Economische Berichten
• nr. 2 • 14 februari 2013
België ondernemersland? In deze nota belichten we het Belgische ondernemerschap in vergelijking met de andere lidstaten van de Europese Unie. Op basis van een overzicht van bestaande literatuur trachten we te vatten welke factoren een invloed op het ondernemerschap uitoefenen en welke, specifiek voor België, knelpunten vormen. Het algemene beeld dat uit de cijfers naar voren komt, is dat relatief weinig Belgen de stap naar het zelfstandig ondernemerschap zetten. Voor het gevestigd ondernemerschap, dat refereert naar het bestaand aantal bedrijven, scoort België onder het Europese gemiddelde. Nog erger is het gesteld met de instroom van starters en het ‘latente’ ondernemerschap. Voor beide situeert ons land zich achteraan in de Europese rangschikkingen. Een enkelvoudige verklaring is niet voorhanden. Het institutionele ondernemerschapsklimaat in ons land is erg diffuus, met heel wat belemmerende maar ook ondersteunende factoren. De overheidsregulering, fiscale druk en arbeidsmarktwerking blijven pijnpunten. Het gebrekkig ondernemerschapsinitiatief is ook te wijten aan de te zwakke ondernemerscultuur, die deels te verklaren is door de ‘comfortzone’ van werkende burgers. De voorkeur voor het statuut van werknemer om redenen van zekerheid verklaart op zijn beurt waarom België vergeleken met andere landen wel goed scoort op vlak van ‘intrapreneurship’ van personen in loondienst. Omdat maar een kleine groep van snelgroeiende, innovatieve starters de motor blijkt voor economische groei en het gros van de nieuwe tewerkstelling voor rekening neemt, wordt doorgaans gepleit voor selectiviteit van het overheidsbeleid inzake ondernemerschap. In de praktijk is het evenwel bijzonder moeilijk om deze ‘gazellen’ vroegtijdig te detecteren. Daarom blijft het minstens even zinvol om via het beleid ook meer algemeen de ondernemerschapszin van de bevolking aan te wakkeren. Een veelzijdig begrip Het begrip ondernemerschap kent een rijke onderzoekstraditie. Dat komt omdat het vele ladingen dekt en dus meerdere benaderingen mogelijk zijn. Enerzijds legt een ruime managementliteratuur zich toe op het identificeren van ondernemerstalent en -succes via het blootleggen van typische persoonskenmerken van ondernemers. Daarnaast is er in de literatuur een meer algemene benadering die zich bezig houdt met de rol van de ondernemer in de ontwikkeling van een economie en met de omgeving waarbinnen ondernemerschap kan gedijen.
Door de veelzijdigheid is ondernemerschap een moeilijk te definiëren begrip. Vaak wordt de term in enge zin gebruikt en slaat hij op de persoon van de ondernemer. Die kan eenvoudig worden omschreven als “iemand die als doel heeft zich een inkomen te verschaffen door met een combinatie van arbeid, kapitaal en kennis een bedrijf in stand te houden” (Brummelkamp, 2011). Andere definities beschouwen ondernemerschap als een gedragskarakteristiek en verwijzen expliciet naar gedragingen van de ondernemer: “een persoon die een vernieuwende economische rol vervult waarbij waarde wordt gecreëerd voor de bredere omgeving en die dat doet 1
Economische Berichten
op basis van specifieke eigenschappen, zoals proactiviteit, innovativiteit en risicobereidheid” (Crijns, 2001). Drie in dergelijke definities vaak terugkerende essentiële kenmerken van ondernemerschap zijn: het waarnemen van nieuwe marktkansen, het benutten ervan door de ontplooiing van nieuwe activiteiten en het daarbij durven aangaan van verantwoorde risico’s.
