KENNIS EN GEBRUIK VAN ANTICONCEPTIE BIJ 14- TOT 18-JARIGE MEISJES Een analyse van de kwetsbare groepen in het Wijkgezondheidscentrum Botermarkt Dr. H. DE RUELLE
Promotor: Prof. Dr. M. TEMMERMAN Co-promotor: Dr. K. KEPPENS
Master of Family Medicine Masterproef Huisartsgeneeskunde
Abstract KENNIS EN GEBRUIK VAN ANTICONCEPTIE BIJ 14- TOT 18-JARIGE MEISJES. Een analyse van de kwetsbare groepen in het Wijkgezondheidscentrum (WGC) Botermarkt. Haio: Dr. Hannah DE RUELLE UGent Promotor: Prof. Dr. Marleen TEMMERMAN Co-promotor: Dr. Katleen KEPPENS Praktijkopleider: Dr. Trees TIMMERMANS
Context: Van alle 14- tot 18- jarige meisjes van het WGC Botermarkt in Ledeberg (N=239) was 4.5% reeds 1 of meerdere keren zwanger; daarnaast kwam nog eens 4.2% van deze meisjes op consultatie met de vraag naar een zwangerschapstest. Een kleine 3% onderging reeds een abortus. Met deze cijfers scoort het WGC slechter dan de nationale cijfers. Het doel van deze thesis was na te gaan of binnen deze jongerengroep kwetsbare subgroepen kunnen gedefinieerd worden op vlak van seksueel risicogedrag of anticonceptiekennis. Met deze kennis hoopten we een meer gerichte voorlichting te kunnen bieden en het aantal ongewenste tienerzwangerschappen te kunnen terugschroeven. Onderzoeksvraag: - Welke jongeren stellen seksueel risicogedrag? - Hoe scoren de 14- tot 18-jarige meisjes bij een kennisbevraging rond anticonceptie? Welke meisjes scoren slechter?
Methode: Monocentrisch, epidemiologisch, face-to-face survey onderzoek. Inclusiecriteria: Alle 14- tot 18- jarige meisjes, ingeschreven in het WGC Botermarkt. Exclusiecriteria: Er werden geen exclusiecriteria geformuleerd. Bij de proefpersonen werd een mondelinge vragenlijst afgenomen die de seksuele ervaring, het seksueel gedrag en de anticonceptiekennis bevroeg. Literatuur rond dit thema werd verzameld via de SENSOA bibliotheek en leermiddelenbank, het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen, de literatuurdatabase van Domus Medica, PubMed en Tripdatabase.
Resultaten: Van de 239 patiënten die in aanmerking kwamen, namen 51 meisjes deel aan de bevraging. Van de seksueel actieve jongeren gaf 50% aan reeds onbeschermde seksuele
Pagina | 1
contacten te hebben gehad. Gelovige meisjes (katholiek en moslim) stelden significant vaker seksueel risicogedrag dan meisjes die aangaven niet gelovig te zijn (P= 0.01). Jongeren afkomstig uit een gemengd huwelijk of waarvan beide ouders allochtone origine hadden, gaven ook significant vaker aan onbeschermde seks te hebben in vergelijking met meisjes waarvan beide ouders in België werden geboren (P=0.024). Er werd geen significante relatie vastgesteld tussen seksueel risicogedrag en de leeftijd (P=0.45) of het onderwijsniveau (P=0.27) van de jongere. Analyse van de kwetsbare groepen op vlak van anticonceptiekennis toonde een significante relatie tussen een slechtere kennis en jonge leeftijd (P=0.011). Meisjes met een allochtone origine (P=0.002) en gelovige meisjes (P=0.002) scoorden eveneens slechter dan hun Belgische en niet gelovig leeftijdsgenoten. Bij de kennistoets scoorden vooral de praktische kennis van het gebruik van de pil en noodpil slecht.
Conclusies: Dit onderzoek bevestigde de gebrekkige kennis en het seksueel risicogedrag van de jongeren van het WGC. Vooral gelovige jongeren en jongeren met een allochtone achtergrond moeten als een extra kwetsbare groep worden beschouwd. Het is de rol van de huisarts het thema voorbehoedsmiddelen actief ter sprake te brengen. Tijdens deze consultaties zal vooral aandacht moeten worden gegeven aan concrete situaties en het praktisch gebruik van de pil en de noodpil.
E-mail:
[email protected]
ICPC-code: W01 Vraag bestaan zwangerschap; W02 Angst zwanger te zijn; W79 Ongewenste zwangerschap; W83 Abortus Provocatus; W11 Orale anticonceptie; W10 Postcoitum anticonceptie.
Pagina | 2
Inhoud 1.
Inleiding ............................................................................................................................. 2
2.
Literatuur ............................................................................................................................ 4 2.1.
Tienerzwangerschappen .............................................................................................. 5
2.2.
Anticonceptie............................................................................................................... 7
2.2.1.
Kennis van voorbehoedsmiddelen ....................................................................... 7
2.2.2.
Gebruik van voorbehoedsmiddelen...................................................................... 7
2.3.
Besluit .......................................................................................................................... 9
3.
Praktijkschets ................................................................................................................... 10
4.
Methode............................................................................................................................ 11
5.
6.
7.
4.1.
Vragenlijst ................................................................................................................. 11
4.2.
Statistische analyse .................................................................................................... 13
Resultaten ......................................................................................................................... 14 5.1.
Analyse van de deelnemers ...................................................................................... 14
5.2.
Analyse van de bevraging.......................................................................................... 19
5.2.1.
Kennis en gebruik van anticonceptie ................................................................. 19
5.2.2.
Kennistoets ......................................................................................................... 19
Discussie........................................................................................................................... 30 6.1.
Bemerkingen bij het studieopzet ............................................................................... 30
6.2.
Resultaten .................................................................................................................. 31
6.2.1.
Analyse van de kwetsbare groepen .................................................................... 32
6.2.2.
Motieven van seksueel risicogedrag .................................................................. 34
6.2.3.
Andere conclusies .............................................................................................. 34
Besluit............................................................................................................................... 36
Referenties................................................................................................................................ 38
1. Inleiding
Twee jaar geleden startte ik mijn HAIO-opleiding in het Wijkgezondheidscentrum (WGC) Botermarkt in Ledeberg, een Gentse deelgemeente.
Tijdens de eerste maanden van mijn opleiding zag ik verschillende jonge meisjes op consultatie met de vraag naar een zwangerschapstest. Andere meisjes waren reeds zwanger of vroegen een verwijzing voor abortus. Tijdens deze gesprekken kwamen telkens veel vragen en misverstanden rond het gebruik en de betrouwbaarheid van anticonceptie naar boven. Het verbaasde mij dat veel jongvolwassen meisjes echt nog een gebrekkige kennis hebben op vlak van voorbehoedsmiddelen.
Analyse van de dossiergegevens van alle 14- tot 18-jarige meisjes ingeschreven in het WGC (N=239), toonde dat 4.5% (N=11) van deze meisjes reeds zwanger was. Daarnaast kwamen nog 4.2% (N=10) andere
meisjes ooit op consultatie met de vraag naar een
zwangerschapstest. Een kleine 3% (N=7) van de doelpopulatie onderging reeds een abortus.
In Vlaanderen werd in 2009 0.7% van de meisjes tussen 15 en 20 jaar moeder; 0.4% van de jongeren binnen dezelfde leeftijdscategorie onderging een abortus.
1
Vlaamse en Belgische
cijfers worden steeds uitgedrukt als een incidentie. Vergelijken is dus moeilijk maar zelf bij een verviervoudiging van de Vlaamse percentages worden de cijfers van het WGC nog niet geëvenaard.
Deze cijfers en de ervaringen uit de praktijk brachten mij op het idee een praktijkproject te doen rond anticonceptiegebruik bij jonge meisjes. Blijkbaar is de informatie die meisjes meekrijgen op school of bij de huisarts niet steeds voldoende om zwangerschap te voorkomen. Met mijn praktijkopleider besprak ik het initiële idee een informatiecampagne op te zetten met folders en posters in de wachtzaal. Op die manier hoopte ik de kennis van anticonceptie bij onze patiëntenpopulatie te verbeteren.
Terecht haalde mijn praktijkopleider aan dat een verbeteringsproject pas nuttig is wanneer het probleem binnen de praktijk eerst zorgvuldig in kaart wordt gebracht: Hoe is het gesteld met Pagina | 2
de kennis van voorbehoedsmiddelen? Is het kennisniveau echt zo laag als we intuïtief denken aan te voelen? Zijn er bepaalde kwetsbare groepen waarbij meer aandacht aan voorlichting moet besteed worden? Welke misverstanden leven nog onder de jongeren?
