Economische Berichten
• nr. 6 • 4 juni 2013
Consumptie en sparen in de overgang van werk naar pensionering Wanneer mensen met pensioen gaan, vallen zij terug op een vervangingsinkomen en hun gespaarde vermogen. De vraag rijst dan of zij hun levensstandaard daarmee in stand kunnen houden, dan wel de consumptie naar beneden aanpassen. Bestaand onderzoek gebaseerd op nationale gezinsbudgetenquêtes leert dat de ‘levenscyclushypothese’ voor België de realiteit goed benadert. Die houdt in dat vooral het sparen en veel minder het consumptiepeil verandert bij de pensionering. Volgens eigen analyse gebaseerd op Eurostat-enquêtes gaat die vaststelling in België bovendien beter op dan in andere Europese landen. Wel verandert de samenstelling van de consumptie-uitgaven op de pensioenleeftijd, al is die wijziging vooral een voortzetting van verschuivingen die al op actieve leeftijd aanvatten. Dat de spaarquote na pensionering zelfs negatief wordt, heeft potentieel grote gevolgen voor de nationale spaarquote. Door de demografische vergrijzingsgolf komt het macro-economische sparen immers onder neerwaartse druk en zal aldus de lopende rekening van de betalingsbalans verslechteren, tenzij de effectieve pensioenleeftijd wordt opgekrikt, meer economische groei wordt gerealiseerd of jongere generaties meer zouden sparen. Levenscyclushypothese Een halve eeuw geleden verrichtte de econoom Modigliani rond de consumptie en het sparen over leeftijden heen baanbrekend werk met zijn ‘levenscyclushypothese’. In de eenvoudigste vorm komt die erop neer dat vooruitziende individuen tijdens hun actieve levensjaren een vermogen aanleggen (sparen), dat vervolgens wordt aangesproken tijdens hun pensioenjaren (ontsparen). Op die manier kunnen zij hun consumptie uitvlakken en over de levenscyclus een nagenoeg constante levensstandaard behouden. De theorie stelt niet dat de consumptie helemaal vlak is over leeftijden heen, maar dat individuen het ‘grensnut’ van hun bestedingen constant willen houden. Het grensnut is het extra nut dat de consument ontleent aan een extra hoeveelheid consumptie. Op leeftijden waarop een euro bijkomende consumptie meer nut oplevert, zal er meer worden geconsumeerd, en omgekeerd. Zo zorgt de aanwezigheid van kinderen in het gezin voor meer consumptiebehoeften. Op hoge leeftijd worden mensen wegens gezondheidsredenen beperkt in hun mogelijkheden tot consu-
meren en hebben zij minder behoefte aan extra consumptie. Een en ander impliceert volgens de theorie dan een zwak omgekeerd U-vormig patroon van de individuele consumptieuitgaven over de levenscyclus (grafiek 1) (1). In de praktijk gaan de veronderstellingen van de theorie evenwel niet helemaal op en kunnen afwijkende gedragingen onstaan. Het levenscyclusmodel vertrekt namelijk vanuit de idee dat consumenten hun levensloop perfect kunnen voorzien en dus de stroom van inkomsten en andere relevante parameters (bv. inflatie en rente) over hun levenscyclus kennen. In realiteit krijgen zij te maken met onzekerheden, onder meer over hun toekomstige arbeidsmarktsituatie, het tijdstip van pensionering, de betaalbaarheid van het publiek pensioenstelsel en het moment waarop zij sterven. Hierdoor leggen consumenten naast het levenscyclussparen (dat de consumptie moet uitvlakken) een bijkomend vermogen aan als buffer tegen onverwachte inkomensschokken (het voorzorgssparen). Het simpele model gaat er bovendien van uit dat consumenten op het einde van hun leven alle middelen opgebruikt hebben. 1
Economische Berichten
Grafiek 1 - Modigliani’s levenscyclushypothese
In de praktijk dragen zij veelal een bepaald vermogen over aan de volgende generatie (het erfenissparen).
