Evaluatie Kenniscentrum Inno-‐ vatie van Zorgverlening Hogeschool Utrecht
Externe onafhankelijke evaluatiecommissie Dr. G. ter Horst (voorzitter) Drs. Ch. Bos (lid) Prof. dr. V. Evers (lid) Drs. J. Taks (lid) Dr. G.J. Schuiling (secretaris)
2
Evaluatie Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening Hogeschool Utrecht December 2013
3
4
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................................ 5 Voorwoord .............................................................................................................................. 6 1. Commissie, opdracht en werkwijze ...................................................................................... 8 1.1 De commissie .......................................................................................................................................................................... 8 1.2 De opdracht ............................................................................................................................................................................. 8 1.3 De werkwijze .......................................................................................................................................................................... 9 2. Evaluatie ............................................................................................................................ 10 2.1 Het kenniscentrum ............................................................................................................................................................ 10 2.2 Beoordeling .......................................................................................................................................................................... 10 2.3 Algemene bevindingen .................................................................................................................................................... 12 2.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek ................................................................... 14 2.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs ........................................................................... 16 2.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk ................................................................ 20 2.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport ........................................ 21 Bijlage 1: Protocol externe evaluatie Hogeschool Utrecht ...................................................... 23 Bijlage 2: Protocol kwaliteitszorg sci_Quest -‐ normering ........................................................ 26 Bijlage 3: Antecedenten leden externe beoordelingscommissie ............................................. 28 Bijlage 4: Programma bezoekdag ........................................................................................... 30 Bijlage 5: Bestudeerde documenten ....................................................................................... 34
5
Voorwoord Het kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening is in 2007 voor het eerst extern beoordeeld. De toenma-‐ lige beoordelingscommissie concludeerde dat het kenniscentrum als goed voorbeeld diende voor het hbo in Nederland. We zijn nu zes jaar verder en het kenniscentrum is voor een tweede maal beoordeeld door een externe commissie. Het evaluatierapport dat de commissie heeft opgesteld ligt nu voor U. Hogeschool Utrecht, waar het kenniscentrum onder ressorteert, wil zich graag profileren als een Univer-‐ sity of Applied Sciences. Dat stelt ook eisen aan het onderzoek. De Verkenningscommissie HGZO heeft in haar advies ‘Voortrekkers in verandering’ aangegeven dat gedegen kwaliteit, voldoende massa en diep-‐ gang, en vervlechting met en in het onderwijs van groot belang zijn. De commissie heeft het kenniscentrum en de lectoraten geëvalueerd op de domeinen professionele praktijk, onderwijs en onderzoek. Daarnaast heeft de commissie aanbevelingen gedaan inzake de verde-‐ re ontwikkeling van de kennisfunctie binnen de faculteit in zijn algemeenheid en het kenniscentrum in het bijzonder. Nadat de leden van de commissie alle relevante literatuur tot zich genomen hadden en op basis daarvan vragen hadden geformuleerd, heeft de commissie op 30 oktober 2013 gesprekken gevoerd met het college van bestuur, de faculteitsdirectie, de lectoren, onderzoekers, docenten, (ex)studenten en perso-‐ nen van buiten de hogeschool die op de een of andere manier betrokken zijn bij onderzoek van het ken-‐ niscentrum. De gesprekken waren zeer open, levendig en stimulerend. De commissie beoordeelt de werkwijze van het kenniscentrum als zeer goed. Zij was vooral onder de indruk van de synergie tussen de lectoren. Wel zijn er nieuwe keuzen te maken als het gaat om de rela-‐ tie tussen lectoraten, thema's en opleidingen. De commissie beveelt aan krachtiger te kiezen voor lecto-‐ raten die focussen op thema's die als dwarsverbanden tussen de opleidingen fungeren. De commissie beoordeelt de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek als excellent. Meer differentiatie in soorten onderzoek is de volgende stap. Dat zou het mogelijk maken alle docenten, en niet alleen de docenten die lid zijn van een kenniskring rondom een lector, een rol te geven in de kennisontwikkeling. De commissie beoordeelt de output in het licht van de missie als goed, maar meent dat de missie voor de komende tien jaar te kort schiet. Naar het oordeel van de commissie zou de missie een statement moeten bevatten over de zorgprofessional van de toekomst, het effect van het handelen van zorgpro-‐ fessionals op de gezondheid van mensen, en de implementatie van kennis in de praktijk. Het begrip 'zelf-‐ redzaamheid' uit de huidige missie vindt de commissie in het lopende onderzoek te weinig uitgewerkt. De commissie betreurt dat, omdat zelfredzaamheid van patiënten beter verdient en juist dit kenniscen-‐ trum een betekenisvolle bijdrage zou kunnen leveren aan de concretisering hiervan. De impact van het kenniscentrum op de praktijk en het onderzoek wordt als excellent beoordeeld; de impact op het onderwijs als zeer goed. Meer docenten zouden bij het onderzoek betrokken moeten worden en samenwerking bij onderzoeksopdrachten tussen studenten van verschillende opleidingen zou gestimuleerd moeten worden.
6
De commissie doet op grond van haar bevindingen 19 aanbevelingen waarvoor wordt verwezen naar de tekst van het rapport. De commissie dankt iedereen die met zijn of haar inbreng een bijdrage heeft geleverd aan dit rapport. Dr. Guusje ter Horst, voorzitter externe commissie
7
1. Commissie, opdracht en werkwijze In het kader van de kwaliteitsborging van haar onderzoek organiseert elk kenniscentrum van Hogeschool Utrecht (HU) eenmaal in de zes jaar een externe evaluatie. De eerste visitatie van het kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening (IvZ) van de Faculteit Gezondheidszorg (FG) vond in 2007 plaats. Dit kennis-‐ centrum hoort bij de voortrekkers van het praktijkgericht onderzoek in het hbo. De evaluatiecommissie van 2007 stelt in haar aanbevelingen dat dit kenniscentrum ‘dient als goed voorbeeld voor de rest van het HBO in Nederland’. Daarbij was het oordeel van de externe commissie op twee punten excellent en op de andere drie punten zeer goed. Het kenniscentrum rekent zich zes jaar later nog steeds tot de voortrekkers. Het kenniscentrum IvZ wil zich nu wederom laten beoordelen in het licht van de ambitie van de HU en van de Faculteit Gezondheidszorg om een University of Applied Sciences te zijn. Daarbij is valorisatie een belangrijk ijkpunt, niet alleen financieel maar ook in de zin van betekenis voor het werk-‐ veld en voor het onderwijs. 1.1 De commissie De huidige evaluatie heeft najaar 2013 plaatsgevonden en is uitgevoerd door een externe onafhankelij-‐ ke commissie (EOC) die bestond uit de volgende leden: • • • •
Dr. G. (Guusje) ter Horst (voorzitter) Drs. Ch. (Chiel) Bos Prof. dr. V. (Vanessa) Evers Drs. J. (John) Taks
Conform protocol en zoals te doen gebruikelijk is de EOC bijgestaan door een externe secretaris, dr. G.J. (Gertjan) Schuiling. Hij heeft in samenspraak met de voorzitter de rapportages en correspondentie van de commissie verzorgd. 1.2 De opdracht De opdracht van de externe onafhankelijke commissie is (zie bijlage 1): 1. Evalueren van het kenniscentrum en de lectoraten aan de hand van de domeinen professionele praktijk, onderwijs /scholing en onderzoek/wetenschap; 2. Adviseren inzake verdere ontwikkeling van de kennisfunctie binnen de Faculteit Gezondheidszorg en haar kenniscentrum op deze drie domeinen. De commissie signaleert sterkten en zwakten, levert in-‐ put voor verbeterplannen en draagt bij aan de agenda voor de komende jaren. Wat betreft het eerste deel van de opdracht is het niet de taak van de commissie een cijfermatige be-‐ oordeling te geven. In de huidige ontwikkelingsfase van hbo en HU zijn namelijk geen kengetallen en benchmarks beschikbaar. De commissie geeft haar oordeel over de werkwijze, de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek, de output in relatie tot de missie en de impact op de beroepspraktijk, onder-‐ wijs/scholing en onderzoek/wetenschap met behulp van een door de HU aangereikte vijfpuntsschaal: excellent, zeer goed, goed, voldoende, onvoldoende (zie bijlage 2).
8
De HU heeft de ankers van de vijfpuntsschaal niet geordend naar deze vier punten. De commissie heeft daarop besloten de volgende indeling te hanteren (de indicatoren komen uit de schaal ‘zeer goed’ met tussen haakjes de E voor Excellent). 1. De werkwijze • De synergie tussen de lectoraten is zeer goed (E = optimaal) • Management en organisatie zijn zeer goed (E = voorbeeldig) • Het kenniscentrum onderhoudt invloedrijke regionale, nationale en internationale netwerken 2. De inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek • Prestaties voldoen in zeer ruime mate aan (E = de hoogste) standaarden in het vakgebied • Het werk van het kenniscentrum is gedegen en vernieuwend, vervult nationaal een voortrekkersrol en heeft de potentie dat ook internationaal te doen (E = wordt ook internationaal herkend) 3. De output in relatie tot de missie • De missie van het kenniscentrum is (E = zeer) ambitieus en wordt gerealiseerd 4. De impact op de beroepspraktijk, onderwijs/scholing en onderzoek/wetenschap • Het kenniscentrum heeft een (E = toonaangevende en) wezenlijke invloed op de kennisontwikkeling en kenniscirculatie in de drie domeinen. Wat betreft het tweede onderdeel van de opdracht heeft het kenniscentrum de externe commissie ver-‐ zocht als critical friend de volgende stap in haar ontwikkeling van commentaar en advies te voorzien. Het kenniscentrum vraagt om een ontwikkelingsgerichte evaluatie op met name de volgende drie vragen: 1. Draagt het onderzoek van de faculteit wezenlijk bij aan de innovatie die de zorg met het oog op de toekomst nodig heeft? Ofwel: is het onderzoek van belang en wordt het goed gedaan? 2. Is wat het kenniscentrum doet onderscheidend? 3. Hoe zorgen we (nog beter) dat het onderzoek in het onderwijs komt? 1.3 De werkwijze De voorzitter en secretaris hebben drie weken voor de dag van de visitatie een voorzet gemaakt voor evaluatievragen en deze toegezonden aan de commissie. De leden van de commissie hebben allen het zelfevaluatierapport gelezen en de onderliggende documenten onderling verdeeld. Het programma van de visitatiedag is opgenomen als bijlage 4. De secretaris heeft op geleide van de bevindingen het con-‐ ceptrapport geschreven en dit eerst toegestuurd aan de voorzitter en daarna aan de overige leden van de commissie. Na een check van de conceptversie door de directie van de FG, is het definitieve evalua-‐ tierapport door de voorzitter vastgesteld en aangeboden aan het College van Bestuur van Hogeschool Utrecht.
