Financieel Crisisplan Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Baksteenindustrie
Inleiding Het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Baksteenindustrie (hierna het pensioenfonds) heeft een financieel crisisplan opgesteld, hetgeen een beschrijving op hoofdlijnen bevat van het interne beheersingssysteem en de beschikbare sturingsmiddelen. Dit crisisplan is opgesteld met in acht name van de aanwijzingen die daartoe door de Nederlandsche Bank (hierna DNB) zijn uitgevaardigd met de beleidsregel financieel crisisplan van 11 december 2011. Een financieel crisisplan is een beschrijving van maatregelen die het bestuur van het pensioenfonds op korte termijn effectief zou kunnen inzetten, indien het realiseren van de financiële doelstellingen van het pensioenfonds in gevaar komt. Dit crisisplan zal aan DNB ter instemming worden voorgelegd en integraal worden opgenomen in de actuarieel bedrijfstechnische nota (abtn) van het pensioenfonds. Elementen van het crisisplan In dit crisisplan wordt ingegaan op de volgende elementen: 1
Definiëring van crisis
2
Kritische ondergrens dekkingsgraad
3
Beschikbare maatregelen in geval van een crisis
4
Inzet van maatregelen
5
Financiële effect maatregelen
6
Evenwichtige belangenafweging
7
Communicatie belanghebbenden
8
Besluitvormingsproces
9
Toetsen crisisplan
10
Inwerkingstelling
In navolgende paragrafen worden deze elementen van het crisisplan uitgewerkt.
1
1.
Definiëring van crisis
Voor het bewaken van de doelstellingen van het pensioenfonds rapporteert de uitvoeringsorganisatie van het pensioenfonds elke maand de actuele dekkingsgraad van het pensioenfonds aan het bestuur. Deze rapportage omvat tevens een analyse van de dekkingsgraadontwikkeling en wanneer van toepassing ook een vergelijking van de actuele dekkingsgraad met de verwachting volgens het ingediende korte- en/of langetermijnherstelplan. Er is sprake van een normale situatie bij een vermogen boven evenwichtsniveau ofwel boven de som van technische voorziening (TV) en het vereist eigen vermogen (VEV). Ultimo 2012 komt dat evenwichtsniveau overeen met een dekkingsgraad van 113,9 %. Daalt de dekkingsgraad beneden dit niveau dan is er sprake van een reservetekort en wordt een langetermijnherstelplan opgesteld. Daalt de dekkingsgraad verder tot onder het niveau van 104,4 % dan is er bovendien sprake van een dekkingstekort en wordt ook een kortetermijnherstelplan opgesteld. Het bestaan van een herstelplan, waarin met inzet van de beschikbare sturingsmiddelen wordt aangetoond dat het pensioenfonds binnen de wettelijk gestelde termijnen de tekorten zal opheffen, wordt niet per definitie aangemerkt als crisissituatie. Het pensioenfonds onderscheid de volgende crisissituaties : A
zonder inzet van aanvullende of buitengewone maatregelen kan het pensioenfonds niet (meer) voldoen aan de wettelijke hersteltermijn voor het opheffen van een reservetekort, of
B
zonder inzet van aanvullende of buitengewone maatregelen kan het pensioenfonds niet (meer) voldoen aan de wettelijke hersteltermijn voor het opheffen van een dekkingstekort.
Naast deze gedefinieerde crisissituaties onderscheid het pensioenfonds nog een situatie van ‘dreigende crisis’ in het geval, 1
C het pensioenfonds (nog) niet verkeerd in een situatie ad A of ad B, maar de dekkingsgraad in één kalendermaand (tussen twee opeenvolgende maandrapportages) daalt met 5% of meer.
2 In deze situatie van dreigende crisis is er sprake van een dermate plotselinge en ernstige verstoring op de financiële markten dat er mogelijk aanleiding bestaat tot het onmiddellijk nemen van aanvullende of buitengewone maatregelen. Onder aanvullende of buitengewone maatregelen kan in deze verstaan worden,
aanpassing beleggingsbeleid;
premieverhogingen boven de premies vermeld in het herstelplan;
het reduceren van de voortgezette rechten opbouw, en/of
het korten van opgebouwde pensioenaanspraken.
