Actieonderzoek Humanities
Hoe maak ik groep 5/6 enthousiast om actief met burgerschap aan de slag te gaan en hiermee ook mijn collega’s?
Naam Datum Minor Opleidingsfase
: Marian Vermeulen : 27-05-2010 : Humanities : Startbekwaam
1
Inhoudsopgave Inleiding
Blz.
4
Fase 1 – Oriënteren
Blz.
5-8
1.1 Vertrekpunt
Blz.
5
1.2 Situationele analyse
Blz.
5
1.3 Vertrekpunt analyseren
Blz.
6
1.4 Mijn competentieontwikkeling
Blz.
8
Blz.
10-24
2.1 Onderzoeksvraag
Blz.
10
2.2 Subvragen
Blz.
10
2.3 Literatuur die ik nodig heb om mijn subvragen te kunnen beantwoorden 2.4 Data die ik nodig heb om mijn subvragen te kunnen
Blz.
10
Blz.
11
2.5 Onderzoeksplan
Blz.
11
2.6 Antwoorden op mijn subvragen
Blz.
13
2.7 Beantwoorden van mijn onderzoeksvraag
Blz.
23
Blz.
25-35
Fase 2 – Kennis verzamelen
beantwoorden
Fase 3 – Acties selecteren, uitvoeren en evalueren 3.1
Hypothese
Blz.
25
3.2
Actie
Blz.
25
3.3
Actie 1 SMART geformuleerd
Blz.
25
3.4
Uitwerken actie 1
Blz.
26
3.5
Resultaat
Blz.
26
3.6
Evaluatie van actie 1
Blz.
27
3.7
Conclusie en bijgestelde hypothese
Blz.
29
3.8
Actie 2 SMART geformuleerd
Blz.
30
2
3.9
Uitwerken actie 2
Blz.
31
3.10 Resultaat
Blz.
32
3.11 Evaluatie van actie 2
Blz.
32
3.12 Conclusie
Blz.
34
Fase 4 – Publiek maken van ontwikkelde inzichten en kennis
Blz.
36
Reflectie op ontwikkelde competenties
Blz.
37
Literatuurlijst
Blz.
38-39
Bijlagen
Blz.
41-53
Bijlage 1: Actie 1
Blz.
41
Bijlage 2: Impressie actie 1
Blz.
45
Bijlage 3: Feedback vakdocent
Blz.
49
3
Inleiding Een wet Er moet een wet bestaan die het geluk van mensen regelt. Iedereen het zijne, allemaal in evenwicht. De samenleving als een volmaakt gedicht. Een wet die geldt voor alle mensen, zodat datgene wat zij wensen samenvalt met hun bestaan. Zo’n wet, daar denk ik aan. - Jan de Bas -
Gedurende het tweede halfjaar van schooljaar 2009-2010 heb ik ervoor gekozen om de minor Humanities te volgen. Binnen deze minor werk ik over burgerschapsvorming in een internationale setting. Binnen deze minor werk ik samen met studenten uit Griekenland, Litouwen en Nederland. Hierdoor word alles in het Engels aangeboden. Naast het feit dat ik burgerschap een zeer interessant onderwerp vind, heeft het internationaal samenwerken ook mijn interesse gewekt. Wat mij betreft was de keuze voor mijn afstudeerminor dus snel gemaakt. Vanuit de minor Humanities kreeg ik de opdracht voor een actieonderzoek of schoolontwikkelingsonderzoek. Ik heb onderzocht welke ambities of vragen mijn stageschool CBS De Klimop heeft op het gebied van burgerschap. Ik wilde graag mijn eigen ontwikkeling en leerkrachtgedrag verbeteren, maar de school ook verder helpen. Helaas blijkt mijn school momenteel geen onderzoeksonderwerpen te hebben voor een schoolontwikkelingsonderzoek. Hierdoor heb ik uiteindelijk een actieonderzoek uitgevoerd. Ik heb de huidige situatie op mijn praktijkschool kritisch bekeken en geanalyseerd en een plan van verbetering geschreven en uitgevoerd. Uiteraard ging dit in samenspraak met het docententeam, mijn minorbegeleider en studiemaatjes. Voor u ligt het eindproduct met hierin mijn onderzoeksverslag en conclusies. Tijdens de uitvoering van deze minor heb ik mijzelf ontwikkeld. Ik heb veel geleerd vanuit de praktijk, de opleiding, maar ook door veel literatuuronderzoek. Met trots presenteer ik u dan ook dit verslag.
4
Fase 1 – Oriënteren 1.1 Vertrekpunt Om een helder vertrekpunt voor dit onderzoek te bepalen, heb ik eerst de school gevraagd of zij ontwikkelingsbehoeften of vragen op het gebied van burgerschap, duurzaamheid, aardrijkskunde of geschiedenis hebben. Na overleg met de locatieleider en de directeur, blijkt dit niet het geval te zijn. Daarom kies ik ervoor om een actieonderzoek uit te voeren vanuit mijn eigen interesse. Het betreft hier iets wat ik ambieer. Ik wil met dit onderzoek mijn eigen handelen in de praktijk verbeteren. Mijn onderzoek zal starten vanuit een van mijn ambities. Burgerschap is een actueel onderwerp waar basisscholen mee bezig horen te zijn. Op de praktijkschool waar ik nu actief ben, zie ik dit nauwelijks terug. Ik zie niet duidelijk in de school wat bijdraagt aan de burgerschapsvorming. Hierdoor word ik niet uitgedaagd en gestimuleerd om er mee aan de slag te gaan. Ik wil graag weten wat er bij mij op school aan burgerschap gedaan wordt en hoe ik als leerkracht hier actief mee bezig kan zijn. Door de minor Humanities word ik namelijk bepaald bij het belang van aandacht voor burgerschapsvorming in het basisonderwijs. Ik hoop met dit onderzoek de leerkrachten op De Klimop te motiveren met mijn houding, oom zelf ook bezig te gaan met actief burgerschap. Maar allereerst wil ik mijn eigen handelen hierin verbeteren, omdat ik voor mijn actieonderzoek vooral start vanuit mijn eigen ambitie.
1.2 Situationele analyse Beschrijving van mijn eigen opvattingen met betrekking tot het onderwerp Burgerschapsvorming is voor mij vaak nog iets abstracts. Ik ben me bewust dat ik als leerkracht wettelijk verplicht ben aandacht te besteden aan actief burgerschap en sociale integratie. Het is belangrijk dat de school hier een visie op heeft. Mijn praktijkschool hanteert geen planmatige aanpak om actief burgerschap te stimuleren. Uit gesprekken is gebleken dat de school het moeilijk vindt om duidelijk met burgerschapsvorming bezig te zijn. Ik vind het jammer dat mijn praktijkschool hierin geen voorbeeld is voor mij, want ik ben zelf steeds enthousiaster geworden over actief burgerschap. Door de colleges binnen de minor en het lezen van verschillende literatuur hierover, ben ik het nut van actief burgerschap gaan inzien. Ik ben me ook gaan realiseren dat het belangrijk is dat hier op school al veel aandacht aan wordt besteedt. Het is goed voor de ontwikkeling van de leerlingen tot zelfstandige burgers in deze maatschappij, maar daarnaast ook wettelijk verplicht. Doordat de school er geen planmatige aanpak voor heeft en er niet heel duidelijk actief mee bezig is, ligt hier voor mij ook juist wel de uitdaging. Wellicht kan ik met mijn enthousiasme in de praktijk hier wel iets van overbrengen naar het team op CBS De Klimop. Mijn mening over burgerschap is duidelijk. Ik ben enthousiast over dit onderwerp en kijk uit naar de resultaten die mijn onderzoek zullen opleveren. Beschrijving van mijn eigen handelen met betrekking tot het onderwerp Enigszins onbewust weet ik dat ik zelf actief probeer te werken aan burgerschapsvorming. Ik probeer de leerlingen de basiskennis, vaardigheden en houding te leren die nodig zijn om een actieve rol te kunnen spelen in de eigen leefomgeving en later in de samenleving. Ik wil ze kennis laten maken met begrippen als democratie, grond- en mensenrechten, duurzame ontwikkeling, conflicthantering, sociale verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid en het omgaan met maatschappelijke diversiteit. Zeker in duurzame ontwikkeling hoop ik een voorbeeld voor de leerlingen te zijn. Ik wil leerlingen ook leren dat ze mogen opkomen voor hun eigen mening. Ze hoeven zich niet altijd te schikken naar de mening van iemand anders. Zeker met het oog op de overgang naar voortgezet 5
onderwijs, vind ik dit essentieel. Ik denk dat leerlingen, zeker in deze leeftijdsfase, erg gemakkelijk te beïnvloeden zijn. Genoemde onderwerpen zullen niet allemaal binnen mijn onderzoek passen, maar hiermee probeer ik te beschrijven dat ik wel gepassioneerd ben om met dit onderwerp aan de slag te gaan.
Vragen die ik heb met betrekking tot het onderwerp Natuurlijk roept dit onderwerp veel vragen bij mij op. Enkele vragen die ik graag beantwoord wil zien, zijn: - Wat zijn de eisen die het ministerie stelt aan burgerschapsvorming voor het basisonderwijs? - Binnen welke lessen kan het praktisch ingezet worden? - Welke domeinen vallen binnen dit vakgebied? Enkele specifiekere vragen waar ik op hoop in te gaan, zijn: - In hoeverre werkt mijn praktijkschool aan actief burgerschap, zoals het ministerie dit van hen verlangt. - Hoe kan ik actief burgerschap als leerkracht inzetten binnen mijn klas in de praktijk? - Hoe kan ik andere leerkrachten wellicht enthousiast maken voor dit onderwerp?
1.3 Vertrekpunt analyseren Momenteel is er veel aandacht voor de manier waarop de mensen in de maatschappij staan. De aandacht hiervoor is te zien op televisie, in kranten en magazines, maar ook binnen de politiek. Van scholen wordt verwacht dat ze actief bijdragen aan de ontwikkeling van burgerschap bij hun leerlingen. In principe geven scholen al vorm aan enige vorm van burgerschap. Dit is voor bijvoorbeeld de pedagogische opdracht van de school. Hoe een school burgerschap vormgeeft, mag de school zelf kiezen. Er is wettelijk opdracht gegeven dat burgerschap bevorderd moet worden, maar er is niet verteld hoe dit moet. Wel moet de school hier verantwoording over kunnen afleggen. Mijn vertrekpunt ligt bij mijn eigen mogelijkheden, maar zeker ook bij de huidige situatie van mijn praktijkschool. Om de situatie van mijn praktijkschool helder te krijgen, heb ik de burgerschapmeter uitgevoerd (De Bas: 32). Met deze meter krijg ik een helder inzicht in de huidige schoolcultuur van de praktijkschool. De cijfers bij de score hebben de volgende betekenis: 1 = Niet; 2 = Nauwelijks; 3 = Soms; 4 = Vaak; 5 = Altijd. Vraag 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Score Worden kinderen door rituelen op school uitgesloten? Mogen kinderen bij hun cultuur passende kleding dragen? Mogen kinderen in de klas vertellen over hoe zij het Suikerfeest vierden? Wordt kerstfeest in de klas gevierd? Noemen kinderen hun groepsleerkracht bij de voornaam? Gelden er op het schoolplein ongeschreven regels? Helpen oudere kinderen jongere kinderen? Kennen de leerkrachten alle kinderen bij naam? Begroeten leerkrachten ouders op de gang? Moeten personeelsleden een verklaring van respect tekenen? Spreken teamleden de directeur aan met u? Praat de directeur of de adjunct-directeur wel eens met een kleuter op het 6
1 2 5 5 5 3 3 4 5 1 1 4
13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
schoolplein? Is er een teamborrel op school? Luncht het team gezamenlijk? Staat de deur van de directeur open? Moeten ouders een verklaring van respect tekenen als ze hun kinderen op school aanmelden? Informeren leerkrachten bij ouders naar hun welzijn? Heeft de naam van de school een relatie met de schoolcultuur? Speelt de schoolidentiteit een rol bij het oplossen van een conflictsituatie? Gaat de school om met verwante organisaties in de buurt, zoals een kerk, een moskee of een andere levensbeschouwelijke instantie?
3 4 4 5 3 2 4 5
De totale uitslag is 69 punten. Volgens Dewey (De Bas, 2008: 32) is een score hoger dan 60 een acceptabele basis om vanuit de context van haar interne schooldemocratie te werken aan de burgerschapsvorming van haar leerlingen. Naast helderheid over burgerschap op praktijkschool, wil ik graag duidelijk krijgen wat ik zelf aan burgerschap doe. Hiervoor wil ik kritisch naar mijn eigen handelen kijken. Om hier zicht op te krijgen, heb ik de burgerschapsthermometer afgenomen. Dit zijn vragen over de leerkracht als regelaar van de pedagogische temperatuur en de organisatie van de klas als leefgemeenschap en als leef- en leeromgeving. 1 = Niet; 2 = Nauwelijks; 3 = Soms; 4 = Vaak; 5 = Altijd. Vraag De leerkracht als regelaar van de pedagogische temperatuur 1. Luistert u als leerkracht elke dag minimaal een minuut naar elk kind van de groep? 2. Maakt u elke dag wel eens een grapje? 3. Geeft u ieder kind wekelijks een spreekwoordelijke aai over de bol? 4. Stelt u elke dag aan elke leerling een vraag? 5. Wanneer een kind met een prangende vraag bij u komt, beantwoordt u deze dan binnen vijf minuten?
Score
Vraag 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Score
7. 8. 9. 10. 11. 12.
De organisatie van de klas als leefgemeenschap en als leef- en leeromgeving Mogen kinderen de volgorde van het rooster in de klas meebepalen? Hebben de kinderen invloed op de plaats waar ze in het lokaal zitten? Functioneert er in de klas een klassenvergadering? Worden de klassenregels mede bepaald door de kinderen? Worden kinderen beloond voor het zich houden aan de regels in de groep? Bespreekt u met kinderen de vraag wat je moet doen bij een conflict tussen twee kinderen? Functioneren er kinderen in de groep als bemiddelaar bij conflicten? Is er in de klas een ruimte ingericht waar activiteiten plaats kunnen vinden in het kader van burgerschapsvorming? Zijn er in de klas boeken of spellen aanwezig die gewijd zijn aan de werking van democratie? Heeft uw groep een schooltuintje waarvan de opbrengsten ten goede komen aan mensen in de schoolomgeving? Is er in de klas een muurkrant? Functioneert er in de klas een lijst met huishoudelijke taken voor leerlingen? 7
5 5 4 5 5
2 4 1 4 3 4 1 1 1 1 1 5
13. Beschikt de groep over een klassenkas? 14. Is op het schoolrapport ruimte voor reflectie op het meedoen van het kind? 15. Kunnen kinderen zelf iets op het rapport over hun eigen functioneren invullen?