9
2. Evaluatie 2.1 Het kenniscentrum Het kenniscentrum IvZ doet praktijkgericht onderzoek om innovaties te ontwikkelen die de patiënten-‐ zorg en de beroepspraktijk verbeteren. Het kenniscentrum ziet het als haar missie mensen met een langdurige zorgvraag in hun functioneren te stimuleren, motiveren en ondersteunen, gericht op zelfred-‐ zaamheid en zelfstandigheid, door het optimaliseren en innoveren van zorg in preventie, cure en care. Het kenniscentrum werkt met vijf lectoraten aan deze missie: 1. 2. 3. 4. 5.
Disseminatie van Farmaceutische Innovaties Leefstijl en Gezondheid Logopedie Verpleegkundige en paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen Vraaggestuurde Zorg.
Een lectoraat bestaat uit een lector en kenniskringleden. De lector is een expert op het betreffende vak-‐ gebied en op onderzoek doen naar vernieuwingen in dat vakgebied. Lectoren hebben de opdracht om kennis te ontwikkelen en te laten circuleren in interactie met de beroepspraktijk, kennisinstituten en het beroepsonderwijs. De kenniskringleden zijn vaak docenten die onderzoek doen of het onderzoek met hun kennis ondersteunen. 2.2 Beoordeling De commissie heeft levendige gesprekken gevoerd met soms grote groepen mensen tijdens een goed georganiseerde visitatiedag. De commissie heeft een kwalitatief hoogwaardig kenniscentrum leren ken-‐ nen dat na tien jaar nog altijd gezien kan worden als voortrekker voor het hbo in Nederland. In elke ge-‐ spreksronde heeft de commissie enthousiaste en zeer betrokken mensen ontmoet, ook in de ronde met docenten die niet deelnemen aan het kenniscentrum. Er zijn duidelijk pieken zichtbaar bij de lectoraten die al vele jaren actief zijn. Het is belangrijk voor een onderzoekinstituut om over duidelijke boegbeelden te beschikken waar lectoren die meer recent zijn gestart, zich aan kunnen optrekken. Ideaal is de locatie van faculteit en kenniscentrum op een campus waar ook de universiteit en het universitair medisch cen-‐ trum zitten. Dit laatste is een factor die er mede aan zal hebben bijgedragen dat men ver is gekomen in de samenwerking met de academische wereld, terwijl de lectoraten tegelijk in het onderzoek duidelijk de vragen van de beroepspraktijk centraal hebben gesteld. Het is vooral de productiviteit in dit span-‐ ningsveld tussen wetenschap en beroepspraktijk die op de commissie indruk heeft gemaakt. Gezien deze voortrekkersrol is het nu zaak door te pakken en explicieter te laten zien hoe praktijkgericht en toege-‐ past onderzoek in zijn werk gaat. Het vele ontwikkelwerk van de afgelopen tien jaar moet nu de grond-‐ slag vormen voor een strategie voor de toekomst die nog moet worden geformuleerd. Ook het vormen van strategische partnerships is nu aan de orde. De commissie beoordeelt de werkwijze van het kenniscentrum als zeer goed. De synergie tussen de lec-‐ toren is excellent, terwijl de afstemming tussen de kenniskringen beter kan. De faculteit heeft het ken-‐ niscentrum goed georganiseerd, maar is toe aan een nieuwe keuze wat betreft de relatie tussen lectora-‐ ten, thema’s en opleidingen. Er is strategisch denkwerk nodig over de vraag welke kennisgebieden de
10
faculteit wil bestrijken en welke nieuwe lectoraten daar in de toekomst idealiter bij horen. De commissie beveelt aan krachtiger te kiezen voor lectoraten die focussen op thema’s die als dwarsverbanden tussen de opleidingen fungeren, en niet voor één-‐op-‐één koppelingen tussen opleiding en lectoraat. Bestaande en zich ontwikkelende dwarsverbanden zijn bijvoorbeeld e-‐health en oncologie. De opleidingen werken daar multidisciplinair aan mee, rond wat de praktijk op dat vlak vraagt. De regionale, nationale en inter-‐ nationale netwerken zijn zeer goed, met als kanttekening dat men op dit moment geen gebruik maakt van de netwerken van docenten die niet participeren in het kenniscentrum. De commissie beoordeelt de inhoudelijke kwaliteit als excellent. Het wetenschappelijk onderzoek is van hoge kwaliteit, hoger dan van het hbo mag worden verwacht. De faculteit kan daar nu de vruchten van plukken en de ruimte nemen om de unieke identiteit van toegepast en praktijkgericht onderzoek te be-‐ palen en dat uit te dragen. Het credo van het kenniscentrum dat er slechts twee soorten onderzoek zijn – goed en slecht – is aan vernieuwing toe nu men zich bewezen heeft op de dimensie ‘kwaliteit van onder-‐ zoek’. Op de dimensie ‘soort onderzoek’ is meer differentiatie mogelijk van typen onderzoek met specifi-‐ catie van de daarbij behorende maatstaven. Juist hier kan de komende vijf jaar de voortrekkersrol van het kenniscentrum liggen voor het onderzoek in het hbo in Nederland. Deze differentiatie zal ook helpen docenten die geen lid zijn van een kenniskring een duidelijker rol te geven in de kennisontwikkeling waardoor meer vervlechting zal ontstaan tussen onderwijs en onderzoek. Als de lectoraten de dragers zijn van thema’s die door meerdere opleidingen heenlopen, kunnen zij een platform zijn voor multidisci-‐ plinaire samenwerking van docenten en studenten uit verschillende vakgebieden waardoor studenten al in hun opleiding leren met andere vakgebieden samen te werken. Men kan dan met elkaar de complexe zorgproblemen van de hedendaagse beroepspraktijk aanpakken. De commissie beoordeelt de output in het licht van de missie als goed. De onderzoeken van het kennis-‐ centrum hebben een relatie met de missie, maar geven toch een versnipperd beeld. Kijken managers en lectoren echt naar de missie voor men beslist iets te doen of niet? Waarom doet men onderzoek naar het ontwerp van een Helende Ziekenhuis Omgeving (HEZO) als de missie spreekt van focus op zelfred-‐ zaamheid? Als er een verband is, breng dit duidelijker naar voren. De missie heeft de afgelopen tien jaar als stip op de horizon gefungeerd, maar schiet tekort voor de volgende tien jaar. De missie formuleert het waarom van alle inspanningen, ofwel de vraag waaraan het kenniscentrum werkt. Wat nu verhelderd moet worden is het wat en hoe. Wat levert het kenniscentrum af om de zelfredzaamheid en zelfstandig-‐ heid van mensen met een langdurige zorgvraag te versterken? De commissie ziet twee opbrengsten voor het ‘wat’: de zorgprofessional van de toekomst en kennis over het effect van het handelen van zorgpro-‐ fessionals op gezondheidsuitkomsten voor mensen. Bij het ‘hoe’ denkt de commissie aan een focus van het onderzoek op implementatievraagstukken. In deze nieuwe doordenking van de missie mag wat be-‐ treft de commissie ook de naam van het kenniscentrum heroverwogen worden. Maak deze veel gerich-‐ ter. Kies wel voor een naam die tien jaar of langer meegaat. Zo is de naam ‘Kenniscentrum E-‐health’ aan-‐ sprekend, mits deze lang genoeg relevant en onderscheidend is. De commissie beoordeelt de impact van het kenniscentrum als excellent. In de beroepspraktijk maken professionals echt gebruik van de onderzoeksresultaten. Zo had het kenniscentrum een leidende rol in het formuleren van het landelijke beroepsprofiel Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&V 2020). Ook het lectoraat logopedie dat pas drie jaar bezig is laat al impact op de praktijk zien. De impact op het we-‐
11
tenschappelijk onderzoek is ook excellent. Het kenniscentrum zet duidelijk zijn stempel op zorgonder-‐ zoek. De meeste publicaties halen niet de medische toptijdschriften met een hoge impactfactor, maar dat is ook geen doel in het hbo, en moet dat ook niet zijn van de faculteit gezondheidszorg. De standaar-‐ den voor het hbo haalt men ruimschoots, sommige publicaties scoren hoger dan de eisen die aan het HBO gesteld dienen te worden. De commissie ziet de impact vooral in het ontwikkelen van implementa-‐ tiekennis. De promovendi doen implementatiegerichte onderzoeken. In het proces van formuleren van praktijkvragen via het ontwikkelen van innovatieve zorgconcepten is na validatie de implementatievraag aan de orde. Vooral in kennisontwikkeling over deze vierde stap ligt de groeimogelijkheid voor het ken-‐ niscentrum. Ten slotte is de impact op het onderwijs zeer goed. Er is hier veel ruimte voor verdere ont-‐ wikkeling aangezien van sommige opleidingen slechts 10% van de docenten in onderzoek van het ken-‐ niscentrum participeert. Overwogen dient te worden participatie in kennisontwikkeling en onderzoek voor docenten verplicht te stellen. 2.3 Algemene bevindingen Het kenniscentrum ziet zichzelf als een platform op weg naar een University of Applied Sciences (UAS) en heeft open verbindingen met tal van netwerken waar veel dynamiek in zit. De lector moet in netwerken opereren om impact te genereren. Veel geld komt van bedrijven met een concrete onderzoeksvraag, waarbij de faculteit vrij kan bepalen of die vraag in haar focus past. Op een aantal vlakken is het kennis-‐ centrum leidend, maar er komt ook veel op het kenniscentrum af waar men wel op in moet spelen. Zo geldt voor het initiatief van het UMC tot een centrum voor oncologische zorg: de omgeving wil het en de hogeschool faciliteert het. Centraal blijft dat het thema zelfredzaamheid en zelfmanagement echt van het kenniscentrum is en leidt tot allerlei nieuwe connecties, zoals het idee van de gezonde stad. Zijn nu personen de verbindende factor, de verwachting is dat over tien jaar inhoudelijke thema’s de verbindende factor vormen tussen onderwijs, beroepspraktijk en onderzoek. Bijvoorbeeld rond het the-‐ ma zorg & technologie: tien jaar geleden was dit thema er helemaal niet, nu beginnen de opleidingen er aandacht aan te besteden , over tien jaar is het in alle opleidingen gemeengoed en leren studenten wat zorg & technologie aan mogelijkheden biedt. Over vijf jaar is de hele faculteit een kenniscentrum; niet als instituut, maar als platform om tot verbinding tussen onderwijs, onderzoek en regio te komen. Het be-‐ lang van de regio blijkt wel uit het feit dat 80% van de studenten die aan de HU afstudeert een baan in de regio vindt. Het kenniscentrum ziet het als haar opgave niet zozeer kennisontwikkeling toe te voegen aan kennis-‐ overdracht maar vorm te geven aan de interactie tussen praktijk, onderwijs en onderzoek. In deze inter-‐ actie gaat het om ontwerp, ontwikkeling en benutting van kennis. Ontwerp en ontwikkeling heeft het kenniscentrum nu goed onder de knie, benutting van kennis ofwel valorisatie zou beter kunnen. Daar-‐ voor is nodig dat docenten en onderzoekers een plek krijgen in de praktijk. Er zijn in de faculteit twee uiteenlopende bewegingen zichtbaar: lectoraten koppelen aan opleidingen en lectoraten koppelen aan dwars op de opleidingen staande thema’s. Er is behoefte lectoraten te verbin-‐ den aan een opleiding om deze een kwaliteitsimpuls te geven. De HU kan echter met haar onderzoeks-‐ budget van € 20 miljoen onmogelijk voor elke opleiding een eigen lectoraat faciliteren. De lectoraten