Voor een nadere beschrijving en inzetbaarheid van deze maatregelen zie de paragrafen 3 en 4 van dit crisisplan.
2.
Kritische ondergrens dekkingsgraad
Het begrip kritische ondergrens voor de dekkingsgraad is voor het pensioenfonds relevant wanneer het verkeert in een situatie van dekkings- en/of reservetekort c.q. wanneer een korte- of langetermijnherstelplan van toepassing is. Een herstelplan laat vanuit een actuele dekkingspositie de verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad zien en daarmee het moment waarop naar verwachting het herstel bereikt wordt. Dat moment dient uiteraard uiterlijk te liggen
2
op de wettelijk voorgeschreven maximale termijn i.c. vijf jaar voor een korte termijn herstelplan en 15 jaar voor een langetermijnherstelplan. Bovendien laat het herstelplan de autonome herstelkracht van het pensioenfonds zien. Dat wil zeggen gegeven de inzet van de reguliere maatregelen en de uitgangspositie, de jaarlijkse groei van de dekkingsgraad. De definitie voor de kritische ondergrens van de dekkingsgraad wordt nu voor een zeker tijdstip binnen een herstelperiode bepaald als de minimale dekkingsgraad op dat moment waar vanaf nog juist op basis van de autonome herstelkracht van het pensioenfonds herstel bereikt kan worden binnen de voorgeschreven wettelijke termijn. De uiterlijke einddatum voor dit herstel ligt hierbij binnen een lopend herstelplan, gelet op de wettelijk gestelde maxima voor de herstelperiode, al vast. Merk op dat voor het geval op enig moment er binnen een herstelperiode sprake is van een situatie waarbij de actuele dekkingspositie van het pensioenfonds ligt beneden de kritische ondergrens voor de dekkingsgraad, er sprake is van een crisissituatie als bedoeld in de voorgaande paragraaf. Naast het begrip kritische ondergrens speelt ook het begrip kritisch groeipad voor de dekkingsgraad. Hiermee wordt gedoeld op de verwachte ontwikkeling van de dekkingsgraad van de kritische ondergrens tot aan het moment waarop het herstel bereikt is i.c. het einde van de hersteltermijn. De autonome herstelkracht van het pensioenfonds is, gegeven een zeker premieniveau en het achterwege blijven van toeslagen, bepalend voor het kritische groeipad. Daarbij zal die herstelkracht met name afhankelijk zijn van het niveau van de lange rente en het te verwachten rendement (i.c. het overrendement boven de lange rente). Als voorbeeld is in navolgende tabel de kritische ondergrens voor de dekkingsgraad weergegeven bij aanvang van een kortetermijnherstelplan (termijn van drie jaar) afhankelijk van de lange rente en het te verwachten overrendement. Daarbij is uitgegaan van een fixatie van de doorsnee premie op een niveau van 24% van de pensioengrondslagen.
Lange rente 0% 1% 2% 3% 4% 5%
0%
103.9% 100.0%
1%
104.2% 100.8% 97.0%
Overrendement 2% 3%
104.2% 101.2% 97.8% 94.1%
103.9% 101.2% 98.2% 94.9% 91.3%
4% 103.3% 100.9% 98.2% 95.3% 92.1% 88.6%
5% 100.3% 97.9% 95.4% 92.6% 89.5% 86.0%
NB In de situatie van de lege cellen is er onvoldoende herstelkracht en kan bij onderdekking zonder inzet van extra maatregelen geen herstel meer bereikt worden binnen de voorgeschreven driejaarstermijn.
Gegeven een zeker stabiel niveau voor de lange rente en het te verwachten overrendement, wordt het kritische groeipad gevonden door betreffende ondergrens voor de dekkingsgraad ook te berekenen bij een resterende herstelduur van respectievelijk 2 en 1 jaar.
3.