Studies over de geldigheid van het levenscyclusmodel baseren zich veelal op gezinsbudgetenquêtes. Om uitspraken te doen over het levenscylusverloop van de consumptie op individuniveau worden de enquêteresultaten gecorrigeerd voor de wijzigende gezinssamenstelling. Met behulp van een equivalentieschaal berekent men dan het aantal verbruikseenheden (‘equivalente volwassenen’) per gezin. Volgens een OESO-schaal wordt aan de eerste volwassene een coëfficiënt 1 toegekend, aan alle andere personen ouder dan 13 jaar 0,5 en aan kinderen van 13 jaar en jonger 0,3 (2). Een gezin met twee volwassenen en een kind van 14 jaar telt dan 2 equivalente volwassenen. Dat betekent dat zo’n gezin slechts twee derden van de uitgaven moet doen van drie alleenstaande volwassenen om dezelfde welvaart te bereiken. Vervolgens deelt men de gezinsuitgaven door het aantal equivalente volwassenen in het gezin om te komen tot de consumptie per persoon. Verder wordt gecorrigeerd voor generatie-effecten om een zuiver leeftijdsprofiel van de consumptie te bekomen (3). Gecorrigeerd voor de gezinssamenstelling en generatie-effecten vond Lefèbre (2006) voor België het zwakke omgekeerde U-consumptiepatroon zoals hierboven beschreven, zij het met enkele opvallende nuanceringen. Zo nemen de consumptieuitgaven (per equivalente volwassene) eerst af tot de leeftijd van 40 jaar. Daarna stijgt de consumptie tot de leeftijd van 70, om pas nadien te dalen. Van een consumptieval bij de pensionering zelf is dus geen sprake. Andere studies, die eveneens corrigeren voor gezinsgrootte en generatie-effecten, kwamen tot vrij gelijkaardige conclusies. Pacolet en Van Steenbergen (2007) vonden een geleidelijk stijgend consumptieverloop over de leeftijd met eveneens pas een daling op hogere leeftijd
2
Ontsparen
Toetreding tot arbeidsmarkt
Pensionering
Overlijden
Inkomen Consumptie Inkomen Consumptie
(grafiek 2). De resultaten veranderden nauwelijks wanneer enkel met niet-duurzame consumptiegoederen werd gewerkt (4). Uit de analyse van Decoster e.a. (2013), die enkel focust op niet-duurzame consumptie, blijkt dat de bestedingen ruwweg gesproken stabiliseren vanaf de leeftijd van 60. Zij vinden dus evenmin een consumptieval en zien de bestedingen zelfs niet afnemen op zeer hoge leeftijd. De vermelde analyses sluiten aan bij de levenscyclustheorie die stelt dat vooral het sparen en veel minder de consumptie verandert bij pensionering. Tussen de leeftijd van 30 en 50 legt de Belg een financieel vermogen aan en is de spaarquote (d.i. het sparen in procent van het inkomen) stijgend. Tussen 55 en 65 jaar kent de spaarquote een val en bij gepensioneerden wordt zij negatief. Het ontsparen van ouderen dook voor het eerst op in de budgetenquête van eind jaren 90 en werd bevestigd in de daarop volgende enquêtes. Voordien was er sprake van een ‘spaarparadox’: de spaarquote van ouderen bleef positief, zij het in mindere mate dan vóór de pensionering. Cohortegewijs Grafiek 2 - Leeftijdsprofiel van de consumptie per equivalente volwassene 130
12.000
125
11.500
120
11.000
115
10.500
110
10.000
105
9.500
100
9.000
95
8.500
90
25
30
35
40
45
50 55 Leeftijd
60
65
Lefèbre (linkse schaal) Pacolet en Van Steenbergen (rechtse schaal) Bron: Lefèbre (2006), Pacolet en Van Steenbergen (2007)
70
75
80
8.000
Bestedingen in EUR
Hoe zit dat in België ?
Sparen
Leeftijd 40 = 100
Een specifieke discussie omtrent de levenscyclushypothese betreft de overgang naar pensionering. Studies vonden voor bepaalde landen, tegen de theorie in, een sterke afname van de consumptie eenmaal mensen op pensioen zijn (de zogenoemde ‘retirement-consumption puzzle’). Los van enkele logische verklaringen (bv. het wegvallen van werkgerelateerde uitgaven, zoals het transport van en naar het werk, of de verschuiving van gekochte goederen en diensten naar zelfproductie) verklaren zij de consumptieval doordat pensionering kan gepaard gaan met onvoorziene negatieve inkomensschokken. De redenering is dat personen de inkomensterugval die pensionering tot gevolg heeft niet perfect anticiperen, waardoor nieuw-gepensioneerden hun uitgaven noodgedwongen moeten inperken en dus hun levensstandaard zien verminderen. Zo’n negatieve schok kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door gezondheidsproblemen of ontslag, waardoor iemand vroeger dan gedacht met pensioen moet vertrekken, of door onverwachte aanpassingen aan het pensioenstelsel.