We besloten van deze thesis een verkennend onderzoek te maken om deze vragen en ideeën met de realiteit te toetsen. Het uiteindelijke doel is de patiënten op een betere en efficiëntere manier te kunnen voorlichten over anticonceptie en hiermee ongewenste zwangerschappen te vermijden.
De preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen, hoewel fel gelinkt met het thema van dit onderzoek, wordt in deze thesis buiten beschouwing gelaten.
Naar analogie met een gelijkaardige studie van Peersman 20 jaar eerder in het WGC, zal dit onderzoek zich specifiek richten tot meisjes van 14 tot en met 18 jaar. 2
Onderzoeksvragen: - Welke jongeren stellen seksueel risicogedrag? - Hoe scoren de 14- tot 18-jarige meisjes bij een kennisbevraging rond anticonceptie? Welke meisjes scoren slechter?
Pagina | 3
2. Literatuur
In mijn literatuursearch zocht ik eerst naar Vlaamse artikels gepubliceerd rond het thema tienerzwangerschappen en kennis en gebruik van anticonceptie.
De SENSOA bibliotheek en leermiddelenbank was mijn eerste informatiebron. Als zoektermen werden ‘Anticonceptie’, ‘Ongeplande zwangerschap’ en ‘Tienerzwangerschap’ gebruikt. Een aantal links en cijfermateriaal werden uit de “Feiten en Cijfers”-rapporten van SENSOA ‘Anticonceptie’, ‘Jongeren en seksualiteit’ en ‘Abortus in België’ gehaald of werden
verkregen
via
de
site
van
het
Centrum
voor
Relatievorming
en
Zwangerschapsproblemen (CRZ).
Nadien werden passende artikels gezocht in Nederlandstalige vaktijdschriften via de literatuurdatabase van Domus Medica. Deze database bevat bestaande Nederlandse en Vlaamse richtlijnen en artikels verschenen in Minerva, het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, het Belgisch Tijdschrift voor Geneeskunde, de Huisarts Nu, Huisarts en Wetenschap, Folia en rapporten van Eerstelijnssymposia. De website van De Huisarts werd eveneens geraadpleegd. Zoektermen waren ‘Contraceptie’ en ‘Tienerzwangerschap’.
Een search naar internationale publicaties rond het onderwerp deed ik via Pubmed en Tripdatabase. De zoektermen daar waren “Contraception knowledge adolescent”. De referenties van de gevonden literatuur werden in 2de instantie nagekeken.
Het literatuurgedeelte zal eerst stilstaan bij de impact van een tienerzwangerschap. Nadien bekijken we wat in de literatuur reeds gekend is rond anticonceptiegebruik en –kennis bij jongeren.
Pagina | 4
2.1. Tienerzwangerschappen In 2009 werden in Vlaanderen 1309 geboortes geregistreerd bij meisjes jonger dan 20 jaar. Dit betekent concreet dat 7 op 1000 meisjes tussen 15 en 20 jaar moeder werden. Daarnaast gebeurden in datzelfde jaar nog 2674 abortussen bij -20-jarigen. Deze cijfers lijken de laatste jaren te stagneren.1
Om te verstaan waarom we proberen streven naar lagere incidentiecijfers van tienerzwangerschappen, staan we even stil bij de risico’s en gevolgen van een zwangerschap op jonge leeftijd. Tienerzwangerschappen houden immers een verhoogd risico in voor moeder en kind, zowel op korte als op lange termijn.
Het belangrijkste risico bij een tienerzwangerschap op korte termijn is ongetwijfeld het risico op vroeggeboorte. Een kind van een tienermoeder heeft een relatief risico op vroeggeboorte van 1.5 (P<0.0001) en heeft een hogere kans om na de geboorte te verblijven op de dienst neonatale zorgen.
3-4
In de VS en Zweden werd via de landelijke geboorteregistraties de
frequentie van vroeggeboorte onderzocht bij moeders van verschillende leeftijdscategorieën. Bij 10-12 jarigen trad 30% vroeggeboorte op waarvan 12% onder de 33 weken. De frequentie van vroeggeboorte was omgekeerd evenredig met de leeftijd van de moeder. 5-6 Het cijfer van perinatale sterfte ligt ook hoger bij kinderen van moeders jonger dan 20 jaar. 3-4
Een goede opvolging bij deze hoogrisico zwangerschappen is dus van groot belang. Onderzoek bij Vlaamse tienermoeders toont echter dat adolescenten zich van bij de start van de zwangerschap minder adequaat laten opvolgen in vergelijking met oudere (27-jarige) moeders. Zo consulteert slechts 43% van de tieners jonger dan 17 jaar een arts tijdens het eerste trimester. 3
Naast de risico’s verbonden aan een zwangerschap en bevalling, zijn er eveneens risico’s verbonden aan de keuze voor een zwangerschapsafbreking. Er zijn reacties op de verdoving mogelijk. De patiënt riskeert dat de cervix of de uterus beschadigd raakt en riskeert bloedingen of infecties. Deze complicaties komen evenwel zelden voor indien de ingreep gebeurt door een geschoolde arts.
Pagina | 5
Op lange termijn loopt de patiënt het risico verminderd vruchtbaar te zijn of een extrauteriene zwangerschap door te maken als gevolg van deze infecties. Cervicale incompetentie kan dan weer leiden tot een spontane abortus Over de frequentie van deze complicaties na abortus bestaat geen duidelijkheid. 7
De gevolgen voor tienermoeders op lange termijn bevinden zich vooral op socio-economisch vlak, zowel voor moeder als kind.
8-9
Tienermoeders genieten nog weinig onderwijs na de
geboorte van het kind, zijn vaker alleenstaand dan andere moeders en vaker afhankelijk van een uitkering. 9
Pagina | 6
2.2. Anticonceptie Vorige paragraaf illustreert de gevolgen van een tienerzwangerschap voor moeder en kind. Een goede kennis en correct gebruik van voorbehoedsmiddelen is een voorwaarde om jongeren te behoeden voor een ongewenste zwangerschap.
2.2.1. Kennis van voorbehoedsmiddelen Wanneer studies peilen naar de kennis van anticonceptie bij jongeren valt steeds de discrepantie op tussen hoe jongeren hun kennis inschatten en wat ze werkelijk weten. Zo geeft 80% van de jongeren bij een bevraging aan goed geïnformeerd te zijn over het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Bij het testen van hun kennis blijkt de kennis over de werking en het praktisch gebruik daarentegen onvoldoende en onjuist.10-11
De pil en het condoom scoren op vlak van kennis vrijwel steeds het beste. Komt het echter aan op kennis van het praktisch gebruik van condoom en pil, dan blijken er nog veel misverstanden te bestaan. Dit geldt zowel voor autochtone als allochtone jongeren. 11-15 Het spiraal en de nieuwere middelen, zoals de hormonale ring, het hormoonstaafje…. zijn nauwelijks gekend. 11-14, 16-18
Ook de noodanticonceptie blijkt een groot hiaat te zijn in de kennis. Veel jongeren weten dat er iets bestaat als de ‘morning-after pil’ maar de concrete regels van hoe of wanneer dit kan gebruikt worden blijven moeilijk. 19-20
2.2.2. Gebruik van voorbehoedsmiddelen Cijfers rond anticonceptiegebruik bij jongeren variëren van bron tot bron. Bij de gezondheidsenquête van 2001 verklaart 95% van de seksueel actieve meisjes tussen 15 en 19 jaar, een voorbehoedsmiddel te gebruiken.21 Diezelfde bevraging van 2004 toont slechtere cijfers: 16% van de seksueel actieve 15- tot 19-jarigen geeft toe geen voorbehoedsmiddel te gebruiken. 22
Pagina | 7
Tijdens het eerste seksuele contact wordt voornamelijk gebruik gemaakt van het condoom. Naarmate de jongeren ouder worden en de relaties langer duren wordt het condoom meer vervangen door de pil. Coïtus interruptus blijft eveneens een populaire methode. Een kwart van de 15- en 16-jarigen geeft aan deze anticonceptiemethode te hebben toegepast tijdens het laatste seksueel contact. De hormonale ring, het hormoonstaafje of de hormonale pleister worden zelden gebruikt. 2,23-24
Consistent anticonceptiegebruik kan aan verschillende factoren gelinkt worden. Eerste en vooral is er de leeftijd: hoe jonger de jongere, hoe groter de kans dat geen voorbehoedsmiddel wordt gebruik. In de leeftijdscategorie -13-jarigen verklaart 40% van de jongens en 24% van de meisjes pil noch condoom te gebruiken. Bij 15-16-jarigen en 17-18jarigen vallen deze cijfers terug op 15% en 7% en 6% en 5% voor respectievelijk jongens en meisjes.2,23-24 De duur van de relatie speelt eveneens een rol. Zowel bij de start van een nieuwe relatie als bij de overgang naar een vaste relatie ontstaat het risico op onveilig vrijgedrag.13 Jongeren die hun eerste seksueel contact hadden met een toevallige partner gebruiken ook vaker een onveilige methode van voorbehoedsmiddel.2 Binnen de groep jongeren die verklaarde seks te hebben buiten de relatie verklaart 30% altijd onveilig te vrijen.13 Peersman zag ook een verband met het sociaal-economisch milieu van de jongere. Hoe lager het beroepsprestige van het gezinshoofd, hoe groter de kans dat de jongeren een onveilige methode gebruikt bij de eerste geslachtsgemeenschap. 2 Bij bevraging van laaggeschoolde jongeren blijkt er tussen autochtone en allochtone jongeren geen verschil in frequentie van onveilig vrijen. 15 Studies naar de relatie van religie met consistent anticonceptiegebruik werden niet teruggevonden.