Beschikbare maatregelen in geval van een crisis
Het is van groot belang om te voorkomen dat het pensioenfonds in een crisissituatie terecht komt. Daarom wordt periodiek via ALM-studies/continuiteitsanalyses en het onderzoeken van stress scenario’s getoetst of premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid nog voldoende robuust zijn vormgegeven. Hierbij wordt het beleid getoetst binnen verschillende economische hoofdscenario’s waarbij mogelijke beleidsvarianten (premie, toeslagen, beleggingen) nader onderzocht worden. Het bestuursbeleid is erop gericht om, met in acht name van alle randvoorwaarden en doelstellingen van het pensioenfonds, voor zoveel als mogelijk crisissituaties te vermijden.
3
Niettemin kan het pensioenfonds in extreme omstandigheden in een situatie van crisis als gedefinieerd in paragraaf 1 komen te verkeren. Primair zal het bestuur in deze omstandigheid bezien in hoeverre er nog maatregelen mogelijk zijn op basis van de uitvoeringsovereenkomst en de geldende regelgeving welke zelfstandig door het bestuur kunnen worden ingezet, zonder overleg of medewerking van derden als bijvoorbeeld CAO-partijen. Zo wordt ook het meeste recht gedaan aan de onafhankelijke positie en de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. De verschillende beleidsopties die ter beschikking staan bestaan in principe uit: a.
Binnen eigen mandaat pensioenfondsbestuur: i. Premiebeleid (tot overeengekomen maximum) ii. Beleid pensioentoeslagen iii. Beleggingsbeleid iv. Pensioenkorting
b.
Buiten eigen mandaat pensioenfondsbestuur: i. Premiebeleid (boven overeengekomen maximum) ii. Pensioenbeleid (inhoud pensioenregeling)
Ten aanzien van de genoemde optie van wijzigingen voor het beleid inzake pensioentoeslagen is op te merken dat het bestaande beleid, waar er geen ambitie is om een ex-ante index te volgen en er in principe geen toeslagen zijn beneden een dekkingsgraad van 120%, impliceert dat er in herstelsituaties geen toeslagen plaatsvinden. Dit betekent dat in crisissituaties er geen sprake is van pensioentoeslagen en de inzet van het toeslagenbeleid dus geen toegevoegde waarde zal hebben. In het vervolg van dit crisisplan blijft het beleid met betrekking tot pensioentoeslagen derhalve verder buiten beschouwing.
4.
Inzet van maatregelen
De mogelijkheid om de in vorige paragraaf genoemde maatregelen in te kunnen zetten en de mate waarin deze oplossing kunnen bieden aan de ontstane crisissituatie is in een aantal gevallen beperkt. Navolgend is voor de verschillende beleidsinstrumenten de inzetbaarheid en relevantie weergegeven : a.
Binnen eigen mandaat pensioenfondsbestuur: i. Premie verhoging : Wanneer door wijziging van economische omstandigheden of anderszins de geldende premie niet langer toereikend is voor financiering van de rechtenopbouw of om tijdig herstel te bereiken, kan het bestuur besluiten tot een premieverhoging tot maximaal het tussen CAO partijen afgesproken maximum. Er is voorheen een maximum aan de doorsneepremie gesteld van 26 % van de pensioengrondslagen. iii. Beleggingsbeleid : De beslissingen omtrent de wijze van beleggingen i.c. de keuze van de strategische beleggingsverdeling is volledig in handen van het pensioenfondsbestuur. De betekenis van dit instrument voor oplossing van crisissituaties is echter beperkt. In een situatie van crisis zijn wijzigingen in het beleggingsbeleid wettelijk niet toegestaan wanneer deze een toename van het risico inhouden. Wijzingen zijn dus enkel mogelijk voor zover daarmee een afname van het beleggingsrisico wordt bewerkstelligd. Meer prudentie in de beleggingen impliceert in het algemeen een lagere rendementsverwachting en daarmee minder uitzicht op (snel) herstel. iv. Pensioenkorting : Alleen in zeer uitzonderlijke situaties kan het bestuur van het pensioenfonds gebruik maken van de mogelijkheid om pensioenaanspraken en rechten te korten. Onder meer geldt daarbij als voorwaarde dat alle mogelijke andere maatregelen om het herstel te bespoedigen zijn ingezet maar deze bijeen onvoldoende soelaas bieden. De omvang en fasering van het doorvoeren van pensioenkortingen als mede de
4
wijze en tijdstippen van communicatie daarover naar de gerechtigden wordt mede geregeerd door wettelijke voorschriften. b.
