Met steun van het Europees Integratiefonds
Geïntegreerd eindrapport Actie-onderzoek 16- tot 18jarige nieuwkomers uit derdelanden Coördinator: Reinhilde Pulinx (SDL, UGent) Onderzoekers: Helene Marie-Lou De Clerck en Edith Piqueray (CeMIS, UA); Liesbeth De Bruyne en Iris Philips (CTO, KU Leuven); Ilona Truyts (SDL, UGent) Procesbegeleiders: Sylke Blommaert (Inburgering Antwerpen); Sofie Poncelet (bon vzw); Stephan Henau (Kom-Pas vzw Gent); Kurt Kimpen (Prisma vzw) Promotoren: Noel Clycq (CeMIS, UA), Eric De Jonge (bon vzw); Phil Loncke (Kom-Pas, vzw Gent); Ilse Schuurmans (Inburgering Antwerpen, CISO vzw); Piet Van Avermaet (SDL, UGent); Marjolijn Van Dooren (Prisma vzw); Koen Van Gorp (CTO, KU Leuven)
Inhoudstafel 1.
Inleiding ....................................................................................................................................... - 5 -
2.
Methodologie .............................................................................................................................. - 9 -
3.
Opbouw van het rapport ........................................................................................................... - 11 -
4.
Aankomst in Vlaanderen/Brussel en doorverwijzing naar OKAN ............................................. - 14 a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 15 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 16 -
c)
Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek ..................................................................... - 17 -
5.
Participatie aan (en organisatie van) het OKAN-onderwijs ....................................................... - 17 a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 17 i.
Algemene situering en cijfergegevens op Vlaams niveau ................................................. - 17 -
ii.
De heterogene doelgroep in het OKAN-onderwijs ........................................................... - 18 -
iii.
Doelstellingen van OKAN................................................................................................... - 19 -
iv.
Inhoud van de OKAN-lessen .............................................................................................. - 20 -
v.
Aanpak en opzet van de OKAN-lessen .............................................................................. - 20 -
vi.
De OKAN-leerkrachten ...................................................................................................... - 21 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 21 i.
Knelpunten met betrekking tot de diversiteit van de leerlingen ...................................... - 21 -
ii.
Knelpunten met betrekking tot de inhoud en de opzet van de OKAN-lessen. ................. - 22 -
iii.
Knelpunten met betrekking tot de OKAN-leerkrachten.................................................... - 23 -
iv.
Knelpunten met betrekking tot samenwerking met Inburgering ..................................... - 23 -
c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 24 i.
Bestaande praktijken met betrekking tot de diversiteit van de leerlingen....................... - 24 -
ii.
Bestaande praktijken met betrekking tot de OKAN-leerkrachten .................................... - 25 -
d)
Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek ..................................................................... - 25 i. Verbeteractie met betrekking tot de diversiteit van de OKAN-leerlingen: een overlegplatform tussen OKAN en Inburgering (Brussel) ........................................................... - 26 ii. Verbeteractie met betrekking tot de samenwerking tussen OKAN en Inburgering: uitwisselen van goede praktijken/expertise, verwerven van inzicht in elkaars werking en professionalisering (Antwerpen) ............................................................................................... - 27 iii. Verbeteractie met betrekking tot de samenwerking tussen OKAN en Inburgering: afstemming diensten (Turnhout) .............................................................................................. - 29 iv.
e) 6.
Verbeteractie met betrekking tot het opzet van de OKAN-lessen.................................... - 30 Samenvatting......................................................................................................................... - 30 -
Begeleiding en oriëntering bij uitstroom uit OKAN................................................................... - 32 -1-
a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 33 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 33 i.
Knelpunt met betrekking tot informatieverstrekking aan de jongeren en ouders ........... - 33 -
ii.
Knelpunt met betrekking tot een veelheid aan initiatieven en contactpersonen ............ - 35 -
iii.
Knelpunt met betrekking tot de vervolgschoolcoaches en het CLB.................................. - 36 -
iv.
Knelpunt met betrekking tot een gebrekkige warme overdracht en nazorg.................... - 37 -
c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 38 i. Bestaande praktijken met betrekking tot de informatieverstrekking aan de jongeren en hun ouders........................................................................................................................................ - 38 ii.
Bestaande praktijken met betrekking tot de nazorg......................................................... - 40 -
iii. Bestaande partijken met betrekking tot ondersteuning van leerkrachten in het vervolgonderwijs ....................................................................................................................... - 41 d)
Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek ..................................................................... - 42 i.
De zomercursus maatschappelijk oriëntatie voor ex-OKAN-jongeren in Antwerpen ...... - 42 -
ii.
Samenwerking OKAN-Onthaalbureau in Turnhout ........................................................... - 45 -
e) 7.
Samenvatting......................................................................................................................... - 45 Doorstroom naar het voltijds gewoon secundair onderwijs. .................................................... - 47 -
a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 47 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 48 i.
Knelpunten met betrekking tot de leeftijd 16-18 jaar ...................................................... - 48 -
ii. Knelpunt met betrekking tot het te grote verschil tussen OKAN en het voltijds gewoon secundair onderwijs .................................................................................................................. - 49 c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 50 -
d)
Samenvatting......................................................................................................................... - 52 -
8.
Doorstroom naar deeltijds regulier onderwijs .......................................................................... - 53 a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 53 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 54 i.
Knelpunten m.b.t. stageplaatsen ...................................................................................... - 54 -
ii.
Knelpunten met betrekking tot opbouwen van kennis, vaardigheden en attitudes ........ - 54 -
iii.
Knelpunten met betrekking tot verblijfsdocumenten en middelen ................................. - 56 -
c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 56 i.
Bestaande praktijken met betrekking tot realistisch beeld over de jobinhoud................ - 56 -
ii.
Bestaande praktijken met betrekking tot taalondersteuning ........................................... - 56 -
iii. Bestaande praktijken met betrekking tot voortrajecten voor deeltijds lerenden – ACE (WEB vzw) - 57 -2-
iv. Bestaande praktijken met betrekking tot voortrajecten voor deeltijds lerenden - ‘Effect’ (JES) - 57 v. d)
Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek ..................................................................... - 58 i.
Verbeteractie m.b.t. verhogen kennis, vaardigheden en competenties .......................... - 58 -
ii.
Verbeteractie met betrekking tot het verhogen van zelfweerbaarheid ........................... - 59 -
e) 9.
Bestaande praktijken met betrekking tot Persoonlijke Ontwikkelingstrajecten (POT) .... - 57 -
Samenvatting......................................................................................................................... - 59 Doorstroom naar beroepsvoorbereidende opleidingen en het volwassenenonderwijs .......... - 61 -
a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 61 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 62 i.
Knelpunten met betrekking tot het volwassenenonderwijs (VWO) ................................. - 62 -
ii.
Knelpunten met betrekking tot de VDAB .......................................................................... - 63 -
c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 65 i.
Bestaande praktijken met betrekking tot informatie over vervolgopleidingen ............... - 65 -
ii.
Bestaande praktijken met betrekking tot samenwerking ................................................. - 66 -
iii.
Bestaande praktijken met betrekking tot afstemming aanbod op doelgroep.................. - 66 -
d)
Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek ..................................................................... - 67 -
e)
Samenvatting......................................................................................................................... - 67 -
10.
Toeleiding naar vrije tijd........................................................................................................ - 69 -
........................................................................................................................................................... - 69 a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 69 i.
b)
Opportuniteiten ................................................................................................................ - 69 Knelpunten ............................................................................................................................ - 72 -
i.
Knelpunt met betrekking tot een niet transparant vrijetijdslandschap............................ - 72 -
ii.
Knelpunt met betrekking tot lacunes in het aanbod ........................................................ - 73 -
iii.
Knelpunt met betrekking tot materiële drempels ............................................................ - 73 -
iv.
Knelpunt met betrekking tot het niet prioritair zijn van vrijetijdsbesteding .................... - 74 -
v.
Knelpunten met betrekking tot foute verwachtingen ...................................................... - 74 -
vi.
Knelpunten met betrekking tot de wetgeving .................................................................. - 75 -
vii.
Knelpunten met betrekking tot toeleiding via de school .............................................. - 75 -
viii.
Extra: drempels beschreven in de wetenschappelijke literatuur.................................. - 77 -
c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 77 i.
Bestaande praktijken met betrekking tot rolmodellen ..................................................... - 77 -
ii.
Bestaande praktijken met betrekking tot uitwisseling van informatie: Netwerk Planeet Gent - 78 -3-
iii.
Bestaande praktijken met betrekking tot Brede School ................................................... - 78 -
iv.
Bestaande praktijken met betrekking tot opstapinitiatieven ........................................... - 78 -
v.
Bestaande praktijken met betrekking tot ouderbetrokkenheid ....................................... - 80 -
d)
Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek ..................................................................... - 80 i. Verbeteractie met betrekking tot informatieverstrekking en sensibilisering van jongeren: stadsverkenning in Brussel ....................................................................................................... - 80 ii.
e)
Verbeteracties met betrekking tot ontwikkeling van materialen in Gent ....................... - 81 Samenvatting......................................................................................................................... - 82 -
11. Toeleidingen in functie van psycho-sociaal welbevinden .......................................................... - 85 a)
Beschrijving ........................................................................................................................... - 86 -
b)
Knelpunten ............................................................................................................................ - 86 i.
Knelpunt met betrekking tot relatie ouders - jongeren .................................................... - 86 -
ii.
Knelpunt met betrekking tot verblijfsdocumenten en administratie ............................... - 86 -
iii.
Knelpunt met betrekking tot financiële situatie ............................................................... - 86 -
iv.
Knelpunt met betrekking tot sociaal netwerk en discriminatie ........................................ - 87 -
v.
Knelpunt met betrekking tot medische en geestelijke gezondheid.................................. - 87 -
vi.
Knelpunt met betrekking tot moeilijke doorverwijzing .................................................... - 87 -
c)
Bestaande praktijken............................................................................................................. - 88 i.
Bestaande praktijken met betrekking tot ‘een luisterend oor’......................................... - 88 -
ii. Bestaande praktijken met betrekking tot samenwerking onthaalbureau – geestelijke gezondheidszorg........................................................................................................................ - 88 iii. Bestaande praktijken met betrekking tot een toegankelijke (geestelijke) gezondheidszorg .. 88 d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek met betrekking tot sociaal en emotioneel welbevinden .................................................................................................................................. - 89 e)
Samenvatting......................................................................................................................... - 90 -
12. Aanbevelingen en conclusies ...................................................................................................... - 91 Aanbeveling 1: Houd voldoende rekening met de specificiteit van de doelgroep ....................... - 93 Aanbeveling 2: Realiseer geïntegreerde trajecten ........................................................................ - 95 Aanbeveling 3. Voorzie een centrale trajectbegeleiding voor 16- tot 18-jarigen nieuwkomers .. - 99 Aanbeveling 4. Zet in op ervaringsuitwisseling en het werken met rolmodellen ....................... - 103 Aanbeveling 5: Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren ....................... - 105 Aanbeveling 6. Stimuleer en faciliteer het doorbreken van de muren van de OKAN-klas ......... - 108 -
-4-
1. Inleiding Dit project geeft uitvoering aan de oproep 260 van het Europees Integratiefonds, met co-financiering van de Vlaamse minister bevoegd voor integratie, betreffende het actie-onderzoek ’16- tot 18jarigen nieuwkomers uit derdelanden’. De algemene doelstelling van deze oproep was om via een actieonderzoek een integrale aanpak uit te werken voor een onderwijs- en opleidingstraject afgestemd op de noden van 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden.1 Het project werd opgestart in januari 2013 en afgerond in juni 2014. Onderwijs is één van de voornaamste sleutels tot maatschappelijke participatie, integratie en inburgering. Ieder jaar komen in België heel wat anderstalige nieuwkomers aan, onder hen ook minderjarigen. Net zoals de meerderjarigen behoren ook de minderjarigen tot de doelgroep van het inburgeringsbeleid. Anders dan meerderjarige nieuwkomers, komen de minderjarigen niet terecht in de inburgeringstrajecten die door de onthaalbureaus worden georganiseerd. Inburgering van deze jonge nieuwkomers verloopt voornamelijk via onderwijs. Net als andere minderjarigen in België geldt voor anderstalige minderjarige nieuwkomers het recht op onderwijs en de leerplicht. Onthaalbureaus hebben de taak de minderjarige nieuwkomers door te verwijzen naar een geschikte reguliere school of het onthaalonderwijs en indien nodig te begeleiden naar de welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. Om het inburgerings- en integratieproces van deze jonge nieuwkomers zo vlot mogelijk te laten verlopen is de Vlaamse overheid in 1991 gestart met een onderwijsbeleid voor migranten of het onderwijsvoorrangsbeleid (OVB). Het opvangen van anderstalige nieuwkomers in onthaalklassen (OKAN) maakte deel uit van dit beleid. De doelstelling van OKAN is het zo snel mogelijk verwerven van het Nederlands vanuit de hypothese dat integratie in andere vakgebieden pas mogelijk zou zijn wanneer een redelijke taalvaardigheid in het Nederlands verworven is. Het besluit van de Vlaamse regering inzake de organisatie van onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het gewoon voltijds secundair onderwijs (24 mei 2002) en de concretisering van dit besluit in de omzendbrief SO 75 van 30 juni 2006 was een volgende belangrijke mijlpaal in het beleid naar anderstalige nieuwkomers toe. Onthaalonderwijs is sindsdien niet langer beperkt tot een onthaaljaar, maar omvat ook ondersteuning, begeleiding en opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers. De combinatie van deze twee vormt dan het geheel van onthaalonderwijs. 1
De uitvoerende actoren betrokken bij dit project hebben een werking ten aanzien van nieuwkomers waarbij de doelgroep van 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden geïntegreerd wordt. Bij het uitvoeren van de verschillende onderzoekacties en het analyseren van de bevindingen, werd getracht de focus zo sterk mogelijk op de specifieke doelgroep van 16- tot 18-jarigen nieuwkomers te leggen. Deze afbakening kon echter door de integratie van de 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derde landen in de reguliere werking ten aanzien van nieuwkomers niet steeds volledig doorgetrokken worden.
-5-
De omzendbrief creëert een duidelijk kader voor scholengemeenschappen in het secundair onderwijs om het onthaalonderwijs voor anderstalige leerlingen te organiseren. Dit onthaalonderwijs, en met name het onthaaljaar, moet het voor anderstalige nieuwkomers mogelijk maken om hun studie in het regulier secundair onderwijs met succes voort te zetten. Daartoe wordt in principe voor iedere anderstalige nieuwkomer een individueel leertraject uitgezet (in functie van de doelen voor het onthaalonderwijs enerzijds en aansluitend op de intrinsieke capaciteiten van de anderstalige nieuwkomers anderzijds). Niet alleen de onthaalleerkracht heeft daarin een rol te vervullen, maar ook de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB's) dienen aandacht te besteden aan de begeleiding en oriëntering van de anderstalige nieuwkomer. Scholengemeenschappen met een onthaalklas krijgen extra uren-leraar voor begeleiding, ondersteuning en opvolging van ex-onthaalleerlingen in het regulier onderwijs. De bedoeling is dat met die extra omkadering maatregelen worden getroffen die een belangrijke positieve weerslag hebben op de schoolresultaten van anderstalige nieuwkomers, bijvoorbeeld het aanstellen van een vervolgcoach, het coachen van leerkrachten uit de reguliere klas, een goede doorstroming van leerlingeninformatie (Sterckx, 2006)2. Op 1 september 2010 werden bovendien nieuwe ontwikkelingsdoelen OKAN (i.c. Referentiekader met Ontwikkelingsdoelen Taalvaardigheid voor Anderstalige Nieuwkomers of ROTAN) van kracht in het secundair onderwijs waarin naast het bevorderen van de taalvaardigheid Nederlands ook aandacht is voor het verwerven van andere schoolse vaardigheden en het bevorderen van de sociale integratie van de minderjarige anderstalige nieuwkomers (i.c. maatschappelijke redzaamheid en informele contacten in en buiten de school). Naast een duidelijk organisatorisch kader is er nu ook een duidelijk inhoudelijk kader voor het onthaalonderwijs in het secundair onderwijs. Met het creëren van een dergelijk kader voor het onthaalonderwijs in het secundair onderwijs levert de Vlaamse overheid heel wat inspanningen om minderjarige nieuwkomers aansluiting te laten vinden bij de bestaande onderwijs- en opleidingsstructuren met het oog op het realiseren van een goede startpositie in de samenleving. Ondanks de maatregelen die sinds 2006 in voege zijn, leren onderzoek en ervaring ons dat vooral bij de 16- tot 18-jarige nieuwkomers zowel de doorstroom vanuit de onthaalklas naar de reguliere klas als de opvang in de reguliere klas en de aansluiting op andere opleidingsstructuren of de werkvloer uiterst moeizaam verlopen. Een goede opvolging en een 'warme overdacht' van deze oudere groep nieuwkomers is problematisch. De groep van 16- tot 18-jarige nieuwkomers telt ook het hoogste
2
Sterckx, M. ‘Wat is er nog van onze dromen?’. Eindrapport van een onderzoek naar de doorstroming van anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs in de eerste drie jaar na de onthaalklas in Vlaanderen (2003-2005). Centrum voor Taal en Onderwijs, Leuven, 2006.
-6-
aantal problematische aanwezigheden in het onthaalonderwijs (Rapport onthaalonderwijs 20102011 & 2011-2012, AgODi)3. De cijfergegevens van AgODi (2013) maken ook melding van een relatief sterke daling op vlak van doorstroming die zich de voorbije schooljaren manifesteerde: waar in 2007-2008 nog bijna de helft van de leerlingen na OKAN doorstroomde in de eigen school, was dat in 2011-2012 nog maar 26%. Het onderzoek van Sterckx (2006) wijst op de negatieve gevolgen hiervan. Onderzoek heeft echter aangetoond heeft dat nieuwkomers die doorstromen binnen eenzelfde school meer A-attesten behalen, minder onderhevig zijn aan het watervalsysteem en minder onderwijsvertraging oplopen. Ondanks een lichte stijging van nieuwkomers die naar ASO doorstromen, stroomt het merendeel van de nieuwkomers na het onthaaljaar door naar het BSO. Zowel in het BSO, het Deeltijds Onderwijs en het BuSO is er een oververtegenwoordiging van anderstalige nieuwkomers. Het is maar de vraag of deze doorstroom in voldoende mate aansluit bij de talenten, competenties en verwachtingen van de nieuwkomers zelf. Meer maatwerk is nodig. De heterogeniteit van deze groep speelt daarin een rol: jongeren uit sterke schoolsystemen naast jongeren die nauwelijks onderwijservaring hebben, en niet gealfabetiseerd zijn in
hun
moedertaal,
alsook
een
grote
middengroep
van
jongeren
met
erg
diverse
onderwijservaringen. Deze heterogeniteit maakt het de betrokkenen (onthaalleerkrachten, vervolgcoaches, CLB-medewerkers, ...) niet gemakkelijk om een leertraject op maat uit te stippelen; een leertraject dat bovendien maximaal zou moeten vertrekken vanuit de aanwezige talenten, competenties en verwachtingen. Voor deze nieuwkomers is er ook slechts 1 à 2 jaar beschikbaar om hen via het onderwijs te integreren voor het einde van de leerplicht. Nieuwkomers die tegen de meerderjarigheid aanlopen en die een jaar onthaalonderwijs hebben gevolgd, kunnen ook geen inburgeringstraject voor volwassenen meer doorlopen. Tot hiertoe is er geen specifiek onderwijs- of opleidingstraject afgestemd op de noden van 16 tot 18-jarige anderstalige nieuwkomers. Maatwerk betekent dat er veel meer vanaf de intrede in het onthaalonderwijs gekeken wordt naar de behoeften en perspectieven van de anderstalige nieuwkomers. Ervaringen uit het NT2-onderwijs aan volwassen anderstaligen leren ons alvast dat het inspelen op de (taal)leerbehoeften – het werken op maat dus – een belangrijke motivatie is om te leren. Werken op maat betekent het integreren van het taalleren in de onderwijs-, opleidings- en ontwikkelingsbehoeften van de betrokkenen (cfr. Nederlands op de werkvloer, op de opleidingsvloer, behoeftegerichte trajecten). In het NT2-volwassenenonderwijs wordt het belang en de meerwaarde hiervan onderkend (3de
3
AGODI | Agentschap voor Onderwijsdiensten (2013). Rapport Onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers (OKAN) 2010-2011 en 2011-2012. Online document, s.l.
-7-
Rondetafelconferentie NT2 4 , 2008; Onderwijsinspectie, 2008 5 ). Er is echter op dit moment onvoldoende expertise en instrumenten om de groep anderstalige nieuwkomers op maat te bedienen en te oriënteren. De beperkte doorstroom van minderjarige nieuwkomers heeft een complexe en veelzijdige oorzaak die verder gaat dan puur cognitieve vaardigheden of de kennis van het Nederlands (Sterckx & Gysen, 2006)6. Ook tal van buitenschoolse (i.c. gezin en maatschappelijk) alsook individuele factoren spelen een rol. De moeilijke sociaal-economische thuissituatie en financiële onzekerheid van vele gezinnen, het verblijfsstatuut en de negatieve stereotypen verbonden aan migratie, alsook het verwerken van traumatische ervaringen of het omgaan met verlies van dierbaren zijn factoren die de integratie van nieuwkomers in het onderwijs en de maatschappij kunnen compliceren. Daarom is er -naast maatwerk- ook nood aan een geïntegreerde aanpak. We stellen echter vast dat er te weinig ingezet wordt in het verbinden van de verschillende levensdomeinen van de nieuwkomers. Scholen opereren nog vaak te geïsoleerd van andere actoren (bijvoorbeeld in de vrijetijdsbesteding) en sectoren (bijvoorbeeld welzijn, werk/opleiding, integratie) die een rol te spelen hebben in de opvang en de sociale en maatschappelijke integratie van deze nieuwkomers. Dit verbeteren kan door het uitbouwen en/of versterken van lokale netwerken en overlegorganen,
het
maken
van
omvattende
omgevingsanalyses
(leerlingenstromen,
inschrijvingsbeleid, aanbod en profiel van scholen en leerkrachten, resultaten), en de onthaalscholen de mogelijkheid geven op basis hiervan een lokaal taal- en zorgbeleid te voeren en het onthaalonderwijs daarin te integreren. Daarnaast moet ook het informele en formele leren van de anderstalige nieuwkomers meer op elkaar afgestemd worden: dat wat in het formele (onthaal)onderwijs wordt aangeboden kan versterkt worden door wat in vrijetijdsinitiatieven,, welzijnswerk, … aan bod komt en omgekeerd. Dit versterkt de integrale aanpak, en in het verlengde hiervan, de integratie van nieuwkomers in het onderwijs én maatschappij. Welk gewicht bovenstaande factoren hebben en of er nog andere relevantie factoren zijn, is momenteel onduidelijk. Er is weinig tot geen recent wetenschappelijk onderzoek naar deze problematiek beschikbaar. Meer onderzoek, maar ook expertise en goede praktijkvoorbeelden zijn
4
de
Platformtekst, 3 rondetafelconferentie NT2, 15 december 2008. ‘Professioneel geprofileerd?’ Een rendementstudie van het NT2-aanbod binnen CVO met inbegrip van een evaluatie van de opleidingsprofielen. Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, Onderwijsinspectie, 2008. 6 Sterckx, M. en Gysen, S. (2006). De voornaamste vaststellingen en conclusies uit het onderzoek naar de doorstroming van ex-onthaalklassers in het secundair onderwijs in het eerste en tweede jaar na het onthaalonderwijs. In: T. Koole, J. Nortier, en B. Tahitu (red.). Artikelen van de vijfde sociolinguïstische conferentie. Delft: Eburon, p. 417 – 428. 5
-8-
nodig om het onderwijs vertrouwd te maken met maatwerk, met een geïntegreerde en integrale ondersteuning van de 'risico'-nieuwkomer. Dit project, opgezet als een exploratie- en actie-onderzoek, wil nagaan welke rol diverse actoren en domeinen kunnen vervullen in het aanbieden van een succesvol opleidings- en vormingstraject op maat aan 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden. Dit onderzoek beoogt ook de noodzakelijke randvoorwaarden en structuren te identificeren die een goed samenspel tussen de verschillende actoren mogelijk maken. Het project werd uitgevoerd in vier projectregio’s, met name Antwerpen, Brussel, Gent en Turnhout. De implementatie van het project werd opgenomen door een samenwerkingsverband van zeven partners, bestaande uit wetenschappelijke instellingen enerzijds en lokale onthaalbureaus anderzijds: bon vzw; CTO, KU Leuven; CeMIS, UA; Inburgering Antwerpen, CISO; Kom-Pas Gent vzw; Prisma vzw; en SDL, UGent). SDL, UGent stond in voor de coördinatie van het project.
2. Methodologie De uitvoering van dit actie-onderzoek naar opleidings- en vormingstrajecten voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden, werd ingedeeld in drie fases: 1) het organiseren van een kwalitatieve bevraging bij stakeholders uit verschillende betrokken domeinen, gericht op het in kaart brengen van bestaande trajecten, knelpunten, drempels en randvoorwaarden; 2) het uitvoeren van verbeteracties en innovatieve acties – gericht op het optimaliseren van de opleidingstrajecten voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden – in de vier pilootregio’s en 3) het evalueren van de verbeter- en innovatieve acties, en het formuleren van onderzoeksbevindingen en beleidsaanbevelingen. Doorheen het actie-onderzoek werd een veelheid aan onderzoeksmethoden gehanteerd. De bevindingen van de verschillende onderzoeksactiviteiten zijn verwerkt in de opeenvolgende hoofdstukken van dit rapport. Hieronder wordt een kort overzicht van deze onderzoeksmethoden geschetst: 1) Een kwalitatieve bevraging van stakeholders uit de domeinen onderwijs, inburgering en integratie, vrije tijd, werk en arbeidsmarkt, en welzijn. De resultaten van deze bevragingen, gericht op het in kaart brengen van de bestaande opleidings- en vormingstrajecten van de doelgroep, werden gebundeld in een tussentijds rapport. Deze bevindingen vormden de basis voor het uitwerken van de verbeteracties, uit te voeren in de vier projectregio’s tijdens de tweede fase van het onderzoek; -9-
2) De verbeteracties, die in de vier projectregio’s werden uitgevoerd, werden ontworpen op basis van de regio-specifieke bevindingen uit de eerste onderzoeksfase en in overleg met de lokale stuurgroepen die betrokken waren bij de uitvoering van het project in de vier regio’s. Deze verbeteracties verschillen dan ook op vlak van betrokken partners, betrokken domeinen, uitvoeringsmodaliteiten, beoogde doelstellingen en gerealiseerde uitkomsten; 3) Een online survey werd georganiseerd onder de uitvoerende actoren in de vier projectregio’s werkzaam in de domeinen onderwijs, inburgering en integratie, vrije tijd, werk en arbeidsmarkt, en welzijn. Via deze bevraging werd getracht een meer diepgaand inzicht te verwerven in de bestaande samenwerkingsverbanden tussen deze actoren, de ervaren knelpunten en de randvoorwaarden voor het optimaliseren van afstemming en samenwerking. 4) Een expertenseminarie werd georganiseerd, waarbij buitenlandse en Vlaamse experten op vlak van onderwijs, onthaal van nieuwkomers en integratie werden samengebracht met het projectteam. Dit tweedaags seminarie was gericht op kennisdeling, kritische reflectie over het opzet van het actie-onderzoek en de vooropgestelde doelstellingen en mogelijke aanbevelingen; 5) Als afsluitende onderzoeksactiviteit werd een World Café georganiseerd waaraan een dertigtal gericht gekozen stakeholders hebben deelgenomen. Dit World Café had als doelstelling het verder uitdiepen van uitdagingen, verbeterpunten en beleidsaanbevelingen die uit de onderzoeksresultaten naar voren kwamen. Eén van de verbeteracties, zoals uitgevoerd tijdens de tweede fase van het project, verdient speciale toelichting. Het gaat hierbij om de intervisietrajecten, die parallel werden gerealiseerd in de vier projectregio’s. De doelgroep van het actie-onderzoek, met name 16- tot 18-jarige anderstalige nieuwkomers uit derdelanden komen na de aankomst in België in contact komen met een groot aantal actoren binnen de domeinen onderwijs, inburgering en integratie, vrije tijd, werk en arbeidsmarkt, en welzijn (zie 3. Traject). Bij de start van dit actie-onderzoek is gebleken dat (efficiënt) overleg, afstemming en samenwerking tussen deze verschillende actoren (bijna) niet aanwezig is. Er werd dan ook geopteerd voor de organisatie van een intervisietraject (bestaande uit vier samenkomsten per traject) in de vier projectregio’s op te zetten met actoren uit deze vier domeinen. De intervisiesessies werden opgebouwd op basis van concrete cases ingebracht door de deelnemers. De benadering was voornamelijk oplossingsgericht, vertrekkende van de probleemanalyse gemaakt in de eerste, verkennende fase van het project.
- 10 -
De doelstelling van dit intervisietraject was tweeledig: •
Aan de kant van de deelnemers: o
Informele netwerkvorming tussen de uitvoerende actoren binnen eenzelfde projectregio bevorderen (leren kennen van mogelijke partners bij de begeleiding en oriëntering van de doelgroep; inzicht verwerven in de opdrachten en taken van de andere partners).
o
Uitwisseling van expertise en goede praktijken tussen de deelnemers, gericht op het verbeteren van de dagelijkse werking (reflectie over de eigen werking, werking van de eigen organisatie bevorderen).
•
Aan de kant van het projectteam: o
Verzamelen van goede praktijken met transferwaarde binnen en buiten de betrokken projectregio’s en het verzamelen van input voor het formuleren van aanbevelingen op het lokale en het Vlaamse niveau.
De informatie vergaard binnen de intervisietrajecten werd verwerkt binnen dit rapport.
3. Opbouw van het rapport Voorliggend rapport7 wordt gestructureerd aan de hand van het traject dat de doelgroep – de 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden – doorloopt: van aankomst in België doorheen OKAN tot doorverwijzing naar een vervolgtraject. Hierbij worden volgende fases onderscheiden: -
Aankomst in Vlaanderen/Brussel en doorverwijzing naar OKAN (onderdeel 4);
-
Participatie aan (en organisatie van) OKAN-onderwijs (onderdeel 5);
-
Begeleiding en oriëntering bij uitstroom uit het OKAN-onderwijs (onderdeel 6);
-
Doorstroom naar het voltijds gewoon secundair onderwijs (onderdeel 7);
-
Doorstroom naar deeltijds regulier onderwijs (onderdeel 8);
-
Doorstroom naar beroepsvoorbereidende opleidingen en het volwassenenonderwijs (onderdeel 9);
-
Toeleiding naar vrije tijd (onderdeel 10).
-
Toeleiding naar voorzieningen met betrekking tot psycho-sociaal welbevinden (onderdeel 11).
7
Voorliggend rapport omvat een geïntegreerde neerslag van het actie-onderzoek en is – voor meer uitvoerige toelichting en informatie – samen te lezen met de deelrapporten van de verbeteracties uitgevoerd in de vier projectregio’s.
- 11 -
De verschillende onderdelen, verwijzend naar een bepaalde fase in het opleiding- en vormingstraject van de 16- tot 18- jarige nieuwkomers, worden op eenzelfde manier uitgewerkt. Eerst wordt, voornamelijk op basis van de bevindingen uit de kwalitatieve bevraging van stakeholders in de eerste fase van het onderzoek, een overzicht gegeven van de knelpunten, drempels en randvoorwaarden van de huidige situatie. Vervolgen worden bestaande praktijken beschreven die tijdens de verschillende onderzoeksacties aangereikt werden door de betrokken stakeholders als (gedeeltelijke) oplossingen voor de vermelde knelpunten. Deze bestaande praktijken worden in het rapport opgenomen als bron van inspiratie en voorbeelden van een mogelijke aanpak. Deze voorbeelden worden omschreven als ‘bestaande praktijken’ en niet als ‘goede praktijken’, aangezien ze in het kader van dit actie-onderzoek niet onderworpen werden aan een sterkte-zwakte-analyse. Tenslotte worden de verbeteracties beschreven, zoals deze werden uitgevoerd in de tweede fase van het actieonderzoek. In overleg met lokale actoren, betrokken bij het onderzoek in de vier projectregio’s, werd werd bepaald voor welke van de hierboven vermelde knelpunten een oplossing zou gezocht worden via het opzetten van een verbeteractie. Bepaalde knelpunten werden in een aantal regio’s immers als meer dringend ervaren dan andere knelpunten. In de deelrapporten, horende bij dit geïntegreerde rapport, wordt de rationale achter de geselecteerde verbeteracties in elk van de vier projectregio’s uitvoerig omschreven (welke verbeteractie, waarom de keuze voor deze actie, de behoorde doelstellingen, het verloop van de actie en de behaalde resultaten).
- 12 -
Schema 1. Traject van 16- tot 18-jarige nieuwkomers vanaf aankomst in Vlaanderen/Brussel
AANKOMST IN VLAANDEREN / BRUSSEL
Vrije tijd STEDEN & GEMEENTEN
INTERMEDIAIREN Ouders
-
Onthaalbureaus Zelforganisaties Sociale voorzieningen
Eigen netwerk
Psychosociaal welbevinden
ONDERWIJS
-
Sec. Ond. (vol- en deeltijds); VWO; HO
- OKAN Voltijds secundair onderwijs Deeltijds secundair onderwijs
Arbeidsmarkt
Andere (bv. vrijwilliger swerk)
Inburgering
Antwerpen (blauw); Brussel (Geel); Gent (paars); Turnhout (oranje)
- 13 -
Beroepsgerichte opleidingen van VDAB, Syntra, (lokale) intiatieven
4. Aankomst in Vlaanderen/Brussel en doorverwijzing naar OKAN Schema 2. Aankomst in Vlaanderen /Brussel en doorverwijzing naar OKAN
- 14 -
a) Beschrijving Alle minderjarigen op Belgisch grondgebied hebben recht op onderwijs en moeten voldoen aan de leerplicht, onafhankelijk van de verblijfssituatie8. De leerplicht geldt met andere woorden ook voor 16- tot 18-jarige anderstalige nieuwkomers uit derdelanden. Voor deze doelgroep wordt in het gewoon secundair onderwijs onthaalonderwijs (OKAN) georganiseerd (zie hoofdstuk 2). Omdat voor elke leerling in België de vrije schoolkeuze gewaarborgd wordt, is instroom in OKAN (georganiseerd door een beperkt aantal secundaire scholen) niet verplicht. Het inburgeringsdecreet bepaalt wel dat de minderjarige anderstalige nieuwkomers bij voorkeur participeren aan onthaalonderwijs. In dit rapport wordt dan ook de situatie belicht waarin de jongere na aankomst in Vlaanderen en Brussel schoolloopt in OKAN en niet onmiddellijk instroomt in het gewoon voltijds of deeltijds onderwijs. Jongeren komen via verschillende wegen terecht in OKAN. Sommige jongeren melden zich, samen met hun ouders, zelfstandig aan bij een OKAN-school. Ze vinden zelf de weg naar een school of verkregen de nodige informatie van vrienden, kennissen, familieleden of andere leden uit het eigen netwerk. Anderen worden naar het OKAN-onderwijs doorverwezen door het onthaalbureau of de gemeente/stad. Zoals blijkt uit de bevraging in de vier projectregio’s, wordt het takenpakket van het onthaalbureau en de gemeente/stad betreffende het toeleiden naar onthaalbureaus erg regiospecifiek ingevuld. Zo werkt het ene onthaalbureau hoofdzakelijk vraag gestuurd, terwijl een ander onthaalbureau deze toeleiding op een proactieve en meer aanbodgerichte manier invult. In bepaalde regio’s verloopt de doorverwijzing enkel via de stad/gemeente met een beperkte rol voor de onthaalbureaus, op andere plaatsen neemt het onthaalbureau in de praktijk de regie van de doorverwijzing op. In Vlaanderen kunnen de onthaalbureaus via elektronische data-uitwisseling de leerplichtige nieuwkomers detecteren, in Brussel verloopt deze gegevensuitwisseling nog steeds op een gebrekkige manier. Er kan dan ook niet gesproken worden over een uniforme aanpak en taakverdeling tussen onthaalbureau en gemeente/stad wat betreft de toeleiding van minderjarige nieuwkomers naar het onthaalonderwijs. In Vlaanderen kan onthaalonderwijs georganiseerd worden binnen het voltijds of het deeltijds secundair onderwijs. In het schooljaar 2011-2012 schreven 3.120 nieuwkomers (97%) zich in voor het voltijds OKAN-onderwijs en 97 jongeren (3 %) voor het deeltijds OKAN-onderwijs (AgODi, 2013)9. Ook binnen de projectregio’s blijkt dat er weinig aanbod is voor OKAN-jongeren binnen het deeltijds 8
Nuance wat betreft leerplicht. Zie artikel 1, §7 van de wet betreffende de leerplicht: Voor de minderjarige van vreemde nationaliteit die immigreert samen met de personen die de ouderlijke macht uitoefenen, of hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben […], gelden de bepalingen van dit artikel vanaf de zestigste dag na die waarop voornoemde personen werden ingeschreven in het vreemdelingen-[ het wacht-] of het bevolkingsregister van de gemeente van hun verblijfplaats, al naar het geval. 9 AGODI | Agentschap voor Onderwijsdiensten (2013). Rapport Onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers (OKAN) 2010-2011 en 2011-2012. Online document, s.l.
