VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN Praktijkrichtlijn Brandveiligheid PARKEERGARAGES
Aanvullende brandveiligheidseisen op het Bouwbesluit 2003 en het Gebruiksbesluit voor besloten parkeergarages met brandcompartimentgrootte van meer dan 1000 m² of die dieper dan 8 meter zijn gelegen onder het maaiveldniveau, welke in het kader van gelijkwaardigheid noodzakelijk zijn.
Jan Brekelmans Veiligheidsregio Haaglanden Maart 2011 Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
- 1 -
INHOUD
blz
VOORWOORD
3
ALGEMENE INLEIDING
4
1. PLANOLOGIE
8
2. BOUWKUNDIG
8
3. INSTALLATIETECHNIEK
9
4. INZET BRANDWEER
9
5. AANVULLENDE BRANDVEILIGHEIDSEISEN OP HET BOUWBESLUIT
11
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT VLUCHTROUTES STERKTE BIJ BRAND BESTRIJDING VAN BRAND VERLICHTING
6. AANVULLENDE INSTALLATIETECHNISCHE BRANDVEILIGHEIDSEISEN 6.1 6.2 6.3
15
BRANDMELDINSTALLATIE VENTILATIE CO-MELDING
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
- 2 -
Voorwoord Intensief ruimtegebruik, voornamelijk in stedelijke gebieden, leidt ertoe dat er een duidelijke toename van het bouwvolume onder maaiveldniveau wordt gerealiseerd. Vooral gebruiksfuncties die om weinig lichtinval vragen verdwijnen onder de grond. Een groot aandeel hierin wordt gevormd door parkeergarages, waarbij het gebruiksoppervlak het maximale brandcompartiment van 1000 m2, zoals deze in het Bouwbesluit wordt gesteld, doorgaans ruim overschrijdt. Artikel 1.5 van het Bouwbesluit biedt de aanvrager van een bouwvergunning de mogelijkheid om van bepaalde prestatie-eisen in het Bouwbesluit af te wijken. De aanvrager, die een beroep op dit gelijkwaardigheidartikel doet, moet ten genoegen van burgemeester en wethouders aantonen dat het bouwwerk tenminste eenzelfde mate van onder andere veiligheid biedt als is beoogd met het betrokken voorschrift. Een en ander zoals wordt bedoeld in artikel 2.200 van het Bouwbesluit, waarbij wordt vermeld dat voor een bouwwerk waarvan het gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare oppervlakte, zodanig moet worden ingericht dat het als brandveilig mag worden aangemerkt. De aangestuurde artikelen 2.201, 2.202 en 2.203 geven specifiek aan dat daarbij aandacht moet worden besteed aan de beperking van uitbreiding van brand, ontvluchting en brandbestrijding. Er zijn bij parkeergarages, functionele en economische argumenten om de opdeling in brandcompartimenten te verlaten. Gezien de omvang van parkeergarages, is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de wijze waarop op gelijkwaardige manier het wettelijke uitgangspunt van brandbeheersing kan worden gerealiseerd. Dit heeft geleid tot een gelijkwaardig concept dat afwijkt van de algemeen toegepaste oplossingen op grond van vuurbelastingberekening. Het concept betreft een integrale benadering van compartimentering, ontvluchting en brandbestrijding. Opvallend bij deze benadering is, dat een belangrijk deel van de voorzieningen gericht is om een effectieve en veilige inzet door de brandweer mogelijk te maken. Naast de problematiek van de (grote) brandcompartimenten verdient de situering onder de grond eveneens de nodige aandacht. In artikel 2.208 van het Bouwbesluit wordt hiervoor eveneens aangegeven dat het bouwwerk brandveilig moet zijn, indien een vloer van een verblijfsgebied op meer dan 8 meter onder het maaiveldniveau is gelegen. In deze richtlijn is daarom aangegeven welke voorzieningen van belang zijn om in het kader van gelijkwaardigheid grotere brandcompartimenten dan het Bouwbesluit 2003 toelaat, te ontwerpen. Daarnaast is aandacht besteed aan de brandveiligheidsvoorzieningen welke een relatie hebben met de situering onder de grond. In de opzet van dit document is ervan uitgegaan dat alle relevante eisen in het Bouwbesluit 2003 en het Gebruiksbesluit van toepassing zijn. Daar waar gezien de omstandigheden dit noodzakelijk wordt geacht, zijn de afwijkende / aanvullende eisen aangegeven.