5 5 1
Op de burgerschapsthermometer scoor ik 63 punten. Mijn klas is dus serieus op weg om vanuit de context van haar interne klassendemocratie met succes te werken aan burgerschapsvorming. Dit is een belangrijk gegeven om verder te kunnen in mijn actieonderzoek. Feiten die ik (onbewust) negeer omdat ze niet in de analyse passen Zelf sta ik twee dagen per week voor deze groep. Mijn duocollega werkt staat op woensdag, donderdag en vrijdag voor deze groep. Zij is mijn mentor en samen organiseren we de klas. Ik weet hierdoor ook dat veel van deze punten overeenkomen met haar leerkrachtgedrag. Voor het resultaat de analyse maakt het dus niet uit dat er ook een andere leerkracht voor de groep staat. Vage of dubbelzinnige begrippen die in de situatie beschreven staan Het begrip weerbaarheid en burgerschapsvorming zijn waarschijnlijk nog erg vaag omschreven. Je kunt met beide begrippen veel verschillende kanten op. Daarom besluit ik later in dit onderzoeksverslag deze begrippen verder te definiëren. Onderliggende implicaties in mijn onderzoek Naast het feit dat dit onderzoek een grote bijdrage levert aan mijn competentieontwikkeling en persoonlijke groei in professioneel handelen, hoop ik daadwerkelijk mijn praktijkschool van dienst te kunnen zijn met de resultaten van mijn onderzoek. Daarnaast hoop ik dat actief burgerschap meer een deel van mijn leerkrachtgedrag gaat worden.
1.4 Mijn competentieontwikkeling Uiteraard heb ik bij het bepalen van mijn startpunt niet uitsluitend gekeken naar mijn ontwikkeling op het gebied van burgerschap. Allereerst heb ik gekeken wat mijn beoordelaars hebben aangegeven in het verleden. In mijn feedbackformulier, naar aanleiding van mijn assessmentdossier werkplekbekwaam, wordt aangegeven dat ik meer zou kunnen beschrijven over mijn eigen handelen op basis van mijn opvattingen over duurzame ontwikkeling. Dit hoort natuurlijk bij mijn visie op onderwijs, maar ik wil het ook graag plaatsen bij competentie 8: Inspiratie en normatief handelen. Ik wil een inspiratiebron voor de leerlingen zijn door deze minor heen. Uiteindelijk verwacht ik dat mijn leerkrachtgedrag aangepast zal zijn, na deze minor. Ik zal mij hiervoor laten inspireren diverse inspiratiebronnen, zowel theoretisch als in de praktijk. Ik wil een leerkracht zijn met een verhaal. Ik wil uitstralen dat het belangrijk is om actief met burgerschap bezig te zijn. Ik wil de leerlingen hierin een voorbeeld zijn en begeleiden. Verder is het belangrijk om op een goede manier met het team op CBS de Klimop samen te werken aan een goed resultaat van mijn actieonderzoek. Ik moet op school goed samenwerken met de klas om het minorspecifieke deel in orde te maken. Daarnaast wil ik een goede internationale manier van samenwerken hanteren. Ik werk binnen de minor voor mijn groepsonderzoek samen met twee Griekse studenten. Ik wil dat deze samenwerking goed verloopt. Om dit te realiseren, ben ik open en eerlijk en kom ik mijn afspraken na. Ik geef aan dat ik dit ook van hen verwacht. Ik geef dit expliciet aan, omdat ik inmiddels heb gemerkt dat er wel verschillen tussen de Griekse en Nederlandse cultuur zijn. Verder werk ik ook samen met andere studenten binnen deze minor. Dit is een student uit Litouwen, maar ook enkele uit Nederland. Ook met hen wil ik goed samenwerken door een 8
studiehouding te laten zien, die ik ook van hen verwacht. Ook naar hen ben ik eerlijk in mijn verwachtingen voor een optimale samenwerking. Nu realiseer ik me dat dit niet direct een schoolteam is waarin ik samenwerk, maar ik kan de situatie wel goed vergelijken. Ik kan nu namelijk ook mijn sterke rollen inzetten, zoals in mijn portfolio staat beschreven. Door deze punten werk ik aan competentie 5. Als laatste wil ik ook werken aan competentie 7. Als ik aan de slag ga met het ontwikkelen van mijn eigen handelen, is continue reflectie noodzakelijk. Ik wil mijn eigen handelen volgen en verbeteren. Ik zal een lerende houding aannemen, met daarbij een kritische houding ten opzichte van mijzelf. Waar nodig is zal ik hulp van deskundigen inschakelen. Dit kunnen collega’s op school zijn, maar ook mijn begeleidend docent. Door mijn onderzoek in de praktijk neem ik een onderzoekende houding aan, zoals beschreven bij competentie 7. Het onderzoek dat ik uitvoer zal uiteindelijk impact hebben op mijn onderwijsvisie. Ik verwacht dat burgerschap er nu veel meer in verweven zal zitten. Uiteindelijk zal ik mijn actieonderzoek presenteren aan het schoolteam. Door dit hele onderzoek zal ik werken aan deze beschreven competenties.
9
Fase 2 – Kennis verzamelen 2.1 Onderzoeksvraag Hoe maak ik groep 5/6 enthousiast om actief met burgerschap aan de slag te gaan en hiermee ook mijn collega’s? 2.2 Subvragen 1. 2. 3. 4. 5.
Wat zijn de mogelijkheden met groep 5/6? Hoe staat mij praktijkschool tegenover Burgerschap? Welke activerende werkvormen maken de leerlingen enthousiast en actief? Wat is burgerschap? Hoe kun je zorgen voor een goede disseminatie van het gedachtegoed?
2.3 Literatuur die ik zal raadplegen om de subvragen te kunnen beantwoorden De volgende literatuur wil ik graag gebruiken om mijn subvragen te beantwoorden: • Barton, K.C. en Levstik, L., Teaching history for the common good, Lawrence Erlbaum Associates, april 2004 • Bas, J. de, Jong gedaan, oud geleerd, JSW boek 37, Uitgeverij Bekadidact, Baarn, 2008 • Beemen, L., Ontwikkelingspsychologie, Wolters Noordhoff, Groningen, 2001 • Bron, J., Een basis voor burgerschap, Stichting Leerplanontwikkeling, Enschede, maart 2006 • Douma, T., Schoolgids 2009-2010 CBS De Klimop Ridderkerk, Ridderkerk, 2009 • Eijkeren, M., Pedagogisch-didactisch begeleiden, HBuitgevers, Baarn, 2005 • Förrer, M., Kenter, B. en Veenman, S., Coöperatief leren in het basisonderwijs, CPS Amersfoort, 2006 • Greven, J., Oorschot, F., De school in de wereld, de wereld in de school’, Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO, Enschede, april 2008 • Fullan, M. ,The new Meaning of Educational Change, London, Routledge, Falmer, 2001 • Gunsteren, H.R. van, Eigentijds burgerschap, Sdu Uitgeverij (WRR), Den Haag, 1992 • Hornstra, L., Denessen, E., Berg, L. van den, ‘Als ik de baas van Nederland zou zijn…’ in: Didaktief, december 2009, jaargang 39, nummer 10: 38-39. • Inspectie van het onderwijs, OCW, ‘Toezichtkader actief burgerschap en sociale integratie’. In: Staatscourant, 5 juli 2006, 128: pag. 13 • Janssen-Vos, F., Basisontwikkeling in de onderbouw, Van Gorcum, Assen, 1997 • Kohnstamm, R., Kleine ontwikkelingpsychologie 1: Het jonge kind, uitgeverij Bohn Stafleu van Loghem, Houten, 2002 • Kohnstamm, R., Kleine ontwikkelingpsychologie 2: De schoolleeftijd, uitgeverij Bohn Stafleu van Loghem, Houten, 2002 • Kooij, C. van der, Verleden, heden, toekomst, Wolters-Noordhoff, Groningen, 2004. • Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO. http://www.slo.nl/primair/themas/burgerschap/, geraadpleegd op 07-04-2010 • Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO. http://www.slo.nl/primair/themas/burgerschap/faq, geraadpleegd op 07-04-2010 • Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO. http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/F-KDOrientatieJezelfEnWereld.html, geraadpleegd op 07-04-2010 10
• • • • • • • • • • • • •
Nauta, L., ‘Competente Burgers’, in: Engbersen & Gabriels, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 1995, p.249-258 Nelissen, J.M.C. ‘Opvattingen over innovatie en implementatie’ in: Volgens Bartjens, jaargang 21, nummer 4: 14-21 Onderwijsraad, Onderwijs en burgerschap advies, Uitgave van de onderwijsraad, Den Haag, 2003 Reed, D.R.C., Following Kohlberg, University of Notre Dame Press, Notre Dame, 1998 Reezigt, G. (ed.), A model for effective school improvement, Groningen: Gion, 2000 SLO projectgroep Burgerschapsvorming, Jonge Burgers, Stichting Leerplanontwikkeling, Enschede, 2006 Stedenburg, E.H., Over burgerschap¸geschreven in opdracht van lectoraat ‘dynamiek van de stad’, juli 2008 Steyaert, J., Bodd, J., & Linders, L., Actief burgerschap, het betere trek- en duwwerk rondom publieke dienstverlening, Eindhoven, 2005, Fontys Hogescholen Thijs, A., Burgerschapsvorming in leermiddelen primair onderwijs, Stichting Leerplanontwikkeling, Enschede, juni 2008 Vankan, L., ‘Towards a new way of learning and teaching in geographical education’ in: International Research in Geographical and Environmental Education, Vol. 12, No. 1, 2003: 59-63 Voorbij, J., Zicht op geschiedenis, JSW boek 5, Uitgeverij Bekadidact, Baarn, 1999. Vos, H., Schoolplan 2007-2011 CBS De Klimop Ridderkerk, Ridderkerk, 2007 Waslander, S., ‘Durven, delen doen’. In: Didaktief. Nr. 1-2, januari - februari 2010: 2-3
2.4 Data die ik zal raadplegen om de subvragen te kunnen beantwoorden De volgende data wil ik graag gebruiken om mijn subvragen te beantwoorden: • Collega’s; • Leerlingen; • Schoolgids praktijkschool; • Schoolplan praktijkschool; • Internet; • Bezoeken van colleges, aangeboden binnen de minor op de Marnix Academie.
2.5 Onderzoeksplan Hieronder mijn plan van aanpak per subvraag.
Subvraag 1: Wat zijn de mogelijkheden met groep 5/6?
Nodige informatie Wijze waarop informatie wordt verzameld Betrokkenen Tijdstip uitvoering
Ik probeer een juiste omschrijving te formuleren van de cognitieve en leerpsychologische mogelijkheden van leerlingen in van deze leeftijd. Ik zoek naar theorie die hierover gaat. Ik vergelijk diverse pedagogen en vergelijk dit ook weer met de capaciteiten van mijn eigen leerlingen. Zo kom ik waarschijnlijk tot een zeer reëel beeld. Marian Vermeulen Uitwerking in week 12
11
Subvraag 2: Hoe staat mijn praktijkschool tegenover Burgerschap? Nodige informatie
Wijze waarop informatie wordt verzameld Betrokkenen Tijdstip uitvoering
Hoe staat de school tegenover burgerschap. De burgerschapsmeter die is afgenomen gaat alleen om de huidige situatie en geeft geen compleet beeld. Ik ga op zoek naar de ambities van de school. Ik lees hiervoor de visie en missie van de school en het schoolplan. Hierin zal de school wellicht burgerschap vermelden. Zo niet zullen er onderwerpgerelateerde onderwerpen besproken worden. Marian Vermeulen Uitwerking in week 13
Subvraag 3: Welke activerende werkvormen maken de leerlingen enthousiast en actief? Nodige informatie
Wijze waarop informatie wordt verzameld Betrokkenen Tijdstip uitvoering
Om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden is het belangrijk dat de leerlingen zelf actief worden. hiervoor zijn activerende werkvormen nodig. Welke passen bij de leerlingen van deze leeftijdsfase? Ik zoek naar theorie over diverse activerende werkvormen die ervoor zorgen dat de activiteiten betekenisvol worden en welke didactische benadering hier voor nodig is. Marian Vermeulen Uitwerking in week 13
Subvraag 4: Wat is burgerschap? Nodige informatie
Wijze waarop informatie wordt verzameld Betrokkenen Tijdstip uitvoering
Burgerschap is een mooie term, maar voor veel mensen erg vaag. Ik wil een mooie definitie neer kunnen waardoor mijn vertrekpunt helder wordt. Ik wil duidelijk verwoorden wat burgerschap betekent. In literatuur zal ik zoeken naar goede definities. Daarnaast zal ik de colleges van de Marnix Academie binnen de minor Humanities gebruiken. Hier wordt het thema continu besproken. Marian Vermeulen Uitwerking in week 11
Subvraag 5: Hoe kun je zorgen voor een goede disseminatie van het gedachtegoed? Nodige informatie Wijze waarop informatie wordt verzameld Betrokkenen Tijdstip uitvoering
Naast dat ik de leerlingen enthousiast maak en hen activeer, hoop ik ook mijn collega’s te enthousiasmeren over dit onderwerp. Ik zoek naar theorie en good practices op het Internet waarbij informatie op een goede manier verspreid wordt in een onderwijsteam. Marian Vermeulen Uitwerking in week 13
12
2.6 Antwoorden op mijn subvragen Nadat ik de literatuur en data heb bestudeerd, kan ik mijn subvragen beantwoorden. Subvraag 1: Wat zijn de mogelijkheden met groep 5/6? In mijn onderzoeksvraag geef ik aan mij te willen richten op mijn huidige klas, groep 5/6. Ik ken de leerlingen al vanaf september en weet wat de mogelijkheden naar mijn idee zijn. Mijn ideeën over de mogelijkheden zijn echter gebaseerd op mijn persoonlijke ervaring. Om mijn blik te verruimen zal ik nader onderzoeken wat diverse pedagogen over de ontwikkelingspsychologie hebben gezegd van leerlingen in deze leeftijdsfase. Om een duidelijk en compleet beeld te creëren, wil ik kijken naar de volgende vier ontwikkelingsgebieden: - cognitieve ontwikkeling; - creatieve ontwikkeling; - sociaal-emotionele ontwikkeling; - persoonlijkheidsontwikkeling. Cognitieve ontwikkeling Volgens Van Eijkeren (2006: 52) zijn leerlingen op deze leeftijd in staat om concreet-operationeel te denken. Leerlingen zien dus niet alleen de begin- en eindtoestand van een proces, maar ook wat zich daartussen afspeelt. Ze kunnen een proces daarom ook omkeren in gedachten. Dit is een belangrijk gegeven voor actief meedenken binnen burgerschap.Ze begrijpen ook dat de manier waarop je iets waarneemt, afhankelijk is van de persoon die waarneemt. Hierdoor zijn ze in staat om dingen uit te leggen aan anderen en logisch te denken. Volgens Piaget (Van der Kooij, 2004: 133) beschikt ieder kind over een mentale of cognitieve structuur die ook wel het ‘denkkader’ wordt genoemd. Deze structuur is niet statisch maar veranderd voortdurend. Deze verandering vindt plaats door adaptatie en kan op twee manieren gebeuren: - assimilatie (nieuwe informatie opnemen); - accommodatie (bekende informatie herzien). Er moet equilibratie (evenwicht) zijn tussen deze beide manieren om meer kennis te verwerven. Volgens Piaget is er dan sprake van intellectuele ontwikkeling. Hij zegt ook dat leerlingen van groep 5/6 zich bevinden in de concreet-operationele fase. De leerling benadert de wereld naïef-realistisch. Vygotsky geeft duidelijk aan dat de school een plek is bij uitstek om de cognitieve ontwikkeling te stimuleren (Van der Kooij, 2004: 137). Hij heeft kritiek op Piaget zijn uitspraak om de leerlingen op niveau te laten werken. Vygotsky spreekt van de ‘zone van de naaste ontwikkeling’. Hierbij is het de bedoeling dat je steeds een stapje vooruit loopt en zo de leerlingen meer stimuleert om kennis te verwerven. Creatieve ontwikkeling Binnen deze fase van hun ontwikkeling, is het volgens Freija Janssen-Vos (1997) belangrijk de creatieve ontwikkeling te stimuleren als leerkracht. Het is namelijk mogelijk dat het spontane (fantasie)spel zoals kleuters dit hebben, nu kinderachtig gevonden wordt. De kans bestaat hierdoor dat de creatieve ontwikkeling stagneert. Constructiespel is een uitdaging voor leerlingen in groep 5/6. Leerlingen vinden het nu interessant om dingen te plannen en vooruit te denken in situaties. Een constructieopdracht leent zich hier goed voor. Competitie speelt ook een belangrijke rol binnen spel. Leerlingen willen regels in een spel en natuurlijk het liefst winnen van de tegenstander. Sociaal-emotionele ontwikkeling
13
Leerlingen worden minder egocentrisch en anderen spelen dus een grotere rol in hun leven. Leerlingen die niet zo sociaal vaardig zijn, kunnen door hun ervaringen een negatief zelfbeeld krijgen. Het is belangrijk om als leerkracht aandacht te hebben voor de sociale ontwikkeling. Leerlingen zoeken in deze leeftijd ook andere identificatiefiguren naast hun ouders. Dit kun jij als leerkracht zijn, maar ook artiesten, acteurs of een klasgenoot. Het is belangrijk dat je hierin het goede voorbeeld geeft en dus een goed rolmodel neerzet. Zelfvertrouwen is een belangrijk aspect van de persoonlijkheidsontwikkeling. Kinderen mogen trots zijn op hun eigen cultuur en moeten zich niet minder voelen omdat ze bijvoorbeeld een andere godsdienst hebben. Op school kun je hier goed aan werken en dit stimuleren. Volgens Van Eijkeren (2006: 56) is op deze leeftijd de basis gelegd voor het sociale begrip en de sociale vaardigheden die noodzakelijk zijn om zich in de maatschappij te kunnen handhaven. Persoonlijkheidsontwikkeling Het belangrijkste aspect van de persoonlijkheidsontwikkeling in deze leeftijdsfase is de morele ontwikkeling, ofwel de ontwikkeling van het geweten. Kinderen van 6 tot 12 jaar ontwikkelen normen en waarden eigen. Hiervoor worden ze geïnspireerd door hun opvoeding en het onderwijs dat ze krijgen. De situatie waarin een kind opgroeit, is dus heel belangrijk. Kleuters zijn zich al bewust van wat mag en wat niet mag. Dit komt vooral omdat ze weten dat op sommige acties straffen volgen. Naarmate kinderen ouder worden zullen zij steeds meer de intentie die achter het gedrag ligt bij hun beoordeling betrekken. Kinderen rond de 11 jaar leren inzien dat regels door mensen worden opgesteld en dat er sprake is van onderlinge overeenstemming over wat wel en niet goed is. Ze realiseren zich dat ze soms ook inspraak op afspraken en regels kunnen hebben (Kohnstamm, 2002). Kohlberg (Reed: 1998) beschrijft drie stadia, waarbij hij er vanuit gaat dat moraal weliswaar afhankelijk is van cultuur, maar daarnaast ook universele principes heeft: -
-
-
Preconventionele fase: het besef van goed en kwaad van het kind, is gebaseerd op de directe gevolgen zoals straffen en belonen. Het gedrag dat straf oplevert wordt per definitie als slecht ervaren, en het gedrag dat wordt beloond is goed. Conventionele fase: in deze fase leert het kind inzien dat datgene goed is wat strookt met de groepsnorm, daarbij niet rekening houdend met de inhoud van deze norm. Het gedrag wordt als goed gedrag gezien als anderen het als goed beoordelen en het daarmee in overeenstemming is met de regels van de groep. Het geweten is in deze fase vooral iets dat tot stand komt op basis van wederzijdse afspraken. Postconventionele fase: het woord ‘goed’ is een relatief begrip en wordt per individu afgewogen welke norm de doorslag moet geven. Vanaf het twaalfde jaar wordt goed gedrag gebaseerd op de principes van rechtvaardigheid en gelijkheid van mensen. Ook wordt goed gedrag als ‘goed’ gezien, wanneer dat in een bepaalde maatschappij als goed geldt.