Buiten eigen mandaat pensioenfondsbestuur, i. Premiebeleid : Wanneer door wijziging van economische omstandigheden of anderszins de overeengekomen maximum premie niet langer toereikend is voor financiering van de rechtenopbouw of om tijdig herstel te bereiken, kunnen op verzoek/aanwijzing van het pensioenfonds sociale partners met elkaar in overleg treden ten einde tot passende afspraken te komen voor een hogere premie. Er is voorheen een maximum aan de doorsneepremie gesteld van 26 % van de pensioengrondslagen. ii. Pensioenbeleid : Aanpassing van de pensioenregeling c.q. reductie van de voortgezette pensioenopbouw komt neer op het (tijdelijk) versoberen van de pensioenregeling. Wanneer de pensioenregeling wordt versobert nemen de kosten van de pensioenopbouw af hetgeen bij handhaving van de premie (als bedrag) een versnelling in het herstel bewerkstelligd. De inhoud van de pensioenregeling is een zaak voor CAO-partijen. Binnen het bestaande karakter van de pensioenregeling, een middelloonregeling, kan voor het versoberen van de pensioenregeling gedacht worden aan:
verlaging opbouwpercentage (huidig 2,0 % per dienstjaar);
verhoging franchise (2013 : € 17.836)
nabestaanden pensioen op risicobasis;
verhogen pensioenleeftijd.
Voor een tijdelijke reductie van de pensioenkosten en evenredige verdeling van de lasten is een verlaging van het opbouwpercentage het meest geëigende instrument. Geordend naar de verschillende gedefinieerde situaties van crisis (zie paragraaf 1), zijn per situatie de volgende instrumenten meest aangewezen/geëigend ter oplossing van de crisis. Situatie A: Zonder inzet van aanvullende of buitengewone maatregelen kan het pensioenfonds niet (meer) voldoen aan de wettelijke hersteltermijn voor het opheffen van een reservetekort. Wanneer er sprake is van een reservetekort maar niet van een dekkingstekort, de dekkingsgraad bevindt zich (2012) dus tussen de waarden 104,4% een 113,9%, mag het instrument van pensioenkorting niet worden ingezet. In deze situatie is men dus aangewezen op de andere genoemde instrumenten, waarbij ten aanzien van premie aanpassingen boven het overeengekomen maximum en/of versobering van de pensioenregeling geldt dat hier de sociale partners aan zet zijn. Afhankelijk van de resterende hersteltermijn is het de vraag of de inzet van voornoemde maatregelen van premieaanpassing en/of versobering pensioenregeling voldoende effect zullen sorteren om het herstel binnen die termijn te bewerkstelligen. Hetgeen overblijft na inzet van bedoelde maatregelen is enkel het beleggingsbeleid. Het reduceren van het beleggingsrisico zal een neerwaartse invloed hebben op het VEV en daarmee op de benodigde herstelperiode. Keerzijde van deze maatregel is dat de rendementsverwachting ook zal afnemen. Situatie B: Zonder inzet van aanvullende of buitengewone maatregelen kan het pensioenfonds niet (meer) voldoen aan de wettelijke hersteltermijn voor het opheffen van een dekkingstekort. DNB heeft als extra eis aan de premie gesteld dat deze dient te contribueren aan het dekkingsherstel wanneer er sprake is van een dekkingstekort.. Dit impliceert dat in deze situatie niet langer premiedemping is toegestaan en er sprake zal zijn van een aanzienlijk hogere minimaal vereiste premieafdracht (gebaseerd op niveau actuele marktrente). Gelet op het overeengekomen maximum dat aan de premie gesteld is,
5