deed zich bij de ouderen nadien een transitie voor van een De meeste leeftijdsgerelateerde uitgavenverschuivingen vertogeneratie spaarders naar ontspaarders. In de opeenvolgende nen bij de pensioenovergang geen significante breuk. Toch zijn enquêtes bleken jonggepensioneerden alsmaar meer te onter enkele opvallende bewegingen. Zo zorgt de lage verhuissparen, terwijl oudere gepensioneerden (75+) wel nog spaarmobiliteit op oudere leeftijd voor hogere woninggerelateerde den, zij het in alsmaar mindere mate. De verklaring zou deels uitgaven. Zodra de kinderen het huis uit zijn en mogelijk een te vinden zijn in generatiespecifieke veranderingen. Oudere van de partners overlijdt, blijft men met een te grote woning generaties die de oorlog en mogelijk de voorafgaande depresachter. Berekend per inwonend persoon lopen de kosten voor siejaren mee maakten, zouden nog veel onderhoud, verwarming, huur e.d. dan belang hechten aan sparen als voorzorg Bij pensionering verandert vooral hoger op. De energiekosten liggen na voor ‘slechte tijden’. De meer recent het sparen en veel minder het pensionering ook hoger omdat oudere gepensioneerden zouden daarentegen consumptiepeil mensen relatief meer thuis zijn. Pas op minder moeite hebben om in te teren hoge leeftijd, wanneer gepensioneerop hun vermogen en ook minder sparen vanuit een erfenismoden vaak kleiner gaan wonen (bv. verhuis naar een appartetief om een vermogen achter te laten voor de kinderen (5). Dat ment of rusthuis), nemen de gemiddelde kosten inzake onderde oudere gepensioneerden wel terug sparen, heeft allicht te houd van de woning af. Voor de uitgaven inzake vrije tijd is er maken met de beperking in de consumptiemogelijkheden op eveneens een duidelijke breuk na de leeftijd van 70. Tot dan is erg hoge leeftijd. er een forse uitgaventoename, nadien gevolgd door een even forse afname die te maken heeft met de minder goede fysieke Verschuiving consumptiepatroon toestand op hoge leeftijd. Opvallend is ook dat de uitgaven voor gezondheidszorg na de leeftijd van 65 niet verder toeTerwijl de hoeveelheid consumptie per persoon niet drastisch nemen. Dit houdt verband met het milderend effect van syswijzigt over de levenscyclus, is dat wel het geval voor de temen zoals de maximumfactuur, het WIGW-/OMNIO-statuut samenstelling ervan. Voor het geheel van de Belgische bevolen de zorgverzekering, die een rem zetten op eigen uitgaven king zijn in de opeenvolgende gezinsbudgetenquêtes duidelijke van gepensioneerden inzake gezondheidszorg. Merk bijgevolg evoluties inzake de aard van de consumptie-uitgaven merkbaar: op dat de beschreven evoluties enkel een beeld geven van de voeding en kleding zijn een steeds kleiner deel van het budget werkelijke consumptie-uitgaven op individuniveau. In de mate gaan uitmaken, huisvesting, communicatie, mobiliteit en ontdat de kosten deels op de maatschappij worden afgewenteld, spanning werden belangrijker. Net als bij de totale consumptie wordt het geschetste beeld van de bestedingen van gepensiozijn dergelijke verschuivingen toe te schrijven aan de combinaneerden uiteraard vertekend. tie van generatie- en leeftijdseffecten. Lefèbre (2006) isoleerde het leeftijdseffect in opeenvolgende budgetenquêtes en leidde In de categorieën van dalende uitgaven valt bij de overgang daaruit af welke uitgaven toenemen en welke afnemen met de naar pensionering de scherpe vermindering van uitgaven voor leeftijd, los van generatieverschillen. Tot de stijgende uitgaven openbaar vervoer en kledij op. Die heeft te maken met het naarmate men ouder wordt, behoren die voor huisvesting, wegvallen van kosten inzake woon-werkverkeer en werkkledij energie, gezondheid en vrije tijd, tot de dalende uitgaven die en met het goedkoop of gratis beschikbaar stellen van het voor transport, voeding, kledij en huisraad (grafiek 3). openbaar vervoer voor 65-plussers. Bij dit laatste gaat het, zoals bij de gezondheidszorg, om gesubsidieerde consumpGrafiek 3 - Consumptiepatroon volgens leeftijd (leeftijd 40 jaar = 100, per equivalente volwassene) 200