Het schoolkind bevindt zich volgens Kohlberg qua morele ontwikkeling in de conventionele fase: - Het egocentrisme van het kind neemt af: het kind is meer en meer in staat om in zijn denken en voelen en de positie van de ander te begrijpen; - Schoolregels kunnen anders zijn dan normen die de ouders stellen, waardoor het kind geconfronteerd wordt met de meer formele wetten van de gemeenschap. Dit is het begin van het socialisatieproces van het kind; - Het geweten wordt niet meer alleen bepaald door de identificatie met de ouders, maar wordt nu mede gevormd door interne sancties: bijv. schuldgevoel en rechtvaardigheidsbesef; - Het kind wil zich wel aan de regels houden, maar krijgt ook de behoefte om inzicht te hebben in de functie en redelijkheid van een regel, om zodoende zijn gedrag daarop af te stemmen.
14
Subvraag 2: Hoe staat mijn praktijkschool tegenover burgerschap? Het schoolconcept van mijn praktijkschool is heel duidelijk. De accenten op deze school liggen op de volgende kenmerken: • Protestants-christelijk • Duidelijkheid en structuur • ‘We gaan voor het wij-gevoel’ • Cultureel en creatief Het streven is goed en de school wil heeft zeker met de laatste twee punten raakvlakken met burgerschap. De onderwijsinspectie houdt iedere basisschool tegenwoordig ook goed in de gaten op dit gebied en kijkt wat erover in de schooldocumenten genoemd wordt. In maart 2009 is de onderwijsinspectie voor het laatst langs geweest op mijn praktijkschool. In het rapport staat het volgende over burgerschap:
De onderwijsinspectie is dus nog niet helemaal tevreden over de uitvoering omtrent burgerschap. De visie is helder en er is voldoende opgenomen rond burgerschap, maar de wijze waarop het aanbod wordt verantwoord is onvoldoende. Hoofdstuk 6: Management van primaire en secundaire processen een paragraaf over burgerschap in het Schoolplan van mijn praktijkschool (2007-2011) schrijft de voormalig directeur het volgende: “Burgerschap zien wij niet als een apart vak, maar als een vanzelfsprekend onderdeel in het onderwijs. We willen tijdens het lesgeven de kinderen uitdagen en leren na te denken over hun rol als burger in de Nederlandse samenleving. We vinden het belangrijk dat onze kinderen; - Goed leren omgaan met onze pluriforme samenleving; - Kennis maken met verschillende culturen en achtergronden; - Kennis maken met de basiswaarden (vrijheid, gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid, autonomie, afwijzen van discriminatie) van onze democratische rechtstaat; 15
-
Leren zich deze houdingen en vaardigheden eigen te maken; De school in deze ervaren als oefenplaats (werk- en leeromgeving); Kennis maken met de geestelijke stromingen in onze multiculturele samenleving; Leren zich redzaam te dragen en leren om te gaan met het milieu; Leren zich betrokken te voelen bij de maatschappij en leren verantwoordelijkheid te dragen.
Concreet invulling geven aan dit onderwerp door: - Bij de kennisgebieden (aardrijkskunde, geschiedenis e.d.) aandacht te besteden aan onderwerpen als democratie, identiteit van onze samenleving, andere culturen, verantwoordelijk in de samenleving e.d. - Het volgen en uitwerken van de NOT-programma’s als: o Koekeloere (gr. 1 en 2) o Huisje Boompje Beestje (gr. 3 en 4) o Nieuws uit de Natuur (gr. 5 en 6) o Het Schooltv-weekjournaal (gr. 7 en 8)” De school geeft in hun schoolplan duidelijk aan actief met burgerschap te willen werken. In de schoolgids schrijft de interim directeur (2009-2010: 8) in de schoolvisie de volgende punten die raakvlakken hebben met burgerschap: “Op onze scholen (…) - worden christelijke feesten gevierd; - gaan wij in op belangrijke gebeurtenissen die in het leven van de kinderen plaatsvinden, en kijken wij wat het christelijk geloof in zo’n situatie kan betekenen; - wordt nagedacht hoe wij omgaan met elkaar en met de natuur en de wereld vanuit een christelijke perspectief.” En later in de schoolgids (2009-2010: 15), staat het volgende: “Met als slagzin ‘Samen maken wij het verschil’ proberen wij het onderwijs voor onze leerlingen zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Samen streven we er naar een warm klimaat te scheppen, waarin iedereen zich prettig voelt. (…) Binnen de huidige, sterk individualistische maatschappij vinden wij het belangrijk om als school een samenbindende factor te zijn. Oog hebben voor elkaar in goede en in slechte tijden is hierbij een belangrijk aspect.” Uit mijn persoonlijk onderzoek met de burgerschapsmeter (zie paragraaf 1.3) blijkt dat er voldoende wordt gedaan met burgerschap op mijn praktijkschool . Ik functioneer twee volledige dagen gedurende één schooljaar op deze school en zie hierdoor enkele van deze onderdelen duidelijk terugkomen in de praktijk. Zo werkt groep 5 t/m 8 bijvoorbeeld ook met de methode SamSam. Dit is een tijdschrift dat maandelijks uitkomt en gevuld is rondom het thema burgerschap. Er zit ook een docentenhandleiding bij waar de leerkrachten mee werken. Ik weet dat mijn mentor er heel actief mee werkt. Naast maandelijks de SamSam te gebruiken, kijken ze inderdaad de genoemde NOT-programma’s en zullen de collega’s zelf hun verantwoording dragen over de eerder genoemde punten. Mijn mentor en ik besteden bijvoorbeeld aandacht aan burgerschap tijdens godsdienst, aardrijkskunde of geschiedenis. Ik kan nog geen uitspraak doen of al mijn collega’s en de leerlingen zich daadwerkelijk bewust zijn van burgerschap.
Subvraag 3: Welke activerende werkvormen maken de leerlingen enthousiast en actief? “Volwassenen kunnen ontwikkeling van kinderen stimuleren door hen de juiste hulp te bieden in sociaal-culturele activiteiten waarin ze betrokken willen worden. “ (Janssen-Vos, 1997: 16)
16
Hoe kan ik de leerlingen motiveren en actief betrekken bij het onderwijs en in dit geval burgerschap? Waar worden de leerlingen enthousiast van? Wat is voor hen betekenisvol? Welke didactische benadering spreekt aan? Om deze vragen te beantwoorden ben ik op zoek gegaan naar good practices van andere scholen. Wat zijn de ervaringen op andere scholen en hoe kan mij dit verder helpen? Zo las ik een mooi artikel waarin Lisette Hornstra, Eddie Denessen en Linda van den Bergh verhaal doen over een school waar burgerschapsles opgepakt werd (Didaktief, 2009, 39: 38). Deze school heeft alle leerlingen van groep 4 t/m 8 een opstel laten schrijven dat begon met de naam van het artikel: Als ik de baas van Nederland zou zijn… Er zijn in totaal driehonderd opstellen geschreven door de kinderen. Uit onderzoek hiervan bleek dat, als kinderen Nederland zouden besturen, de meesten zich zouden inzetten voor de armen en velen ook voor het milieu. De school kreeg door deze opdracht goed zich op thema’s die de leerlingen bezighouden. De waarden en maatschappelijke onderwerpen die hieruit bleken, konden ze gebruiken als uitgangspunt voor het burgerschapsonderwijs. Uit deze kinderverhalen bleek dat jonge kinderen zich toch al bezig houden met maatschappelijke thema’s. De schrijvers sluiten dan ook af met de volgende zin: “Het schrijven van verhaaltjes kan dan als aanknopingspunt dienen bij lessen in het kader van burgerschapsvorming.” Keith Barton en Linda Levstik zeggen in hun boek (2004: 248) het volgende: “If teachers do not understand the nature of historical knowledge, then they cannot design meaningful learning experiences for students, because they will not know what it is that students need to learn (much les show to help them learn it). A teacher who thinks sources can be evaluated on how ‘fun’ they are surely is not qualified to teach history, and as teacher educators (whether in history departments or colleges of education), we must help our students develop more sophisticated and accurate understandings of what history is all about. A ‘deep knowledge of their discipline’ would seem to be prerequisite for history teachers, and its development a major task for those of us who educate them.” Barton en Levstik geven hier heel duidelijk aan dat je moet weten wat je de leerlingen wilt leren en waarom je dat wilt leren. Zij spreken hier over het vak geschiedenis, maar ik ben van mening dat we dit mogen doortrekken naar andere vakgebieden. Ik denk dat het werken aan burgerschap nutteloos is, als je zelf niet duidelijk weet wat je wilt overbrengen en waarom je dat wilt. In mijn visie laat ik al zien hoe ik tegenover burgerschap sta en ook hoe enthousiast ik hierover ben. Daarnaast wil ik aan de hand van het burgerschapskompas van Jan de Bas (2008: 121) illustreren waar ik wil staan binnen burgerschaponderwijs. Opvoedingsdoelen
1. Aanpassing en disciplinering 2. Zelfstandigheid en kritische meningsvorming 3. Sociale betrokkenheid 4. Ontplooien maatschappelijke initiatieven Voorbeeld van een corresponderende
Typen burgerschap Aanpassingsgerichte burger
Individualistische burger
Erg belangrijk
Minder belangrijk
Kritischdemocratische burger Minder belangrijk
(m.n. aanpassing)
(m.n. disciplinering)
Minder belangrijk
Erg belangrijk
Erg belangrijk
Belangrijk
Erg belangrijk
Minder belangrijk
Erg belangrijk
Erg belangrijk
Minder belangrijk
Minder belangrijk
Belangrijk
Erg belangrijk
Autoriteiten vragen om meer inspraak
Meedoen aan politieke en andere
Helpen van gehandicapten en
17
Bezielde burger
Minder belangrijk
Organiseren van sociaal-
vorm van actief burgerschap
zieken
culturele activiteiten
maatschappelijke dialogen
Als ik kijk naar dit schema, zie ik vier verschillende vormen van burgerschap. De regering ziet graag dat Nederland bestaat uit aanpassingsgerichte burgers. Dit is niet hoe ik mijzelf zie. Ik hecht niet heel veel waarde aan aanpassing en disciplinering. Ik vind het belangrijk dat ieder zelfstandig is en een kritische mening kan formuleren voor zichzelf. Ook vind ik het belangrijk dat een ieder sociaal betrokken is en maatschappelijke initiatieven kan ontplooien. Wat mijn standpunten hierin betreft, ben ik een bezielde burger. Ik vind het ook belangrijk dat mijn leerlingen bezielde burgers worden. Ik denk dat wat mij betreft de basis, dus mijn standpunt over burgerschap, duidelijk genoeg is om aan actief burgerschap te werken in mijn klas. Volgens Van der Kooij (2004: 60) is het belangrijk om beeldvormers in te zetten. Door dit te gebruiken geef je de leerlingen een serieuze kans om een reëel beeld van de werkelijkheid te vormen. Volgens Van der Kooij zijn er vijf categorieën beeldvormers: de werkelijkheid, afbeeldingen, het gesproken woord, het geschreven woord en doen. Hij zegt tevens dat het inzetten van deze beeldvormers de leerlingen bevordert tot het meedoen. Niet iedere beeldvormer is even stimulerend, dus moet hier een bewuste keuze in gemaakt worden. Om doelgericht te leren is het volgens Van Eijkeren (2005: 223)belangrijk dat de leerlingen actief zijn en zelf initiatieven nemen. Als leerkracht moet je ze uit de passieve houding halen en hen een stukje verantwoording geven. Ze kunnen in eerste instantie impulsief reageren, maar uiteindelijk ontwikkelen zij zich hierin verder en zullen ze steeds bewuster zelf initiatieven nemen en plannen maken. Zelfsturing wordt dus zo aangeleerd. Je kunt de verantwoording bij de leerlingen leggen door bijvoorbeeld coöperatieve werkvormen in te zetten. Kenmerken hiervan zijn: - positieve, wederzijdse afhankelijkheid; - individuele verantwoordelijkheid; - directe, gelijktijdige interactie; - gelijkwaardige deelname; - werken aan sociale vaardigheden. Bij het werken in deze werkvorm moeten de leerlingen een gemeenschappelijk doel hebben en is ieder individueel verantwoordelijk. Door deze opzet is een actieve en constructieve houding van een ieder nodig om het doel te behalen. Daarnaast stimuleert het de interactie, leren leerlingen beter om te gaan met verschillen en stimuleert het een positief pedagogisch klimaat (Förrer e.a., 2006: 29). Dit zijn allemaal doelen die leerlingen verder helpen in hun ontwikkeling tot actief burgerschap. Een andere didactische aanpak zou het werken met Thinking Skills kunnen zijn. Leon Vankan (2003: 59) spreekt erover dat leerlingen de kennis niet passief mogen consumeren, maar dat het kritisch, afhankelijke leerlingen moeten worden. Vankan pleit voor het sociaalconstructivisme dat staat voor de volgende pijlers: - Is gericht op de denkcapaciteit van leerlingen. - Is gericht op het reflecteren op het eigen denken, op de wijze van het verzamelen van informatie. Hoe te leren. - Is gericht op het gebruik maken van alledaagse kennis en het ontwikkelen van deze kennis op kritische wijze. - Stimuleert leerlingen op verschillende niveaus en met verschillende mogelijkheden tot reflectief, snel en kritisch denken. Leerlingen zijn dus zelf verantwoordelijk voor hun leren en doen dit met elkaar. Leerkrachten treden op als mediator door de leerlingen handvatten te geven om zo praktisch mogelijk aan de slag te gaan.