- 15 -
secundair onderwijs. In Turnhout en Antwerpen is OKAN in dbso op dit ogenblik niet voor handen en in Brussel en Gent wordt dit aanbod telkens door één school aangeboden. De bevindingen opgenomen in dit rapport hebben betrekking op de organisatie van OKAN binnen het voltijds gewoon secundair onderwijs.
b) Knelpunten Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verzamelde knelpunten over de doorstroom van de doelgroep naar het OKAN-onderwijs na aankomst in België. •
Uit de interviews met de verschillende actoren is gebleken dat sommige ouders niet voldoende op de hoogte zijn van de verplichting en het belang om de kinderen zo snel mogelijk te voorzien van onderwijs. Ouders kennen het onderwijssysteem in Vlaanderen nog onvoldoende en hebben bij aankomst in België andere noden (in orde brengen van hun administratieve situatie, vinden van een woning en een job …). In bepaalde gevallen blijven kinderen daarom soms enkele maanden thuis vooraleer deel te nemen aan onderwijs.
•
Daarenboven
duurt
het
vaak
lang
vooraleer
anderstalige
nieuwkomers
een
rijksregisternummer bekomen. In de verschillende projectregio’s werd aangegeven dat het laattijdig verkrijgen van een rijksregisternummer een probleem vormt aangezien de nieuwkomers pas vanaf dat moment gecontacteerd worden door het onthaalbureau voor toeleiding naar een school. Normaal gezien moeten anderstalige nieuwkomers voldoende geïnformeerd worden door de stad/gemeente, maar de onthaalbureaus twijfelen of deze informatieverstrekking steeds op de meest efficiënte wijze gebeurt. Informatieverspreiding en sensibilisering over recht op onderwijs en leerplicht blijven een knelpunt. •
Het onthaalbureau is een belangrijke speler op vlak van toeleiding naar onderwijs. Vermits niet alle ouders van anderstalige nieuwkomers verplicht zijn om een inburgeringstraject te volgen, komen niet alle nieuwkomers in het onthaalbureau terecht. Dit zorgt ervoor dat er toeleidingskansen verloren gaan en de jongeren soms een relatief lange periode niet schoollopen.
•
Door een gebrek aan informatie (onbekendheid met het onderwijslandschap) en begeleiding bij de schoolkeuze (andere en meer dringende noden die moeten ingelost worden), wordt er door de ouders vaak gekozen voor de dichtstbijzijnde school zonder het maken van verdere afwegingen.
- 16 -
c) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek Op basis van hoger geschetste knelpunten, werd er in de projectregio Antwerpen een verbeteractie opgezet gericht op de doorstroom naar OKAN (zie hoofdstuk 5, verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek).
5. Participatie aan (en organisatie van) het OKAN-onderwijs10 De volgende stap in het traject na het onthaalbureau is het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers. Zoals hoger aangegeven, is het aanbod van OKAN in dbso erg beperkt in de projectregio’s van dit onderzoek, het onderstaande heeft dan ook in hoofdzaak betrekking op OKAN in het voltijds gewoon secundair onderwijs.
a) Beschrijving Hieronder beschrijven we hoe het OKAN-onderwijs in Vlaanderen vorm wordt gegeven. We zoomen daarbij in op volgende aspecten: 1) cijfergegevens over OKAN-leerlingen; 2) de heterogeniteit in het OKAN-onderwijs; 3) de doelstellingen van de OKAN-lessen; 4) de inhoud van de OKAN-lessen; 5) de aanpak en het opzet van de OKAN-lessen en 6) het profiel van de OKAN-leerkrachten. i. Algemene situering en cijfergegevens op Vlaams niveau De regelgeving over OKAN is vastgelegd in de Codex Secundair Onderwijs en het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2002 en verder geconcretiseerd in de Omzendbrief SO 75. Om een zicht te verwerven over de invulling die scholen aan OKAN geven, is een begrip van deze regelgeving noodzakelijk. Deze regelgeving wordt in dit rapport waar relevant weergegeven en besproken. Het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) heeft in december 2013 een rapport gepubliceerd met algemene descriptieve cijfergegevens over OKAN op Vlaams niveau, en dit over de schooljaren 2010-2011 en 2011-201211. Vooreerst tonen deze cijfergegevens aan dat het aantal regelmatige OKAN-leerlingen in het voltijds secundair onderwijs van 2007 tot 2012 elk jaar toegenomen is en
10
Huidig onderzoek houdt geen evaluatie in van het OKAN-onderwijs als zodanig. Uiteraard werden de OKANactoren bevraagd naar hun ervaringen met het OKAN-onderwijs, vooral met focus op het realiseren van zo optimaal mogelijke trajecten voor de doelgroep van dit onderzoek. De bevindingen die in dit gedeelte worden opgetekend, geven dan ook de meningen en ervaringen van de bevraagde OKAN-actoren weer. Deze elementen, zoals aangebracht door de OKAN-actoren, werden wel in rekening gebracht bij het uitwerken van de regio-specifieke acties zonder echter in te grijpen in het curriculum van OKAN of een evaluatie van OKAN uit te voeren. Wat de evaluatie van OKAN-onderwijs als zodanig betreft, wordt verwezen naar het advies van de Vlaamse Onderwijsraad van 24 januari 2013 over het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers. De bevindingen die in dit rapport geformuleerd worden sluiten aan bij de situatieschets en de aanbevelingen geformuleerd in het advies van de Vlaamse Onderwijsraad. 11 AGODI | Agentschap voor Onderwijsdiensten (2013). Rapport Onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers (OKAN) 2010-2011 en 2011-2012. Online document, s.l.
- 17 -
binnen die tijdsperiode verdubbelde (van 1.592 naar 3.120 leerlingen).12 Wat betreft leeftijd, zijn de OKAN-leerlingen in het voltijds gewoon secundair onderwijs vrij gelijkmatig verdeeld over de verschillende leeftijdscategorieën heen. 12-jarigen en 18-jarigen zijn echter minder talrijk aanwezig en meeste OKAN-leerlingen in het dbso zijn 16 of 17 jaar oud. Naast grote leeftijdsverschillen in eenzelfde klas, wordt OKAN in het voltijds onderwijs en in het dbso13 ook gekenmerkt door de grote verschillen in de landen van herkomst van de leerlingen. Opvallend is de grote toename van Afghaanse en Oost-Europese leerlingen. De cijfergegevens van AgODi (2013) maken ook melding van een relatief sterke daling op vlak van doorstroming die zich de voorbije schooljaren manifesteerde: waar in 2007-2008 nog bijna de helft van de leerlingen na OKAN doorstroomde in de eigen school, was dat in 2011-2012 nog maar 26%. Hier wordt geen verklaring voor gegeven. Het onderzoek van Sterckx (2006) wijst op de negatieve gevolgen hiervan. Leerlingen die doorstromen binnen de onthaalschool behalen immers meer A-attesten, zijn minder onderhevig aan het watervalsysteem en lopen minder onderwijsvertraging op. ii. De heterogene doelgroep in het OKAN-onderwijs In de projectregio Antwerpen werden negen van de tien scholen met een aanbod OKAN bevraagd in het kader van de regio-specifieke actie14. De bereikte doelgroep in al de bevraagde OKAN-scholen is heel heterogeen. De actoren spreken zelf over een ‘mix’, zowel in termen van leeftijd, nationaliteit of herkomst en scholingsgraad. Vele actoren ervaren deze mix als een voordeel: ‘belemmert het rendement van Nederlands leren niet’ en ‘geeft een hele leuke dynamiek’. Hoewel de scholen aangeven een heterogeen samengestelde doelgroep te hebben wat betreft herkomst, stellen we toch vast dat er in een aantal OKAN-scholen soms een ‘concentratie’ is van leerlingen met een bepaalde achtergrond. Dit schrijven ze toe aan de migratiestromen op het moment, maar ook aan de ‘mond aan mond reclame’ binnen bepaalde netwerken. Wat betreft de scholingsgraad van de OKANleerlingen wijzen de bevraagde actoren in de verschillende scholen eveneens op de diversiteit. ‘Van bso tot aso- profiel, en dat is zeker een sterkte’, stelt een bevraagde actor uit OKAN. Ook in Brussel bleek, tijdens de bevraging van OKAN-leerkrachten en –coördinatoren, dat de OKANklassen uit een zeer heterogeen publiek bestaan. Een bepaalde OKAN-school in het centrum van Brussel telt ongeveer 75 OKAN-leerlingen. Deze leerlingen komen momenteel uit 32 verschillende
12
In het schooljaar 2012-2013 wordt in het voltijds gewoon secundair onderwijs voor het eerst een daling van het aantal anderstalige nieuwkomers vastgesteld (0,6% van de totale leerlingenpopulatie of 2.704 leerlingen t.o.v. 418.741 leerlingen). In het deeltijds secundair onderwijs blijft het aantal anderstalige nieuwkomers stijgen. Bron: Themazetting OBPWO 2014. 13 De tabel is te zien via volgende link: http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi/pdf/onthaalonderwijs/Rapport_AGODI_Onthaalonderwijs_OKA N_2010-2012.pdf 14 Zie deelrapport Antwerpen, deelactie 3
- 18 -
landen, het maximum aantal leerlingen uit één land is vijf. Er is dus niet één groep in de meerderheid zoals voorheen, maar de klaspopulaties zijn zeer divers. Wat de schoolbevolking van het Centrum voor Deeltijds Onderwijs te Woluwe betreft, zijn de leerlingen vooral afkomstig van Afghanistan en uit Sub-Sahara Afrika. Er zijn veel Ghanese meisjes. Een derde OKAN-school krijgt ook te maken met een zeer diverse groep leerlingen: de groepen die de laatste jaren instromen zijn Afghanen, OostEuropeanen, Zuid-Amerikanen, Afrikanen, Chinezen, Nepalezen, Tibetanen, Pakistanen en Spaanse Marokkanen. Nepalezen, Tibetanen en Marokkanen afkomstig uit Spanje vormen de meerderheid in de leerlingenpopulatie. iii. Doelstellingen van OKAN In de Omzendbrief ‘Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het voltijds gewoon secundair onderwijs’15 worden de doelstellingen van OKAN als volgt omschreven: ‘Het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers heeft tot doel anderstalige leerlingen, die onlangs in België zijn aangekomen, op te vangen, hen zo snel mogelijk Nederlands te leren en hen te integreren in de onderwijsvorm en studierichting die het nauwst aansluit bij de individuele capaciteiten van deze anderstalige nieuwkomer. Het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers moet het voor de betrokken leerlingen dus mogelijk maken hun leerloopbaan in het regulier secundair onderwijs of desgevallend ruimer in vervolgonderwijs met succes voort te zetten. Het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers bevat daarom eerst een onthaaljaar. Het leerprogramma van het onthaaljaar is zeer sterk gericht op het verwerven van het Nederlands en op integratie/inburgering.’ Voor de realisatie van deze doelstellingen werden de ontwikkelingsdoelen ‘Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers’16 ontwikkeld. Wat in een onthaalklas aan bod komt, is gericht op een zo breed mogelijk publiek en biedt tegelijk de kans om een gedifferentieerd aanbod uit te werken op basis van de beginsituatie en de noden van het publiek. De ontwikkelingsdoelen beschrijven het minimum waaraan met elke leerling wordt gewerkt.17
15
Te raadplegen op http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13123 Te raadplegen op http://www.ond.vlaanderen.be/wetwijs/thema.aspx?id=92&fid=4 17 Uit: Omzendbrief ‘Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het voltijds gewoon secundair onderwijs’ http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13123 16
- 19 -
iv. Inhoud van de OKAN-lessen Deze ontwikkelingsdoelen worden via verschillende thema’s in meer of mindere mate aangeboden in de verschillende OKAN-klassen en OKAN-scholen: •
Nederlands;
•
Algemene basiskennis over wiskunde en wetenschap;
•
Informatie over de verschillende mogelijkheden in België op vlak van studies, arbeid, vrije tijd, welzijn;
•
Sociale competenties: samenwerken, zelfredzaamheid, een schoolse attitude, omgaan met morele waarden en normen;
•
Werkcompetenties: discipline, hard werken, leren studeren en
•
Sportieve en creatieve competenties.
Conform de formele doelstellingen die in de Omzendbrief staan (cf. supra), ligt de focus in alle OKANscholen op het leren van het Nederlands. De aangeboden thema’s kunnen van jaar tot jaar verschillen, afhankelijk van de profielen van de leerlingen: ‘De thema’s/vakken die we behandelen hangen af van de interesses en competenties van de leerlingen. Bijvoorbeeld, vorig jaar waren er veel creatieve en kunstzinnige leerlingen, dus hebben we ook thema’s zoals kunst aangehaald.’ In alle scholen zijn de vaardigheden en de informatie die aangeleerd worden gelinkt aan de ontwikkelingsdoelen ‘Nederlands voor nieuwkomers in de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers’. De ontwikkelingsdoelen werden eerder vaag omschreven waardoor leerkrachten ruimte hebben om de lesinhouden zelf mee te bepalen en vorm te geven. v. Aanpak en opzet van de OKAN-lessen Alle scholen maken gebruik van bestaande methoden of handboeken als basis, maar gaan daar zeer flexibel mee om. Veel gebruikte handboeken zijn ‘Zogezegd’ en ‘Instroom’. Het materiaal bestaat niet alleen uit handboeken, maar ook ander tekstmateriaal en uit beeld- en geluidsmateriaal. Actoren in OKAN passen het materiaal aan naargelang het niveau, de interesses van de leerlingen, de actuele relevantie, de bruikbaarheid, enz. Meer precies betekent dit dat ‘je dus ook elk jaar je lespakket moet aanpassen. Er is dus zeker een wisselwerking. Dat gaat dan zeker over tempo en inhoud. Dan moet je iets nieuws ontwikkelen ‘op de kop van de leerlingen’. De leerkrachten proberen de lessen zo aantrekkelijk mogelijk te maken om de leerlingen zoveel mogelijk te motiveren om te leren (steeds met de focus op taalverwerving). Vele scholen werken niet alleen aan informatie- en competentieverwerving aan de hand van bepaalde vakken, maar ook via het organiseren van projecten rond bepaalde thema’s zoals
- 20 -
creativiteit, sport, milieu, de zoo, respect. Tijdens deze projecten wordt er ruimte gemaakt voor de talenten en competenties van de leerlingen die minder theoretisch van aard zijn. In functie van de oriëntering naar de vervolgopleiding is het voor leerkrachten belangrijk om zicht te krijgen op deze vaardigheden van de leerlingen. Veel scholen geven aan vaker dergelijke projecten te willen organiseren, maar het ontbreekt hen aan tijd en middelen. vi. De OKAN-leerkrachten Naast het beschikken over een pedagogisch diploma zijn er geen specifieke diplomavereisten voor OKAN-leerkrachten. In veel scholen bestaat het OKAN-team uit personen met verschillende soorten (vakinhoudelijke) economische
vooropleidingen
wetenschappen,
zoals
geschiedenis,
sociologie,
bio-ingenieurswetenschappen,
lichamelijke
vertalen/tolken,
opvoeding,
opvoedkunde,
verpleegkunde, logopedie. Sommige scholen vinden deze verscheidenheid aan inhoudelijke achtergronden van OKAN-leerkrachten een meerwaarde ‘want de taak is gemengd. OKAN vraagt ook veel sociaal inzicht, niet enkel ‘Nederlands’ als vakkennis.’ Naast lesgeven en coördineren nemen OKAN-actoren vaak de rol van maatschappelijk werker op door de jongeren en hun ouders te ondersteunen op vlak van welzijn, vrije tijd, werk, enz. Terwijl sommige scholen de mix aan achtergronden bij de leerkrachten omarmen, verkiezen andere scholen leerkrachten met een taalkundige achtergrond (vak Nederlands) want ‘de idee in OKAN is dat alle vakken die je geeft eigenlijk taalvakken zijn.’
b) Knelpunten Uitgaande van bovenstaande beschrijving van het OKAN-onderwijs (op basis van de gesprekken gevoerd met actoren in negen OKAN-scholen), formuleren we hier een aantal knelpunten die tijdens het onderzoek naar boven kwamen. i. Knelpunten met betrekking tot de diversiteit van de leerlingen De diverse achtergrond van de jongeren in OKAN, maakt dat ook de onderwijsgerichtheid (inschatten van belang van onderwijs, educatief of professioneel perspectief18 van vervolgtraject) van deze jongeren en hun ouders erg verschillend is. Uit gesprekken met jongeren en ouders stelden we vast dat de manier waarmee zij naar onderwijs kijken – zeker in de eerste fase na aankomst – beïnvloed wordt door de veelheid aan beslissingen die moeten genomen worden en hindernissen die moeten overwonnen worden (bv. het in orde brengen van de administratieve situatie, het vinden van een woning en een job). Daarnaast hebben een aantal jongeren en hun ouders te kampen met 18
Met leerlingen met educatief perspectief bedoelen we leerlingen die na OKAN via instroom in het voltijds gewoon secundair onderwijs een opleiding hoger onderwijs beogen. Met leerlingen met professioneel perspectief bedoelen we leerlingen die na OKAN instromen in het voltijds of deeltijds gewoon secundair onderwijs om een beroepsgerichte opleiding te volgen en/of doorstromen naar een beroepsgerichte opleiding bij andere aanbodsverstrekkers zoals VDAB, Syntra of lokale initiatieven.
- 21 -
de gevolgen van traumatische ervaringen in het land van herkomst en/of tijdens het migratietraject. Ouders en jongeren koesteren vele ambities, maar kunnen deze niet altijd waarmaken omwille van een veelheid aan drempels en niet ingevulde noden en behoeften.
De diverse instroom aan jongeren maakt het, volgens OKAN-leerkrachten en-coördinatoren19, vaak moeilijk de noden en behoeften van de jongeren in kaart te brengen. Meermaals wordt vermeld dat de jongeren in de OKAN-klas vaak in een identiteitscrisis verkeren en zich nergens thuis voelen. OKAN-leerkrachten zouden vaak beter op de hoogte willen zijn over het referentiekader van deze jongeren, de normen en waarden waarnaar zij leven en de context waarin zij leefden voor migratie. Door onbekendheid met en onwetendheid over elkaar ontstaan er ook vooroordelen en racisme tussen de leerlingen, zowel tussen OKAN-leerlingen en andere leerlingen van de school als tussen OKAN-leerlingen onderling. Verschillende OKAN-actoren geven aan dat er nauwelijks contact is tussen de nieuwkomers en andere leerlingen van de school. In sommige scholen is de OKAN-klas gehuisvest in een apart gedeelte van de campus of in een aparte vestiging. OKAN-scholen raken meer en meer overtuigd van de nood van een diversiteitsbeleid op het niveau van de hele school (niet enkel OKAN- en OKAN-leerlingen). ii. Knelpunten met betrekking tot de inhoud en de opzet van de OKAN-lessen. De OKAN-scholen beschikken over heel wat inhoudelijke ruimte voor de invulling van de ontwikkelingsdoelen. Dit heeft tot gevolg dat wat aangeboden wordt in de klas niet enkel leerlingenafhankelijk (volgens de interesses van de leerlingen) is, maar ook leerkrachtafhankelijk. Binnen OKAN is het bovendien niet vanzelfsprekend om alle items die hierboven (‘Inhoud van de OKAN-lessen’) vermeld zijn op te nemen in het curriculum. Enerzijds zijn veel OKAN-klassen leeftijd heterogeen samengesteld en anderzijds hebben jongeren binnen eenzelfde klasgroep verschillende vervolgperspectieven. Zowel in de survey als in de interviews met de verschillende OKAN-actoren komt naar voor dat het lesmateriaal tot op heden haast niet gedeeld wordt tussen de verschillende OKAN-scholen. Verder is er ook nauwelijks overleg tussen de verschillende OKAN-scholen op inhoudelijk vlak. Eén van de bevraagden uit de survey schrijft: ‘Iedere OKAN doet zijn eigen ding.’ De mate waarin het materiaal door het OKAN-team binnen eenzelfde school met elkaar gedeeld wordt, verschilt van school tot school. In sommige scholen wordt er op intensieve wijze samen gewerkt, in andere gebeurt dit nauwelijks. Sommige scholen geven aan meer te willen samenwerken en nood te hebben aan meer structureel overleg. Scholen waar veel wordt samengewerkt, ervaren 19
Dit knelpunt werd voornamelijk aangereikt tijdens gesprekken met Brusselse leerkrachten.
- 22 -
de samenwerking vaak als een meerwaarde: ‘Al het materiaal staat op Smartschool, er is heel veel materiaal aangemaakt, filmpjes op YouTube… Dat wordt allemaal gedeeld, ook met nieuwe leerkrachten. Het rendement is immers groter als die dingen gebruikt worden. Iedereen gebruikt het natuurlijk op zijn eigen manier, maar het zou zonde zijn om al die dingen niet te delen.’ iii. Knelpunten met betrekking tot de OKAN-leerkrachten Het aantal OKAN-leerkrachten wordt berekend op basis van het aantal OKAN-leerlingen. Dit aantal kan echter gedurende het ganse schooljaar schommelen waardoor er een verloop van nieuwe leerkrachten is. Verschillende OKAN-actoren vermelden dat dit soms ‘lastig’ is. Bovendien duurt het vaak lang vooraleer het aantal uren per leraar aangepast wordt aan het aantal bijkomende leerlingen. Dit maakt het moeilijk om een structurele OKAN-werking op te zetten en voor de coördinator vraagt het telkens heel wat inspanning om nieuwe mensen in te werken. Voor leerkrachten, vervolgschoolcoaches en CLB-medewerkers is het werken met nieuwkomers een hele uitdaging. Uit de interviews met deze actoren bleek dat sommigen onder hen de juiste ervaring, vaardigheden of methodieken missen om de nodige informatie tot de doelgroep te brengen en hen goed te begeleiden. Bovendien kennen zij ook de doelgroep en hun leefwereld te weinig. Verschillende OKAN-leerkrachten kampen met vragen over de cultuur, de taal en de afkomst van hun leerlingen, wat een gediversifieerde aanpak en een aangepaste informatieverstrekking bemoeilijkt. Zo is het bij de organisatie van een bepaalde activiteit vaak erg belangrijk meer te weten over de achtergrond van de deelnemers. Een dergelijk inzicht is nog meer van belang voor het tot stand brengen van een goede communicatie met de ouders, het situeren van de vervolgperspectieven en het oriënteren van de leerlingen. iv. Knelpunten met betrekking tot samenwerking met Inburgering20 Hoewel Inburgering en OKAN belangrijke instanties zijn in de eerste (cruciale) fase na aankomst van 16- tot 18-jarige nieuwkomers en hun ouders in Vlaanderen/Brussel, is uit het actie-onderzoek gebleken dat er slechts in beperkte mate overleg en samenwerking wordt gerealiseerd tussen Inburgering en OKAN. Zowel in gesprekken met docenten MO en OKAN-actoren stelden we vast dat er weinig kennis is over wederzijdse opdrachten en functies, onder meer over de informatieverstrekking ten aanzien van de doelgroep. Zo stelde een bevraagde docent MO: ‘Dat is voor ons eigenlijk ook een blinde vlek: wat doet OKAN precies?’. Het is dus voor de uitvoerende
20
Hier focussen we op de samenwerking tussen OKAN en Inburgering. Samenwerking met andere actoren, onder meer binnen de domeinen onderwijs, werk, vrije tijd en welzijn, wordt uitvoerig beschreven in het vervolg van dit rapport.
- 23 -
actoren zelf onvoldoende duidelijk welke informatie door welke actor op welk tijdstip wordt verstrekt aan de doelgroep. Een andere MO-docent stelde met betrekking tot informatieverstrekking aan de ouders van de doelgroep dat er tijdens de lessen MO niet altijd ingegaan wordt op het ouder-zijn, opvoeding en thema’s gelinkt aan jongeren omdat MO-groepen vaak zeer divers zijn samengesteld. De MO-docent was van mening dat op dit vlak (informatieverstrekking aan de ouders van de doelgroep) veeleer een rol is weggelegd voor de OKAN-scholen. Omgekeerd hebben verschillende OKAN-leerkrachten aangegeven dat ook zij weinig zicht hebben op de inhouden van de lessen MO bij Inburgering. Indien ze er zeker van zouden zijn dat binnen de MO-lessen bepaalde thema’s opgenomen worden, dan zouden zij meer tijd kunnen besteden aan andere thema’s binnen de eigen OKAN-lessen.
c) Bestaande praktijken i. Bestaande praktijken met betrekking tot de diversiteit van de leerlingen Om in te spelen op de diversiteit van de OKAN-leerlingen achten de OKAN-actoren het nodig en doen ze inspanningen om op maat te werken. Ze streven ernaar les te geven aangepast aan het niveau en volgens de individuele noden van de leerlingen. Een voorbeeld: ‘Een doorgestroomde OKAN-leerling die teruggestuurd wordt naar ons uit het deeltijds onderwijs. Zijn droom is om kok te worden. Dan moet je ervoor zorgen dat die ‘kok kan spelen’. Die volgt dus in twee verschillende klassen hier op school kooklessen, 7 uren per week. Dat is dan de reden waarom hij hier alle dagen staat!’ Het indelen van de OKAN-groepen gebeurt veelal op basis van het startniveau van de OKANleerlingen of op basis van de leeftijd van deze leerlingen. Iedere school ziet in de eigen gekozen aanpak bepaalde voordelen voor de jongeren. Zo heeft een school er specifiek voor gekozen de leerlingen niet in te delen volgens hun niveau maar eerder volgens leeftijd: ‘Een 12-jarige en een 18jarige zijn totaal verschillend’. (…)Binnen OKAN kan je er eigenlijk sowieso vanop aan dat een ‘homogeen’ samengestelde groep, na een maand al niet meer ‘homogeen’ is… Dus, wat is dat een homogene groep? Het is ook heel moeilijk om een niveau te bepalen: iedereen heeft daar zijn visie op, iedereen denkt daar anders over. En ten tweede het niveau is een momentopname: dan gaan leerlingen met een groot verloop van de ene naar de andere klas (…).’. Andere scholen werken met niveaugroepen: ‘(…), want voor elke leerling moeten we werken met een individueel leerplan, maar je kunt natuurlijk niet aan elke leerling apart lesgeven, dus je moet je ze groeperen. Wij zijn echt overtuigd dat het rendement met niveauklassen veel groter is. Er zitten in de klassen die ingedeeld zijn per leeftijd veel meer leerlingen ‘verloren’ en daardoor zijn er ook veel meer problemen met aandacht en tucht.’
- 24 -
Een andere school die ook werkt met niveaugroepen heeft er recent voor gekozen om die indeling in het begin van het jaar ‘nog niet zo drastisch door te voeren’. Tot aan de kerstvakantie werken ze met gemengde groepen. Pas daarna worden de leerlingen opgedeeld in duidelijkere niveaugroepen. ‘We zijn hiermee terug meer naar de essentie van het NT2-onderwijs gegaan’, legt de bevraagde actor uit, ‘en dat heeft goed gewerkt’. Ze hebben deze manier van werken ‘het FASE-model’ genoemd. Volgens een OKAN-school in Antwerpen begint op maat werken met het achterhalen van de toekomstverwachtingen van de leerling: ‘Wat zijn zijn/haar wensen en interesses voor de toekomst?’ en ‘waar staat de persoon tegenwoordig?’. Eenmaal deze vragen beantwoord, dan kan een traject uitgewerkt worden voor de jongere. Zo werkt een OKAN-school in Antwerpen aan het beantwoorden van deze vragen via een portfolio. Het portfolio bestaat uit een schrift waarin de leerlingen bepaalde opdrachten op maat moeten maken. Op verschillende momenten formuleren de leerlingen bijvoorbeeld een antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’. De vergelijking van de verschillende antwoorden op deze vraag geeft de evolutie weer van de leerling doorheen het jaar. Om de kansen in het vervolgonderwijs en nadien het hoger onderwijs te vergroten, worden jongeren met een educatief perspectief in sommige scholen (o.a. in regio Turnhout) gestimuleerd om tijdens het OKAN-jaar nog extra lessen Nederlands te volgen. Meestal gaat het om cursussen Nederlands in een Centrum voor Volwassenonderwijs (CVO). ii. Bestaande praktijken met betrekking tot de OKAN-leerkrachten Sommige scholen in Antwerpen werken mee aan een project (samen met het Expertisenetwerk AUHA-Expertisenetwerk Lerarenopleiding Antwerpen (ELANT)) om de lerarenopleiding uit te breiden met het aanleren van competenties over het doceren van NT2, omgaan met diversiteit en het uitstippelen van een onderwijsvisie. Veel leerkrachten bezitten deze competenties nog onvoldoende. Niet alleen OKAN-leerkrachten hebben baat bij het verweren van deze competenties, ook leerkrachten die een opdracht hebben in het voltijds en deeltijds gewoon onderwijs. Na doorstroom in het reguliere onderwijs, maken vroegere OKAN-leerlingen immers deel uit van hun klasgroepen. Eén van de bevraagde jongeren uit Antwerpen die het deeltijds onderwijs volgt, vertelt: ‘Onze leerkracht zijn taal is echt moeilijk en hij praat heel snel. Ik heb dat één keer gezegd, en dan zei hij voor de grap dat ik terug naar de kleuterklas moest. Als ik kan dan zal ik terug gaan om te kunnen praten, maar… (lach)’.
d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek Wat betreft de eerste fase van het traject van 16- tot 18- jarige nieuwkomers, met name de aankomst in Vlaanderen/Brussel en de doorverwijzing naar OKAN, werd er in hoofdzaak gewerkt rond het optimaliseren van de samenwerking tussen OKAN-actoren en actoren binnen Inburgering.
- 25 -
Het ontbreken van voldoende samenwerking tussen deze actoren werd in drie van de vier regio’s als een belangrijk knelpunt ervaren (Antwerpen, Brussel en Turnhout), hierop werd dan ook sterk ingezet tijdens het actie-onderzoek. i.
Verbeteractie met betrekking tot de diversiteit van de OKAN-leerlingen: een overlegplatform tussen OKAN en Inburgering (Brussel)21 Bij de omgang met en de informatieverstrekking naar de jongeren toe moet rekening gehouden worden met de (diverse) achtergrond van de doelgroep: migratiegeschiedenis, eventuele traumatische ervaringen, beperkte kennis van het aankomstland, beperkte kennis van de taal en uiteenlopende toekomstverwachtingen. De OKAN-leerkrachten en -coördinatoren gaven aan het moeilijk te hebben om de jongeren te informeren en sensibiliseren over bepaalde thema’s. Een trajectbegeleider vertelde het volgende over een infosessie met betrekking tot competentieverwerving: ‘Ik denk dat het voor hen een beetje raar was, zij zijn niet gewoon daarover te praten, hadden dat niet verwacht. Informatiesessies worden gegeven in mei en juni om jongeren te ronselen, maar ze weten nog niet wat werken rond competenties betekent (medewerker bon vzw, Brussel). Uit de bevraging van stakeholders, bleek een duidelijke behoefte naar voren te komen gericht op informatieverstrekking aangepast aan de specifieke situatie van de doelgroep. In de projectregio Brussel werd op basis van deze gesignaleerde behoefte een regionale actie opgezet, waarbij OKAN-leerkrachten en MO-docenten elkaar konden ontmoeten en uitwisselen.22
In het kader van deze actie ‘Informatieverstrekking aan en sensibilisering van jongeren en ouders – Uitwisseling tussen OKAN-leerkrachten en docenten Maatschappelijke Oriëntatie’, werd een uitwisseling georganiseerd tussen OKAN-leerkrachten en MO-docenten over het omgaan met de zeer diverse doelgroep van anderstalige nieuwkomers (zowel jongeren als ouders). Aangezien het profiel van de MO-docenten erg verscheiden is, zowel met betrekking tot taalkennis en ervaring als docent, maar ook met betreffende hun etnische afkomst, is ook hun deskundigheid uiteenlopend. De deelnemende MO-docenten kunnen ervaringen delen over gewoontes, waarden en normen verbonden aan een bepaalde cultuur en religie. Daarnaast kunnen zij ook hun ervaringen delen als vroegere nieuwkomer, als iemand die een gelijkaardig traject heeft doorlopen. Deze MO-docenten kunnen bepaalde onderwerpen en casussen in een breder daglicht plaatsen en nader verklaren voor de OKAN-leerkrachten. Hierbij moet opgemerkt worden dat louter het delen van eenzelfde culturele, talige of religieuze achtergrond, of de ervaring van ‘het nieuwkomer zijn’, van een vroegere
21 22
Zie deelrapport Brussel, deelactie 1. Zie Deelrapport Brussel, deelactie 1.
- 26 -
nieuwkomer geen geschikte ervaringsdeskundige maakt. Zij moeten ook over de nodige interculturele en diversiteitscompetenties beschikken om deze rol te kunnen vervullen. Eén lesgever afkomstig uit Togo had meer specifieke ervaring rond sensibilisering en informatieverstrekking rond het thema relaties en seksualiteit. Hij bracht methodieken aan om dit thema bespreekbaar te maken voor een erg divers publiek. Een andere docent bracht de ervaring mee om vragen rond de inhoud van de Koran en de praktische uitwerking hiervan in de westerse wereld duidelijk te maken. Een derde docent sprak uitvoerig over de Tibetaanse en Pakistaanse culturen die veelal onbekend zijn bij OKAN-leerkrachten. Op de vraag aan Brusselse OKAN-scholen naar thema’s die als moeilijk bespreekbaar worden ervaren, kwamen volgende thema’s naar voren: relaties en (homo)seksualiteit, ouderbetrokkenheid, islamitische waarden en normen in een Vlaamse omgeving, racisme en de leefwereld van Tibetanen en Pakistanen. Deze thema’s werden dan ook behandeld tijdens het uitwisselingsmoment. Bij sommige vragen kwamen er concrete voorstellen en goede praktijken, zoals het materiaal van 'Recht op Liefde', een bundel/werkpakket specifiek gericht naar de doelgroep van dit onderzoek. Ella vzw (http://www.ellavzw.be/) en Merhaba vzw (www.merhaba.be/) hebben samen ‘Recht op liefde’ ontwikkeld. Ze willen daarmee tools aanreiken om met dit soort onderwerpen aan de slag te gaan. Het materiaal houdt rekening met gevoeligheden binnen verschillende culturen en doet een poging om alle soorten discriminatiemechanismen in kaart te brengen. Ook voor de andere thema’s kwamen suggesties en goede praktijkideeën aan bod, die vaak behandeld worden tijdens MO (in het kader van inburgering) en die voor OKAN-leerkrachten een bron van inspiratie vormden. Door dit overlegplatform kon de meerwaarde die beide actoren voor elkaar kunnen betekenen in het licht gesteld worden en kon er afgetoetst worden op welke manier er uitgewisseld kon worden. De meerwaarde van een uitwisseling met MO-docenten, met hun expertise op basis van de eigen achtergrond en de kennis opgebouwd door ervaring, werd duidelijk benadrukt door een Brusselse OKAN-leerkracht: ‘De MO-docenten hebben een voordeel: zij hebben de ‘luxe’ om te kunnen argumenteren vanuit hun eigen cultuur, iets wat voor ons onmogelijk is.’ ii. Verbeteractie met betrekking tot de samenwerking tussen OKAN en Inburgering: uitwisselen van goede praktijken/expertise, verwerven van inzicht in elkaars werking en professionalisering (Antwerpen)23 In de projectregio Antwerpen werd een gelijkaardige actie uitgevoerd, met een focus op de uitwisseling tussen OKAN en Inburgering. Ook in deze projectregio werd als knelpunt vastgesteld dat er weinig samenwerking of overleg is tussen OKAN en de MO-docenten van het inburgeringstraject, 23
Zie deelrapport Antwerpen
- 27 -
waardoor beide instanties weinig zicht hebben op elkaars functie naar de doelgroep toe. Dit belet een optimale informatieverstrekking van de doelgroep. Zoals een bevraagde actor in Antwerpen aangaf: ‘Onderwijs en Inburgering hebben weinig zicht op elkaar’. Zo gaven actoren uit Inburgering aan niet te weten welke informatie er in de OKAN-klassen aan de doelgroep wordt meegegeven rond vrije tijd. Hiermee samenhangend stellen we voor de regio Antwerpen vast dat er al veel goede prakijken worden uitgewerkt door OKAN-scholen en Inburgering met betrekking tot een optimale informatieverstrekking/sensibilisering van de doelgroep, maar door een gebrekkige uitwisseling deze bestaande praktijken weinig gekend zijn. Op basis van deze vaststelling werd er ook in de projectregio Antwerpen, net zoals in de projectregio Brussel, gewerkt rond het realiseren van een structurele uitwisseling tussen actoren uit Inburgering en OKAN. Deze actie was gericht op het uitwisselen van goede praktijken en expertise met betrekking tot de doelgroep en het verwerven van inzicht in elkaars werking. Deze actie was ook gericht op een verdere professionalisering van de betrokken uitvoerende actoren in functie van het optimaliseren van de vervolgtrajecten voor de 16tot 18-jarige anderstalige nieuwkomers uit derdelanden na het OKAN-jaar. Momenteel bestaat er in Antwerpen noch in Brussel een dergelijke structureel uitwisselingsplatform voor OKAN-leerkrachten en MO-docenten. In het LOP Antwerpen is er een netoverschrijdend OKANoverleg. Dit overleg is opgesplitst in twee deelwerkingen: OKAN-directie-overleg en een pedagogische werkgroep met de OKAN-coördinatoren. In beide werkgroepen is het onthaalbureau vertegenwoordigd. De samenwerking hier is voornamelijk gericht op een vlotte doorverwijzing door het onthaalbureau naar de scholen. Maar een doorgedreven inhoudelijke samenwerking of uitwisseling over de doorverwezen OKAN-leerlingen tussen OKAN-leerkrachten en MO-docenten is tot nu toe niet gerealiseerd24. In mei 2013 werd er al een eerste uitwisseling georganiseerd tussen het Onthaalbureau Inburgering Antwerpen, het Huis van het Nederlands, Vol-ant en personen actief binnen het onderwijs. Meer bepaald ging het toen om volgende actoren: CLB-medewerkers, OKAN-leerkrachten/coördinatoren, vervolgschoolcoaches, leerkrachten deeltijds onderwijs, medewerkers van onderwijsopbouwwerk en huiswerkbegeleiders van ex-OKAN-jongeren. Deze uitwisseling had een tweeledig doel: het delen van informatie over de problemen/behoeften van anderstalige minderjarige nieuwkomers en het nagaan van mogelijkheden tot samenwerking tussen Inburgering Antwerpen, Huis van het Nederlands, Volant en onderwijsactoren. Tijdens deze uitwisseling kwam de nood aan een verdere uitwisseling tussen het Onthaalbureau Inburgering Antwerpen en de OKAN-scholen duidelijk naar voren. De actie
24
Zie deelrapport Antwerpen, hoofdstuk II.