200
180
180
160
160
140 120
140
100 120
80
100
60 40
Uitgaven die stijgen met de leeftijd
80
Uitgaven die dalen met de leeftijd
20 0
60 25 30 35 40 Huisvesting Onderhoud woning
Bron: Lefèbre (2006)
45
50
55
60 65 70 Energie Gezondheid Ontspanning
75
25
80
30
35
Privaat vervoer Publiek vervoer Voeding
40
45
50
55
60
65
70
75
80
Kledij Meubilair, huisraad
3
Economische Berichten
Grafiek 4 - Consumptie- en inkomensterugval bij gepensioneerden in de EU (2005, per equivalente volwassene) 1,10 1,05 1,00 0,95 0,90 0,85 0,80 0,75 0,70 0,65 0,60
Gemiddelde consumptie gepensioneerden t.o.v. gemiddelde consumptie alle burgers (in %)
Lu x
Gemiddeld inkomen gepensioneerden t.o.v. gemiddeld inkomen alle burgers (in %)
Luxe mb Oost urg enrij Fran k krijk Italië P Nede olen rlan Duits d land Slove n Hong ië ar Slow ije akije Portu gal Zw Griek eden enlan d Span je Tsjec hië Malt a Finla nd Belg ië Ierlan d Litou VK wen Cypr us Letla nd Estla nd
em b Dui urg tsla n Bel d gië Po Fra len nkr ijk It Zw alië e Ned den er Oo land sten Slo rijk wa Slo kije ven i Spa ë n Ierl je an d Gri eke VK nla Por nd tug a Ma l Finl lta Hon and ga Tsje rije chië Es Lito tland uw e Let n lan Cy p d rus
1,10 1,05 1,00 0,95 0,90 0,85 0,80 0,75 0,70 0,65 0,60
Bron: eigen berekening o.b.v. Eurostat (consumptie: HBS, inkomen: SILC)
tie die niet in de huishoudbudgetenquêtes tot uiting komt. De uitgaven voor privaat vervoer vallen minder scherp terug. Gepensioneerde ouderen behouden hun wagen, maar veelal bezitten ze er wel nog maar één. Pas naarmate ouderen op hoge leeftijd meer fysieke beperkingen ondervinden, verplaatsen ze zich minder vaak en ver en vallen ook de uitgaven voor privaat vervoer fel terug (6). Op hoge leeftijd (75+) daalt doorgaans de behoefte aan eten en nodigt men minder vrienden uit, waardoor ook de uitgaven voor voeding sterk afnemen.
Europese vergelijking De hierboven vermelde analyses zijn gebaseerd op de nationale budgetenquêtes van de FOD Economie. Zij laten niet toe na te gaan in welke mate het consumptie- en spaargedrag tijdens de overgang van werk naar het pensioen in België verschilt van die in andere landen. De HBS-enquêtes (Household Budget Surveys) en SILC-enquête (Statistics on Income and Living Conditions) van Eurostat zijn daartoe wel een nuttige databron. De eerste peilt naar de consumptie van de Europese burgers, de tweede bevat informatie over hun inkomen. In de HBS-enquête zijn er maar weinig leefijdscategorieën (-30 jaar, 30-44 jaar, 45-59 jaar en +60 jaar), zodat bijvoorbeeld niet kan worden nagegaan op welke leeftijd er onder gepensioneerden desgevallend een consumptieval optreedt. Interessant is wel dat bij beide enquêtes ook data worden verstrekt volgens categorieën, waaronder gepensioneerden, naast werkenden, werklozen en overige inactieven. Omdat het finale doel van de HBS- en SILC-enquêtes verschillend is, is ook de opbouw ervan (onder meer de opdeling in diverse leefijdscategorieën) niet gelijk (7). Eurostat waarschuwt ook voor methodologische verschillen (onder meer inzake steekproefgrootte), waardoor de consumptie- en inkomenscijfers niet zomaar met elkaar in verband mogen worden gebracht. Concreet houdt dit in dat de combinatie van beide niet toelaat om leeftijdsspecifieke spaarquotes te berekenen.