18
Vankan geeft een handige beschrijving van sociaalconstructivisme, wat als handig kader gebruikt kan worden waarmee leerkrachten kunnen experimenteren met deze benadering van de leerstof: - Constructivistische docenten moeten en accepteren de zelfstandigheid en het initiatief van de leerling; - Zij maken gebruik van authentiek en origineel materiaal; - Kwalificeren, analyseren, voorspellen en creëren staat centraal binnen de lessen; - Leerlingen mogen meedenken over de inhoud van de lessen; - Zij geven leerlingen de kans een eigen mening te vormen en niet direct hun eigen mening te geven; - Zij moedigen leerlingen aan om in gesprek te gaan met elkaar doormiddel van open vragen; - De eerste reacties van leerlingen worden ook gehoord; - Ze luisteren naar ervaringen van leerlingen die wellicht in tegenstelling tot de eerder gestelde hypothese kunnen zijn en lokken de discussie uit; - Zij geven ruimte om antwoorden op vragen te formuleren; - Zij geven leerlingen de tijd om te werken aan relaties en metaforen te creëren; - Zij stimuleren de natuurlijke nieuwsgierigheid van leerlingen doormiddel van onderstaand model; - Zij stimuleren leerlingen om hun eigen inzichten te volgen, in plaats van de logica van anderen.
19
Subvraag 4: Wat is burgerschapsvorming? Burgerschapsvorming is een ‘hot item’ dat we overal tegenkomen. Het ministerie wil dit dus ook op de basisschool terugzien. Dit resulteert in het wetsvoorstel ‘Bevordering actief burgerschap en sociale integratie’ dat eind 2005 door zowel eerste als tweede kamer is aangenomen. 1 februari 2006 wordt burgerschapsvorming opgenomen binnen de wet op primair onderwijs. De wet zegt het volgende in artikel 8 over de doelstellingen van het primair onderwijs: Artikel 8. Uitgangspunten en doelstelling onderwijs 3. Het onderwijs: a. gaat er mede van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving, b. is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en c. is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Deze wet houdt dus in dat basisscholen worden verplicht om bij te dragen aan de integratie van scholieren in de Nederlandse samenleving doormiddel van burgerschapsvorming. Mijn vraag is natuurlijk waar dit dan vandaan komt. Op de site van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), vond ik de volgende informatie. “Doordat de Nederlandse samenleving steeds meer gericht is op individualisering is de betrokkenheid tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid afgenomen. Plichten en rechten die horen bij burgerschap zijn hierdoor op de achtergrond geraakt. Daar komt nog bij dat veel ouders en kinderen door een allochtone herkomst niet gewend zijn aan de burgerschapstradities en -gebruiken van onze samenleving. Door de ontwikkeling tot burgerschap een plaats te geven in het onderwijs kan worden bereikt dat allochtone en autochtone leerlingen een gemeenschappelijk en gedeeld perspectief krijgen op de bijdrage die zij als burgers aan de samenleving kunnen leveren.“ Het doel is duidelijk: allochtone en autochtone leerlingen een gemeenschappelijk en gedeeld perspectief geven op de bijdrage die zij als burgers aan de samenleving kunnen leveren. Het gaat dus grotendeels om een stukje bewustwording bij leerlingen dat hun mening en daden weldegelijk invloed kunnen hebben op de maatschappij en de toekomst. Om dit doel te behalen en te beantwoorden aan de kerndoelen, zijn er denk ik geen aparte lessen in burgerschap nodig. Ik denk dat je dit al grotendeels kunt bewerken door zelf een juiste houding te hebben en binnen levensbeschouwing en aardrijkskunde/geschiedenis hier kort aandacht aan te besteden. De onderwijsraad (een adviesorgaan van de regering) heeft een definitie van burgerschapsvorming die vrij vaak voorbij komt. (Onderwijsraad, 2003: 9) Burgerschap is een complex en meerduidig concept, dat kan verwijzen naar zeer verschillende aspecten van de relatie tussen overheid en burger en tussen burgers onderling. Hierbij onderscheiden ze drie niveaus: micro, meso en macro. 1. Microniveau is het niveau op schoolniveau. Op school wordt bepaald gedrag verwacht, je moet je op een bepaalde manier gedragen in de klas. Zo moeten leerlingen respect tonen voor leerkrachten en medeleerlingen, maar ook moeten ze hun mening durven geven. 2. Mesoniveau is maatschappelijk burgerschap. Dit is door deel te nemen aan vrijwilligerswerk of buurtprojecten. Ofwel activiteiten die zich afspelen in de directe omgeving van de school. 3. Macroniveau is het staatsburgerschap. Dit gaat om kennis hebben over het democratische systeem in Nederland. Kortom, als burger moet je aangepast zijn, en je gedragen zoals het hoort, maar tegelijkertijd moet je 20
durven uitkomen voor je eigen mening en respect tonen voor andersdenkenden. Dit is complexe opdracht. Bijna even complex als het begrip zelf. Het Ministerie van OC&W zegt het volgende (Stedenburg, 2008: 5) Burgerschap gaat om diversiteit, acceptatie en tolerantie. Tevens vraagt het om reflectie op het eigen handelen en een respectvolle houding en het leveren van een bijdrage aan de zorg van je omgeving. Het ministerie ziet graag scholen een taak op zich nemen om de leerlingen kennis te laten maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Ook moeten scholen aandacht besteden aan normen en waarden en de onderwerpen van de Canon. Een andere organisatie die zich bezighoudt met onderwijs en burgerschap is Stichting Leerplan Onderwijs (SLO). Zij hebben ervoor gekozen om drie domeinen centraal te stellen: 1. Democratie. Dit richt zich op de rechten en plichten die je hebt als burger. 2. Participatie. Hoe kun je participeren binnen de samenleving om de samenleving te verbeteren? 3. Identiteit. Welke levensbeschouwelijke waarden zijn belangrijk? Zoals nu duidelijk mag zijn, zijn er heel veel verschillende instellingen die iets te zeggen over burgerschapsvorming. Een duidelijke kern raken ze alleen nog niet. Het SLO heeft kerndoelen over mens & samenleving opgenomen binnen de leerlijn OJW. Zij hebben veel raakvlakken met burgerschapsvorming zoals het in de praktijk gezien moet worden. De kerndoelen zijn: Kerndoel 34 De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijk en psychische gezondheid van henzelf en anderen Kerndoel 35 De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument. Kerndoel 36 De leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting en de rol als burger. Kerndoel 37 De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaardbare waarden en normen. Kerndoel 38 De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met verschillen in opvattingen van mensen. Kerndoel 39 De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Toen ik bovenstaande kerndoelen naast de verschillende definities legde, bleek het SLO raakvlakken te hebben gevonden met de verschillende instellingen en hun mening daarover. Er komt niets terug in de definities, wat ik niet onder een kerndoel zoals hierboven zou kunnen plaatsen. Burgerschapsvorming is dus het beantwoorden aan de kerndoelen die gesteld zijn door het SLO en de leerlingen hiermee klaar te stomen om als zelfstandige burgers iets uit te maken in de wereld. De leerlingen zijn zich bewust van hun gedrag en de gevolgen hiervan. In principe laat het ministerie de basisscholen vrij om invulling te geven aan burgerschap naar eigen inzicht. Iedere school is tenslotte verschillend in levensbeschouwing en grondslag. Vanaf schooljaar 2006-2007 ziet de Inspectie op onderwijs erop toe dat scholen daadwerkelijk aandacht besteden aan burgerschapsvorming. De inspectie richt zich op twee kwaliteitsindicatoren: - De sociale vaardigheden van de leerlingen liggen op een niveau dat mag worden verwacht;
21
-
de school heeft een aanbod gericht op het bevorderen van sociale integratie en burgerschap, met inbegrip van het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit in de samenleving.
In ’Toezicht op burgerschap en integratie’ (rapport onderwijsinspectie 2006) wordt actief burgerschap beschreven als de bereidheid en het vermogen om deel uit te maken van de gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren. Sociale integratie slaat op deelname van burgers aan de samenleving in de vorm van sociale participatie, deelname aan de maatschappij en bekendheid met uitingen van de Nederlandse cultuur. (Stedenburg, 2008: 5) Volgens het ministerie OCW let de inspectie op de volgende vier punten: 1. aandacht voor sociale competenties; 2. gerichtheid op de Nederlandse samenleving en de diversiteit daarbinnen; 3. de basiswaarden en de Nederlandse rechtsstaat; 4. de school als oefenplaats voor bijvoorbeeld democratie, participatie en het omgaan met diversiteit.
Subvraag 5: Hoe kun je zorgen voor een goede disseminatie van het gedachtegoed? In de special van Didaktief Durven, delen, doen (Waslander, 2010: 5-6), wordt gesproken over innovatie binnen het onderwijs. Met mijn onderzoeksvraag heb ik duidelijke innovatie op De Klimop voor ogen. Als eerste wordt door de schrijver onderwijswoordvoerder van de Partij van de Arbeid, Jacques Tichelaar geciteerd. Hij concludeerde zo’n vijf jaar geleden was destijds een breed gedeelde opvatting was: ‘Innovatie bij wet is mislukt’. Dit had met name te maken met vernieuwingsoperaties in het voortgezet onderwijs die niet goed zijn gelukt. Tichelaar vertelde dat de aanpak verbeterd moest worden. “Innovatie moest uit het veld zelf komen. Niet meer top-down, maar bottom-up.” (Waslander 2010: 5). Ik vind dat een mooi principe. Veranderingen hoeven niet per definitie uit het management over bovenschools bestuur te komen. Natuurlijk zijn er veel beslissingen die op dit niveau genomen moeten worden. Maar als het gaat om veranderingen op de werkvloer binnen taken die officieel al uitgevoerd horen te worden door alle collega’s, is het denk ik mooi als zo’n verandering uit het team mag voortkomen. Ik ben ook van mening dat het op deze manier veel meer ‘leeft’ binnen een team. Nelissen (Volgens Bartjens: 14) geeft wel aan dat innovatie soms kan worden ervaren als een (gehele of gedeeltelijke) breuk met de traditie. Ik wil mij hier bewust van zijn, hoewel ik eigenlijk geen moeilijkheden verwacht met kleine veranderingen. Alle collega’s zijn immers toch al, in mindere of meerdere mate, met burgerschapsvorming bezig. Nelissen zegt ook: “Van implementatie is sprake als de nieuwe mogelijkheden en ideeën, als die in zekere mate zijn uitgekristalliseerd en getoetst, op ruimere schaal verspreiding vinden.” Implementatie of disseminatie kan worden gestimuleerd door nascholing, initiatieven van leerkrachten, onderzoeken of projecten. Binnen mijn actieonderzoek is er zowel sprake van een onderzoek als van een initiatief van een leerkracht. Nelissen geeft aan dat innovatie en implementatie niet als twee losse onderdelen gezien mag worden. Bij een veranderingsproces in het onderwijs is er sprake van het veranderen of vernieuwen van ideeën (innovatie) en dat die in zekere mate worden verspreid of verankerd (implementatie). Alleen als beide processen zich hebben voltrokken is er sprake van een verandering. Ik moet dus goed zorgen dat ik dit onderzoek goed opzet en beide fasen goed doorloop voor een goede disseminatie van het stimuleren van actief burgerschap. Ook Nelissen spreekt in dit artikel over top-down en bottom-up. Hij geeft aan dat innovatie en implementatie zowel top-down als bottom-up kan worden benaderd en onderzocht. Hij benadert 22
deze termen echter wel uit een ander perspectief. Top-down is wat hem betreft implementatie die wordt aangestuurd vanuit onderzoek en wetenschap, bottom-up is een benadering vanuit problemen in de praktijk. Ergens is dit wel vergelijkbaar. In ieder geval ben ik gedurende mijn actieonderzoek nog steeds met een bottom-up benadering bezig. Wel waarschuwt Nelissen dat wetenschappelijke benadering bij deze vorm van werken niet buiten spel geplaatst mag worden. In mijn voorbereiding laat ik denk ik duidelijk zien hoe ik met vakdidactiek en wetenschappelijke informatie omga, alvorens ik tot actie overga. Als laatste noteer ik nog enkele tips die ik wil meenemen om te zorgen voor een goede disseminatie: 1. Reezigt (2001) wijst erop dat vernieuwingen vaak mislukken als de betrokken scholen niet duidelijk om die vernieuwing vragen. Nu vraagt mijn school er niet specifiek om, maar ik wel. Ik heb in principe een breder doel voor ogen dan waar de school om vraagt. Als de school om deze verandering had gevraagd, had ik wel een schoolontwikkelingsonderzoek uitgevoerd. Mocht het niet lukken, dan heb ik het in ieder geval geprobeerd. 2. Een belangrijke reden waarom planning van innovatie steeds mislukt is, zegt Fullan (2001: 96), dat het hyperrational is: ‘it fails to take into account local context and culture’. Cultuur wordt niet alleen gekenmerkt door rationaliteit. Tegenwoordig wordt daarom veel meer de nadruk gelegd juist op de niet-rationele drijfveren achter verandering. Dit wordt uitgedrukt in het begrip reculturing. Ik wil de gewoonten, samenwerkingsstijlen en de voorkeuren van mijn collega’s niet aan de kant schuiven. Ik hoop dat zij enthousiast zijn, maar dit weet ik niet zeker. 3. Kenmerkend voor ontwikkelingsonderzoek is dat nieuwe ideeën ontstaan door onderzoek in de dagelijkse praktijk en dat, omgekeerd, een nieuwe praktijk ontstaat als gevolg van de nieuwe ideeën die onderzoekend en ontwikkelend werden opgedaan. Er worden geen hypothesen onderzocht die onveranderlijk vaststaan. Hypothesen kunnen, zoals gezegd, als gevolg van ervaringen in de praktijk, worden bijgesteld. En daardoor kan weer gesleuteld worden aan een betere praktijk. In dit derde punt wil ik duidelijk zijn naar mijn collega’s. Ik hoop dat zij mijn ideeën en onderzoek zullen accepteren.