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
- 3 -
ALGEMENE INLEIDING Parkeergarages zijn in verschillende categorieën in te delen: 1. Besloten parkeergarages 2. Niet besloten parkeergarages 3. Parkeergarages met automatisch parkeersysteem 4. Parkeergarages met halfautomatisch parkeersysteem. Toepassingsgebied Het wel of niet open (besloten) zijn van de parkeergarage met betrekking tot ontvluchting wordt bepaald overeenkomstig Bouwbesluit artikel 2.169 alsmede de toelichting op dit artikel. Dit document omvat uitsluitend aanvullende brandveiligheidseisen bedoelt voor besloten parkeergarages zoals genoemd onder punt 1, met brandcompartimenten groter dan 1000 m² en/of dieper dan 8 meter zijn gelegen onder het maaiveldniveau.
Besloten – Niet besloten Het is van belang van te voren te bepalen of een parkeergarage als besloten of als niet besloten moet worden beschouwd. Een en ander heeft direct gevolg voor de uitvoering van de brandveiligheid van de parkeergarage. Een niet-besloten parkeergarage kan worden beschouwd als een open parkeerplaats waaraan geen nadere eisen noodzakelijk zijn. Indien kan worden gesproken van een besloten parkeergarage zal het geheel op de (brand)veiligheid moeten worden getoetst. Deze richtlijn geeft daarin een duidelijke richting aan. Tot op heden is het zeer lastig gebleken om te kunnen bepalen of een parkeergarage als besloten of niet-besloten moet worden beschouwd. Daarom dienen hiervoor de uitgangspunten zoals deze zijn vermeld in de toelichting van artikel 2.169 van het Bouwbesluit te worden aangehouden. Gesteld kan worden als de betreffende criteria buiten een straal van 7,5 m van een brandende auto worden overschreden, de parkeergarage als “besloten” moet worden beschouwd.
Zie ook onderstaande tabel en stromingsdiagram.
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
4
Soort P-gar.
Uitvoering
Open parkeerterrein
Dus geen overkapping
Overkapte locatie/garage
(zeer) hoge kap en geen/weinig gevels
Overkapte locatie/garage
dak op normale hoogte en geen/weinig gevels
Omstandigheden Rook en warmte kunnen vrij opstijgen. Geen gevaar door buffering van de rook Geen “gebouw-eisen” rooklaag onder de overkapping rook kan via gevels voldoende wegstromen rook geen belemmering voor ontvluchting Alleen binnen een straal van 7,5 m vanaf de brand, zijn de grenscondities van art. 2.169 BB aanwezig. rooklaag onder de overkapping garage “verrookt” rook wordt gedeeltelijk afgevoerd via gevels rook wel belemmering voor ontvluchting Ook buiten een straal van 7,5 m vanaf de brand zijn de grenscondities van art. 2.169 BB aanwezig.
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
Besloten/niet besloten Niet besloten
Niet besloten
Besloten
5
Parkeergarages (BC > 1000 m²)
JA
Besloten?
NEE
(zie Bouwbesluit) Artikel 2.169)
Deze praktijkrichtlijn toepassen.
Ondanks “niet-besloten”, rekening houden met brandoverslag naar aangrenzende brandcompartimenten bij bijvoorbeeld carport-achtige situaties
Normen: NEN 2535 NEN 2575 NEN 6098 NEN 2654-1 NEN 2654-2 NEN 2654-3 NPR 6095-1
Gebruiksfunctie Een parkeergarage is in het Bouwbesluit ondergebracht bij “overige gebruikfuncties” In oude regelgeving (voor het bouwbesluit 2003) werd er onderscheid gemaakt tussen stallinggarages en parkeergarages. Met de begrippen stallen en parkeren wordt het hoofdgebruiksdoel van de parkeervoorziening, als het stallen van motorvoertuigen aangegeven. Kenmerkend voor een zogenaamde stallinggarage is dat de gebruikers hiervan ter plaatse bekend zijn en het oppervlak beperkt is, zoals dit veelal voorkomt bij stallingruimten voor woongebouwen. Bij parkeergarages daarentegen zijn gebruikers minder ter plaatse bekend, zoals dit voorkomt bij stallingruimten bij kantoren, winkelcentra en dergelijke. Bij