- 28 -
in de projectregio Antwerpen bestond uit een verdere structurele uitwerking van dit eerste uitwisselingsmoment25. Tijdens de uitvoering van deze actie is een duidelijke meerwaarde van het organiseren van een uitwisseling tussen actoren van Inburgering en OKAN gebleken. We kunnen op basis van de evaluaties van de deelnemers stellen dat de uitwisseling heeft bijgedragen tot een verdere professionalisering van de deelnemers in functie van het realiseren van een optimaal traject voor de doelgroep. De deelnemers rapporteerden immers meer inzicht te hebben verworven in de eigen rol en taak ten aanzien van de doelgroep maar ook in de werking en taken van andere actoren in het traject van de jongeren. De deelnemers stelden voor bij een volgende uitwisseling een aantal bijkomende actoren te betrekken, in het bijzonder VDAB en CVO. Over het algemeen hebben de deelnemers zich ook positief geuit over de organisatie van een jaarlijks uitwisselingsmoment. Doelstellingen voor een dergelijk moment kunnen variëren en onder meer bestaan uit: het verwerven van beter inzicht in de taken en functies van de verschillende actoren; een verbeterde samenwerking realiseren; het delen van expertise en informatie en het verdiepen van bepaalde (inhoudelijke) thema’s. Zowel het Onthaalbureau Inburgering Antwerpen als bon Brussel zijn bereid de mogelijkheden tot structurele inbedding vanuit de eigen organisatie te onderzoeken. Dit zal gebeuren in de periode na afloop van het onderzoek. Ook stelden bepaalde leden van de Antwerpse lokale stuurgroep, betrokken bij dit onderzoek, voor de lokale stuurgroep26 na afloop van het onderzoek niet te ontbinden maar mee te betrekken in de organisatie en begeleiding van deze jaarlijkse uitwisseling. In de projectregio Brussel heeft bon vzw het initiatief genomen om de betrokken actoren te verzamelen en concrete afspraken te maken. Deze afspraken zijn tweeledig. Ten eerste zal er jaarlijks, een door bon geïnitieerd
overlegmoment tussen de Brusselse OKAN-scholen en de MO-docenten
georganiseerd worden. Ten tweede kunnen de MO-docenten in de tussenperiode ad hoc aangesproken worden door de OKAN-leerkrachten over bepaalde thema’s. iii. Verbeteractie met betrekking tot de samenwerking tussen OKAN en Inburgering: afstemming diensten (Turnhout)27 Jongeren die op het einde van het onthaalonderwijs 18 jaar zijn geworden, kunnen een inburgeringstraject volgen bij het onthaalbureau. Zij hebben hierbij vaak vragen over hun schoolloopbaan en mogelijkheden tot vervolgopleiding en –vorming. De trajectbegeleiders van het
25
Zie deelrapport Antwerpen, hoofdstuk VII. De lokale stuurgroep in Antwerpen bij dit onderzoek bestaat uit het Onthaalbureau Inburgering Antwerpen, Vol-ant, OKAN-school Marco Polo en AOB. 27 Zie deelrapport Turnhout, deelactie 3 26
- 29 -
inburgeringstraject hebben te weinig kennis over de schoolse achtergrond van de jongere en het uitgestippeld school- en opleidingstraject vanuit OKAN om hen op de gepaste manier van informatie te voorzien en te ondersteunen. In de projectregio Turnhout werd een verbeteractie opgezet om reeds tijdens de schoolperiode, voorafgaand aan de instap in het inburgeringstraject, te werken aan een vertrouwensband tussen de trajectbegeleiders van het onthaalbureau en de doelgroep. Op die manier kan door de trajectbegeleider van het inburgeringstraject geanticipeerd worden op de mogelijke vragen en hindernissen die door de jongeren zullen aangebracht worden bij instap in het inburgeringsprogramma. Het onthaalbureau zal trachten deze vertrouwensband tot stand te brengen door regelmatig aanwezig te zijn op de scholen en dit zowel op formele als informele momenten. Andersom krijgen OKAN-scholen ook vragen waarop zij geen antwoord kunnen bieden (in verband met huisvesting, besteding van vrije tijd, werk en arbeidsmarkt). Door de aanwezigheid van trajectbegeleiders in de scholen kunnen OKAN-actoren ondersteund worden bij beantwoorden van deze vragen en het gericht doorverwijzen naar de meest geschikte voorzieningen. iv. Verbeteractie met betrekking tot het opzet van de OKAN-lessen Zoals eerder aangehaald werd als knelpunt vastgesteld dat het lesmateriaal tot op heden haast niet gedeeld wordt tussen de verschillende OKAN-scholen. Aangezien in de praktijk is gebleken dat verschillende OKAN-scholen nood hebben aan het delen van lesmateriaal, is er in het voorjaar 2014 met dit doel een werkgroep van OKAN-leerkrachten opgestart in de projectregio Antwerpen. Deze werkgroep ontstond als ‘neven’actie van dit onderzoek, doorheen de uitvoering van de verbeteracties in de projectregio Antwerpen werd de nood aan overleg naar boven gebracht en werd er gevolg aan gegeven. Vijf OKAN-scholen uit verschillende onderwijsnetten hebben deelgenomen aan de eerste samenkomst van deze werkgroep en hebben volgende thema’s besproken: aangepaste trajecten voor analfabete OKAN-leerlingen (aparte klassen, aangepaste trajecten, leren leren, tucht, lesmateriaal, ...), cursusmateriaal (lesmateriaal per niveau, profiel, leeftijd ... met aandacht voor specifieke vakken als Frans, wiskunde en vaktaalwoorden), organisatie (opstart, niveaubepaling, taakverdeling, groepssamenstelling, opvang instroom en samenwerking regulier), evaluatie (portfolio, puntenrapport, vaardigheden, specifieke vakken, sleutelcompetenties, attitude en individueel leertraject) en extra muros projecten (toeleiden vrije tijd, sportdag, gezondheidsdag, zoo en stadswandeling). Dit is het eerste overleg op inhoudelijk niveau dat er tussen OKAN-scholen over de onderwijsnetten heen plaats vindt sinds het bestaan van OKAN in de projectregio Antwerpen28.
e) Samenvatting Eén van de meest belangrijke vaststellingen van dit actie-onderzoek, is het gebrek aan informatie- en ervaringsuitwisseling, afstemming en samenwerking tussen de verschillende actoren betrokken bij 28
Zie deelrapport Antwerpen, deelactie 3.
- 30 -
het uitwerken van een opleidings- en vormingstraject voor de doelgroep van 16- tot 18-jarige nieuwkomers. Dit is een rode draad, kenmerkend voor gehele traject van aankomst tot doorstroom. De eerste fases van het traject, met name de aankomst en doorverwijzing naar OKAN, wordt reeds gekenmerkt door een onderling gebrek aan kennis over de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende uitvoerende actoren binnen OKAN en Inburgering en bijgevolg het ontbreken van samenwerking en afstemming. In drie van de vier projectregio’s werd dan ook sterk ingezet op het tot stand brengen van professionele netwerken tussen actoren OKAN Inburgering. Deze netwerken hadden zowel doelstellingen op vlak van informatie-uitwisseling en expertise-deling tussen OKANleerkrachten en MO-docenten (Antwerpen en Brussel) als het realiseren van een optimale trajectbegeleiding (Turnhout). Doorheen de uitvoering van de verbeteracties, ontstonden ook andere (initieel niet-beoogde) overlegplatforms en professionele netwerken (Antwerpen: uitwisseling van didactisch materiaal tussen OKAN-leerkrachten). Hiermee werd de nood aan overleg en samenwerking nogmaals aangetoond maar eveneens de randvoorwaarde van een externe initiator voor het opstarten en realiseren van dergelijke dynamieken. In het kader van het actie-onderzoek, werd in elk van de betrokken projectregio’s het initiëren van deze overlegmomenten opgenomen door de onthaalbureaus. Deze onthaalbureaus hebben ook het engagement opgenomen de verdere continuering van deze netwerken (althans in een eerste fase) te verzekeren. Voor het optimaliseren van de participatie aan (en organisatie van) het OKAN-onderwijs worden, op basis van ervaringen opgedaan tijdens de verbeteracties, volgende aanbevelingen29 geformuleerd: •
•
29
Voorzie een centrale trajectbegeleiding voor 16- tot 18- jarige nieuwkomers (Aanbeveling 3), met specifieke aandacht voor: Het optimaliseren van de doorverwijzing door de organisatie van een centraal aanspreekpunt; Het centrale aanspreekpunt fungeert als regisseur van samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken actoren; Het onderzoeken van de mogelijkheid de opdracht van centraal aanspreekpunt aan de onthaalbureaus toe te kennen. Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren (aanbeveling 5), met specifieke aandacht voor: De taken van de verschillende OKAN-actoren worden verduidelijkt en afgestemd; Er wordt ingezet op de professionalisering van de OKAN-teams;
Deze aanbevelingen worden verder toegelicht in hoofdstuk 12. Aanbevelingen en conclusies.
- 31 -
•
Het faciliteren van lerende gemeenschappen als instrument voor professionalisering tussen 1) onderwijsactoren onderling en 2) actoren binnen belendende domeinen (o.m. inburgering en integratie, volwassenenonderwijs, arbeidsmarkt en welzijn). Stimuleer en faciliteer het doorbreken van de muren van de OKAN-klas.
6. Begeleiding en oriëntering bij uitstroom uit OKAN
- 32 -
a) Beschrijving Na de doorstroom uit de OKAN-klas worden de jongeren binnen hun vervolgtraject meestal niet langer benaderd als een ‘ex-nieuwkomer’ of ‘ex-OKAN-leerling’. Er wordt van hen verwacht dat ze meedraaien in het reguliere circuit. Dit circuit bestaat uit een waaier aan mogelijkheden waar jongeren na het OKAN-jaar in terecht kunnen. De doelgroep kan na het OKAN-jaar doorstromen naar het voltijds gewoon secundair onderwijs of het deeltijds beroepsonderwijs. Rekening houdend met de leeftijd van deze jongeren, kunnen een aantal onder hen na het OKAN-jaar ook doorstromen naar het volwassenonderwijs, naar andere opleidings- en vormingsinitiatieven of de arbeidsmarkt.
Het is de vervolgschoolcoach die in principe de OKAN-jongeren begeleidt in het keuzeproces van een vervolgtraject en hiervoor de bakens uitzet30. Vervolgschoolcoaches kunnen hiervoor samenwerken met een Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB). Elke school werkt samen met een CLB. Zowel schoolpersoneel als ouders en leerlingen kunnen er terecht voor informatie, begeleiding en hulp. Het CLB is gespecialiseerd in vier domeinen waaronder schoolloopbaanbegeleiding. Tijdens dit onderzoek hebben we vastgesteld dat het verstrekken van begeleiding door de vervolgschoolcoach aan OKAN-leerlingen in de praktijk niet altijd eenvoudig te realiseren is. De samenwerking tussen vervolgschoolcoaches en CLB verloopt in bepaalde gevallen erg gebrekkig. Bovendien stelden we vast dat de overgangen na OKAN binnen een vervolgtraject vaak zeer moeilijk verlopen. Een knelpunt waar jongeren na afloop van hun OKAN-jaar in eerste instantie mee te maken krijgen situeert zich – opnieuw – op het niveau van de informatieverstrekking (zowel aan de jongeren zelf, als aan hun ouders) de doorstroommogelijkheden na OKAN.
b) Knelpunten i. Knelpunt met betrekking tot informatieverstrekking aan de jongeren en ouders Het gebrek aan duidelijke informatie over onderwijs, opleiding en vorming in Vlaanderen/Brussel, blijkt bij jongeren en ouders vaak foutieve toekomstverwachtingen (over- of onderschatting) in de hand te werken. Foutieve verwachtingen monden veelal uit in teleurstellingen. Uit het actieonderzoek is duidelijk gebleken dat heel wat ouders en jongeren nood hebben aan overzichtelijke en heldere informatie over het opleidings- en tewerkstellingssysteem in Vlaanderen/Brussel. Momenteel is niet duidelijk welke actor (onthaalbureau, stad/gemeente, OKAN-school, CLB, …) deze 30
Zie Omzendbrief SO 75, 5.1.2: in ondersteuning van gewezen anderstalige nieuwkomers te voorzien tijdens en na de overstap naar het regulier onderwijs.
- 33 -
informatie aan de jongeren en hun ouders bezorgt of moet bezorgen. De informatieverstrekking verloopt dan ook erg gefragmenteerd en via verschillende kanalen (de trajectbegeleider van het onthaalbureau, het OKAN-onderwijs, de vervolgschoolcoach, medewerker van VDAB, of lokale organisaties zoals De Stap, Via Educatie, enz.). De takenpakketten van de verschillende actoren moeten op vlak van informatieverstrekking over (doorstroom binnen) onderwijs uitgeklaard en afgestemd worden. Het opleidings- en tewerkstellingssysteem in Vlaanderen/Brussel verschilt vaak inhoudelijk en structureel van andere, buitenlandse systemen. Om die reden schatten anderstalige nieuwkomers vaak het traject dat zou leiden tot een bepaald beroep of het beroep zelf verkeerd in. Niet alleen de informatieverstrekking over het onderwijssysteem, maar ook over (de toeleiding naar) de arbeidsmarkt moet geoptimaliseerd worden. Ook op niveau van de ouders van de doelgroep stelden we een knelpunt vast met betrekking tot informatieverstrekking over de mogelijkheden van jongeren na het OKAN-jaar. Dit knelpunt werd voornamelijk
aangehaald
door
de
bevraagde
onderwijsactoren
(OKAN-leerkrachten,
vervolgschoolcoaches, CLB-medewerkers). De gesignaleerde moeilijkheden hebben vooral te maken met enerzijds het informeren van de ouders over het onderwijssysteem in België en hen een realistisch beeld geven over de mogelijkheden van hun kind en anderzijds de betrokkenheid van de ouders te verhogen bij de studiekeuze en de keuze van het vervolgtraject. Zowel uit de gesprekken met OKAN-actoren als met de ouders van de doelgroep werd duidelijk dat ouders vaak hoge verwachtingen hebben ten aanzien van het vervolgtraject van hun kinderen. Ze kennen het Vlaams onderwijssysteem vaak onvoldoende en ze baseren hun verwachtingen op het onderwijssysteem in hun land van herkomst. Dit heeft vaak als gevolg dat deze ouders van hun kinderen verwachten dat ze na het OKAN-jaar doorstromen naar een aso-richting in het regulier onderwijs. Volgens de OKAN-actoren zouden sommige ouders door deze focus op het aso (in lijn met de ruimere maatschappelijke waardering van de verschillende onderwijsvormen) het advies van de school over het vervolgtraject van hun kinderen na OKAN niet opvolgen en krijgen de leerkrachten het gevoel dat de ouders hun expertise in twijfel trekken. Anderzijds moeten de OKAN-actoren erover waken dat zij hun verwachtingen ten aanzien van deze jongeren voldoende hoog blijven leggen, en overwegen dat het ‘onrealistische’ karakter van de verwachtingen eerder gesitueerd moet worden op het niveau van de aanpak en mogelijkheden van het huidige opleidings- en vormingstraject. Op basis van de eerder vermelde cijfergegevens, blijkt immers een oververtegenwoordiging van oud-OKAN-leerlingen in het bso en dbso.
- 34 -
Uit het onderzoek is gebleken hoe belangrijk het is om ouders een stem te geven bij de oriëntering van hun kinderen. Ouders moeten de mogelijkheid krijgen de verwachtingen die zij hebben ten aanzien van hun zoon/dochter voldoende te verduidelijken aan de onderwijsactoren, en zo samen met de OKAN-actoren een inschatting maken van de competenties, talenten en interesses van de kinderen. Het onderzoek bracht aan het licht dat de informatievestrekking en de bespreking van de keuzemogelijkheden het best plaatsvinden tijdens persoonlijke contactmomenten omdat de beschikbare informatie via websites of brochures meestal niet voldoende toegankelijk of laagdrempelig is voor deze doelgroep en omdat het keuzeproces voor anderstalige nieuwkomers vaak meer complex is. Ook moeten sommige 16-18-jarige anderstalige nieuwkomers in de eerste fase na aankomst een veelheid aan beslissingen nemen (samen met het gezin) zoals het vinden van een woning, in orde brengen van administratieve verplichtingen, het vinden van een job voor de ouders, enz. Een doordachte en effectieve school-, studie- en dus toekomstkeuze wordt hierdoor bemoeilijkt, zeker wanneer dit moet gebeuren op basis van onvoldoende, onduidelijke of onvolledige informatie. Daarnaast zouden sommige anderstalige nieuwkomers emotioneel niet ‘schoolklaar’ zijn omdat ze kampen met de gevolgen van traumatische ervaringen in het land van herkomst en/of tijdens het migratietraject. ii. Knelpunt met betrekking tot een veelheid aan initiatieven en contactpersonen Voor de doelgroep van 16- tot 18-jarigen nieuwkomers bestaan er heel wat interessante initiatieven gericht op het realiseren van een zo efficiënt mogelijke oriëntering en gepaste doorstroom na OKAN. Zo zijn er voortrajecten, brugprojecten, persoonlijke ontwikkelingstrajecten, alfatrajecten, enzovoort. Het schoentje wringt echter bij de kortstondigheid en versnippering van dit aanbod. Vaak wordt er op projectbasis gewerkt en verdwijnt het aanbod weer wanneer het project is afgelopen (en de middelen zijn stopgezet). Door de versnippering hebben doorverwijzers geen duidelijk zicht op de (reeds afgelopen, nog lopende of toekomstige) initiatieven waarvoor bepaalde jongeren in aanmerking komen. Daarnaast hebben deze projecten meestal een beperkte capaciteit, wat in bepaalde gevallen tot wachtlijsten leidt. Door bepaalde initiatieven worden er ook strenge selectiecriteria gehanteerd waardoor heel wat jongeren uit te boot vallen die net baat zouden hebben bij het doorlopen van de trajecten. Bij verschillende actoren leeft dan ook de vraag naar een volledig, toegankelijk en geactualiseerd overzicht van initiatieven en projecten gericht op het oriënteren van jongeren na OKAN. De doorverwijzing naar de meest gepaste vervolgopleiding/-traject wordt eveneens bemoeilijkt door het grote aantal begeleiders waarmee de jongeren en hun ouders in contact komen en die – soms tegenstrijdig – advies geven over mogelijke vervolgtrajecten voor de jongeren. Voor de jongeren is - 35 -
het zwaar om telkens opnieuw hun achtergrond en trajectgeschiedenis aan elk van deze begeleiders te moeten vertellen. Veel van de bevraagde uitvoerende actoren zouden het nuttig vinden indien er een centraal systeem zou bestaan zoals Discimus (Onderwijs Vlaanderen), Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of Mijn Loopbaan (VDAB) om informatie over de jongeren te verzamelen en aan elkaar door te geven. Het doorgeven van informatie over de jongeren is echter vaak geen optie door privacy-redenen geven de bevraagde uitvoerende actoren aan. iii. Knelpunt met betrekking tot de vervolgschoolcoaches en het CLB Zoals hierboven beschreven zouden vervolgschoolcoaches en de CLB’s een belangrijke rol moeten spelen bij de oriëntatie van ex-OKAN-jongeren naar een vervolgtraject. Het is de vervolgschoolcoach die in principe de jongere begeleidt in het keuzeproces van een vervolgtraject en hiervoor de bakens uitzet. Toch blijkt uit het onderzoek dat sommige jongeren de vervolgschoolcoaches in OKAN niet kennen en/of geen begeleiding kregen na OKAN. De bevraagde vervolgschoolcoaches geven bovendien aan dat het voor hen niet haalbaar is om alle OKANleerlingen intensief te begeleiden naar en tijdens hun vervolgtraject. Er gebeurt voornamelijk individuele opvolging op vraag van de jongere of de organisatie/school. De belangrijkste oorzaken voor deze beperkte begeleiding zijn – volgens de vervolgschoolcoaches – een tekort aan middelen en bijgevolg een te groot aantal jongeren uit OKAN per vervolgschoolcoach. Daarenboven hebben we vastgesteld dat niet enkel op het niveau van de vervolgschoolcoaches, maar ook op het niveau van de CLB’s het aantal op te volgen OKAN-jongeren niet gelijkmatig verdeeld is. De CLB’s voeren de toegekende opdrachten uit binnen een bepaald werkingsgebied bestaande uit een aantal aan elkaar grenzende gemeenten. Afhankelijk van het aantal scholen met een aanbod OKAN en het aantal OKAN-leerlingen binnen dit werkingsgebied kan het aantal te begeleiden OKAN-leerlingen van CLB tot CLB erg verschillen. Ook de samenwerking tussen de CLB en de vervolgschoolcoaches, twee belangrijke actoren wat de trajectbegeleiding van de jongeren betreft, verloopt niet optimaal. Uit de gevoerde gesprekken is gebleken dat de samenwerking tussen het CLB en vervolgschoolcoaches zeer sterk verschilt van school tot school. In sommige scholen werken beide instanties zeer autonoom van elkaar, terwijl in andere scholen meer samenwerking is met het CLB. Dit heeft als gevolg dat beide actoren, CLB en vervolgschoolcoaches, die net een belangrijke rol kunnen spelen in de oriëntatie van de jongeren na het OKAN-jaar, weinig zicht hebben op elkaars werk. Ook uit de survey-data blijkt dat de CLB’s binnen alle onderzochte projectregio’s weinig betrokken zijn met de trajecten van 16-18 jarige anderstalige nieuwkomers. Verschillende uitvoerende actoren hebben in dit verband een nood geuit
- 36 -
aan meer kennis over elkaars functie ten aanzien van de doelgroep en aan betere samenwerkingsverbanden. iv. Knelpunt met betrekking tot een gebrekkige warme overdracht en nazorg Zoals hierboven vermeld worden de jongeren na de doorstroom uit de OKAN-klas binnen hun vervolgtraject meestal niet langer benaderd als een ‘ex-nieuwkomer’ of ‘ex-OKAN-leerling’. Leerkrachten zijn niet altijd op de hoogte van de achtergrond van hun leerlingen, het is niet altijd geweten door de leerkrachten in het reguliere onderwijs welke leerlingen zijn doorgestroomd vanuit OKAN. De jongeren vertellen vaak zelf niet over hun migratie-verleden omdat zij niet steeds willen beschouwd (‘gelabeld’) worden als nieuwkomer, maar er gewoon bij willen horen. ‘Leerlingen willen ni da ze gezien worden als gewezen anderstalige. Maar dit duurt langer dan 1 jaar. En in het, in het verticale schoolverloop moet daar voldoende aandacht voor blijven. ’t Is eender via welke hoek, het moet ni me ne stempel zijn, maar ze hebben die extra noden meer dan 1 jaar nodig. Het duurt jaren. En het wordt heel vaak onderschat. En in ons school, wij zijn zo gewend van met da te werken, en elk jaar komen wij nog tegen van, ah ma gij zijt nog maar 5 jaar in België? Oh mannen! Niemand die het wist. En dan krijg de, dan gade dinges in een ander perspectief zien. En dan ga de anders op ne klassenraad oordelen, en dat is iets da, hoe bewaakte da zonder die te stigmatiseren? Positief dus. Da’s zeker in een secundair onderwijs heel belangrijk.’ (uitvoerende actor, onderwijs) Ondanks het feit dat ze niet anders willen behandeld worden dan hun klasgenoten, werd het duidelijk dat OKAN-jongeren zich veel zorgen maken over de overstap van de OKAN-school naar de vervolgschool of het vervolgtraject. Voor de jongeren betekent dit immers vaak een sprong in het onbekende, wat beangstigend is. De bevraagde uitvoerende actoren uit OKAN geven aan dat de jongeren bang zijn om helemaal alleen opnieuw ergens te moeten beginnen en ze zijn zich bewust van drempels omwille van taalachterstand. Jongeren weten ook niet altijd wie voor hen het aanspreekpunt is in verband met de overstap of wie dat zal zijn na het OKAN-jaar. De bevraagde vervolgschoolcoaches maken zich ook zorgen over de overdracht van de OKAN-jongeren. Ze geven aan dat er onvoldoende tijd is om elke jongere individueel te begeleiden. Uit verschillende gesprekken blijkt dat de kern van een warme overdracht hoofdzakelijk ligt in het effectief kennen van de jongeren, de competenties waarover de jongeren beschikken en de toekomstperspectieven die zij koesteren. Vervolgens krijgt de OKAN-jongere een zo realistisch mogelijk beeld mee van het vervolgtraject en worden de eerste contacten met de vervolgschool (vervolgaanbod) samen met de begeleider gelegd.
- 37 -
In de Omzendbrief Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het voltijds gewoon secundair onderwijs31 staat het volgende te lezen: ‘Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers is echter niet beperkt tot een onthaaljaar, maar omvat ook ondersteuning, begeleiding en opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers en coaching van leerkrachten in het vervolgonderwijs’. De nazorg bestaat dus niet alleen uit het opvolgen van de ex-OKAN-jongeren, maar ook uit het begeleiden van leerkrachten in het vervolgonderwijs. Uit ons onderzoek blijkt dat momenteel de focus vooral ligt op de opvolging van de ex-OKAN-jongeren en in mindere mate op de coaching van leerkrachten in het vervolgonderwijs. Maar volgens de meeste van de bevraagde OKAN-actoren is het nodig om de actoren in het vervolgonderwijs te sensibiliseren, te professionaliseren en te informeren over het begeleiden en ondersteunen van deze jongeren doorheen de verschillende stappen van opleidingstraject. Wat betreft de ondersteuning, begeleiding en opvolging van gewezen anderstalige nieuwkomers is tijdens het onderzoek gebleken dat de meest intensieve nazorg gebeurt in het begin en op het einde van het eerste schooljaar na OKAN. Tijdens dit jaar worden de vervolgscholen op de hoogte gehouden van de resultaten van de ex-OKAN-jongeren, daarna zwakt de opvolging (nog meer) af. De wijze waarop de nazorg van OKAN-leerlingen ingevuld wordt, verschilt van school tot school, onder meer afhankelijk van de beschikbare tijd en middelen. Het aantal ex-OKAN-jongeren is, zoals hoger reeds vermeld, niet evenredig verdeeld over de vervolgschoolcoaches (elke scholengemeenschap krijgt 22 uren vervolgschoolcoaching, onafhankelijk van het aantal OKAN-jongeren). Ook stelden we vast dat een vervolgschoolcoach deze opdracht in vele gevallen combineert met een andere opdracht, zoals OKAN-coördinator. Dit heeft als gevolg dat er minder tijd is om zich volop te wijden aan de nazorg.
c) Bestaande praktijken i. Bestaande praktijken met betrekking tot de informatieverstrekking aan de jongeren en hun ouders Zoals beschreven in het knelpunt rond de informatieverstrekking aan de jongeren, stelden verschillende uitvoerende actoren de vraag naar een volledig, toegankelijk en geactualiseerd overzicht aan initiatieven en projecten gericht op het oriënteren van jongeren na het OKAN-jaar. Een goed voorbeeld hiervan binnen de werksector is het Vlaams Toeleidingsnetwerk VITRINE (http://partners.vdab.be/vitrine/). Dit is een site waar professionele doorverwijzers informatie kunnen vinden over erkende projecten en reguliere diensten, infosessies en opleidingen van VDAB en partners voor werkzoekenden, werkgevers en werknemers. De algemene bedoeling is bij te dragen aan grotere transparantie van het bestaande aanbod in het Vlaamse toeleidingsveld.
31
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13123
- 38 -
De bevraagde stakeholders gaven aan dat de ouders van de doelgroep in vele gevallen de voorkeur geven aan een doorstroom na het aso. Door deze gerichtheid op doorstroom naar het aso, worden de adviezen van de scholen niet steeds opgevolgd. Dit wordt door de leerkrachten ervaren als het in twijfel trekken van hun expertise. Ik stel voor deze zin te schrappen, uiteraard moeten de ouders en de leerlingen informatie krijgen over het ganse onderwijsaanbod. OKAN-actoren geven ook aan dat leerkrachten moeten werken vanuit de visie dat ouders ook een leerproces doormaken en daarvoor ook de tijd moeten krijgen om stapsgewijs hun nieuwe omgeving te ontdekken en hun dromen en toekomstverwachtingen op deze omgeving af te stemmen. Volgens sommige scholen hebben ouders meer informatie nodig over wat het betekent om ‘ouder van schoolgaande kinderen’ te zijn in België en welke verwachtingen er in het Vlaamse onderwijssysteem leven ten aanzien van ouders: bv. deelnemen aan oudercontact, betrokkenheid op school, agenda nalezen, kinderen opvolgen en stimuleren om regelmatig te studeren, enz. Scholen werkzaam in de vier betrokken projectregio’s hebben verschillende initiatieven uitgewerkt en geïmplementeerd op vlak van informatieverstrekking en sensibilisering van jongeren en hun ouders: •
Het inschakelen van formele of informele tolken.
•
Het laten deelnemen van ouders aan lesactiviteiten. Deze aanpak blijkt erg verhelderend te werken voor ouders: ‘We hebben dat ook eens gedaan: de ouders in de aso-klas gezet. Dat is wel zinvol, dan zien de ouders hoe het eraan toe gaat in de klas. Dan zie je wel dat de ouders meer begrip hebben. Ze schrikken dan wel wat van de inhoud. Dan weten ze wel dat het toch niet zo evident is.’
•
Het organiseren van projecten en activiteiten, waarbij ook de ouders betrokken worden. Deze projecten helpen de ouders meer zicht te krijgen op de mogelijkheden, competenties en interesses van hun kinderen. Op die manier kunnen de ouders hun verwachtingen ten aanzien van hun kinderen afstemmen op deze mogelijkheden, competenties en interesses. Maar ook omgekeerd kunnen ouders tijdens deze projecten de competenties, talenten en interesses van hun kinderen verduidelijken aan de leerkrachten. Zo organiseert een bevraagde school bijvoorbeeld in het begin van het schooljaar een heel algemeen informatiemoment over de school. Op het einde van het jaar wordt dan een voorstelling georganiseerd over het OKAN-jaar, ‘OKAN in 100 foto’s’, waar veel ouders naartoe komen.
•
Info-momenten in groep komen niet veel voor, omdat scholen vaak niet weten hoe ze dit moeten aanpakken. Toch geven verschillende scholen de voordelen aan van zulke infomomenten in groep: ouders leren elkaar kennen en kunnen steun ondervinden van elkaar; - 39 -
het beperkt de tijdsinvestering van de leerkrachten; er kan gewerkt worden met tolken (want is slechts eenmalig), enz. Hierbij aansluitend geven sommige scholen aan te twijfelen aan het werken met tolken omdat ‘men dan een moeilijk zicht heeft op wat er echt overkomt bij de ouders.’ •
In
het
individueel
benaderen
van
ouders
hebben
veel
scholen
bepaalde
communicatiestrategieën ontwikkeld die zoveel mogelijk gericht zijn op de competenties en de leefwereld van ouders. Voorbeelden van zulke communicatiestrategieën zijn: het gebruiken van beeldmateriaal zoals pictogrammen, sms’jes sturen in de taal van de ouders (eventueel vertaald via Google translate, ‘vaak met veel fouten dus’), brieven opgesteld in eenvoudig taalgebruik, gebruik maken van pictogrammen, enz. •
Een Brusselse school heeft een eigen systeem om een goede informatieverstrekking naar leerlingen en ouders toe te garanderen: de ouderbabbel. Hier wordt er gewerkt met exOKAN-leerlingen die ingezet worden voor vertalingen van informatie naar de ouders toe. Via Facebook blijft de trajectbegeleider in contact met de ex-OKAN-leerlingen. Deze worden zo opgeroepen om eventueel deel te nemen aan de ouderbabbel. Het laten tolken van oudleerlingen heeft een dubbel positief effect. De oud-leerlingen voelen zich gewaardeerd, groeien, zijn zeer fier en gemotiveerd. De ouders van de nieuwe leerlingen zien wat het effect van de scholing is door het zien van de jonge mensen een aantal jaar later.
Tijdens de gesprekken met OKAN-actoren werden bijkomende strategieën – die nu nog niet uitgewerkt en gehanteerd worden – gesuggereerd: •
Het gebruik van de info-pakketten, ontwikkeld door bon vzw in het kader van de inburgeringstrajecten voor volwassen inburgeraars (MO). Het gaat dan vooral om het materiaal voor niet-geletterden, bv. de ALFA-werkpakketten en/ of eventueel een vertaling hiervan naar de doelgroep toe. Deze pakketten kunnen ook gebruikt worden in de communicatie naar de ouders toe.
•
Het inzetten van rolmodellen (oud-OKAN-leerlingen, MO-docenten, oud-nieuwkomers, …). Dit zou de motivatie voor ouders om deel te nemen aan een infoavond kunnen verhogen.