Onderzoek naar de redenen van onveilig vrijen is ook beperkt. “De onveilig vrijer” bestaat evenwel niet. Niet alleen de jongere zelf maar ook de partner, de situatie en de subjectieve beleving spelen een rol.25 Bij peiling naar de reden van onbeschermde contacten geven jongeren gebruik van alcohol en drugs aan als voornaamste reden. Ongeplande seksuele betrekkingen, geen anticonceptie bij de hand hebben of er louter helemaal niet aan hebben gedacht zijn andere veel voorkomende argumenten.26-27
Pagina | 8
Jongeren ervaren het bovendien nog steeds als moeilijk om met hun partner een gesprek aan te gaan rond veilig vrijen. Het gevoel rond anticonceptie is dubbel: het getuigt van verantwoordelijkheidszin maar tegelijk wordt het beschouwd als een uiting van wantrouwen naar de partner toe. Tachtig procent van de jongeren geeft nochtans aan het te waarderen wanneer zijn of haar partner een voorbehoedmiddel voorstelt.12-13
Peremans et al onderzochten in 2002 de drempels die jongeren ervaren om anticonceptie te gebruiken. De kostprijs van een consultatie en de kost voor de anticonceptie zelf bleken een eerste hinderpaal. Te lange wachttijden in de wachtzaal voor het verkrijgen van een pilvoorschrift en de angst dat de arts een gynaecologisch onderzoek zal voorstellen, schrikken jongeren eveneens af om op tijd naar de dokter te gaan. Positief is wel dat de huisarts toegankelijker werd ervaren dan de gynaecoloog.11
2.3. Besluit Uit het literatuuronderzoek blijkt dat er al heel wat studies naar de kennis en het gebruik van anticonceptie bij jongeren peilden. Zij bevestigden waar wij gevoelsmatig van uitgingen: jongeren gebruiken niet steeds een voorbehoedsmiddel en weten te weinig over het praktisch gebruik ervan. De achterliggende redenen van het seksueel risicogedrag blijken erg uiteenlopend te zijn. Het identificeren van de kwetsbare jongeren kan de arts attent maken om bij deze kwetsbare groep extra aandacht te besteden aan een goede en duidelijke voorlichting.
Aangezien er al veel bekend is rond dit onderwerp heb ik mijzelf bij het verwerken van deze artikels afgevraagd wat de meerwaarde is om dit onderzoek in onze praktijk te herhalen. Deze studies gebeurden echter bij de gemiddelde Vlaamse jongere of spitsten zich toe op een zeer specifieke doelgroep (vb. Marokkaanse jongere….). De patiëntenpopulatie van het WGC Botermarkt bestaat echter ook uit veel 2de generatie allochtonen, Slowaakse en Bulgaarse Roma, vluchtelingen… Een blik op ons patiëntbestand leert ons dat deze juist heel erg divers is en niet kan vergeleken worden met de gemiddelde Vlaamse jeugd. Het leek mij dan ook nog steeds nuttig deze test te herhalen binnen onze praktijk om te achterhalen hoe we onze voorlichting op maat van het centrum kunnen verbeteren.
Pagina | 9
3. Praktijkschets
Vooraleer van start te gaan met de toelichting van dit onderzoek leek het mij nuttig een korte schets te maken van het WGC Botermarkt, zijn werking en zijn populatie.
Het WGC Botermarkt is een multidisciplinaire praktijk voor eerstelijnsgezondheidszorg gelegen in het hartje van Ledeberg, een Gentse deelgemeente ten zuidoosten van de binnenstad. Met 8922 inwoners en 5988 inwoners per km2 is het een dicht bevolkte wijk. Het aantal inwoners is niet enkel groot maar ook erg divers. In 2009 bedroeg het aandeel andere nationaliteiten in het bevolkingsregister 16.3%, een cijfer dat hoger ligt dan het Gents gemiddelde (10%). Eén op vier wijkbewoners kan men onderbrengen in de categorie van de Etnisch Culturele Minderheden1, hieronder vallen ook de 119 asielzoekers. Dit is bijna dubbel zoveel als in groot Gent.
Als we naar de economische situatie van de inwoners van Ledeberg kijken, zien we dat in 2008 8.9% van de actieve bevolking werkloos was, hiervan was bijna de helft langdurig werkloos (>1 jaar). Het aandeel OCMW steuntrekkers, 28.5 per duizend inwoners, ligt eveneens aanzienlijk hoger dan het Gent gemiddelde.28
In 1995 maakte het WGC Botermarkt de overstap van een zelfstandige huisartsenpraktijk naar het forfaitair betalingssysteem. Ingeschreven patiënten betalen hierdoor niet voor een raadpleging, afspraak of huisbezoek bij de huisarts, verpleegkundige of maatschappelijk werker. Ze betalen wel voor medicatie, verzorgingsmateriaal of een consultatie bij de tandarts of diëtiste. 29
1
Etnisch-Culturele Minderheden 1. Alle personen van niet-Belgische nationaliteit ingeschreven in het Bevolkings- en vreemdelingenregister met uitzondering van de volgende nationaliteiten: alle lidstaten van de EU, Monaco, Andorra, Japan, Noorwegen, Hong Kong, Zwitserland, Canada, San Marino, USA, Ijsland, Australië, Liechtenstein, Nieuw-Zeeland, Malta 2. Alle personen van vreemde origine uit het bevolkingsregister, die de Belgische nationaliteit verkregen hebben na 01/01/1985, uitgezonderd diegenen met een vorige nationaliteit uit bovenstaande uitzonderingslijst. 3. Alle personen ingeschreven in het wachtregister.
Pagina | 10
4. Methode
Om tot antwoorden op onze onderzoekvragen te komen, werd gekozen voor een monocentrisch, epidemiologisch, face-to-face survey onderzoek.
Inclusiecriteria: Alle vrouwelijke patiënten van 14 tem 18 jaar, die ingeschreven waren in het WGC Botermarkt, kwamen in aanmerking om deel te nemen aan de studie.
Er werden geen exclusiecriteria geformuleerd.
Tijdens de periode van 1/6/2011 tem 1/11/2011 werden alle patiënten binnen deze doelgroep, die op woensdagnamiddag kwamen consulteren bij een van de artsen, bij de verpleging of bij de tandarts, aangesproken om deel te nemen. De arts, verpleegkundige of tandarts sprak de jongere aan over de studie en verwees haar naar de onderzoeker voor verdere informatie.
Wanneer de jongere interesse toonde voor meer informatie, werd ze door de onderzoeker mondeling en schriftelijk geïnformeerd over het opzet en de inhoud van het onderzoek. Bij de meisjes jonger dan 16 jaar werden de ouders eveneens mondeling en schriftelijk geïnformeerd en om hun toestemming gevraagd.
Wanneer de jongere instemde om deel te nemen, ondertekende ze een formulier van “Informed Consent”.
4.1. Vragenlijst Voor de bevraging werd gebruik gemaakt van een semi-gevalideerde vragenlijst. De vragen rond seksualiteit werden overgenomen uit de gevalideerde vragenlijsten van de “Nationale Gezondheidsenquête 2004” en de HBSC-vragenlijst.22,30 Gezien de beperkte omvang van dit onderzoek en het feit dat de meeste vragen uit gevalideerde vragenlijsten werden
Pagina | 11
overgenomen, werd geen pre-testing uitgevoerd. Voor het opstellen van de vragenlijst werd ik bijgestaan door Wim Peersman.
De vragenlijst bestond uit 34 vragen (33 meerkeuzevragen en 1 open vraag) en werd ingedeeld in 3 categorieën: algemene gegevens, vragen rond seksualiteit en vragen rond gebruik en kennis van anticonceptie.