Grafiek 4 toont de mate waarin de gemiddelde consumptie (HBS-enquête) en het gemiddelde inkomen (SILC-enquête) van gepensioneerden afwijkt van de respectievelijke gemiddelden voor de hele bevolking. De cijfers zijn uitgedrukt per ‘equivalente volwassene’ (gecorrigeerd voor verschillen inzake gezinssamenstelling) (8). Het gaat hier om een eenvoudige doorsnedeanalyse die de relatieve consumptie en het relatieve inkomen op één moment observeert (namelijk in 2005, het jaar van de laatste HBS-enquête). In tegenstelling tot de eerder vermelde studies gebaseerd op de nationale huishoudbudgetenquêtes, werd er m.a.w. niet voor generatie-effecten gecorrigeerd (9). De consumptieval voor gepensioneerden blijkt in België erg klein in vergelijking met die in de meeste andere landen. Eenzelfde beeld komt naar voren wanneer we het consumptieverloop bekijken volgens leeftijdsgroepen: de consumptie van 60-plussers blijkt in België nauwelijks lager dan die van de 45-59-jarigen. Elders in Europa, onder meer in onze buurlanden, is dat wel zo en is meer algemeen een duidelijker omgekeerd U-patroon merkbaar (grafiek 5). Dat bevestigt de
Gemiddeld inkomen gepensioneerden t.o. inkoment.o.v. alle burgers (in %) Gemiddelde consumptie gemiddeld gepensioneerden
4
Grafiek 5 - Consumptie naar leeftijd
(2005, EUR en koopkrachtpariteiten, per equivalente volwassene) 22.000 21.000 20.000 19.000 18.000 17.000 16.000 15.000 14.000
-30
België Nederland Bron: Eurostat (HBS-enquête)
30-44
45-59 Duitsland Frankrijk EU-27
+60
bevindingen van de analyses gebaseerd op de nationale enquêtes dat de Belgen veel in de middelste leeftijdsgroepen sparen om hun toekomstige consumptie op peil te kunnen houden.
Tabel 1 - Structuur consumptie van de Belgische gepensioneerden (2005, per equivalente volwassene) Structuur consumptie Belgische gepensioneerden (in %)
Verschil t.o.v. totale Belgische bevolking (in %-punten)
Verschil t.o.v. gepensioneerden in de EU-27 (in %-punten)
Ook qua structuur van de consump14,2 0,7 -3,3 tie liggen de bevindingen in de HBS- Voeding en niet-alcoholische dranken Alcohol en tabak 2,4 0,2 0,4 enquête grotendeels in dezelfde lijn als Kledij en schoeisel 3,3 -1,4 -0,9 de conclusies uit de nationale budge29,9 4,6 -3,8 tenquête. De uitgaven voor vervoer en Huisvesting, water, electriciteit, gas, brandstoffen Meubels, huisraad en onderhoud 5,8 0,2 0,1 kledij vallen na pensionering terug, die Gezondheid 6,6 1,9 1,7 voor huisvesting, energie en gezondVervoer 9,4 -3,5 0,5 heid nemen toe (tabel 1). Tegen de Communicatie 2,4 -0,5 -0,3 verwachting in liggen de uitgaven voor Ontspanning, cultuur en vorming 8,8 -1,2 0,8 vrije tijd bij gepensioneerden wel lager Restaurants en hotels 5,7 -0,6 1,7 dan gemiddeld bij de totale bevol- Overige goederen en diensten (*) 11,6 -0,3 3,3 king en zijn die voor voeding hoger (*) Persoonlijke verzorging, sociale bescherming, financiële diensten, verzekeringen,… dan gemiddeld. Het eerste is evenwel Bron: eigen berekening o.b.v. Eurostat (HBS-enquête) niet inconsistent met de bevinding in Lefèbre (2006) van een sterke stijging van de vrijetijdsuitgaven Tegenover het relatief vlakke consumptieverloop bij de overtot de 70-jarige leeftijd, gevolgd door een sterkere daling daargang naar pensionering staat een inkomensterugval bij na. Dat de voedingsuitgaven bij gepensioneerden volgens de Belgische gepensioneerden die tot de grootste hoort binnen HBS-enquête hoger liggen dan gemiddeld, weerspiegelt allicht de Europese Unie (grafiek 4) (10). Ook in vergelijking met de een generatie-effect, waarbij jongere buurlanden is de inkomensval groot en generaties alsmaar minder uit hun inko- De levenscyclushypothese gaat in begint zij relatief vroeg (grafiek 6). De men aan voeding zijn gaan besteden (in België in vergelijking met andere bevinding ligt in lijn met OESO-cijfers tegenstelling tot de tabel, corrigeren de landen beter op die aangeven dat de zogenoemde ‘vercijfers in de studie van Lefèbre voor dit vangingsratio’ (de verhouding tussen generatie-effect). In