•
Het doorverwijzen van ouders naar het onthaalbureau voor het verkrijgen van informatie op maat over het Vlaamse onderwijssysteem en het proces van studiekeuze en doorverwijzing.
ii. Bestaande praktijken met betrekking tot de nazorg Ook met betrekking tot de nazorg van gewezen anderstalige nieuwkomers werden doorheen het onderzoek een aantal bestaande praktijken vastgesteld om tegemoet te komen aan bepaalde knelpunten. Sommige scholen organiseren bepaalde terugkommomenten (bijvoorbeeld iedere - 40 -
woensdagmiddag) om de relatie met hun ex-OKAN-leerlingen te onderhouden en hen verder te ondersteunen. In veel scholen komen ex-OKAN-leerlingen op eigen initiatief af en toe nog eens op bezoek. De bevraagde OKAN-leerkrachten ervaren dit positief. Veel scholen zijn ook bereid om nazorg te bieden aan jongeren die na OKAN uit het regulier onderwijs stromen (met name 18 jaar worden) en stellen bijvoorbeeld voor om met de jongeren mee te gaan naar de VDAB, het volwassenenonderwijs en andere instanties. Enerzijds geven OKAN-leerkrachten aan dat het vaak moeilijk is om nazorg te bieden aan deze oudere doelgroep: ‘We gaan wel ook naar VDAB, we stellen dat ook zeker voor en als ze willen gaan we mee. Maar ze zijn vaak moeilijk terug te vinden, zitten vaak soms gewoon thuis te wachten op een cursus… Dit is echt een heel moeilijke groep om te bereiken.’ Maar anderzijds biedt het een meerwaarde deze inspanningen te leveren: ‘Iemand die niet zo goed Nederlands praat wordt ook onderschat op andere vlakken, waardoor die buiten de school zijn doel minder makkelijk kan bereiken. Als ik dat zou kunnen veranderen… .Er hangt te veel van de taal af.’ iii. Bestaande partijken met betrekking tot ondersteuning van leerkrachten in het vervolgonderwijs Enkele scholen hebben ook goede praktijken ontwikkeld wat betreft de coaching van leerkrachten in het vervolgonderwijs, zoals onder meer: een leerkracht in het vervolgonderwijs een OKAN-les laten bijwonen of OKAN-leerkrachten die vorming geven aan leerkrachten in het vervolgonderwijs. Een andere school heeft een charter ontwikkeld genaamd ‘Hoe kan je een ex-OKAN-leerling ondersteunen in je klas?’. Doorheen het onderzoek stelden we tevens vast dat sommige OKANleerkrachten tegelijkertijd in het reguliere secundair onderwijs werken. Dit werd als een meerwaarde ervaren, vermits zij ex-OKAN-leerlingen beter kunnen opvolgen. Een OKAN-leerkracht die ook OKAN-coördinator en GOK-coördinator is, vertelt hieromtrent: ‘Bijvoorbeeld op woensdagnamiddag doe ik met studenten van de Karel de Grote-Hogeschool (Antwerpen) de huiswerkbegeleiding. Daar komen een 25-tal leerlingen, vaak ex-OKAN. Voordeel hierbij is dat ik kan opvolgen als er opdrachten onduidelijk zijn, ik kijk examens na of de vraagstelling ok is. Ik organiseer nascholing hierover… Zo heb je een goed zicht op de problemen waarmee ex-OKAN-leerlingen worstelen. Bijvoorbeeld, een leerling doet een slecht examen, je controleert de cursus en merkt dat die vol schrijffouten staat. Dan kan je aan de leerkracht vragen of er voor die leerling een ingevulde versie kan meegegeven worden. Die feedback wordt ook in het leerlingvolgsysteem gezet. Mijn collega’s kunnen dat dan lezen en er rekening mee houden. En op klassenraden wordt daar ook heel veel naar teruggegrepen: zo krijgen ex-OKAN-leerlingen meer kansen en dat is dus positief. Het werkt. De link tussen OKAN en reguliere klassen wordt versterkt.’
- 41 -
d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek Wat betreft de tweede fase van het traject van 16- tot 18- jarige nieuwkomers, met name de participatie aan het OKAN-onderwijs en de oriëntering na het onthaaljaar, werden er twee verbeteracties opgezet. In de projectregio Antwerpen werd de reeds bestaande zomercursus maatschappelijke oriëntatie voor ex-OKAN-jongeren geëvalueerd en werden er voorstellen tot bijsturing van dit aanbod geformuleerd. Ook de verbeteractie van de projectregio Turnhout gericht op het optimaliseren van de trajectbegeleiding van de doelgroep dient hier vermeld te worden. i. De zomercursus maatschappelijk oriëntatie voor ex-OKAN-jongeren in Antwerpen32 In de projectregio Antwerpen wordt sinds enkele jaren de cursus maatschappelijke oriëntatie voor ex-OKAN-jongeren georganiseerd door het onthaalbureau in Antwerpen. Deze cursus werd opgericht als (gedeeltelijke) oplossing voor de vastgestelde knelpunten bij de doorstroom van 16- tot 18- jarige oud-OKAN-leerlingen naar het regulier onderwijs. Oud-OKAN-leerlingen, die doorstromen door naar het gewoon secundair onderwijs, krijgen gedurende 1 jaar nog ondersteuning en begeleiding van de vervolgschoolcoach. Naast de knelpunten mbt de werking van de vervolgschoolcoach (zie hoger), lopen jongeren die niet doorstromen naar het gewoon secundair onderwijs deze of een gelijkaardige begeleiding mis omdat ze (1) 18 jaar geworden zijn tijdens hun OKAN-jaar, of (2) 18 jaar zullen worden voor 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar in het secundair onderwijs33. De groep jongeren die niet doorstroomt naar het regulier onderwijs komt dus, na een kort traject in het OKAN-onderwijs, terecht in een ‘volwassenen’-traject (arbeidsmarkt, arbeidsgerichte opleiding, inburgeringscursus, NT2, …). Samenwerking en afstemming tussen de verschillende actoren en organisaties, verantwoordelijk voor de uitwerking van het vervolgtraject na onderwijs, blijkt – opnieuw – nauwelijks gerealiseerd te worden. De jongeren worden doorverwezen naar een veelheid aan begeleiders die soms tegenstrijdige of nietcomplementaire adviezen geven. Hoewel deze jongeren (bijna) de volwassen leeftijd bereikt hebben, zijn zij nog maar een beperkte periode in Vlaanderen/Brussel. Indien ze onvoldoende ondersteuning krijgen op basis van hun specifieke noden, moeten ze zelfstandig verdere stappen zetten naar zelfredzaamheid en participatie aan het maatschappelijk, onderwijs- en/of beroepsleven. Op basis van deze situatieschets en probleemstelling, werkte het onthaalbureau Inburgering Antwerpen, naar analogie van de cursus MO voor volwassen inburgeraars, een cursus MO uit voor ex-OKAN-jongeren die na het OKAN-jaar niet doorstromen naar het secundair onderwijs. Dit om enerzijds een zinvolle invulling te geven aan de zomerperiode en anderzijds om te komen tot een 32
Zie deelrapport Antwerpen, deelactie 1 Zie de toelatingsvoorwaarden voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs op http://www.ond.vlaanderen.be/onthaalonderwijs/inhoud/toelating 33
- 42 -
betere afstemming tussen verschillende organisaties op vlak van begeleiding van de anderstalige nieuwkomers naar een optimaal vervolgtraject na OKAN. Het onthaalbureau wilde hiermee een antwoord bieden op de nood aan verdere ondersteuning en begeleiding van deze jongeren met als doel de zelfredzaamheid en participatie van de jongeren te verhogen34. Enkele jaren geleden, werd ook door het Brussels onthaalbureau voor inburgering (bon vzw) een gelijkaardig zomerproject opgericht voor minderjarige nieuwkomers35. Het project kreeg de naam ‘Masir Avenir’, dit project werd niet opgestart in het kader van het EIF-project ‘Actie-onderzoek 16tot 18-jarige nieuwkomers’, maar wordt sinds 2013 ondersteund door de Vlaamse overheid. Een gelijkaardige probleemstelling als in Antwerpen lag aan de basis van de start van het zomerproject in Brussel: ‘Jongeren die zestien of zeventien jaar zijn wanneer ze in België aankomen, nog weinig tijd over hebben om een schoolloopbaan uit te bouwen en deze met succes af te ronden. Bij aankomst worden ze ingeschreven in onthaalklassen waar de nadruk ligt op taalverwerving. Er rest nog maar weinig tijd om inhoudelijke lessen te krijgen over de Belgische samenleving. Zolang zij minderjarig zijn komen zij, tot heden, niet in aanmerking om lessen maatschappelijke oriëntatie te volgen in het onthaalbureau. Jongeren worden tevens verondersteld na het onthaalonderwijs door te stromen naar een voor hen geschikte richting. Velen haken echter onderweg af: de verkeerde keuze gemaakt, nog weinig motivatie, het ontbreken van leeftijdsgenoten, taalachterstand enzovoort.’ Het project werd voor de vierde keer georganiseerd in 2013.
In Antwerpen werd de zomercursus al twee keer georganiseerd. Als onderdeel van dit onderzoek werd een verbeteractie opgezet, gericht op een evaluatie van de bestaande cursus en het formuleren van voorstellen tot optimalisatie 36 . Op basis van deze evaluatie werd door het onthaalbureau Inburgering Antwerpen beslist om de cursus MO voor ex-OKAN-jongeren in de zomerperiode van 2014 opnieuw te organiseren. Er werd een werkgroep opgericht die de
34
Zie deelrapport Antwerpen, deelactie 1 Zie http://masiravenir.wordpress.com/about/ 36 In het kader van de verbeteractie werden zowel de jongeren die hebben deelgenomen aan de cursus in de zomer van 2013, als ook de lesgevers van de cursus en de trajectbegeleiders van de deelnemende jongeren bevraagd over de cursus aan de hand van groepsgesprekken. Daarnaast werden observaties uitgevoerd tijdens bepaalde activiteiten van de zomercursus. Er werden twee groepsgesprekken georganiseerd met de jongeren. De ene groep bestond uit 8 jongeren, 2 meisjes en 6 jongens. Twee jongeren waren afkomstig uit Nepal. De afkomst van de andere jongeren was: Eritrea, Angola, Sierra Leone, Ghana, Somalië en Niger. Aan het tweede groepsgesprek namen 5 jongeren deel, allemaal jongens. Ze waren afkomstig van Nepal en Irak. De gesprekken vonden plaats in het Nederlands, maar indien nodig werden bepaalde zaken in het Engels of Frans verduidelijkt. Er werd stilgestaan bij onder andere de verwachtingen van de jongeren ten aanzien van de cursus, de inhoud van de lessen en de activiteiten, wat de jongeren leuk/minder leuk vonden, wat ze geleerd hebben en het belang van de cursus voor elk van hen. De gevoerde gesprekken met de jongeren, docenten MO en trajectbegeleiders werden aangevuld met interne evaluaties door het onthaalbureau. Voor meer informatie zie deelrapport Antwerpen, deelactie 1. 35
- 43 -
zomercursus zal bijsturen op basis van de vastgestelde knelpunten en uitgewerkte pistes voor verbetering.
De betrokken actoren identificeerden als belangrijkste opportuniteiten van de cursus het geïntegreerd werken en de actieve aanpak van bepaalde leervragen van de jongeren. Met ’geïntegreerd werken’ wordt verwezen naar de mogelijkheid die de cursus biedt aan docenten MO en trajectbegeleiders Inburgering om intensief samen te werken en om zo te komen tot een doelgerichter vervolgtraject voor de deelnemende oud-OKAN-leerlingen. In tegenstelling tot de MO cursus voor ouders in het kader van hun inburgeringstraject wordt er een meer intensievere samenwerking tussen de trajectbegeleiders Inburgering, de MO-docenten en de jongeren gerealiseerd. Dit werd erg positief geëvalueerd door de betrokkenen: trajectbegeleiders kunnen op die manier de jongeren op een andere manier beter leren kennen. Daarnaast is een belangrijke meerwaarde van de cursus de actieve aanpak van bepaalde leervragen gebleken. Er werd immers gekozen voor een actievere invulling van de gebruikelijke cursus MO voor volwassenen: aan bepaalde leervragen van de jongeren werden uitstappen of andere activiteiten gekoppeld. De jongeren, die hebben deelgenomen aan de cursus in de zomer van 2013, hebben deze actieve aanpak in het bijzonder en de gehele cursus in het algemeen als zeer positief beoordeeld. Tijdens de evaluatiegesprekken met de jongeren na afloop van de cursus, werd gepeild naar de ervaringen van de jongeren. De jongeren gaven unaniem aan dat de cursus belangrijk was voor hen, onder andere omdat: ‘ik heb geleerd je ouders zeggen je moet werken of zo, maar je moet nadenken over jouw talenten en bijvoorbeeld studeren, je moet zelf kiezen wat je graag wil doen’; ‘je leert kennis maken met andere mensen’; ‘ja, je leert over Belgische mensen’. Ook de jongeren die hebben deelgenomen aan het Masir Avenir zomerproject van bon vzw37 evalueerden het belang van deze cursus op een gelijkaardige manier. Een zomerproject biedt de jongeren van de doelgroep ‘een kans om te leren en om nieuwe ervaringen op te doen, iets te doen hebben en afgeleid worden, ondersteuning door trajectbegeleiders en docenten, sociale contacten en de leuke activiteiten’. Net als de jongeren die hebben deelgenomen aan het zomerproject in Antwerpen beklemtoonden de jongeren van het project Masir Avenir in de evaluatie van het project dat ze andere jongeren zouden aanraden de cursus te volgen. Op basis van de evaluatie van de cursus MO voor oud-OKAN-jongeren in Antwerpen werd er vastgesteld dat de organisatie van de editie van zomer 2013 van het project te laat was gestart, waardoor een aantal knelpunten onvermijdelijk werden (o.m. onvoldoende tijd om het programma inhoudelijk op punt te stellen en onvoldoende tijd om de nodige externe partners te betrekken bij de 37
zie ‘Een inburgeringsproject voor jongvolwassen nieuwkomers. Masir Avenir: de weg naar de toekomst’, bon vzw, p. 37
- 44 -
organisatie van de cursus). Er werd dan ook beslist om reeds in november 2013 een werkgroep op te richten binnen het onthaalbureau Inburgering Antwerpen ter voorbereiding van de editie zomer 2014. Deze werkgroep bestaat onder andere uit 3 leerkrachten Maatschappelijke Oriëntatie en 3 trajectbegeleiders en vergadert maandelijks. Door deze vroegtijdige opstart en intensiteit van de voorbereiding wordt getracht aan de vastgestelde knelpunten tegemoet te komen. Het realiseren van een nauwere samenwerking en uitwisseling met OKAN-scholen en andere, relevante stakeholders staat hierbij voorop. Zo werd er een bezoek gebracht aan bon vzw en werd er contact opgenomen met een brede waaier aan organisaties om mogelijkheden tot samenwerking af te toetsen: Jes, Scouts/Chiro, Jeugdkamp Rode Kruis, Kras, De 8, VDAB, vakbonden, Randstad Diversity. Ten slotte werden de 10 OKAN-scholen in Antwerpen gecontacteerd met de vraag tot betrokkenheid en samenwerking bij de inhoudelijke voorbereiding van de lessen en activiteiten. Wat betreft het verhogen van de betrokkenheid van de ouders bij de cursus – wat als een knelpunt werd ervaren tijdens de cursus van 2013 – werd het opstellen van een informatiebrochure voorzien die via de scholen zal verspreid worden. Ter ondersteuning van de informatiebrochure werd eveneens de organisatie van een informatieavond vooropgesteld. ii. Samenwerking OKAN-Onthaalbureau in Turnhout38 Voor jongeren die op het einde van het OKAN-schooljaar 18 zijn of worden, valt er veel ondersteuning weg wanneer zij OKAN verlaten. Ze verlaten hun vertrouwde, ondersteunende omgeving en komen terecht in de volwassenwereld waar er minder rekening wordt gehouden met hun specifieke profiel en noden. Om die overgang minder bruusk te maken en de jongeren in de volwassen wereld wegwijs te maken, werd er een actie opgezet in de projectregio Turnhout. Deze actie houdt in dat het onthaalbureau van Turnhout al een vertrouwensband met deze jongeren zal proberen op te bouwen vóór de grens van meerderjarigheid. Door op ‘officiële’ (bv. oudercontacten) en ‘onofficiële’ momenten (speeltijden, middagpauze, tijdens les) contact te maken met de jongeren, zal het onthaalbureau trachten de jongeren ‘vast te houden’ na het verlaten van OKAN. De samenwerkingsovereenkomst tussen OKAN en het onthaalbureau voor de afloop van het schooljaar 2013-2014 gefinaliseerd. De samenwerking start begin volgend schooljaar en de praktische uitvoering wordt tijdens de voorbereiding van volgend schooljaar verder uitgewerkt.
e) Samenvatting Dit
onderdeel van
het
rapport
handelde over de
huidige
praktijken op vlak
van
informatieverstrekking naar jongeren en ouders toe bij doorstroom na OKAN; en de oriëntering, begeleiding en ondersteuning van deze jongeren bij instroom in het reguliere onderwijs. Knelpunten in deze fase van het opleidings- en vormingstraject hebben vooral betrekking op 1) het duidelijk en 38
Zie deelrapport Turnhout, deelactie 3.
- 45 -
volledig informeren van jongeren en ouders over de mogelijkheden na OKAN; 2) het maken van de meest gepaste studiekeuze in overleg tussen OKAN-actoren, jongeren en ouders; 3) het realiseren van ondersteuning en begeleiding via vervolgschoolcoaches (en de samenwerking tussen vervolgschoolcoaches en CLB); 4) het continueren van ondersteuning en begeleiding van oud-OKANleerlingen na instroom in het reguliere onderwijs en 5) het voorzien van voldoende en gepaste ondersteuning en begeleiding van jongeren die – voornamelijk omwille van het (bijna) bereiken van de meerderjarigheid – na OKAN niet instromen in het reguliere onderwijs. Aansluitend bij eerdere bevindingen, werd ook in deze fase van het traject een gebrek aan samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken actoren vastgesteld, zelfs tussen actoren werkzaam binnen eenzelfde domein (bv. vervolgschoolcoaches en CLB-medewerkers binnen het domein onderwijs). Verbeteracties zoals de intervisietrajecten opgezet in de vier projectregio’s (zie punt 2. Methodologie) en de verbeteracties gericht op het initiëren van overlegplatformen tussen OKAN-actoren en actoren binnen inburgering (zie punt 5. d) spelen reeds op deze behoefte in. De lokale partners verkozen dan ook in twee projectregio’s – Antwerpen en Turnhout – acties op te zetten die een verbetering van de ondersteuning en (traject)begeleiding van de 16- tot 18- jarige jongeren bij de doorstroom na OKAN beoogden. Hierbij werd een specifieke focus gelegd op de ondersteuning van jongeren, die omwille van het (bijna) bereiken van de meerderjarigheid, geen of weinig toegang hadden tot de begeleiding voorzien via vervolgschoolcoaching. In de projectregio Antwerpen werd een evaluatie en bijsturing van het zomeraanbod MO voor oud-OKAN-jongeren uitgevoerd en in Turnhout werd een samenwerking tussen de OKAN-scholen en het onthaalbureau opgestart. Doorheen de uitvoering van de verbeteracties, ontstonden ook andere (initieel niet-beoogde) overlegplatforms en professionele netwerken (Antwerpen: uitwisseling van didactisch materiaal tussen OKAN-leerkrachten). Hiermee werd de nood aan overleg en samenwerking nogmaals aangetoond maar eveneens de randvoorwaarde van een externe initiator voor het opstarten en realiseren van dergelijke dynamieken. In het kader van het actie-onderzoek, werd in elk van de betrokken projectregio’s het initiëren van deze overlegmomenten opgenomen door de onthaalbureaus. Deze onthaalbureaus hebben ook het engagement opgenomen de verdere continuering van deze netwerken (althans in een eerste fase) te verzekeren.
- 46 -
Voor het optimaliseren van de begeleiding en oriëntering bij uitstroom uit OKAN worden, op basis van ervaringen opgedaan tijdens de verbeteracties, volgende aanbevelingen39 geformuleerd: •
• •
Voorzie een centrale trajectbegeleiding voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers (aanbeveling 3) met specifieke aandacht voor: o Het optimaliseren van de doorverwijzing door de organisatie van een centraal aanspreekpunt; o Het centrale aanspreekpunt fungeert als regisseur van samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken actoren; o Het onderzoeken van de mogelijkheid de opdracht van centraal aanspreekpunt aan de onthaalbureaus toe te kennen. Zet in op ervaringsuitwisseling en het werken met rolmodellen (aanbeveling 4) Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren (aanbeveling 5), met specifieke aandacht voor: o De taken van de verschillende OKAN-actoren worden verduidelijkt en afgestemd; o Er wordt ingezet op de professionalisering van de OKAN-teams; o Lerende gemeenschappen worden gefaciliteerd als instrument voor professionalisering tussen 1) onderwijsactoren onderling en 2) actoren binnen belendende domeinen (o.m. inburgering en integratie, volwassenenonderwijs, arbeidsmarkt en welzijn).
7. Doorstroom naar het voltijds gewoon secundair onderwijs. a) Beschrijving Volgens de Omzendbrief Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het voltijds gewoon secundair onderwijs40 worden de anderstalige nieuwkomers na het doorlopen van het onthaaljaar geïntegreerd
in
het
gewoon
onderwijs,
rekening
houdend
met
de
reglementaire
toelatingsvoorwaarden (cfr. Omzendbrief SO 64 voor het voltijds secundair onderwijs). In de praktijk betekent dit dat de instroom plaats vindt hetzij op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, hetzij op basis van leeftijd41. Verder stelt deze Omzendbrief dat indien een leerling in de loop van het schooljaar wenst over te schakelen van het onthaaljaar naar een gewoon leerjaar in het voltijds secundair onderwijs de school de afwezigheid in het bewuste structuuronderdeel zelf kan regulariseren (zie Omzendbrief SO/2005/04 rubriek 2.2 'door de school gewettigde afwezigheden'). Uiteraard kan een inschrijving als
39
Deze aanbevelingen worden verder toegelicht in hoofdstuk 12. Aanbevelingen en conclusies. http://www.ond.vlaanderen.be/edulex/database/document/document.asp?docid=13123 41 Vanaf 1 september 2004 moet de toelatingsklassenraad bij een beslissing rekening houden met het advies van de klassenraad van het onthaaljaar. Elke beslissing die afwijkt van het advies zal moeten worden gemotiveerd. 40
- 47 -
regelmatige leerling in een ander structuuronderdeel van het voltijds secundair onderwijs slechts plaatsvinden
mits
te
beantwoorden
aan
de
bestaande
reglementaire
toelatings-
en
overgangsvoorwaarden. Tenslotte vermeldt de Omzendbrief dat in het voltijds gewoon secundair onderwijs momenteel al verschillende reguliere instrumenten bestaan om ook leerlingen die uit het onthaaljaar komen extra te ondersteunen op het vlak van Nederlands. Zo kunnen er inhaallessen worden georganiseerd of kan er gebruik gemaakt worden van de vrije invulling van het keuze- of complementair gedeelte. Sinds het schooljaar 2011-2012 kunnen er ook flexibele leertrajecten ingericht worden voor individuele leerlingen waarmee een alternatief lesprogramma kan worden samengesteld met extra uren Nederlands (ter vervanging van andere programmaonderdelen). Aan deze bestaande instrumenten wordt vanaf 1 september 2014 een bijkomend instrument toegevoegd in de vorm van extra taallessen Nederlands voor leerlingen met onvoldoende kennis van de onderwijstaal en die al dan niet uit het onthaaljaar komen. Deze extra taallessen kunnen oplopen tot maximaal drie uur per week bovenop de lessentabel van het structuuronderdeel waarin de betrokken leerling is ingeschreven. Het volgen van de extra taallessen is een verplichting voor de betrokken leerling. Het schoolbestuur beslist of er met één of meer van deze instrumenten wordt gewerkt in zijn school/scholen. Het behoort tot de bevoegdheid van de klassenraad en desgevallend betrokken personen om te beslissen of één of meer van deze mogelijkheden voor de individuele leerling worden benut. Dit betekent kortom dat de overheid instrumenten aanreikt, maar dat het schoolbestuur beslist op welke manier van deze instrumenten gebruik wordt gemaakt en dit vanuit de eigen didactische en pedagogische autonomie.
b) Knelpunten Ondanks deze wettelijke bepalingen stelden we doorheen de gesprekken met de verschillende betrokken actoren (onder meer OKAN-leerkrachten, OKAN-coördinatoren, vervolgschoolcoaches, CLB-medewerkers) een aantal knelpunten vast die een optimale overgang van jongeren na OKAN naar het gewoon voltijds secundair onderwijs bemoeilijken. Deze knelpunten hebben te maken met de leeftijd van de jongeren en het verschil tussen OKAN en gewoon onderwijs. i. Knelpunten met betrekking tot de leeftijd 16-18 jaar Zo werd in eerste instantie aangegeven dat sommige scholen – ondanks het feit dat dit wettelijk niet is toegestaan – jongeren die uit OKAN komen en de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt weigeren in te schrijven. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat scholen die dit weigeren dit vaak doen aan de hand van de toelatingsklassenraad in het begin van elk schooljaar.
- 48 -
Onder de bevraagde actoren is er geen consensus te vinden over het doorverwijzen van 16-18 jarige nieuwkomers na OKAN naar de lagere jaren binnen het secundair onderwijs, waar ze vervolgens terecht komen in een klasgroep die uit veel jongere leerlingen bestaat. Volgens sommigen zou dit ongunstig zijn omdat de mentale leeftijdsverschillen te groot zouden zijn. Anderen beweren dan weer dat dit wel gunstig is, omdat het reguliere secundair onderwijs meer ondersteuning biedt dan andere opleidingsvormen. De verschillende bevraagde actoren komen zijn het er wel over eens dat de doorstroom van 16-18 jarige anderstalige nieuwkomers onder bepaalde voorwaarde moet gebeuren, zoals het beschikken over voldoende tijd en middelen om de jongeren in voldoende mate te begeleiden en te ondersteunen. De verschillende actoren die betrokken zijn bij de studiekeuzebegeleiding van 16-18 jarige anderstalige nieuwkomers geven aan dat een onderbouwde visie over de noodzakelijke randvoorwaarden voor doorstroming en oriëntering van jongeren uit deze doelgroep met een educatief perspectief moet uitgewerkt worden. Dit wordt bevestigd door de resultaten van de survey. De survey toont aan dat de doorstroom van OKAN naar het regulier onderwijs als één van de grootste knelpunten binnen de trajecten van 16-18 jarige anderstalige nieuwkomers wordt ervaren binnen regio Antwerpen. Meer specifiek geven de bevraagde actoren aan dat er een weinig gestroomlijnde en onderbouwde oriëntatie van OKAN naar het regulier onderwijs is. ii. Knelpunt met betrekking tot het te grote verschil tussen OKAN en het voltijds gewoon secundair onderwijs Doorheen het onderzoek hebben meerdere bevraagde actoren gewezen op het grote verschil tussen OKAN en het voltijds gewoon secundair onderwijs. Of zoals een uitvoerende actor het stelt: ‘OKAN is als een eiland apart van de rest van de school.’ We stelden vast dat de overgang tussen beide vormen van onderwijs wordt bemoeilijkt door: •
De verschillen in didactische aanpak binnen OKAN enerzijds en het reguliere onderwijs anderzijds;
•
De verminderde individuele ondersteuning in het regulier onderwijs en ten opzichte van de intensieve begeleiding in OKAN;
•
Het verschil in doelstellingen tussen OKAN en het reguliere onderwijs. Ondanks alle goede inspanningen in OKAN blijken leerlingen onvoldoende voorbereid te zijn op het reguliere voltijds secundair onderwijs. De doelstellingen tussen beide vormen van onderwijs liggen zeer sterk uit elkaar. Een bepaalde actor verwoordt dit als volgt: ‘moeilijk om de leerlingen voor te bereiden op alle verschillende mogelijke studierichtingen die in het reguliere onderwijs aanwezig zijn. Voor elke studierichting zijn immers andere specifieke (taal)vaardigheden nodig. De doelstellingen van
- 49 -
OKAN blijven vaak te algemeen, ook al proberen ze in OKAN zoveel mogelijk te werken aan het uitstippelen van een individueel traject.’; •
In het reguliere secundair onderwijs wordt vaak te weinig rekening gehouden met het feit dat de jongeren uit de doelgroep nog maar sinds enkele jaren in België zijn. Zoals eerder aangehaald worden de jongeren na OKAN niet meer als anderstalige nieuwkomer beschouwd. Uit de gesprekken is gebleken dat bepaalde leerkrachten in het regulier secundair onderwijs zelfs vaak niet weten wanneer een van hun leerling uit OKAN komt en pas enkele jaren in België verblijft. Bij het beoordelen van resultaten en op klassenraden is het net van groot belang om rekening te houden met het onderwijs- en integratietraject en het migratieverleden van deze jongeren. Enkel dan kunnen evoluties en resultaten op een gepaste manier beoordeeld worden.
c) Bestaande praktijken Sommige scholen proberen de moeilijke overgang van OKAN naar het voltijds gewoon secundair onderwijs op te lossen door voor OKAN-leerlingen die nog niet ‘klaar’ zijn om naar het reguliere onderwijs over te gaan, een afwijking (zie eerder vermelde Omzendbrief) aan te vragen om langer in het OKAN te blijven. Het lukt meestal om deze afwijking te bekomen als de leerling binnen de leeftijdsvoorwaarden valt. Een anderstalige nieuwkomer kan in het voltijds secundair onderwijs als regelmatige leerling tot het onthaaljaar toegelaten worden als hij voldoet aan de volgende vijf voorwaarden: (1) op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar enerzijds minstens twaalf jaar en anderzijds geen achttien jaar geworden zijn; (2) een nieuwkomer zijn, dat wil zeggen maximaal één jaar ononderbroken in België verblijven; (3) niet het Nederlands als thuistaal of moedertaal hebben; (4) onvoldoende de onderwijstaal beheersen om met goed gevolg de lessen te kunnen volgen; (5) maximaal negen maanden ingeschreven zijn (vakantiemaanden juli en augustus niet inbegrepen) in een school met het Nederlands als onderwijstaal. Op vraag van de school kan van de eerste, de tweede en de vijfde toelatingsvoorwaarde worden afgeweken. De school moet daarvoor een aanvraag richten aan AgODi. Die aanvragen moeten steeds een gemotiveerd advies van het CLB bevatten. Het aantal afwijkingsaanvragen in het voltijds gewoon secundair onderwijs is de laatste jaren steeds gestegen: van 190 in 2007-2008, naar 386 in 2011-2012. De meest gevraagde afwijkingen hebben betrekking op een combinatie van de toelatingsvoorwaarden 2 en 5. Daarnaast vragen scholen de laatste twee schooljaren vaak een afwijking op voorwaarde 1 (leerling is nog geen 18 jaar bij inschrijving) en voorwaarde 2. In 2011 - 2012 hebben 43 van de 46 scholen afwijkingsaanvragen ingediend. (zie AGODI | Agentschap voor Onderwijsdiensten (2013), Rapport Onthaalonderwijs anderstalige nieuwkomers 2010-2011 en 2011-2012). Andere scholen proberen de overgang OKAN-voltijds gewoon secundair onderwijs ook vlotter te doen verlopen door uitwisselingsmomenten tussen beide vormen van onderwijs te organiseren. Zo - 50 -
gebeurt het in bepaalde scholen dat leerkrachten uit het regulier voltijds secundair onderwijs binnen OKAN bepaalde specifieke vakken zoals biologie of fysica komen doceren. Deze uitwisseling biedt de meerwaarde dat OKAN-leerlingen op die manier ook leerkrachten uit het regulier onderwijs leren kennen en dat ze kennis maken met de verschillende lesstijl tussen OKAN en het regulier secundair onderwijs. In een andere school wordt deze uitwisseling anders ingevuld, namelijk OKAN-leerkrachten ondersteunen collega’s in het regulier voltijdse onderwijs (met ex-OKAN-leerlingen) bij het voorbereiden van de lessen. Zo proberen de OKAN- en reguliere leerkrachten een betere aansluiting te realiseren tussen de lessen binnen het regulier onderwijs en de specifieke noden van de doelgroep. Een andere vorm van uitwisseling om de overgang tussen OKAN en regulier secundair onderwijs te bevorderen, betreft de praktijk om sommige OKAN-leerlingen die zogezegd ‘OKAN-moe’ zijn maar toch nog niet klaar zijn om de overstap naar het regulier SO te maken, een bepaald aantal lesuren (bv. vier lesuren per week) in een reguliere secundaire klas te laten volgen. Dit kadert binnen het individueel traject van de leerlingen en leerlingen worden eveneens beoordeeld op dit pakket van vier lesuren in het regulier onderwijs. Dit systeem wordt door de bevraagde OKAN-leerkrachten als een goede tussenstap ervaren, tussen OKAN en het regulier voltijds secundair onderwijs. Een ander vastgestelde good practice in Antwerpen is de schakelklas. De schakelklas vormt een brug tussen OKAN en het reguliere secundair onderwijs. De jongeren worden op maat begeleid naar een gepast traject binnen het regulier onderwijs en krijgen de tijd om zich daarop voor te bereiden. Deze schakeltrajecten bestaan o.a. uit een technische schakelklas waar jongeren voorbereid worden op technische richtingen en een werkschakelklas waar jongeren voorbereid worden op het buitengewoon onderwijs (buso). Specifiek aan deze trajecten is de individuele benadering en aanpak op maat van de jongeren. Jongeren die bijvoorbeeld veel vooruitgang boeken in de werkschakelklas kunnen binnen hetzelfde schooljaar overstappen naar een technische schakelklas. Tegenwoordig bestaan deze schakelklassen binnen regio Antwerpen alleen binnen SISO Marco Polo. Veel scholen (en vervolgschoolcoaches) binnen regio Antwerpen verwijzen nog steeds veel jongeren die uitstromen uit OKAN maar nog onvoldoende geschoold zijn om naar het gewoon voltijds secundair onderwijs door te stromen, naar Marco Polo om deze schakeltrajecten te volgen. Het is echter niet zeker of deze schakeltrajecten binnen Marco Polo in de toekomst zullen blijven bestaan. De geïndividualiseerde trajecten zouden de schakelklassen moeten vervangen. In de bovenvermelde Omzendbrief OKAN SO75 staat het volgende hieromtrent: ‘vanaf het schooljaar 2011-2012 bestaat er geen tweede onthaaljaar meer. De doelstellingen van dat jaar, nl. een - 51 -
lesprogramma samenstellen met een aanzienlijk aantal uren Nederlands, blijven evenwel realiseerbaar door middel van de nieuwe maatregelen inzake flexibilisering van leertrajecten, die van toepassing zijn op alle graden en structuuronderdelen van het voltijds secundair onderwijs.’ Deze individuele leertrajecten houden in dat een jongere kan overgaan naar een volgend schooljaar binnen een graad in het regulier onderwijs zonder attest (m.a.w. op alle vakken geslaagd te zijn). Er wordt dan voor de leerling een soort van remediëringsprogramma opgesteld. Naast het gewone onderwijsprogramma, worden extra taken/vakken voorzien. Bovendien geeft het jongeren meer tijd om Nederlands te leren, omdat het wettelijk bepaald is dat jongeren vrijstellingen kunnen krijgen voor bepaalde vakken indien de vrijgekomen uren worden ingevuld met andere inhouden (vakken). In de meeste gevallen worden deze uren echter ingevuld met een aanbod Nederlands. Dit systeem geldt niet alleen voor jongeren in OKAN, maar voor alle jongeren binnen het regulier secundaire onderwijs in Vlaanderen. Volgens de bevraagde uitvoerende actoren zijn de voordelen dat jongeren dus meer tijd hebben om de Nederlandse taal te leren en om zelfvertrouwen en maturiteit op te bouwen. De nadelen zijn dan weer dat het systeem niet voldoende gehanteerd wordt en ook niet in gelijke mate/systematisch ingevoerd wordt door alle scholen. Scholen binnen het reguliere onderwijs zijn immers vrij om deze geïndividualiseerde trajecten al dan niet in te voeren. De moeilijkheid, volgens de bevraagde actoren, is ook om te weten wat te doen met jongeren die jaar na jaar op dezelfde vakken niet geslaagd zijn. Verder blijkt het moeilijk te zijn om dit te organiseren qua administratie en blijkt het ook problemen te geven indien de leerling in kwestie van school verandert. Het opstellen en opvolgen van een remediëringsprogramma betekent zowel voor leerkracht als leerling extra werk. Scholen hebben daarin ondersteuning nodig, geven ze aan. Ondanks de vele nadelen zijn er scholen (onder andere in Brussel) die dit systeem toepassen en er positief over zijn.
d) Samenvatting Dit onderdeel van het rapport handelde over de doorstroom van OKAN naar het voltijds gewoon secundair onderwijs. De drempels tussen de OKAN-klas en de reguliere klas blijken erg hoog. Een aantal drempels worden veroorzaakt door de leeftijd van deze specifieke doelgroep. Zij stromen pas door naar het reguliere onderwijs op het einde van de leerplicht. Het leeftijdsverschil met de medeleerlingen is vaak erg groot. Daarnaast vermindert de individuele ondersteuning en begeleiding bij overstap naar het reguliere onderwijs in belangrijke mate. Ook sluiten de verwachte competenties bij instap in het reguliere onderwijs niet altijd aan bij de verworven competenties op het einde van OKAN. De doorstroom van informatie tussen OKAN-leerkrachten en reguliere leerkrachten – onder meer over de achtergrond deze leerlingen, hun startcompetenties, noden en behoeften – is vaak
- 52 -
onvolledig. En ten slotte beschikken reguliere leerkrachten niet altijd over de nodige pedagogische en didactische competenties gericht op het lesgeven aan oud-OKAN-leerkrachten. Binnen de bestaande regelgeving zijn enkele mogelijkheden voorzien om deze drempels te verlagen, daarnaast hebben scholen en leerkrachten eigen praktijken ontwikkeld om de overgang tussen OKAN en het reguliere onderwijs te verbeteren. Enkele van deze mogelijkheden en praktijken zijn: 1) het aanvragen van een afwijking bij de onderwijsoverheid gericht op het verlengen van de deelname aan OKAN, zoals voorzien in de regelgeving; 2) het gebruik maken van het individuele traject om OKANleerlingen een aantal uur per week les te laten volgen in een reguliere klas of een extra aanbod Nederlands te voorzien; 3) het inschakelen van reguliere leerkrachten in de OKAN-klas voor specifieke vakken, en 4) het ondersteunen van reguliere leerkrachten door OKAN-leerkrachten bij het opmaken van lesvoorbereidingen. In het kader van dit actie-onderzoek werden er geen specifieke acties opgezet voor het optimaliseren van de overgang tussen OKAN en het reguliere onderwijs, aangezien dit onderzoek geen evaluatie inhoudt van het OKAN-onderwijs als zodanig (zie ook voetnoot 10).