parkeergarages wisselen parkeerplaatsgebruikers elkaar af. Bij stallinggarages blijven deze wisselingen veelal achterwege. In dit document wordt geen onderscheid gemaakt in “stallinggarage” of “parkeergarage”. De reden hiervan is dat er voor de hulpdiensten geen verschil is tussen een brand in een “stallingruimte” of een “parkeergarage”. Dit houdt in dat voor een stallinggarage, die meestal van toepassing zijn bij bouwwerken waarin woonfuncties zijn gelegen, dezelfde eisen zullen worden gesteld als voor parkeergarages. Voor stallinggarages zal echter over het algemeen gelden dat deze beperkter in oppervlakte zullen zijn dan parkeergarages. Ook in het Bouwbesluit wordt geen onderscheid Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
6
aangegeven. Een en ander wordt ondergebracht bij “overige gebruiksfuncties voor het stallen van motorvoertuigen” . Bouwbesluit: In het Bouwbesluit (nieuwbouw) geldt met betrekking tot beperking van uitbreiding van brand voor “overige gebruiksfuncties” een brandcompartiment van maximaal 1000 m². Ten aanzien van grotere brandcompartimenten wordt gesteld dat deze zodanig moet zijn ingericht dat uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid, als beoogd in het Bouwbesluit. Een en ander houdt in dat voor parkeergarages, die deze maximaal toegestane oppervlakte overschrijden, een niveau van gelijkwaardige brandveiligheid dient te worden vastgesteld. Normatief brandverloop: Het normatief brandverloop ligt ten grondslag aan een gerichte filosofie. Hierbij gaat men er wel vanuit dat het gehele brandcompartiment in brand staat. Bij een brand in een parkeergarage is dit over het algemeen geen juist uitgangspunt. Dit om de volgende redenen. Bij proefnemingen van een in brand gestoken auto zijn gedurende het brandverloop metingen verricht door TNO (tegenwoordig Efectis). Aan de hand van ter beschikking gestelde meetgrafieken zijn een aantal uitgangspunten vastgesteld die als grondslag hebben gediend voor dit document. Zo is vastgesteld dat bij een autobrand in een parkeergarage moet worden verwacht dat niet méér dan 3 tot 4 auto’s tegelijk in brand zullen staan. Het totale aantal auto’s dat kan verbranden hangt uiteraard af van de effectiviteit van de repressieve inzet van de brandweer in de garage. Voor wat betreft de mate van brandvoortplanting mag worden aangenomen dat er in het ongunstigste geval maximaal 4 auto’s tegelijkertijd in brand zullen staan (door overslag). Bij deze aanname vindt brandoverslag plaats na ongeveer 10 minuten na het ontstaan van een brand. Uit de proefnemingen mag worden afgeleid dat bij een eenmaal brandende auto na gemiddeld 30 minuten de maximale warmteafgifte zal zijn gepasseerd. Na 60 minuten zal de auto nagenoeg zijn uitgebrand. Ter voorkoming dat een brand doorgroeit tot meer dan 3 á 4 auto’s is het essentieel dat de brandweer niet in een te laat stadium wordt gealarmeerd. Daarom is onder andere hiervoor een automatische brandmeldinstallatie met een doormelding noodzakelijk. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gelijktijdig in brand staan van 1000 m² of meer niet zal voorkomen. Mede om deze reden onderscheidt een bouwwerk, met een gebruiksfuncties voor het stallen van motorvoertuigen, zich van andere gebruiksfuncties. Opmerking: De toepassing van het brandbeveiligingsconcept “Beheersbaarheid van brand”, blijft in deze praktijkrichtlijn buiten beschouwing omdat, omdat zoals hiervoor werd omschreven, geen sprake zal zijn van een volledig in brand staand brandcompartiment.
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
7
1. PLANOLOGIE De situering en de vorm van de parkeergarages dienen zodanig te zijn dat bereikbaarheid voor brandweervoertuigen gewaarborgd is. Zie hiervoor artikel 2.6.1 van het Gebruiksbesluit.