12
Logopedie en Disseminatie van Farmaceutische Innovaties zijn kleine lectoraten. Na 4 jaar zal beoordeeld worden of deze lectoraten zich richting een gemeenschappelijk thema hebben ontwikkeld en op die wijze een vervolg kunnen krijgen. Zo is medicijngebruik een belangrijk thema in een wereld waar alle onderzoekaandacht al heel lang uitgaat naar medicijnontwikkeling. Het CvB en de faculteitsdirectie geven aan dat zij meer sturing in de keuze van onderzoekthema’s willen aanbrengen. In de optiek van het CvB zijn over vijf jaar HU-‐speerpunten leidend voor het onderzoek. Er is dan niet meer een kenniscentrum per faculteit maar per thema waarop de hogeschool zich onderscheidt in de regio. De bedoeling is dat de lectoren elkaar versterken in de gemeenschappelijk ambitie. De faculteitsdirecteur is, in zijn functie als ‘dean’, niet primair geïnteresseerd in financieringskwesties. Die kunnen altijd wel worden opgelost door intern te schuiven en/of extern geld binnen te halen. Het kritische punt is de human capital agenda. De hogeschool heeft meer docenten met een mastergraad nodig en meer gepromoveerden. Er zijn op dit moment in de FG 29 promovendi, vijf jaar geleden waren dat er veertien. De dean heeft zich ten doel gesteld deze ontwikkeling voor de sector stevig door te zet-‐ ten. Een remmende factor is soms dat niet ieder zich de UAS-‐ambitie echt eigen heeft gemaakt. Dan is het zaak om te verhelderen dat er altijd een lector betrokken dient te zijn bij de accreditatie van een oplei-‐ ding om zo mee borg te staan voor de kwaliteit van de opleiding. De lector brengt immers gedegen in-‐ houdelijke deskundigheid en kennis van onderzoeksmethodologie mee. De buitenwereld weet het kenniscentrum makkelijk te vinden en faculteit en kenniscentrum zijn hecht verbonden met de zorgsector. Faculteit en kenniscentrum hoeven dan ook niet extra te investeren om proactief strategische analyses en strategische partnerships rond trends in de samenleving te realiseren. Een voorbeeld van een laagdrempelige ontmoetingsplek is de zogenaamde meet-‐up van het speerpunt ‘Zorg en Technologie’, waar eens in de twee maanden een interessant gezelschap van mensen uit het MKB en vertegenwoordigingen van grote bedrijven en belangenorganisaties samen komt rond een speci-‐ fiek thema. De lectoren zijn vaak de bron van ideeën en voorstellen, de directie beziet die tegen het licht van de missie en strategie van faculteit en hogeschool. Toch mist de commissie een gezamenlijke zoektocht naar stromingen op de diverse velden. Is er voldoende sturing om de ontwikkelingen in al die velden bij elkaar tot een goed strategisch besluit te laten komen? Moet de faculteitsdirectie en zeker de instituuts-‐ directeuren niet zelf ook iets vinden? Ook op hogeschoolniveau lijkt de Ring van Utrechtse Lectoren lei-‐ dend. Zij bepalen de inhoud die leidend is en maken de trendanalyse. Het CvB ziet het als haar taak dit ondernemerschap te stimuleren. Aanbevelingen 1. Geef duidelijker aan wat er terecht komt van de missie van zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid van patiënten door elk onderzoek te relateren aan de missie. De patiëntoriëntatie is voor ons minder zichtbaar geworden, niet in het zelfevaluatierapport noch in de gesprekken met de gesprekspartners tijdens de visitatiedag. In Nederland zijn de activiteiten op het gebied van zelfredzaamheid nog wei-‐ nig krachtig en juist dit kenniscentrum zou hierin voorop moeten gaan.
13
2. Positioneer lectoraten als themagerichte dwarsverbanden die de opleidingen verbinden (‘matrix’). Dan is er bereik over alle studenten en raken alle docenten meer betrokken. Dat zal een uitstraling hebben die maakt dat ook andere docenten behoefte hebben te participeren. De thema’s lopen als locomotief vooruit: denk aan oncologie, zelfmanagement, e-‐health. Zowel onderwijs en onderzoek als ook de opleidingen onderling zullen elkaar op die manier beter bevruchten. Het kenniscentrum werkt dan als netwerk, niet als instituut en kan zo meer docenten in het netwerk betrekken. 3. Definieer de thema’s op basis van een analyse van de bewegingen in de branche en in de samenle-‐ ving. Deze bewegingen komen het kenniscentrum zeker binnen door zijn open karakter als netwerk, maar het gebeurt iets te ad-‐hoc. Zo sluit het lectoraat Leefstijl en Gezondheid aan bij zorgen in ge-‐ meenten over bijvoorbeeld de gezondheid van achterstandsgroepen. Die vraag komt nu vanuit fysio-‐ therapeuten binnen bij het kenniscentrum, terwijl meer strategische partnerships waar ook gemeen-‐ ten aan deel nemen wenselijk zijn. 2.4 Bevindingen en aanbevelingen ten aanzien van het onderzoek De output van het onderzoek in termen van publicaties is groot. Daarbij is sprake van grote verschillen tussen de lectoraten, die goed te verklaren zijn uit hun startdatum. Er worden ook veel lezingen gegeven, wat een goede manier is om kennis te dissemineren. Het publiciteitsgehalte in termen van media-‐ aandacht is echter mager en kan beter. De lectoren kijken jaarlijks met elkaar naar de promotietrajecten, waarbij ze geïnspireerd worden door de gezamenlijke ambitie om grote veranderingen te bewerkstelligen. ‘Aan de overkant’ bij de universiteit is die ambitie minder sterk, terwijl in de hogeschool mensen werken die gekozen hebben iets te willen met de beroepspraktijk en dat te verbinden met kennisontwikkeling en kennisdisseminatie. Over vijf jaar herkent men de faculteit als kenniscentrum, niet de individuele personen zoals nu. De uni-‐ versiteit kijkt op dit moment met verbazing en waardering naar het onderzoek van het kenniscentrum dat dichtbij de beroepspraktijk plaatsvindt zonder concessies te doen aan de kwaliteit van onderzoek. Promovendi staan onder druk van de beroepspraktijk die onderzoeksresultaten uit hun handen willen trekken nog voor het onderzoek afgerond is, maar daar geeft men niet aan toe. Het UMC Utrecht is en-‐ thousiast over de hogeschool en over de promovendi die de HU aanlevert. Samen stemt men thema’s af. De faculteit is trots op de kwaliteit van de wetenschappelijke output van de lectoraten en wil op dit ni-‐ veau verder. Het lectoraat ‘Verpleegkundige en paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen’ heeft een indrukwekkende output, zeker gezien de personele bezetting van 1 fte lector en 4 leden van de ken-‐ niskring die promoveren. De kwaliteit van de publicaties is erg goed. Het blijkt dat de dubbelaanstelling lector-‐hoogleraar hiervoor effectief is. De lector-‐hoogleraar heeft weliswaar twee groepen medewer-‐ kers, maar zorgt voor samenwerking tussen de HU-‐onderzoekers en de UU-‐onderzoekers waarbij zij zelfs elkaars studenten begeleiden. Het binaire systeem hbo/wo blijkt in de praktijk niet handig, maar wel verenigbaar. Officieel zijn lector en hoogleraar twee functies, die als een geheel gemanaged kunnen worden door samenwerking tussen de onderzoekers te entameren. Inzetten van mensen op een andere plek is praktisch lastig maar geeft meerwaarde. Wetenschappelijke publicaties tellen inderdaad dubbel.
14
Maar het lectoraat voldoet aan de regel van het hbo door ook een praktijkpublicatie en een leerboek op te leveren, terwijl je daar op de universiteit geen punten mee verdient. Zich als kenniscentrum staande houden gaat niet van een leien dakje. De lectoren zien het als cruciaal om in te spelen op wat zich in de regio ontwikkelt. Het kenniscentrum haalt bijvoorbeeld bij de huidige initiatieven rond oncologie expertise in huis om daar aan mee te kunnen doen, met als conditie dat men met de beroepspraktijk wil werken. Ook het nieuwe profiel V&V 2020 helpt om te kiezen waar men al dan niet op insteekt. Het kenniscentrum omvat naast de lectoren docent-‐onderzoekers (met een deelaanstellingen bij een lectoraat) en ondersteuners. De docent-‐onderzoekers zijn gepromoveerd of werken aan hun promotie. Daarnaast zijn er docenten die een jaar willen participeren in onderzoek. Dat heeft het karakter van snuf-‐ felen aan onderzoek of zich tijdelijk verdiepen in een onderwerp. Een idee is dat niet 10% zoals nu maar 80% van de docenten gemiddeld 20% tijd besteedt aan onderzoek. Daarbij heeft men oog voor de span-‐ ning tussen lesgeven en participeren in onderzoek. Het heeft even geduurd voor duidelijk werd dat on-‐ derzoek echt iets anders van docenten vraagt. De vraag is nu of je in beide goed kunt zijn of dat het ver-‐ schillende rollen zijn, met andere profielen, waarbij de faculteit zorgt voor een mooi palet. Zo zoeken de lectoren naar meer mogelijkheden om mensen na hun promotie een passend vervolg te bieden: in de faculteit, bij andere faculteiten, bij partners in de beroepspraktijk. Daar willen zij meer gesprek over en ook instrumenten voor. De lectoren zien samenwerking als hun sterke punt: zij zitten elke twee weken twee uur bij elkaar. Aanbevelingen 4. Kies een focus of speerpunten voor het lectoraat Vraaggestuurde Zorg die meer profilering mogelijk maakt. Het lectoraat doet mooi werk. Een zorg van de commissie is de breedheid van het thema. Jammer is ook dat het onderzoek van dit lectoraat weinig aandacht in de media krijgt. 5. Definieer het type onderzoek dat het professioneel handelen beter onderbouwt. Is dat ontwerpge-‐ richt onderzoek dat leidt tot richtlijnen, effectstudie van therapie x en y, of analyse van de werkzame ingrediënten van een interventie. Reflecteer hierbij op het eigen onderzoek van de afgelopen tien jaar. Laat deze studie resulteren in een publicatie die leesbaar en relevant is voor alle kenniscentra in het hbo. 6. Blijf moeite doen patiënten en patiëntenverenigingen te betrekken bij de onderzoeksprogramme-‐ ring. Het lectoraat Disseminatie van Farmaceutische Innovaties geeft aan dat pogingen om patiën-‐ tenverenigingen bij het onderzoek te betrekken, niet zijn geslaagd. Ook al komt het kenniscentrum in het kwalitatieve onderzoek dichtbij de doelgroep, toch is de zichtbare inbreng van patiënten in pro-‐ grammering, opzet en evaluatie van onderzoek zeer gewenst. Het is de moeite waard hier apart in te investeren. 7. Bouw het beleid van dubbelaanstellingen lector-‐hoogleraar verder uit om het geheel minder kwets-‐ baar te maken. De dubbelaanstelling blijkt een aantrekkelijk en krachtig middel voor zowel universi-‐ teit als hogeschool bij het ontwikkelen van kennis die ook landt in de opleiding voor de beroepsprak-‐ tijk.