Vraag 1 tem 9 informeerde naar enkele algemene gegevens van de deelnemer. Om de culturele achtergrond van de deelnemer in kaart te brengen, werd gevraagd naar het geboorteland van de jongere zelf, het geboorteland van de ouders en de religie van de respondent. Het sociaal milieu werd gemeten aan de hand van het opleidingsniveau van de moeder en de huidige studierichting van de jongere.
Vraag 10 peilde naar de seksuele ervaring van de deelnemer. Indien de deelnemer geen seksuele ervaring had, werden alle vragen die hierop verder bouwden, bij deze deelnemer overgeslagen.
Vraag 11 tem 15 probeerde een beter beeld te geven van de meisjes met seksuele ervaring. Leeftijd van de eerste seksuele ervaring en het aantal seksuele partners werden bevraagd. Een voorgeschiedenis van zwangerschap of abortus bij de jongere kwam hier ook aan bod.
Vraag 16 tem 22 peilde naar de zelfkennis en het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Denkt de jongere zelf voldoende te weten over voorbehoedsmiddelen? Welke voorbehoedsmiddelen kent ze van naam? Van welke voorbehoedsmiddelen weet ze concreet hoe deze te gebruiken en welke voorbehoedsmiddelen heeft ze zelf al gebruikt? Er werd eveneens gepolst naar onveilig vrijgedrag. Indien de jongere aangaf al één of meerdere keren geslachtsgemeenschap te hebben gehad zonder voorbehoedsmiddel werd hier dieper op ingegaan: wat geeft de jongere zelf aan als reden van het onveilig vrijen? Om de jongere niet te beïnvloeden en een zo
eerlijk
mogelijk
antwoord
te
bekomen,
werden
er
bij
deze
vraag
geen
antwoordmogelijkheden voorzien.
Vraag 23 en 24 bevroegen de communicatie met de partner en de informatiebronnen die de jongere zou gebruiken bij vragen rond anticonceptie.
Pagina | 12
Vraag 25 tem 34 toetste veel voorkomende misverstanden rond anticonceptie. Bij 10 stellingen moest de jongere aangeven of ze dacht dat deze stelling waar of niet waar was. Er werd benadrukt dat indien zij het antwoord niet wist, zij de optie ‘ik weet het niet’ kon kiezen. De stellingen werden gebaseerd op de bevraging die het farmaceutisch bedrijf Schering in 2002 aan honderden 15- tot 20-jarige meisjes stelde.31
De vragen werden door de ondervrager luidop aan de jongere voorgelezen. Bij iedere vraag kreeg de proefpersoon de verschillende antwoordmogelijkheden op een antwoordkaart te zien. Het antwoord van de jongere werd door de ondervrager schriftelijk genoteerd. Alle vragenlijsten werden geanonimiseerd.
Na de bevraging kreeg de jongere de mogelijkheid een “Boekske vol goesting” mee naar huis te nemen. Dit is een informatiefolder rond seksualiteit en praktisch gebruik van voorbehoedsmiddelen op maat van 13- tot 18-jarigen, samengesteld door SENSOA.
Dit onderzoek werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van de UGent.
4.2. Statistische analyse De resultaten van de deelnemers werden gecodeerd ingebracht in SPSS Statistics 19.
De algemene gegevens van de deelnemers werden door middel van beschrijvende statistiek samengevat en bekeken. De score van de kennistoets werd eerst geanalyseerd per stelling. Nadien werden de totale scores van verschillende subgroepen vergeleken (subgroepen op basis van leeftijd, afkomst,onderwijs, religie, seksuele ervaring, onbeschermd vrijgedrag, zwangerschap, pilgebruik, eigen inschatting kennis, huisarts als informatiebron). Hiervoor werd, afhankelijk van het aantal subgroepen, gebruik gemaakt van de Mann-Whitney-U test of de Kruskal Wallis test. Er werd geopteerd om niet parametrische testen te gebruiken gezien de kleine omvang van de steekproef. Om diezelfde reden werd ook geen meervoudige regressie op de resultaten toegepast. De subgroepen werden onderling wel op hun samenhang getest door middel van de Fisher’s Exact test. Het significantieniveau van de uitgevoerde analyses werd op P<0.05 vastgelegd.
Pagina | 13
5. Resultaten
5.1. Analyse van de deelnemers Van de 239 14- tot 18-jarige meisjes, als patiënt ingeschreven in het centrum, werden 56 jongeren (23.4%) aangesproken om deel te nemen. Hiervan waren 53 jongeren geïnteresseerd naar meer informatie. Na deze informatieronde stemden nog 51 meisjes in met de bevraging (21.3% van de totale doelpopulatie; 91% van de aangesproken groep).
Leeftijd De gemiddelde leeftijd van een deelnemer bedroeg 16.22 jaar. Meisjes die 18 jaar waren op het moment van de bevraging maakten het grootste deel uit van de ondervraagde groep. Meisjes van 15 en 17 jaar waren het minst vertegenwoordigd.
Tabel 1: Leeftijd van de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
14 jaar
11
21,6
21,6
21,6
15 jaar
6
11,8
11,8
33,3
16 jaar
10
19,6
19,6
52,9
17 jaar
9
17,6
17,6
70,6
18 jaar
15
29,4
29,4
100,0
Total
51
100,0
100,0
Onderwijs De verdeling van leerlingen uit het ASO, BSO en TSO was ongeveer gelijk; enkelen volgden kunstonderwijs, buitengewoon onderwijs of hoger onderwijs.
Pagina | 14
Tabel 2: Onderwijsniveau van de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
BSO
15
29,4
29,4
29,4
ASO
14
27,5
27,5
56,9
TSO
12
23,5
23,5
80,4
BuSO
3
5,9
5,9
86,3
Hoger onderwijs
3
5,9
5,9
92,2
Kunstonderwijs
2
3,9
3,9
96,1
Andere
2
3,9
3,9
100,0
Total
51
100,0
100,0
Afkomst Van 26 meisjes werden beide ouders in België geboren. Vijf jongeren werden geboren uit een gemengd huwelijk. Bij 20 deelnemers waren beide ouders van buitenlandse origine; hiervan werden 10 meisjes zelf in het buitenland geboren. Slowaakse, Turkse, Marokkaanse, Ghanese en Congolese afkomst waren het meest frequent.
Tabel 3: Afkomst van de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
Belgische ouders
26
51,0
51,0
51,0
Gemengd huwelijk
5
9,8
9,8
60,8
Allochtone ouders
20
39,2
39,2
100,0
Total
51
100,0
100,0
Religie Tweeëntwintig meisjes gaven aan niet gelovig te zijn, 18 meisjes waren katholiek, 10 meisjes moslim en 1 meisjes was lid van de getuigen van Jehova.
Pagina | 15
Tabel 4: Religie van de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
Christendom
18
35,3
35,3
35,3
Islam
10
19,6
19,6
54,9
Geen
22
43,1
43,1
98,0
Andere
1
2,0
2,0
100,0
Total
51
100,0
100,0
Seksuele ervaring De helft van de ondervraagden had reeds seksuele ervaring.
Het percentage meisjes met seksuele ervaring nam toe met de leeftijd.
Leerlingen uit het TSO en BSO hadden vaker seksuele ervaring dan leerlingen uit het ASO. Meisjes uit het ASO waren over het algemeen wel jonger dan meisjes uit BSO. Dit verschil was niet significant.
Wanneer we naar de religie van de deelnemer keken, zagen we dat de ondervraagde jongeren zonder geloofsovertuiging vaker seksueel actief waren dan jongeren die aangaven katholiek of moslim te zijn. Binnen de groep van de moslimmeisjes had slechts 10% reeds seksueel contact. Bij de katholieke meisjes was dit 44%. Dit in vergelijking met 72% bij de meisjes zonder geloofsovertuiging.
In aansluiting hiermee zagen we eveneens dat kinderen van Belgische ouders vaker seksuele ervaring hadden dan jongeren uit een gemengd huwelijk of met allochtone ouders.
Enkel de relatie tussen de leeftijd en de seksuele ervaring van de jongere kon als statistisch significant worden aangeduid (P<0.05).
Vijf meisjes gaven aan al eens zwanger te zijn geweest; hiervan was 1 meisje al meerdere keren zwanger. Alle zwangerschappen werden geregistreerd bij meisjes ouder dan 16 jaar. Twee meisjes waren afkomstig uit een Vlaams gezin, 1 meisje uit een gemengd huwelijk, bij Pagina | 16
2 meisjes waren beide ouders van allochtone afkomst. Alle zwangere meisjes volgden onderwijs in TSO, BSO of BuSO. Vijf meisjes ondergingen reeds een abortus.