Cijfers en feiten Bestaand ondernemerschap
Bestaand ondernemerschap laat zich meten door de ‘ondernemersgraad’. Die relateert het aantal gevestigde ondernemingen tot de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar). Cijfers over In vermelde omschrijvingen gaat het het aantal ondernemers worden door om ‘bestaand of gevestigd onderne- Drie essentiële kenmerken van onder- Eurostat gepubliceerd in de European merschap’. Ondernemerschap wordt nemerschap zijn: het waarnemen van Labour Force Survey. Daarbij wordt daarbij gezien als een statisch, binair nieuwe marktkansen, het benutten iedereen als ondernemer beschouwd iets: men is ondernemer of men is het ervan door de ontplooiing van nieuwe die ofwel als zelfstandige actief is, ofwel niet. In dynamische zin refereert onder- activiteiten en het daarbij durven loontrekkende of meewerkend familienemerschap ook aan starters of perso- aangaan van verantwoorde risico’s. lid is van een eigen bedrijf (de ‘overige nen die nog geen eigen bedrijf hebben ondernemers’). In 2011 bedroeg de maar wel daartoe ambities koesteren. Naast de voorfase van ondernemersgraad in België 8,6% (grafiek 1). Dat is een kleine het willen ondernemen is er ook binnen het bestaand onderdaling vergeleken met de situatie vóór het uitbreken van de nemerschap nog een onderscheid naar de mate waarin het financiële crisis (8,9% in 2007) en een behoorlijke terugval ondernemen gevorderd is. Zo kan een ondernemer doorgroeitegenover de situatie bij aanvang van de EMU (9,9% in 1999). en van een eenmanszaak naar een kmo en vervolgens naar een Vóór 2007 leek de ondernemersgraad te verbeteren, maar de grotere multinationale onderneming. In een meer dynamische crisis maakte hieraan een einde. De zelfstandigen zonder perbenadering is ondernemerschap dus eerder een proces, aansoneel waren in 2011 goed voor 63% van alle ondernemers, geduid met de term ‘ondernemerschapsladder’. In de verschileen stijging met 3 procentpunten vergeleken met 1999. Het lende stappen op de ladder is telkens een hogere mate van aandeel van de zelfstandigen met personeel bedroeg 30% (+4 ondernemersbetrokkenheid van toepassing. Dat proces loopt procentpunten), dat van de zaakvoerders die een loon ontvanvan het hebben van ambities tot het opzetten van een ondernegen van hun onderneming 7% (-7 procentpunten). ming (‘potentieel of latent ondernemerschap’) tot het effectief Grafiek 1 - Ondernemersgraad in België opstarten ervan (‘startend of instromend ondernemerschap’) (aandeel ondernemers in de bevolking 15-64 jaar) en mogelijk doorgroeien (‘voortgezet ondernemerschap’). Bij klassiek ondernemerschap is de ondernemer (gedeeltelijk) eigenaar van het bedrijf en draagt hij of zij (gedeeltelijk) de risico’s. Die eigenschappen alleen zeggen evenwel weinig over zijn of haar ‘ondernemendheid’. Indien de eigenaar ook ondernemend gedrag vertoont, spreekt men van een ‘ondernemende ondernemer’ of ‘entrepreneur’. In wezen hoeft men zelfs geen eigenaar van een bedrijf te zijn om ondernemend te zijn. Ook binnen bedrijven hebben medewerkers in loondienst, doorgaans het topmanagement en kaderpersoneel, ondernemende competenties. Die uiten zich in de praktijk in het uitbouwen van nieuwe activiteiten voor de werkgever (zoals de ontwikkeling en lancering van nieuwe producten en diensten of het opzetten van nieuwe bedrijfsunits) en in het optimaliseren van interne bedrijfsprocessen. ‘Ondernemende medewerkers’ worden aangeduid met de term ‘intern ondernemerschap’ of ‘intrapreneurship’. Die kan zich trouwens in diverse types van organisaties afspelen, waaronder ook overheids- en onderwijsinstellingen. Vanuit intern ondernemerschap binnen universiteiten ontstaan bijvoorbeeld ‘spin off’ ondernemingen.
10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0%
1999 2000 01
02
03
04
05
06
Zelfstandigen zonder personeel Zelfstandigen met personeel
08
09
10
11
Bron: Eurostat
In de EU-27 en EU-15 bedroeg de ondernemersgraad in 2011 10,2% respectievelijk 9,6% (grafiek 2). België scoort dus onder het Europese gemiddelde. Wel laten we buurlanden Duitsland en Frankrijk achter ons. Binnen België is Vlaanderen met een ondernemersgraad van 9,5% rijker aan ondernemers dan Wallonië (7,5%). Uit de Nationale Rekeningen leiden we af dat het percentage zelfstandigen in de groep 15-64 jarigen vooral Overige ondernemers hoog is. In Wallonië ligt het cijfer in Westen Oost-Vlaanderen het hoogst in Waals-Brabant (grafiek 3). In de RSZ-cijfers over Zelfstandigen met personeel het aantal bedrijfsvestigingen, uitgedrukt per 100 km², scoort
Zelfstandigen zonder personeel
2
07
Overige ondernemers
Grafiek 3 - Aantal zelfstandigen
Grafiek 2 - Ondernemersgraad in de Europese Unie (aandeel ondernemers in de bevolking 15-64 jaar, 2011)
20
20%
18 16
15%
14 12 10
10%
8 6
5%
4 2 0
0%
d ië ië en ië al s d ië ije je K ijk d d ë d jk n ije d ije en n d rg lan en tal ol ch g ru an en ak an V enr rlan lan elgislannkriedegar tlangarark uwetlan bu en em I PTsje ortuCypderSl lovlow Sp st Ie Fin B uit Fra ZwBul Le on em ito Es xem k P ie o S H en L Oo D Ne Lu Gr R D Zelfstandigen zonder personeel Zelfstandigen met personeel
Overige ondernemers
Bron: INR
Bron: Eurostat
ook Antwerpen relatief hoog (grafiek 4). Vlaanderen heeft relatief meer ondernemingen met 10 tot 200 werknemers. Wallonië heeft meer kleine ondernemingen met minder dan 10 werknemers (grafiek 5). Vlaamse ondernemingen blijken er dus beter in geslaagd om door te groeien, wat de relatief gunstigere werkgelegenheidsontwikkeling van Vlaanderen tegenover Wallonië de voorbije decennia mee verklaart. Voor wat de Overige in ondernemers relatieve aanwezigheid van grote ondernemingen betreft (meer Zelfstandigen met personeel dan 200 werknemers), zijn de verschillen tussen beide gewesten gering.