8. Doorstroom naar deeltijds regulier onderwijs a) Beschrijving Binnen de doelgroep bestaat er een grote heterogeniteit met betrekking tot onderwijservaringen, schoolloopbaan, (studie)vaardigheden, wensen en dromen. Een aanzienlijke groep van deze jongeren beoogt na OKAN een professionele opleiding om snel, maar gekwalificeerd door te stromen naar de arbeidsmarkt. Voor sommigen jongeren is dit een bewuste keuze, anderen doen dit op basis van verstrekt advies en nog andere laten zich leiden door financiële motieven. Deze jongeren komen vooral terecht in het Deeltijds Beroeps Secundair Onderwijs (dbso). Bepaalde kenmerken van dbso, zoals lagere taaleisen, doelgerichtheid, niet-schoolse aanpak of snelle doorstroom naar de arbeidsmarkt, zijn vaak aantrekkelijk voor de doelgroep, maar ook van belang voor de doorverwijzer. Het aantal ex-OKAN-jongeren in het dbso neemt de laatste jaren toe van 5,7% in het schooljaar 20072008 tot 11,2% in het schooljaar 2011-2012. Het gaat respectievelijk om 92 en 361 jongeren (AgODI, 2013).
- 53 -
b) Knelpunten Heel wat knelpunten betreffende de overgang van OKAN naar het deeltijds regulier onderwijs zijn dezelfde als die van de overgang naar het voltijds regulier onderwijs (zie onderdeel 7). In dit onderdeel spitsen we ons toe op de knelpunten die specifiek zijn voor de overstap naar het dbso. i. Knelpunten m.b.t. stageplaatsen Jongeren met een beroepsgericht perspectief hebben nood aan het proeven en ervaren van beroepen. Het lopen van een stage is hier een ultiem middel voor. Jammer genoeg is er in veel regio’s een tekort aan stageplaatsen. Dit probleem zorgt ervoor dat jongeren stage-loos blijven, ver buiten hun regio een stageplek moeten zoeken of op een plaats terechtkomen waar ze weinig leerrendement kunnen boeken. ‘Een stage moet wel meer inhouden dan het bezoeken van een CocaCola fabriek. Een stage moet nuttig zijn en niet te kort en ook niet ter vervanging van de persoon die kopietjes maakt (uitvoerende actor, vrije tijd)’. Door verschillende actoren wordt VDAB benoemd als een potentiële toekomstige partner in het vinden van een goede stageplaats. Een ander discussiepunt dat wordt aangehaald in verband met het gebrek aan stageplaatsen voor de doelgroep is dat sommige bedrijven zich niet wensen open te stellen voor anderstalige nieuwkomers. De jongeren worden vaak vooraf bestempeld als niet gemotiveerd of als moeilijk, al dan niet als het gevolg van eerdere negatieve ervaringen. De economische crisis in België zorgt er bovendien voor dat de uitstroom naar werk/stage voor deze doelgroep extra bemoeilijkt wordt, dit meldt VDAB. Uiteraard zijn er ook succesverhalen, toch blijven veel werkgevers terughoudend tegenover de doelgroep. Veel bedrijven zien het als een tijdinvestering en minder als een win-winsituatie. Er dringt zich vooral een positief diversiteitsbeleid op binnen onze maatschappij en zo ook binnen de bedrijfswereld. Zoals een uitvoerende actor binnen het domein vrije tijd verwoordt:’ Bedrijven die niet sorteren en recycleren bestaan niet meer en zijn not done. Dat zou hetzelfde moeten zijn voor diversiteit binnen het personeel.’ Uitvoerende actoren menen wel dat het bedrijfsleven hier extra ondersteuning voor nodig heeft. Het uiteindelijke doel is dat de doelgroep meer kansen krijgt bij werkgevers en dat de werkgevers meer kunnen ‘winnen’ bij het begeleiden van de stagiairs. ii. Knelpunten met betrekking tot opbouwen van kennis, vaardigheden en attitudes Om vlot de overstap te maken naar het dbso wordt er van de jongeren verwacht over bepaalde competenties te beschikken, wat niet altijd het geval blijkt te zijn. Zo geven uitvoerende actoren aan dat anderstalige nieuwkomers niet altijd beschikken over een realistisch beeld van de jobinhoud en de eigen kwaliteiten. Ze kunnen zich moeilijk voorstellen hoe - 54 -
het er op de werkvloer aan toe gaat en kunnen moeilijk inschatten of ze over de gepaste competenties beschikken. Bovendien kan er extra gewerkt worden aan het ontwikkelen van beroepsgerelateerde attitudes en vaardigheden zoals stiptheid, beleefdheid, omgaan met omgaan met genderverschillen, verzorgd voorkomen, durven vragen stellen (aan de juiste persoon), scheiding privé-werk, omgaan met cultuurverschillen, volhouden en werktempo, flexibiliteit, initiatief nemen, nauwkeurigheid, solliciteren, cv schrijven, enz. Binnen dit kader verwoordt een uitvoerende actor binnen onderwijs: ‘ OKAN-leerlingen hebben niet altijd een realistisch beeld over het beroep dat ze willen uitoefenen in België. Ze verschieten dan bijvoorbeeld dat ze in ‘den bouw’ erg vroeg moeten opstaan, dat ze in weer en wind moeten werken én dat ze goed moeten kunnen rekenen. En dan zien ze het niet meer zitten…’. Daarnaast wordt er door verschillende actoren aangegeven dat jongeren onvoldoende kennis van de Nederlandse vaktaal hebben om bepaalde beroepsvoorbereidende opleidingen succesvol te volgen. In OKAN wordt er hoofdzakelijk aandacht besteed aan het Nederlands als schooltaal en dit zou onvoldoende zijn om succesvol door te stromen naar beroepsopleidingen. De OKAN-leerlingen zijn onvoldoende vertrouwd met het jargon van bepaalde opleidingen. VDAB beschikt wel over veel materiaal rond Nederlands op de werkvloer, maar OKAN-actoren geven aan dat het de leerlingen niet kan voorbereiden op de talloze opleidingssectoren. In het verlengde hiervan kunnen we tevens stellen dat praktijkleerkrachten vaak veel vakkennis bezitten, maar niet hebben geleerd hoe ze personen met weinig taalkennis Nederlands kunnen ondersteunen. Bovendien wordt de opmerking gemaakt dat een zekere groep OKAN-jongeren met beroepsperspectief grote problemen heeft met rekenen. Omdat dit een vaardigheid is die in beroepsopleidingen regelmatig aan bod komt (bv. meten), is dit uiteraard een struikelblok wanneer deze jongeren hiernaar doorstromen. Binnen OKAN is het niet vanzelfsprekend om bovenstaande items (uitgebreid) op te nemen in het curriculum. Enerzijds zijn veel OKAN-klassen leeftijdsheterogeen en niet alle jongeren hebben een beroepsperspectief op korte termijn. Daarnaast wordt er van OKAN naast taalonderwijs verwacht rond een groot aantal maatschappelijke thema’s te werken. De suggestie die daarom door sommige partners wordt gedaan is het opsplitsen van de doelgroep binnen OKAN (educatief perspectief vs. professioneel perspectief) en een aanbod voorzien gericht op de specifieke noden van de groep. Uiteraard moet er met alle voorzichtigheid omgesprongen worden met deze suggestie. Het gevaar bestaat dat de jongeren te vroeg (foutief) georiënteerd worden.
- 55 -
iii. Knelpunten met betrekking tot verblijfsdocumenten en middelen Ten eerste zorgen afspraken tussen onderwijs en FOD Werk ervoor dat alle leerplichtige nieuwkomers beschikken over de vereiste verblijfsdocumenten om onderwijs te volgen en stages te lopen. Wanneer de jongeren de grens meerderjarigheid bereiken kan hun verblijfsstatuut echter veranderen waardoor de anderstalige geen toegang krijgt tot de arbeidsmarkt, geen stage mag lopen of mag werkplekleren. Dit geldt enkel wanneer de jongere géén geschikte documenten heeft bij de aanvang van één van deze drie. Dit zorgt ervoor dat sommigen jongeren uit doelgroep na een jaar OKAN (18+) niet aan een opleiding met stage kan beginnen omdat de wet dit niet toelaat. Aansluitend hierbij is het belangrijk om te vermelden dat dbso-scholen geen prestatiegerichte financiering ontvangen voor niet-leerplichtige jongeren. Als de groep +18-jarigen blijft groeien, kunnen deze scholen op termijn in financiële problemen komen. Deeltijds beroeps secundair onderwijs ontvangt wel nog een andere vaste subsidiëring per leerling maar dat is onvoldoende om de school te laten functioneren. Hierdoor staan sommige dbso-scholen weigerachtig tegenover het aanvaarden van niet-leerplichtigen. Dit is uiteraard in het nadeel van de doelgroep die vaak rond de grens van meerderjarigheid willen instromen in het dbso.
c) Bestaande praktijken i. Bestaande praktijken met betrekking tot realistisch beeld over de jobinhoud Sommige OKAN-scholen zetten beroepenfilmpjes van VDAB in om jongeren meer bekend te maken met de inhouden de verschillende beroepen. De website van VDAB beschikt over een groot aantal video’s waarin men probeert heel uiteenlopende jobs realiteitsgetrouw te illustreren. Daarnaast nemen sommige OKAN-scholen ook deel aan de ‘doe-dagen’ van VDAB. Dit gebeurt in de eigen opleidingscentra van VDAB om leerlingen uit het secundair een realistische kijk mee te geven op bepaalde beroepen. Ook het Beroepenhuis te Gent beoogt hetzelfde doel. Hierbij is het volgend de uitvoerende actoren belangrijk is dat OKAN-jongeren ook kunnen ontdekken wat de minpunten zijn van een bepaalde job (bv. in koude werken, in shiften werken) zodat ze nadien niet gedesillusioneerd geraken en vroegtijdig afhaken. ii. Bestaande praktijken met betrekking tot taalondersteuning Veel praktijkleerkrachten in het dbso hebben veel vakkennis, maar hebben vaak niet geleerd hoe ze personen met weinig kennis Nederlands kunnen ondersteunen. Om hieraan tegemoet te komen werd gedurende 1 semester in 2012 in 2 scholen in Antwerpen een experiment uitgevoerd waarbij de praktijkleerkrachten ondersteund werden door taalcoaches. Dit experiment werd georganiseerd door het Huis van het Nederlands. Het Algemeen Onderwijsbeleid Antwerpen heeft een voorstel gedaan om een kleinschalig onderzoek uit te voeren om deze experimenten te evalueren en te - 56 -
bekijken of dit de best mogelijke oplossing is om tegemoet te komen aan het bovenstaand probleem. Een andere doelstelling van het onderzoek is om na te gaan in hoeverre scholen hierin een rol willen opnemen en/of in willen investeren. Dit onderzoek is momenteel nog lopende. iii. Bestaande praktijken met betrekking tot voortrajecten voor deeltijds lerenden – ACE (WEB vzw) WEB staat voor WerkErvaringsBedrijven. Het uitgangspunt van WEB is ontwikkelingsgericht competentiemanagement. WEB is algemeen actief op het terrein van het bieden van ondersteuning aan zowel werkzoekenden en werknemers die behoefte hebben aan het vinden en behouden van een job. Hiervoor hebben ze een aantal begeleidings- en opleidingstrajecten. En voor doelgroep met een hele grote afstand tot arbeidsmarkt proberen ze zelf tewerkstelling te creëren. Momenteel loopt er bij WEB een project (ACE) dat zich richt op jongeren uit het deeltijds onderwijs. Met deze jongeren wordt een traject van maximaal 6 maanden doorlopen om hen voor te bereiden op een tewerkstelling in het kader van deeltijds leren – deeltijds werken. Binnen dit ACE-project bestaat er sinds dit schooljaar (2013-2014) een categoriale werking voor anderstalige nieuwkomers. Het verschil met het reguliere ACE-project ligt vooral in de uitleg die aangepast is aan jongeren met Nederlandstalige achterstand (http://www.webwerkt.be). iv. Bestaande praktijken met betrekking tot voortrajecten voor deeltijds lerenden ‘Effect’ (JES) Effect is de naam van de voortrajecten die JES organiseert voor jongeren in het stelsel leren en werken, het deeltijds onderwijs. Het doel is om de jongeren voor te bereiden op en te laten doorstromen naar de arbeidsmarkt. Effect is bedoeld voor leerlingen ingeschreven in een centrum voor deeltijds onderwijs of in Syntra van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze leerlingen worden na screening en in overleg met school en CLB doorverwezen naar JES. Jongeren tussen 15 en 18 jaar uit deeltijds onderwijs werken twee dagen per week onder begeleiding in groep rond sleutelcompetenties als voorbereiding op de arbeidsmarkt en de samenleving. v. Bestaande praktijken met betrekking tot Persoonlijke Ontwikkelingstrajecten (POT) Het decreet betreffende het stelsel leren en werken binnen de Vlaamse Gemeenschap voorziet de mogelijkheid om jongeren die binnen het dbso kampen met multi-complexe problematieken een persoonlijk ontwikkelingstraject aan te bieden. Vanaf het schooljaar 2008-2009 moet iedereen een invulling hebben van zijn/haar voltijds engagement. Als jongeren zich niet klaar voelen om te werken en een voortraject of een brugproject
- 57 -
lukken niet, dan is een POT een alternatief. Hier kunnen jongeren op eigen tempo werken aan een aantal vaardigheden en terug tot zichzelf komen. Ze kunnen er hun problemen vergeten of er juist over praten met één van je begeleiders. Er bestaan 3 verschillende trajecten. Een persoonlijk ontwikkelingstraject van 13 uur, van 15 uur en van 28 uur. Om de 2 maanden wordt het traject geëvalueerd en wordt er samen met je begeleiders van het POT, de school en het CLB beslist of je terug kan gaan naar een voortraject, brugproject of naar het CDBSO.
d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek Wat betreft de doorstroom van OKAN naar deeltijds gewoon onderwijs, werden twee verbeteracties opgezet. In de projectregio Turnhout werd, in samenwerking met WEB vzw en ARKTOS vzw, specifieke trajecten ontwikkeld gericht naar doorstroom naar een beroepsgerichte opleiding. deze trajecten werd aangeboden aan OKAN-leerlingen met een beroepsgericht perspectief in twee secundaire scholen met een aanbod OKAN. i. Verbeteractie m.b.t. verhogen kennis, vaardigheden en competenties42 Zoals hierboven gesteld sluiten kennis, vaardigheden en competenties van de doelgroep na één jaar OKAN vaak onvoldoende aan met de toelatingsvoorwaarden die vervolgopleidingen stellen aan of verwachten van hun deelnemers. Dit is zeker het geval bij de zwakkere leerlingen, diegenen die laagof ongeschoold zijn. Als antwoord hierop werkte Web vzw een traject uit van 50u binnen het OKANonderwijs, gericht op het versterken van beroepsgerelateerde kennis, vaardigheden en attitudes bij de jongeren om zo de overstap naar het vervolgtraject vloeiender te laten verlopen. OKAN HIVSET en OKAN GO! te Turnhout zijn de twee betrokken scholen binnen deze deelactie. Het traject van WEB verliep parallel in deze scholen. De betrokken leerlingen werden geselecteerd door de OKAN-coördinatoren aan de hand van volgende criteria: (1) nieuwkomer, (2) laaggeschoolde 16 tot 18-jarige leerlingen en (3) leerlingen met beroepsgericht perspectief. De inhoud van het traject werd door WEB vzw vastgelegd in samenspraak met de OKANcoördinatoren. Voor de start van het traject konden deze twee partners hun verwachtingen uitspreken en op elkaar afstemmen. Belangrijk om te vermelden is dat de inhouden flexibel waren en tijdens het traject nog aangepast konden worden aan het tempo, niveau en de interesses van de jongeren. Het traject van WEB vzw voor OKAN was aldus geen standaardtraject maar een traject dat zoveel mogelijk op maat van de jongere werd ontwikkeld. Naast een gesprek met de OKANcoördinatoren hielden de WEB-begeleiders ook met elk van de jongeren een individuele intake. Tijdens deze intake werd het WEB-programma voorgesteld en werd er gepeild naar achtergrondinformatie van de jongeren, werkervaring, computerkennis en toekomstplannen (studie 42
zie deelrapport Turnhout ‘Deelactie 1: WEB vzw & OKAN’
- 58 -
en beroep). Wat hieruit blijkt is dat de meeste jongeren willen doorstromen naar deeltijds onderwijs. Ze zijn nog niet klaar om op de arbeidsmarkt terecht te komen. Sommigen denken aan richtingen zoals bouw, tuinonderhoud, keukenmedewerker, productiewerk, enz. maar zijn hier nog niet helemaal zeker van. Het traject van WEB werd door alle betrokken partners positief geëvalueerd. ii. Verbeteractie met betrekking tot het verhogen van zelfweerbaarheid43 Binnen dit project blijkt dat de doelgroep niet altijd beschikt over voldoende sociale, emotionele en mentale weerbaarheid om een doordachte keuze te maken na OKAN. Ze voelen zich onzeker en velen voelen de overstap naar een (beroepsgerichte) vervolgopleiding aan als een sprong in het diepe. Door te werken aan zelfvertrouwen, -bewustzijn, -reflectie en –beheersing zouden deze jongeren meer bewuste keuzes kunnen maken en hun grenzen en kwaliteiten beter leren kennen. Dit zijn competenties die, zeker de zwakkere, jongeren kunnen gebruiken bij de doorstroom na OKAN. Binnen OKAN worden ze immers sterk ondersteund, maar nadien vallen ze vaak terug op heel wat minder/geen extra begeleiding. Door naast zelfkennis te werken aan sociale en communicatieve vaardigheden zullen zij uiteindelijk ook sterker staan wanneer zij de overgang maken naar de arbeidsmarkt of stage. Conflicten en misverstanden, die een negatieve impact hebben op de opleiding of loopbaan, kunnen ze hierdoor beter vermijden of oplossen. Binnen dit project heeft Arktos vzw binnen dit kader een trainingsatelier weerbaarheid (30u) opgezet voor OKAN-jongeren 2 Turnhoutse scholen. Het gaat om dezelfde leerlingen die het traject van WEB doorliepen (zie verbeteracties m.b.t. verhogen kennis, vaardigheden en competenties), zodat zij in totaal 80 uur voorbereiding kregen betreffende de overstap naar een beroepsgerichte opleiding en zo ook naar het dbso.
e) Samenvatting Dit onderdeel van het rapport handelde over de doorstroom van OKAN naar het deeltijds regulier onderwijs. Net als de doorstroom van OKAN naar het voltijds regulier onderwijs, blijkt ook de overgang naar het dbso in vele gevallen moeizaam te verlopen. Een aantal van de drempels, die gedetecteerd werden bij de overgang naar het voltijds gewoon onderwijs, werden eveneens vastgesteld bij de overstap naar het deeltijds onderwijs. Toch vertonen de drempels bij doorstroom naar dbso een aantal specifieke kenmerken. Het is voor oud-OKAN-leerlingen vaak moeilijk een geschikte, zinvolle stageplaats te vinden. Enerzijds is er in bepaalde regio’s een algemeen tekort aan stageplaatsen, anderzijds staan niet alle aanbieders van stageplaatsen open voor het aantrekken jongeren uit deze doelgroep. Anderstalige nieuwkomers – jongeren en volwassenen – zijn nog te veel een grote onbekende bij bedrijfsleiders en personeelsverantwoordelijken. Daarnaast beschikken de
43
Zie deelrapport Turnhout, deelactie 2.
- 59 -
oud-OKAN-leerlingen onvoldoende over specifieke competenties, die vereist zijn voor het aanvangen van een beroepsopleiding. Het gaat hierbij onder meer om een goede kennis van het Nederlands, niet enkel als schooltaal maar ook als vaktaal; wiskundige competenties, zoals meten en wegen; en beroepsgerelateerde competenties en attitudes zoals stiptheid, omgaan met collega’s en durven stellen van vragen. Een realistisch beeld over de eigen interesses, reeds verworven competenties en de inhoud van bepaalde beroepen is een ander punt van zorg bij instroom in een opleiding dbso. Eén jaar OKAN blijkt vaak onvoldoende om al deze competenties en inhouden aan te reiken. Parallel aan de leerkrachten in het voltijds gewoon onderwijs, zijn de praktijkleerkrachten in de opleidingen van het dbso onvoldoende voorbereid op het lesgeven aan en begeleiden van oud-OKAN-leerlingen met een zeer diverse achtergrond en een beperkte kennis van het Nederlands. In enkele specifieke gevallen, onder meer leerlingen die een beroepsgerichte opleiding aanvatten nadat de leeftijd van 18 jaar werd bereikt, kan het beschikken over de juiste verblijfsdocumenten een knelpunt zijn. De bevraagde actoren geven aan dat VDAB een belangrijke rol te spelen heeft bij het wegwerken van een aantal van deze drempels. Zo heeft VDAB veel ervaring opgebouwd en materiaal uitgewerkt gericht op het aanreiken van vakkennis Nederlands, het kiezen van een beroepsopleiding aansluitend bij de eigen talenten en interesses, en het bijbrengen van beroepsgerelateerde competenties en attitudes. In het opleidings- en vormingstraject voor de doelgroep van 16- tot 18- jarige nieuwkomers is VDAB echter in de meeste regio’s een te afwezige partner. De betrokken onderwijspartners nemen nu reeds verschillende initiatieven voor het bieden van (gedeeltelijke) oplossingen voor de knelpunten en drempels, zoals het gebruik maken van materiaal van VDAB en het samenwerken met VDAB en andere organisaties (onder meer het Beroepenhuis in Gent) voor kennismaking met verschillende beroepsinhouden. Andere organisaties, zoals WEB vzw en JES vzw, bieden beroepsgerichte voortrajecten aan voor gelijkaardige een aansluitende doelgroepen.
Kleinschalig
projecten
worden
opgezet,
zoals
het
ondersteunen
van
praktijkleerkrachten door taalcoaches in samenwerking met het Huis van het Nederlands Antwerpen. Sinds enkele jaren maakt de overheid het mogelijk dat scholen het voltijds engagement ook invullen door het aanbieden van een Persoonlijk Ontwikkelingstraject voor jongeren die onvoldoende voorbereid zijn op het uitvoeren van een stage-opdracht. Toch werd het doorheen dit actie-onderzoek zeer duidelijk dat deze overgang – van OKAN naar deeltijds gewoon onderwijs en ruimer naar een beroepsgericht traject – nood heeft aan meer structurele oplossingen. In overleg met de lokale partners, betrokken bij de projectregio Turnhout, werd beslist hiertoe een verbeteractie op te zetten.
Deze verbeteractie werden onder meer
geïnspireerd door de voorbeelden van specifieke voortrajecten opgezet door organisaties zoals WEB - 60 -
vzw en JES vzw. Daarnaast werden deze acties ook opgezet vanuit de bekommernis het OKAN-traject zo aantrekkelijk en motiverend mogelijk in te vullen voor de jongeren en waar nodig een gedifferentieerd traject te kunnen voorzien (bijvoorbeeld differentiërend tussen jongeren met een educatief en een beroepsgericht perspectief). In de projectregio Turnhout werd er in de twee secundaire scholen met een aanbod OKAN, trajecten aangeboden die specifiek ontwikkeld werden in het kader van dit actieonderzoek. Eén traject bestond uit een aanbod van 50h gericht op het verwerven van beroepsgerelateerde kennis, vaardigheden en attitudes. Voor de uitvoering van dit aanbod werd een samenwerking aangegaan met WEB vzw. Een tweede traject werd ingevuld door een aanbod van 30h gericht op het verhogen van de zelfweerbaarheid van de jongeren. Dit aanbod werd uitgevoerd door ARKTOS vzw. Voor de beide trajecten werden externe begeleiders ingeschakeld, maar de OKAN-leerkrachten van de leerlingen waren aanwezig tijdens alle – vaak extra muros – activiteiten van de trajecten. Deze verbeteractie werd door alle betrokken actoren – de jongeren, de OKAN-leerkrachten en de externe begeleiders van WEB vzw en ARKTOS vzw – als erg positief geëvalueerd. Voor het optimaliseren van de doorstroom naar het deeltijds regulier onderwijs worden, op basis van ervaringen opgedaan tijdens de verbeteracties, volgende aanbevelingen44 geformuleerd: •
•
Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren (aanbeveling 5), met specifieke aandacht voor: o Lerende gemeenschappen worden gefaciliteerd als instrument voor professionalisering tussen actoren binnen belenende domeinen (o.m. inburgering en integratie, volwassenenonderwijs, arbeidsmarkt en welzijn). Stimuleer en faciliteer het doorbreken van de muren van de OKAN-klas.
9. Doorstroom naar beroepsvoorbereidende opleidingen en het volwassenenonderwijs a) Beschrijving Er zijn verschillende pistes die jongeren kunnen bewandelen wanneer ze OKAN verlaten. Sommigen starten in het voltijds regulier onderwijs, anderen in het deeltijds regulier onderwijs. Nog een andere groep start een beroepsvoorbereidende opleiding bij de VDAB of lokale organisaties zoals WEB vzw. Ook het volwassenenonderwijs is een plek waar jongeren na OKAN terechtkomen. Opnieuw wordt deze overgang gekenmerkt door een aantal drempels, behoeften en bestaande praktijken ten aanzien van de doelgroep.
44
Deze aanbevelingen worden verder toegelicht in hoofdstuk 12. Aanbevelingen en conclusies.
- 61 -
b) Knelpunten Net zoals bij de overgang van OKAN naar het reguliere onderwijs, dient een jongere die overstapt naar een vervolgtraject een zekere kloof te overbruggen. De overstap wordt vooral gekenmerkt door het wegvallen van ondersteuning die wel aanwezig was in OKAN. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de verzamelde knelpunten, weerom op basis van de gevoerde gesprekken met stakeholders in het werkveld, en dit m.b.t. de doorstroom naar het volwassenenonderwijs en de VDAB. Deze twee actoren kwamen het meeste aan bod binnen dit project (buiten het gewoon voltijds en deeltijds onderwijs), wat niet wil zeggen dat andere actoren geen drempels creëren voor de doelgroep. We vermoeden dat het gaat om gelijkaardige drempels zoals hieronder opgesomd. i. Knelpunten met betrekking tot het volwassenenonderwijs (VWO) Hieronder wordt een overzicht gegeven van de drempels betreffende de doorstroom naar het volwassenenonderwijs. •
De kostprijs van een opleiding ligt voor heel wat ex-OKAN-leerlingen te hoog. Leerlingen die voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht – m.a.w. vanaf 16 jaar – zijn gehouden volledig inschrijvingsgeld45 te betalen in het VWO, dus ook voor het volgen van een opleiding NT2. Dit in tegenstelling tot leerlingen die nog niet voldaan hebben aan de voltijdse leerplicht. Zij zijn vrijgesteld van het betalen van inschrijvingsgeld in het VWO. Volwassen cursisten die een opleiding NT2 volgen in het kader van een inburgeringstraject zijn eveneens vrijgesteld van het betalen van inschrijvingsgeld.
•
Het volgen van een opleiding in het VWO vereist een zekere zelfredzaamheid. Er is veel minder individuele ondersteuning en begeleiding aanwezig in vergelijking met het reguliere onderwijs. Veel jongeren die uit OKAN komen hebben echter deze ondersteuning nog nodig. Daarom kiezen doorverwijzers er vaak voor om jongeren te laten doorstromen naar het gewoon voltijds of deeltijds onderwijs.
•
De taalvereisten om in te stromen zijn meestal te hoog, zelfs in basiseducatie. Vaak is een niveau van het Nederlands vereist waaraan deze jongeren nog niet voldoen en is het niet mogelijk om een bepaalde opleiding reeds te starten in combinatie met het parallel volgen van Nederlandse taallessen. Daarbij kunnen de evaluatiepraktijken van de opleidingen soms in vraag worden gesteld, bv. het gewicht dat toegekend wordt aan foutloos schrijven in bepaalde (beroeps)opleidingen. Bovendien zijn de taalvereisten niet systematisch vastgelegd en verschillen dus tussen de verschillende aanbodverstrekkers.
45
Vrijstellingen voor het inschrijvingsgeld staan opgesomd op http://www.vlaanderen.be/nl/onderwijs-enwetenschap/op-school/schoolkosten/vrijstelling-vermindering-van-inschrijvingsgeld-het-volwassenenonderwijs
- 62 -
•
Er zijn lange wachtlijsten in het VWO om Nederlands te leren. Dit duidt erop dat veel anderstalige nieuwkomers de ambitie hebben om (meer) Nederlands te leren, maar de kansen niet krijgen.
•
Er is vraag naar intensievere taalcursussen Nederlands. Enkele CVO’s bieden wel intensieve taalcursussen Nederlands aan van 24uren/week, maar slechts tot richtgraad 2.3 en enkel voor diegenen die goed scoren op de COVAAR-test.
•
Hoewel er verschillende initiatieven zijn om het aanbod transparanter te maken zoals Volant, Huizen van het Nederlands, Via Educatie, enz. blijft het aanbod onvoldoende transparant, versnipperd en verschillend per regio. Veel nieuwkomers vinden hun weg ook niet naar de verschillende initiatieven die tegemoet proberen te komen aan dit probleem.
•
De vervolgschoolcoach zou geen taak hebben buiten het reguliere onderwijs. Daarom zijn er andere ‘transitiepersonen’ nodig die de jongeren begeleiden na OKAN.
•
Een minderjarige (die dus nog steeds niet voldaan heeft aan de deeltijdse leerplicht) kan niet via het VWO aan de leerplicht voldoen. ii. Knelpunten met betrekking tot de VDAB
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de drempels betreffende de doorstroom naar de VDAB. •
Verschillende actoren geven aan dat de VDAB, op basis van de toegekende opdrachten, werkzoekenden (en in dit geval anderstalige nieuwkomers) zo snel als mogelijk wil toeleiden naar knelpuntberoepen. Deze oriëntering zou niet altijd voldoende afgestemd zijn op de competenties, interesses en talenten van de nieuwkomers. Mits de kans op een langer traject, zouden andere doorverwijzingen (bv. met een meer educatief perspectief) ook mogelijk zijn.
•
VDAB stelt instapvoorwaarden op m.b.t. het niveau Nederlands om bepaalde opleidingen te kunnen volgen. Dit niveau ligt vaak hoger dan het niveau waarover jongeren beschikken wanneer ze uit OKAN komen. Bij VDAB bijvoorbeeld is Nederlands niveau 1.1. een instapvoorwaarde (cfr. Afsprakenkader NT2). Volgens VDAB-medewerkers is niveau 1.1. bovendien zelfs nog te laag en wordt een samenwerking pas vruchtbaar vanaf niveau 1.2. Het behalen van dit niveau is ook geen vrijgeleide binnen het VDAB-aanbod. Zo moeten potentieel geïnteresseerden in de schakelopleidingen (cfr. taalondersteuning voor als je een beroepsopleiding wil volgen of werk wil zoeken) een sectorgerichte taalvaardigheidstest invullen, nl. de Dominotest, waarvoor ze moeten slagen. Belangrijk minpunt van de Dominotest is dat het om een momentopname gaat. Ook binnen de verschillende schakelopleidingen varieert het niveau Nederlands. Zo ligt het Nederlands niveau voor beroepen in de social
- 63 -
profits bijvoorbeeld hoger dan het Nederlands niveau voor de technische beroepen. Aansluitend hierbij wordt er ook een evolutie opgemerkt bij de werkgever: zij stellen ook steeds hogere taaleisen. Zo stelde Bruxelles Propreté (ophaling en verwerking van afval) bijvoorbeeld
vroeger
geen
taaleisen
aan
straatvegers,
maar
momenteel
wel.
Werkgevers/stageplaatsen vinden dat werknemers/stagiairs een ‘behoorlijk’ niveau Nederlands moeten beheersen. De reden die het meest wordt aangehaald in deze context is veiligheid. •
De VDAB uit een projectregio geeft zelf aan dat sommige van hun opleidingen (bv. Nederlands voor technische beroepen) te theoretisch en klassikaal zijn. De lessen zijn te weinig praktisch gericht, wat een afstand tot praktijk creëert. Over een betere wisselwerking tussen theorie en praktijk wordt nu nagedacht. Deze bevraagde geeft tevens aan dat er tijdens de opleidingen te beperkte interactie is tussen cursisten en werkgevers. Idealiter zou het zijn dat cursisten een aantal uur les krijgen en dan eens in de praktijk mogen kijken hoe het er daar aan toe gaat.
•
De maatschappij heeft een erg lineaire visie op het traject naar tewerkstelling: (1) Nederlands leren, (2) competenties verwerven via opleiding en dan pas (3) tewerkstelling. Dit wordt in het algemeen als een logisch traject gezien, maar blijkt in de realiteit vaak uit te monden in langdurige trajecten waarin de jongeren hun motivatie dreigen te verliezen. Ideaal zijn geïntegreerde trajecten waarbij er naast het leren van een vak ook aandacht uitgaat naar verwerven van de Nederlandse taal. Zo bestaan er bijvoorbeeld de ‘alfatrajecten’ van VDAB. Dat zijn trajecten waarin anderstalige analfabeten en zwak gealfabetiseerden een beroepsopleiding volgen waarin ook alfabetisering, Nederlands, beroeps-technische Nederlands en trajectbegeleiding verweven zijn. Deze laatste hebben uitstroomcijfers van 100% en zijn dus erg succesvol. Omdat bovenstaande acties een intensieve begeleiding vragen, zijn dit dure trajecten en kunnen zij slechts voor een beperkt aantal personen ter beschikking gesteld worden. Dit heeft als resultaat dat er vaak lange wachtlijsten zijn, wat er voor zorgt dat nieuwkomers gedemotiveerd geraken en/of een andere opleiding die minder toegespitst is op hun noden, aanvangen.
•
De doelgroep is niet altijd bekend met de werking en de taken van VDAB. Ze weten niet hoe en voor wat ze er terechtkunnen. Wat ook opvallend is, is dat de (meest laagdrempelige) opleidingen van VDAB niet altijd gekend zijn bij de jongeren, de vervolgschoolcoaches of andere doorverwijzers (bv. alfatrajecten).
Naast de bovenstaande knelpunten dient er vermeld te worden dat zowel uitvoerende als ontvangende actoren melden dat er veel problemen zijn betreffende diplomagelijkschakeling. - 64 -
Enerzijds omvatten opleidingen gevolgd in het land van herkomst en de opleidingen in Vlaanderen inhoudelijk niet altijd hetzelfde, anderzijds beschikken jongeren vaak niet (meer) over de nodige documenten en bewijsstukken (certificaten en diploma’s, exemplaren van eindwerken of verhandelingen), omwille van het moeilijke migratietraject. Het gelijkschakelen van het diploma is ook vaak een langzaam en tijdrovend. Het is immers moeilijk een studiekeuze te maken zolang niet geweten is op welke niveau het behaalde studieniveau uit het land van herkomst ingeschaald wordt in Vlaanderen.
c) Bestaande praktijken
•
i. Bestaande praktijken met betrekking tot informatie over vervolgopleidingen Om het probleem op te lossen dat jongeren die in het OKAN-jaar 18 jaar worden en een vervolgopleiding willen volgen bij de VDAB, pas op de wachtlijst komen te staan vanaf het moment dat het schooljaar geëindigd is (en ze dus niet meer ingeschreven zijn binnen het onderwijs), heeft SISO Marco Polo OKAN met de VDAB onderhandeld en regelingen getroffen. OKAN-jongeren bij SISO Marco Polo maken gedurende het schooljaar OKAN al kennis met de opleidingen bij de VDAB en kunnen zich er dan ook al voor inschrijven.
