten en de balans daartussen?
71 Gemeente Den Haag (2013) Monitor EU-arbeidsmigranten 2012: Kwantitatieve beschrijving van de instroom en de situatie van arbeidsmigranten in Den Haag, p. 5. De schatting over het aantal mensen dat zich laat inschrijven is gebaseerd op o.a. de schatting van prof. P. van der Heijden. Deze heeft betrekking op 2010.
150
BIJLAGE 3
Wat de woningmarkt en de kwaliteit van de huisvesting betreft zijn twee zaken van belang72: Effecten huisvesting woonplaats migranten
■ ■
Mogelijke positieve indirecte effecten
Mogelijke negatieve indirecte effecten
- Huisvesting van arbeidsmigranten kan positieve impuls geven in achterstandwijken (groep heeft werk en inkomen). - Mogelijke impuls lokale detailhandel (meer omzet, andere winkels). - Meer belastinginkomsten voor de gemeente.
- Druk op de woningmarkt. - Overbewoning in achterstandswijken die al vaak te maken hebben met sociale problemen. - Overlast door drankgebruik en criminaliteit. - Dakloosheid bij vroegtijdige beëindiging van het arbeidscontract. - Beroep op medische zorg door onverzekerden. - Beroep op bijstand. - Druk op het onderwijs.
De wijze waarop de werknemer werk heeft gevonden en te werk is gesteld. De aard van het uitzendbureau dat de werknemers uitleent.
Werknemers die door een uitzendbureau zijn geworven, worden voor het overgrote deel door datzelfde uitzendbureau aan woonruimte geholpen. Hier zijn in de cao ook afspraken over gemaakt. Ook werkgevers die bijvoorbeeld in de glastuinbouw zelf EU-werknemers in dienst nemen, zijn gebonden aan de cao-afspraken hierover (zie bovenstaande). Een uitzendbureau kan de huisvesting op verschillende wijze realiseren. Het kan bijvoorbeeld samen met anderen een pension, hotel of klooster laten verbouwen. Omdat hiervoor gemeentelijke regels en voorschriften gelden, is overleg met de gemeente daarom essentieel. Voor uitzendbureaus gelden bovendien bepaalde normen voor de huisvesting vanuit de Cao voor Uitzendkrachten. Bij malafide uitzendondernemingen komt het voor dat te veel mensen in een eengezinswoning worden gehuisvest, waardoor niet aan de veiligheidseisen wordt voldaan. Panteia schat het aantal arbeidsmigranten waarvan de huisvesting niet aan alle veiligheidsnormen voldoet, tussen de 10 en 20 procent. Werknemers die op eigen gelegenheid naar Nederland komen, zijn aangewezen op contacten met mensen die al eerder zijn vertrokken of op de particuliere woningmarkt. Zeker in het laatste geval gaat het daarbij vaak om huisjesmelkers. Als de tijdelijke arbeidsmigrant zich niet heeft ingeschreven in de GBA, bestaat er sowieso geen recht op sociale huisvesting en vaak wordt de groep door makelaars geweerd omdat zij menen dat de groep de huur of borg niet kan opbrengen. Sommige van deze mensen komen terecht op campings of recreatieterreinen.
72 Voor het onderstaande is met name gebruikgemaakt van N.G.L. Timmermans [et al.] (2012) Arbeidmigratie Stadsgewest Haaglanden, Panteia, pp. 15-18.
151
Volgens onderzoek onder Poolse werknemers kan de combinatie van relatief veel geld en een kort verblijf waardoor men zich niet verantwoordelijk voelt voor de directe leefomgeving, bijdragen aan overlastgevend gedrag, met name door excessief alcoholgebruik73. Ze waarschuwen echter dat de problemen niet groter moeten worden gemaakt dan ze zijn. Ernstig overlastgevend gedrag zoals stelen e.d. zou vooral verbonden zijn aan werkloosheid en daar vaak mee verbonden dakloosheid. Er zijn drie redenen waarom MOE-landers in Den Haag dakloos worden74: ■ Door verlies van werk en het daarmee verbonden onderdak na bijvoorbeeld vroegtijdige beëindiging van de tijdelijke arbeidsovereenkomst75. ■ Omdat vrienden en (soms) familie hun toezegging om onderdak te regelen niet nakwamen. ■ Door complexe individuele problemen (verslaving, psychische stoornissen), die vaak al speelden voordat men naar Nederland kwam. Het beroep op medische zorg door onverzekerden, waardoor schade ontstaat voor het ziekenhuis Haaglanden is in het bovenstaande al aan de orde geweest. Het beroep op de sociale voorzieningen zoals een uitkering voor levensonderhoud uit de WWB door MOE-landers is in den Haag weliswaar gestegen, maar is nog steeds relatief klein (184 personen, 1,5 procent van alle in het GBA geregistreerde MOE-landers). In de gemeente Westland waren er geen MOE-landers die recent een bijstandsuitkering ontvingen76. Bredere beleidsopgave gemeente Den Haag vanwege meer diverse groep EU-werknemers
Voor beleidsmakers is het van belang om het beleid toe te spitsen op de behoeftes en kenmerken van de verschillende groepen EU-werknemers. Deze noodzaak van een gedifferentieerde beleidsaanpak wordt ook onderkend door de beleidsmakers in de gemeente Westland en de gemeente Den Haag. In het Westland gaat het vooral om tijdelijke migranten die over het algemeen een sterke binding met hun herkomstland behouden. Voor deze groep is de beleidsopgave vooral het scheppen van goede huisvesting, waardoor ook overlast kan worden beperkt. Daarnaast is het ook van belang dat deze mensen een minimaal begrip hebben van de Nederlandse taal zodat ze zich kunnen redden tijdens hun verblijf hier.