Zelfstandigen zonder personeel
Enige voorzichtigheid tegenover de cijfers is geboden. De wettelijke bepalingen inzake het statuut van zelfstandigen en ondernemers verschillen van land tot land, wat de vergelijkbaarheid bemoeilijkt. Verder weerspiegelen de cijfers niet perfect wat doorgaans onder ondernemerschap wordt verstaan. Voor sommige zelfstandigen hoort het statuut gewoon bij hun beroep en is het louter een middel om die beroepsactiviteit te kunnen uitoefenen. Heel wat, maar uiteraard niet alle artsen,
advocaten, kunstenaars,… worden niet gedreven door een ambitie die voortvloeit uit marktkansen, maar door de wens om hun werk naar eigen inzicht en onafhankelijk te kunnen verrichten of omdat ze hun werktijden zelf willen bepalen en zo werk met privé beter kunnen combineren. Anderzijds vallen bepaalde vormen van ondernemerschap buiten de scope van de data. Zo leiden initiatieven in de non-profit en sociale economie vaak niet tot de oprichting van een nieuwe onderneming. Zo werden in Vlaanderen sinds 1999 een honderdtal vzw’s als sociale werkplaatsen (kringwinkels, strijkwinkels, fietsherstelling,…) erkend met een totale tewerkstelling van bijna 4000 werknemers. Startend en latent ondernemerschap Startend ondernemerschap wordt meestal gemeten door de ‘toetredings- op startersgraad’. Die geeft het aantal nieuw gecreëerde ondernemingen weer in verhouding tot de 15-64 jarigen of tot het aantal bestaande ondernemingen (Eurostat-
in % 15-64
Grafiek 5 - Ondernemingen naar aantal werknemers
Grafiek 4 - Aantal ondernemingen 213,5
35
- n sn k l n n g t- n sn g re se nië rpe bur os dere amant estdere aal ant uwe Lui bur me O n la b W n W ab o us de allo e im m Na a Br aan V w a laa r eg e L t r a x B l W n B n V V A Vl Lu He In % 15-64 In % werkgelegenheid
(in % totaal aantal ondernemingen)
81
0,20
Ondernemingen zonder werknemers
30
18 4,5 2,0 Ondernemingen Ondernemingen Ondernemingen Ondernemingen met 1-9 met 10-49 werknemers met meer dan met 50-199 werknemers werknemers 200 werknemers
in % werkgelegenheid
17
0,15
25
79
20
16
0,10
15 10
77
5
1,5 4,0 1,0 3,5
0,05
0,5
15
0
- n sn k l n n g t- n sn g re se nië rpe bur os dere amant estdere aal ant uwe Lui bur me O us nde allo a a e W l r n Wrab go b n m m N i a B aa V w a a e L t r a a x B ne W n B Vl Vl A Vl Lu He 2 Per 100 km Per 1000 inwoners
Bron: RSZ
0,00
2005 2010
75
2005 2010
14
3,0
2005 2010
2005 2010
0,0
2005 2010
Vlaanderen Wallonië Bron: RSZ
3
Economische Berichten
Grafiek 7 - Starters per sector
Grafiek 6 - Startersgraad in de Europese Unie
(%-aandeel in totaal, 2005-2009)
(gemiddelde 2004-2009, in %)
20
Industrie
18
Nutsvoorzieningen (elektr., gas,…)
16
Bouwnijverheid Groot- en detailhandel Transport en opslag
14 12
Horeca
EU-gemiddelde
10
Informatie en communicatie
8
Financiële dienstverlening
6
Immobiliën
4
Zakelijke dienstverlening
2 0
n l e e d n e ë g ië k ë s ë d n k K ke ga ije en hi nd nj rij n le rij ali ur nië nd n de rij V landlandlanden nrijelgi pru ar u ak w ec la pa a tla o ga It b e rla la e k r m Portlowitou Tsj ken S Bulg Es Pon xem Slovede FinZwFran Let uits Ie oemoste B Cy e H Lu R O S L n ie D N De Gr
Administratie en ondersteunende diensten Gezondheidszorg en maatsch. dienstverl. Vorming, cultuur en recreatie
0%
In % bevolking 15-64 In % bestaande ondernemingen
5%
10%
15%
20%
25%
België EU-27
Bron: Eurostat