Tabel 5: Seksuele ervaring van de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
Geen seksuele ervaring
26
51,0
51,0
51,0
Seksuele ervaring
25
49,0
49,0
100,0
Total
51
100,0
100,0
Tabel 6: Voorgeschiedenis van zwangerschap bij de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
Geen zwangerschap
20
39,2
39,2
39,2
1x zwanger
4
7,8
7,8
47,1
>1x zwanger
1
2,0
2,0
49,0
Geen seksuele ervaring
26
51,0
51,0
100,0
Total
51
100,0
100,0
Tabel 7: Voorgeschiedenis van abortus bij de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
Geen abortus
21
41,2
41,2
41,2
1x abortus
4
7,8
7,8
49,0
Geen seksuele ervaring
26
51,0
51,0
100,0
Total
51
100,0
100,0
Seksueel risicogedrag De helft van de deelnemers met seksuele ervaring gaf aan al ooit onbeschermde seksuele contacten te hebben gehad.
Pagina | 17
In aansluiting met de cijfers rond zwangerschap en abortus zagen we dat ook hier enkel jongeren van 16 jaar of ouder aangaven al ooit onbeschermde seksuele contacten te hebben gehad.
Tweeënnegentig procent van de jongeren met seksuele ervaring en van Belgische afkomst gaven aan steeds anticonceptie te gebruiken. Dit was significant meer (P=0.024) dan bij meisjes afkomstig uit een gemengd huwelijk of waarvan beide ouders van allochtone afkomst waren. Bij deze subgroepen bedroeg het percentage ‘steeds veilige vrijers’ respectievelijk 0% en 7.7%.
Meisjes die aangaven niet gelovig te zijn scoorden op vlak van veilig vrijen beter dan gelovige meisjes:84.6% vrijden steeds veilig in vergelijking met 15.4% van de katholieke meisjes en 0% van de moslimmeisjes. Dit verschil werd eveneens als statistisch significant aangegeven (P=0.01).
Alle jongeren die aangaven reeds onbeschermde seksuele contacten te hebben gehad, volgden onderwijs in TSO, BSO of BuSO.
Tabel 8: Seksueel risicogedrag van de deelnemers Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
Geen seksuele ervaring
26
51,0
51,0
51,0
1x onbeschermde seks
3
5,9
5,9
56,9
>1x onbeschermde seks
9
17,6
17,6
74,5
Steeds anticonceptie
13
25,5
25,5
100,0
Total
51
100,0
100,0
Deelnemers die aangaven in het verleden al onbeschermde contacten te hebben gehad, werden gevraagd naar de reden waarom ze op die momenten geen voorbehoedsmiddel gebruikten. Ongeplande seks, pil of condoom vergeten of niet bij de hand waren de meest aangebrachte motieven. Andere meisjes gaven aan schrik te hebben voor de bijwerkingen van de pil, een partner te hebben die liever zonder condoom vrijt of ouders te hebben die tegen anticonceptie gekant zijn. Eén meisje ging ervan uit dat haar partner onvruchtbaar was, een ander meisje
Pagina | 18
gebruikte de morning-afterpil als voorbehoedsmiddel en een laatste deelnemer viel helemaal uit de lucht wanneer het over voorbehoedsmiddelen ging.
5.2. Analyse van de bevraging
5.2.1. Kennis en gebruik van anticonceptie Meer dan drie kwart van de ondervraagden vond van zichzelf dat ze voldoende kennis van voorbehoedsmiddelen had om een ongewenste zwangerschap te voorkomen.
Wanneer we peilden naar de anticonceptiemiddelen waar de jongere al van had gehoord, gaf iedereen aan de pil en het condoom te kennen. Achtentachtig procent van de deelnemers had al gehoord van het spiraal; zeventig procent kende de prikpil. De hormonale ring, het hormonstaafje, de hormoonpleister en de natuurlijke methodes waren minder bekend.
Peilden we naar de anticonceptiemiddelen waarvan de jongere wist hoe deze praktisch gebruikt worden, dan scoorden het condoom en de pil opnieuw het best met respectievelijk 86.3% en 82.4%. Ongeveer de helft van de ondervraagden wist hoe het spiraal of de prikpil worden gebruikt. Minder dan een kwart wist hoe de hormonale ring, het hormoonstaafje, de hormoonpleister of de natuurlijke methodes te gebruiken.
De pil en het condoom waren de meest toegepaste voorbehoedsmiddelen. Elf procent van de deelnemers maakte al gebruik van de prikpil. De hormonale ring, de natuurlijke methodes of coïtus interruptus werden steeds door 2 à 3 proefpersonen reeds toegepast.
5.2.2. Kennistoets
5.2.2.1.
Score per stelling
De kennistoets bestond uit 10 stellingen rond correct gebruik en betrouwbaarheid van de orale anticonceptiepil, de noodpil en coïtus interruptus.
Pagina | 19
Stellingen rond correct gebruik van de orale anticonceptiepil scoorden het slechtst. Meer dan de helft van de deelnemers gaf aan te denken pas met een nieuwe pilstrip te moeten starten wanneer de menstruatie van de pilvrije week gestopt is. Slechts een derde van de deelnemers zou de pil verder nemen in geval van bloedverlies tijdens een pilstrip. Ook de kritische periodes waarin het belangrijk is de pil niet te vergeten, waren nauwelijks gekend.
Meer gemakkelijke stellingen scoorden beter maar toch gaf nog meer dan 10% van de jongeren aan te denken dat je bij een eerste seksueel contact niet zwanger kan worden of dat je de pil enkel hoort in te nemen op dagen dat je geslachtsgemeenschap hebt.
Twee derden van de deelnemers kende de noodpil en wist dat gebruik hiervan niet 100% betrouwbaar is en geen bescherming geeft tot een maand na inname. Minder dan de helft kon aangeven tot wanneer deze kon worden ingenomen.
Achtenzestig procent van de ondervraagden wist dat coïtus interruptus geen betrouwbare vorm van anticonceptie is.
Vraag 1: Wanneer je voor het eerst geslachtsgemeenschap (seks) hebt, kan je niet zwanger worden. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
2
3,9
3,9
3,9
juist
45
88,2
88,2
92,2
ik weet het niet
4
7,8
7,8
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 2: Het is enkel nodig de pil te nemen op dagen dat je geslachtsgemeenschap (seks) hebt. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
2
3,9
3,9
3,9
juist
44
86,3
86,3
90,2
ik weet het niet
5
9,8
9,8
100,0
Total
51
100,0
100,0
Pagina | 20
Vraag 3: Je pil correct en stipt innemen is vooral van belang tijdens de tweede week van een pilstrip. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
12
23,5
23,5
23,5
juist
16
31,4
31,4
54,9
ik weet het niet
23
45,1
45,1
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 4: Om een nieuwe pilstrip te beginnen, moet je wachten tot je menstruatie is gestopt. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
18
35,3
35,3
35,3
juist
24
47,1
47,1
82,4
ik weet het niet
9
17,6
17,6
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 5: Wanneer je de pil neemt en hebt moeten braken of diarree hebt gehad, kan het zijn dat je niet meer beschermd bent tegen zwangerschap. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
5
9,8
9,8
9,8
juist
36
70,6
70,6
80,4
ik weet het niet
10
19,6
19,6
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 6: Wanneer je bloedverlies krijgt tijdens een pilstrip, stop je best meteen met de pil. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
12
23,5
23,5
23,5
juist
16
31,4
31,4
54,9
ik weet het niet
23
45,1
45,1
100,0
Total
51
100,0
100,0
Pagina | 21
Vraag 7: Het heeft geen zin de noodpil/morning-afterpil te gebruiken >12u na onbeschermde geslachtsgemeenschap (seks). Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
9
17,6
17,6
17,6
juist
22
43,1
43,1
60,8
ik weet het niet
20
39,2
39,2
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 8: De noodpil/morning-afterpil is 100% betrouwbaar. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
3
5,9
5,9
5,9
juist
33
64,7
64,7
70,6
ik weet het niet
15
29,4
29,4
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 9: Wanneer je de noodpil/morning-afterpil gebruikt hebt, ben je de komende maand ook nog beschermd tegen zwangerschap. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
1
2,0
2,0
2,0
juist
35
68,6
68,6
70,6
ik weet het niet
15
29,4
29,4
100,0
Total
51
100,0
100,0
Vraag 10: Vroegtijdig terugtrekken is een betrouwbaar voorbehoedsmiddel. Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
fout
6
11,8
11,8
11,8
juist
38
74,5
74,5
86,3
ik weet het niet
7
13,7
13,7
100,0
Total
51
100,0
100,0
Pagina | 22
Het gemiddeld aantal juiste antwoorden bedroeg 6.1 op 10 stellingen.