2.7 Beantwoorden van mijn onderzoeksvraag Nu ik met het beantwoorden van mijn subvragen een beter zicht heb gekregen op mijn onderzoeksvraag, denk ik dat ik ook op de onderzoeksvraag een antwoord kan formuleren. Mijn onderzoeksvraag is: Hoe maak ik groep 5/6 op mijn praktijkschool enthousiast om actief met burgerschap aan de slag te gaan en hiermee ook mijn collega’s? Ik kan uit mijn subvragen concluderen dat ik verplicht ben op aan burgerschap te werken op de basisschool en dat dit mooi aansluit op mijn minorgerelateerde opdracht van de Marnix Academie. De manier waarop ik aan burgerschap werk staat vrij. Het ministerie heeft enkele doelen gegeven die een basisschool dient te behalen, maar iedere school staat vrij voor een eigen invulling hiervan. Op mijn praktijkschool werken ze aan burgerschap op diverse manieren. Ze hebben in de statuten duidelijk omschreven hoe zij aan burgerschap willen werken en voeren een en ander uit in de praktijk. De onderwijsinspectie heeft vorig jaar echter wel aangegeven dat zij meer in de praktijk willen zien van wat beschreven staat in de schoolgids en het schoolplan. Groep 5/6 is een doelgroep waarbij het mogelijk is om aan actief burgerschap te werken. Ze zijn in staat om kritisch te kijken naar hun eigen handelen en om een moreel standpunt in te nemen. De kans is echter wel groot dit standpunt later nog zal wijzigen. Ze staan op deze leeftijd vooral onder
23
invloed van de meningen die thuis en op school gedeeld worden. Hierdoor is het goed om op school al met actief burgerschap aan de slag te gaan. Er zijn verschillende manieren om burgerschap op een zinvolle wijze aan te bieden. Twee uitvoerig beschreven didactieken zijn de coöperatieve werkvormen en de werkvorm thinking skills. Daarnaast is aangegeven wat het belang is van het hebben van een eigen standpunt, alvorens je dingen wilt aanbieden bij de leerlingen. Ik heb mijn standpunt ten opzichte van burgerschapsvorming uitvoerig uitgewerkt in mijn visie en kort weergeven bij het beantwoorden van de subvraag. Als laatste heb ik aangegeven dat ik ook graag wil dat mijn ideeën en wellicht innovatie rondom burgerschap op mijn praktijkschool geïmplementeerd worden binnen het team en het onderwijs. Ook heb ik hierin aangegeven hoe onzeker de situatie is, omdat de school in eerste instantie heeft aangegeven geen vragen of onduidelijkheden omtrent dit onderwerp heeft. Zij gaven duidelijk aan dat een schoolontwikkelingsonderzoek ook niet zozeer gewenst was. Ik ben daarom gestart met een actieonderzoek en zal de ontwikkeling in mijn klas en mijn persoonlijke ontwikkeling dus ook voorop stellen. Daarnaast zou ik het mooi vinden om mijn collega’s iets mee te geven van hetgeen waar ik mee bezig ben op school. Als ik nu terugkom bij mijn onderzoeksvraag, kan ik hem denk ik beantwoorden. Ik kan groep 5/6 enthousiast maken door zelf een rolmodel te zijn in mijn houding als actief burger. Ik kan hen meer motiveren door situaties te creëren waarin zij de mogelijkheid hebben zich te ontplooien ten opzichte van burgerschap. Mijn collega’s kan ik motiveren door te verduidelijken dat dit onderzoek puur uit mijn eigen interesse komt (bottom-up). En daarnaast wil ik hen vooral laten zien hoe leuk het is om aan burgerschap te werken en hoe enthousiast je leerlingen hiermee kunt krijgen. Ook de noodzaak van het werken aan actief burgerschap zal blijken uit mijn acties.
24
Fase 3 – Acties selecteren, uitvoeren en evalueren 3.1 Hypothese Door situaties te creëren waarin gewerkt wordt aan burgerschap zullen de leerlingen zich ontplooien tot actieve burgers. Door het tentoonstellen van de resultaten van deze situaties zullen mijn collega’s (opnieuw) bewust worden gemaakt van hun taak om te werken aan burgerschap in de praktijk.
3.2 Actie Actie 1: Enthousiast aan de slag gaan met burgerschap in mijn klas. Dit doe ik door een serie lessen op te zetten waarbij de leerlingen de kans krijgen zich te ontplooien tot actieve burgers.
3.3 Actie 1 SMART geformuleerd
Specifiek Wat wil ik bereiken? Dat ik met mijn houding, maar vooral de activiteiten de leerlingen enthousiast maak om als actieve burgers in deze samenleving te staan. Ik wil hierin een rolmodel zijn. De leerlingen zullen zich meer bewust zijn van hun verantwoording in deze maatschappij en bewust van hetgeen er om hen heen in de wereld gebeurt. Ik wil hen door de activiteiten laten realiseren dat ook zij kunnen bijdragen aan een mooiere samenleving en hierin het voorbeeld voor ouderen kunnen zijn. Wie zijn erbij betrokken? - mentor student; - begeleidend docent Marnix Academie; - leerlingen van groep 5/6; - Marian Vermeulen, uitvoerend student. Waar en wanneer is de uitvoering? De uitvoering vindt plaats in groep 5/6 van mijn praktijkschool . De activiteiten zullen vooral in het klaslokaal plaatsvinden. In de laatste twee weken van april (week 16 en week 17) en de week na de meivakantie (week 20). De actie zal uitgevoerd worden op maandag en dinsdag, wanneer de uitvoerend student voor de klas staat. Waarom ik dit doel wil bereiken: Door de minor Humanities ben ik het belang van actieve burgers in deze samenleving gaan inzien. Ik ben zelf erg enthousiast geworden voor burgerschaponderwijs en wil dit uitdragen in mijn praktijk. Ik wil de leerlingen hier net zo enthousiast voor maken als ik ben.
Meetbaar Wanneer heb ik mijn doel bereikt?
25
Het doel is wat mij betreft bereikt als de leerlingen zelf kunnen aangeven een ontwikkeling op gebied van burgerschap te hebben doorgemaakt.
Activerend Wat ga ik concreet doen? Ik zal meer aandacht besteden aan actief burgerschap in mijn dagelijkse onderwijspraktijk. Ik zal lessen op dit thema aanpassen, zodat het drie weken worden waarin het thema burgerschap centraal zal staan. Ook zal ik een serie activiteiten opzetten waarin de leerlingen zich duidelijk kunnen ontplooien. Ik zal dit overleggen met mijn duocollega en mentor. Zij staat woensdag, donderdag en vrijdag voor deze klas en zal haar vragen ook binnen dit thema verder te werken. Wat is het resultaat van mijn acties? De leerlingen weten wat burgerschap is en hoe ze zich kunnen inzetten als actieve burgers. Ik hoop dat de leerlingen zich meer bewust zijn geworden van hun houding in deze maatschappij en hier verbetering in hebben aangebracht. Ik hoop dat ze enthousiast zijn geworden over burgerschap. Natuurlijk hoop ik ook dat zij dit enthousiasme doorgeven aan hun directe omgeving.
Realistisch Is het doel haalbaar? De middelen zijn beschikbaar en de omstandigheden optimaal. Het vraagt van mij een goede voorbereiding om binnen mijn dagelijkse onderwijspraktijk tijd in te ruimen voor de lessen. Als ik mij hiervoor inzet, wat ik zeker zal doen, is dit doel haalbaar.
Tijdsplanning Wanneer begin ik en wanneer ben ik klaar? Ik begin op maandag 19 april 2010 en werk hiermee door tot dinsdag 18 mei.
Inspirerend Waarom formuleer ik dit doel? Ik formuleer dit doel omdat ik het belang van burgerschaponderwijs ben gaan inzien. Ik weet nu beter wat het inhoud. Ik ben er zelf ook enthousiast over geworden. Iets waar je enthousiast over bent, wil je graag delen. Ik wil dit onderwerp en mijn houding ten opzichte van burgerschap ook graag doorgeven aan mijn leerlingen. In mijn visie werk ik verder uit waarom ik dit zo belangrijk vind.
3.4 Uitwerking van actie 1 Deze actie is volledig uitgewerkt in bijlage 1.
3.5 Resultaat Drie weken ben ik bezig geweest met burgerschap en heb aardig wat verschillende activiteiten aangeboden aan de leerlingen in mijn klas. Ik heb hen hierdoor volgens mij voldoende mogelijkheden gegeven om zichzelf te ontwikkelen tot actieve burgers. Ik heb vooraf niet aan hen gevraagd om 26
door deze activiteiten een actief burger te worden. Ik heb juist de activiteiten aangeboden met daarin kleine stukjes van actief burgerschap verweven. Zo ben ik op zoek gegaan naar een manier om de leerlingen enthousiast te maken om hun steentje bij te dragen aan deze maatschappij. De lessen waren heel verschillend en de leerlingen waren enthousiast. Het leek wellicht een normale muziekles, maar er zat duidelijk een boodschap in dat lied. Die heb ik ook met de leerlingen besproken. Dit heeft hen tot nadenken aangezet. Hieronder een evaluatie van de gehele uitvoering. Voor een impressie van de uitvoering van actie 1, verwijs ik u naar bijlage 2.
3.6 Evaluatie van actie 1 aan de hand van de cirkel van Korthagen (Bosch & Jansen, 2006: 60) Fase 1 handelen Wat wilde ik bereiken? Ik wilde bereiken dat de leerlingen enthousiast zouden worden voor burgerschap en zich gingen gedragen als actief burgers. Waar wilde ik op letten? Ik wilde er op letten dat mijn activiteiten heel natuurlijk aangeboden werden. De leerlingen moesten amper merken dat we met iets nieuws bezig waren. Ik wilde graag dat ze uit zichzelf enthousiast zouden worden voor het onderwerp en ik hen hierin niet zou opdringen. Wat wilde ik uitproberen? Of leerlingen door het goede voorbeeld in enthousiaste mate te zien, zelf enthousiast worden voor een onderwerp. Ik wilde proberen de leerlingen enthousiast te maken voor burgerschap door ze het goede voorbeeld te laten zien en hen gelegenheden te bieden waarin ze zich konden ontplooien tot actieve burgers. Fase 2 terugblikken op handelen Wat wilde ik? Ik wilde vooral enthousiast zijn en hen een goed voorbeeld geven. Ook wilde ik hen mogelijkheden geven om zichzelf te ontwikkelen. Wat deed ik? Ik heb een aantal lessen uitgedacht waarbinnen ik heel duidelijk de ruimte heb gegeven tot ontplooiing. Ik heb daarnaast subtiel tijdens andere lessen veel aandacht gegeven aan actief burgerschap. Verder heb ik erg enthousiast gedaan over dingen die bij dit onderwerp horen. Wat dacht ik? Ik dacht dat de intrinsieke motivatie aangesproken werd, de leerlingen enthousiast werden en dat deze actie mijn hypothese zou bevestigen. Wat voelde ik? Enthousiasme en hoop. Fase 3 bewust worden van essentiële aspecten Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen? Ik heb vooraf goed doordacht wat ik wilde. Dit bleek ook terug te komen in de verschillende onderdelen binnen mijn actie. Mijn gedachten en gevoelens klopten binnen dit plaatje. Ik ben hierin niet tegen onverwachte aspecten gelopen. 27
Wat is daarbij de invloed van de context/de school als geheel? De school moet mij vertrouwen en mij ruimte geven om mijn eigen rooster te maken. De school vertrouwt mij ook, want zelden wordt mijn lesrooster gecontroleerd. Ik ben vrij om te schuiven in de lessen of de methode los te laten bij lessen. Ik heb enkele lesdoelen ook op andere manieren bereikt dan hoe de methode het voorschreef. De school gaf mij dit vertrouwen en de vrijheid. Ik heb dus ruimte in het rooster kunnen maken om lessen omtrent burgerschap te geven. Wat betekent dit nu voor mij? Ik mag het vertrouwen van de school niet beschamen en dankbaar zijn voor deze praktijkplaats. Ik zie het als een zegen dat ik hier mag werken, in een team dat mij als volwaardig beschouwt. Ik moet zorgvuldig met deze positie omgaan en mijzelf telkens opnieuw bewijzen ten opzichte van het team. Ik wil graag dat zij mij als positieve en enthousiaste collega blijven zien en het vertrouwen in mij houden. Er ligt dus een verantwoording bij mij, waar ik zorgvuldig mee omga. Wat is de kern van het probleem (of de positieve ontdekking)? Goede voorbereiding is belangrijk. Als mijn voorbereiding niet voldoende was geweest, had ik niet zo’n positieve ervaring op kunnen doen. Alles was goed uitgewerkt en overlegd. Een school die achter je staat, je vertrouwt en je vrijheid geeft is belangrijk. Voor mij speelt er een geluk mee dat de school waar ik werk echt vertrouwen in mij heeft. De locatieleider, mijn collega’s en mijn mentor zien mij als een volwaardig collega en vertrouwen mij groep 8 volledig toe. Ze zijn enthousiast over mijn ideeën en acties, wat mij extra stimuleert. Het is belangrijk om zelf enthousiast te zijn! Met deze actie heb ik wel weer ontdekt dat het enorm belangrijk is om zelf enthousiast te zijn om leerlingen enthousiast te krijgen. Eigen enthousiasme heeft een enorme kracht om anderen te motiveren. Ik heb gezien dat de leerlingen enthousiast zijn geworden van mijn eigen enthousiasme en van de activiteiten die ik opgezet heb. Ik heb hen ruimte gegeven om zichzelf te ontplooien en zij hebben die ruimte enthousiast benut. Fase 4 formuleren van handelingsalternatieven Welke alternatieven zie ik? Mijn standpunt is duidelijk: als iets goed is, kan het altijd beter. Al zou ik deze actie opnieuw uitvoeren zou ik absoluut dingen verbeteren. Als ik dit opnieuw zou uitvoeren, zou ik ervoor kiezen om er een langer tijdsbestek aan te besteden. In de drie weken dat ik met burgerschap bezig ben geweest, zie ik wel degelijk resultaat. Maar als je er meer weken mee bezig bent, krijgen de leerlingen meer kans hun kennis te verbreden en te verdiepen. Ze krijgen meer duidelijkheid over burgerschap en wat een juiste houding als actief burger is. Als ze op school de kans krijgen om te wennen aan hun rol als actief burger, is het uiteindelijk ook gemakkelijk om het vol te houden als de prikkels op school afnemen. Dit zou dus zeker een alternatief zijn. Welke voor- en nadelen hebben die? Als je langer met één onderwerp bezig bent, bestaat het risico dat de leerlingen minder gemotiveerd raken. We leven in een snelle maatschappij waar dingen snel veranderen. Twee maanden over één onderwerp werken is waarschijnlijk te lang. Daarnaast is een nadeel dat het veel van jou als leerkracht vraagt in de voorbereidingsfase. Je moet veel ideeën hebben om uit te werken die toch telkens vernieuwend zijn en de leerlingen verder helpen. 28
Een voordeel is natuurlijk dat het dieper komt bij de leerlingen. Hun kennis is breder en dieper en hierdoor bestaat ook de kans dat de houding als actief burger steeds meer ‘normaal’ wordt. Welk alternatief kan ik inzetten? Ik zal als alternatief zeker na het afronden van mijn actieonderzoek, de periode over burgerschap voortzetten. Ik weet nog niet zeker of dit in eenzelfde vorm zal zijn. Het was een vrij actieve vorm en het vraagt veel van mij met alle extra’s die aan het eind van het schooljaar al gepland staan. Binnenkort is er een uitstapje met de klas over de milieuweken. Met mijn mentor heb ik afgesproken dan het thema afval centraal te stellen. Ook dit is uiteraard te combineren met burgerschap. Maar het combineren van vakken met het onderwerp burgerschap is dan waarschijnlijk ook de vorm waarmee ik dit project zal voortzetten.