15
2.5 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot het onderwijs De Faculteit Gezondheid kent drie instituten met tezamen 5371 bachelor-‐ en 673 masterstudenten en ruim 600 docenten. De instituten streven er naar dat studenten en docenten een hoogwaardig gesprek kunnen voeren over evidence-‐based werken en over de rol van de professional als reflective practitioner. Dit is vorm gegeven in de Leerlijn Onderzoek En Praktijk (LOEP). Studenten kunnen hun stage of afstudeeronderzoek bij een lectoraat doen. Zij leren het belang van on-‐ derzoekvaardigheden in de opleiding kennen terwijl zij vaardigheden opdoen om onderzoek te doen in het lectoraat. Studenten die aan onderzoek van een lectoraat hebben deelgenomen, zeggen dat zij het idee hebben dat zij konden bijdragen en niet een nummertje waren. Als opbrengsten zien zij: • Je ziet meer bedrijfspartners en kunt je meer profileren door meedoen aan onderzoek; • Je hebt meer kans om een baan te krijgen; • Je therapeutisch handelen wordt sterker; • Meer doorstroommogelijkheden naar master. Meestal krijgt een student een onderzoek toegewezen. Studenten met onderzoekservaring pleiten er-‐ voor dat de LOEP in het 1e en 2e jaar meer keuzemogelijkheid biedt qua onderwerp. Dat zou voor veel studenten een extra stimulans zijn. Door LOEP leer je de literatuur te gebruiken: hoe ziet het eruit, waar kan ik het vinden, zit het goed in elkaar? De betrokkenheid van studenten groeit vanuit het vak: vanuit een drang om te weten welke behandeling je gaat starten. Studenten met ervaring met onderzoek in een lectoraat merken niet echt verschil tussen docenten die wel of die niet lid zijn een kenniskring. Studenten merken wel dat docenten de nieuwste literatuur in het onderwijs behandelen maar dat kan net zo goed het gevolg zijn van het feit dat een docent zelf een uni-‐ versitaire studie volgt. Het verschil kan wel merkbaar zijn als het kenniskringlid 2e beoordelaar is en het afstudeeronderzoek niet goed genoeg vindt. De studenten vinden de voorzieningen voor onderzoek goed. Docenten zouden het doen van onderzoek in het afstudeerproject meer kunnen stimuleren. De aansluiting met onderzoek verschilt per opleiding en lectoraat. Bij Bewegingsstudies (IBS) is men 10 jaar geleden begonnen zich te richten op het opleiden van de reflective practitioner. De leerlijn LOEP en de Journal Clubs zijn krachtige instrumenten voor deskundigheidsbevordering van docenten. Nu is 75% van hen master en 15% PhD. IBS heeft een project ‘Afstuderen bij IBS’, waarin het lectoraat Leefstijl & Gezondheid studenten begeleidt bij het formuleren van de onderzoeksvraag en het bepalen van de me-‐ thodologie waardoor steeds meer studenten afstudeeronderzoek gaan doen bij het lectoraat. De lector Leefstijl & Gezondheid is adviseur van het directieteam. Samen maakt men afspraken over beleid en kijkt men eenmaal in de zes weken naar promotiepotentieel, naar de lopende onderzoeken, plant men pos-‐ tersessies en bespreekt men de grote thema’s van de faculteit en van innovatie van zorgverlening. IBS wil meer overleg met lectoren om te komen tot afstemming van de onderzoeklijnen met de opleidingen teneinde samenwerking tussen de beroepen te bevorderen.
16
Bij verpleegkunde (IVS) studeert een groot percentage studenten af bij het lectoraat. Elke twee weken heeft de directie overleg met de lector en bespreekt men het curriculum, vooral in relatie tot zelfmana-‐ gement en vroegtijdige signalering. Men is tevreden over deze lijn. Bij IVS worden bij het afstuderen de onderwerpen van het lectoraat eerst bediend, daarnaast ook andere onderwerpen. De onderzoeklijnen hebben nog onvoldoende massa voor alle afstudeerprojecten. Dus moeten de externe contacten van docenten worden gebruikt en werkt men met twee loketten naar de buitenwereld toe. Van oudsher zijn er vele lijnen met het werkveld en is de sport om dat te trechteren naar onderzoeklijnen. Bij de paramedische opleidingen (IPS) is de wetenschappelijke onderbouwing recent in een stroomver-‐ snelling gekomen met de lectoraten voor logopedie en farmakunde. Het IPS stelt ook hogeschoolhoofd-‐ docenten aan als kwartiermakers voor het formuleren van onderzoeklijnen die aansluiten bij het kennis-‐ centrum. Het IPS wil zorgonderzoek, geen medisch onderzoek. Als dat enigszins is geïmplementeerd, gaat men het onderzoek interdisciplinair verder ontwikkelen. IPS heeft een nauwe samenwerking tussen opleiding en lectoraten. De afstudeeronderwerpen worden steeds vaker bepaald dan wel beoordeeld door de lector en de kenniskring. Zo stelt men de body of knowledge zeker. De lectoraten leveren op dit moment de volgende bijdragen aan het onderwijs: • Betrokken bij accreditaties; • Regie over de onderzoekleerlijn LOEP (30 ECT); • Steekproefsgewijs beoordelen van afstudeerprojecten; • Aanbieden van de cursus health research: iedere docent heeft dit nu als basis en is dus basic health researcher; • De leden van de kenniskringen coachen docenten die studenten begeleiden in hun onder-‐ zoek • Summer courses; • Minors; • Resultaten van onderzoek worden direct vertaald naar het onderwijs. Een voorbeeld zijn de effectiviteitstudie in het logopedisch werkveld; • Wekelijkse masterclasses voor studenten in de afstudeerfase, zowel om te inspireren als om vragen te beantwoorden; • Lid managementteam opleiding en instituut. Mbo-‐doorstromers moeten heel hard werken als ze in een lectoraat onderzoek doen, maar kunnen het wel aan. Het vergt vooral een omschakeling van houding. VWO’ers kunnen juist veel meer dan we nu van ze vragen in de opleiding. Via het lectoraat is een excellente student junioronderzoeker geworden. De volgende stap is lectoren in de lead te brengen bij de inhoud van het onderwijs. Dit geldt ook voor de verbinding tussen lectoraten en masteropleidingen. Het ontwikkelen van de kennisfunctie hangt op een relatief kleine groep mensen die erg toegewijd is. De twee o’s moeten meer in balans, in mensen en middelen. Bij groei loopt men wel tegen de financiële grens van cofinanciering aan. Structureel is binnen de FG beleid dat elke docent die men aanneemt, on-‐ derwijs en onderzoek dan wel onderwijs en praktijk combineert.
17
De instituutsdirecteuren stellen dat opnemen van lectoren in het instituut de beste manier is om onder-‐ wijs en onderzoek te integreren. Samen onderzoek doen verbindt meer dan samen praten over onder-‐ wijs. Zij achten een versnelling nodig om te komen tot thema’s die door de beroepen heen lopen. Ook als manier om studenten erop voor te bereiden met een samenwerkingsgerichte attitude naar het werkveld toe te gaan. Het was de commissie in eerste instantie niet duidelijk of de instituutsdirecteuren een leidende rol spe-‐ len in de vernieuwing van het beroep, van de opleiding voor het beroep en van de eisen die in dit kader aan onderzoek gesteld dienen te worden. De commissie zou zich voor kunnen stellen dat de instituutsdi-‐ recteuren zich presenteren als opleiders voor nieuw geprofileerde beroepen: hier heb je de mensen (verpleegkundigen, logopedisten, optometristen, …..) die weten hoe je zelfmanagement op gang brengt. De instituutsdirecteuren geven aan dat zij de buitenwereld binnen halen door met het managementteam (MT) en de flexibele schil rond het MT gesprekken met het werkveld aan te gaan. Met onder meer als resultaat dat mensen uit het werkveld nu les geven over de ontwikkelingen die in de eerstelijnszorg gaande zijn. Dit geeft ook een impuls aan de vernieuwing van de curricula. Ook dragen de instituutsdirec-‐ teuren de missie van het kenniscentrum uit naar de docenten, als stap op weg naar de UAS. De reden dat zij in het zelfevaluatierapport aangeven weinig tot geen invloed op het kenniscentrum te hebben is dat zij midden in het spanningsveld zitten tussen soms conservatief ingestelde beroepsorganisaties en -‐ groepen en nieuwe zorgvragen. Zij pleiten voor onderzoeklijnen die dwars door alle disciplines heenlo-‐ pen. Over vijf jaar zien de instituutsdirecteuren een faculteit die hoogwaardig onderwijs en onderzoek ver-‐ zorgt, een natuurlijke organisatie heeft, met verbanden dwars door de hogeschool heen met faculteiten als Communicatie & Journalistiek en Natuur & Techniek. De lectoraten maken dan deel uit van instituten of zijn eigenaars van thema’s. De instituten verschillen van de universiteit in dat zij opleiden voor heel concrete beroepen en de praktijk sneller weten te vinden om kennis toepasbaar te maken. De directeuren van instituten zullen in de toekomst allen gepromoveerd zijn. Leden van de kenniskringen stellen dat zij studenten niet tot onderzoekers opleiden, maar tot professio-‐ nals die evidence-‐based kunnen werken. Studenten doen geen onderzoek, maar participeren in onder-‐ zoeksprojecten. Studenten zijn aan het eind van het project altijd enthousiast. Zij leren een manier van denken aan waar zij de rest van hun leven profijt van hebben, richting denkniveau universiteit. De mees-‐ te studenten vinden het leuk om niet alleen de literatuur te bestuderen, maar ook bij te dragen aan on-‐ derzoek, bijvoorbeeld het onderzoek naar rolstoelen of vragenlijstonderzoek. Bij Farmakunde en bij de opleiding huidtherapie stelt men zich tot doel dat de vraag: ‘heeft het een ef-‐ fect wat ik doe’ een vraag is waar de professional (in opleiding) niet meer om heen kan. Dat geeft inte-‐ resse in onderzoek. Bij vakdocenten groeit behoefte aan onderzoekvaardigheden. Gepromoveerden die weer les geven, geven aan dat de begrippen klinisch redeneren en evidence-‐based werken na vier jaar lectoraat een andere betekenis hebben gekregen als je voor de klas staat. Hun on-‐ derzoekservaring leidt tot een verbreding van hun repertoire als docent en zij leveren nu bijvoorbeeld verpleegkundigen af die onderzoekend in de praktijk staan. Hun wens is na promotie ook bijdragen te kunnen leveren aan onderzoek. Gepromoveerden zouden kunnen zorgen dat meer studenten deelne-‐ men aan een onderzoekslijn en dat docenten meer kunnen participeren in lectoraten. Er is een beweging
18