2. BOUWKUNDIG Zoals is verwoord heeft de maximalisering van brandcompartimenten een relatie met het beheersbaar kunnen houden van een brand. Belangrijk is dan vast te stellen hoe een eenmaal ontstane brand zich zal gedragen. Voor de hand liggend hierbij is uit te gaan van een autobrand. Buiten de gegevens die kunnen worden ontleend aan genomen proeven in het verleden, ligt een serie proefbranden, genomen in juni 1998 in parkeergarage “Fleerde” te Amsterdam, ten grondslag aan de in deze toelichting getrokken conclusies. Verder zijn er ervaringen, opgedaan binnen het repressieve kader, waarbij vooral de veiligheid tijdens het repressieve optreden aan de orde is gesteld. Het aspect veiligheid in relatie tot repressie is voor dit document zelfs één van de onderleggers waaraan specifieke aandacht is besteed. BRANDCOMPARTIMENTERING De in dit document ontwikkelde visie aangaande de brandcompartimentering in parkeergarages is zoals gezegd, mede gebaseerd op reeds veelvuldige, voorafgaande onderzoeken en discussies op dit gebied. De resultaten van de bestudering van eerder genomen proefbranden evenals de genoemde proefbrand in Amsterdam, ontkrachten deze visie niet. De gevolgtrekking is dat, onder te stellen voorwaarden, de brandcompartimentering bij parkeergarages uit het oogpunt van beheersbaarheid beperkt kunnen blijven. Om ongewenste branduitbreiding naar boven- of ondergelegen andere brandcompartimenten te voorkomen, is in het samengestelde eisenpakket aandacht besteed aan de brandwerendheid van plafond- c.q. vloerconstructies. Er wordt een weerstand tegen branddoorslag aan de betreffende vloeren en plafonds gesteld. Tevens moet worden voorkomen dat, binnen het gehanteerde normatieve brandverloop, brandoverslag plaats vindt naar een andere brandcompartiment. ROOKCOMPARTIMENTERING Met betrekking tot de “beperking van verspreiding van rook” stelt het Bouwbesluit de volgende prestatie-eis. Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat bij brand rook zich niet binnen korte tijd kan verspreiden naar een ander deel van het bouwwerk zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt. Logischerwijs zal bij het branden van één of meerdere auto’s een aanzienlijke rookontwikkeling ontstaan. Om te conformeren aan de filosofie van het Bouwbesluit, is voor de ontvluchting, de maximaal in de rook af te leggen loopafstand afhankelijk van de bezettingsgraad van de parkeergarage. Wat neerkomt op het uitgangspunt dat, vanuit een willekeurig punt in de parkeergarage, binnen de gestelde afstand “ een van rook gevrijwaarde vluchtroute” of het aansluitende terrein zal moeten kunnen worden bereikt. Afhankelijk van de te overbruggen hoogte / laagte zullen in het onderdeel ontvluchten aan de trappenhuizen hogere eisen worden gesteld. Voor een veilige ontvluchting dienen de trappenhuizen en andere uitgangen van het rookcompartiment. Met het oog op verdere risicobeperking stelt NEN 6098, in zeer grote garages een nadere beperking aan de rookverspreiding in de garage zelf. ONTVLUCHTING In relatie tot het gestelde in het onderdeel rookcompartimentering, zijn in dit document nadere eisen omschreven om veilig te kunnen ontvluchten. Voor zover niet is vermeld zullen de algemene gebruikseisen eveneens van toepassing zijn. Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
8
In zowel het onderdeel rookcompartimentering als ontvluchting, zijn tevens maatregelen opgenomen om een optimale veiligheid te waarborgen waar het gaat om repressieve inzet. Hiermee wordt gedoeld plaatsbepaling ontstane brandhaard, het veilig kunnen toetreden, acceptabele loopafstanden, redden en blussen door brandweerfunctionarissen. Dit kan resulteren dat in bepaalde gevallen rookwerende scheidingsconstructies ofwel van rook gevrijwaarde vluchtroutes naar het niveau moeten worden gebracht van brandwerende scheidingsconstructies respectievelijk rook en brand gevrijwaarde vluchtroutes. CONSTRUCTIEVE VEILIGHEID Er dient te worden gerealiseerd dat de in het bouwwerk aanwezige vluchtroutes en aanvalswegen in stand blijven en door de Brandweer en overige hulpdiensten, ondanks de brand, veilig kunnen worden gebruikt. Daarom dient de hoofddraagconstructie zodanig sterk te zijn uitgevoerd dat de constructie bij brand niet binnen een korte tijdsduur bezwijkt. Voor de hieraan te verbinden prestatie-eisen wordt verwezen naar de gestelde eisen in deze praktijkrichtlijn.