3.7 Conclusie en bijstellen van hypothese Hypothese Door situaties te creëren waarin gewerkt wordt aan burgerschap zullen de leerlingen zich ontplooien tot actieve burgers. Door het tentoonstellen van de resultaten van deze situaties zullen mijn collega’s (opnieuw) bewust worden gemaakt van hun taak om te werken aan burgerschap in de praktijk.
Conclusie Actie 1 is uitgevoerd in de afgelopen periode. Dit is voor mij het moment om weer terug te kijken op mijn hypothese en te bepalen of ik hem moet bijstellen of inmiddels kan aannemen. Mijn hypothese is eigenlijk tweeledig: a. de leerlingen enthousiast maken voor actief burgerschap en b. mijn collega’s (opnieuw) bewust maken. Ik heb hierbij heel duidelijk de verwachting uit gesproken dat dit gelijktijdig zou verlopen doordat ik enthousiast met mijn klas bezig zou zijn. Nu heb ik daarvoor de bottom-up methode gebruikt, zoals ik die beschreven heb in fase 2. Helaas hoor ik nog nauwelijks collega’s over uitgevoerde acties. Dit betekent voor mij niet direct dat ik dit doel dan als niet-haalbaar beschouw. Ik geef nog niet op. Ik zal de komende periode als ik verder werk met burgerschap, zorgen dat het zich meer zal manifesteren buiten mijn klaslokaal. Dit wil ik heel praktisch doen door tentoonstellingen op de gang van de school. Het is nu allemaal in mijn klaslokaal gebleven, maar dit blijkt onvoldoende. Er lopen te ongeregeld collega’s en andere leerlingen naar binnen om dit op te merken. Naast het tentoonstellen buiten mijn klaslokaal, wil ik het onderwerp meer ter sprake laten komen in de personeelskamer. Hierdoor hoop ik uiteindelijk het tweede deel van mijn hypothese te kunnen bevestigen. Als tweede actie ga ik dus werken aan de verspreiding in de school van het enthousiasme over actief burgerschap. Met mijn aangepaste hypothese en tweede actie hoop ik mijn collega’s daadwerkelijk bewust te maken van hun verantwoording ten opzichte van burgerschaponderwijs. Actie 2: Duidelijke tentoonstelling van ons werk over burgerschap en de ontwikkeling hierin buiten het klaslokaal. Gesprekken aanknopen om collega’s te inspireren.
29
Bijgestelde hypothese Door situaties te creëren waarin gewerkt wordt aan burgerschap zullen de leerlingen zich ontplooien tot actieve burgers. Door het tentoonstellen van de resultaten buiten het klaslokaal van deze situaties en gesprekken die ik met hen zal voeren over burgerschap, zullen mijn collega’s (opnieuw) bewust worden gemaakt van hun taak om te werken aan burgerschap in de praktijk.
3.8 Actie 2 SMART geformuleerd
Specifiek Wat wil ik bereiken? Dat mijn collega’s zich bewust worden van hun taak in burgerschaponderwijs en hopelijk ook enthousiast worden hiervoor. Dat ze zien wat voor leuke dingen je ermee kunt en hoe enthousiast je leerlingen kunt krijgen. Wie zijn erbij betrokken? - mentor student; - begeleidend docent Marnix Academie; - leerlingen groep 5/6; - Marian Vermeulen, uitvoerend student. Waar en wanneer is de uitvoering? De uitvoering vindt plaats op mijn praktijkschool . De activiteiten zullen tentoongesteld worden in de gang van de school en op het prikbord in de gang. De gesprekken zullen in de personeelskamer plaatsvinden. In de week na de meivakantie (week 20) zal de actie uitgevoerd worden. De actie zal uitgevoerd worden op maandag en dinsdag, wanneer de uitvoerend student voor de klas staat. Waarom ik dit doel wil bereiken: Het is mooi dat mijn klas nu enthousiast is voor burgerschap, maar ik had een groter doel voor ogen. Ik denk dat het mooi zou zijn als dit enthousiasme zich door de school zou verspreiden. Het zou mooi zijn als vooral mijn collega’s bewust en enthousiast worden om ook met burgerschap in de klas aan de slag te gaan. Ik weet wat het belang van burgerschaponderwijs is en hoop dat zij dit ook gaan inzien.
Meetbaar Wanneer heb ik mijn doel bereikt? Het doel is wat mij betreft bereikt als mijn collega’s een duidelijk beeld hebben van hetgeen er de afgelopen periode in mijn klas heeft afgespeeld. Dat ze zien hoe enthousiast leerlingen geworden zijn en hopelijk maakt dit hen ook enthousiast.
Activerend Wat ga ik concreet doen? Ik ga verzamel een selectie van de resultaten uit de lessen over burgerschap. Ik overleg met de leerlingen wat een duidelijk beeld geeft van de les en wat volgens hen onmisbaar is in de
30
tentoonstelling. Dan zal ik tentoonstellen op de gang. Ik doe dit door het op een centrale plek te plaatsen, zodat alle collega’s en leerlingen het zullen zien. Tijdens de pauzes zal ik enthousiast vertellen over hetgeen we gedaan hebben in de klas. Ik zal vertellen dat ik met burgerschap bezig ben en hopelijk met mijn collega’s hierover verder in gesprek gaan. Wat is het resultaat van mijn acties? Dat mijn collega’s meer willen weten van burgerschap en ook zij enthousiast zullen worden om ermee in de klas te werken. Dat ze het belang ervan inzien en bewuster met dit onderwerp omgaan in de klas.
Realistisch Is het doel haalbaar? De omstandigheden zijn in orde. Mijn eerste actie was een mooie voorbereiding op actie twee. Alle producten zijn beschikbaar voor de tentoonstelling. Ook de momenten in het team komen eigenlijk altijd terug. Ik vertrouw erop dat dit doel haalbaar is. Ik blijf wel afhankelijk van de reactie van mijn collega’s. Als mijn collega’s momenteel geen interesse hebben in nieuwe ideeën omdat het al zo’n drukke periode is, zal ik dit dus ook moeten laten rusten.
Tijdsplanning Wanneer begin ik en wanneer ben ik klaar? Ik begin op maandag 17 mei en zal die week ermee doorgaan. Aan het eind van deze werkweek zal ik evalueren.
Inspirerend Waarom formuleer ik dit doel? Ik vind het belangrijk dat actief burgerschap niet alleen terugkomt in groep 5/6, maar in de hele school. Zeker voor een multiculturele school als mijn praktijkschool is het naar mijn idee waardevol om te spreken over burgerschap. Onze klas is een kleine samenleving met al tien verschillende geboortelanden en dus nog meer culturen bij elkaar. Het is een prachtig begin voor een juiste houding in de samenleving.
3.9 Uitwerking van actie 2 Deze actie zal beginnen met een terugblik op actie 1 met de leerlingen. Dit doe ik in eerste instantie door terug te blikken op hetgeen we geleerd hebben en daarna door de leerlingen dit zelf te laten opschrijven. Hieruit zal blijken dat ze er enthousiast over zijn. Dit heb ik door tussenevaluaties al kunnen meten. Dan ga ik met hen een selectie maken van werkstukken en resultaten die voorgekomen zijn uit de lessen omtrent burgerschap. Ik vertel hen dat ik het een en ander wil tentoonstellen. Zij mogen hiervoor ideeën aandragen. Als ik alle materialen heb verzameld, zal ik zorgen voor een duidelijke en centrale presentatie hiervan. Ik plaats alles in de gang, zodat mijn collega’s en alle leerlingen het niet kunnen missen.
31
Ik zal mijn bijdrage ook leveren binnen de personeelskamer. Ik zal enthousiast vertellen over hetgeen we gedaan hebben in de klas. Ik zal vertellen dat ik met burgerschap bezig ben en hopelijk mijn collega’s alert maken om te letten op de verandering die bij mijn leerlingen zichtbaar is.
3.10 Resultaat Mijn tweede actie heeft vooral bestaan uit het uitdragen van het gedachtegoed in de school. De leerlingen zijn enthousiast over burgerschap en ik ben enthousiast over burgerschap. Mijn wens was om dit enthousiasme door de school te verspreiden. Het doel hiervan was dat om mijn collega’s bewust te maken van hun taak in burgerschap. Het was een groot doel, omdat ik op mijn praktijkdagen te maken heb met zes collega’s die allemaal druk zijn met hun eigen dingen. De tentoonstelling ging prima. Ik heb buiten de klas diverse producten tentoongesteld voor de andere leerlingen en mijn collega’s. Het viel mij op dat ik hier de eerste dagen nog geen reactie op heb ontvangen. Wel mijn mentor, met wie ik overleg heb gehad over mijn acties, heeft veel interesse getoond en geïnformeerd over de voortang en de resultaten. Zij was benieuwd hoe het aansloeg en is ook enthousiast om dit onderwerp meer bespreekbaar te maken binnen de klas. Verder heeft de leerkracht van groep 8, tevens locatieleider, wel het een en ander opgemerkt. In een gesprek dat ik dinsdagmiddag 18 mei met haar had, heb ik haar het nut van burgerschap kunnen uitleggen. Ik heb haar kunnen vertellen waarom ik denk dat het de school ten goede zou komen als ze meer met burgerschap werken in de praktijk. Ik heb verteld dat ik het inspectierapport van vorig jaar erop heb nageslagen en dat ook zij dit adviseren. De school heeft op papier een prachtige visie op burgerschap, maar in de praktijk zie je er weinig van terug. Ze was geïnteresseerd in mijn verhaal, maar gaf wel aan dat de school momenteel andere speerpunten heeft. Dit was mij ook wel duidelijk, want de school zit momenteel in vier actieplannen die zijn voortgekomen uit het ouder betrokkenheidonderzoek. Verder hebben geen collega’s aandacht besteed aan mijn enthousiasme over burgerschap. In de personeelskamer heb ik ook niet de mogelijkheid gehad om hier uitgebreid over te vertellen. Er zijn de afgelopen weken nogal rommelige weken geweest op mijn praktijkschool, waardoor problemen ook besproken werden in de pauzes. Ik heb wel kunnen vertellen wat ik zoal heb gedaan in de klas en waarom ik dit doe. Meer respons dan ‘wat leuk’ heb ik hier niet op ontvangen.
3.11 Evaluatie van actie 2 aan de hand van de cirkel van Korthagen (Bosch & Jansen, 2006: 60) Fase 1 handelen Wat wilde ik bereiken? Al mijn collega’s enthousiast of bewust maken van hun taak ten opzichte van burgerschaponderwijs. Waar wilde ik op letten? Ik wilde erop letten dat ikzelf de juiste houding hield ten opzichte van burgerschap. Ook heb ik erop gelet hoe mijn leerlingen zich als actief burgers in de school profileren en heb hen hierin begeleid. Ik wilde letten op de houding van mijn collega’s. Als zij heel duidelijk afgaven dat nieuwe informatie of nieuwe ideeën momenteel niet welkom was, zou ik dit signaal oppakken en het respecteren. Wat wilde ik uitproberen? Door mijn ideeën met collega’s te delen en het enthousiasme van de leerlingen uit te leggen, mijn collega’s laten beseffen dat burgerschap vooral ook heel leuk is. Ik probeerde hun interesse te wekken door een tentoonstelling te maken van hetgeen de leerlingen bedacht en ontwikkeld hadden. Het zijn mooie resultaten. Ik probeerde mijn enthousiasme over te brengen op de leerlingen. 32
Fase 2 terugblikken op handelen Wat wilde ik? Ik wilde continu een duidelijke afweging maken over momenten waarop ik wel of niet over het onderwerp kon beginnen in het team. Ik wilde ook graag dat in de tentoonstelling het enthousiasme van de leerlingen en van mij zichtbaar was. Wat deed ik? Een aantal maal heb ik kort verteld in de personeelskamer wat ik zoal deed in de klas met burgerschap en hoe de leerlingen dit ervoeren. Ik heb ook een selectie gemaakt van het werk van de leerlingen en dit in de gang tentoongesteld op het bord. Wat dacht ik? Ik dacht dat mijn collega’s geïnteresseerd zouden zijn in hetgeen er hangt en dat zij met vragen hierover naar mij toe zou komen. Ik had ook gedacht dat er meer tijd zou zijn in de personeelskamer om mijn ideeën te delen met mijn collega’s. Wat voelde ik? Hoop en verlangen, maar gelijkertijd ook enige onzekerheid doordat ik zo afhankelijk was. Fase 3 bewust worden van essentiële aspecten Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen? Het blijkt dat ik met veel variabelen te maken heb gehad binnen mijn tweede actie. Het eerste deel is prima, omdat hierbij de verantwoording volledig bij mij lag. Maar het tweede deel van mijn actie was erg afhankelijk van mijn collega’s en de situatie in de school. Gelukkig lag alle verantwoording bij mij en niet bij de leerlingen. Ik was verantwoordelijk voor het slagen van deze actie en heb er alles op gezet om het te laten slagen. Wat is daarbij de invloed van de context/de school als geheel? De school en vooral de situatie op de school heeft ervoor gezorgd dat mijn tweede actie niet volledig geslaagd is. Ik heb slechts twee leerkrachten bewust kunnen maken van hun verantwoording in burgerschaponderwijs. De situatie op de school heeft verdere verspreiding belemmerd. Er heerste tijdens mijn uitvoering veel onduidelijkheden over diverse zaken binnen de school. Uiteraard hadden deze zaken een grotere prioriteit op mijn verhaal. Daarom heb ik heel duidelijk wat afstand genomen in mijn rol als uitvoerder van het actieplan. Wat betekent dit nu voor mij? Het is heel jammer dat mijn actie niet geslaagd is. Ik zou het fantastisch hebben gevonden als ik alle leerkrachten enthousiast kreeg en er wellicht een schoolbreed project omtrent burgerschap in de laatste schoolweken gestart zou kunnen worden. Wat is de kern van het probleem (of de positieve ontdekking)? Afhankelijkheid kan een groot risico zijn. Op de manier van formuleren van deze actie blijkt dat ik mezelf afhankelijk heb opgesteld van de situatie en mijn collega’s. Dit is een groot risico waar ik niet zo snel meer voor zou kiezen. Het is gaaf als je jouw ontdekkingen kunt delen met het team en hen ook ergens enthousiast voor kunt maken. Maar als je zelfstandig een onderzoek uitvoert, kun je misschien beter alle verantwoording voor het slagen bij jezelf houden. De kans dat je dan niet slaagt, is er nog wel, omdat je altijd afhankelijk bent van externe factoren, maar hij is wel kleiner.