zal de inzet van een premieverhoging voorgelegd moeten worden aan CA-partijen. Daarnaast komt meest aannemelijk daarbij ook een versobering van de pensioenregeling in beeld om aan het gestelde vereiste, van een aan het herstel contribuerende premie, te kunnen voldoen. Het reduceren van het beleggingsrisico heeft geen invloed op de omvang van het minimaal vereist eigen vermogen (hierna MVEV), waarmee de inzet van dit instrument in onderhavige crisissituatie contra productief zal werken (verlenging hersteltermijn). Wil niet zeggen dat er uit andere hoofde, bijvoorbeeld het voor zoveel als mogelijk vermijden van het risico op pensioenkorting, toch aanleiding kan bestaan om de beleggingsrisico’s te verminderen. Wanneer, na een eventuele reductie van de beleggingsrisico’s en, een volledige inzet van de beleidsinstrumenten van premie en pensioenopbouw blijkt dat de maatregelen bijeen onvoldoende zijn om het dekkingsherstel te bereiken in de daarvoor gestelde termijn, resteert enkel het instrument van een korting van pensioenaanspraken. Ten aanzien van de mate waarin en de fasering van pensioenkortingen, worden de wettelijke aanwijzingen gevolgd. 3
Situatie C: Het pensioenfonds (nog) niet verkeerd in een situatie ad A of ad B, maar de dekkingsgraad in één kalendermaand (tussen twee opeenvolgende maandrapportages) daalt met 5% of meer. In deze situatie, waarin wanneer er al sprake zou zijn van een tekort de uiterst toegelaten hersteltermijnen nog haalbaar zijn, moet in verband met de plotseling en ingrijpend verslechterde situatie op de financiële markten overwogen worden of de inzet van extra maatregelen (buiten de in de financiële opzet reeds aanwezige mechanismen) ter voorkoming van een crisissituatie nodig is. De instrumenten die hiertoe in onderhavige situatie meest geëigend zijn, bestaan uit de mogelijke inzet van het premiebeleid en/of het beleggingsbeleid.
5.
Financiële effect maatregelen
De financiële impact van de inzet van de diverse beleidsinstrumenten is heel verschillend, navolgend is per mogelijke maatregel een indicatie gegeven voor de (mogelijke) impact op de dekkingsgraad(ontwikkeling). Beleggingsbeleid: Een wijziging van het beleggingsbeleid heeft geen onmiddellijke invloed op de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Door een wijziging verandert in het algemeen wel het risicoprofiel en de rendementsverwachting. Beide genoemde zaken zijn van invloed op een herstelplan, enerzijds zal namelijk de wijziging van het risicoprofiel een effect hebben op de omvang van het VEV en anderzijds zal een andere rendementsverwachting invloed hebben op de herstelcapaciteit van het pensioenfonds i.c. op de verwachte meeropbrengsten. Merk op dat in paragraaf 4 reeds enkele relativerende opmerkingen zijn gemaakt over de inzetbaarheid van het beleggingsbeleid en dat het instrument enkel effectief kan zijn voor oplossing van een crisissituatie ad A. De financiële impact van deze maatregel kan niet eenvoudig worden aangegeven omdat er als gezegd tegen elkaar inwerkende krachten zijn (verlaging VEV, maar ook verlaging verwachte opbrengsten), en de invloed afhankelijk is van de mate van risico reductie. Wel kan gesteld worden dat het volledig uitschakelen van het beleggingsrisico (indien mogelijk), dat wil zeggen beleggen in een volledig gematchte risicovrije portefeuille, zal resulteren in, een verlaging van het VEV tot het niveau van het MVEV, en een reductie van de toekomstige over rendementen tot nihil. De consequentie van deze (theoretische) situatie is dat de nominale verplichting volledig is zeker gesteld maar er naar de toekomst geen meeropbrengsten meer zijn waardoor het uitzicht op toeslagen ook volledig is verdwenen.
6
Pensioenbeleid: De materiële betekenis van inzet van het pensioenbeleid voor oplossing van tekortsituaties is voor het pensioenfonds beperkt. De invloed hangt af van het niveau van de lange rente. In navolgende tabel is weergegeven welke procentuele kostenreductie van de pensioenopbouw benodigd is voor het bereiken van 0,25 % (extra) dekkingsherstel per jaar (onder overigens gelijke omstandigheden).