73 E. Snel, G. Engbersen, M. Ilies [et al.] (2011) De schaduwzijde van de nieuwe arbeidsmigratie: Dakloosheid en overlast van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten in Den Haag, EUR, p. 8. 74 E. Snel [et al.] (2011) De schaduwzijde van de nieuwe arbeidsmigratie: Dakloosheid en overlast van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten in Den Haag, EUR, p. 22. 75 Acht van de vijftien respondenten het hierboven genoemde onderzoek van E. Snel [et al.] (2011) De schaduwzijde van de nieuwe arbeidsmigratie werden op den duur dakloos na verlies van werk. 76 Brief van burgemeester en wethouders gemeente Westland aan de Raad van de gemeente Westland over de beantwoording van vragen LPF m.b.t. arbeidsmigranten, 16-10-2013, p. 2. Het gaat om de periode juni 2011 (toen de grootschalige inschrijving in de GBA startte) tot oktober 2013.
152
BIJLAGE 3
Het beleid in de Gemeente Den Haag richt zich zowel op de kort verblijvende migranten als op de vestigers. Dit doet recht aan de meer heterogene groep EU-werknemers in Den Haag. Met name voor de vestigers is inburgering zeer van belang. Met name de groep Bulgaarse werknemers, die vaker werkzaam zijn in het informele circuit en hier in de regel op eigen gelegenheid zijn gekomen, zorgt vanwege hun precaire arbeidsmarkt- en huisvestingssituatie voor de nodige beleidsuitdagingen. 6.2
Huisvesting
Belang van goede huisvesting
Goede huisvesting is niet alleen van belang voor de betrokken werknemers, maar ook voor het voorkómen van negatieve externe effecten. Voor de betrokken werknemers is vooral het recht op privacy en keuzevrijheid van belang. Door meer tijdelijke en goede woningen aan te bieden wordt niet alleen de druk op de woningmarkt verminderd, maar is het ook mogelijk overlast te voorkomen en de acceptatie van migranten in de lokale gemeenschap te versterken (zie kader voor een recent voorbeeld uit West-Brabant).
Bowlingbaan en sauna houden Poolse arbeider tevreden Het migrantenhotel van uitzendbureau Goodmorning in Steenbergen dient als voorbeeld voor andere uitzenders. Geen slaapzalen, maar tweepersoonkamers en luxe voorzieningen. Daardoor is er geen overlast in de buurt. En die staat nu ook open voor de komst van Roemenen. Het bruinstenen gebouw aan de rand van een provinciale weg in West-Brabant zou nog wel voor klooster kunnen doorgaan. Het heeft een klokkentoren, halfronde ramen in glas-in-lood en een uitbouw die eruitziet als een kapel. Maar de vele tientallen witte autootjes met een zonnig oranje logo verraden dat er geen nonnen of monniken meer wonen. Tegenwoordig huisvest het in 1959 gebouwde Stella Maris-klooster in het dorpje Welberg bijna vierhonderd voornamelijk Poolse en enkele tientallen Roemeense arbeidsmigranten. Een behoorlijk aantal op de 1500 inwoners van het dorp, dat onderdeel uitmaakt van de gemeente Steenbergen. Maar die zeggen daar geen enkele last van te hebben. “Er is hier toch niets voor ze te doen, dus ik heb ze in het dorp of in de kroeg nooit gezien”, zegt een oude man die met pet op en jas hoog opgetrokken door de regenachtige hoofdstraat naar huis loopt. “Ze gaan liever Steenbergen in.” Maar ook daar lijkt er van overlast van de Oost-Europese arbeidsmigranten geen sprake. In de plaatselijke kringloopwinkel zijn moeder en dochter Havermans ook te spreken over het gedrag van hotelbewoners. “Je ziet ze hier wel rijden met die autootjes, maar dat is vooral om boodschappen te doen”, zegt moeder Jannie. “Er is een kroeg hier waar ze veel zitten, die wordt ook
153
wel de Polenkroeg genoemd. Maar daar hoor ik ook nooit slechte verhalen over”, vult dochter Mariska aan. “Dat komt volgens mij door die baas van Stella Maris, die houdt ze goed in de gaten.” Het klopt inderdaad dat er alles aan wordt gedaan om ongeregeldheden tegen te gaan, zegt Felix de Bekker, adviseur van uitzendonderneming Goodmorning. “Welberg was heel erg kritisch over de komst van het migrantenhotel. We hebben de bewoners gerust kunnen stellen door 24 uur per dag en zeven dagen per week een beheerder in het pension te zetten die Pools en Nederlands spreekt. Ook hebben we een telefoonnummer voor calamiteiten. Maar dat is sinds de opening vorig jaar nooit gebeld.” Dat komt volgens De Bekker mede door de inrichting van het pension. “Het is de top van de markt.” Binnen in het pension blijkt waarom. Met een receptie en daarachter een evenementenzaal compleet met bar, kroonluchters en lederen fauteuils doet het pension nog het meest aan als een conferentieoord. De filosofie daarachter is simpel: wie de migranten tevreden en rustig wil houden, moet het ze naar de zin maken. Bron: Het Financieele Dagblad, 28 november 2013.