Tabel 9: Verdeling score quiz Cumulative
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
0
1
2,0
2,0
2,0
1
2
3,9
3,9
5,9
2
3
5,9
5,9
11,8
3
4
7,8
7,8
19,6
4
3
5,9
5,9
25,5
5
7
13,7
13,7
39,2
6
6
11,8
11,8
51,0
7
6
11,8
11,8
62,7
8
8
15,7
15,7
78,4
9
5
9,8
9,8
88,2
10
6
11,8
11,8
100,0
Total
51
100,0
100,0
Pagina | 23
5.2.2.2.
Determinanten van score
Leeftijd De gemiddelde score ging in stijgende lijn met de leeftijd. Er werd een significant verschil vastgesteld tussen de score op 14- en 17-jarige leeftijd (P=0.011).
Figuur 1: Verdeling score quiz per leeftijd
Onderwijs Meisjes uit het hoger onderwijs scoorden het hoogst. Leerlingen uit het TSO en kunstonderwijs stonden op de 2de plaats, gevolgd door leerlingen uit het ASO2. Jongeren die onderwijs volgden in het BSO of in het BuSO scoorden het slechtst. Er kon geen significant verschil worden vastgesteld tussen de verschillende categorieën.
2
Bemerking: zoals eerder werd aangegeven zijn de deelnemers uit het ASO gemiddeld jonger dan de deelnemers uit het TSO of BSO. Dit verschil was niet statistisch significant.
Pagina | 24
Figuur 2: Verdeling score quiz per onderwijsniveau
Afkomst Meisjes met 2 Belgische ouders scoorden gemiddeld beter dan jongeren afkomstig uit een gemengd huwelijk. Deze score lag op zijn beurt weer hoger dan de gemiddelde score bij jongeren met 2 allochtone ouders. De score van meisjes met Belgische ouders was significant hoger dan de score van meisjes afkomstig uit een gezin waarin beide ouders van allochtone afkomst waren (P=0.002).
Figuur 3: Verdeling score quiz per afkomst
Pagina | 25
Wanneer we de gemiddelde scores vergelijken op basis van het geboorteland van de jongere zelf scoorde Kosovo het laagst, gevolgd door Slowakije, Ghana, Marokko en Albanië. Spanje en België scoorden het best. Er kon geen statistisch significant verschil tussen deze subgroepen worden vastgesteld.
Ook vergelijking op geboorteland van de vader of moeder van de deelnemer kon geen statistisch significant verschil aantonen. Kosovo, Slowakije en Turkije scoorden ook hier het slechtste. België, Ghana en Spanje scoorden het best.
Religie Meisjes die aangaven niet gelovig te zijn scoorden gemiddeld beter dan religieuze jongeren. Moslimmeisjes scoorden het slechtst. Het verschil in score tussen de verschillende subgroepen was statistisch significant (P=0.002) met een P-waarde van 0.020 voor katholieke jongeren en een P-waarde van 0.003 voor moslimjongeren.
Figuur 4: Verdeling score quiz per religie
Seksuele ervaring Seksueel actieve jongeren scoorden significant hoger op de kennistoets dan hun leeftijdsgenoten zonder seksuele ervaring (P<0.001).
Pagina | 26
Figuur 5: Verdeling score quiz afhankelijk van seksuele ervaring
Pilgebruik Meisjes die ooit de pil namen als voorbehoedsmiddel scoorden significant beter dan de seksueel actieve meisjes die nooit eerder de pil namen (P<0.001).3
Figuur 6: Verdeling score quiz afhankelijk van pilgebruik
3
Bemerking: Er werd een significante relatie vastgesteld tussen pilgebruik en leeftijd, religie en afkomst.
Pagina | 27
Seksueel risicogedrag De gemiddeld scores van ‘veilige’ en ‘onveilige’ vrijers lagen erg dicht bij elkaar. Er kon dan ook geen statistisch significant verschil worden vastgesteld.
Figuur 7: Verdeling score quiz afhankelijk van seksueel risicogedrag
Zwangerschap Wanneer we binnen de groep van de seksueel actieve jongeren de vergelijking maken tussen jongeren met en zonder voorgeschiedenis van zwangerschap zagen we dat de gemiddelde score van jongeren met een zwangerschap in de voorgeschiedenis lager lag dan bij jongeren die nog nooit zwanger waren. Dit verschil was niet statistisch significant.
Pagina | 28
Figuur 8: Verdeling score quiz afhankelijk van zwangerschap
Pagina | 29
6. Discussie
6.1. Bemerkingen bij het studieopzet - Rekrutering: De deelnemers werden, zoals in de methode beschreven, aangesproken op moment dat ze kwamen consulteren in het centrum. We kozen voor deze vorm van benaderen met het doel een zo divers mogelijke deelnemersgroep te bekomen. We veronderstelden dat bij het schriftelijk aanschrijven van de doelpopulatie vooral de sterkere Nederlandstalige meisjes zouden reageren. Door alle consulterende meisjes face-to-face aan te spreken werd de drempel voor anderstalige meisjes om deel te nemen lager. De jongere hoefde zelf ook weinig extra inspanning te leveren om deel te nemen aan het onderzoek (itt. vb. zelf de tijd nemen om de vragenlijst in te vullen, vragenlijst terugsturen…). Het feit dat de bevragingen enkel op woensdagnamiddag werden georganiseerd kunnen een uitsluiting gegeven hebben van jongeren die vroegtijdig met school stopten en reeds gingen werken.
Artsen vermeldden dat het voor hen moeilijk was jongeren binnen de doelpopulatie aan te spreken over het onderzoek wanneer het recente consult handelde over de thematiek die in de bevraging aan bod kwam: meisjes met een vraag naar een zwangerschapstest, angst voor een SOA, relationele problemen… Meisjes met psychische problemen, zoals depressie, werden eveneens zelden geïnformeerd over het onderzoek, net als meisjes met een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek. Ondanks de persoonlijke manier van aanspreken, bleef de taal bij anderstalige patiënten soms toch nog een hindernis. Door deze drempels die de artsen ervoeren, zullen bepaalde meisjes uit de boot zijn gevallen. Hoogst waarschijnlijk zou het bij deze categorie van jongeren net interessant geweest zijn te weten hoe zij over voorbehoedsmiddelen dachten en wat zij hierover reeds wisten.
Jongeren die zelden een dokter consulteren of hun huisarts niet als een aanspreekpunt beschouwen, kunnen door deze benadering ook geweerd zijn.
Pagina | 30
- Bevraging: Er werd geopteerd om de vragenlijsten persoonlijk af te nemen bij de deelnemers. Op die manier kon, zeker bij anderstalige jongeren, extra informatie gegeven worden bij de vragen en kon er worden nagegaan of de jongere de vraag goed had begrepen. Er kon eveneens, indien nodig, extra ingegaan worden op een antwoord van de jongere. Het kan natuurlijk niet worden uitgesloten dat anderstalige jongeren lager scoorden op de kennistoets omwille van de taalbarrière.
Seksualiteit is een gevoelig onderwerp. Het kan zijn dat bepaalde jongeren, door deze directe manier van ondervragen, sociaal wenselijke antwoorden gaven of het moeilijk vonden steeds eerlijk te antwoorden.
- Statistische analyse: Gezien het kleinschalige opzet van dit onderzoek werd er geopteerd geen mulitvariate analyse uit te voeren op de resultaten. Om de uitkomst van de univariate analyses toch zo betrouwbaar mogelijk te interpreteren werden de verschillende confounders steeds onderling gecorreleerd om de invloed van deze variabelen op de test in te schatten. Indien er bij de univariate analyse niets vermeld staat, betekent dit dat er geen significante invloed van andere variabelen op de onderzochte variabele werd vastgesteld.
Veel jongeren wisten niet welk opleidingsniveau hun moeder had genoten. Deze variabele werd dan ook niet meegenomen in de analyses.
6.2. Resultaten Onze veronderstelling dat de jongeren van het WGC Botermarkt vaak onveilig vrijen blijkt niet alleen uit de analyse van de dossiergegevens maar wordt ook weergegeven in de analyse van de bevraging. Maar liefst 50% van de seksueel actieve jongeren gaf aan reeds één of meerdere keren seksuele betrekkingen te hebben gehad zonder enige vorm van voorbehoedsmiddel te gebruiken. Met deze cijfers scoren we veel slechter dan de cijfers die de Nationale Gezondheidsenquête vermeldden.21-22 Een analyse van de kwetsbare groepen zal ons in staat stellen om hier gericht op in te spelen.