vergelijking met alle gepensioneerden in het wettelijk pensioen en het laatst verdiende inkomen) in de EU-27 geven de Belgische gepensioneerden proportioneel België eerder laag is (plaats 15 op 21 EU-landen, grafiek 7). De duidelijk minder uit aan voeding. Dat geldt ook voor huisvesgrafieken 4 t.e.m. 6 geven enige indicatie dat het ontsparen bij ting en energie. Zij besteden relatief meer uit hun inkomen aan ouderen in België eerder groot is in Europees perspectief. In gezondheid, restaurant- en hotelbezoeken en de categorie ovecombinatie met het relatief vlakke consumptieverloop betekent rige goederen en diensten (waaronder persoonlijke verzorging, dit dat de levenscyclushypothese in België in vergelijking met sociale bescherming en financiële diensten). andere landen beter opgaat. De combinatie van eerder kleine consumptieval en toch grote inkomensval voor gepensioneerGrafiek 6 - Netto-inkomen naar leeftijd
Grafiek 7 - Netto-vervangingsratio
(2005, EUR en koopkrachtpariteiten, per equivalente volwassene)
(wettelijk pensioen in verhouding tot het laatst verdiende inkomen, gemiddelde verdiener, OESO-cijfers)
22.000
120
21.000
100
20.000
80
19.000 18.000
60
17.000
40
16.000
20
15.000
eke n Hon land gar ije Ned e Lux rland em bu r g Oo s Den tenrijk em ark Slo en ven i Spa ë nje It Slo alië wa k Por ije tug al Pol en Finl an Tsje d chië Bel Fra gië nkr ijk Estl Dui and tsla n Zw d ede n VK Ierl an d
0
14.000
16-24
25-49
België Nederland Bron: Eurostat (SILC-enquête), EU-27 cijfers: nb
50-64 Duitsland Frankrijk
+65
Gri
13.000
Bron: OESO (Pensions at a Glance, 2011)
5
Economische Berichten
Grafiek 8 - Verband vervroegde uittreding en consumptie 45-59-jarigen (2005)
1,17 1,15 Consumptie 45-59-jarigen t.o.v. totale bevolking
den moet ook worden gezien tegen de achtergrond van een relatief groot gezinsvermogen in België, dat vermoedelijk sterk bij de oudere leeftijdsgroepen geconcentreerd zit (11). Merk ten slotte nogmaals op dat de getoonde Eurostat-cijfers doorsnedegegevens betreffen die consumptie en inkomen vergelijken tussen leeftijdscategorieën op een gegeven ogenblik. Bij gebrek aan correctie voor generatie-effecten weerspiegelen zij deels ook verschillen tussen generaties (bv. inkomensverschillen toe te schrijven aan verschillen in genoten onderwijs e.d.).
1,13 1,11 1,09 1,07 1,05 1,03
Dat er in België na de leeftijd van 60 jaar nauwelijks consumpBelgië 1,01 tieterugval is en in andere landen wel, heeft mogelijk meer te 0,99 maken met de consumptie van de 45-59-jarigen dan die van 0,97 60-plussers. Op het moment van de afname van de budgeten54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 Gemiddelde effectieve pensioenleeftijd quête in 2005 kende België een in Europees perspectief erg lage gemiddelde effectieve pensioenleeftijd (sindsdien is die wel gestegen, maar blijft hij vrij laag). Dat zorgde er enerzijds Bron: eigen berekeningen o.b.v. Eurostat (HBS-enquête) voor dat het gemiddelde inkomen al op relatief vroege leeftijd een knik naar beneden vertoont, terwijl het in andere landen In de mate dat de gepensioneerden hun consumptie kunnen nog verder stijgt (grafiek 6). Hierdoor worden ook de confinancieren door intering op hun opgebouwde vermogen, kunsumptiebestedingen enigszins afgevlakt. Anderzijds zorgt het nen die tekorten weliswaar lang aanhouden, maar uiteindelijk verschijnsel van vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt voor toch onhoudbaar worden. Uiteindelijk zal dit dan moeten onzekerheid bij diegenen die er mogegecompenseerd worden. Dat kan bijlijk mee zullen worden geconfronteerd Door de vergrijzing komt het natiovoorbeeld door meer saneren bij de (of, en zo ja, wanneer). Die anticipatie nale sparen onder neerwaartse druk overheid: hetzij in de vorm van lagere op een eventuele vervroegde pensi- en zal de lopende rekening verslechpensioenuitkeringen die de consumponering kan een voorname bron zijn teren, tenzij de pensioenleeftijd wordt tie van de ouderen beperken, hetzij van voorzorgssparen, zeker wanneer opgekrikt, meer