geweest van onderzoek naar onderwijs, nu is het tijd voor een beweging terug van onderwijs naar on-‐ derzoek. Postdocs kunnen bijvoorbeeld de rol van LOEP-‐coördinator vervullen en daar hun ervaring als onderzoeker goed in praktijk brengen. De onderlinge verbinding tussen de kenniskringen wordt gestimuleerd via de lunchbijeenkomsten van het kenniscentrum en de heidag eenmaal per jaar waar leden van het kenniscentrum ook onderzoek presenteren. Ook zijn er de Flowbijeenkomsten. En de Meet-‐ups met mensen uit het bedrijfsleven. Ook zijn er best-‐practice-‐projecten samen met het werkveld. Er vindt samenwerking plaats met andere oplei-‐ dingen zoals de opleiding technische bouwkunde waar één der lectoren hoogleraar is, waardoor studen-‐ ten van beide opleidingen elkaars taal leren te begrijpen. Er zijn ook docenten die promoveren zonder steun van een lectoraat. Er zijn dus steeds meer promoven-‐ di in FG. Het is van belang erover na te denken hoe FG hen kan benutten in onderwijs en onderzoek . Het unieke van de HU vinden de promovendi het Utrecht Science Park en het contact met gezondheids-‐ wetenschappen. Dit is een Care Valley. Je kunt samen met gezondheidswetenschappers een cursus ma-‐ ken, dat kan op geen andere hogeschool. De verbinding met de academische wereld bestaat hier echt. En je werkt tegelijk met het toekomstige beroepenveld. Dat is anders bij het UMC Utrecht waar je wel onderzoek doet maar niet terugkoppelt naar de praktijk en naar studenten. Docenten die geen lid zijn van een kenniskring pleiten voor meer onderzoeksmogelijkheden. Nu is de kenniskring een select gezelschap van mensen die aan een promotie werken. De meeste lectoraten pei-‐ len alleen of docenten geïnteresseerd zijn om te gaan promoveren. Als je niet promoveert of al gepro-‐ moveerd bent hebt je geen contact met het lectoraat. Het komt ook voor dat men na promotie niets meer met het lectoraat te maken heeft. Veel docenten willen echter met één been in het onderwijs en één been in het onderzoek staan. Desgevraagd stellen de docenten dat zij zich ook erkend voelen als kennisontwikkelaars vanuit het onderwijs. Zij pleiten echter wel voor een verbreding: onderzoek is meer dan promotieonderzoek. Vermeden dient te worden dat docenten denken dat promoveren een voor-‐ waarde is om gezien te worden. Een docent van een masteropleiding pleit ervoor met elkaar implemen-‐ tatieprojecten te doen. Er zijn ook docenten die promoveren buiten het kenniscentrum, dus in hun vrije tijd. In FG werken gepromoveerden die bereid zijn promovendi te begeleiden. Dit is echter niet zichtbaar omdat docenten niet gevraagd wordt welke bijdrage zij aan onderzoek kunnen leveren. Het zou makke-‐ lijker moeten worden te participeren opdat er meer gebruik wordt gemaakt van je kennis. De docenten hopen dat de hogeschool over vijf jaar meer onderzoek doet waar de studenten in hun afstuderen aan meedoen met ondersteuning van het lectoraat en de hogeschoolhoofddocent (hhd). Ook de docenten zeggen dat je niet voor elk beroep een lector moet willen, dat geeft verzuiling terwijl de maatschappelijke ontwikkeling juist gericht is op multidisciplinair samenwerken. Bij de masteropleidin-‐ gen Advanced Nurse Practitioner en Physician Assistant kunnen studenten al bij meerdere lectoren te-‐ recht, niet alleen bij de lector 'Verpleegkundige en Paramedische Zorg voor mensen met chronische aan-‐ doeningen' .
19
Aanbevelingen 8. Geef ook vanuit de opleidingen een actieve bijdrage aan het Zorgberoependebat zoals dat bijvoor-‐ beeld plaatsvindt in V&V 2020. 9. Maak onderscheid tussen kennisontwikkeling en onderzoek. Veel docenten ontwikkelen kennis van, voor en met de beroepspraktijk bij de stages en de afstudeerwerkstukken van hun studenten. Dat is geen wetenschappelijk onderzoek, maar verdient wel erkenning als kennisontwikkeling. Bovendien kan hier meer gestuurd worden op cumulatie en verbinding. 10. Stel bijdrage van docenten aan kennisontwikkeling verplicht en formuleer minimumnormen voor hun aandeel in tijd en in kwaliteit. 11. Bedenk bij iedere nieuwe docent wat van hem/haar wordt verwacht op het gebied van kennisont-‐ wikkeling en onderzoek. 12. Vraag alle docenten welke bijdrage zij aan kennisontwikkeling en onderzoek willen leveren. 13. Geef studenten de keuze aan welk onderzoek zij deelnemen en welk onderwerp zij onderzoeken. 14. Doorbreek het exclusieve karakter van wel/niet bij een kenniskring behoren door docenten die ken-‐ nis ontwikkelen in hun onderwijs enkele malen per jaar te betrekken bij bijeenkomsten van een ken-‐ niskring. 15. Geef duidelijker aan wat de faculteit te bieden heeft aan mensen die gepromoveerd zijn. 2.6 Bevindingen en aanbevelingen in relatie tot de beroepspraktijk De beroepspraktijk is de focus van het onderzoek, ook in de samenwerking met de universiteit. Vandaar dat in deze paragraaf ook de uitspraken van hoogleraren vermeld worden zoals gedaan in het gesprek van de commissie met de externe stakeholders. De externe stakeholders hebben het kenniscentrum doorgaans via een lector leren kennen en wel op een toevallige wijze en vaak in het buitenland terwijl men op dezelfde campus werkt. Als er eenmaal contact is, dan kunnen de zaken zich als een wervelwind ontwikkelen via de regionale investeringsagen-‐ da. De hoogleraren zien de meerwaarde van het samenwerken met de hogeschool vooral in de kwaliteiten op het vlak van implementatie, in het contact krijgen met verpleegkundigen, fysiotherapeuten en andere paramedici en in de funding via SIA-‐Raak, waar de universiteit onbekend mee is en zelf niet voor in aan-‐ merking komt. Het verschil in focus is duidelijk: hoe maak ik de beroepsgroep beter versus hoe maak ik cellen en patiënten beter. De terugkoppeling naar de professionals met het oog op de toepasbaarheid in het dagelijks werk is heel cruciaal. Het viel op dat de stakeholders het kenniscentrum via een lectoraat ontdekken. Tijdens hun voorberei-‐ ding op en onze gesprekken tijdens de visitatie werd hen duidelijk dat er veel meer te halen is. Er kan meer dan er nu gebeurt, ook met studenten, bijvoorbeeld in het werk met Alzheimer Nederland. Dat heeft een website opgeleverd en een heel goed uitwisselingsproces met studenten. Om kennis te stape-‐ len kan de uitwisseling met het kenniscentrum sterker. Ook ingenieurs zijn betrokken bij de zorg. Cofely deed al zaken met HU bij techniek en bedrijfskunde. Nu ook met de zorg. Minder handen aan het bed vergt andere techniek. Het gaat moeizaam, maar wel steeds beter. Een voorbeeld is de inrichting van de kamer van de arts: traditioneel een bureau met de arts aan de ene kant en de patiënt aan de andere kant van de kamer. Laat ze eens naast elkaar zitten,
20
samen naar het beeldscherm kijken. Een ander voorbeeld betreft de toepassing van domotica die met de universiteit niet gerealiseerd kan worden. Ook hier blijkt dat de praktische en concrete toepasbaarheid in het HU onderwijs beter verankerd is. Men prijst de hands-‐on mentaliteit in combinatie met academi-‐ sche onderbouwing en de link naar het mbo. Over vijf jaar wil men nog meer toenadering tussen hogeschool en universiteit om gezamenlijk werken aan praktijkgericht onderzoek in de lucht te kunnen houden. Men denkt aan samen optrekken om mid-‐ delen aan te trekken. En aan verder vertakken van het netwerk. Het kenniscentrum heeft een duidelijke slag naar de praktijk terwijl de universiteit uit een “ ivoren toren” moet komen. Dat geldt ook interna-‐ tionaal. Zo heeft het kenniscentrum in de VS contacten over zelfmanagement die de universiteit niet heeft. De andersoortige expertise van het kenniscentrum is in de ogen van de universiteit gericht op de vraag waarom een interventie op de ene plaats in de beroepspraktijk wel en op de andere plaats niet lukt. In de praktijk wisselen professionals dat onderling niet vanzelf uit. Dat zou de kern van het praktijkgerichte onderzoek moeten zijn: implementatie, hoe je dat doet, als specifieke expertise. Het UMC kan de valida-‐ tie doen, terwijl de hogeschool kennis over implementatie ontwikkelt. Zo worden de ketenzorgprojecten in de branche te klein aangepakt en is men overal bezig het wiel uit te vinden. Het kenniscentrum zou hier meer strategisch partnerships kunnen vormen. Zij heeft de routes voor zelfmanagement gewoon klaar liggen. Een tweede uitdaging is de beroepsgroepen al in hun opleiding te leren samenwerken. Zo oriënteren het lectoraat Disseminatie van Farmaceutische Innovaties en het Departement Farmaceutische Weten-‐ schappen zich op gezamenlijke colleges en uitwisseling van studenten in de wederzijdse management-‐ games. Terwijl de opleidingen nu nog gescheiden werelden zijn, kun je zo het onderzoek gebruiken om studenten te leren samenwerken. In deze lijn is ook het vermelden waard dat het concept van het ‘Ver-‐ pleeghuis van de toekomst’ hier in het kenniscentrum bedacht is. De stakeholders achten het kenniscentrum heel betrouwbaar en te bescheiden. Aanbevelingen 16. Treedt meer naar buiten, ook in de media, wees minder bescheiden. 17. Kies bewust voor praktijkgericht thema’s tussen de lectoraten. Bijvoorbeeld e-‐health, oncologische zorg, of bevorderen van medicatie-‐therapietrouw bij patiënten door verpleegkundig handelen c.q. praktijkondersteuning in de huisartsenpraktijk. 18. Zorg voor voldoende aansluiting met de steeds veranderende zorgvraag door meer contacten met patiëntenverenigingen en story telling van de patiënt. Dit in combinatie met veranderingen van de zorgorganisatie en nieuwe opleidingen. 2.7 Bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het zelfevaluatierapport Het zelfevaluatierapport is goed leesbaar en brengt lijn aan in de complexe materie. Omdat het beschre-‐ ven beeld toch wat ongrijpbaar is, zijn zoals gebruikelijk in visitaties de gesprekken op de visitatiedag essentieel voor de concretisering. Daardoor kon de commissie meer samenhang zien dan uit de stukken blijkt. Het rapport had van de commissie meer ‘kleur’ mogen hebben. Zo wordt de feedback van sta-‐
21
keholders beschreven zonder dat helder wordt welke feedback als raak wordt ervaren en wat men er-‐ mee wil gaan doen. De geïdentificeerde kansen reflecteren momenteel niet geheel de mogelijke voor-‐ nemens van het kenniscentrum. Aanbevelingen 19. Geef meer kleur aan het zelfevaluatierapport door in de reflectie helderder positie te kiezen. Neem duidelijke standpunten in over de onderwerpen die faculteitsdirectie en kenniscentrum belangrijk vinden voor de toekomst, welke angsten van stakeholders gegrond worden geacht en wat de visie van de faculteit is op onderwijs-‐ en onderzoeksontwikkeling.