3. INSTALLATIETECHNIEK Eveneens uitgaande van de specifieke gebouwkarakteristieken en de grote oppervlakten, zullen aanvullende installaties onderdeel uitmaken van het eisenpakket. Met name om zowel ontvluchting als de repressieve inzet snel en veilig te kunnen laten verlopen, zal een automatische brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie noodzakelijk zijn. Plaatsbepaling van de uitgebroken brand (detectiezone) en aanduiding van de juiste (neven)brandweeringang, vormen een essentieel onderdeel hierbij. Ook zullen met het oog op de repressieve inzet, blusleidingen in het bouwwerk aanwezig moeten zijn. Eén van de taken van de Brandweer is het uitvoeren van een “nacontrole”. Dit is het controleren op eventuele nog aanwezige personen c.q. slachtoffers en brandverschijnselen, na blussing. Om dit adequaat te kunnen uitvoeren dient de omstandigheid van het te controleren gebied dusdanig te zijn, dat na een bepaalde tijd van voldoende zichtlengte sprake zal zijn. Afhankelijk van de te stellen prestatie-eisen kan dit leiden tot speciaal te treffen (ventilatie)voorzieningen.
4. INZET BRANDWEER Naast de ontvluchting, wordt er in dit document speciale aandacht besteed aan de problematiek rondom de brandweerinzet. Daartoe dienen voldoende (brandweer)ingangen aanwezig te zijn. Zie hiervoor ook artikel 2.6.2 van het Gebruiksbesluit. De inzet is gericht op redding, blussing en nacontrole. Met name in ondergrondse parkeergarages is een brandweerinzet zowel om praktische als psychologische redenen sterk afwijkend van bovengrondse bouwwerken. Om reden hiervan is in dit document verregaande aandacht besteed aan het eventueel moeten opereren in deze moeilijke omstandigheden door hulpverlenende diensten waaronder de Brandweer. Het is van groot belang dat de zoekacties (repressieve inzet), als gevolg van een beperkte hoeveelheid van ademlucht en lastige oriëntatiemogelijkheden, aan een maximale loopafstand van 30 meter wordt gekoppeld, waarbij er geen rekening met geparkeerde auto’s hoeft te worden gehouden. Deze afstand is in overeenstemming met de te verwachte loopafstanden voor de brandweer in de gebruikelijke brandcompartimenten < 1000 m2. Zicht op de brand. In grotere parkeergarages kan de maximale loopafstand voor de brandweer vervallen, omdat daar een bepaalde “zicht op de brand” wordt vereist zoals in NEN 6098 is beschreven. “Zicht op de brand” wordt vereist in brandcompartimenten die groter zijn dan 2500 m2. Indien dit ook wordt gerealiseerd in Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
9
brandcompartimenten die kleiner zijn dan 2500 m2, kan ook hier de eis van de maximale loopafstand voor de brandweer, vervallen. (Zie ook artikel 13 van deze richtlijn) Tevens zal vooral de bedoelde “nacontrole” na bepaalde tijd vragen om een minimale zichtlengte. Dit is van belang om deze taak adequaat te kunnen uitvoeren en de koppeling naar het normatieve brandverloop van parkeergarages te kunnen leggen, wat uiteindelijk het uitgangspunt is geweest van dit document. Het is denkbaar dat voor eventuele brand- en/of rookwerende constructies een oplossing gevonden wordt in de toepassing van zelfsluitende scheidingsconstructies in de vorm van schuifdeuren. Met nadruk wordt er op gewezen dat juist scheidingsconstructies in deze vorm, de brandweerinzet in hoge mate negatief kunnen beïnvloeden. Hiermee wordt gedoeld op opsluiting, desoriëntatie met mogelijke catastrofale gevolgen.
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
10
5.
Aanvullende brandveiligheidseisen op het Bouwbesluit
5.1
BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND 5.1.1 Scheiding met andere besloten ruimte en / of ander bouwwerk: De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van de parkeerfunctie naar een andere besloten ruimte (gebruiksfunctie) en / of naar een ander bouwwerk is niet lager dan 60 minuten.
Toelichting Deze eis is gebaseerd op het principe dat de parkeergarage een brandcompartiment is waarbij een eenmaal in dit bouwwerk uitgebroken brand niet binnen het gestelde aantal minuten naar een ander bouwwerk, bouwdeel of perceel overslaat. Dit is mede noodzakelijk i.v.m. de overschrijding van brandcompartimenten van de 1000 m². Naast een toetsing van bouwkundige onderdelen dient tevens aan installatietechnische onderdelen de nodige aandacht te worden geschonken. Zo mag het bijvoorbeeld niet mogelijk zijn dat er een uitbreiding van brand plaats kan vinden via de toe- en afvoervoorzieningen van de ventilatie-installatie. 5.1.2 Tussen de parkeergarage (brandruimte) en de ruimte waar de elektrische voeding van de ventilatie-installatie is aangesloten, dient een WBDBO van minimaal 60 minuten aanwezig te zijn. Toelichting Deze eis is noodzakelijk in samenhang met de eis van functiebehoud bij brand van de bekabeling van de ventilatie-installatie. (NPR 6095-1)
5.2
BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK 5.2.1 Onderverdeling rookcompartimenten: De grootte van een rookcompartiment is gelijk aan de grootte van het brandcompartiment.