Bron: Eurostat
cijfers). Voor beide benaderingen presteert België bijzonder netto-startersgraad bekijken, die ook rekening houdt met het slecht (grafiek 6). In verhouding tot de bevolking op beroepsleefaantal stopzettingen, dan scoort Vlaanderen beter. De overletijd heeft ons land de op een na laagste startersgraad in de vingskans van de Waalse nieuw opgestarte bedrijven lag het In % bevolking EU-27. In15-64 verhouding tot het aantal bestaande ondernemingen voorbije decennium lager dan die van de Vlaamse (grafiek 9). scoren weondernemingen de op twee na laatste startersgraad. De top-4 van In Vlaanderen lag de netto-startersgraad de voorbije jaren relaIn % bestaande de populairste sectoren voor starters zijn de bouwnijverheid, de tief hoog in Antwerpen en West-Vlaanderen, in Wallonië was groot- en detailhandel, de horeca en de dat in Waals-Brabant, Henegouwen en zakelijke dienstverlening. Samen namen In verhouding tot de bevolking op Namen (grafiek 10). zij in 2005-2009 bijna twee derden van beroepsleeftijd heeft België de op een het aantal Belgische starters voor hun na laagste startersgraad in de EU-27. Een andere indicator voor de opstart rekening (grafiek 7). van nieuwe ondernemingen is de ‘Total Entrepreneurial Activity’-index, die deel uitmaakt van de jaarlijkIn België publiceert ook de FOD Economie cijfers over de starse Global Entrepreneurship Monitor van het GEM Consortium. tersgraad gebaseerd op btw-statistieken (grafiek 8). Die wijzen De TEA-indicator is gebaseerd op een enquête en geeft het uit dat het aantal starters (in verhouding tot het aantal bestaanpercentage van de beroepsbevolking weer dat actief betrokken de ondernemingen) in de jaren vóór de crisis opnieuw wat is bij het opzetten van een onderneming of de voorbije 3,5 jaar was toegenomen. Sindsdien lijkt een regionale kloof ontstaan, effectief een eigen onderneming heeft opgericht. De TEA voor waarbij in Wallonië de startersgraad verder toeneemt terwijl België bedroeg in 2012 5%. Het voorbije decennium lag de die in Vlaanderen eerder stabiliseert. Wanneer we evenwel de Belgische TEA voortdurend lager dan het gemiddelde van de Grafiek 9 - Overlevingsgraad ondernemingen België
Grafiek 8 - Startersgraad in de Belgische regio’s
(in %, gemiddelde 2000-2011)
11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2
100
95
Verhouding aantal opgestarte ondernemingen tot aantal actieve ondernemingen
90
Aantal opgestarte ondernemingen min stopgezette ondernemingen gedeeld door aantal actieve ondernemingen
85
80
1997
99
Vlaanderen Wallonië Bron: FOD Economie
4
EU-27
2001
03
05
07
09
75
11
na 1 jaar Vlaanderen Wallonië
Bron: FOD Economie
na 2 jaar
na 3 jaar
na 4 jaar
na 5 jaar
Grafiek 11 - Total Entrepreneurial Activity Index (TEA)
Grafiek 10 - Cumulatief aantal netto nieuwe ondernemingen (in periode 2006-2011)
7
1,5 7,2
6
1,2
5 0,9 4 0,6
3
0,3
2
0
n l rg st- ren s- t st- en ls- t en pe se bu Oo de laamban We der aaban ouw us wer r n W m n i a V t a B L aa aa Br neg Br An Vl Vl He 2 Per 100 km Per 1000 inwoners
Lu
ik
Lu
x
bu em
rg
1
en
m Na
0
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
Bron: Global Entrepreneurship Monitor
Bron: RSZ
oude EU-15 landen. De voorbije jaren is de kloof evenwel sterk gedicht (grafiek 11).
2001 02 België EU-15
landen. België staat daarmee in de kopgroep, samen met de Scandinavische landen.