Regiefunctie gemeentes
In 2012 is door een groot aantal partijen (onder andere sociale partners, lokale overheden, uitzendkoepels) de zogeheten ‘Nationale verklaring van partijen betrokken bij (tijdelijke) huisvesting EU-arbeidsmigranten’ ondertekend. Doel is om kwantitatief en kwalitatief voldoende aanbod te realiseren van huisvesting waar dat mogelijk is en is toegestaan. Vooral wat de vraag betreft waar het kan en mag, hebben de gemeentes een regiefunctie middels vergunningen, bestemmingsplannen etc. Verder hebben de gemeentes toezichthoudende taken ten aanzien van veiligheid, hygiëne, woonkwaliteit e.d. Zowel de gemeente Westland als de gemeente Den Haag hebben de nationale verklaring ondertekend. In deze verklaring staat ook dat sociale partners normen voor goede huisvesting vastleggen in de cao. Hiervoor is in 2013 het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen ontwikkeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten (zie uitgebreider bovenstaande paragraaf 4.2). Beleid gemeente Westland
In maart 2008 heeft de raad van de gemeente Westland de beleidsnota ‘Tijdelijk wonen in gemeente Westland’ opgesteld. Daarin spreekt de gemeente onder andere haar bereidheid uit zo nodig mee te werken aan een wijziging van het bestemmingsplan die het mogelijk moet maken een kantoorgebouw of bedrijfsgebouw geschikt te maken voor tijdelijke huisvesting van migranten. In het kader daarvan zijn in samenspraak met twee grote uitzendbureaus twee hotels gerealiseerd (in de volksmond de
154
BIJLAGE 3
‘Polenhotels’), met elk een maximale capaciteit van zo’n vierhonderd personen. De gemeente heeft daarnaast het bestemmingsplan van een camping gewijzigd, zodat daar nu stacaravans staan ten behoeve van tijdelijke arbeidsmigranten. Het streven is om 2000 extra bedden te realiseren voor arbeidsmigranten. Vanwege de economische crisis die de financiering van de projecten bemoeilijkt, loopt dit plan vertraging op77. Beleid gemeente Den Haag
Het beleid van de gemeente Den Haag richt zich zowel op huisvestingsprojecten voor kortdurend verblijf als voor middellang en permanent verblijf78. Het doel is voor elk type huisvesting voldoende en kwalitatief goed aanbod te hebben. De ambitie is nu om 2000 aanvullende plaatsen voor kort en middellang verblijf te realiseren. Er zijn in samenspraak met uitzendbureaus twee grootschalige nieuwe kortverblijflocaties gerealiseerd, waarvoor bouwvergunningen zijn verleend. In de toekomst worden in leegstaande kantoren (inclusief Rijkspanden) nieuwe initiatieven verwacht. Met de woningbouwcorporaties zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van plaatsen voor middellang verblijf. Samen met de Stichting Den Haag & Midden-Europa (IDHEM) worden in het kader van het bouw- en woningtoezicht woningen van MOE-landers bezocht. Daarbij worden niet alleen de woningen gecontroleerd en de woonsituatie van MOE-landers in kaart gebracht, maar ook informatie aan de bewoners in hun eigen taal verstrekt. Dit heeft onder andere geleid tot een forse stijging van het aantal meldingen over te hoge huren en het opsporen van illegale kamerverhuur en overbewoning. 6.3
Overlast
Overlast vooral probleem in Gemeente Den Haag
Overlast door MOE-landers is vooral een probleem in de gemeente Den Haag. In de gemeente Westland worden nauwelijks meldingen gedaan die specifiek zijn terug te voeren op MOE-landers. Het aantal meldingen over overlast door drankgebruik in de gemeente Den Haag is in de periode 2005 en 2009 gestegen van 160 in 2005 tot 584 in 200979. Het betreft zaken als drankgebruik op straat, geluidsoverlast, ruzies en vechtpartijen, op straat
77 Zie M. Tieleman (2013) Arbeidsmigranten in Westland: Leven, wonen en werken, gemeente Westland, p. 17. 78 Het onderstaande is gebaseerd op gemeente Den Haag (2013) Voortgangsrapportage EU-arbeidsmigratie Den Haag van juni 2013, pp. 5-6 en gemeente Den Haag (2013) Monitor EU-arbeidsmigranten, 2012, gemeente Den Haag ( juni 2013), p. 31. 79 Het onderstaande is gebaseerd op E. Snel [et al.] (2011) De schaduwzijde van de nieuwe arbeidsmigratie, EUR.