22
Bijlage 1: Protocol externe evaluatie Hogeschool Utrecht Faculteitsdirectie Faculteit Gezondheidszorg, 14 januari 2013 Inleiding Dit protocol is een toelichting op en uitwerking van het sci_Quest model, de methode waarmee de evaluatie van het kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening van de Faculteit Gezondheidszorg plaatsvindt. Hogeschool Utrecht heeft voor de evaluatie van de kenniscentra gekozen voor de methode sci_Quest, een evalua-‐ tietechniek die oorspronkelijk is ontwikkeld om de performance van wetenschappelijk onderzoek in haar maat-‐ schappelijke context te bepalen. Hogeschool Utrecht heeft deze methodiek nader toegespitst op het werk van de lectoraten en kenniscentra binnen het hbo. De sci_Quest-‐methodiek omvat naast een zelfevaluatie volgens een voorgeschreven format en een evaluatie door stakeholders ook een bezoek van een externe evaluatiecommissie. Het College van Bestuur van Hogeschool Utrecht is verantwoordelijk voor deze externe evaluatie. Dit protocol wordt ingevuld door de faculteit en aangeboden aan het College van Bestuur. Profiel en expertise van de externe evaluatiecommissie
De evaluatie van het kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening van de Faculteit Gezondheidszorg vindt plaats door een externe, onafhankelijke commissie. Deze commissie bestaat uit drie personen, een voor-‐ zitter en twee leden, ondersteund door een secretaris. Het gaat om ‘critical friends’ die nationaal en internationaal een vooraanstaande functie hebben op het vakgebied van het kenniscentrum en de lecto-‐ raten. Ze overzien het vakgebied op de domeinen professionele praktijk, onderwijs, wetenschap en be-‐ stuur en beleid en kunnen uitspraken doen over de invulling van het kenniscentrum en de opdrachten van de lectoraten, ook in vergelijking met soortgelijke kenniscentra en lectoraten in Nederland of daar-‐ buiten. Te evalueren onderdelen De evaluatie van het kenniscentrum omvat de volgende lectoraten:
• • • • •
Disseminatie van Farmaceutische Innovaties Leefstijl en Gezondheid Logopedie Verpleegkundige en paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen Vraaggestuurde Zorg
23
Opdracht De commissie heeft een tweeledige opdracht: 1. De commissie evalueert het kenniscentrum en de lectoraten aan de hand van de domeinen: - professionele praktijk; - onderwijs en scholing; - onderzoek/wetenschap. In haar oordeel gaat de commissie in op kwaliteit van het kenniscentrum en de lectoraten ten aanzien van: -‐ de werkwijze -‐ de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek -‐ de output in relatie tot de missie -‐ de impact op de beroepspraktijk, onderwijs/scholing en onderzoek/wetenschap De commissie verbindt aan haar oordeel een normering (excellent, zeer goed, goed, voldoende, onvoldoende), zowel voor wat betreft de vier domeinen, als voor het kenniscentrum in het algemeen. 2. In haar advies geeft de commissie mede richting aan de verdere ontwikkeling van de kennisfunctie binnen de Faculteit Gezondheidszorg en haar kenniscentrum op het gebied van de drie domeinen. Zij signaleert sterkten en zwakten, levert input voor verbeterplannen en draagt bij aan de agenda voor de komende jaren. In de evaluatie/beoordeling van de commissie moet het ontwikkelingsstadium van het kenniscentrum (aantal jaren dat het kenniscentrum draait, aantal fte’s, verhouding junior/senioren, onderzoekservaring enz.) worden verdis-‐ conteerd. De commissie legt haar bevindingen vast in een openbaar rapport. Hierin wordt geen vertrouwelijke informatie opgenomen. Indien nodig, informeert de voorzitter van de evaluatiecommissie het faculteitsbestuur en het College van Bestuur in een afzonderlijke brief. Bezoek De commissie brengt een eendaags bezoek aan het kenniscentrum. De faculteitsdirecteur legt een programma-‐ voorstel voor aan de secretaris van de commissie, die hierover overleg voert met de voorzitter van de commissie. De voorzitter beslist over het definitieve programma. Ter oriëntatie ontvangt de externe evaluatiecommissie uiter-‐ lijk drie weken voor het bezoek al het relevante materiaal (zelfevaluatie) van het kenniscentrum, jaarverslagen en sleutelpublicaties; aanvullende informatie wordt eventueel op internet beschikbaar gesteld). Op basis van deze stukken en de gesprekken tijdens het bezoek formuleert de commissie haar bevindingen ten aanzien van het ken-‐ niscentrum, de lectoraten en de impact van hun activiteiten. Indien de commissie aanvullend materiaal wil ontvangen, maakt de voorzitter dit uiterlijk één week voor het bezoek bekend bij de secretaris van de commissie.
24
Aan het begin van het bezoek installeert (een vertegenwoordiger van) het College van Bestuur de commissie in aanwezigheid van de faculteitsdirecteur. Gedurende het bezoek spreekt de commissie met: -
de lectoren leden van de kenniskringen management van de faculteit coördinator van het kenniscentrum studenten die betrokken zijn bij de kenniskringen in-‐ en externe stakeholders
Aan het eind van het bezoek presenteert de commissie in een openbare bijeenkomst kort haar voorlopige bevin-‐ dingen. Verslaglegging Na het bezoek stelt de commissie een rapport op. Om feitelijke onjuistheden te vermijden, legt de commissie het conceptrapport voor aan de faculteitsdirectie. Vervolgens biedt de commissie het rapport aan het College van Be-‐ stuur aan. Daarna wordt de commissie van haar taak ontheven door de faculteitsdirectie. Het College van Bestuur bespreekt het oordeel van de commissie en de consequenties ervan in bestuurlijk overleg met de faculteitsdirectie. De faculteitsdirectie voegt een schriftelijke reactie toe aan het oordeel van de commissie. Secretariaat De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris fungeert voor de commissie als aanspreekpunt voor vragen naar de hogeschool, de faculteit en het kenniscentrum. De secretaris verzorgt alle rapportages.
25
Bijlage 2: Protocol kwaliteitszorg sci_Quest -‐ normering CvB, 5 maart 2009
In juni 2008 heeft het College van Bestuur het Protocol Kwaliteitszorg Onderzoek 2008-‐2014 -‐ sci_Questevaluatie van de Kenniscentra vastgesteld. Op het moment dat het College het protocol van deze missiegedreven evaluatie-‐ methode vaststelde, was de tijd nog niet rijp om aan het protocol een normering toe te voegen. Met name de Ring van Utrechtse lectoren had kanttekeningen geplaatst bij het voorstel dat er op dat moment lag. Een discussienoti-‐ tie, die ten grondslag ligt aan onderstaan voorstel, is aan de orde geweest is de Ring van Utrechtse Lectoren en de Kenniskring Kenniscirculatie. Thans, maart 2009, legt O&O/SBV-‐Q het College van Bestuur een definitief voorstel voor. Eerst volgen enkele overwegingen. Daarna volgt het voorstel voor de formulering van de normering. 1. Overwegingen bij het voorstel voor de normering a. ontwikkelingsgericht De missie van het kenniscentrum en de lectoraten en de resultaten die zij weten te boeken, zijn het aangrijpings-‐ punt voor de beoordeling. Er wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van het kenniscentrum, het pro-‐ fiel en de ambities. b. hantering van een vijfpuntsschaal Het voorstel is dat de externe evaluatiecommissie voor haar oordeel gebruik maakt van een vijfpuntsschaal: excel-‐ lent, zeer goed, goed, voldoende, onvoldoende. De motivatie voor de keuze van een vijfpuntsschaal is dat deze mogelijkheid biedt om, vooral in de positieve beoordelingen, te kunnen nuanceren. Ook in het Standard Evaluation Protocol (SEP) van de universiteiten wordt een vijfpuntsschaal gehanteerd. De externe evaluatiecommissies van de pilots op de FG en de FE konden goed uit de voeten met deze normering. Deze vijfpuntschaal is vervolgens in ver-‐ schillende gremia op de HU onderwerp van gesprek geweest. Er waren geen bezwaren. c. inrichting van de vijfpuntsschaal In de afgelopen periode zijn twee alternatieven voor de inrichting van de vijfpuntsschaal met de Ring van Utrechtse lectoren besproken: een algemene beschrijving van wat wordt verstaan onder ‘excellent, zeer goed’ enzovoort, en een gedetailleerdere beschrijving, waarin per domein én voor het kenniscentrum in het algemeen wordt beschre-‐ ven wanneer er sprake is van ‘excellent, zeer goed’ etc. De Ring had geen duidelijke voorkeur voor een van de twee modellen. O&O/SBV-‐Q stelt voor om te werken met de algemene, compacte beschrijving. Het tweede model biedt weliswaar meer variabelen, maar heeft ook het karakter van een ‘afvinklijst’. Zo’n lijst wil de HU niet aanbieden aan een externe beoordelingscommissie van hoog niveau en met internationaal aanzien. De algemene beschrijving biedt de externe beoordelingscommissie de ruimte die bij een commissie van een dergelijke statuur past. d. onderzoek/wetenschap dominant in de beoordeling? De commissie Karssen stelt in Lectoraten, kweekvijvers van innovatie (2008) dat kennisontwikkeling de centrale doelstelling van een kenniscentrum moet zijn. Uit deze stelling volgt de vraag of bij de beoordeling van het kennis-‐ centrum de prestaties in de verschillende domeinen even zwaar zouden moeten wegen. In het Protocol Kwaliteits-‐ zorg Onderzoek van de HU tellen de drie domeinen even zwaar mee bij de beoordeling. De waarde van onder-‐ zoek/wetenschap wordt juist manifest in de doorwerking in onderwijs & scholing en professionele praktijk.