Latent ondernemerschap laat zich moeilijker meten dan Determinanten en succesfactoren bestaand en startend ondernemerschap. Meestal beroept men zich op enquêtes die peilen naar intenties onder de bevolking. Persoonskenmerken en culturele context In 2007 nam de Europese Commissie zo’n enquête af bij meer dan 20.000 burgers (Flash Eurobarometer Survey nr. 192). De managementliteratuur relateert de determinanten van België scoorde in alle vragen rond latent ondernemerschap ondernemerschap vaak aan typische competenties en gedraals laatste. Amper 29% van de ondervraagden gaf te kennen gingen van de ondernemer als persoon. De lijst van kenmerken de status van ondernemer te verkiezen die aan ondernemers worden toegeboven die van werknemer, tegenover België scoorde in alle vragen rond schreven, is onuitputtelijk. Dat duidt gemiddeld 44% in alle beschouwde latent ondernemerschap erop dat het precies vatten van wat een België als laatste. landen. In Vlaanderen was dat 32%, ondernemer kenmerkt, niet evident is. in Wallonië 25%. De overgrote meerderheid van de BelgenEU-15 In de tabel zetten we de voornaamste kenmerken uit de litera(63%) en Vlamingen (67%) had nog nooit overwogen om een tuur op een rij. Bovenop de veelal karakteriële kenmerken zijn bedrijf op te starten (EU-gemiddelde 51%). Slechts 6,4% van ook specifieke vakbekwaamheid en financieel en commercieel de Belgen en 4,2% van de Vlamingen dacht erover na om een inzicht cruciale succesfactoren. Zelfs geslacht en leeftijd blijken bedrijf op te richten (EU-gemiddelde 11%). 3,1% van de Belgen een rol te spelen (Thurik e.a., 2009). Mannen zouden 12% en 2,4% van de Vlamingen was al stappen aan het nemen (EU-gemiddelde 3,9%). De percentages voor het werkelijke Grafiek 12 - Intrapreneurship in de Europese Unie ondernemerschap (19% in België en Vlaanderen) blijken wel (in % totaal aantal werknemers, 2012) rond het gemiddelde te liggen. Vlerick-onderzoek (2009) geba25 seerd op de enquête toont dat, vertrekkende van het latente ondernemerschap, de kans in België ook groter is dan elders 20 om werkelijk ondernemer te worden. De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) peilt ook naar het ‘intern ondernemerschap’ van personen in loondienst. ‘Intrapreneurship’ slaat hier op het percentage van de werknemers dat in de voorbije drie jaar actief betrokken was bij nieuwe activiteiten voor de werkgever, zoals de ontwikkeling en lancering van een nieuw product/dienst of het opzetten van een nieuwe bedrijfsunit. België scoort hier wel goed in internationaal perspectief (grafiek 12). Het percentage van de Belgische werknemers dat ‘intrapreneur’ is, zou 13,5% bedragen, tegenover 10,5% gemiddeld voor de andere Europese
15 10
Per 100 km² Per 1000 inhabitants
5 0
en en gië nd nd nd nië l a ed rk a a Be Finl derl Ierl love Zw ema S e n N De
l je d d k VK lan krij chië pan uga lan t n its ran Tsje S or eke u P F D i Gr
Bron: Global Entrepreneurship Monitor
5
Economische Berichten
Competenties en gedragingen van ondernemers Extravert/netwerker
Initiatiefnemend
Drang naar autonomie
Assertief/communicatief
Lef/durf
Zelfverzekerd/ geloof in eigen kunnen
Impulsief/energiek
Risicobereid
Zelfredzaam
Prettig in omgang
Proactief/kunnen anticiperen
Geldingsdrang
Ambitieus
Behoefte aan verwezenlijking
Behoefte aan dominantie/macht
Geldingsdrang
Creatief/innovatief
Verantwoordelijkheidsgevoel
Volharding/doorzettingsvermogen
Flexibel/veranderingsbereidheid
Leiderschap
Passie/enthousiasme
Planvaardigheid
Drang naar erkenning
meer kans maken dan vrouwen om latent ondernemer te zijn. Latent ondernemerschap zwakt af met de leeftijd, maar het negatieve effect mindert wel naarmate men ouder wordt. Het beklimmen van de ondernemerschapsladder zou een omslagpunt bereiken bij een leeftijd van 38 jaar. De vergrijzing van de bevolking, die zich ook binnen de groep 15-64 voordoet, beïnvloedt ondernemerschap (ceteris paribus) dus negatief.
familiebedrijf. Amper 7% van de ondervraagde jongeren wil het familiebedrijf meteen na de studies overnemen. Vijf jaar na de studies is dat 13%. In totaal ziet 23% van de ondervraagden zich als potentieel opvolger. 65% wil liever in loondienst werken. In landen met een individualistische cultuur, waaronder België, blijken de overname-intenties het zwakst.