155
plassen en overgeven. Het probleem is niet alleen dat deze vormen van overlast steeds vaker voorkomen, maar ook dat dit vooral gebeurt in buurten waar toch al sprake is van veel problemen en sociale achterstand (bijvoorbeeld de wijken rond de politiebureaus Jan Hendrikstraat (Centrum), Laak, Segbroek, Hoefkade en De Heemstraat). Deze overlast is plaats-, groep- en tijdsgebonden. De interviews met politiefunctionarissen en MOE-landers wijzen uit dat overlast verbonden is met drank en met bepaalde plekken (overbewoonde panden, bars, publieke ruimten bij winkels en supermarkten). Ook recent spelen deze problemen met MOE-landers nog in Den Haag80 . Dakloos
In de praktijk blijkt dat dak- en thuislozen afkomstig uit Polen en andere landen in Midden- en Oost-Europa, niet in aanmerking komen voor voorzieningen voor Maatschappelijke Opvang (MO) in Den Haag. Voorwaarde daartoe is namelijk dat men minstens twee jaar aantoonbaar in Den Haag verblijft. MOE-landers die geen toegang krijgen tot de nachtopvang, gaan in de nabijheid daarvan (in de openbare ruimte of in portieken) overnachten. Bij daklozeninstellingen in Den Haag is de toename van het aantal dakloze MOElanders niet ongemerkt gebleven. Bij de Kessler Stichting wordt momenteel ongeveer één derde van de totale capaciteit voor nachtopvang (75 bedden) gebruikt door MOE-landers. Volgens betrokkenen is de clientèle van de dagopvang van het Haagse Leger des Heils de laatste jaren ingrijpend veranderd: autochtone Haagse daklozen zijn bijna geheel verdrongen door MOE-landers. Beleid
De gemeente Den Haag heeft voor MOE-landers een terugkeerbeleid ontwikkeld langs drie sporen81: ■ vrijwillige terugkeer voor met name de groep daklozen met verslavings- en psychische problemen of voor daklozen zonder verblijfsrecht; ■ terugkeer onder ‘drang’ voor met name werk- en dakloze overlastgevers; ■ terugkeer onder dwang voor veelplegers en zware criminelen. Daarnaast wordt getracht daklozen die geregistreerd staan en een verblijfsrecht hebben, weer aan het werk te helpen. De gemeente werkt hierbij en bij het spoor van de vrijwillige terugkeer samen met de stichting Barka en met IDHEM in het project Perspectywa. De terugkeer onder ‘drang’ betreft een pilot.
80 Zie Gemeente Den Haag (2014) Evaluatie alcoholverboden 2013, commissiebrief 01-09-2014. 81 Gemeente Den Haag (2013) Voortgangsrapportage EU-arbeidsmigratie 2012-2013, juni 2013.