•
Het onthaalbureau Inburgering Antwerpen werkte, naar analogie van de cursus Maatschappelijke Oriëntatie (MO) voor volwassenen, een cursus Maatschappelijk Oriëntatie voor 'ex-OKAN' jongeren uit. Dit om enerzijds een zinvolle invulling te geven aan de zomerperiode en anderzijds om te komen tot een betere afstemming tussen verschillende organisaties op vlak van begeleiding van de anderstalige nieuwkomers naar een optimaal vervolgtraject na OKAN. Een onderdeel van deze cursus is een trajectbegeleiding toegespitst op het uitstippelen van het educatieve en/of professionele perspectief op korte en middellange termijn in samenwerking met VDAB en Vol-Ant. Binnen dit project werd de zomercursus tevens geëvalueerd.46
•
In Gent wordt door het onthaalbureau een ‘Toekomstdag’ georganiseerd voor bijna 18-jarige anderstalige nieuwkomers. Via Educatie en CVO Leerdorp geven de jongeren uitleg over hun opleidingstrajecten. Later die dag is er een bezoek aan het Huis van het Nederlands gepland waar ze uitgenodigd worden om een Covaar- en een niveautest Nederlands af te leggen. Vervolgens wordt er een gezamenlijk bezoek gebracht aan VDAB. De jongeren kunnen bij trajectbegeleiders terecht om hun specifieke situatie nader toe te lichten.
•
Als studieadviespunt geeft de Stap te Gent informatie over volwasseneneducatie. De informatiebemiddeling is professioneel uitgebouwd maar veel ongekwalificeerde jongeren
46
Zie deelrapport Antwerpen: ‘Deelactie1: de MO Zomerschool’
- 65 -
hebben echter nood aan meer individuele ondersteuning en coaching. Het project 'Word Wijs!' pikt die jongeren op en biedt hen trajectbegeleiding aan. Word Wijs! werkt samen met de Gentse CLB’s van de drie netten, maar ook met verschillende (jongeren)organisaties. Daarnaast coacht Word Wijs! jongvolwassenen, die vroeger reeds afhaakten en nu toch een diploma (of een kwalificatie) willen behalen. Voor die groep werken de projectmedewerkers samen met partners uit onderwijs, arbeid en welzijn (VDAB, tweedekansonderwijs, volwassenenonderwijs, centra algemeen welzijnswerk, …) (http://www.destapgent.be). ii. Bestaande praktijken met betrekking tot samenwerking •
Syntra West, VDAB en Volwassenenonderwijs bieden gezamenlijke opleidingen aan. Deze drie partners stemmen hun opleidingsaanbod op elkaar af. Dankzij deze samenwerking kunnen cursisten een vervolgcursus bij één van de twee andere opleidingsverstrekkers volgen, terwijl ze nu vaak vanaf nul moeten herbeginnen. De drie opleidingsinstanties erkennen elkaars opleidingen publiekelijk én maken samen werk van diploma’s voor volwassenen: ‘3voor1!’. Doelstellingen zijn: Gezamenlijke ontwikkeling van korte en flexibele opleidingstrajecten voor
o
volwassenen die hun diploma secundair onderwijs en/of hoger beroepsonderwijs (HBO5) willen behalen. Focus
o
op opleidingen voor provinciaal moeilijk
in te
vullen vacatures
(knelpuntberoepen) o
Dankzij een diploma de kans op duurzame tewerkstelling vergroten
o
Ervoor zorgen dat cursisten de smaak van levenslang leren te pakken krijgen.
(http://3voor1.be) iii. Bestaande praktijken met betrekking tot afstemming aanbod op doelgroep •
Volant,
het
Consortium
volwassenenonderwijs
Antwerpen,
is
een
regionaal
samenwerkingsverband tussen de Centra voor Volwassenenonderwijs en het Centrum voor Basiseducatie in de regio Antwerpen-Kapellen. Hoewel de doelgroep voornamelijk volwassenen zijn, worden er bij uitzondering ook af en toe -18jarigen begeleid. De groep van jongeren die net de OKAN beëindigd hebben, is er gaande weg bijgekomen, omdat er behoefte is bij deze doelgroep naar begeleiding op vlak van volwassenenonderwijs. Naast het informeren en begeleiden van ex-OKAN-leerlingen naar het volwassenonderwijs, zoekt Volant oplossingen om tegemoet te komen aan de hoge instapvereisten op vlak van het Nederlands. Een probleem op vlak van bijvoorbeeld het tweedekansonderwijs (bso-tso) is
- 66 -
dat Nederlands richtgraad 2.4 vereist wordt. Haast geen enkele ex-OKAN-leerling heeft een niveau Nederlands 2.4. Volant omzeilt het probleem van het taalniveau Nederlands door de opleiding op te splitsen in 2 delen. Eerst volgen nieuwkomers de praktische vakken en volgen ze simultaan een cursus Nederlands (meestal richtgraad 2.1, 2.2). Het is mogelijk om de praktijkvakken al te volgen omdat daar minder kennis Nederlands voor vereist is. Daarna volgen de nieuwkomers pas de theoretische vakken waarvoor een hoger niveau Nederlands noodzakelijk is. •
Fitt-All van Arktos is project, ontstaan in het Leuvense, dat een vervolgtraject inhoudt op het deeltijds onderwijs om jongeren (18+) met moeilijkheden te begeleiden naar de arbeidsmarkt of andere beroepsopleidingen toe. Voor veel van deze jongeren zijn de bestaande opleidingen bij de VDAB, CVO’s, Syntra, enz. te hoogdrempelig, omdat de jongeren nood hebben aan individuele begeleiding die niet altijd kan geboden worden. Via dit project kunnen ze in tegenstelling tot het POT-project wel anderstalige nieuwkomers met taalproblemen opvangen. Ook in Antwerpen overwegen ze om een gelijkaardig project zoals op te zetten.
d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek Met betrekking tot de doorstroom van OKAN naar beroepsgerichte opleidingen binnen VDAB en het Volwassenenonderwijs werden geen specifieke verbeteracties opgezet. Wel is het duidelijk dat de actie ‘Zomercursus maatschappelijke oriëntatie ex-OKAN’ uitgevoerd in de projectregio Antwerpen en de actie gericht op de doorstroom van OKAN naar dbso uitgevoerd in de projectregio Turnhout, ook hierbij aansluiten.
e) Samenvatting In dit onderdeel wordt de overgang beschreven van OKAN naar beroepsgerichte opleidingen, meer bepaald de opleidingen bij VDAB en het Volwassenenonderwijs. De knelpunten die hierbij door de bevraagde actoren naar voren werden geschoven, sluiten erg aan bij de knelpunten die in onderdeel 7 (doorstroom van OKAN naar voltijds gewoon secundair onderwijs) en onderdeel 8 (doorstroom van OKAN naar deeltijds gewoon secundair onderwijs) werden opgesomd. Wat de doorstroom naar het Volwassenenonderwijs betreft, gaat het om volgende drempels: 1) de kostprijs, aangezien de opleidingen binnen het volwassenenonderwijs – rekening houdend met de vrijstellingscategorieën – betalend zijn; 2) de hogere mate van zelfredzaamheid die vereist wordt van cursisten in het volwassenenonderwijs; 3) de hoge taalvereisten die verwachten worden van cursisten bij aanvang van een opleiding; 4) het ontbreken van voldoende geïntegreerde opleidingen, waarbij taalcompetenties en beroepsgerichte competenties gecombineerd worden; 5) het ontbreken - 67 -
van voldoende intensieve, kortlopende opleidingen NT2; 5) een onvoldoende aanbod aan opleidingen NT2, met wachtlijsten als resultaat; en 6) een weinig transparant aanbod van en onvoldoende begeleiding bij doorstroom naar de opleidingen binnen het Volwassenenonderwijs. Wat de doorstroom naar opleidingen bij VDAB betreft, worden gelijkaardige knelpunten naar voren geschoven: 1) een te snelle toeleiding naar de arbeidsmarkt (en meer bepaald naar knelpuntberoepen), niet altijd voldoende afgestemd op de interesses en de mogelijkheden van de jongeren op langere termijn; 2) de minimale taalvereiste van het basisniveau NT2 (1.1.) bij aanvang van een opleiding; 3) de lineaire benadering van de opleidingen, gaande van een schakelpakket NT2 over een beroepsgerichte opleiding naar tewerkstelling (cfr. gebrek aan geïntegreerde trajecten); 4) opleidingen die vaak nog erg klassikaal en theoretisch zijn en te weinig praktijkgericht; en 5) onvoldoende bekendheid bij de doelgroep van de opdracht, taken en aanbod van VDAB. Een meer algemeen knelpunt, horende zowel bij de doorstroom naar VDAB als naar het Volwassenenonderwijs, heeft betrekking op de moeizame en tijdrovende procedure van diplomagelijkschakeling. In de verschillende projectregio’s zijn voorbeelden te vinden van initiatieven die tegemoet proberen te komen aan deze knelpunten. Een eerste reeks van oplossingen heeft betrekking op het verstrekken van informatie en het sensibiliseren van de jongeren over de vervolgopleidingen in samenwerking tussen de OKAN-scholen en de aanbodverstrekkers van beroepsgerichte opleidingen. Daarnaast ontstaan er in verschillende regio’s, onder meer gefaciliteerd door de Vlaamse overheid, samenwerkingsverbanden tussen VDAB, het Volwassenenonderwijs en andere actoren zoals Syntra. Deze initiatieven zijn tot hiertoe voornamelijk gericht naar (anderstalige) volwassenen, maar kunnen inspirerend werken voor het opzetten van initiatieven naar de doelgroep van 16- tot 18-jarigen of kunnen uitgebreid worden naar deze doelgroep. Met betrekking tot de doorstroom van OKAN naar beroepsgerichte opleidingen binnen VDAB en het Volwassenenonderwijs werden geen specifieke verbeteracties opgezet. Wel is het duidelijk dat de actie ‘Zomercursus maatschappelijke oriëntatie ex-OKAN’ uitgevoerd in de projectregio Antwerpen en de actie gericht op de doorstroom van OKAN naar dbso uitgevoerd in de projectregio Turnhout, ook hierbij aansluiten.
- 68 -
10.
Toeleiding naar vrije tijd
a) Beschrijving Zo goed als alle betrokkenen binnen dit project geven aan dat er hiaten bestaan binnen de vrijetijdsmogelijkheden voor anderstalige nieuwkomers tussen 16 en 18 jaar. Dit kwam aan bod in alle projectregio’s (Gent, Turnhout, Antwerpen, Brussel). Een groot deel van deze doelgroep neemt amper deel aan georganiseerde vrijetijdsactiviteiten en geven hun sport of hobby op bij aankomst in België. Dit is een gemiste kans want deelname aan vrijetijdsactiviteiten biedt heel wat opportuniteiten voor de jonge nieuwkomer. i. Opportuniteiten Het staat vast dat ‘iets’ doen in de vrije tijd meestal beter is dan thuis te blijven. Deelnemen aan georganiseerde vrijetijdsactiviteiten (zoals sport, jeugdbewegingen en jeugdwerk, cultuur en nieuwkomerswerkingen) kan een leuke en waardevolle manier zijn om vrije tijd in te vullen, zeker voor nieuwkomers. Zij komen in een totaal nieuwe omgeving terecht, moeten een nieuwe taal leren, nieuwe vrienden maken, zich opnieuw ergens thuis voelen en nog zoveel meer. In deze context bieden vrijetijdsactiviteiten naast het plezier en de ontspanning waar elke jongere recht op heeft ook heel wat extra opportuniteiten.
- 69 -
Desondanks wordt vrije tijd niet altijd als prioritair gezien omdat het schoolse leren en het leren van de Nederlandse taal voorop staan. Daar ouders van jonge nieuwkomers vrijetijdsactiviteiten soms eerder als een luxeproduct zien, zeker als het gaat om activiteiten waar men minder mee vertrouwd is (zoals jeugdbewegingen), kan het in deze context opportuun zijn om de gunstige effecten van deze vrijetijdsactiviteiten extra in de verf te zetten. In onderstaande paragrafen geven we beknopt een overzicht van de opportuniteiten die genoemd werden door de betrokken actoren rond vrije tijd binnen dit project. Informele taalverwerving Nederlandse taalverwerving is voor heel wat anderstalige nieuwkomers de sleutel tot een succesvol leven in België. Het geeft hen toegang tot domeinen zoals studie en werk, maar ook tot het vrijetijdsdomein. Anderstalige jongeren durven vaak pas in een vrijetijdsinitiatief te stappen wanneer ze ‘voldoende’ Nederlands spreken. Zo beargumenteerde een Brusselse jongere: ‘Ik ga er niet naartoe want zal niks begrijpen.’ Nochtans, door informele contacten met Nederlandstalige jongeren komen zij op een ongedwongen manier in contact met de nieuwe taal. Het Nederlands wordt veel functioneler ingezet dan in het klasgebeuren, waardoor de jongeren spontaner taal gaan verwerven. In plaats van ‘boeken-Nederlands’ ervaren ze de spreektaal Nederlands en leren ze de taal in relevante contexten gebruiken. Sociaal netwerk uitbreiden Wanneer jongeren in België aankomen worden ze uitgedaagd om een nieuw sociaal netwerk op te bouwen vanaf nul. Dit verloopt niet altijd gemakkelijk. Ze voelen zich soms eenzaam en vinden vooral moeilijk aansluiting bij autochtone leeftijdsgenoten. Ze komen in een OKAN-klas terecht, waardoor ze vooral vriendschappen sluiten met anderstalige nieuwkomers én daarenboven zitten ze vaak in klassen met gemengde leeftijden. Goede contacten kunnen echter iemand een leven lang bijstaan, sturen, een richting geven. Een uitgebreid sociaal netwerk is dus een belangrijke factor voor iemands algemeen welzijn. Zo zegt een uitvoerende actor uit de vrije tijdsector: ‘…het is belangrijk hier op in te zetten. Jongeren moeten zoveel mogelijk ontmoetingskansen krijgen. Verenigingsleven is de ideale ingang om het netwerk sterker te maken (uitvoerende actor, vrije tijd).’ Wanneer de jongere in een reguliere vrijetijdswerking terechtkomt, wordt hij/zij gestimuleerd om contacten te leggen met leeftijdsgenoten en nieuwe, ook autochtone, vrienden te maken. Een groter sociaal netwerk kan de anderstalige nieuwkomer meer emotionele en instrumentele ondersteuning bieden. De jongere maakt deel uit van een groep en dat maakt hem/haar sterker.
- 70 -
Ontspanning en plezier Verder biedt vrije tijd natuurlijk een bron van ontspanning. Omdat personen die migreren vaak in hun thuisland, onderweg en in het nieuwe land stressvolle situaties ondergaan, blijft het hoofddoel van vrije tijd ook voor deze doelgroep ontspanning en plezier maken. ‘Net zoals voor Belgische jongeren…(is een vrije tijdsbesteding) gewoon voor de fun en om de vrije tijd leuk in te vullen (uitvoerende actor, integratie).’ Vrije tijd draagt op deze manier ook haar steentje bij aan het welzijn van de jonge nieuwkomers, een belangrijke factor in de verdere uitbouw van de toekomst van de jongeren. Vrijetijdsactiviteiten hoeven dus niet altijd een groots pedagogisch nut te dienen. Het doel is ontspanning, zeker tijdens vakantieperiodes wanneer jongeren zich vervelen of eenzaam voelen, wat een positief effect kan hebben op de emotionele gezondheid. ‘(Het is) een kans om eens uit de depressieve thuissituatie te zijn (uitvoerende actor, onderwijs).’ ‘Vrije tijd (is) als medicijn tegen psychosomatische klachten (uitvoerende actor, onderwijs).’ Zeker binnen opvangcentra blijkt de nood aan vrijetijdsinitiatieven groot te zijn. Doordat veel jongeren samenleven en door verveling is er meer kans tot conflicten. Activiteiten kunnen hun overbodige energie en frustraties vaak op een positieve manier kanaliseren. ‘Dat hielp me, ik werd van boksen kalmer dus ik ging me inschrijven (interview jongere).’ Competenties van jongeren waarderen en verder ontwikkelen Vrijetijdsinitiatieven bieden heel wat mogelijkheden om vaardigheden en competenties te erkennen en verder te ontwikkelen. Denk maar aan sociale vaardigheden, een sporttak, creatieve vaardigheden, samenwerken, organiseren, discipline, doorzettingsvermogen, enzovoort. Door ook niet-schoolse vaardigheden te waarderen, kunnen jongeren uitblinken en groeien in competenties. Zeker voor jongeren die minder goed presteren op school, zorgt een hobby waarin ze goed zijn of waarbij ze zich goed voelen voor een positiever zelfbeeld. Bovendien gaat het vaak om vaardigheden en competenties die ze ook kunnen gebruiken in andere contexten buiten de vrije tijd, denk maar aan sociale vaardigheden en teamwerk. Vertrekken van competenties van jongeren wordt vaak benoemd als een belangrijke ‘springplank’: door te geloven en te zien wat jongeren al kunnen en hoe ze kunnen groeien versterk je ze in hun ontplooiing en ontwikkeling. Het gaat om empowerment en dus ook om het verstevigen van hun zelfstandigheid. Een belangrijke kanttekening Door het opsommen van deze opportuniteiten en leerkansen bestaat het gevaar om vrijetijdsparticipatie als absolute voorwaarde te zien voor een succesvol traject. Het kan echter niet de bedoeling zijn om vrijetijdsactiviteiten aan nieuwkomers op te dringen. Vrijetijdsparticipatie is immers een recht en geen plicht. Bovendien moeten vrijetijdsactiviteiten niet per se een nut dienen
- 71 -
of leerkarakter hebben. Vrije tijd blijft in de eerste plaats ontspanning en plezier maken. ‘Elke jongere moet de vrije keuze hebben om al dan niet deel te nemen (uitvoerende actor, integratie)’ Het is volgens de meeste partners in dit project geenszins de bedoeling om jongeren te verplichten tot deelname. Niet elke jongere heeft interesse in een georganiseerd aanbod en het bestaande aanbod is ook niet heiligmakend. Andere actoren daarentegen vinden wel dat jongeren licht aangespoord tot verplicht moeten worden om het aanbod eens uit te proberen. Na eens te proeven van het aanbod, zijn jongeren vaak enthousiast. Ze moeten af en toe een duwtje in de rug krijgen.
b) Knelpunten Uit de dataverzameling vanuit de verschillende regio’s blijkt dat de drempels en knelpunten binnen het domein vrije tijd zich voornamelijk situeren op de volgende vlakken: i. Knelpunt met betrekking tot een niet transparant vrijetijdslandschap Allereerst blijken de jongeren en hun ouders een beperkte kennis te hebben over het bestaande vrijetijdsaanbod. Het vrijetijdslandschap is vaak niet transparant genoeg en ze weten niet waar ze terechtkunnen voor informatie over de verschillende mogelijkheden. Op zich is er al heel wat goede en bruikbare informatie voor handen (bijvoorbeeld op de websites van de jeugddiensten, in brochures etc.), maar deze informatie is vaak erg versnipperd en niet laagdrempelig genoeg voor de doelgroep. Enkele jongeren getuigen dat ze zeker de stap tot een vrijetijdsinitiatief zouden zetten als ze beter geïnformeerd zouden zijn, maar zijzelf en hun ouders hebben vaak geen toegang tot het internet, het taalniveau van de informatie is te hoog of de informatie is te complex. ‘Een voorbeeld van informatieverstrekking is bv. Jeugdgids Brussel. Dit is een knap uitgewerkte gids maar bereikt onvoldoende de doelgroep, anderstalige nieuwkomers.’ (uitvoerende actor, vrije tijd) ‘Er is nood aan duidelijke informatie over verschillende clubs: wie, waar, voor welke doelgroep enzovoort (uitvoerende actor, welzijn).’
Daarenboven is het onderling niet altijd duidelijk wie de rol van toeleider op zich neemt, dit zou het OKAN-onderwijs kunnen zijn, het onthaalbureau, of de vrijetijdsinitiatieven zelf. De potentiële toeleiders beschikken bovendien niet altijd over het nodige netwerk en hebben vaak een beperkt zicht op (het versnipperde) aanbod. Het aanbod verandert regelmatig, wat begeleiden naar vrije tijd ook erg tijdsintensief maakt. Door meer transparantie en bundeling van krachten, zou veel kostbare energie teruggewonnen kunnen worden. Meerdere actoren zijn het erover eens dat zelforganisaties, naast de onthaalklassen en het onthaalbureau, hierin een belangrijke rol kunnen opnemen: ‘Laat de sensibilisering en informatieverstrekking gebeuren vanuit zelforganisaties. Zij hebben een - 72 -
nog onderbenut potentieel om anderstalige nieuwkomers en hun ouders te bereiken en kunnen de informatie op een adequate manier voor de doelgroep omzetten (uitvoerende actor, welzijn)’ ii. Knelpunt met betrekking tot lacunes in het aanbod De vraag kan gesteld worden of er zich lacunes voordoen in het aanbod voor de doelgroep, daar er wordt opgemerkt dat de doelgroep steeds naar hetzelfde aanbod grijpt (bv. voetbal voor jongens) en dus amper deelneemt aan andere vormen van vrijetijdsbesteding. Een reden hiervoor kan zijn dat in sommige landen de cultuur van bijvoorbeeld jeugdbeweging of sportvereniging amper of niet leeft. Sommige anderstalige nieuwkomers kennen ook het concept van wekelijks engagement niet. Daarnaast spreken heel wat lokale vrijetijdsinitiatieven een specifiek publiek aan, vooral autochtonen uit de middenklasse die elkaar sinds jaren kennen. Ze bestaan vaak uit sociale netwerken die reeds van generatie op generatie zijn opgebouwd waardoor het niet gemakkelijk is en/of aanvoelt om aan te sluiten als buitenstaander. Uit de interviews en verslagen blijkt ook dat specifieke vrijetijdsactiviteiten voor minderjarige anderstalige nieuwkomers nodig zijn naast het bestaande reguliere aanbod. Het vrijetijdsaanbod zou niet aangepast zijn aan de leeftijd van de doelgroep. De doelgroep valt immers tussen volwassen- en kinderaanbod. Sommige jongeren uit de doelgroep hebben nood aan een meer intensieve begeleiding en ondersteuning. Door opstappen te voorzien binnen het bestaande aanbod kunnen zij makkelijker de sprong maken naar de reguliere initiatieven. ‘Wil men een duurzame jeugdwerking voor deze doelgroep opzetten, dan vertrekt men best van een kwaliteitsmodel dat tussenschotten voorziet voor deze doelgroep. Dit veronderstelt dat er extra middelen worden voorzien voor het uitwerken van dergelijke trajecten en de extra omkadering die dit vraagt (cf. Buurtsport, vzw Jong).’ iii. Knelpunt met betrekking tot materiële drempels Bestaande kortingen en voordeelformules blijken niet gekend te zijn door de doelgroep, waardoor er vaak een financiële drempel blijft bestaan. Ze weten niet waar ze recht op hebben en worden niet altijd tijdig door betrokken instanties ingelicht. Net zoals hierboven vermeld bestaan er wel documenten die aangeven op welke manier er financiële steun kan verkregen worden. De informatie is echter versnipperd en vaak administratief complex. Ook al kunnen bepaalde gezinnen dan financiële steun ontvangen, vaak heeft de steun enkel betrekking op het inschrijvingsgeld. Maar meedoen aan vrijetijdsactiviteiten houdt jammer genoeg vaak meer in: ‘Een outfit, sportmateriaal, iets gaan drinken na de training, de bus naar de club, enz. (uitvoerende actor, integratie).’ Ook vele organisaties hebben geen zicht op de financiële tussenkomsten die ze voor deze doelgroep kunnen aanvragen of adviseren. Zo bestaat er in Gent een 80/20 regeling. Door deze regeling kan je een groot deel (tot 80%) van vrijetijdskosten terugkrijgen. Dit aanbod is echter door heel wat - 73 -
organisaties niet gekend. Een transparant aanbod van tussenkomsten voor deze doelgroep lijkt zich op te dringen. Betreffende financiële drempels getuigt een uitvoerende actor: ‘Verenigingen staan vaak niet stil bij het feit dat het inschrijvingsgeld te hoog is voor nieuwkomers, dat nieuwkomers soms geen krediet hebben om bv. af te bellen, dat de verwachting om achteraf nog even met de collega’s op stap te gaan financieel niet haalbaar is, etc. (uitvoerende actor, integratie)’ iv. Knelpunt met betrekking tot het niet prioritair zijn van vrijetijdsbesteding Vaak vinden de jongeren en ouders vrije tijd geen prioriteit omdat vrije tijdsbesteding geen linken zou hebben met onderwijs. Uit vele casussen blijkt dat investeren in het formeel leren van Nederlands en het behalen van goede punten of een diploma absolute voorrang heeft op vrijetijdsbesteding. In de vrije uren wordt er bijgevolg dus best gestudeerd of bijles gevolgd. De doelgroep en de ouders gaan vaak uit van het idee dat formele leermomenten sterker zijn dan informele leermomenten. Zo blijken enkele jongeren op het zomerkamp van bon vzw ‘echte’ lessen Nederlands te verkiezen boven het leren via ludieke activiteiten. Uit een interview met een meisje uit India (18j.), nu enkele maanden in België, blijkt dat zij graag zou gaan fitnessen in het weekend zoals ze ook in India deed, maar ‘ik vind het nu nog wat te vroeg om de stap te zetten, omdat ik me eerst wil focussen op mijn studies. Binnen een jaar, als ik minder moet studeren, ga ik me waarschijnlijk inschrijven (jongere, 18jaar).’ In andere gevallen blijkt dat jongeren zich nog niet klaar voelen omdat ze worstelen met emotionele problemen, hun Nederlands volgens hen niet goed genoeg is, een verhuis voor de boeg staat, ze mee instaan voor het huishouden, enz. Een migratie heeft immers een groot impact op iemands leven. Daarom zouden deze jongeren de nodige tijd moeten krijgen om tot rust te komen, te wennen aan hun nieuwe omgeving en na verloop van tijd gestimuleerd kunnen worden om de stap te zetten naar een vrijetijdsinitiatief. v. Knelpunten met betrekking tot foute verwachtingen Anderstalige nieuwkomers schatten vele vrijetijdsactiviteiten soms fout in. Ze weten niet goed wat ze er van moeten verwachten en creëren zo foute verwachtingen. Een afspraak met of een inschrijving in een vereniging betekent dan niet logischerwijs dat de jongere (blijft) komen. Anderzijds zijn ook deze jongeren vaak zoals hun Belgische leeftijdsgenootjes gewoon experimenterend en zoekend. Foute verwachtingen kunnen ook bij de vrijetijdsverstrekkers als mogelijke drempel genoemd worden. In het regulier aanbod is er vaak geringe kennis over de doelgroep. Verenigingen kijken te veel naar de verschillen en zien de gemeenschappelijkheden die ze hebben met de nieuwkomers onvoldoende. Taalbeheersing wordt bijvoorbeeld al te vaak als een sleutel tot vrije tijd gezien. Beheerst men de taal niet, veronderstelt men niet ‘klaar’ te zijn voor deelname. Door deze foute - 74 -
verwachtingen wordt er afgehaakt door de jongeren. Vaak zijn verenigingen zich niet bewust van deze drempels. Er zijn uiteraard clubs die erg hun best doen en uitgaan van principes zoals ‘contact op mensenmaat’, ‘ademruimte geven’, zichzelf mogen zijn’, enz. Toch stoten ze op muren wanneer ze dit daadwerkelijk willen omzetten in de praktijk. Aanbieders van vrije tijd zijn daarom soms vragende partij om ondersteuning te krijgen bij het uittekenen van een laagdrempelig toegankelijk aanbod voor de doelgroep. ‘Anderzijds blijken jeugdbewegingen echter moeilijk om te kunnen gaan met anderstalige nieuwkomers. Twee gezinnen waren geïnteresseerd en hadden hun kinderen ingeschreven. Maar de jeugdvereniging vroeg hen om de kinderen terug weg te nemen met het argument dat hun kennis van de Nederlandse taal nog niet voldoende was en zij niet wisten hoe daarmee om te gaan. Kinderen leren snel in groep en via spel. De jeugdvereniging is net een ideale plaats om te experimenteren met taal en om te integreren. Het blijkt echter dat jeugdbewegingen te weinig contact hebben met anderstalige nieuwkomers waardoor ze niet gevoelig zijn voor de doelgroep en de vaardigheden, expertise missen om ermee om te kunnen gaan (uitvoerende actor, inburgering)’ vi. Knelpunten met betrekking tot de wetgeving Tot slot zijn er een aantal knelpunten op wetgevend vlak die een volwaardige participatie belemmeren. Zo zijn geschikte verblijfsdocumenten een voorwaarde om te kunnen deelnemen aan sportwedstrijden. Hierdoor beperkt de participatie van anderstalige nieuwkomers zich meestal tot trainingssessies en verliezen ze de kans om door te groeien in hun sporttak. Daarbij laten sommige statuten het niet toe om als vrijwilliger te werken. De verschillende verblijfsstatuten zorgen er ook voor dat verenigingen een ingewikkelde administratie moeten opstarten bij inschrijving. vii. Knelpunten met betrekking tot toeleiding via de school Ook scholen worden geconfronteerd met een aantal moeilijkheden bij de toeleiding van leerlingen naar externe organisaties. De toeleiding naar de sector vrije tijd is niet evident, omwille van dezelfde knelpunten als boven vernoemd: het aanbod is versnipperd en niet transparant, de sociale netwerken die scholen bezitten om de jongeren toe te leiden naar andere domeinen dan onderwijs verschillen sterk van school tot school en men ervaart vaak moeilijkheden om jongeren warm te maken om naar een organisatie te stappen. Bovendien is het zo dat sommige scholen en leerkrachten deze toeleiding in hun programma opnemen en dat andere scholen en leerkrachten aangeven dat dit niet hun taak is. Deze bevinding kwam naar boven in evaluatie-interviews met betrokken leerkrachten van de actie in Brussel
- 75 -
‘toeleiding naar vrije tijd’47 die erop gericht was OKAN-leerlingen kennis te laten maken met vrijetijdsorganisaties om zo de participatie te bevorderen. De toeleiding van de jongeren naar vrijetijdsorganisaties vraagt evenwel een groot engagement van de leerkrachten, zoals blijkt uit de evaluatie-interviews. In de context van de actie ‘toeleiding naar vrije tijd’ in Brussel, bleek het erg belangrijk te zijn dat de klastitularissen van de leerlingen konden deelnemen aan de activiteiten om zo een goed zicht te hebben op ervaringen van de leerlingen. De OKAN-coördinatoren kunnen ook op hun beurt de leerkrachten ondersteunen bij het opvolgen van de leerlingen. Uit de vraaggesprekken achteraf kwam ook duidelijk naar boven dat een eenmalig bezoek of kennismaking niet voldoende toeleidt naar actieve participatie. Een tweede bezoek met nieuwkomers die echt interesse hebben in een bepaalde activiteit is noodzakelijk. Het initiatief tot dat bezoek neemt de nieuwkomer vaak niet zelf. Ook daar is een structurele samenwerking tussen de leerkracht en de vrijetijdsorganisatie aan de orde. Praktische bezwaren duiken dan op: de activiteiten vallen buiten de schooluren en het hangt af van het eigen initiatief van de leerkrachten of ze de nieuwkomers nog een tweede keer begeleiden, de organisaties zelf beschikken niet altijd over de middelen en de tijd om de nieuwkomers ergens op te halen of individueel op te bellen. In tegenstelling tot vroeger komen externe organisaties zoals vb. het JAC en Buurtsport jongeren en ouders niet meer warm maken voor hun activiteiten binnen de schoolomgeving, maar moeten ze op eigen initiatief naar deze organisaties toegaan. In tegenstelling tot enkele jaren geleden gaat Buurtsport ook niet meer op huisbezoek bij de jongeren. Het feit dat jongeren en ouders met organisaties zoals JAC, Buurtsport, e.a. konden kennis maken binnen de vertrouwde schoolomgeving en dat sommige organisaties zoals Buurtsport hen in de thuisomgeving kwamen opzoeken leidde tot een warme toedracht. Dit was net de succesfactor voor de toeleiding naar vrije tijd. De samenwerking tussen OKAN en andere organisaties verschilt sterk van school tot school. Belangrijke factoren voor de verschillen zijn tijd en middelen. Met ‘tijd en middelen’ worden het aantal OKANuren bedoeld en de prijzen die de externe organisaties vragen om bezoeken en andere activiteiten te organiseren. Sommige organisaties zoals Habbekrats vzw en de fietsschool van Buurtsport zijn in de loop der jaren duurder geworden, waardoor OKAN er moeilijker gebruik van kan maken. Een ander belangrijk knelpunt bij de samenwerking van OKAN met andere externe organisaties is het verkeerd en negatief gekleurd beeld dat sommige actoren binnen inburgering (Antwerpen) hebben over OKAN. Zowel actoren binnen OKAN als binnen Inburgering vonden het daarom een goed idee om ‘meeloopdagen’ te organiseren. Beide actoren zouden een les in elkaars klas kunnen volgen om
47
Zie deelrapport Brussel, deelactie 2.
- 76 -
een beter beeld te verkrijgen over elkaar. Bovendien zouden lesgevers inburgering actoren uit de vrije tijd kunnen bijleren van OKAN leerkrachten op (ped)agogisch vlak. viii. Extra: drempels beschreven in de wetenschappelijke literatuur Een interessant denkkader omtrent drempels tot vrijetijdsparticipatie is dat van de onderzoekers Coussée F. & Roets G. (2011) 48 . Zij brachten de verschillende drempels in kaart die vrijetijdsparticipatie van kansengroepen beïnvloeden. De auteurs benoemen voor de hand liggende drempels zoals betaalbaarheid en bereikbaarheid, maar ook de vaak onderbelichte drempels beschikbaarheid, begrijpbaarheid en bruikbaarheid komen aan bod. We lichten deze 5 B’s kort extra toe: -
Betaalbaarheid: is deelname aan de activiteit financieel haalbaar?
-
Bereikbaarheid: is de activiteit makkelijk te bereiken?
-
Begrijpbaarheid: begrijpt men wat de activiteit precies inhoudt? (vertrouwdheid met de activiteit blijkt een belangrijke factor voor participatie)
-
Bruikbaarheid: wat verandert er concreet door deelname aan de activiteit? En is dit wenselijk en zinvol? (cf. opportuniteiten)
-
Beschikbaarheid: hoe zit het met allerlei toelatingsvereisten en randvoorwaarden die verder gaan dan het financiële? Is er een mogelijkheid om stabiele relatie uit te bouwen met de begeleiding van de activiteiten?
c) Bestaande praktijken i. Bestaande praktijken met betrekking tot rolmodellen Om de toeleiding naar andere sectoren te bevorderen nemen ex-leerlingen in sommige scholen een ambassadeursrol op. Deze jongeren fungeren dan als een soort van ‘rolmodel’ voor de OKANleerlingen. Dit blijkt succesvol te zijn, omdat de OKAN-leerlingen van jongeren die in een gelijkaardige situatie gezeten hebben als zijzelf gemakkelijker advies aannemen. Zoals tijdens de ‘Ouderbabbel’ op een Brusselse OKAN-school waar ex-OKAN-leerlingen ingezet worden om te informeren en te tolken, zijn er vrijetijdsorganisaties die anderstalige medewerkers inzetten bv. als trainer. Daarvan zagen we mooie voorbeelden op de studiedag van JES ‘Sport Extended’. Deze studiedag was zeer zinvol voor alle veldwerkers en beleidsmensen die in de brede sportcontext bezig zijn met jongeren en professionals die geïnteresseerd zijn in thema's die op het kruispunt staan van sport en jeugdwerk.49
48 Coussée F. & Roets G. (2011). Vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede. Gent: Universiteit Gent 49
Voor meer informatie, zie ook http://www.jes.be/sportextended/img_site/organisatie.jpg.