Institutionele context
Persoonsgebonden en culturele factoren zijn sterk bepalend voor latent ondernemerschap. Op zijn beurt is latent ondernemerschap een belangrijke determinant van feitelijk ondernemerschap: het ondernemer willen worden heeft een sterk positief effect op de kans het ook werkelijk te zijn. Tussen Het al dan niet voorkomen van de persoonskenmerken wordt latent en feitelijk ondernemerschap staan evenwel instituties deels verklaard door culturele verschillen (Buysse en Sleuwaegen, die het kader bepalen waarbinnen ondernemingen moeten 2010). Waarden, overtuigingen en verhandelen. Dit zogenoemde ‘ondernewachtingen over gedragingen en het Het al dan niet voorkomen van typimerschapsklimaat’ kan bevorderend nemen van risico’s zijn niet overal gelijk. sche competenties en gedragingen of belemmerend werken voor zowel Zo zouden landen waarin burgers een van de ondernemer als persoon wordt bestaande als potentieel nieuwe onderongelijke machtsverdeling aanvaarden, deels verklaard door culturele vernemers. Ardagna en Lussardi (2008) minder ondenemend zijn (1). Hetzelfde schillen. hebben aangetoond dat instituties zelfs geldt voor landen met burgers die een sterke invloed hebben op de perde neiging vertonen alles onder controle te willen hebben soonsgebonden kenmerken van ondernemerschap. Een lage (Shane, 1992). Volgens Hofstede (2001) scoren de Belgen, en kwaliteit of sterke belemmering van instituties zou de positieve Vlamingen in het bijzonder, slecht op beide: zij aanvaarden impact van ondernemersvaardigheden op ondernemerschap hiërarchie en schuwen onbekende situaties. Uit Shane (1992) afzwakken en de negatieve impact van risicoaversie versterken. blijkt ook dat landen met een hoge mate van individualisme een voorkeur hebben voor kleinere ondernemingen. Vlaanderen In grote lijnen onderscheiden we vier relevante instituties voor krijgt in Hofstede (2001) op vlak van individualisme een hoge ondernemerschap: (a) de overheid en het regelgevend kader, score (hoger dan België). Een ander voorbeeld van culturele (b) de vakbonden en het systeem van loonvorming, (c) het invloed betreft de sociale aanvaarding van het falen van onderonderwijs en het arbeidsaanbod (d) de banken en de kapitaalnemers. De literatuur wijst uit dat ondernemers veel kennis kunverschaffing. De overheid kan het ondernemerschapsinitiatief nen halen uit een ervaren faillissement en met behulp van deze belemmeren door de regulering, fiscaliteit en administratieve kennis een succesvolle herstart kunnen maken. In België worrompslomp. Zij biedt echter ook ondersteuning, zoals subsidies, den gefailleerde ondernemers sterk gestigmatiseerd (Boston fiscale stimuli, waarborgen, startleningen of de voorziening Consulting Group, 2002; Bouckaert, 2011). van bedrijfsterreinen. Een grote macht van vakbonden en een te rigide kader voor de loonvorming zouden het onderOok de gezinssituatie is relevant voor het ondernemerschap. nemerschap verminderen (Kanniainen en Leppämäki, 2009). Een duurzame relatie zou de kans verhogen dat iemand een Verder neemt ondernemerschap toe naarmate de bevolking bedrijf opstart, gezien het lagere risico door de mogelijke terugbeter opgeleid is. Naast het opleidingsniveau zou ook de aard val op het inkomen van de partner. Verder blijken ouders een van de opleiding relevant zijn. Ondernemerschap komt vaker voorbeeldfunctie voor hun kinderen: latent ondernemerschap voor bij personen die een economische of technische opleikomt meer voor bij kinderen van ouders die een geschiedenis ding hebben gevolgd (Shane, 2003). Ook het vlot vinden van als ondernemer hebben. Ondernemende ouders verhogen ook arbeidskrachten met het gewenste opleidingsprofiel bevordert de kans van een ondernemer om zich op een hogere trap op de ondernemerschap. Ten slotte is voor starters essentieel dat zij ondernemerschapsladder te bevinden (Thurik e.a., 2009). Uit een toegang hebben tot externe financiering. Vooral innovatieve internationale studie van Ernst & Young (2012) volgt evenwel dat ondernemingen, die initieel proportioneel veel in O&O inveskinderen slechts beperkt interesse tonen in de overname van het teren en een hoge mate van onzekerheid kennen, hebben het
6
Grafiek 13 - Samengestelde maatstaf van de institutionele context voor het ondernemerschap
Grafiek 14 - Deelindicatoren institutionele context voor het ondernemerschap