Toelichting Een brandcompartiment dient normaliter te worden onderverdeeld in één of meerdere rookcompartimenten. De grootte van het rookcompartiment is in dit geval gelijk aan het brandcompartiment (> 1000 m2). Gezien de doelstelling van dit document is het opdelen in meerdere rookcompartimenten niet gewenst of mogelijk. 5.2.2 Rookverspreiding naar belendingen. Ter voorkoming van ontoelaatbare rookverspreiding naar belendingen, dient voldoende aandacht te worden besteed aan de situering van toe- en afvoervoorzieningen van de ventilatie-installatie. 5.3
VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT 5.3.1 Uitgangen rookcompartiment: Een rookcompartiment dient tenminste over 2 onafhankelijke uitgangen te beschikken die tenminste 5 meter uit elkaar liggen.
Toelichting Een rookcompartiment dient minstens over 2 onafhankelijke uitgangen beschikken. Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
11
Een uitgang in het kader van dit artikel telt pas mee wanneer deze op niet minder dan 5 m afstand van een andere uitgang ligt
5.3.2 Loopafstand: Vanaf ieder punt in de parkeergarage tot een uitgang (“van rook gevrijwaarde vluchtroute”) dient de werkelijke loopafstand te zijn afgestemd op de te verwachte bezettingsgraad.. Indien dit tot meerdere uitgangen leidt, dienen deze uitgangen tenminste 5 meter uit elkaar te liggen. Toelichting Het doel van dit artikel is te waarborgen, dat er voor in geval van brand, veilige mogelijkheden zijn om vanuit een verblijfsgebied (parkeergarage) het betrokken rookcompartiment tijdig te kunnen verlaten. Het gaat hier dus om het bereiken van het punt van waaruit een of meer rookvrije vluchtroutes kan worden betreden. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, mogen deze op niet minder dan 5 meter afstand van andere uitgangen liggen.
5.4
VLUCHTROUTES 5.4.1 Vluchttrappenhuis Een vluchttrappenhuis, dat is bedoeld voor de overbrugging van een onder het maaiveldniveau gelegen verblijfsgebied, voldoet aan voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert ( WBDBO 60). Indien het trappenhuis voert naar een verblijfsgebied welke meer dan 8 meter onder het maaiveldniveau is gelegen, dient tevens het trappenhuis op alle verdiepingen in de parkeergarage te zijn voorzien van een voorruimte (sluis) met een weerstand tegen rookdichtheid van minimaal 30 minuten ( WTRD 30 ).
Toelichting In de bouwregelgeving is onderscheid gemaakt tussen bouwlagen gelegen boven het maaiveldniveau en daar onder. Belangrijkste reden hiertoe is dat bij een boven het maaiveldniveau gelegen bouwlaag een brand van onderaf kan worden “aangevallen”. Bij onder het maaiveldniveau gelegen bouwlagen is dit niet het geval. Daarom dienen de vluchtroutes van parkeerlagen welke onder het meetniveau zijn gelegen, te worden uitgevoerd als “brand- en rookvrije vluchtroutes”. Om het toetreden van de brandweer op de parkeerlagen dieper dan 8 meter onder het maaiveldniveau gelegen extra te beveiligen, dienen deze als brand- en rookvrije vluchtroutes uitgevoerde trappenhuizen tevens te zijn voorzien van een rookwerende voorruimte (sluis) op alle toegangen naar de parkeergarage.
5.4.2 Vluchttrappenhuizen van bovengelegen bouwwerken. Indien een vluchttrappenhuis van een boven de parkeergarage gelegen bouwwerk aansluit op het trappenhuis van de parkeergarage, dient het gehele trappenhuis als brand en rookvrije vluchtroute te worden uitgevoerd ( WBDBO 60 ). Tevens dient het trappenhuis op alle verdiepingen in de parkeergarage te zijn voorzien van een voorruimte (sluis) met een weerstand tegen rookdichtheid van minimaal 30 minuten ( WTRD 30 ).