Stand lange rente
0% 1% 2% 3% 4% 5%
Benodigde reductie opbouw voor 0,25% DG-herstel/jaar reductie % opbouw % 4.3% 4.5% 4.7% 5.0% 5.2% 5.5%
1.92% 1.91% 1.91% 1.90% 1.90% 1.89%
Premiebeleid: De materiële betekenis van een premieverhoging voor het versnellen van het herstel is evenals de inzet van het pensioenbeleid voor het pensioenfonds beperkt. Ook is de invloed van een premieverhoging afhankelijk van het niveau van de lange rente. In navolgende tabel is weergegeven welke procentuele premieverhoging ten opzichte van gedempt kostendekkend niveau benodigd is voor het bereiken van 0,25 % (extra) dekkingsherstel per jaar (onder overigens gelijke omstandigheden).
Stand lange rente
0% 1% 2% 3% 4% 5%
Benodigde premieverhoging voor 0,25% DG-herstel/jaar verhoging % % PG-som 9.1% 7.7% 6.4% 5.4% 4.5% 3.8%
2.2% 1.8% 1.5% 1.3% 1.1% 0.9%
Pensioenkorting: Pensioenkortingen zijn zeer effectief voor het bereiken van eerder herstel, maar werken slechts eenmalig. Grofweg kan gesteld worden (bij lage dekkingsposities) dat bij 1% korting op de pensioenen een 1% hogere dekkingsgraad bereikt wordt.
6.
Evenwichtige belangenafweging
Het bestuur van het pensioenfonds benadrukt dat bij de te nemen crisismaatregelen een evenwichtige belangenafweging voorop staat. Hieraan geeft het bestuur invulling door de lasten van de crisismaatregelen zo evenwichtig mogelijk te verdelen over de belanghebbenden. De belanghebbenden van het pensioenfonds zijn de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers. Bij de lastenverdeling houdt het bestuur onder meer ook rekening met het onderscheid jongeren en ouderen en hoge en lage inkomens. Zo kan bijvoorbeeld, bij het versoberen van de pensioenregeling, het effect van de mogelijke versoberingen (opbouwpercentage,franchise et cetera) zeer verschillend uitwerken bij hoge of lage inkomens. Voor wat het onderscheid ouderen versus jongeren is bijvoorbeeld van belang te
7
onderkennen dat het uitzicht op herstel bij een eenmaal doorgevoerde pensioenkorting voor jongeren groter is dan voor ouderen i.c. de reeds gepensioneerden. Een evenwichtige belangenafweging kan in geval van pensioenkortingen derhalve mogelijk impliceren dat gedifferentieerd wordt in de toepassing van pensioenkortingen.
7.
Communicatie belanghebbenden
Het bestuur van het pensioenfonds vindt het belangrijk dat alle belanghebbenden bij het pensioenfonds kennis nemen van het crisisplan en tijdig worden geïnformeerd wanneer crisismaatregelen worden ingezet. Ook bij dreiging van crisissituaties en wanneer zich omstandigheden voordoen die ingrijpend zijn voor de financiële positie (of ontwikkeling daarin) van het pensioenfonds wordt er extra communicatie ingezet om de belanghebbenden zo goed en duidelijk mogelijk te informeren. De inhoud van het crisisplan wordt ter advisering voorgelegd aan de deelnemersraad. Het bestuur informeert de CAO-partijen, de (gewezen) deelnemers en de pensioengerechtigden over het crisisplan. Aan de betrokken vakbonden en de aangesloten werkgevers wordt hiertoe een brief gezonden met daarbij het crisisplan. De actieve deelnemers en pensioengerechtigden worden over de inhoud van het crisisplan geïnformeerd via de website en nieuwsbrief van het pensioenfonds. Gewezen deelnemers worden enkel via de website van het pensioenfonds geïnformeerd. Aanpassingen in het beleggingsbeleid worden gecommuniceerd via de website en de nieuwsbrief van het pensioenfonds. Voorstellen tot aanpassing van het premie- en of pensioenbeleid, worden zonodig (buiten mandaat) met kwantitatieve onderbouwing door het pensioenfonds voorgelegd aan CAO-partijen. Besluiten van CAO-partijen in dit kader, en premieaanpassingen binnen het mandaat van het pensioenfondsbestuur, worden actief en schriftelijk gecommuniceerd naar de betrokken vakbonden en de aangesloten werkgevers. De actieve deelnemers.worden geïnformeerd over aanpassing van het premie- en/of pensioenbeleid via de website en de nieuwsbrief. Communicatie omtrent pensioenkortingen vindt plaats conform de wettelijke aanwijzingen daartoe. De gerechtigden die door een pensioenkorting worden getroffen worden daarover schriftelijk en ten minste één maand voor de inwerkingtreding geïnformeerd.