- 77 -
ii. Bestaande praktijken met betrekking tot uitwisseling van informatie: Netwerk Planeet Gent In Gent bestaat er het Netwerk Planeet Gent waarvan Kom-Pas Gent vzw deel uitmaakt. Netwerk Planeet Gent verzamelt verstrekkers van onthaalonderwijs, jeugdwerk en doelgroep organisaties met als doel de participatie van minderjarige nieuwkomers aan het vrijetijdsaanbod in Gent te verbeteren. Verschillende Gentse vrijetijdsaanbieders worden door Kom-Pas Gent vzw en met ondersteuning van de Jeugddienst Gent op regelmatige basis samengebracht om uit te wisselen over hun aanbod, goede praktijken, het signaleren van knelpunten, het voeren van een diversiteitbeleid, het creëren van gunstige randvoorwaarden enzovoort. Vanuit dit netwerk organiseert Kom-Pas Gent in samenwerking met de jeugddienst van Gent het initiatief Dagje Planeet Gent. Dit is een ervaringsgerichte dag rond vrijetijdsmogelijkheden in Gent voor OKAN-leerlingen. Aan de hand van de door hen gekozen workshops kunnen de leerlingen van de OKAN-klassen kennis maken met enkele vormen van vrije tijdsbesteding in Gent. iii. Bestaande praktijken met betrekking tot Brede School Een Brede School is een samenwerkingsverband tussen verschillende sectoren waaronder een of meerdere scholen die samen werken aan een brede leer- en leefomgeving in de vrije tijd en op school
met
als
doel maximale
ontwikkelingskansen
voor
álle
kinderen
en
jongeren
(http://www.diversiteitenleren.be). Zo werkte een OKAN-school binnen het kader van Brede School een vrijetijdsaanbod uit binnen de schoolmuren op woensdagnamiddag van 13u tot 16u (bv. kickboksen, jazzdans, enz.). Omdat ouders (en vaak ook jongeren) de school associëren met een veilige omgeving, wordt de stap naar de activiteiten sneller gezet. Opvallend is ook dat de werking op woensdagmiddag ook meisjes aantrekt, een groep die normaal gezien ook minder binnen het vrijetijdsaanbod te bespeuren valt. iv. Bestaande praktijken met betrekking tot opstapinitiatieven Jongeren voor wie de stap te groot is om meteen deel te nemen aan het regulier vrijetijdsaanbod kunnen eerst deelnemen aan opstapinitiatieven. ‘Als je je lat niet wil verlagen, moet je zorgen dat je tussenschotten zet, opstapjes hebt. Dit noemen we het zalmprincipe, zodat de anderstalige jongeren wel de stap naar een cursus kunnen zetten zonder dat je kwaliteit van je cursus moet verlagen. Als je dat niet doet, creëer je een Mattheuseffect en dat willen we niet.’ Zo geeft Kom-Pas Gent vzw een casus aan van een jongere die graag lid zou worden van een boksclub. Om te kijken of deze sport en het clubgebeuren de jongere wel ligt wordt de jongere eerst doorverwezen naar De Fabriek van Habbekrats (cf. jeugdwelzijnswerk) waar men elke dinsdagavond
- 78 -
een boksring opzet. Hier kan de jongere vrijblijvend aan deelnemen. De uiteindelijke bedoeling is om de jongere te laten doorstromen naar een reguliere boksclub. Ook
vzw
Jong
te
Gent
beschikt
over
een
laagdrempelige
nieuwkomerswerking.
De
nieuwkomerswerking van vzw Jong ziet de positieve uitwerking van het feit dat ze de nieuwkomers inspraak in de activiteiten verlenen. Er wordt regelmatig afgetoetst wat de jongeren leuk vinden en ook op het inschrijvingsformulier wordt dit nagevraagd. De kracht van de nieuwkomerswerking is dat jongeren niet verplicht zijn om te komen en veel vrijheid hebben ter plekke. Door een open en gemoedelijke, huiselijke sfeer ontstaat er ook een vertrouwensband tussen de begeleiders en de jongeren. Ook hier is het de uiteindelijke bedoeling dat de jongeren doorstromen naar de reguliere werking van vzw Jong of een andere vorm van vrijetijdsbesteding. Naast de Fabriek en vzw jong zijn ook Sportnetwerk Gent Noord, Roeland vzw, Groep Intro, vzw JES, Victoria Deluxe, … mooie voorbeelden van laagdrempelige werkingen voor jonge nieuwkomers in Gent. Daarnaast wordt BuurtSport in Brussel door verschillende partners vernoemd wanneer het gaat over laagdrempelige vrijetijdsinitiatieven die een startplek vormen voor ‘sportkansarmen’. BuurtSport gaat proactief jongeren opzoeken op straat en voorziet sportieve recreatie in de eigen woon- en leefomgeving. BuurtSport geeft jongeren de kans om even te bekomen en geeft ook aandacht aan de jongere die achter de problemen schuilt. Het informeel contact met de jongere is een pluspunt. BuurtSport heeft goede contacten met lokale sportverenigingen en helpt dan ook bij het doorstromen naar dit aanbod wanneer de jongeren hier klaar voor zijn. Verder kunnen activiteiten van zelforganisaties ook vaak beschouwd worden als opstapinitiatieven. Zelforganisaties staan dicht bij de doelgroep en voorzien vaak een laagdrempelig aanbod dat de jongeren interesseert. Een zelforganisatie kan zo de springplank vormen voor de overstap naar het reguliere aanbod. Tot slot wordt in Antwerpen Jespo vzw aangehaald als erg laagdrempelige, toegankelijke en succesvolle vereniging. Jespo vzw is een vereniging die voor de Antwerpse jeugd een naschools, kindgericht en netoverschrijdend omnisport-activiteitenaanbod op initiatie- en recreatieniveau voorziet. Jespo vzw organiseert goedkope en voor iedereen laagdrempelige sportactiviteiten en is daardoor succesvol bij nieuwkomers. De eenvoudige communicatie en een niet te hoog engagementgehalte (slechts 1 keer/week) draagt bij tot hun populariteit bij anderstalige nieuwkomers. Spijtig genoeg zijn ook hier plaatsen snel volzet en moet men zich zeer lang op voorhand inschrijven. - 79 -
Binnen sommige acties die hierboven werden opgesomd maken de toeleider en de jongere samen letterlijk de stap naar het reguliere vrijetijdsinitiatief. De toeleider kan tijdens het eerste contact wederzijdse verwachtingen van de jongeren en de vereniging aftoetsen en de jongere ondersteunen waar nodig. De meeste actoren zijn het er over eens dat een dergelijk effectieve toeleiding drempelverlagend werkt. Hoewel het in sommige regio’s duidelijk is wie deze taak als toeleider op zich (kan) ne(e)(en)(t) (bv. onthaalbureau, jeugdwelzijnswerk), worstelen andere regio’s nog met deze taakinvulling en rolverdeling. v. Bestaande praktijken met betrekking tot ouderbetrokkenheid Omdat de doelgroep vaak nog financieel afhankelijk is van de ouders en de ouders achter de beslissing van de jongeren moeten staan bij de keuze van vrijetijdsinitiatief is het belangrijk dat ook de ouders worden bereikt. Zo probeert vzw Jong ouders te bereiken via het organiseren van weggeefwinkeltjes, pannenkoekenbak en kledingbeurzen. Het gaat om laagdrempelige, goedkope of gratis activiteiten. Andere organisaties maken ook soms huisbezoeken en lichten hun werking toe. Maatschappelijke
Participatie
(Antwerpen)
voorziet
ook
infosessies
voor
ouders
over
jeugdverenigingen om hen bekend te maken met het aanbod. Tot slot bieden maken sommige verenigingen hun aanbod bekend via de OKAN scholen. De jongeren krijgen flyers of brochures mee naar huis. Doordat de verspreiding gebeurt via een schoolse context doet de ouders meer vertrouwen in de club/vereniging. Ook in de verschillende onthaalbureaus komt het thema vrije tijd in de lessen maatschappelijke oriëntatie aan bod. Verder werden nog een groot aantal bestaande praktijken beschreven in het deelrapport van Gent.
d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek Wat betreft toeleiding van 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden naar het aanbod vrije tijd, werden twee verbeteracties opgezet. Een eerste actie, uitgevoerd in de projectregio Brussel, was gericht op de informatieverstrekking en sensibilisering van de jongeren. Een tweede actie, uitgevoerd in de projectregio Gent, was gericht op het ontwikkelen van toegankelijke materialen in te zetten bij toeleiding naar vrije tijd. i. Verbeteractie met betrekking tot informatieverstrekking en sensibilisering van jongeren: stadsverkenning in Brussel 50 In het teken van de deelactie in Brussel met betrekking tot ‘toeleiding naar vrije tijd: informatieverstrekking aan en sensibilisering van jongeren en ouders - stadsverkenning voor OKAN50
Zie deelrapport Brussel, deelactie 2.
- 80 -
leerlingen’ werd er een duurzaam samenwerkingsverband gesmeed tussen JES en de Brusselse OKAN-scholen. Naar analogie met het spel ‘ZAPSTAD’ van JES vzw werd een buurtontdekkingsspel op maat voor de doelgroep ontwikkeld. Samen met JES vzw werden er laagdrempelige bezoeken, denk-, doe- en gidsopdrachten bedacht zodat de anderstalige nieuwkomers de sport- en vrijetijdsmogelijkheden in hun buurt- en schoolomgeving konden ontdekken. Door het buurtontdekkingsspel werden de jongeren niet enkel gesensibiliseerd rond het vrijetijdsaanbod voor hun leeftijdscategorie in de buurt van hun school, maar konden ze ook daadwerkelijk participeren aan enkele vrijetijdsinitiatieven onder begeleiding van hun leerkracht en met hun klasgenoten. De leerlingen konden onderweg foto’s maken met een smartphone van JES, die ze dan konden becommentariëren. Ze moesten ook kaartlezen, de metro nemen en konden deelnemen aan verschillende ‘teasers’ bij vrije tijdsorganisaties. De jongeren maakten dus begeleid en ontdekkingsgewijs kennis met het Nederlandstalig vrije tijdsaanbod in hun buurt /en de schoolomgeving. Op deze manier worden er manier kansen gecreëerd om ook Nederlands te oefenen buiten de schoolmuren. De jongeren werden opgevolgd na een vrijetijdsactiviteit en kregen zo bijvoorbeeld de mogelijkheid zich kort nadien in te schrijven in een organisatie. JES vzw zal jaarlijks de OKAN scholen actief aanspreken om een buurtontdekkingsdag te organiseren voor de anderstalige nieuwkomers van 16 tot 18 jaar. Deze doelgroep is prioritair voor JES vzw. Er zal dan nauwer samengewerkt worden met de leerkrachten en nog meer geprobeerd worden op maat van de leerlingen te werken. De scholen kunnen op voorhand bij VGC subsidies aanvragen om zo de prijs te drukken tot €2.5 per leerling, wat perfect haalbaar moet zijn voor alle betrokkenen. Eén OKAN-school in Brussel heeft, nu ze JES vzw heeft leren kennen, al contacten gelegd om ook andere activiteiten in samenwerking met hen te doen. ii. Verbeteracties met betrekking tot ontwikkeling van materialen in Gent 51 In de projectregio Gent werden er verschillende materialen ontwikkeld om tegemoet te komen aan enkele knelpunten die hierboven werden beschreven: •
De brochure ‘vrijetijdsactiviteiten voor jouw zoon of dochter’, bedoeld om ouders te informeren over vrije tijd, het aanbod, positieve leereffecten, kortingsmogelijkheden en de dienstverlening van Kom-Pas Gent over vrije tijd.
•
Een begeleidende brief om toeleiders extra te ondersteunen in het informeren van ouders rond vrije tijd.
•
Een promotiefilmpje dat tot doel heeft om de doelgroep in te lichten over en warm te maken voor vrijwilligerswerk.
51
Zie deelrapport Gent
- 81 -
•
Een draaiboek (inclusief intakeformulier en oriëntatietool) ontwikkeld om toeleiders extra te ondersteunen bij de toeleiding naar vrijwilligerswerk.
•
Een infoleaflet opgemaakt over de doelgroep bedoeld voor mogelijke gastorganisaties die vrijwilligerswerk aanbieden.
•
Een publicatie ‘Tips & tricks anderstalige minderjarige nieuwkomers in vrijetijdsactiviteiten’
e) Samenvatting Dit onderdeel handelde over de toeleiding van de 16- tot 18- jarige nieuwkomers naar een aanbod vrije tijd. Uit de gesprekken met de betrokken actoren, waaronder de jongeren zelf, bleek immers dat een groot deel van deze doelgroep amper deelneemt aan georganiseerde vrijetijdsactiviteiten en hun sport of hobby opgeven bij aankomst in België. Dit is een gemiste kans want deelname aan vrijetijdsactiviteiten biedt heel wat opportuniteiten voor de jonge nieuwkomer, waaronder 1) mogelijkheden tot informele taalverwerving; 2) het uitbreiden van het eigen sociale netwerk; 3) het beleven van ontspanning en plezier; en 4) het ontwikkelen en (laten) waarderen van competenties, die ook in andere domeinen inzetbaar zijn. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat deelname aan vrijetijdsactiviteiten ook voor nieuwkomers – net zoals voor andere jongeren – een recht is en geen verplichting. Deze opportuniteiten worden echter niet ten volle benut door de doelgroep van 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden omwille van de aanwezigheid van een aantal drempels en knelpunten. Vooreerst is het aanbod aan vrijetijdsactiviteiten enorm uitgebreid, maar evenzeer versnipperd en weinig transparant. Het werken met brochures en websites is voor deze doelgroep onvoldoende toegankelijk en moet voornamelijk ondersteunend ingezet worden als onderdeel van een persoonlijke begeleiding. Er wordt onvoldoende ondersteuning geboden bij het zoeken naar een gepast aanbod aan vrije tijd. Het is immers niet duidelijk welke uitvoerende actor(en) de rol van toeleider op zich dient te nemen – de OKAN-actoren, de onthaalbureaus, de vrijetijdsorganisaties of nog andere actoren. Daarnaast zijn er heel wat materiële drempels, maar zowel de doelgroep als de vrijetijdsorganisaties zijn niet altijd op de hoogte van de financiële tegemoetkomingen die bij verschillende overheden kunnen aangevraagd worden. Verder wordt vrijetijdsbesteding door de jongeren (en hun ouders) niet steeds al prioritair beschouwd, zeker niet in de eerste fase na aankomst in België. Er wordt vooral aandacht besteed aan de taken en lessen voor school (formele leermomenten), jongeren kampen niet zelden met emotionele problemen na het doorlopen van een problematisch migratietraject, ze hebben tijd nodig om te wennen aan hun nieuwe omgeving en moeten soms ook taken opnemen in het gezin. Niet alleen ontstaan er foutieve verwachtingen aan de kant van de doelgroep over de invulling van dit aanbod en het engagement dat gevraagd wordt, - 82 -
ook aan de kant van de aanbieders van vrijetijdsactiviteiten heerst er nog een grote onbekendheid over het werken met deze doelgroep. Ten slotte kan het beschikken over de nodige verblijfsdocumenten in bepaalde gevallen een knelpunt vormen bij deelname aan sportwedstrijden of het uitvoeren van vrijwilligerswerk. Deze knelpunten en drempels werden door Coussée en Rats (2011) samengevat aan de hand van de “de vijf B’s”: 1) Betaalbaarheid; 2) Bereikbaarheid; 3) Begrijpbaarheid; 4) Bruikbaarheid; en 5) Beschikbaarheid. Wat de optimalisering van de toeleiding naar en deelname aan het aanbod vrije tijd betreft, werden er tijdens het actieonderzoek heel wat bestaande praktijken geïnventariseerd. Een eerste belangrijk voorbeeld is het werken met rolmodellen, waarbij oud-OKAN-leerlingen door scholen worden uitgenodigd voor informatieverstrekking en sensibilisering of oud-nieuwkomers door organisaties van vrijetijdsactiviteiten worden ingezet als begeleider of trainer. Daarnaast ontstaan er in verschillende regio’s samenwerkingsplatformen gericht op een meer transparant aanbod en expertise-uitwisseling over het omgaan met diversiteit. Een voorbeeld hiervan is het Netwerk Planeet Gent, bestaande uit aanbodverstrekkers die door Kom-Pas Gent vzw en de Jeugddienst Stad Gent op regelmatige tijdstippen worden samengebracht. Dit netwerk staat onder meer in voor de jaarlijkse organisatie van “Dagje Planeet Gent”, een ervaringsgerichte dag met betrekking tot vrije tijd voor OKAN-leerlingen. Ook ontstaan er in verschillende (project)regio’s opstapactiviteiten: in een eerste fase worden initiatieven vrije tijd georganiseerd specifiek gericht naar de doelgroep van nieuwkomers, maar in een latere fase wordt een doorstroom naar het reguliere aanbod beoogd. Ten slotte zijn er ook verschillende organisaties die werken rond informatieverstrekking en sensibilisering van de ouders van de doelgroep. Het gaat hierbij om organisaties die zich in het kader van een ouderwerking ook richten naar anderstalige ouders, en onthaalbureaus. De toeleiding naar en deelname aan het aanbod vrije tijd werd in verschillende regio’s als een belangrijk onderdeel van het ruimere opleidings- en vormingstraject ervaren. In overleg met de betrokken actoren in de projectregio’s Brussel en Gent werd beslist een verbeteractie rond dit thema uit te werken. In de projectregio Brussel werd een duurzaam samenwerkingsverband tot stand gebracht tussen JES vzw en de Brusselse OKAN-scholen. Naar analogie met het spel ‘ZAPSTAD’ van JES vzw werd een buurtontdekkingsspel op maat voor de doelgroep ontwikkeld. Samen met JES vzw werden er laagdrempelige bezoeken, denk-, doe- en gidsopdrachten bedacht zodat de anderstalige nieuwkomers de sport- en vrijetijdsmogelijkheden in hun buurt- en schoolomgeving konden ontdekken. In de projectregio Gent, werd ingezet op het ontwikkelen van toegankelijke materialen die kunnen gebruikt worden bij een persoonlijke toeleiding naar het aanbod vrije tijd.
- 83 -
Voor het optimaliseren de doorstroom naar vrije tijd worden, op basis van ervaringen opgedaan tijdens de verbeteracties, volgende aanbevelingen52 geformuleerd: •
• •
52
Voorzie een centrale trajectbegeleiding voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers (aanbeveling 3) met specifieke aandacht voor: o Het optimaliseren van de doorverwijzing door de organisatie van een centraal aanspreekpunt; o Het centrale aanspreekpunt fungeert als regisseur van samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken actoren; o Het onderzoeken van de mogelijkheid de opdracht van centraal aanspreekpunt aan de onthaalbureaus toe te kennen. Zet in op ervaringsuitwisseling en het werken met rolmodellen (aanbeveling 4) Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren (aanbeveling 5), met specifieke aandacht voor: o Lerende gemeenschappen worden gefaciliteerd als instrument voor professionalisering tussen 1) onderwijsactoren onderling en 2) actoren binnen belendende domeinen (o.m. inburgering en integratie, volwassenenonderwijs, arbeidsmarkt en welzijn).
Deze aanbevelingen worden verder toegelicht in hoofdstuk 12. Aanbevelingen en conclusies.
- 84 -
11. Toeleidingen in functie van psycho-sociaal welbevinden
- 85 -
a) Beschrijving Door de situatie en gebeurtenissen in het land van herkomst, tijdens het migratietraject en bij aankomst in België, vormen 16- tot 18-jarige nieuwkomers een groep waarvan het welbevinden onder druk kan komen te staan. Het thema welbevinden werd in het kader van dit onderzoek voornamelijk benaderd als verweven met de andere thema’s die aan bod komen binnen het project. Ook wordt er met betrekking tot dit thema verwezen naar de bevindingen van het EIFproject ‘Cultuurgevoelige jeugdhulp’ (www.cultuurgevoeligejeugdhulp.be) . In wat volgt geven we een overzicht van de factoren die druk kunnen uitoefenen op het welzijn van de jongeren. Het gaat om elementen die aan bod kwamen tijdens de dataverzameling in fase 1, de intervisies, informele gesprekken met uitvoerende actoren, enz. Deze lijst is alleszins niet exhaustief en focust zich hoofdzakelijk op knelpunten na de aankomst en tijdens het verblijf in België.
b) Knelpunten i. Knelpunt met betrekking tot relatie ouders - jongeren De relatie tussen de ouders en de anderstalige nieuwkomers is niet altijd vanzelfsprekend. Enerzijds zijn er jongeren waarvan één of beide ouders nog in het thuisland verblijven. Deze jongeren missen hen en maken zich soms ook zorgen over het welzijn van hun familieleden in het land van herkomst. Dit laatste is zeker het geval bij niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM). Anderzijds ontstaan er ook vaak spanningen tussen ouders en jongeren na migratie en gezinshereniging. De jongeren moeten vaak het ouderlijk gezag opnieuw leren aanvaarden, wat bemoeilijkt wordt door de puberteit. Daarnaast kan de loyaliteit tegenover de cultuur van het thuisland verschillen tussen ouders en jongeren, wat voor wrijvingen kan zorgen. ii. Knelpunt met betrekking tot verblijfsdocumenten en administratie Vooral bij NBBM heerst er ongerustheid over het verkrijgen van legale verblijfsdocumenten, wat hun toekomst erg onzeker maakt. Ze lijken geen vat en zicht te hebben op de bureaucratische beslissingsprocedures, waardoor ze onder stress en in onzekerheid leven. De bureaucratie in België zorgt er bovendien voor dat anderstalige nieuwkomers (en hun familie) vaak stoten op een grote berg administratie. Door de complexiteit en het gebrekkige kennis van de taal lukt het hen vaak niet om administratieve procedures correct te volgen. iii. Knelpunt met betrekking tot financiële situatie Enerzijds zijn er anderstalige nieuwkomers die volledig afhankelijk zijn van hun ouders. Doordat vele ouders moeilijk werk vinden in België of een job uitoefenen onder hun niveau, leven heel wat gezinnen onder hun oorspronkelijke levensstandaard. Ze wonen in kleine woningen, kunnen
- 86 -
rekeningen moeilijk betalen, enz. Daarnaast zijn er anderstalige nieuwkomers waarvan verwacht wordt dat ze op hun achttien jaar volledig financieel zelfstandig worden of financiële bijdrages leveren aan het gezin. Van hen wordt verwacht dat ze gaan werken, wat vaak ten koste gaat van een duurzame opleiding. iv. Knelpunt met betrekking tot sociaal netwerk en discriminatie Het sociaal netwerk van de jonge anderstalige nieuwkomers is vaak beperkt. Het beperkt zich meestal tot het gezin en enkele vrienden van de OKAN-klas of de buurt. Opvallend is dat ze amper in contact komen met Nederlandstalige leeftijdsgenoten. Hierdoor voelen anderstalige nieuwkomers zich soms eenzaam en kunnen ze ook minder beroep doen op steun vanuit hun omgeving. Bovendien komt het welzijn van de anderstalige nieuwkomer onder druk te staan door discriminatie en racisme in België en dit op verschillende levensdomeinen (‘Slovaak en Bulgaar zijn scheldwoorden geworden’). v. Knelpunt met betrekking tot medische en geestelijke gezondheid Zoals uit dit rapport blijkt bevindt de doelgroep zich in België vaak in moeilijke en stressvolle omstandigheden. Dit kan er toe leiden dat de jongeren te kampen krijgen met psychische problemen. Het feit dat ze minderjarig zijn (en soms niet-begeleid zijn) en een migratie-achtergrond hebben maakt hen extra kwetsbaar. Sommige jongeren hebben een geschiedenis van traumatische ervaringen, wat hen psychisch gevoelig maakt. Wat betreft de lichamelijke gezondheid van de jongeren, kunnen er belangrijke medische gegevens (bv. inentingen) ontbreken bij het vestigen in België. Bovendien hebben jongeren die een lange of zware migratie-tocht hebben afgelegd vaak nood aan lichamelijke verzorging. vi. Knelpunt met betrekking tot moeilijke doorverwijzing Ondanks een veelheid aan knelpunten en noden, blijkt echter de doorverwijzing naar welzijnsorganisaties in vele regio’s niet altijd vlekkeloos te verlopen. De redenen die hiervoor worden aangebracht langs de kant van de aanbieders zijn gebrek aan middelen, arbeidskrachten en onvoldoende ervaring met de doelgroep. Bovendien zou taal de therapie bemoeilijken. Langs de kant van de anderstalige nieuwkomers kunnen ook culturele bepalingen er voor zorgen dat het niet de gewoonte is met problemen buitenshuis te komen.
- 87 -
c) Bestaande praktijken i. Bestaande praktijken met betrekking tot ‘een luisterend oor’ Opgroeien en een toekomst uitbouwen in een ander land is geen sinecure. Daarom is het belangrijk dat jongeren een vertrouwenspersoon hebben waarbij ze terecht kunnen bij problemen, vragen, om het hart eens te luchten. In het JAC (Jeugd Advies Centrum) kunnen alle jongeren terecht met om het even welke vraag. Het is erg laagdrempelig, anoniem en er kan met tolken gewerkt worden. Opvallend is dat de meeste anderstalige jongeren naar het JAC komen met administratieve vragen. De Kinder- en Jongerentelefoon en SOS Jeunes is ook een goed initiatief, maar zouden hun werking nog bekender kunnen maken bij de doelgroep, volgens een uitvoerende actor. Een specifiek deel van de werking van Traject 2 (CAW Metropool) is toegespitst op het onthaal van anderstaligen met de nadruk op het goed voelen in België. Het aanbod is echter te klein: er zijn wachtlijsten van een aantal maanden. Door verschillende hulpverleners in de sector welzijn wordt Solentra vermeld als partner met betrekking tot psychosociale/psychische zorg voor nieuwkomers. Solentra staat voor ‘Solidariteit en Trauma’. De vereniging is een onderdeel van Paika, de psychiatrische afdeling van het UZ Brussel voor infants, kinderen en adolescenten. Solentra geeft diagnostische en therapeutische ondersteuning aan vluchtelingen, migrantenkinderen en hun families. ii. Bestaande praktijken met betrekking tot samenwerking onthaalbureau – geestelijke gezondheidszorg Prisma vzw Turnhout heeft met twee belangrijke actoren uit de welzijnssector een goede samenwerking, nl. Met de OCMW's en de CAW's. Zo zit bv. de diversiteitsmedewerker van Prisma mee in de werkgroep 'diversiteit' van het CAW en de stafmedewerker diversiteit van het CAW is ondervoorzitter van het netwerk cultuursensitieve zorg Kempen (zie onder). Het OCMW Turnhout heeft eind 2013 met vol enthousiasme sessies Mind-Spring georganiseerd met een aantal cliënten. Mind-Spring voorziet psycho-educatie voor asielzoekers en vluchtelingen. Er bestaat ook een MindSpring Junior voor (niet-)begeleide nieuwkomers. Voor meer informatie rond dit project: http://www.mind-spring.be. iii. Bestaande praktijken met betrekking tot een toegankelijke (geestelijke) gezondheidszorg Eind 2011/begin 2012 werd er, naar analogie van het Antwerps netwerk cultuursensitieve zorg, ook in de Kempen een netwerk cultuursensitieve zorg opgericht, kortweg netwerk CSZK. De leden van het netwerk komen uit verschillende welzijnsorganisaties o.a. ( CAW Kempen, verschillende OCMW’s uit - 88 -
de regio Kempen, CLB-GO Kempen, CGG, Cirkant vzw, LOI's, dienst Slachtofferzorg Lokale Politie Turnhout, Gelijke kansen Turnhout, Antwerps netwerk CSZ, Provincie Antwerpen, LOP Turnhout, Fedasil) en stelden vast dat ze met heel wat vragen kampten in het omgaan met een plots zeer grote toestroom van vooral Afghaanse nieuwkomers. Deze jongeren zaten vaak in het OKAN-onderwijs en men stelde vast dat deze leerlingen met heel wat bijkomende psychosociale problemen kamp(t)en. Hierdoor zijn sommige nieuwkomers soms niet toe aan OKAN-onderwijs en hebben bepaalde jongeren een andere aanpak en/of extra zorg nodig. Het netwerk besloot om met de subsidie van de provincie Antwerpen een training te laten doorgaan rond interculturele competenties in de hulpverlening. De training werd verzorgd vanuit CIMIC (november 2012). Daaropvolgend werd een aanbod van vier intervisiesessies rond ditzelfde thema voor dezelfde groep deelnemers opgezet. Deze sessies werden aangeboden door Goesthing (voor meer informatie: www.goes-thing.be). De begeleider vervulde een rol als enerzijds expertcoach, door extra kennis en inzichten in te brengen in de besprekingen. Anderzijds werkte zij als intervisiecoach door het proces methodisch te begeleiden en aan te sturen. De doelstellingen van de intervisies was het verhogen van interculturele competentie in de hulpverlening, door het bespreken van cases, aansluitend op de training. Verder werd er gewerkt aan de opbouw van een netwerk in de regio Turnhout. Na evaluatie bleek dat continuering en herhaling van dit aanbod aan training en intervisie aanbevolen werd en dat dit aanbod voor nog veel meer hulpverleners uit de regio een must is. Het voorzitterschap van het netwerk is hierna overgegaan van de dienst gelijke kansen Turnhout naar Prisma vzw in samenwerking met het CAW Kempen. Het netwerk heeft hierop volgend daadwerkelijk een engagementenverklaring opgesteld waarin een aantal strategische en operationele doelstellingen werden vooropgesteld. De 'deskundigheid rond de cultuursensitieve zorg bij hulpverleners verhogen o.a. via vormingen, intervisie en overleg' is één van de operationele doelstellingen van het netwerk. Prisma vzw heeft deze de trekkersrol voor het netwerk opgenomen, voorlopig tot eind 2014, o.a. om de doelstellingen verder waar te maken. Meer informatie kan gevonden worden op de website http://www.csz-antwerpen.be/, maar dit geldt enkel voor het Antwerps netwerk CSZ 'en dus niet voor Turnhout.
d) Verbeteracties opgezet tijdens het onderzoek met betrekking tot sociaal en emotioneel welbevinden Met betrekking tot het sociaal en emotioneel welbevinden van de jongeren werden geen specifieke verbeteracties opgezet in het kader van dit onderzoek. Wel is het duidelijk dat de verbeteractie gericht op het verhogen van de zelfweerbaarheid zoals uitgevoerd in de projectregio Turnhout, ook hierbij aansluit.
- 89 -
e) Samenvatting Door de situatie en de gebeurtenissen in het land van herkomst, tijdens het migratietraject en bij aankomst in België, vormen 16- tot 18-jarige nieuwkomers een groep waarvan het welbevinden onder druk kan komen te staan. Het thema welbevinden werd in het kader van dit onderzoek voornamelijk benaderd als verweven met de andere thema’s die aan bod komen binnen het project. Ook wordt er met betrekking tot dit thema verwezen naar de bevindingen van het EIF-project ‘Cultuurgevoelige jeugdhulp’. Doorheen het actieonderzoek werden een aantal clusters van knelpunten gedetecteerd op het vlak van sociaal en emotioneel welbevinden bij 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden. Het gaat dan om knelpunten op vlak van: 1) de relatie tussen ouders en jongeren; 2) het verkrijgen van verblijfsdocumenten en administratieve verplichtingen; 3) de financiële situatie van de jongeren (en het gezin); 4) het beperkte sociale netwerk en ervaringen van discriminatie; 5) de medische en geestelijke gezondheid van de jongeren; en 5) de moeilijk doorverwijzing het verloop van het traject. Bestaande praktijken zijn voornamelijk gericht op het bieden van een luisterend oor aan deze jongeren; het opzetten van samenwerkingsverbanden tussen de onthaalbureaus en de geestelijke gezondheidszorg; en het verhogen van de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor deze doelgroep. Met betrekking tot het sociaal en emotioneel welbevinden van de jongeren werden geen specifieke verbeteracties opgezet in het kader van dit onderzoek. Wel is het duidelijk dat de gericht op de doorstroom van OKAN naar dbso uitgevoerd in de projectregio Turnhout en meer bepaald het traject gericht op het verhogen van de zelfweerbaarheid, ook hierbij aansluit.
- 90 -
12. Aanbevelingen en conclusies In dit laatste hoofdstuk worden de conclusies, gedistilleerd uit het gevoerde actie-onderzoek, geformuleerd en vertaald naar beleidsaanbevelingen voor het optimaliseren van een opleidings- en vormingstraject voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden. Zoals hoger beschreven, werd de algemene doelstelling van dit actieonderzoek als volgt geformuleerd: “het uitwerken van een integrale aanpak voor een onderwijs- en opleidingstraject afgestemd op de noden van 16- tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden”. Uit de voorgaande onderdelen van dit eindrapport, is reeds duidelijk geworden dat een volledige realisatie van deze doelstelling te ambitieus is gebleken op het ogenblik van uitvoering en binnen de vooropgestelde projectduur. Het uitwerken van een ‘integrale aanpak’ voor een onderwijs- en opleidingstraject voor de doelgroep van jongvolwassen nieuwkomers veronderstelt immers een aantal randvoorwaarden, zoals duidelijke opdrachten en taakafbakeningen voor de verschillende betrokken actoren, informatie-uitwisseling en samenwerking tussen deze actoren. Deze randvoorwaarden bleken bij de start van het actie-onderzoek niet of nauwelijks aanwezig op het terrein. Het uitwerken van een integrale aanpak voor een onderwijs- en opleidingstraject werd – noodgedwongen – niet langer beoogd, dan wel het scheppen van de nodige randvoorwaarden om in een latere fase deze trajecten uit te werken. De verbeteracties die tijdens dit project in de vier betrokken regio’s werden opgezet en uitgevoerd, waren steeds gericht op het versterken en professionaliseren van de uitvoerende actoren die verantwoordelijk zijn voor de verschillende onderdelen van het traject en het faciliteren en bevorderen van samenwerking en overleg tussen deze actoren. Na afloop van dit project, kan gesteld worden dat in de vier projectregio’s de nodige basis aanwezig is voor het uitwerken van meer geïntegreerde trajecten en vervolgens een integrale aanpak van deze trajecten. In onderstaande aanbevelingen worden dan ook pistes voor mogelijk vervolgonderzoek geschetst. De hieronder geformuleerde aanbevelingen zijn bijgevolg niet steeds uitgewerkt op een operationeel niveau, maar kaderen in een duidelijke visie op het realiseren van opleidings- en vormingstrajecten voor de beoogde doelgroep. Op middellange termijn dient het beleids- en uitvoerend perspectief, dat aangenomen wordt bij het ontwikkelen en implementeren van deze trajecten, verschoven te worden van een integratie in het reguliere, leerplicht onderwijs na OKAN naar het ontwikkelen van duurzame samenwerkingsverbanden tussen onderwijs (OKAN en SO) en aanbieders van trajecten voor
(anderstalige)
volwassenen.
Deze
samenwerkingsverbanden
moeten
resulteren
in
geïntegreerde trajecten voor jongvolwassen nieuwkomers zowel met een educatief als een beroepsgericht perspectief.
- 91 -
Overzicht van de aanbevelingen voor de realisatie van optimale opleidings- en vormingstrajecten voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers53: •
Aanbeveling 1. Houd voldoende rekening met de specificiteit van de doelgroep
•
Aanbeveling 2. Realiseer geïntegreerde trajecten
•
Aanbeveling 3. Voorzie een centrale begeleiding voor 16- tot 18- jarige nieuwkomers
•
Aanbeveling 4. Zet in op ervaringsuitwisseling en het werken met rolmodellen
•
Aanbeveling 5. Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren
•
Aanbeveling 6. Stimuleer en faciliteer het doorbreken van de muren van de OKAN-klas
53
Met betrekking tot psycho-sociaal welbevinden worden geen specifieke aanbevelingen geformuleerd. Dit element van het traject zit uiteraard verweven in de aanbevelingen (ook wordt er in het rapport de nodige aandacht besteed aan het welbevinden van de jongeren). Verder wordt er verwezen naar de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van het EIF-project ‘Cultuurgevoelige jeugdhulp’ (www.cultuurgevoeligejeugdhulp.be).