Pagina | 31
6.2.1. Analyse van de kwetsbare groepen Leeftijd: De seksuele ervaring stijgt, zoals we verwachtten, met de leeftijd. Ook de score op de kennistoets neemt significant toe met de leeftijd. In tegenstelling tot de bestaande literatuur 23-24
, die aangeeft dat het consistent anticonceptiegebruik stijgt met de leeftijd, zien we in onze
populatie eerder een tegenovergestelde beweging. Alle deelnemers die aangaven al onbeschermde seksuele contacten te hebben gehad waren 16 jaar of ouder. Gezien hun betere score op de kennistoets, blijkt in deze leeftijdcategorie een gebrek aan kennis niet de meest bepalende determinant van het onveilig vrijgedrag.
Onderwijs: Jongeren die onderwijs volgen in TSO of BSO blijken vaker seksueel actief te zijn dan hun leeftijdsgenoten uit het ASO. Dit is gelijklopend met wat we verwachtten. Zij blijken echter niet alleen vaker seksueel actief te zijn maar vertonen ook frequenter seksueel risicogedrag. Geen enkele leerling uit het ASO gaf aan al eens onbeschermde seks te hebben gehad. Ook hier kon niet aangetoond worden dat dit gedrag kan verklaard worden op basis van een gebrekkige kennis. Leerlingen uit het TSO scoorden immers gemiddeld beter op de kennistoets dan leerlingen uit het ASO.
Religie en afkomst: Niet gelovige jongeren, katholieke en moslimjongeren verschillen significant op vlak van seksuele ervaring, seksueel gedrag en kennis van voorbehoedsmiddelen. Gelovige jongeren (zowel katholiek als moslim) zijn minder seksueel actief dan hun niet gelovige vriendinnen. Opvallend is wel dat, indien zij seksueel actief zijn, ze significant frequenter onveilig vrijen. Hun kennis over voorbehoedsmiddelen blijkt ook significant lager te zijn dan bij niet gelovige jongeren.
Wanneer we Belgische jongeren vergelijken met jongeren afkomstig uit een gemengd huwelijk of jongeren met 2 ouders van allochtone origine zien we een gelijklopende trend met de conclusies op basis van religie. Belgische jongeren zijn vaker seksueel actief maar vrijen veiliger dan jongeren met een buitenlandse achtergrond. Hun kennis van het gebruik van voorbehoedsmiddelen is ook significant hoger.
Pagina | 32
Bij gelovige jongeren of jongeren met een buitenlandse achtergrond
zal het dus zeker
aangewezen zijn extra aandacht te besteden aan goede voorlichting en informatieverstrekking.
Seksuele ervaring: Jongeren met seksuele ervaring scoren gemiddeld beter op de kennistoets dan jongeren zonder seksuele ervaring. Toch blijkt het praktisch gebruik van de pil en noodpil ook bij seksueel actieve jongeren vaak niet helemaal duidelijk: 1 op 4 jongeren met seksuele ervaring denkt dat een nieuwe pilstrip niet moet gestart worden na een interval van 7 dagen maar moet herstart worden wanneer de menstruatie is gestopt, de helft van de jongeren zou het innemen van de pil stopzetten bij bloedverlies tijdens een pilstrip en minder dan de helft van de deelnemers kan aangeven wat de gevaarlijkste periode is om de pil te vergeten. De onbetrouwbaarheid van de pil bij braken of diarree is bij 1 op 5 meisjes eveneens niet gekend.
Bij seksueel actieve jongeren zal vooral gefocust moeten worden op het praktisch gebruik van anticonceptie en moet er stilgestaan worden bij concrete situaties die zich kunnen voordoen tijdens pilgebruik.
Pilgebruik: De gemiddelde score van meisjes die ooit de pil gebruikten ligt significant hoger dan de score van seksueel actieve meisjes die nooit de pil namen als voorbehoedsmiddel. Dit kan een teken zijn dat de voorlichting door artsen tijdens een pilconsult zichtbaar effect heeft. Dit resultaat moet echter met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd aangezien er een significant verband van pilgebruik met zowel leeftijd, religie als afkomst werd vastgesteld.
Seksueel risicogedrag en zwangerschap: Meisjes met een zwangerschap in de voorgeschiedenis scoren gemiddeld lager dan seksueel actieve meisjes die nooit zwanger waren. Dit verschil is echter niet significant. De score van meisjes die aangaven reeds onbeschermde seksuele contacten te hebben gehad is niet opvallend verschillend van de score van meisjes die steeds voorbehoedsmiddelen gebruikten.
Jongeren die op consultatie komen met de vraag naar een zwangerschapstest of ooit zwanger waren, zijn dus geen specifiek kwetsbare groep. Dit incident is natuurlijk wel een ideale kans om met de jongere stil te staan bij de reden van dit onbeschermd contact en bij het belang van en de manier van correct anticonceptiegebruik. Pagina | 33
6.2.2. Motieven van seksueel risicogedrag De redenen van onveilig vrijen die door de jongeren aangegeven worden, zijn gelijklopend met de redenen die in de literatuur
26-27
worden vermeld: de seks was ongepland, het
voorbehoedsmiddel was niet bij de hand of vergeten. Het voornaamste motief uit de literatuur 26-27
, het gebruik van drugs of alcohol, werd door geen enkele deelnemer vermeld. Het kan
echter zijn dat deelnemers geremd waren steeds eerlijk te antwoorden door de persoonlijke vorm van bevragen.
Deze factoren, door de jongeren aangehaald, maken duidelijk dat er bij de voorlichting ook belangrijke aandacht moet besteed worden aan het bestaan en het praktisch gebruik van de noodanticonceptie. Bij de bevraging werd duidelijk dat veel jongeren ook op dit vlak nog grote hiaten hebben in hun kennis.
Artsen hoeven geen schrik te hebben dat informatieverstrekking over de noodpil onveilig vrijen in de hand zou werken. Brits onderzoek toonde dat vlotte toegang tot de noodpil geen verhoogd risico inhoudt op herhaaldelijk gebruik of het nalaten van routine anticonceptie te gebruiken.32
6.2.3. Andere conclusies In tegenstelling tot de literatuur blijken heel wat jongeren hun kennis goed te kunnen inschatten. Jongeren die aangeven voldoende kennis te hebben van voorbehoedsmiddelen scoren significant hoger dan jongeren die vertellen onvoldoende te weten.
Ruim de helft van de deelnemers zou zich bij vragen rond voorbehoedsmiddelen wenden tot de huisarts. Daarmee staat de huisarts op een eervolle 2de plaats na de vrienden. Het feit dat de bevraging door een huisarts en in een huisartsencentrum werd georganiseerd, kan deze resultaten logischer wijs hebben beïnvloed. Hoe dan ook blijft dit een bemoedigend resultaat voor de huisarts. Internet en ouders komen op de 3de en 4de plaats. Telefoonlijnen en informatiecentra lijken hun doel eerder te missen: slechts 2% zou informatie gaan vragen in een jongerencentrum en niemand zou gebruik maken van een telefoonlijn.
Pagina | 34
Jongeren die de huisarts vermeldden als informatiebron scoren gemiddeld hoger dan jongeren die hiervoor niet naar de huisarts zouden komen. De folders die ter beschikking van de deelnemers werden gesteld, werden ook voornamelijk meegenomen door jongeren die goed scoorden op de kennistoets. Deze conclusies kunnen natuurlijk in de 2 richtingen worden geïnterpreteerd: jongeren met een beperkte kennis over voorbehoedsmiddelen komen hiervoor niet naar de huisarts en nemen op eigen initiatief ook geen informatiefolder mee, waardoor hun kennis ook niet vergroot.
Het is dus aangeraden dat artsen niet wachten op vragen van hun jonge patiënten maar hen actief aanspreken over voorbehoedsmiddelen en toetsen naar hun kennis en misvattingen.
Pagina | 35
7. Besluit In deze thesis kon het vermoeden van een inconsistent anticonceptiegebruik bij de jongeren van het WGC Botermarkt worden bevestigd, zowel in het aantal tienerzwangerschappen als in de cijfers van seksueel risicogedrag.
Naar aanleiding van dit onderzoek werd niet alleen het probleem binnen het centrum nog eens onder de aandacht gebracht maar hopen we eveneens een meer gerichte en betere voorlichting te kunnen verschaffen. Door zijn vertrouwensband met de patiënt is de huisarts hiervoor immers de geknipte persoon.
Veel van de drempels die jongeren ervaren om de huisarts te consulteren voor een voorbehoedsmiddel, kunnen vermeden worden.11 De kostprijs voor een consultatie bij de huisarts valt weg binnen het systeem van de forfaitaire betaling, veel voorbehoedsmiddelen zijn gratis voor jongeren onder de 21 jaar en de lange wachttijden in de wachtzaal kunnen vermeden worden door de mogelijkheid herhaalvoorschriften van anticonceptie telefonisch aan te vragen. Jongeren dienen wel nog meer gesensibiliseerd te worden over het feit dat er geen gynaecologisch onderzoek aangewezen is bij het voorschrijven van een oraal contraceptivum. Boodschappen in de wachtzaal of het Berichtenblaadje van het WGC kunnen hierbij helpen.