156
BIJLAGE 3
Een harde kern van daklozen met psychische en verslavingsproblemen die voor grote overlast zorgde in Den Haag is in 2012 mede door deze aanpak verdwenen. In 2012 is het gelukt om bijna 100 daklozen weer aan het werk te krijgen. 6.4
Inburgering: registratie en informatie
Mogelijke rol van lokale overheid bij inburgering
Het leren van taal en inburgeren is voor een EU-burger niet verplicht en is in beginsel een verantwoordelijkheid van de betrokkene zelf. De overheid heeft hierbij vooral een informerende rol en kan intermediaire organisaties hierbij ondersteunen. Om de inburgering te bevorderen is het daarnaast van belang dat EU-werknemers zich inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Hiermee kunnen beleidsmakers ook een beter zicht krijgen op de situatie van EU-werknemers. Juist het niet of slecht bereiken van de EU-werknemers kan volgens de gemeente Den Haag funeste gevolgen hebben; gevolgen waar de samenleving uiteindelijk nog het meeste last van heeft. In 2012 zijn in de gemeente Den Haag iets meer dan 1200 MOE-landers vrijwillig met een inburgeringstraject gestart (22 procent van het aantal inburgeraars dat startte). Zij volgen daarbij een speciaal voor hen aangepaste cursus. Op grond van besluitvorming van de Rijksoverheid was 2012 het laatste jaar dat de gemeente haar burgers een aanbod voor inburgering kon doen. Verplichte inburgeraars, maar ook EU-werknemers kunnen bij de gemeente wel een lening afsluiten voor het volgen van een inburgeringscursus. Op initiatief van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid starten vijftien gemeentes, waaronder de gemeentes Westland en Den Haag, een pilot met zogeheten participatiecontracten voor EU-burgers (zie kader).
Participatiecontracten In 2014 starten vijftien gemeenten met een pilot waarin ervaring zal worden opgedaan met het participatiecontract. Participatiecontracten zijn gericht op het versterken van de deelname van migranten voor wie geen inburgeringplicht geldt. Met behulp van deze contracten maken gemeenten afspraken met de nieuwkomers over hun integratie in de (lokale) samenleving. Elementen die hierin van betekenis zijn, hebben bijvoorbeeld betrekking op het leren van de taal, het volgen van een re-integratietraject of het verschaffen van informatie over de rechten en plichten van deze bewoners. Ook worden de nieuwkomers in de gemeenten officieel welkom geheten.
157
In opdracht van het ministerie van SZW begeleidt Regioplan de pilots met een onderzoek voor monitoring en evaluatie. Bron: Website Regioplan.
Registratie in het GBA
In november 2009 nam de gemeenteraad van Westland een motie aan met de strekking: de hier wonende arbeidsmigranten worden behandeld als Westlanders en hebben dezelfde rechten en plichten82. Dat betekende onder andere dat alleen inzetten op huisvestingsbeleid ontoereikend is, dat arbeidsmigranten niet moeten worden gezien als toeristen en dat een integrale visie moet worden opgesteld. Eén van de eerste concrete acties in de uitvoering van deze motie was het inschrijven van arbeidsmigranten in de GBA, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Begin 2011 heeft het college van B&W besloten om arbeidsmigranten, conform de Wet gemeentelijke basisadministratie personen, actief in te schrijven. Wat de inen uitschrijving in de GBA betreft, geldt een aantal wettelijke regels. Op grond van de Wet basisregistratie personen (BRP) is degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste vier maanden van de tijd in Nederland verblijf zal houden, verplicht zich binnen vijf dagen na de aanvang van zijn verblijf in persoon te melden om zich in de GBA in te schrijven. Op basis van de Wet BRP en een wijziging van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer is het voor het verkrijgen van een burgerservice nummer verplicht zich te laten inschrijven in de GBA of als niet-ingezeten (RNI). Met een aantal uitzendbureaus heeft de gemeente Westland afspraken gemaakt over het in- en uitschrijven van arbeidsmigranten die in dienst zijn bij het betreffende uitzendbureau en in de gemeente Westland wonen. Regelmatig worden inschrijfavonden verzorgd door Burgerzaken van de gemeente Westland. Sinds de start van de inschrijving in het GBA zijn er 6670 arbeidsmigranten ingeschreven en hebben zich 3627 mensen weer uitgeschreven (stand september 2013)83. De Gemeente Westland geeft hierover ook workshops in andere gemeentes.
82 Motie Gemeente belang Westland en LPF van 10 november 2009. De motie werd met algemene stemmen aangenomen in de Raad van de gemeente Westland. 83 De registratie heeft niet geleid tot een toename van het aantal mensen met een bijstandsuitkering. Zie voetnoot 75.