groei wordt gerealiin de vorm van belastingverhogingen ze geen vrije keuze betreft (bv. door seerd of jongere generaties meer zou- die vooral de consumptie van de actiegezondheidsproblemen of ontslag), den sparen ve bevolkingsgroepen beperken. Een met opnieuw lagere consumptie tot andere uitweg is de verlenging van de gevolg. Grafiek 8 toont dat er een zeker positief verband is effectieve pensioenleeftijd (vandaag bedraagt die in België tussen de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd en de mate gemiddeld 60 jaar), wat de verhouding tussen de ontsparende waarin 45-59-jarigen meer dan gemiddeld consumeren. gepensioneerden en de sparende actieve generaties weer doet dalen (zie grafiek 9). Daar staat dan weer tegenover dat het Macro-economisch perspectief minder ontsparen (minder gepensioneerden) in zo’n scenario wordt gemilderd door het geringer voorzorgsparen bij de Globaal beschouwd blijkt de consumptie bij gepensioneerden in België meer op peil te blijven dan het inkomen. Dat het Grafiek 9 - Ontspaarders (aantal gepensioneerden) levenscyclusmodel de realiteit aldus goed benadert, heeft in verhouding tot het aantal spaarders potentieel belangrijke macro-economische gevolgen. Door de (aantal +30 jarigen tot aan pensioenleeftijd) 80% vergrijzing van de bevolking zal bij ongewijzigde effectieve 75% pensioenleeftijd de verhouding tussen het aantal ontspaarders 70% (de gepensioneerden) en het aantal spaarders (de bevolking 65% op leeftijd 30+ tot aan de pensioenleeftijd) sterk oplopen 60% (grafiek 9). Pensioenen zijn een inkomen voor een groep die zelf niet (meer) bijdraagt aan de vorming van dat inkomen. 55% Wat deze groep daarmee koopt, is niet meer beschikbaar voor 50% consumptie van de actieven. In essentie schept demografische 45% vergrijzing bij een gegeven productie en inkomen dus een 40% verdelingsprobleem tussen actieven en niet (meer) actieven. 35% Ceteris paribus zal dit probleem tot uiting komen in een daling 30% van de nationale spaarquote en oplopende tekorten op de 2010 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 Bij ongewijzigde gemiddelde pensioenleeftijd op 60 jaar lopende rekening van de betalingsbalans (12). Bij oplopende gemiddelde effectieve pensioenleeftijd tot 65 jaar tegen 2020 (daarna constant) Bron: eigen berekening o.b.v. demografische vooruitzichten Federaal Planbureau (2013)
6
generaties die vlak voor het pensioen staan. Een hogere effectieve pensioenleeftijd betekent immers ook een lager risico van vervroegde pensionering. Of langer werken het macroeconomische sparen doet toenemen, hangt daarnaast of van de verloning van oudere werknemers. Naarmate wordt afgestapt van de positieve relatie tussen anciënniteit en verloning, kan ook een lager loon ervoor zorgen dat het sparen daalt in de (eveneens toenemende) groep 50-plussers die langer aan het werk blijven (13). Anderzijds kan dit perspectief ook het voorzorgsparen stimuleren bij de jongste actieve generaties (die zo dus vrijwillig hun consumptie beperken) in het vooruitzicht van een door hen als minder gul verwacht pensioenstelsel of van een minder rijke erfenis die door hun erflaters immers in belangrijke mate zou zijn opgesoepeerd. Verdelingsproblemen worden ten slotte ook gemakkelijker opgelost als de te verdelen koek groter wordt. Vandaar het grote belang van economische groei gebaseerd op duurzame
productiviteitswinsten. Dat gebeurt het best door aan alle generaties voldoende kennis en vaardigheden mee te geven om zo productief mogelijk in het economische productieproces ingeschakeld te worden én dat ook zo lang mogelijk te blijven. Dat impliceert niet alleen dat de vroegtijdige exit uit de arbeidsmarkt verder wordt teruggeschroefd, maar ook dat mechanismen worden weggewerkt die het voortwerken na 65 jaar (voor zij die het wensen) afremmen. Vandaag is in België slechts 3,5% van de 65-74-jarigen nog aan het werk. Dat is het op één na laagste cijfers in de EU-27 en ongeveer de helft van het gemiddelde in de EMU (6,6%) en de EU-27 (8,3%).