- 92 -
Aanbeveling 1: Houd voldoende rekening met de specificiteit van de doelgroep Deze eerste aanbeveling is te lezen als een perspectief dat aangenomen dient te worden, een bril die opgezet moet worden bij het verder uitwerken van een opleidings- en vormingstraject voor 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden. De specifieke kenmerken van deze doelgroep, zoals hieronder beschreven worden, vragen immers om een even specifieke aanpak. Verschillende aanbevelingen voor het optimaliseren van het opleidings- en vormingstraject van 16tot 18-jarige nieuwkomers, zoals hieronder vermeld, zijn ook in belangrijke mate van toepassing op andere groepen van jongeren in Vlaanderen (en Brussel). De specificiteit van de onderzochte doelgroep verhoogt echter de relevantie van deze aanbevelingen voor het realiseren van gepaste opleidings- en vormingstrajecten voor 16-tot 18-jarige nieuwkomers uit derdelanden. Deze specificiteit heeft niet enkel betrekking op de heterogeniteit van de doelgroep maar ook op het tijdselement rekening houdend met de leeftijdscategorie van 16 tot 18 jaar. Deze jongeren zijn gekenmerkt door een enorme diversiteit op vlak van talige, culturele, religieuze en sociale achtergrond; het doorlopen migratietraject en de oorzaken van migratie (o.m. economische motieven; gezinshereniging; migratie omwille van situaties van oorlog en geweld; traumatische ervaringen opgelopen tijdens het migratietraject), familiale en gezinssituatie, schoolse ervaring en scholingsgraad. De leeftijd van deze doelgroep – dicht aanleunend bij meerderjarigheid – maakt dat de oriëntering naar een gepast traject zo snel mogelijk moet verlopen en dat de trajecten zo geïntegreerd mogelijk moeten aangepakt worden. De huidige trajecten worden op een erg consecutieve wijze opgebouwd. Eerst moet een bepaald niveau van taalvaardigheid verworven zijn, daarna kan er – vaak via tussen- en voortrajecten – doorgestroomd worden naar een educatief of beroepsgericht vervolgtraject. De trajecten moeten op een meer geïntegreerde manier uitgewerkt worden waarbij talige inhouden in combinatie met of door middel van andere inhouden worden aangeboden. Deze trajecten moeten mogelijkheden scheppen voor alle jongeren – jongeren met een educatief perspectief (doorstroom naar hoger onderwijs) en jongeren met een professioneel perspectief (beroepsopleiding en doorstroom naar arbeidsmarkt). Bij het bereiken van de meerderjarigheid moeten deze jongeren toegeleid zijn naar en participeren aan een traject dat gericht is op het bereiken van een bepaald competentieniveau en zoveel mogelijk aansluit bij de interesses, talenten en competenties van de jongeren. Op die manier kan vermeden worden dat deze jongeren, eens de
- 93 -
leeftijd van 18 jaar bereikt, doorstromen naar precaire arbeidsmarktsituaties of langdurige (educatieve of beroepsgerichte) trajecten met een reële kans op vroegtijdige uitval. Bij het uitwerken van deze trajecten moeten bijgevolg samenwerkingsverbanden opgezet worden tussen uitvoerende actoren met een minderjarige werking en uitvoerende actoren met een werking gericht naar volwassenen. Het beleid heeft steeds gestreefd naar een integratie van OKAN in het secundair onderwijs. Voor het uitwerken van optimale opleidings- en vormingstrajecten voor de doelgroep van 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden moet er gestreefd worden naar een verregaande en duurzame samenwerking tussen OKAN en het reguliere secundaire onderwijs enerzijds, en in het bijzonder aanbieders van trajecten voor (anderstalige) volwassenen anderzijds. Aansluitend bij deze aanbeveling wordt een bezorgdheid verwoord met betrekking tot nieuwkomers die geen uitzicht hebben op een wettig verblijf in België. Deze nieuwkomers moeten op een zo realistisch mogelijk manier begeleid worden, rekening houdend met hun verblijfssituatie. Maar dit kan niet betekenen dat deze jongeren uitgesloten worden van participatie aan opleidings- en vormingsaanbod in Vlaanderen (en Brussel). Ook voor hen moet er een traject op maat uitgewerkt worden dat kansen biedt bij terugkeer, maar tegelijkertijd een basis vormt voor vervolg indien er toch een verblijfstatuut wordt verkregen.
- 94 -
Aanbeveling 2: Realiseer geïntegreerde trajecten Geïntegreerde trajecten kunnen gerealiseerd worden via: •
Het (h)erkennen van leren en zelfontplooiing als geïntegreerde processen;
•
Het (h)erkennen van leren en taalverwerving als langdurige en dynamische processen;
•
Het beperken van voor- en tussentrajecten;
•
Samenwerking op beleidsniveau.
Leren en zelfontplooiing als geïntegreerde processen Zowel beleidsactoren als uitvoerende actoren op het werkveld geven al te vaak blijk van een statische kijk op de relatie tussen onderwijs (OKAN) en belendende domeinen. Er wordt in onvoldoende mate (h)erkent dat leren en zelfontplooiing geïntegreerde processen zijn, die de grenzen van school en vrije tijd overstijgen. De projecten uitgevoerd in de regio’s Brussel (stadsspel) en Turnhout (competentietrajecten in OKAN) hebben aangetoond dat het overschrijden van domeinen (school en vrije tijd enerzijds en school, welzijn en arbeidsmarkt anderzijds) ruimte biedt voor het ontdekken en ontwikkelen van talenten en competenties, zowel aan de kant van de jongeren als aan de kant van leerkrachten en begeleiders. Leren en taalverwerving als langdurige en dynamische processen De verschillende actoren zijn er zich onvoldoende van bewust dat leren – waaronder het aanleren van een tweede taal – langdurige processen zijn. Het aanleren van het Nederlands is samen met de verdere integratie van anderstalige nieuwkomers in het Vlaamse onderwijs één van de hoofddoelen van OKAN. Taalverwerving verloopt echter niet volgens een mooi en strak lineair patroon, maar is een erg grillig en dynamisch proces. Het is ook een individueel proces, waarvan het verloop sterk bepaald wordt door de voorkennis, andere talenkennis en leervaardigheden van de lerenden. Het verwerven van een nieuwe taal neemt heel wat tijd in beslag. Anderstalige kinderen hebben ongeveer twee jaar nodig om in een vreemde taal een niveau van alledaagse taalvaardigheid op te bouwen dat gelijkstaat met het niveau van een kind dat in die taal werd opgevoed. Voor het opbouwen van een gelijk niveau van schoolse, abstracte en gedecontextualiseerde taalvaardigheid hebben kinderen echter vijf tot negen jaar nodig. Anderstaligheid wordt door onderwijsactoren nog te vaak beschouwd als een achterstand, een tekort dat eerst moet weggewerkt worden vooraleer het ‘normale’ traject kan aangevat worden. De verantwoordelijkheid voor het verwerven van het - 95 -
Nederlands lijkt verschoven te worden van de school (onderwijs) naar de leerling en de ouders (en de ruimere gemeenschap). Het uitwerken van een coherent en geïntegreerd talenbeleid, opgestart in OKAN en verdergezet in de reguliere klas, vraagt echter om de nodige deskundigheid op vlak van taalverwerving en de ondersteuning en professionalisering van het ganse lerarenteam binnen een school. Geïntegreerde trajecten via het beperken van voor- en tussentrajecten Het is dan ook problematisch om een schools, abstract niveau van het Nederlands als voorwaarde te stellen voor het participeren aan een educatief of beroepsgericht vervolgtraject na OKAN. De trajecten moeten op een meer geïntegreerde manier uitgewerkt worden waarbij talige inhouden in combinatie met of door middel van andere inhouden worden aangeboden. Opnieuw worden de mogelijkheden van samenwerking tussen aanbieders uit verschillende domeinen duidelijk voor het uitwerken van deze trajecten. Het invoegen van tussen- en voortrajecten, bij overstap van OKAN naar educatieve en professionele vervolgtrajecten werken enerzijds een versnippering van het aanbod en anderzijds een verlenging van de trajecten in de hand. Een weinig transparant aanbod en langdurige trajecten met onvoldoende duidelijkheid over de directe finaliteit van de voor- en tussentrajecten verhoogd het risico op vroegtijdige uitval. Bovendien zorgen voor- en tussentrajecten eveneens voor een versnippering van de verantwoordelijkheid voor het welslagen van het ganse traject tussen de verschillende uitvoerende actoren. Geen enkele actor is mede-eigenaar, samen met de anderstalige nieuwkomer, wat het ganse traject betreft. Naast een versnippering van de verantwoordelijk, ontstaat er ook een versnippering van de opgebouwde expertise en deskundigheid. Aansluiting moet gezocht worden bij bestaande initiatieven gericht op het organiseren van geïntegreerde trajecten voor (anderstalige) volwassenen en dit in samenwerking tussen het hoger onderwijs, volwassenenonderwijs, VDAB en Syntra. Uit het onderzoek is gebleken dat VDAB en Syntra tot hiertoe veelal afwezige partners zijn in het uitwerken van beroepsgerichte opleidings- en vormingstrajecten voor jongvolwassen nieuwkomers. Geïntegreerde trajecten via samenwerking op beleidsniveau Samenwerking tussen betrokken actoren werkzaam in het ruime veld van opleiding- en vorming moet niet alleen gerealiseerd worden op het niveau van de uitvoerende actoren, maar ook op het niveau van het beleid. Op beleidsniveau moeten de middelen, die nu veelal op weinig transparante en versnipperde wijze ingezet worden voor de uitvoering van kortlopende projecten met beperkte - 96 -
scope, gebundeld worden en omgebogen worden naar een meer langdurige, structurele en geïntegreerde inzet. Dit betekent dat, bij de verdere concretisering en implementatie van de hier geformuleerde beleidsaanbevelingen, op ministerieel niveau samenwerking en afstemming tussen de betrokken beleidsdomeinen gerealiseerd moet worden. Initiatieven op beleidsniveau moeten duurzame en structurele samenwerkingsverbanden stimuleren tussen
de
betrokken
uitvoerende
partners
gericht
op
kennisdeling
en
wederzijdse
deskundigheidsbevordering enerzijds en het implementeren van geïntegreerde trajecten anderzijds. Voor het ontwikkelen van flexibele trajecten gericht op doorstroom naar een educatief vervolgtraject, zijn de primaire partners (OKAN) onderwijs, volwassenenonderwijs en hoger onderwijs; voor het ontwikkelen van flexibele trajecten gericht op doorstroom naar een beroepsgericht traject gaat het om samenwerking tussen (OKAN) onderwijs, volwassenenonderwijs, VDAB, Syntra en andere (lokale) initiatieven. Kernconcepten bij het uitwerken van dergelijke trajecten zijn begeleiding, maatwerk en toegankelijkheid (met specifieke aandacht voor het verlagen van de instapvereisten op vlak van taal). Deze geïntegreerde trajecten dragen bij tot het optimaliseren van de doorverwijzing naar vervolgtrajecten rekening houdend met de verwachtingen, competenties en talenten van de jongeren. Het tijdselement (bv. erg lange educatieve trajecten bij instroom in het reguliere onderwijs), en de factor taal (bv. taalkennis na OKAN die te beperkt is om in te stappen in bepaalde beroepsgerichte trajecten) spelen een veel beperktere rol bij doorverwijzing en oriëntering. Op langere termijn kunnen deze geïntegreerde trajecten evolueren naar specifiek aanbod voor de doelgroep van 16- tot 18- jarige nieuwkomers gericht op toeleiding naar een educatief of professioneel vervolgtraject.
- 97 -
Het realiseren van geïntegreerde trajecten omvat volgende concrete stappen: •
De Vlaamse Regering gaat akkoord met de uitvoering van deze aanbeveling. De betrokken ministers verlenen hun medewerking aan het voeren van vervolgonderzoek en het uitwerken van een tijdspad voor de implementatie van geïntegreerde trajecten voor deze doelgroep.
•
Via vervolgonderzoek: o
Wordt nagegaan op welke manier de bestaande drempels kunnen weggewerkt worden voor het organiseren van geïntegreerde trajecten voor deze doelgroep. Het gaat hierbij om drempels op vlak van opdrachtomschrijving, afbakening van de doelgroep, financiering en erkenning van elkaars certificaten van de meest betrokken actoren, zijnde het leerplichtonderwijs, VDAB, Syntra en het Volwassenenonderwijs. Een specifiek aandachtspunt hierbij is het valoriseren van elders verworven competenties bij de start van elk traject en – indien nodig – bij de overstap tussen de verschillende onderdelen van het traject;
o
Via vervolgonderzoek wordt een gedifferentieerd en geïntegreerd aanbod voor 16- tot 18-jarige nieuwkomers met een educatief of een beroepsgericht perspectief uitgetekend. Hierbij wordt prioritair nagegaan op welke manier gelijkaardige initiatieven, gericht naar (anderstalige) volwassenen uitgebreid kunnen worden naar de doelgroep van 16- tot 18-jarige nieuwkomers.
•
Op basis van de bevindingen van dit vervolgonderzoek, een werkgroep – samengesteld uit vertegenwoordigers van de betrokken beleidsdomeinen en uitvoerende actoren – een stappenplan uittekent voor de implementatie van deze geïntegreerde trajecten.
- 98 -
Aanbeveling 3. Voorzie een centrale trajectbegeleiding voor 16- tot 18jarigen nieuwkomers Een centrale trajectbegeleiding voor 16- tot 18- jarige nieuwkomers kan gerealiseerd worden via: •
Het optimaliseren van de huidige doorverwijzing via een veelheid aan diensten en ondersteuners;
•
Het organiseren van een centraal aanspreekpunt voor de jongeren;
•
Het centrale aanspreekpunt laten fungeren als regisseur van samenwerking en afstemming tussen de verschillende actoren;
•
Het ontwikkelen van een ‘sociale en opleidingskaart’;
•
Het ontwikkelen van een systeem van informatie-uitwisseling.
Optimaliseer de huidige doorverwijzing via een veelheid aan diensten en ondersteuners … De doelgroep van 16- tot 18- jarige nieuwkomers (en hun ouders) komen na de aankomst in Vlaanderen (en Brussel) op korte tijd in contact met een groot aantal actoren binnen de domeinen welzijn en integratie, onderwijs, tewerkstelling en vrije tijd. Zij zijn, op dat ogenblik, veelal onbekend met deze verschillende instellingen en actoren (Wat is de precieze opdracht van elke actor? Hoe ver reikt de bevoegdheid van elke actor? Welke informatie moet verstrekt worden aan welke actor en wanneer?). Nieuwkomers moeten herhaaldelijk de eigen situatie voor migratie, het migratietraject en de situatie na aankomst ten aanzien van verschillende actoren toelichten. Tegelijkertijd moet er aan verschillende administratieve en formele verplichtingen voldaan worden en moet er, in vele gevallen door de ouders, gezocht worden naar geschikte huisvesting, tewerkstelling en een school voor de kinderen. Momenteel blijkt de toeleiding naar verschillende voorzieningen – onderwijs, opleiding, vorming, vrije tijd en welzijn – vaak op eerder toevallige of willekeurige wijze te gebeuren. De beschikbare tijd, het professionele en sociale netwerk van de begeleider en soms ook de persoonlijke inzet van de begeleider, zijn hierbij bepalende factoren. … door de organisatie van een centraal aanspreekpunt voor de jongeren Het voorzien van een centrale begeleiding (één-loket-begeleiding) voor jongvolwassen nieuwkomers is – rekening houdend met de hoger vermelde specificiteit van deze doelgroep – ten zeerste aangewezen. Een dergelijke centrale begeleiding kan een snelle doorverwijzing naar het meest gepaste educatieve of professionele traject, rekening houdend met het tijdselement, bevorderen. Deze centrale trajectbegeleider kan de jongeren ondersteunen tijdens de belangrijke aanvangsfase - 99 -
van hun inburgerings- en integratietraject in de Vlaamse (en Brusselse) samenleving. Een dergelijke begeleider is – afhankelijk van de noden, behoeften en mate van zelfredzaamheid van iedere jongere – een vertrouwenspersoon en verwerft een zo volledig mogelijk beeld van de startcompetenties (schoolse achtergrond, scholingsgraad, …), verwachtingen, interesses en talenten van de jongeren. De aanpak van deze begeleiding vertrekt vanuit het perspectief van jongvolwassen nieuwkomers, op weg naar meerderjarigheid. Zij zijn eigenaar van het traject dat uitgestippeld wordt, maar worden hierbij op professionele en geïntegreerde wijze ondersteund. Het centraal aanspreekpunt als regisseur van samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken actoren De centrale trajectbegeleiding fungeert niet enkel als aanspreekpunt voor de jongeren zelf, maar moet ook een regiefunctie opnemen met betrekking tot de oriëntering van het opleidings- en vormingstraject, het aanbod vrije tijd en doorverwijzing naar welzijnsvoorzieningen. De één-loketbegeleiding moet ingebed zijn in een organisatie die de regie van het traject voor jongvolwassenen nieuwkomers kan opnemen. Dit houdt onder meer in dat deze organisatie: 1) over expertise beschikt met betrekking tot de doelgroep van jongvolwassen nieuwkomers (en hun ouders); 2) bekend is bij en toegankelijk is voor de beoogde doelgroep; 3) gekend is door de uitvoerende actoren die instaan voor (onderdelen) van het opleidings- en vormingstraject en het aanbod vrije tijd en welzijn; 4) professionele netwerken met deze uitvoerende actoren kan uitbouwen; en 5) erkend wordt door de uitvoerende actoren om de centrale begeleiding van 16- tot 18- jarige nieuwkomers op te nemen. Op basis van de opmaak van een “sociale en opleidingskaart” Om deze regiefunctie op te kunnen nemen moet de centrale trajectbegeleiding beschikken over een zo volledig mogelijk overzicht van 1) alle actoren betrokken bij de organisatie van een optimaal traject voor 16- tot 18- jarige nieuwkomers, met bijzondere aandacht voor de zelforganisaties en 2) het aanbod dat deze actoren verstrekken. Een dergelijk “opleidings- en sociale kaart” voor deze doelgroep bestaat momenteel niet. Het verdient aanbeveling een globaal sjabloon of format voor dit overzicht te ontwikkelen, maar de concrete invulling moet op lokaal niveau gebeuren onder regie van de centrale begeleiding en rekening houdend met de (veranderende) lokale noden en behoeften en aanwezige actoren en voorzieningen. Op basis van een systeem van informatie-uitwisseling Complementair aan het opmaken en beheren van een “opleidings- en sociale kaart” voor jongvolwassen nieuwkomers moet deze regisseur in functie van de centrale begeleiding een systeem van informatie-uitwisseling ontwikkelen en implementeren. Het gaat hierbij om informatie- 100 -
uitwisseling op het niveau van de individuele nieuwkomer gericht op het uitwerken van een traject en een begeleiding op maat. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de huidige organisatie van het aanbod voor de doelgroep van 16- tot 18- jarigen nieuwkomers, lijken de onthaalbureaus de meest logische actor voor het toekennen van deze centrale begeleiding. De onthaalbureaus vervullen een gelijkaardige trajectbegeleiding ten aanzien van volwassenen nieuwkomers en nemen op basis van de huidige regelgeving reeds een aantal taken ten aanzien van minderjarige nieuwkomers op. Onthaalbureaus hebben ervaring met een sector overschrijdende werking. Indien het gaat om jongvolwassen nieuwkomers, die samen met hun ouders toekomen in Vlaanderen (en Brussel), kan er een gezinsbegeleiding opgestart worden. Ook de start van het traject kan via de werking van het onthaalbureau geoptimaliseerd worden door het aanbieden van begeleiding in de taal van de nieuwkomers (of in een contacttaal). Het toekennen van deze opdracht aan de onthaalbureaus heeft implicaties op vlak van de doelgroep van de onthaalbureaus en de toeleiding van de 16- tot 18- jarige nieuwkomers en hun ouders door steden en gemeenten naar de onthaalbureaus. Immers, niet alle nieuwkomers zijn verplicht een inburgeringstraject te volgen. Een gedeelte van de (ouders van de) beoogde doelgroep klopt op dit ogenblik niet aan bij de onthaalbureaus voor begeleiding en ondersteuning. Op basis van het gevoerde onderzoek wordt geen uitspraak gedaan over het al dan niet verplichtende karakter van een centrale begeleiding van 16- tot 18- jarige nieuwkomers via de onthaalbureaus. Wel wordt aanbevolen een dergelijke centrale begeleiding te realiseren en de toeleiding naar deze centrale begeleiding via steden en gemeenten (en andere actoren) te maximaliseren. Het concretiseren en implementeren van een centrale trajectbegeleiding moet via vervolgonderzoek verder vorm gegeven worden. Het verkennen van verschillende pistes en modaliteiten kan, via actieonderzoek, leiden tot een optimale centrale begeleiding. Hierbij moet de samenwerking tussen het onthaalbureau en Brede School (verregaande samenwerking met inbegrip van een effectieve éénloket-functie op school) onderzocht worden, alsook de rol van de lokale overheden uitgeklaard en de samenwerking tussen de onthaalbureaus en de integratiecentra verkend worden. In enkele Vlaamse regio’s (en Brussel) werd als resultaat van het onderzoek naar opleidings- en vormingstrajecten voor 16- tot 18- jarige nieuwkomers uit derdelanden reeds het nodige draagvlak gecreëerd om de centrale begeleiding in het kader van een vervolgproject uit te werken.
- 101 -
Het realiseren van een centrale trajectbegeleiding omvat volgende concrete stappen: •
De Vlaamse Regering gaat akkoord met de uitvoering van deze aanbeveling. De betrokken ministers verlening hun medewerking aan het voeren van vervolgonderzoek en het uitwerken van een tijdspad voor de implementatie van een centrale begeleiding voor deze doelgroep.
•
Via vervolgonderzoek wordt de implementatie van de centrale begeleiding geconcretiseerd en wordt nagegaan welke actor deze centrale begeleiding dient op te nemen. Een mogelijke piste hierbij is het toekennen van deze opdracht aan de onthaalbureaus.
•
Specifieke deelonderzoeken zijn: o
Het uitwerken van een draaiboek voor de organisatie en implementatie van een kwaliteitsvolle centrale begeleiding;
o
Het uitwerken van een format voor een “sociale en opleidingskaart” met betrekking tot deze doelgroep;
o
Het uitwerken van een systeem voor informatie-uitwisseling in het kader van de centrale begeleiding;
o
Het oplijsten van de randvoorwaarden op vlak van regelgeving en financiering die vereist zijn voor de implementatie van deze onderdelen.
- 102 -
Aanbeveling 4. Zet in op ervaringsuitwisseling en het werken met rolmodellen Communicatie en informatieverstrekking – binnen alle onderzochte domeinen – gebeurt op dit ogenblik veelal op basis van informatiebrochures of ander schriftelijk materiaal. Deze folders zijn erg statisch (openingstijden, contactpersonen en –gegevens, opleidings- en vrije tijd initiatieven wijzigen vaak) en gaan uit van een erg middenklasse-normatief model van informatieoverdracht. Informatiebrochures en ander materiaal kunnen zeker gehanteerd worden bij de begeleiding van nieuwkomers, maar moeten gekaderd worden in een meer omvattende aanpak van ondersteuning en oriëntering. De effectiviteit van de bestaande informatieverstrekking kan verhoogd worden via het benutten van de ervaringen en de voorbeeldfunctie van (ouders van) eerdere nieuwkomers ten aanzien van ‘new arrivals’ en dit naar analogie met intervisie tussen professionele actoren. Deze vorm van informatieuitwisseling kan een meerwaarde betekenen complementair aan de centrale trajectbegeleiding, maar ook in de verschillende fases van het traject. Het werken met ervaringsdeskundigen en rolmodellen moet vanuit de organiserende actor – zoals het onthaalbureau, de OKAN-school of de beroepsopleiding – op een professionele en kwaliteitsvolle manier opgenomen worden. Enkel de ervaring van ‘het nieuwkomer zijn’ en het hebben doorlopen van een OKAN- of inburgeringstraject, maakt van een vroegere nieuwkomer geen geschikte ervaringsdeskundige of rolmodel. De vroegere nieuwkomers die hiertoe aangesproken worden, moeten voldoende aansluiting hebben bij en zich kunnen inleven in de situatie van de beoogde doelgroep van ‘new arrivals’. Zij moeten uitvoerig geïnformeerd worden over de doelstellingen van de informatie-uitwisseling en begeleid worden bij het opnemen van de functie als ervaringsdeskundige of rolmodel. Er moet ook nagegaan worden of deze personen beschikken over de nodige interculturele en diversiteitscompetenties, die vereist zijn voor het opnemen van deze taken. Het verdient aanbeveling om een vrijwilligerswerking gericht op ervaringsuitwisseling tussen (ouders van) jongvolwassen nieuwkomers op te zetten in samenwerking met de zelforganisaties. Ook hier moet er aandacht besteed worden aan coaching en deskundigheidsbevordering van deze zelforganisaties, onder meer in overleg met het Minderhedenforum.
- 103 -
Het realiseren van informatie-uitwisseling en werken met rolmodellen omvat volgende concrete stappen: •
De
Vlaamse
Regering
maakt
projectmiddelen
vrij
voor
het
opzetten
van
ervaringsuitwisseling en inzet van rolmodellen bij de informatieoverdracht naar 16- tot 16jarige nieuwkomers uit derdelanden en hun ouders geconcretiseerd. Deze projecten worden
domein-overschrijdend
georganiseerd
(met
andere
woorden
onderwijs,
inburgering, werk, jeugd, sport en welzijn zijn hierbij betrokken beleidsdomeinen). •
Een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende uitvoerende actoren, ontwikkelt op basis van de resultaten van deze projecten, uitgevoerd in enkele Vlaamse regio’s (en Brussel), een draaiboek voor een kwaliteitsvolle aanpak met inbegrip van een oplijsting van de noodzakelijke randvoorwaarden. Bij wijze van voorbeeld wordt verwezen naar de ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting.
- 104 -
Aanbeveling 5: Investeer in de professionalisering van de uitvoerende actoren Verdere professionalisering van de uitvoerende actoren kan gerealiseerd worden via: •
Het verduidelijken en afstemmen van de taken van de verschillende OKAN-actoren;
•
Het inzetten op de professionalisering van OKAN-teams;
•
Het inzetten op de professionalisering van onderwijsactoren in het vervolgtraject;
•
Het faciliteren en stimuleren van lerende gemeenschappen tussen onderwijsactoren onderling en tussen actoren binnen belendende domeinen.
Zoals eerder gesitueerd, houdt dit onderzoek geen evaluatie in van het OKAN-onderwijs als zodanig. Zonder uitspraken te doen over de kwaliteit van het huidige OKAN-onderwijs of de inhoud en opbouw van het curriculum dat binnen OKAN wordt aangeboden, kunnen een aantal aanbevelingen geformuleerd worden op basis van de bevindingen van dit onderzoek. De onderstaande aanbevelingen moeten meegenomen worden bij de verschillende lopende en vooropgestelde evaluatie- en hervormingsprocessen binnen het beleidsdomein onderwijs.
De taken van de verschillende OKAN-actoren worden verduidelijkt en afgestemd Een eerste belangrijk element in de professionalisering van de onderwijsactoren betrokken bij OKAN is het uitklaren, afstemmen en stroomlijnen van de verschillende taken en functies. Niet enkel over de domeinen heen (inburgering en integratie, onderwijs, arbeidsmarkt, vrije tijd en welzijn) komen de jongvolwassen nieuwkomers in contact met een veelheid aan begeleiders, ook binnen OKAN nemen meerdere actoren taken op ten aanzien van de beoogde doelgroep. De verschillende opdrachten van deze actoren (bv. OKAN-leerkracht, OKAN-coördinator, vervolgschoolcoach, CLBbegeleider) zijn niet steeds uitgeklaard en voldoende afgestemd op elkaar. Na stroomlijning van de opdrachten en taken van de verschillende actoren, kunnen de noden van iedere actor bepaald worden op vlak van tijd, middelen en deskundigheidsbevordering. Er wordt ingezet op de professionalisering van de OKAN-teams Er moet voldoende geïnvesteerd worden in de professionalisering van OKAN-teams, bestaande uit OKAN-leerkrachten, OKAN-coördinatoren en vervolgcoaches. Voor het opnemen van een lesopdracht in OKAN, worden er geen andere vereisten gesteld dan het beschikken over een pedagogisch diploma. Toch vraagt het lesgeven aan OKAN-leerlingen om specifieke competenties, waaronder inzicht in processen van (tweede) taalverwerving en hieraan verbonden pedagogische en didactische - 105 -
competenties, en interculturele en diversiteitscompetenties alsook de nodige gevoeligheid voor traumatische of psychologisch belastende ervaringen gelieerd aan het migratieverleden.
Verschillende pistes moeten hiertoe onderzocht worden: -
aanscherpen van de pedagogische vereisten voor het opnemen van een OKAN-opdracht;
-
verhogen van de aandacht voor OKAN in de initiële lerarenopleiding en aanvullende opleidingen;
-
investeren (op beleidsniveau en op schoolniveau) in vorming en begeleiding van OKANleerkrachten en OKAN-teams in samenwerking met de pedagogische begeleiding en andere vormingsinstellingen;
-
faciliteren van deskundigheidsbevordering via intervisie en peer-tutoring.
Er wordt ingezet op de professionalisering van onderwijsactoren in het vervolgtraject Maar niet alleen de professionaliteit van de onderwijsactoren OKAN en SO moet verhoogd worden, dit
geldt
evenzeer
voor
de
actoren
werkzaam
binnen
het
ruimere
onderwijsveld
(volwassenenonderwijs, hoger onderwijs), werk (VDAB, Syntra, aanbieders van stageplaatsen, …), vrije tijd en welzijn. Het uitwerken van optimale opleidings- en vormingstrajecten voor jongvolwassen nieuwkomers uit derdelanden vraagt om competenties op vlak van geïntegreerd samenwerken, uitwisselen van informatie en opbouwen van professionele netwerken; diversiteitscompetenties; inzicht in processen van taalverwerving, integratie en sociale participatie. Deze competenties zijn momenteel in onvoldoende mate aanwezig bij de actoren die instaan voor de realisatie van het opleidings- en vormingsaanbod voor de beoogde doelgroep.
Lerende gemeenschappen worden gefaciliteerd als instrument voor professionalisering In onderzoek werd een duidelijke nood vastgesteld aan het uitwisselen van ervaringen, deskundigheid, goede praktijken en materialen tussen onderwijsactoren onderling en tussen onderwijsactoren en actoren van belendende domeinen. Het gaat hierbij om volgende actoren: 1) Onderwijsactoren onderling, onder meer OKAN-leerkrachten, vervolgschoolcoaches, leerkrachten in het reguliere secundaire onderwijs, CLB-medewerkers, pedagogische begeleiders; en dit school intern als school overstijgend; 2) Actoren
binnen
belendende
domeinen,
onder
volwassenenonderwijs, arbeidsmarkt en welzijn.
- 106 -
meer
inburgering
en
integratie,
De nodige ruimte – investering van tijd en middelen – moet beschikbaar gesteld worden voor het creëren van lerende gemeenschappen54 tussen deze actoren en dit op basis van de lokale noden en behoeften en aanwezige actoren. De lerende gemeenschappen, bestaande uit onderwijsactoren onderling, kunnen ingebed worden in de bestaande lokale overlegplatforms (LOP), die op regionaal vlak (mede) instaan voor het realiseren van gelijke onderwijskansen. De LOP’s verenigen hiertoe alle onderwijsactoren binnen een bepaalde regio samen met een ruim gamma aan betrokken organisaties. Er moet onderzocht worden of het initiëren en ondersteunen van lerende gemeenschappen in het kader van OKAN binnen de huidige opdracht kan opgenomen worden (onderzoeksopdracht, adviesopdracht, bemiddelende rol, ondersteunende rol) of een uitbreiding van de opdracht van het LOP noodzakelijk is.
Belangrijke aandachtspunten binnen deze lerende gemeenschappen zijn de professionalisering van leerkrachten in het reguliere secundaire onderwijs op vlak van tweede taalverwerving en omgaan met diversiteit en de uitwisseling en afstemming tussen OKAN-leerkrachten en leerkrachten in het reguliere onderwijs. Zoals uit het onderzoek blijkt, zijn deze leerkrachten vaak niet op de hoogte van de OKAN-achtergrond van bepaalde leerlingen en spelen dan ook onvoldoende in op de noden en behoeften van deze leerlingen na integratie in het reguliere onderwijs. Er werd reeds onderstreept dat leerprocessen (met bijzondere aandacht voor processen van taalverwerving) langdurige en dynamische processen zijn die ook na één jaar OKAN ondersteuning behoeven.
De lerende gemeenschappen, bestaande uit onderwijsactoren en actoren binnen belendende domeinen, kunnen in samenwerking tussen de LOP’s enerzijds en de onthaalbureaus als regisseur van het traject van jongvolwassen nieuwkomers anderzijds uitgebouwd worden.
54
Een lerende gemeenschap is een groep mensen die belang heeft bij een bepaald vraagstuk, met elkaar kennis wil uitwisselen en van elkaar wil leren. (…) De deelnemers werken langere tijd samen om ideeën uit te wisselen, oplossingen te bedenken, en nieuwe werkwijzen te introduceren. Het startpunt van een lerende gemeenschap is geen projectplan, dat uitgevoerd moet worden, maar de betrokkenheid bij een gezamenlijk onderwerp en de behoefte aan verandering. Voorop staat het delen van kennis, en het vernieuwen en verbeteren van werkwijzen, producten, een bepaalde aanpak, etc. Zoals het Engelse begrip stelt (Community of Practice) staat praktijkkennis daarbij centraal. Met andere woorden: handelen, daarvan leren en vervolgens het handelen daarop afstemmen. http://www.planenaanpak.nl/doc/Lessen%20lerende%20gemeenschap%20Hellendoorn,%20juli%202012.pdf
- 107 -
Aanbeveling 6. Stimuleer en faciliteer het doorbreken van de muren van de OKAN-klas Ook deze aanbeveling reikt verder dan de eigenlijke opzet van dit project. Maar uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat organisatie van het OKAN-aanbod zelf ook moet geoptimaliseerd worden. In de opdracht van de minister bevoegd voor Onderwijs zal het OKAN-onderwijs, zowel in het basis- als in het secundair onderwijs, geëvalueerd worden. Deze aanbeveling dient hierbij als aandachtspunt meegenomen te worden. Het onderzoek toont aan dat de OKAN-klas vaak een eiland is binnen een ruimere – in dit geval – secundaire school. De OKAN-werking verloopt veelal parallel aan de werking van de rest van de school. OKAN-leerlingen komen amper in contact met Nederlandstalige leeftijdsgenoten in de school. Het eigen sociale netwerk beperkt zich vaak tot het gezin, enkele vrienden uit de OKAN-klas en de eigen buurt. Eén van de doelstellingen van OKAN is het stimuleren van de verdere integratie van deze jongeren in het Vlaamse onderwijs. Deze doelstelling wordt uiteraard niet bevorderd – zowel op vlak van het verwerven van schoolse competenties als het uitbouwen van sociale netwerken – door het organiseren van OKAN parallel aan en gescheiden van de reguliere schoolwerking. Aangezien processen van taalverwerving het meest effectief zijn in authentieke, levensechte situaties, draagt een dergelijke scheiding tussen OKAN en de rest van de school ook niet bij tot het realiseren van de andere doelstelling van OKAN, met name het aanleren van het Nederlands. Bij de professionalisering van OKAN-teams (Aanbeveling 5.) moet voldoende aandacht besteed worden aan de integratie van OKAN in de ruimere school. Deze integratie kan ook als een kwaliteitsaspect van OKAN-onderwijs geëxpliciteerd worden. Uit verschillende acties opgezet in het kader van dit onderzoek blijkt dat de jongvolwassen nieuwkomers baat hebben bij extra muros activiteiten of activiteiten opgezet in samenwerking met externe partners. Het verlaten van de schoolbanken geeft de jongeren zuurstof. Ze kunnen competenties, interesses en talenten die niet aan bod komen tijdens de OKAN-lessen ontdekken en tonen aan de OKAN-leerkrachten (die op hun beurt een meer volledig beeld van de competenties en talenten van deze jongeren verkrijgen in functie van verdere oriëntering). De jongeren krijgen de mogelijkheid nieuwe voorzieningen in de eigen leefomgeving te leren kennen en het eigen netwerk uit te bouwen. Niet alle OKAN-scholen beschikken over een netwerk aan externe partners om activiteiten binnen of buiten de schoolmuren te organiseren. Via het realiseren van hoger vermelde aanbevelingen –
- 108 -
Aanbeveling 4 (centrale begeleiding) en Aanbeveling 6 (lerende gemeenschappen) – kunnen dergelijke samenwerkingsverbanden aangegaan worden. Daarnaast moet de participatie van OKAN-scholen in een Brede School gestimuleerd en gefaciliteerd worden door de verschillende betrokken beleidsniveaus. Een Brede School is een samenwerkingsverband tussen verschillende sectoren die samen werken aan een brede leer- en leefomgeving in de vrije tijd én op school, met als doel maximale ontwikkelingskansen voor alle kinderen en jongeren.
- 109 -