Toelichting Trappenhuizen in bouwwerken die een mogelijkheid tot vluchten bieden moeten zodanig zijn, dat ze voldoende bescherming bieden tijdens het vluchten. Deze eis bepaalt daarom dat een dergelijk trappenhuis moet worden beschouwd als een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert. Het trappenhuis moet dan voldoen aan de eisen die gelden voor dergelijke ruimten. Dit geldt vanzelfsprekend ook Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
12
.
wanneer zo`n trappenhuis uitkomt in de parkeergarage. Om het toetreden van rook in deze trappenhuizen te voorkomen dienen deze te zijn voorzien van een rookwerende voorruimte (sluis) op alle toegangen naar de parkeergarage.
5.5
STERKTE BIJ BRAND Tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken. De hoofddraagconstructie dient een mate van brandwerendheid op bezwijken te bezitten zoals hierna wordt vermeld. Indien het een verblijfsgebied betreft dat lager is gelegen dan 8 meter onder het aansluitende terrein dient de hoofddraagconstructie een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van tenminste: - 90 minuten (tussen 8 en 13 m.) (laagst gelegen verdiepingsvloer) - 120 minuten (lager dan 13 m.) (laagst gelegen verdiepingsvloer) Indien zich boven de garage nog een ander gebruiksfunctie bevindt dient eveneens het gesteld in het Bouwbesluit in acht te worden genomen. Toepassing van bovenvermelde waarden mogen echter nimmer leiden tot een lagere brandwerendheid op bezwijken, dan in het Bouwbesluit 2003 is voorgeschreven. In verband met de noodzakelijke eis voor nacontrole (zie artikel 13) dient echter de hoofddraagconstructie een mate van brandwerendheid op bezwijken te bezitten van minimaal 60 minuten. Eventuele reducties op de brandwerendheid van de hoofddraagconstructie zijn niet mogelijk!
Toelichting Om te voorkomen dat een bouwwerk bij brand vroegtijdig instort dient de hoofddraagconstructie een brandwerendheid op bezwijken te conform de gestelde tijdsduur 8 te bezitten. Gerealiseerd dient te worden dat in sommige gevallen de hoogte van de weerstand tegen branddoorslag voor scheidingsconstructies, bepalend kan zijn. De specifieke aard van het bouwwerk geeft extra moeilijke omstandigheden bij een brandweerinzet. Hierdoor is een zolang mogelijke waarborging van veilige aanvalsroutes noodzakelijk. Daarom is in dit document de reductie, die een permanente vuurbelasting < 500 MJ/m2 op kan leveren, verlaten.
5.6
BESTRIJDING VAN BRAND 5.6.1 Droge blusleidingen Indien de laagst gelegen vloer onder het maaiveld is gelegen en/of indien de “penetratiediepte” vanaf de opstelplaats van het blusvoertuig tot aan het verste punt in het parkeerbouwwerk meer bedraagt dan 60 meter, dient elk trappenhuis van het parkeergarage te zijn voorzien van een droge blusleiding.
Toelichting Om eveneens tijdig over bluswater op een lager gelegen bouwlaag te kunnen beschikken, dienen droge blusleidingen aanwezig te zijn. Tevens zal in relatie tot de grootte van het brandcompartiment van een grote penetratiediepte sprake zijn, waardoor het watertransport door middel van droge blusleidingen moet worden gerealiseerd. Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
13
De droge blusleiding dient te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 9 van het boek “Brandbeveiligingsinstallaties” (NVBR).
5.6.2 Draagbare blustoestellen De volgende ruimtes (indien aanwezig) dienen te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel. Beveiliging-./ huismeesterloge Technische ruimte(s) Liftmachinekamer. Stookruimte als bedoeld in Bouwbesluit 2003, art 4.88, vierde en vijfde lid. Toelichting Een en ander dient te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 4 van het boek “Brandbeveiligingsinstallaties “ (NVBR.)