Johan Van Gompel
[email protected]
(1) Studies hebben aangetoond dat het patroon kan worden versterkt doordat personen uit lage-inkomensgroepen minder in staat zijn te sparen, zodat hun uitgaven toch vooral door het lopend inkomen wordt bepaald. (2) Niet alle studies gebruiken dezelfde equivalentieschaal. In de studie van Lefèbre (2006), die we verder bespreken, wordt de volgende schaal gehanteerd: 1 voor het gezinshoofd, 0,7 voor elke bijkomende volwassene (+18 jaar) in het gezin, en 0,5 voor elk kind (-18 jaar). (3) Generatie-effecten zijn cohortegewijze veranderingen toe te schrijven aan een generatie (de omstandigheden waarin generaties opgroeien hebben een blijvend effect op hun levensloop). Door hiervoor te corrigeren, blijven leeftijdseffecten over (de wijzigingen in iemands gedragskenmerken naarmate een individuele persoon de levensfasen doorloopt). (4) Omdat de consumptie (genieten) bij duurzame goederen niet gelijkloopt met de besteding (aanschaffen) laat men ze soms buiten beschouwing. De consumptie van bijvoorbeeld een auto loopt over meerdere jaren en mag in feite niet alleen aan het jaar waarin hij wordt aangekocht worden toegewezen. (5) Mogelijk speelt hier ook een effect van gezinsverdunning in de voorbije decennia, in de zin dat minder erfgenamen zich vertaalt in minder erfenissparen. (6) Uit onderzoek naar de tijdsbesteding van ouderen blijft dat 85-plussers doorgaans nog maar één verplaatsing doen per dag, tegenover bijvoorbeeld nog 3 keer voor de 45-54-jarigen en 2,5 keer voor de 64-74-jarigen. (7) De HBS-enquête ligt aan de basis van de structuur van de gewichten in de geharmoniseerde consumptieprijsindex. De SILC-enquête wordt gebruikt voor de opvolging van het beleid inzake inkomensverdeling en levensomstandigheden in de lidstaten. (8) De gebruikte equivalentieschaal is die eerder vermeld in de tekst (namelijk 1-0,5-0,3). (9) Om voor generatie-effecten te corrigeren, zijn voldoende historische enquêtedata vereist. De betreffende Eurostat-enquêtes gaan evenwel maar beperkt terug in de tijd. (10) De inkomenscijfers uit de SILC-enquête betreffen het netto-beschikbaar inkomen, d.w.z. de som van werkgerelateerde inkomens, inkomsten uit eigendom en beleggingen en alle sociale transferten (inclusief pensioenen), dit alles verminderd met verschuldigde belastingen. (11) Over de verdeling van het vermogen naar leeftijd zijn in België geen formele cijfers beschikbaar. Op basis van cijfers inzake huuropbrengsten en financieelvermogensinkomsten uit de gezinsbudgetenquête besluiten Pacolet en Van Van Steenbergen (2006) dat effectief een groot deel van het vermogen bij de ouderen zit. (12) Een land met een overschot/tekort op de lopende rekening, spaart meer/minder dan het investeert. Concreet geldt dat: X-M = (S-I) + (G-T), waarbij X-M het externe saldo voorstelt (uitvoer min invoer), S-I het saldo van het private sparen (sparen min investeren) van gezinnen en bedrijven, en G-T het (ont)sparen van de overheid (het begrotingssaldo). (13) In België is een 55-jarige werknemer gemiddeld ongeveer de helft duurder dan een werknemer jonger dan 30 jaar. Nergens in Europa is die loonspanning tussen jonge en oude werknemers zo groot als in België.
Bibliografie Decoster, A., E. Schokkaert en K. Spiritus (2013), “intergenerationele ongelijkheid in welvaart: feiten en waarden”, Centrum voor Economische Studies KULeuven. Lefèbre, M. (2006), “Population ageing and consumption demand in Belgium”, CREPP Working Paper (University of Liège). Modigliani, F. en R. Brumberg (1954), “Utility analysis and the consumption function: an interpretation of cross-section data”, in K. Kurithara (ed.): Post-Keynesian Economics, N.J. Rutgers University Press, blz. 388-436. Pacolet, J., G. Cattaert en A. Van Steenbergen (2006), “De rijkdom van de ouderdom herbekeken”, Gids op Maatschappelijk Gebied 97(5), blz. 5-27. Pacolet, J. en A. Van Steenbergen (2007), “Bestaat de spaarparadox in België?”, in B. Cantillon, K. Van den Bosch en S. Lefebure (eds.): Ouderen in Vlaanderen 1975-2005, blz. 203-229.
U bent al KBC-Online-cliënt? Dan kunt u gratis onze Economische Berichten ontvangen per e-mail. Surf naar www.kbc.be/sb/e-nieuwsbrieven en registreer uw gegevens.
Voor vragen i.v.m. de inhoud van deze publicatie kunt u terecht bij: Johan Van Gompel (32) (0)2 429.59.54 E-mail:
[email protected] Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel Correspondentieadres & abonnementenbeheer: KBC Groep NV, Global Services, GCE, Havenlaan 2, 1080 Brussel, E-mail:
[email protected] Deze publicatie komt tot stand op de Chief Economist Department van KBC Groep. Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de 7 bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Alle historische koersen, statistieken en grafieken zijn actueel tot en met 31 mei 2013, tenzij anders vermeld. De beschreven meningen en vooruitzichten zijn die zoals ze gelden op 3 juni 2013.