33
Wellicht kan ik in de toekomst nog meer delen over mijn ontdekkingen of misschien in de presentatie van mijn onderzoek. Uiteindelijk zou ik mijn tweede actie hierdoor misschien toch nog kunnen behalen. Maar gezien de inleverdata die staat voor dit dossier, is het niet mogelijk om binnen dit verslag hierop te evalueren. Fase 4 formuleren van handelingsalternatieven Welke alternatieven zie ik? Zoals ik hierboven al had aangegeven, zou ik niet zo snel meer in een zodanig afhankelijke situatie stappen. Helaas is het nu mislukt vanwege de externe factoren binnen de school, maar wellicht ook de interne factoren van mijn collega’s. Ik zie momenteel wel een alternatief om verder te werken binnen deze actie. Ik zou dat graag doen in de laatste weken van het schooljaar. Ik ben namelijk nog steeds enthousiast over burgerschap en wil mijn ideeën en ervaringen nog steeds delen met mijn collega’s. Op school kwam het in deze weken gewoon niet goed uit, dus zal ik het later uitvoeren. Dit kan in combinatie gaan met mijn presentatie. Welke voor- en nadelen hebben die? Het voordeel is natuurlijk dat ik uiteindelijk toch mijn ideeën en ervaringen kan delen en dat ik netjes mijn actie kan afronden. Uiteindelijk zal ik dan toch een succeservaring krijgen. Een nadeel is wel dat ik dit niet meer kan uitvoeren binnen de gestelde termijn van deze minor. Binnen dit verslag zal ik het niet meer kunnen evalueren en hierdoor zal het ook niet meetellen in mijn beoordeling. Ook zit er een risico aan, doordat ik nog steeds in afhankelijkheid van mijn collega’s te werk ga. Toch heb ik er wel vertrouwen in dat ze naar mij willen luisteren, als de situatie hiervoor is. Ik geloof ook echt dat ze er enthousiast voor te krijgen zijn, anders had ik deze actie nooit gestart. Welk alternatief kan ik inzetten? Als alternatief zal ik dit zeker uit proberen te voeren. Zekerheid op slagen heb ik niet, maar wel blijf ik lopen met de drang dit te delen. Wellicht is er in juni meer gehoor voor mijn ideeën en ervaringen. Ik zal in de laatste schoolweken dit ook bespreekbaar maken binnen het team. Via de presentatie zullen ze er uiteindelijk ook van horen. Misschien heeft dit het gewenste effect.
3.12 Conclusie Aan het eind van de laatste uitvoeringsweek neem ik de tijd om serieus terug te blikken op mijn acties. Inmiddels heb ik twee acties uitgevoerd en kan ik bepalen of deze geslaagd zijn geweest. Ik ben dit onderzoek begonnen uit een eerste hypothese, welke was: Door situaties te creëren waarin gewerkt wordt aan burgerschap zullen de leerlingen zich ontplooien tot actieve burgers. Door het tentoonstellen van de resultaten van deze situaties zullen mijn collega’s (opnieuw) bewust worden gemaakt van hun taak om te werken aan burgerschap in de praktijk. Ik kan door het uitvoeren van mijn acties concluderen dat leerlingen in groep 5/6 heel duidelijk vormbaar zijn tot actieve burgers. Wel is hiervoor voorwaarde dat je situaties creëert als leerkracht en de leerlingen de kans geeft om zelf na te denken. Als ze zelf actief met het onderwerp aan de slag gaan, kan dit leiden tot groot enthousiasme in de klas. Natuurlijk is hierbij belangrijk dat ze doelgericht aan de slag kunnen (Van Eijkeren, 2005: 223) zodat ze zelf tot initiatieven komen en actief bezig zijn. Een goede werkvorm hierbij is een coöperatieve werkvorm, zoals ik de legpuzzel heb toegepast binnen mijn eerste actie. Volgens Van der Kooij (2004: 60) is het ook belangrijk om beeldvormers in te zetten, zoals ik dit ook heb gedaan met filmpjes, muziekstukken en krantenberichten. Ook deze beeldvormers zorgen er volgens Van der Kooij voor dat leerlingen meer betrokken zijn en actiever meedoen. 34
Er ligt dus een mooie taak bij leerkrachten als het gaat om burgerschapsvorming. De leerlingen zijn bereid zich te ontwikkelen en kunnen hier enorm enthousiast voor worden. Maar ik heb wel ervaren dat je dit als leerkracht goed moet voorbereiden. Met het tweede deel van mijn hypothese wilde ik graag bereiken dat mijn collega’s bewust werden gemaakt van hun taak binnen burgerschaponderwijs via de bottum-up methode (Waslander 2010: 5). Alle verandering die ik met mijn tweede actie wilde verwezenlijken kwam tot stand vanaf de werkvloer. Dit is in principe een prima methode, maar je moet hierbij wel goed rekening houden met de omstandigheden. Het is niet prettig om te ontdekken dat het doel niet bereikt wordt doordat de situatie op de werkvloer niet optimaal is, zoals dit bij mij het geval was. Als de situatie anders was geweest, zou waarschijnlijk de methode prima werken. Ik zal dit later in dit schooljaar ook zeker nog proberen. Verder is het denk ik goed voor jezelf in de gaten te houden wie jij bent als leerkracht en wat je wilt met burgerschap. Goede doelen stellen is belangrijk, maar ook het bepalen van prioriteiten. Om dit voor jezelf te bepalen kan het burgerschapskompas van Jan de Bas (2008: 121) heel verhelderend werken. Mijn hypothese kan ik vanuit mijn opgedane ervaring aannemen. Ik heb beide doelen in principe gehaald. Het laatste doel niet zo groot als ik had gehoopt, maar wel op een kleiner gebied van twee collega’s. Ik denk dat ik naar aanleiding van mijn onderzoek kan stellen dat: a. door situaties te creëren waarin gewerkt wordt aan burgerschap ontplooien leerlingen zich tot actieve burgers; b. door het tentoonstellen van de resultaten van deze situaties kun je collega’s (opnieuw) bewust maken van hun taak om te werken aan burgerschap in de praktijk.
35
Fase 4 – Publiek maken van ontwikkelde inzichten en kennis Door het opzetten en de uitvoering van mijn actieonderzoek heb ik veel nieuwe beroepskennis opgedaan. Daarnaast draagt mijn onderzoek bij aan de ontwikkeling van de leerlingen in mijn klas en wellicht ook aan de school. Hierdoor is het van belang dat dit alles wordt gepresenteerd naar de praktijkschool. Inmiddels heb ik dit al op verschillende wijze gedaan. Ik heb heel mijn plannen en evaluaties besproken met mijn mentor. Zij heeft mij hierin begeleid en adviezen gegeven. Ze gaf aan dat ze het interessant vond dat ik hiermee aan de slag ging. Iedere keer als ze weer resultaat hiervan zag, was ze enthousiast. Helaas heb ik op moment van inleveren geen bewijs op papier beschikbaar. Verder heb ik in de locatievergaderingen en in gesprek met de directeur mijn plannen en evaluaties besproken. Ik heb hen allen op de hoogte gebracht van mijn vorderingen en bevindingen. Voor deze presentaties heb ik niet één moment gekozen, omdat ik van mening ben dat dit teveel is om in één keer te presenteren. Ik heb er bewust voor gekozen om mijn presentatie te verspreiden over het de periode van uitvoeren. Hierdoor was voor mij op dat moment de vernieuwde kennis het meest helder en hield ik het onderwerp waar ik mee bezig was actueel binnen het team. Een uiteindelijke presentatie volgt pas in juni, als ik mijn onderzoek heb kunnen bundelen en als exemplaar kan aanbieden aan de school. Zoals ik al aangaf ben ik van mening dat mijn onderzoek bijdraagt aan een positieve ontwikkeling van de school. In juni is alles gebundeld en kan ik het presenteren. Door diverse feestdagen, vakantie en uitstapjes is er in mei geen mogelijkheid geweest om alles te presenteren. Wel heb ik alles gepresenteerd aan mijn begeleidend docent en mijn klasgenoten binnen de minor. De feedback die ik heb ontvangen van mijn begeleidend docent, Gerben de Vries, vindt u terug in de bijlage van dit dossier.
36
Reflectie op ontwikkelde competenties Binnen mijn vakdossier wilde ik graag werken aan mijn enkele competenties. Ik heb hierbij aandacht gehad voor drie competenties, welke ik afzonderlijk wil evalueren.
Competentie 8: Inspiratie en normatief handelen Competentie 8 is een competentie die heel erg persoonlijk is. Wat vind ik van de dingen en wat wil ik dat anderen terugzien in mijn leerkrachtgedrag? Ook duurzame ontwikkeling is hier onderdeel van. Duurzame ontwikkeling en burgerschap zijn denk ik heel nauw met elkaar verbonden. Ik noem dit ook in mijn visie. Ik denk dat mijn meesterstuk het grootste bewijs is dat ik mij in competentie 8 heb ontwikkeld binnen deze minor. In mijn visie komt namelijk heel duidelijk terug dat ik burgerschap zo belangrijk vind, maar daarbij ook duurzame ontwikkeling. Ik beschrijf hierin waarom dit belangrijk is en hoe ik het aan wil bieden. Binnen mijn acties heb ik ook aangetoond een inspiratiebron voor de leerlingen te kunnen zijn. Ik kan in mijn enthousiasme ergens voor iets duidelijk overdragen aan de leerlingen. Ik heb hen kansen gegeven om zicht te ontplooien tot actieve burgers en ben hen hierin voorgegaan.
Competentie 5: Samenwerken in een schoolteam Binnen deze minor heb ik veel samengewerkt in twee teams. Als eerste het team op CBS De Klimop. De acties en mijn onderzoek heb ik zelfstandig opgezet. Binnen de school is er niemand geweest die mij hiermee hielp. Aan het begin in februari heb ik ook op de school gevraagd of er ontwikkelingsbehoefte was op het gebied van aardrijkskunde, geschiedenis, duurzaamheid of burgerschap. Dit bleek niet het geval. Ik kreeg groen licht om een actieonderzoek in plaats van een schoolontwikkelingsonderzoek te starten. Voor de uitvoering van mijn minor heb ik overleg gehad met mijn mentor en duocollega. Ik wilde dat zij volledig op de hoogte was van mijn acties. Op andere dagen staat zij voor de groep. Het is dus prettig als zij binnen hetzelfde thema verder kan werken. Verder heb ik ook overleg gehad over de presentatie van de acties op de gang. Ik heb hiervoor moeten overleggen over het ruimtegebruik. En ook heb ik veel overleg binnen mijn actie 2. Als tweede heb ik ook samengewerkt met een internationaal team op de Marnix Academie. Dit was soms best vergelijkbaar met een schoolteam. Ieder had eigen kwaliteiten en prioriteiten. Het benutten van elkaar kwaliteiten is fantastisch. Andere prioriteiten hebben gaf soms was discussie. Ik heb geleerd dat de studenten met wie ik heb samengewerkt uit Griekenland, heel andere prioriteiten kunnen hebben. Zij vinden het bijvoorbeeld belangrijk om te weten hoe het met je gaat en hoe je weekend was. Dit terwijl ik het liefst direct aan de slag ga om het doel zo snel en goed mogelijk te halen. Ik ben hierin veel zakelijker. Toch hebben we door goed overleg een goede vorm van samenwerking kunnen organiseren. Het was hierdoor ook een leerzame samenwerking.
Competentie 7: Reflectie en ontwikkeling Binnen mijn vakdossier zijn een aantal momenten van reflectie ingebouwd. Dit zijn momenten waarop ik terugblik op mijn eigen handelen. Ik laat hierbij zien dat ik in staat ben om mijn handelen aan te passen voor een beter resultaat. Door deze hele minor heen heb ik een grote ontwikkeling doorgemaakt. Ik heb veel geleerd, in het bijzonder op het gebied van burgerschap. De colleges en literatuur hebben mij enthousiast gemaakt om zelf als actief burger in deze maatschappij te staan. Daarnaast heb ik ook veel geleerd over het uitvoeren van een onderzoek in de praktijk. Ik heb eerder een actieonderzoek uitgevoerd, maar door het vaker te doen leer je meer.
37
Ik heb ook geleerd hoe het is om samen te werken met mensen uit andere landen, interculturele samenwerking. Het was interessant om te ervaren hoe mensen uit andere samenlevingen anders in het leven kunnen staan. Ik heb geleerd om meer open te staan voor ideeën van anderen.