5.7
VERLICHTING Noodverlichting Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte (parkeergedeelte) is aangesloten op een voorziening voor noodstroom. Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom. Bovenvermelde installaties geven een verlichtingssterkte van tenminste 1 lux. Een voorziening voor noodstroom, geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de betrokken verlichtingsinstallatie gedurende tenminste 60 minuten te laten werken. Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
Toelichting Voor risicovolle situaties wordt een aansluiting op de elektrische installatie niet voldoende betrouwbaar geacht en is een aansluiting op een voorziening van noodstroom voorgeschreven. Noodstroom is voorgeschreven voor grote verblijfsruimten (parkeergarage), voor liftkooien en voor de routes van voorgeschreven vluchtmogelijkheden. De noodverlichtingsinstallatie dient te voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 11 van het boek “Brandbeveiligingsinstallaties”( NVBR)
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
14
6. 6.1
Specifieke installatietechnische brandveiligheidseisen Brandmeldinstallatie: Het bouwwerk dient te zijn voorzien van een gecertificeerde (automatische) brandmeldinstallatie met doormelding naar de regionale alarmcentrale (RAC) van de brandweer en welke onder andere de ontruimingsalarminstallatie en de ventilatie activeert. Specifieke (prestatie)eisen voor deze installatie zijn vermeld in bijlage E van NEN 6098. Toelichting Gezien de grootte van het brandcompartiment is het in relatie tot de tijdsbalk noodzakelijk dat een brand snel wordt gemeld. Het specifieke karakter van het bouwwerk is bepaald door de grootte van het brandcompartiment en de eventuele ondergrondse situering. Daarom is het noodzakelijk dat de veiligheidsgraad in relatie tot de ontvluchting, reddings- en bluswerkzaamheden, alsmede de nacontrole, wordt verhoogd. De automatische brandmelding draagt hiertoe aanzienlijk bij. De ervaring heeft geleerd dat het aantal ongewenste meldingen in parkeergarages hoog kan zijn. Dit brengt onnodig veel risico bij bijvoorbeeld het uitrukken van de brandweer met zich mee. Tevens neemt de geloofwaardigheid in ernstige mate door ongewenste brandmeldingen af. Om deze factoren in positieve zin, sterk te verbeteren zijn voor de brandmeldinstallatie in deze parkeergarages, specifieke eisen opgesteld. De brandmeldinstallatie dient in principe te voldoen aan NEN 2535. Daarnaast zijn in bijlage E van NEN 6098 de specifieke eisen aan deze installatie vermeld.
6.2
Ventilatie Voor een goede ventilatie in een parkeergarage zijn er diverse mogelijkheden, welke afhankelijk zijn van de omvang van het niet-gecompartimenteerde oppervlakte van de garage. Indien een parkeergarage kleiner is dan 1000 m2 of is onderverdeeld in brandcompartimenten, welke niet groter zijn dan 1000 m2, gelden de ventilatie-eisen zoals als basis is vermeld in het Bouwbesluit. Hier wordt verwezen naar de bepalingsmethode volgens NEN 1087, waarmee een minimale capaciteit van 3 dm3 / s per m2 moet worden gerealiseerd. Voor parkeergarages waarin het brandcompartiment groter is dan 1000 m2, geldt dat de ventilatie moet voldoen aan het gestelde in NEN 6098. In deze norm wordt een rookbeheerssysteem besproken voor de volgende doelstellingen: a. Beperking van rookverspreiding. Dit heeft betrekking op het begrenzen van de rookverspreiding tot een bepaald oppervlak. b. Zicht op de brand. Dit heeft tot doel, het verbeteren van de mogelijkheden voor een succesvolle repressieve inzet. c. Nacontrole. Dit heeft tot doel de garage zodanig te ventileren dat het mogelijk is na een bepaalde tijd de garage te kunnen doorzoeken. Afhankelijk van de gebruiksoppervlakte van de parkeergarage kan een keuze worden gemaakt uit één of meer van bovenvermelde doelstellingen. Als leiddraad voor de vaststelling hiervan, is in NEN 6098, bijlage A, een tabel afgebeeld.
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
15
Daarnaast gelden nog de volgende voorwaarden: De installatie van de ventilatie-installatie dient tevens te voldoen aan het gestelde in NPR 6095-1.
Het beheer, de controle en het onderhoud van de installatie dient conform NEN 2654-3 (Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties – Deel 3: Rookbeheerssystemen) te geschieden.
De installatie dient te beschikken over een geldig certificaat. De NVBR heeft een Handreiking Certificatie Brandbeveiligingsystemen opgesteld. In deze Handreiking wordt vermeld op welke wijze het proces moet verlopen om te komen tot certifcering en hoe de brandweer en de besturen dit kunnen inpassen in de eigen werkprocessen. Ook streeft de NVBR samen met andere belanghebbenden naar uniformering van regelingen voor de verschillende brandbeveiligingsystemen. Deze handreiking is te vinden op www.brandweerkennisnet.nl.
6.3
CO-melding: Een eventuele aanwezige CO-meldinstallatie mag geen nadelig effect hebben op een adequate brandmelding. Daarom moet een sturing van de ventilatie, als gevolg van een CO-melding altijd vertraagd worden ingeschakeld (+ 3 min.).
Praktijkrichtlijn parkeergarages brandcomp. > 1000 m2, versie 09-03-2011
16