158
BIJLAGE 3
Informatie: het belang van intermediaire organisaties
Sinds december 2011 kunnen arbeidsmigranten die wonen en/of werken in de gemeente Westland, terecht bij een Informatiepunt voor Arbeidsmigranten (IPA). Het IPA regelt geen zaken voor de arbeidsmigranten, maar is bedoeld voor het beantwoorden van vragen van arbeidsmigranten met betrekking tot hun verblijf in Nederland en/of verwijst ze door naar de juiste instanties. Het IPA wijst arbeidsmigranten op de mogelijkheid om Nederlandse les te volgen en op de mogelijkheid van zelfstudie met behulp van het lespakket dat door BZK is ontwikkeld. Sinds begin 2012 heeft ook de gemeente Den Haag een dergelijk informatiepunt voor arbeidsmigranten. In de regio Haaglanden wordt nog gesproken over regionale samenwerking van de informatiepunten. De gemeente Den Haag wijst erop dat op dit moment de informatie aan EU-migranten erg versnipperd is. Zij wil naar analogie van het in Den Haag reeds bestaande loket voor expats met specifiek op deze doelgroep afgestemd aanbod en informatie, ook een informatiedesk voor EU-werknemers ontwikkelen. Een informatieloket voor EU-migranten biedt kansen om relevante informatie over de rechten en plichten van migranten uit de EU gebundeld aan de doelgroep aan te bieden met behulp van vrijwilligers die ze in de eigen taal te woord staan. Het loket krijgt in Den Haag vorm door het spreekuur van de Stichting IDHEM (zie hieronder) in het stadhuis uit te bouwen tot een volwaardig informatiecentrum met ruimere openingstijden84. Een belangrijke rol bij de advisering en voorlichting aan MOE-landers in Den Haag is weggelegd voor de Stichting Den Haag en Midden- en Oost-Europa (IDHEM), die door de gemeente financieel wordt ondersteund (zie kader)85 .
Stichting IDHEM Stichting Den Haag en Midden Europa (IDHEM) heeft een spilfunctie in verscheidene projecten rondom EU-arbeidsmigranten in de gemeente Den Haag. De stichting IDHEM is betrokken bij de projecten gericht op werk & vrijwillige terugkeer, handhaving, jeugdbegeleiding, voorlichting en informatieverstrekking en ondersteuning van diverse maatschappelijke organisaties. De resultaten die zijn behaald naar aanleiding van bovenstaande projecten zijn positief te noemen.
84 Brief Participatietraject EU-arbeidsmigranten van wethouder Norder aan de voorzitter van de Commissie Samenleving van de gemeente Den Haag d.d. 20 februari 2014. 85 Het gaat daarbij om ongeveer 200.000 euro jaarlijks. In totaal bedraagt het budget voor EU arbeidsmigranten in de gemeente Den Haag 700.000 euro.
159
Veel Midden- en Oost-Europeanen voelen zich geholpen door de informatiepunten waar zij in Den Haag terechtkunnen. Ook is de overlast door een groep dakloze Midden- en Oost-Europeanen sterk teruggedrongen in Den Haag. Voor het behalen van de resultaten heeft Stichting IDHEM zich op verschillende manieren ingezet: ■ 4 reguliere spreekuren in de stad; ■ 2 maal per week Poolse infolijn; ■ 1 maal per week Bulgaarse infolijn; ■ 1 maal per week spreekuur bij een advocatenkantoor; ■ via e-mail informatielijn; ■ ambulante advisering en doorverwijzing van migranten in zeer moeilijke situaties als huiselijk geweld, uitbuiting, huisvesting, gezondheidsproblemen en financiële problemen; ■ advisering en ondersteuning van verschillende Nederlandse instellingen, scholen en organisaties die met de doelgroep werken. IDHEM heeft direct contact gehad en hulp aangeboden aan 1770 migranten. Door informatie te verschaffen in een vorm van voorlichtingen, bijeenkomsten en evenementen is een bereik gegenereerd van ruim 2500 migranten. Bron: Gemeente Den Haag (2013) Voortgangsrapportage EU-arbeidsmigratie 2012-2013, juni 2013.
Een ander voorbeeld van de informatie aan arbeidsmigranten betreft de zogeheten Poolse brigade van FNV Bondgenoten (zie onderstaand kader). De Poolse Brigade informeert de arbeidsmigranten over hun rechtspositie in Nederland, zowel op het arbeidsterrein als daarbuiten. Doel is niet alleen mensen te informeren, maar ook hen bewust te maken van het feit dat zij iets aan hun positie kunnen doen.
De Poolse Brigade van FNV Bondgenoten De enorme toename van het aantal arbeidsmigranten uit het voormalig Oostblok heeft gevolgen voor de verhoudingen op de Nederlandse arbeidsmarkt, met name aan de onderkant. Grote groepen arbeidsmigranten, voor het grootste deel afkomstig uit Polen, werken in arbeidsintensieve sectoren zoals de agrarische en vleessector, waar vraag bestaat naar laaggeschoold werk. Deze tewerkstelling gaat regelmatig gepaard met misstanden; van onderbetaling (het niet-naleven van relevante cao’s) tot en met uitbuiting en malafide praktijken. Deze praktijken leveren een ongewenste druk op de arbeidsvoorwaarden in Nederland en leiden uiteindelijk tot uitholling van bestaande cao’s.