Ieder consult waarin een jongere vraagt naar een zwangerschapstest, een pilvoorschrift, een SOA-screening of waarbij de jongere een andere gynaecologische hulpvraag heeft, moet aangewend worden om het thema voorbehoedsmiddelen bespreekbaar te maken. Het zal vooral belangrijk zijn als arts zelf het initiatief te nemen de jongere hierover aan te spreken en te informeren. Vooral aandacht schenken aan concrete situaties bij pilgebruik, het praktisch gebruik van voorbehoedsmiddelen en informatie rond de beschikbaarheid en gebruik van de noodpil is de boodschap. Bij
gelovige jongeren
of jongeren met
een allochtone achtergrond
zal goede
informatieverstrekking nog meer van belang zijn. Oudere jongeren en jongeren uit het TSO of BSO hebben vaak al een relatief goede kennis. Bij hen kan het gesprek open getrokken worden naar veilig vrijgedrag in het algemeen.
Pagina | 36
Domus Medica biedt een richtlijn “Orale anticonceptie” aan die een goede leidraad kan zijn voor deze consulten. Onderzoek bij 28 Vlaams huisartsen toonde reeds dat deze richtlijn nog vaak niet wordt geïmplementeerd. Slechts 3 artsen vermeldden het bestaan van de noodpil en het feit dat deze vrij verkrijgbaar is en er werd erg summier omgesprongen met informatie over situaties waarin de pil minder goed werkt.33-34
Als geheugensteuntje voor de patiënt kan de NHG patiëntenbrief “Anticonceptiepil” en “Morning-afterpil” worden meegegeven. Voor anderstalige patiënten biedt de website van SENSOA informatie over 9 verschillende voorbehoedsmiddelen in verschillende talen.35-37
Pagina | 37
Referenties 1. Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen. Tienerzwangerschap: Cijfers. Beschikbaar via: http://www.crz.be/nl/getpage.asp?i=25&keyword=tienerzwangerschap%2C+cijfers Geraadpleegd 2010 juli 26. 2. Peersman W, De Riek A, Swinnen W, De Maeseneer J. Seksueel gedrag en anticonceptiegebruik; sociale verschillen bij jongeren. Huisarts en Research 1997: 328-34. 3. Jacquemyn Y et al. Tienerzwangerschap in Vlaanderen. Epidemiologisch onderzoek. Tijdschrift voor Geneeskunde 2001: 57: 1077. 4. Buitendijk SE, Oosterhout R, Ris M. Verloskundige uitkomsten tienerzwangerschappen in Nederland. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 1993: 137: 2536-40. 5. Cooper LG, Leland NL, Alexander G. Effect of maternal age on birth outcomes among young adolescents. Soc Biol 1995: 42.22-35. 6. Olausson PO, Cnattingius S, Haglund B. Teenage pregnancies and risk of late fetal death and infant morbidity. Br J Obstet Gynaec 1999: 10: 116-21. 7. Straton JA, Stanley FJ. Medical risks of teenage pregnancy. Aust Fam Physician 1983: 12: 474-8. 8. Treffers PE. Teenage pregnancy, a worldwide problem. Ned Tijdschr Geneesk 2003: 147: 2320-5. 9. Olausson PO, Haglund G, Weitoft BR. Teenage childbearing and long-term socioeconomic consequences. Fam Plann Perspect 2001: 33: 70-74. 10. Medistrat. Anticonceptie en de pil. Meisjes van 15 tot 20 jaar. De resultaten. 2002 11. Peremans, Hermann, Avonts, Royen, Denekens. Kennis van contraceptie en verwachtingen bij adolescenten. De huisarts als bron van gezondheidsinformatie. Huisarts Nu 2002:31: 183-91. 12. Van Hove, Carpentier, Knops. Jongeren, seks en aids herbekeken. Leuven-Apeldoorn: Garant; 1995. 159p. 13. De VoorZorg. Enquête rond vrijgedrag bij jongeren. 2004 14. De Gendt. Ouders zijn rem voor veilig vrijen. De Morgen 28/03/ 2005 15. Hendrickx, Lodewijckx, Royen, Denekens. Seksueel gedrag bij Marokkaanse immigranten van de tweede generatie, balancerend tussen traditionele houdingen en veilig vrijen. Huisarts Nu 2004: 33: 349-56.
Pagina | 38
16. Carey, Chiappetta, Tremont, Murray, Gold. The contraceptive vaginal ring: female adolescents' knowledge, attitudes and plans for use. Contraception 2007: 76: 444-50. 17. Fleming, Sokoloff, Raine. Attitudes and beliefs about the intrauterine device among teenagers and young women. Contraception 2010: 82: 178-82. 18. Whitaker, Johnson, Harwood, Chiappetta, Creinin, Gold. Adolescent and young adult women's knowledge of and attitudes toward the intrauterine device. Contraception 2008: 78: 211-7. 19. Johnson, Nye, Cohall. There's always a Plan B: adolescent knowledge, attitudes and intention to use emergency contraception. Contraception 2010: 81: 128-32. 20. Mollen, Barg, Hayes, Gotcsik, Blades, Schwarz. Assessing attitudes about emergency contraception among urban, minority adolescent girls: an in-depth interview study. Pediatrics 2008: 122: 395-401. 21. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Gezondheidsenquête in België door Interview 2001. Beschikbaar via: http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index4.htm. Geraadpleegd 2010 mei 6. 22. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Gezondheidsenquête in België door Interview 2004. Beschikbaar via: http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/index4.htm. Geraadpleegd 2010 mei 6. 23. Maes, Vereecken. Jongeren en Gezondheid: resultaten voor 2002. Beschikbaar via: http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be. Geraadpleegd 2010 mei 7. 24. de Graaf, Meijer, Poelman, Vanwesenbeeck. Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Delft: Eburon; 2005. 25. Onderzoeksgroep gedrag en gezondheid UGent. Veilig vrijen binnen de jongerencultuur: mogelijkheden en beperkingen. 1994 26. HSE Crisis Pregnancy Programme. The Irish Study of Health and Relationships; Summary Report. 2006. Beschikbaar via: http://www.crisispregnancy.ie.publications.php. Geraadpleegd 2010 augustus 17. 27. Ekstrand, Larsson, Van Essen, Tyden. Swedisch teenager perceptions of teenage pregnancy, abortion, sexual behavior, and contraceptive habits: a focus group study among 17-year-old female high-school students. Acta Obstet Gynecol Scand 2005: 84: 980-6. 28. Stad Gent. Gent in cijfers 2009: Wijkmonitor. Beschikbaar via: http://www.gent.be/eCache/WLB/41/598.cmVjPTE1Mjg1MA.html. Geraadpleegd 2011 februari 3. 29. Ontstaan Wijkgezondheidscentrum Botermarkt. Beschikbaar via: http://www.wgcbotermarkt.be. Geraadpleegd 2001 februari 3.
Pagina | 39
30. Health Behaviour in School-Aged Children. Jongeren en Gezondheid. 2002. Beschikbaar via: http://www.jongeren-en-gezondheid.ugent.be/HBSC2002/. Geraadpleegd 2010 mei 6. 31. De pil in praktijk. Schering 2002. 32. Glasier, Baird. The effects of self-administering emergency contraception. N Engl J Med 1998: 339: 1-4. 33. Domus Medica. Aanbeveling Orale Anticonceptie. Beschikbaar via: http://www.domusmedica.be/kwaliteit/aanbevelingen/overzicht/oraleanticonceptie.html?ta sk=category%C2%A7ionid=13. Geraadpleegd 2010 januari 14. 34. Peremans, Rethans, Verhoeven, Debaene, Van Royen, Denekens. Het contraceptieconsult bij adolescenten. Een studie met gestandaardiseerde patiënten in de huisartsenpraktijk. Huisarts Nu 2007: 31: 183-91. 35. NHG patiëntenbrief ‘De anticonceptiepil’. Beschikbaar via: http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_voorlichting/NHGPatientenbrieven/NHGPatiente nbrief/PBU3b.htm. Geraadpleegd 2010 januari 14. 36. NHG patiëntenbrief ‘De morning-afterpil’. Beschikbaar via: http://nhg.artsennet.nl/kenniscentrum/k_voorlichting/NHGPatientenbrieven/NHGPatiente nbrief/PBU3e.htm. Geraadpleegd 2010 januari 14. 37. SENSOA. Geboorteregeling. Beschikbaar via: http://www.sensoa.be/geboorteregeling.php. Geraadpleegd 2011 februari 3.
Pagina | 40