38
Literatuurlijst • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Barton, K.C. en Levstik, L., Teaching history for the common good, Lawrence Erlbaum Associates, april 2004 Bas, J. de, Jong gedaan, oud geleerd, JSW boek 37, Uitgeverij Bekadidact, Baarn, 2008 Beemen, L., Ontwikkelingspsychologie, Wolters Noordhoff, Groningen, 2001 Bron, J., Een basis voor burgerschap, Stichting Leerplanontwikkeling, Enschede, maart 2006 Douma, T., Schoolgids 2009-2010 CBS De Klimop Ridderkerk, Ridderkerk, 2009 Eijkeren, M., Pedagogisch-didactisch begeleiden, HBuitgevers, Baarn, 2005 Förrer, M., Kenter, B. en Veenman, S., Coöperatief leren in het basisonderwijs, CPS Amersfoort, 2006 Greven, J., Oorschot, F., De school in de wereld, de wereld in de school’, Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO, Enschede, april 2008 Fullan, M. ,The new Meaning of Educational Change, London, Routledge, Falmer, 2001 Gunsteren, H.R. van, Eigentijds burgerschap, Sdu Uitgeverij (WRR), Den Haag, 1992 Hornstra, L., Denessen, E., Berg, L. van den, ‘Als ik de baas van Nederland zou zijn…’ in: Didaktief, december 2009, jaargang 39, nummer 10: 38-39. Inspectie van het onderwijs, OCW, ‘Toezichtkader actief burgerschap en sociale integratie’. In: Staatscourant, 5 juli 2006, 128: pag. 13 Janssen-Vos, F., Basisontwikkeling in de onderbouw, Van Gorcum, Assen, 1997 Kallenberg, T., Koster, B., Onstenk, J. en Scheepsma, W. Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren, ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2007 Kohnstamm, R., Kleine ontwikkelingpsychologie 1: Het jonge kind, uitgeverij Bohn Stafleu van Loghem, Houten, 2002 Kohnstamm, R., Kleine ontwikkelingpsychologie 2: De schoolleeftijd, uitgeverij Bohn Stafleu van Loghem, Houten, 2002 Kooij, C. van der, Verleden, heden, toekomst, Wolters-Noordhoff, Groningen, 2004. Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO. http://www.slo.nl/primair/themas/burgerschap/, geraadpleegd op 07-04-2010 Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO. http://www.slo.nl/primair/themas/burgerschap/faq, geraadpleegd op 07-04-2010 Nationaal Expertisecentrum Schoolonderzoek SLO. http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/F-KDOrientatieJezelfEnWereld.html, geraadpleegd op 07-04-2010 Nauta, L., ‘Competente Burgers’, in: Engbersen & Gabriels, Uitgeverij Boom, Amsterdam, 1995, p.249-258 Nelissen, J.M.C. ‘Opvattingen over innovatie en implementatie’ in: Volgens Bartjens, jaargang 21, nummer 4: 14-21 Onderwijsraad, Onderwijs en burgerschap advies, Uitgave van de onderwijsraad, Den Haag, 2003 Oost, H., Markenhof, A. en M. Bastings, Een onderzoek rapporteren, HB uitgevers, Baarn, 2002 Oost, H. en Markenhof, A., Een onderzoek voorbereiden, HB uitgevers, Baarn, 2002. Oost, H., Een onderzoek uitvoeren, HB uitgevers, Baarn, 2002 Reed, D.R.C., Following Kohlberg, University of Notre Dame Press, Notre Dame, 1998 Reezigt, G. (ed.), A model for effective school improvement, Groningen: Gion, 2000 SLO projectgroep Burgerschapsvorming, Jonge Burgers, Stichting Leerplanontwikkeling, Enschede, 2006 Stedenburg, E.H., Over burgerschap¸geschreven in opdracht van lectoraat ‘dynamiek van de stad’, juli 2008 39
• • • • • •
Steyaert, J., Bodd, J., & Linders, L., Actief burgerschap, het betere trek- en duwwerk rondom publieke dienstverlening, Eindhoven, 2005, Fontys Hogescholen Thijs, A., Burgerschapsvorming in leermiddelen primair onderwijs, Stichting Leerplanontwikkeling, Enschede, juni 2008 Vankan, L., ‘Towards a new way of learning and teaching in geographical education’ in: International Research in Geographical and Environmental Education, Vol. 12, No. 1, 2003: 59-63 Voorbij, J., Zicht op geschiedenis, JSW boek 5, Uitgeverij Bekadidact, Baarn, 1999. Vos, H., Schoolplan 2007-2011 CBS De Klimop Ridderkerk, Ridderkerk, 2007 Waslander, S., ‘Durven, delen doen’. In: Didaktief. Nr. 1-2, januari - februari 2010: 2-3
40
Bijlage 1 – Uitwerking actie 1 Actie 1 zal bestaan uit meerdere momenten. Hieronder is deze lessenserie in losse activiteiten uitgewerkt. Het doel van deze actie is: De leerlingen worden enthousiast voor burgerschap en ontwikkelen zichzelf tot actieve burgers in deze samenleving. Ze verspreiden dit enthousiasme door de school en hun directe leeromgeving.
Activiteit 1: Waar komen wij vandaan? Doel De leerlingen weten hoe de christelijke school denkt over het ontstaan van de wereld en de mensheid. Zij kennen ook de andere opties die mensen verdedigen als waarheid. Benodigdheden Scheppingsverhaal; Andere verhalen over het ontstaan van de aarde; Tekenpapier; Groot gekleurd papier. Situatie De meeste leerlingen zullen beseffen dat de aarde volgens het christendom is geschapen door God. Waarschijnlijk kennen de meeste leerlingen de andere verhalen niet. De leerlingen zitten in hun eigen klas. Deze ochtend zal dit thema behandeld worden met de dagopening. Lesbeschrijving Ik start een klassengesprek over het ontstaan van de aarde en de mensheid. Er zullen wat leerlingen zijn die andere verhalen dan het scheppingsverhaal kennen. We bespreken deze verhalen en mogelijkheden. Daarna kom ik terug op de identiteit van de school en mijn persoonlijke identiteit. Samen met de leerlingen bespreek ik het scheppingsverhaal. De leerlingen mogen het oneens zijn, want dat is hun recht. Daarna lees ik het verhaal voor over de schepping in een verhalende vorm. Omdat de klas uit 14 leerlingen bestaat, kunnen ze mooi in tweetallen na gaan denken over iedere scheppingsdag. Alle leerlingen werken in tweetallen en mogen één scheppingsdag verder uitwerken. Dit doen ze door een tekening hiervan te maken. Ze moeten goed nadenken over de chronologie. God schiep op de eerste dag het licht, maar nog niet de zon. Je kunt dus geen zon tekenen. Ook een regenboog kun je niet tekenen, want die was pas voor het eerst zichtbaar na de zondeval met Noach. Het maakt de leerlingen bewust van het scheppingsverhaal zoals de school wil dat de leerlingen dit leren. Maar daarnaast zet het hun ook aan tot nadenken over hun geloof en de inhoud hiervan.
Activiteit 2: Het nieuws Doel Door het maken van een muurkrant, realiseren de leerlingen zich dat er veel om hen heen in de wereld gebeurt. Ze zijn zich bewust dat ze gezegend zijn met zoveel vrijheid en welvaart om ons heen en dat ze mogen opgroeien in Nederland.
41
Benodigdheden Krantenberichten Groot blad voor de muurkrant Situatie Alle leerlingen krijgen een week van tevoren de opdracht mee om allemaal een nieuwsbericht uit de krant of van het Internet mee naar school te nemen. In de klas is de week daarop een groot blad gehangen. Op dit blad staat groot ‘muurkrant groep 5/6’ opgeschreven. Deze muurkrant neemt een belangrijke positie in deze klas in en zal voorlopig blijven hangen en bijgewerkt worden. Lesbeschrijving De leerlingen hebben allemaal een krantenbericht meegenomen over iets dat in de wereld is gebeurd. Op het smartboard staat een grote wereldkaart, zodat ik kan laten zien waar de dingen gebeuren. Eerst zoeken we Nederland op. Ik laat de leerlingen zien dat Nederland een erg klein land is in verhouding tot andere landen. Hiermee wil ik benadrukken dat we deel uit maken van een groter geheel en dat er dus meer is dan alleen Nederland. Groep 6 heeft al topografie gehad en weet dit al wel, voor groep 5 zal het nieuw zijn. Dan vraag ik naar de krantenberichten die de leerlingen meegenomen hebben. Ik ben erg benieuwd waar ze mee komen. Waarschijnlijk zullen er berichten zijn over armoede, oorlog, discriminatie, ongelukken, etc. Ik wil alle berichten met de leerlingen beschrijven en hen laten zien op de kaart waar het gebeurd is. De berichten krijgen allemaal een plekje op de grote muurkrant. Ik wil benadrukken dat er in Nederland ook heel veel dingen verkeerd gaan. Waarschijnlijk is dit al terug te zien in de berichten over ongelukken en ruzies in Nederland. Maar aan de andere kant wil ik ook laten zien dat er in sommige landen veel armoede of oorlog is. In een gesprek probeer ik de leefsituatie van deze mensen helder te krijgen. Als afsluiting geef ik de leerlingen de opdracht mee om het nieuws te blijven volgen. Blader de kranten eens door, of kijk ’s avonds naar het jeugdjournaal. Als ze iets vinden om op de muurkrant te plakken, mogen ze dit natuurlijk meenemen naar school.
Activiteit 3: Het journaal Doel De leerlingen leren een lied over het journaal. In dit lied wordt benadrukt dat er veel negatief nieuws voorbij komt. De leerlingen worden zich bewust van een balans tussen positief en negatief nieuws. Benodigdheden 14x het lied gekopieerd Aflevering van het journaal Muziek van het lied Situatie De leerlingen hebben laatst een muurkrant met elkaar gemaakt. Op deze muurkrant staat veel nieuws dat niet zo leuk is. De leerlingen zijn zich dus bewust van de dingen die er in de wereld gebeuren. Deze les vindt plaats in het eigen klaslokaal. Lesbeschrijving Ik bespreek met de leerlingen of ze het journaal vaak kijken en wat ze ervan vinden. Met deze vragen komt ongetwijfeld een gesprek op gang. Daarna zou ik met de leerlingen die nooit het journaal kijken, bespreken wat er moet veranderen waardoor ze het journaal wel zouden kijken. Wellicht
42
komt het idee voorbij dat het nieuws leuker gebracht moet worden, of dat alleen het leuke nieuws verteld mag worden. Als aansluiting hierop wil ik een lied aanleren. Het is het lied van Kinderen voor Kinderen: Als ik de baas zou zijn van het journaal. Nadat de leerlingen het lied kennen en we het enkele malen hebben gezongen, wil ik de leerlingen toch weer terug halen naar de realiteit. Dit doe ik door te bespreken waarom ook het vervelende nieuws wel verteld wordt op het journaal. Met dit gesprek wil ik de les afronden. Als blijkt dat de meeste leerlingen onbekend zijn met het journaal, zullen we een aflevering kijken op het smartboard. Ik zal als afsluiting de leerlingen ook uitdagen om thuis het jeugdjournaal te kijken.
Activiteit 4: De baas van Nederland Doel De leerlingen denken actief na over een mogelijke verbetering in de situatie van Nederland. Ze verplaatsen zich in de rol van landbestuurder die grote beslissingen mag nemen. De veranderingen die ze voor ogen hebben verwoorden ze op het opdrachtblad. Benodigdheden 14x Kopie van het werkblad Situatie De leerlingen hebben al twee lessen nagedacht over het nieuws dat komt in kranten en het journaal. Dit is nieuws vanuit de wereld, maar ook uit Nederland. Ze zijn zich bewust van de positieve en negatieve punten. Ze werken deze les in hun eigen klaslokaal. Lesbeschrijving Ik blik terug op de twee voorgaande lessen. Ik wil de leerlingen meenemen naar een fantasie, namelijk: wat zou je doen als jij de baas van Nederland was? Ik vertel hierbij dat de baas van Nederland in dit geval alles zou mogen veranderen. Je hoeft niet na te denken of er genoeg geld zou zijn en of het wel mogelijk is, want als baas kun je alles! De leerlingen krijgen een werkblad waarbij ze de zin moeten afmaken: ‘Als ik de baas van Nederland zou zijn…’. Als alle leerlingen dit gedaan hebben, vraag ik enkele leerlingen hun blad voor te lezen. Als ze dit gedaan hebben, vraag ik of andere leerlingen hierop willen reageren. Uiteindelijk verzamel ik alle werkbladen en zal ze bekijken. De werkbladen zullen ook in de klas komen te hangen zodat het andere leerlingen kan inspireren tot goede ideeën.
Activiteit 5: Eerlijke handel Doel De leerlingen weten wat ‘fair trade’ producten zijn. Ze hebben geleerd dat handel met derde wereldlanden niet altijd eerlijk verloopt. Benodigdheden Sprookje over de kokospalm; Voorbeelden van Fair Trade producten. Situatie De leerlingen zitten in hun eigen klaslokaal klaar voor de dagopening. Gisteren hebben ze al dingen geleerd over dingen die gebeuren in de wereld. Ze weten dat niet altijd alles eerlijk gaat. 43
Vandaag zit ook groep 6b (10 leerlingen) erbij. Groep 7/8 moest namelijk weg voor een Olympische dag. Het is vandaag dus wel extra druk in de klas. De leerlingen van groep 6b hebben dan ook een andere beginsituatie. Ik zal daarom één van de leerlingen uit groep 5/6a laten vertellen wat ze gisteren geleerd hebben. Lesbeschrijving Ik start met het voorlezen van het sprookje over de kokospalm. In dit sprookje wordt duidelijk een verhaal verteld over een stam in een derde wereldland die langzaam uitgeroeid/omgekocht wordt door een rijke westerling. Na het voorlezen van het verhaal vraag ik de leerlingen te reageren. Ik probeer met hen deze situatie om te zetten in andere situaties. Ik vraag hen hoe zij kunnen verhelpen dat dit gebeurt. Als er geen reacties komen, zal ik met de term ‘fair trade’ komen en hen hiervan enkele voorbeelden geven. Ik zal hen uitleggen wat fair trade producten zijn en waar ze te krijgen zijn. Ik probeer hen zo bewust te maken van het feit dat onrecht over de hele wereld realiteit is.
Activiteit 6: Daar heb ik recht op! Doel De leerlingen zijn zich bewust van hun eigen rechten, maar hiermee ook van die van anderen. Benodigdheden Filmpje over discriminatie http://www.klassetv.nl/wereldburgers-5/thema-2a.html Zelftest Werkblad Placematmodel A3 per groepje voor de belangrijkste rechten Situatie De leerlingen hebben al veel geleerd over de dingen die in de wereld gebeuren. Ze hebben ook al nagedacht over een betere situatie. Deze les gaan we het hebben over de rechten die ieder kind heeft. Deze les zal in de klas gegeven worden. De klas zal aan het eind van deze les in drie groepjes verdeeld worden voor de coöperatieve werkvorm. Ik zal zelf die groepjes heterogeen maken. Lesbeschrijving We starten de les met een filmpje over discriminatie. De les is een idee van Klasse TV. Zij hebben een lessenserie ontworpen over wereldburgers in samenwerking met Samsam en Amnesty International. De leerlingen krijgen twee kijkvragen bij het filmpje. Na het filmpje bespreken we het kort en bekijken we wat kinder- en mensenrechten zijn. Daarna zullen we de zelftest maken op het smartboard. Na deze zelftest maken alle leerlingen een werkblad. Op dit werkblad moeten ze bij stellingen het juiste recht schrijven. Daarna mogen ze voor zichzelf bepalen wat de belangrijkste rechten zijn wat hen betreft. Dit bespreken ze daarna met de coöperatieve werkvorm Placemat in groepjes van 4 of 5 leerlingen. Hieruit moeten ze een selectie maken van vijf rechten die zij met elkaar het belangrijkste vinden. Dit schrijven ze netjes op een groot A3 blad dat we in de klas kunnen ophangen. Als alle groepjes dit gedaan hebben bespreken we de uitkomsten in de klas. Waarschijnlijk zullen er overeenkomsten zijn tussen de drie vellen. Als afsluiting mag ieder kind een recht uitkiezen om hier een mooie tekening van te maken. Onderaan de tekening moeten ze schrijven om welk recht het gaat.
44
Bijlage 2 – Impressie actie 1 Voor de uitvoering van actie 1 hebben de leerlingen verschillende opdrachten gedaan. Hieronder een illustratie van de uitkomst van deze opdrachten.
Activiteit 1: Waar komen wij vandaan? Foto tekeningen Scheppingsverhaal
Activiteit 2: Het nieuws Muurkrant
45
Activiteit 3: Het journaal
Activiteit 4: De baas van Nederland
46
47
Activiteit 5: Eerlijke handel Van de uitvoering van deze actie is geen foto beschikbaar.
Activiteit 6: Daar heb ik recht op!
48
Bijlage 3 – Feedback van begeleidend docent
49
50
51
52
53