160
BIJLAGE 3
Speciaal ten behoeve van de sectoren agrarisch en vlees is binnen FNV Bondgenoten een ‘Poolse Brigade’ opgerichta. Het team bestaat uit drie tweetalige consulenten. Een greep uit de activiteiten: ■ poortacties bij bedrijven waar veel Poolse arbeidsmigranten werken; ■ voorlichtingsbijeenkomsten op woonlocaties (hetzij als FNV, soms ook in samenwerking met andere partijen zoals gemeenten); ■ spreekuur in Rotterdam en Den Haag. Bij de voorlichtingscampagnes komen met grote regelmaat problemen rondom werk en inkomen boven water. De Poolse Brigade kiest voor een collectieve aanpak, omdat de praktijk uitwijst dat misstanden zich niet tot een enkel individu beperken: onderbetaling, misbruik van uitzendconstructies, schijnconstructies en het niet-naleven van cao’s zijn hiervan voorbeelden, die in de regel op grotere groepen arbeidsmigranten van toepassing zijn. De Poolse Brigade heeft de afgelopen jaren een aantal successen behaald in de strijd om ‘Gelijk Loon voor Gelijk Werk’: nabetalingen voor achterstallig loon werden gedaan, uitzendkrachten die al jaren in een draaideurconstructie werkten, kregen een vaste aanstelling en bij verschillende werkgevers is naleving van de juiste cao afgedwongen. Bij de Poolse werknemers – die aanvankelijk voornamelijk angst hadden om voor zichzelf op te komen – groeit het bewustzijn over hun positie. Dit uit zich onder andere in het feit dat zij vaker lid worden van de vakbond en actief worden als kaderlid. De Poolse Brigade voorziet tot slot de verschillende bestuurslagen binnen de FNV van relevant advies, zodat hiermee ook politiek aandacht gevraagd kan worden. a. In 2010 is het team begonnen; in 2013 kreeg het team de naam ‘Poolse Brigade’. Bron: FNV Bondgenoten.
7.
Samenvatting
Belang van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit voor de tuinbouw
De inzet van arbeidskrachten van buiten de regio is altijd van belang geweest in de tuinbouw in het algemeen en in de economie van het Westland in het bijzonder. De Nederlandse tuinbouw is een kennisintensieve sector en een grote speler in de wereldhandel in deze sector. Maar er is en blijft behoefte aan mensen die bereid zijn om meer routinematig en fysiek werk te doen. De verschillende segmenten in het tuinbouwcluster zijn nauw met elkaar verbonden.
161
De laatste decennia is de inzet van met name Poolse werknemers steeds belangrijker geworden. Hiermee zijn knelpunten in de personeelsvoorziening in de jaren negentig voor de laagste functies zo goed als opgelost. Dit is gepaard gegaan met een toename van de flexarbeid in de sector. Van belang daarbij is de inzet geweest van gecertificeerde uitzendbureaus. Het gebruik daarvan is nu verplicht in de cao. Op basis hiervan kan een vrijwaring van de inleneraansprakelijkheid worden gegeven. Pogingen om binnenlandse arbeidskrachten in te schakelen waren en zijn minder succesvol geweest. Er zijn ook weinig aanwijzingen dat de inzet van de arbeidskrachten uit andere EU-lidstaten tot een verdringing van Nederlandse werknemers heeft geleid. Er zijn wel aanwijzigen dat in de loop van de tijd de tijdelijke Poolse werknemers Turkse en Marokkaanse (vaste) werknemers hebben vervangen. Het oplossen van de arbeidsknelpunten door de inzet van tijdelijke EU-werknemers heeft ongetwijfeld een positief effect gehad in de tuinbouw en de Westlandse economie in het bijzonder. Afgezien van het directe economische effect vanwege de loonsom van de EU-werknemers op het bbp, is dit echter lastig te kwantificeren omdat er ter vergelijking aannames moeten worden gemaakt over de niet-bestaande situatie waarin er geen arbeidskrachten van buiten zouden zijn ingezet. De bestaande schattingen over het positieve effect van tijdelijke EU-werknemers op de schatkist moeten om diverse redenen als een bovengrens worden gezien. De belangrijkste uitdaging is om een betere balans te vinden tussen vast en f lexibel en tussen inzet van lokale arbeidskrachten en die van buiten. Wat gebeurt er om de arbeidsmobiliteit in betere banen te leiden?
Onderstaand schema geeft een overzicht van de activiteiten die in deze casestudie zijn besproken om arbeidsmobiliteit in betere banen te leiden.