8.
Besluitvormingsproces
De voorzitters van het pensioenfonds zullen bij het ontstaan van een (dreigende) crisissituatie (volgens paragraaf 1 van dit plan) zo snel als mogelijk, maar in elk geval binnen een termijn van vier weken, een bestuursvergadering beleggen. Het bestuur geeft opdracht aan de adviserend actuaris van het pensioenfonds om met oog op de ontstane (dreigende) crisissituatie ten behoeve van die vergadering een advies op te stellen waarin is opgenomen : in geval van een crisissituatie, een weergave van het kritische herstelpad en de mate waarin men hierop achterloopt, en een weergave van de inzetbare maatregelen met daarbij indicaties voor de effectiviteit daarvan, en een advies voor, gegeven de ontstane situatie, als meest geëigend te beschouwen inzet van maatregelen. In deze bestuursvergadering zal de (dreigende) crisissituatie en de mogelijke maatregelen ter oplossing daarvan worden besproken. Voor zover het wenselijk en mogelijk is om binnen het eigen mandaat van het bestuur afdoende maatregelen te nemen, zal in de vergadering het besluit tot inzet van bedoelde maatregelen worden genomen. Voor zover de wenselijke maatregelen vallen buiten het mandaat van het pensioenfondsbestuur, dit betreft dan gewenste aanpassing
8
van premie- en/of pensioenbeleid, zal het bestuur in de bestuursvergadering besluiten tot een desbetreffend verzoek aan de CAO-partijen. Na instemming door CAO-parijen zal het pensioenfondsbestuur de maatregelen doorvoeren en communiceren naar betreffende belanghebbenden. Wanneer CAO-partijen het omklede verzoek van het pensioenfondsbestuur niet inwilligen of slechts gedeeltelijk tegemoet komen aan dit verzoek, zal het bestuur zich opnieuw beraden over de te nemen (aanvullende) maatregelen.
9.
Toetsen crisisplan
Dit crisisplan zal telkens worden geactualiseerd wanneer de situatie hiertoe aanleiding geeft. Het crisisplan is geen statisch geheel, maar maakt onderdeel uit van het risicomanagement van het pensioenfonds. Het crisisplan en risicomanagement van het pensioenfonds is vastgelegd in de abtn van het pensioenfonds. De abtn wordt periodiek door het pensioenfonds geëvalueerd en zo nodig aangepast. Ook worden premiebeleid, toeslagbeleid en beleggingsbeleid periodiek getoetst aan de hand van ALM-studies en continuiteitsanalyses. De periodieke toetsing van het crisisplan zal bij deze toetsing worden meegenomen. Ten slotte zal de effectiviteit van het crisisplan worden beoordeeld, nadat zich een crisis heeft voorgedaan en het crisisplan ten uitvoer is gebracht. Als gevolg van de ervaring die in een dergelijke situatie wordt opgedaan, kan het crisisplan verder worden geactualiseerd.
10.
Inwerkingtreding
Dit crisisplan is na consultatie van de betrokken partijen, in casu de deelnemersraad, CAOpartijen en DNB, in werking per 23 maart 2012 en aangepast per 29 november 2013.
9