26
e. benchmark De algemene beschrijving van de normering maakt het mogelijk binnen de HU tot een vergelijking van de kennis-‐ centra te komen. De mate waarin de hogescholen landelijk zijn gevorderd met de zesjaarlijkse externe beoordeling verschilt sterk. Wel constateert O&O/SBV-‐Q dat veel hogescholen interesse tonen voor de sci-‐Quest methode. Er is nog geen duidelijkheid hoe men per hogeschool omgaat met de normering. Vooralsnog lijkt een landelijke bench-‐ mark (of per sector) nog niet aan de orde. 2. Voorstel voor de formulering van de normering in de vijfpuntsschaal Excellent De missie van het kenniscentrum is zeer ambitieus en wordt gerealiseerd. Het werk van het kenniscentrum is gede-‐ gen en vernieuwend, vervult nationaal een voortrekkersrol en heeft de potentie dat ook internationaal te doen. Het kenniscentrum onderhoudt invloedrijke regionale, nationale en internationale netwerken en heeft een toon-‐ aangevende en wezenlijke invloed op de kennisontwikkeling en kenniscirculatie in de drie domeinen. Prestaties voldoen aan de hoogste standaarden in het vakgebied. Management en organisatie zijn voorbeeldig. De synergie tussen de lectoraten is optimaal. Zeer goed De missie van het kenniscentrum is ambitieus en wordt gerealiseerd. Het werk van het kenniscentrum is gedegen en vernieuwend, vervult nationaal een voortrekkersrol en wordt ook internationaal herkend. Het kenniscentrum onderhoudt invloedrijke regionale en nationale netwerken en heeft een wezenlijke invloed op de kennisontwikke-‐ ling en kenniscirculatie in de drie domeinen. Prestaties voldoen in zeer ruime mate aan standaarden in het vakge-‐ bied. Management en organisatie zijn zeer goed en dat geldt ook voor de synergie tussen de lectoraten. Goed De missie van het kenniscentrum is enigszins ambitieus en wordt gerealiseerd. Het werk van het kenniscentrum is gedegen en vernieuwend en vervult nationaal een voortrekkersrol. Het kenniscentrum onderhoudt de noodzakelij-‐ ke regionale en nationale netwerken en heeft invloed op de kennisontwikkeling en kenniscirculatie in de drie do-‐ meinen. Prestaties voldoen meer dan voldoende aan standaarden in het vakgebied. Management en organisatie zijn goed en dat geldt ook voor de synergie tussen de lectoraten. Voldoende De missie van het kenniscentrum is weinig ambitieus maar wordt wel gerealiseerd. Het werk van het kenniscen-‐ trum is gedegen, maar toont weinig vitaliteit. Het kenniscentrum onderhoudt minimale netwerken en heeft een minimale invloed op de kennisontwikkeling en kenniscirculatie in de drie domeinen. Prestaties voldoen in beperkte mate aan standaarden in het vakgebied. Management en organisatie zijn matig ontwikkeld en dit geldt ook voor de synergie tussen de lectoraten. Onvoldoende De missie van het kenniscentrum is weinig ambitieus en wordt bovendien niet gerealiseerd. Het werk van het ken-‐ niscentrum is weinig gedegen, niet vernieuwend en toont geen vitaliteit. Het kenniscentrum onderhoudt niet de noodzakelijk netwerken en heeft niet of nauwelijks invloed op de kennisontwikkeling en kenniscirculatie in de drie domeinen. Prestaties voldoen niet aan standaarden in het vakgebied. Management en organisatie vertonen nog veel manco’s. De synergie tussen de lectoraten is onder de maat.
27
Bijlage 3: Antecedenten leden externe beoordelingscommissie Dr. Guusje ter Horst, lid Eerste Kamer. Guusje ter Horst (1952) is sinds 7 juni 2011 Eerste Kamerlid voor de PvdA. Van 22 februari 2007 tot 23 februari 2010 was zij minister van Binnenlandse Zaken en Konink-‐ rijksrelaties. Mevrouw Ter Horst was raadslid en in 1994-‐2001 wethouder van de PvdA in Amsterdam en in de periode 2001-‐2007 burgemeester van Nijmegen. Daarvoor was zij UHD bij het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam. Mevrouw Ter Horst was voorzitter van de HBO-‐raad. In de Eerste Kamer is zij woordvoerder zorg en verkeer/vervoer. Twee van haar voormalige neven functies hebben relatie met het terrein van het kenniscentrum IvZ: -‐ voorzitter ZonMw (Nederlandse Organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie), van 1 okto-‐ ber 2006 tot februari 2007; -‐ voorzitter Nationaal Preventieplatform i.o., 2010. Grote politieke en bestuurlijke ervaring, bekend met onderzoek en onderwijs, voormalig interim voorzit-‐ ter HBO-‐Raad, interesse in zorg. Prof. Dr. Vanessa Evers, Full Professor and Chair, Human Media Interaction, Faculteit Electrotechniek, Wiskunde en Informatica, Universiteit Twente. Mevrouw Evers promoveerde in 2001 aan de Open Uni-‐ versiteit op het proefschrift: Cultural Aspects of User Interface Understanding: An empirical Evaluation of an E-‐learning Website by International User Groups. Assistant Professor February 2007 – August 2011: Human Computer Studies Lab, University of Amsterdam. Intelligent Systems Lab Amsterdam, University of Amsterdam. Visiting Scholar September 2008 -‐ Department of Industrial Design, Tsinghua University, Beijing, China. Visiting Scholar August 2005 – January 2007: CSLI, HCI lab, CHIME lab, Persuasive technology lab, Computational Learn-‐ ing lab, Stanford University, CA, USA. Assistant Professor Aug 2002 – Aug 2005: Sociaal Wetenschappelijke Informatica, University of Amsterdam, the Netherlands Human Computer Studies Lab, University of Amsterdam, the Netherlands Boston Consulting Group November 2000-‐November 2001: Usability lead, Boston Consulting Group, London, UK. (BCG’s world-‐ wide usability practice, International Localisation expert, third party systems integrator management, human factors research and client case work) Self employment September 1998 – November 2002: Self employed, Milton Keynes, UK. (expert reviews, usability studies, human factors research, website localisation) Het onderzoeksterrein van Mevrouw Evers heeft veel raakvlakken met de focus die is aangebracht bij ‘Zorg en Technologie’; ook daar wordt de eindgebruiker centraal gesteld.
28
Drs. Chiel Bos, zelfstandig adviseur in de gezondheidszorg. Chiel Bos is al vele jaren een trekker van inno-‐ vaties in de gezondheidszorg. In zijn vorige functie als directeur bij Zorgverzekeraars Nederland ging het niet alleen over verzekeringssystemen en financieringstrajecten, maar evenzeer over kwaliteit en innova-‐ ties. In die functie pleitte hij er al vele jaren voor om moderne manieren van communicatie ook binnen de gezondheidszorg te gebruiken. Naast docent eHealth is hij actief op vele terreinen in de zorg. Vicevoorzitter van de Regieraad kwaliteit van zorg, bij de Raad voor Volksgezondheid mede initiator van Gezondheid 2.0, Voorzitter taakgroep verloskunde, waar het elektronisch verloskundig dossier de ruggengraat zal zijn voor een veilige behan-‐ deling in het verloskundig netwerk. Chiel Bos heeft ook diverse bestuurlijke functies in de kankerzorg in Nederland, waaronder lid van de raad van bestuur VUmc Cancer Center Amsterdam. Kwaliteit van zorg gaat daarbij hand in hand met goede informatie overdracht en het veel actiever betrekken van patiënten in hun ziekte proces. Het be-‐ nutten van moderne digitale communicatie is voor patiënten en professionals een openbaring van effec-‐ tiviteit, tevredenheid en verbetering van kwaliteit. Hij is voorzitter van de commissie kwaliteit bij de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigin-‐ gen. Als voorzitter van de jury boordeling van innovaties voor het Zorg Innovatie Platform 2009 heeft hij met zijn commissie vrijwel alle innovatievoorstellen mede beoordeeld. Drs. John Taks, lid Raad van Bestuur Albert Schweitzer Ziekenhuis. Drs. John Taks trad op 1 november 2010 aan als lid van de Raad van Bestuur van het Albert Schweitzer ziekenhuis. Daarvoor was Taks lid van de Raad van Bestuur van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden. Hij heeft rijke ervaring in de zieken-‐ huiswereld. John Taks werkte sinds 2005 in het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis, eerst als directeur Zorg en sinds 2008 als lid van de Raad van Bestuur. In 2009 heeft hij na de pensionering van de voorzitter van de Raad van Be-‐ stuur tijdelijk als eenhoofdige Raad van Bestuur gefunctioneerd. Voorafgaand daaraan heeft Taks uiteenlopende functies bekleed in diverse ziekenhuizen. Hij heeft erva-‐ ring opgedaan in algemene, topklinische en academische ziekenhuizen. Van oorsprong is hij verpleeg-‐ kundige. Hij heeft zijn kennis daarna uitgebreid met tal van studies op het gebied van gezondheidswe-‐ tenschappen, bedrijfskunde en management. Hij is een echte bestuurder, heeft oog voor ontwikkelingen en vooral ook voor het belang van goed opgeleide professionals en de relatie met onderzoek. Dr. Gertjan Schuiling is adviseur organisatieontwikkeling bij Thierry & Schuiling. Hij is tevens parttime docent aan de VU bij de faculteit Economie en Bedrijfskunde. Hij werkt regelmatig als secretaris van ex-‐ terne evaluatiecommissies van lectoraten en kenniscentra. Hij is lector geweest aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (2007-‐2011) en heeft tien jaar als intern adviseur in de industrie gewerkt (Gist-‐ brocades en DSM, 1992 -‐2002).