162
Welke partijen?
Wat is er gedaan?
Voorkomen misstanden (zie met name paragraaf 4.2)
Sociale partners, uitzendbureaus, individuele werkgevers, arbeidsinspectie.
- Bepalingen in de cao over gebruik uitzendarbeid. - Ontwikkeling NEN-norm. Afspraken om zelfregulering te versterken. - Cao-partijen trekken samen op om de huisvestingsnorm van SNF in de cao op te nemen. - LTO-voorlichting over goed werkgeverschap.
Inzet lokale arbeidskrachten (zie met name paragraaf 4.3).
Bijstandsgerechtigden, lokale overheden, werkpleinen, werkgevers en uitzendbureaus.
- Project ‘Westland heeft werk’. - Convenant samenwerken aan een sociaal maatschappelijk Westland. - Aantrekkelijker maken van werk in de sector door afspraken in de cao over o.a. vitaliteitsbeleid.
Huisvesting (zie met name paragraaf 6.2 en paragraaf 4.2).
Lokale overheden, uitzendbureaus, corporaties, sociale partners.
- Ontwikkeling extra woonruimte gericht op tijdelijke EU-werknemers. - Nieuw keurmerk kwaliteit huisvesting (SNF).
BIJLAGE 3
Overlast (zie met name paragraaf 6.3)
EU-werknemers zelf. Lokale overheden in samenwerking met intermediaire organisaties.
- Zorgen voor goede huisvesting (zie hierboven). - Terugkeer en weer aan het werk helpen van daklozen. - Pilot terugkeer met drang.
Inburgering (zie met name paragraaf 6.4).
EU-werknemers zelf. Lokale overheden. Intermediaire organisaties.
- Registratie in GBA. - Voorlichting en advisering via intermediaire organisaties.
Wat kan er beter?
Misverstanden voorkomen is van belang vanwege de invloed ervan op andere initiatieven om arbeidsmobiliteit in goede banen te leiden, zoals huisvesting en de inzet van lokale arbeidskrachten. De normen die bij de certificering van uitzendbureaus worden gehanteerd, kunnen scherper en beter aansluiten bij de cao-afspraken. Daarnaast kunnen ze beter worden gehandhaafd. Hierover zijn binnen de Stichting Normering Arbeid afspraken gemaakt. Ook zal de publiek-private samenwerking die gericht is op de aanpak van malafiditeit, worden geïntensiveerd. Voor een goede handhaving zijn ook duidelijke regels nodig over de normale arbeidsduur, en de maximale hoogte van de inhoudingen op het loon voor huisvesting en premies voor de ziektekostenverzekering. Sector en regio overschrijdende aandachtspunten
Uit de casestudie komen ook een aantal zaken naar voren om arbeidsmobiliteit in betere banen te leiden en een betere balans te vinden die niet op het niveau van de sector of regio kunnen worden aangepakt. In de gevoerde gesprekken is daarbij gewezen op: ■ de onbedoelde prikkels voor het gebruik van uitzendbureaus in wet- en regelgeving; ■ de financiële prikkels voor bijstandsgerechtigden om werk te aanvaarden op het niveau van het wettelijk minimumloon; ■ de regels voor de handhaving van het minimumloon en de looninhoudingen die niet goed aansluiten bij de cao-praktijk en als onduidelijk worden ervaren; ■ betere handhaving van Europese regelgeving om gebruik van de zogeheten A1constructie tegen te gaan. Gevreesd wordt dat deze constructie tot een verdere druk op de tarieven zal leiden, waardoor pogingen om arbeidsmobiliteit in goede banen te leiden worden bemoeilijkt.
163
8.
Bronnen: geraadpleegde personen en literatuur
Geraadpleegde personen ■ ■ ■ ■ ■
164
Gemeente Westland: Martine Tieleman en Anna Jansen-Gronkowska. Gemeente Den Haag: Biendoe Ramdhani. CNV Vakmensen: Henry Stroek. Stichting Poolse Experts in Nederland: Malgorzata Bos-Karczewska. Deelnemers rondetafel Westland: Gerard van der Grind (LTO), Jos van der Knaap (LTO Glaskracht Westland), Nico van Ruiten (LTO Noord Glaskracht), Arend Hekman (LTO Noord Glaskracht), Desirée Curfs (Werkplein Westland), Arne Weverling (Wethouder Gemeente Westland), Martine Tieleman (Senior beleidsmedewerker Gemeente Westland), Jeroen van Leeuwen (NL-Jobs), Edwin Grootscholten (EG Personeelsdiensten), Bert van Ruijven (Arcadia chrysanten), Ron Fransen (Levo Plant).