29
Bijlage 4: Programma bezoekdag Evaluatie Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening 30 oktober 2013 Ruimte 2.140 Bolognalaan 101
Utrecht
Programma 8.30 uur – 8.50 uur
Ontvangst door directeur Faculteit Gezondheidszorg en installatie commissie door lid College van Bestuur
Dr. ir. Anton Franken MBA Mr. Harm Drost
College van Bestuur Hogeschool Utrecht directeur Faculteit Gezondheidszorg
8.50 uur – 9.00 uur
Kennismaking en introductie
Mr. Harm Drost Drs. Elise Nauta Lectoren
directeur Faculteit Gezondheidszorg programmamanager Kenniscentrum Kenniscentrum 'Innovatie van Zorgverlening'
9.00 uur – 10.00 uur
Vooroverleg commissie (besloten)
10.00 uur – 10.30 uur
Gesprek met lid College van Bestuur en directeur Faculteit Gezondheidszorg
Dr. ir. Anton Franken MBA Mr. Harm Drost
College van Bestuur Hogeschool Utrecht directeur Faculteit Gezondheidszorg
10.30 uur – 10.45 uur
Pauze
10.45 uur – 11.45 uur
Gesprek met lectoren
Prof. dr. Marieke Schuurmans lector Verpleegkundige en Paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen Dr. Harriët Wittink lector Leefstijl en Gezondheid Prof. dr. Luc Vanhees lector Leefstijl en Gezondheid (verhinderd) Prof. dr. Helianthe Kort lector Vraaggestuurde Zorg Dr. Ellen Gerrits lector Logopedie Dr. Ad van Dooren lector Disseminatie van Farmaceutische Innovaties
1/4 Bezoekadres Bolognalaan 101, Utrecht
30
11. 45 uur – 12.30 uur
Gesprek met leden kenniskringen
Dr. Jita Hoogerduijn
Lectoraat Verpleegkundige en Paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen Lectoraat Verpleegkundige en Paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen
Drs. Pieterbas Lalleman
Dr. Janke de Groot Marlies Welbie, MSc
Lectoraat Leefstijl en Gezondheid Lectoraat Leefstijl en Gezondheid
Ir. Emelieke Huisman Sigrid Vorrink, MSc
Lectoraat Vraaggestuurde Zorg Lectoraat Vraaggestuurde Zorg
Dr. Mieke Beers Gerda Bruinsma, MSc
Lectoraat Logopedie Lectoraat Logopedie
Drs. Hans Vehof Drs. Peter Vermeulen
Lectoraat Disseminatie van Farmaceutische Innovaties Lectoraat Disseminatie van Farmaceutische Innovaties
Dr. Hans Heneweer
LOEP (Leerlijn Onderzoek en Praktijk) en lectoraat Leefstijl en Gezondheid
12.30 uur – 13.15 uur
Lunch/overleg commissie (besloten)
13.15 uur – 13.45 uur
Gesprek met studenten en alumni
Lectoraat Verpleegkundige en Paramedische zorg voor mensen met chronische aandoeningen: e Yvette van der Hoek student 4 jaars Optometrie e Melanie Hilhorst student 4 jaars Verpleegkunde Jeroen Vergouw alumnus Verpleegkunde Lectoraat Vraaggestuurde Zorg: e Eline Konijnenberg student 4 jaars Management in de Zorg Chantal Huisman alumna Management in de Zorg Jamie van Dalum alumna Management in de Zorg Lectoraat Leefstijl en Gezondheid: Rosalyne Westerveld student 4e jaars Fysiotherapie Claudia van Mechelen alumna Fysiotherapie Lectoraat Disseminatie van Farmaceutische Innovaties: Lisette van der Veer student 4e jaars Farmakunde Simone Kooiman alumna Farmakunde
2/4 Bezoekadres Bolognalaan 101, Utrecht
31
Lectoraat Logopedie: Hanneke Snieders Inge Lijten Lisa van Eijl
student 3e jaars Logopedie student 3e jaars Logopedie alumna Logopedie
13.45 uur – 14.00 uur
Pauze
14.00 uur – 14.45 uur
Gesprek met interne stakeholders
Mieke Klootwijk MSM Drs. Carolien Sino Drs. Hans Merkx
directeur Instituut Bewegingsstudies directeur Instituut Verpleegkundige Studies directeur Instituut Paramedische Studies
14.45 uur – 15.15 uur
Gesprek met docenten, geen leden Kenniscentrum
Instituut Bewegingsstudies: Jojanneke Sneep M CTD Dr. Mariëlle Jans Rogier Bokelman Mpt
Oefentherapie Cesar Fysiotherapie Master Fysiotherapie, Manuele therapie
Instituut Verpleegkundige Studies: Drs. Patricia Jorritsma Medische Hulpverlening Drs. Debbie ten Cate Verpleegkunde Drs. Mariël Kanne Master Advanced Nursing Practice Instituut Paramedische Studies: Drs. Else de Haan Logopedie Drs. Emmy van der Burgt Huidtherapie Drs. Mari Gutter Orthoptie Barrie Dallinga Mondzorgkunde 15.15 uur – 15.25 uur
Pauze
15.25 uur – 16.10 uur
Gesprek met externe stakeholders
Prof. dr. Jan –Willem Lammers afdelingshoofd longziekten, longarts, directeur/vice decaan directie Opleidingen en Onderwijs (dOO) Steven Berdenis van Berlekom MBA directeur Zorg en Innovatie, Revalidatiecentrum De Hoogstraat Dr. Freek van Muiswinkel
managing director bij Utrecht Life Sciences, Deputy director Research bij Faculty of Veterinary Medicine, Utrecht University
3/4 Bezoekadres Bolognalaan 101, Utrecht
32
Ir. Johan van Baardwijk
marktdirecteur Cofely Healthcare
Prof. dr. Marcel Bouvy
(profilerings-) hoogleraar Farmaceutische patiëntenzorg, Faculteit bètawetenschappen UU. Openbaar Apotheker, research manager bij onderzoeksinstituut SIR (Institute for Pharmacy practice and Policy)
Herman Post
manager Hulp en Informatie, Alzheimer Nederland
16.10 uur – 16.25 uur
Gesprek met externe stakeholder via videoconference met deel van de commissie
Prof. dr. Neil Charness
professor of Psychology, Department of Psychology, Florida State University (USA)
16.10 uur – 16.25 uur
Gesprek met leden ouderenvereniging met deel van de commissie
Charlotte Kamperveen Sonja Lindeboom
leden Surinaamse ouderenvereniging Moria (Utrecht), deelnemers pilotcursus Petz-project (Predictors voor het gebruik van eHealth door ouderen en professionals in de zorg)
16.25 uur – 17.15 uur
Beraad Commissie (besloten)
17.15 uur – 17.45 uur
Terugkoppeling commissie (openbaar)
4/4 Bezoekadres Bolognalaan 101, Utrecht
33
Bijlage 5: Bestudeerde documenten Faculteit Gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht
Overzicht documenten t.b.v. externe beoordeling Kenniscentrum Innovatie van Zorgverlening -
Zelfevaluatie Sleutelpublicaties per domein (wetenschap, onderwijs, praktijk) Scripties Jaarverslagen 2012
Lectoraat Verpleegkundige en Paramedische Zorg voor mensen met Chronische Aandoeningen Sleutelpublicaties Wetenschap: Ettema, R.G.A., Peelen, L.M., Schuurmans, M.J., Nierich, A.P., Kalkman, C.J. en K.G.M. Moons, ‘Prediction models for prolonged intensive care unit stay after cardiac surgery: systematic review and validation study’. Circulation. 2010 , 122(7), 682-9. Onderwijs:
Rose Marie Nieswiadomy, Ada ter Maten Speksnijder, Jita Hoogerduijn, Verpleegkundige onderzoeksmethoden, 6e editie (incl. XTRA), Amsterdam, Pierson, 2013 BOEK: wordt verstuurd naar dhr. J. Taks
Praktijk:
Schuurmans MJ, Lambregts J, Grotendorst A, projectgroup V&V2020. Beroepsprofiel Verpleegkundige. Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2012. BOEK: wordt verstuurd naar dhr. C. Bos
Scriptie L.J. Andeweg, C.J.M. van Dorst, Het landelijk elektronisch patiëntendossier (2013)
Lectoraat Vraaggestuurde Zorg Sleutelpublicaties Wetenschap: Huisman, E.R.C.M., Kort, H.S.M. Healing Environments en Domotica. In: van Hoof, J., Wouters, E.J.M. (red.) (2012) Zorgdomotica. Bohn Stafleu van Loghum, Houten Onderwijs:
Ansam Barakat, MSc; Ryan D Woolrych, PhD; Andrew Sixsmith, PhD; William D Kearns, PhD; Helianthe SM Kort, PhD, eHealth Technology Competencies for Health Professionals Working in Home Care to Support Older Adults to Age in Place: Outcomes of a Two-Day Collaborative Workshop
Praktijk:
van Houwelingen, T., Barakat, A., Beeldzorg bevorderen: een kwestie van ervaring opdoen. Publicatiereeks Zorg en Technologie, (2013)
Scriptie C. Huisman, Innovaties in kleinschalige woonvormen (2012)
1
34
Faculteit Gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht
Lectoraat Leefstijl en Gezondheid Sleutelpublicaties Wetenschap: Velthuis, M.J., Agasi-Idenburg, S.C., Aufdemkampe, G., Wittink, H.M. The effect of physical exercise on cancer-related fatigue during cancer treatment: A meta-analysis of randomised controlled trials. Clinical Oncology Volume 22, Issue 3, April 2010, Pages 208-221 Onderwijs:
Swinkels R, van Peppen R, Beurskens S, Wittink H. Handleiding Meten en Verslagleggen in de praktijk, gesponsord door het KNGF. Dit betreft een nationale scholingsmodule klinimetrie en verslaglegging voor fysiotherapeuten.
Praktijk:
Meten in de Praktijk: Beurskens S, van Peppen R, Stutterheim E, Swinkels R, Wittink H: rond de 6000 kopieën verkocht in de afgelopen 3 jaar. BOEK: wordt verstuurd naar mevr. V. Evers
Scriptie D. Verschuur, E. Winkel, Validiteit en reproduceerbaarheid van de Muscle Power Sprint Test bij rolstoelafhankelijke kinderen met Spina Bifida (2013)
Lectoraat Disseminatie van Farmaceutische Innovaties Sleutelpublicaties 1* 2,3 1 3 2, Wetenschap: Van Dooren, A. A. , De Bie, J. , Vink, M , Faber, A. , Van Dijk, L. Communication between patients and pharmacy staff about Product Information Leaflets Onderwijs:
Van Dooren, A.A., openbare les Παντα ρει (Panta Rhei), 2011
Praktijk:
Van Dooren, A.A., De apotheker achter de voordeur scheelt mensenlevens, 2013
Scriptie M. Ahmad, Therapietrouw bij patiënten met een niet-westerse afkomst en patiënten met beperkte gezondheidsvaardigheden. Een literatuurreview naar verbetering van de therapietrouw (2013)
Lectoraat Logopedie Sleutelpublicaties Wetenschap: Zumach, A., Michelene N. Chenault, Lucien J.C. Anteunis, Ellen Gerrits, Speech Perception after Early-Life Otitis. Media with Fluctuating Hearing Loss
Onderwijs:
Gerrits, E., Wittink, H., Kasander, A., Heneweer, H., Groot de, J. & Duijnstee, M. (2013). Ethische aspecten bij praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek met mensen. Abstract HGZO congres, Lunteren .
Praktijk:
Gerrits, E., Niel, E. van, (2012). Taalachterstand of taalontwikkelingsstoornis? Dysfasie, ESM, SLI of taalstoornis? Logopedie, 84, 6-11. 2
35
Faculteit Gezondheidszorg, Hogeschool Utrecht
Scriptie A. den Broeder, N. Oustou, E. Strik, De effectiviteit van het Viertaktmodel voor de passieve woordenschatuitbreiding van kinderen in groep 7 en 8 in het cluster 2 onderwijs (2013)
36 3