(score op 10, 2012)
(score tussen 0 en 1)
10
1
9
0,9
8
0,8
7
0,7
6
0,6
5
0,5
4
0,4
3
2
0,3
1
0,2 0,1
0 d en d rg en K nd d ië d rijk nd rije rijk en al ië ië rijenje len ije nië lië d lan ed erlanbu ark Vstla rlanBelgtslantenetla lga ank uw rtug venjechngaSpa Po wakme Ita nlan n i i s L Bu Fr ito Po Slo Ts o e E Ie e F Zw ed xemem L Slo Ro H Du Oo iek N Lu en D Gr
0
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)
België Gemiddelde EU-25
Bron: eigen berekening o.b.v. Global Competitiveness Report WEF
(8)
(9)
(10)
Gemiddelde EU-15
Bron: eigen berekening o.b.v. Global Competitiveness Report WEF
doorgaans moeilijk om kapitaal te vinden. Indien de risico’s te hoog zijn of te weinig waarborgen voorhanden zijn, is een banklening niet altijd mogelijk en kunnen (publieke of private) risicokapitaalverschaffers een oplossing bieden. In grafieken 13 en 14 positioneren we België voor een tiental institutionele aspecten tegenover de andere EU-lidstaten. De beknopte analyse is gebaseerd op voor ondernemerschap relevante deelindicatoren van het jongste Global Competitiveness Report van het Wereld Economisch Forum. De landen scoren voor elk van de tien indicatoren tussen 0 (slechtste) en 1 (beste). De optelsom geeft een score op 10. België scoort met 6,1 de 9e plaats in de groep van 25 EU-landen (Cyprus en Malta zijn niet opgenomen) of de 8e plaats in de groep van oude EU-15-landen. Ons land neemt dus maar een middenpositie in, wat vooral te wijten is aan de slechte deelscore voor overheidsregulering en fiscale druk, maar ook voor de arbeidsmarktwerking (relatie vakbonden-werkgevers, flexibiliteit van deBelgië loonvorming, voorwaarden inzake aanwerving en ontslag). We scoren wel goed
(1) overheidsregulering (2) dienstverlening aan bedrijven (3) totale belastingvoet bedrijven (4) aantal procedures/dagen om onderneming op te starten (5) kwaliteit infrastructuur (6) kwaliteit onderwijs en O&O samenwerking universiteiten-bedrijven (7) relatie vakbonden-werkgevers & flexbiliteit loonvorming (8) procedures aanwerving/ontslag en ontslagkosten (9) toegang tot kredietverlening (10) beschikbaarheid van venturekapitaal
voor vooral de vlotheid om een onderneming op te starten en de kwaliteit van de infrastructuur en het onderwijs, maar ook op het vlak van de dienstverlening aan bedrijven en de toegang tot kapitaal (2). Grafieken 15 en 16 relateren de maatstaf van ondernemerschapsklimaat aan de eerder getoonde ondernemers- en startersgraad. Voor geen van beide vinden we het verwachte verband. Sommige landen laten een hoge graad van ondernemersactiviteit optekenen zonder dat de omgeving die bijzonder in de hand werkt, en omgekeerd. Dit illustreert nogmaals dat
Gemiddelde EU-25
Grafiek 15 - Verband institutionele context en ondernemersgraadGemiddelde
Grafiek 16 - Verband institutionele context en startersgraad
EU-15
9
10 FIN L S DK EST
7 6 5
LT
4 3 2
BG
VK
B D LV
F H
E
9 NL
Samengestelde maatstaf institutionele context
Samengestelde maatstaf institutionele context
8
IRL A SLO SK
P
CZ PL
RO
I
GR
1 0
FIN S NL VK L
8 7 6
B A
5 3
5 10 15 Ondernemersgraad (% 15-64)
20
LV SLO H
RO
2 0
25
DK EST
F
4
I
1
0
IRL D
0
3
BG PL
CZ
E
LT P SK
GR
6 9 Startersgraad (in % 15-64)
12
15
Bron: eigen berekeningen o.b.v. Global Competitiveness Report WEF
Bron: eigen berekeningen o.b.v. Global Competitiveness Report WEF
7
Economische Berichten
ondernemerschap zich niet eenvoudig laat vatten. Dat er geen geneigd om hun baan in te ruilen voor het zelfstandig onderpositief verband is, kan ook te maken hebben met de ruwe nemerschap. Het probleem stelt zich nog scherper omdat benadering van de institutionele context in onze maatstaf. personen die een onderneming starten vanuit een baan met Nuanceringen zijn nodig, maar niet mogelijk in het korte bestek een hoog inkomen, met hun bedrijf betere prestaties blijken te van deze nota. We beperken ons tot enkele voorbeelden met behalen dan personen die voor hun ondernemerschap minder betrekking tot België. Het aantal procedures en de tijd nodig verdienden (Cressy, 1996). De verklaring is dat bij een grotere om een vennootschap op te richten, is opportuniteitskost (het opgeven van weliswaar beperkt in België, maar de Dat België sterk presteert op vlak van een goed betaalde baan) het streven kostprijs ervan ligt relatief hoog. Ook ‘intrapreneurship’ van personen in naar succes sterker zal zijn. Dat België voor aanverwante regulering, zoals het loondienst is een indicatie dat het sterk presteert op vlak van ‘intrapreaantal dagen nodig om een bouwaan- ‘comfortzoneprobleem’ in ons land neurship’ van personen in loondienst vraag af te ronden of de procedure om speelt. en minder goed inzake effectief ondereigendom te registreren, scoort België nemerschap, is een indicatie dat het zwak. De hoge bedrijfsfiscaliteit heeft vooral betrekking op ‘comfortzoneprobleem’ in ons land speelt. arbeid, terwijl de vennootschapsbelastingvoet (zonder rekening te houden met belastingsverminderingen zoals de notioneleEen hoge ondernemingsgraad kan omgekeerd ook deels de intrestaftrek) rond het EU-gemiddelde ligt. Ons onderwijs weerspiegeling zijn van een weinig genereus stelsel van verscoort algemeen goed, maar studenten worden wel nog te vangingsinkomens, al dan niet in combinatie met slechte pervaak opgeleid tot uitvoerders van een functie binnen een spectieven op de arbeidsmarkt. Naarmate mensen minder aanbedrijf en minder tot ondernemers. België scoort behoorlijk spraak kunnen maken op voorzieningen in de sociale zekerheid inzake de toegang tot risicokapitaal, wat eveneens blijkt uit de neemt de kans toe dat zij vanuit een positie van (dreigende) SMAF-index van de Europese Commissie (grafiek 17). Inzake werkloosheid een eigen bedrijf opstarten. In grafiek 18 relaverschaffing van risicokapitaal zijn er heel wat (overheids)initiateren we de ondernemingsgraad (gemiddelde 2007-2011) aan tieven (3), maar de middelen worden te gefragmenteerd ingeeen maatstaf van inkomenszekerheid van loontrekkenden. De zet (zie ook kadertekst blz. 9 inzake bancaire kredietverlening). maatstaf is een samengestelde indicator gebaseerd op de werkloosheidsgraad (gemiddelde in 2007-2011) en de generositeit Sociale zekerheid van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen (2007-2010). Hoe hoger de werkloosheidsgraad en hoe minder gul het uitkeringsDe afwezigheid van een verband tussen ondernemerschap stelsel, hoe meer ondernemerschap noodzaakgedreven zal zijn. en ondernemerschapsklimaat is allicht ook deels te verklaren Vooral in Griekenland is dat geval. Door de hoge werkloosheid door de bijzondere rol van de sociale zekerheid (zie Torenvlied en een slecht sociaal vangnet zagen veel burgers er weinig en Brouwer, 2004). Ondernemerschap kan namelijk worden andere mogelijkheden dan voor zichzelf te beginnen. Het belemmerd doordat werkende burgers in een welstellende hoge Griekse ondernemerschap uit noodzaak wordt door de comfortzone zitten, die mede door voorzieningen in de sociale GEM-enquêtes bevestigd. Dergelijk ‘noodzaakgedreven onderzekerheid wordt in stand gehouden. Werknemers die goed nemerschap’ blijkt in termen van overlevingskansen, doorgroei verdienen, goede loopbaanperspectieven hebben en van een en werkgelegenheidscreatie veel minder succesvol dan ‘opporhoge mate van ontslagbescherming genieten, zijn minder tuniteitsgedreven ondernemerschap’. Volgens de GEM-cijfers Grafiek 18 - Verband inkomensonzekerheid werkenden en ondernemersgraad
Grafiek 17 - SME Access to Finance Index (SMAF) (EU-27 = 100, 2010)
16
130
14
Maatstaf inkomensonzekerheid
140
120 110 100 90 80 70 60 en d K nd d ijk d ië al d en d nië ije en rijk urg nje rije hië rije len nië lië nd ed lan VerlaerlannkrtslanBelgrtugstlanuw tlalnove vak arkten mb Spa lgasjec nga Po me Ita nla I d Fra ui Zw Fin Bu T Ho Roe ieke Po E Lito Le S SlonemOosuxe D L Ne Gr De
Toegang kmo’s tot risicokapitaal Toegang kmo’s tot bankkrediet Bron: Europese Commissie
8
GR
12
E F
10 L
8
S VK FIN
D
6
B
4
I P
IR NL
DK
2
A
0 0
5
10 15 Ondernemersgraad (in % 15-64)
Bron: eigen berekeningen o.b.v. OESO- en EU-cijfers
20
25
Geen ‘credit crunch’ voor Belgische ondernemingen Door de financiële crisis staat de kredietverstrekking aan ondernemingen al enige tijd ter discussie. Doordat de banken hun kapitaalbasis moeten versterken, zouden zij onvoldoende middelen hebben om hun normale rol van kredietverschaffer aan de economie te vervullen, zo luidt de bekommernis. Het gevaar van kredietschaarste of een ‘credit crunch’ werd vanaf het najaar van 2011 aangewakkerd door de crisis van de financiering van de Europese overheden en de eis van de Europese toezichthouder op de banken (EBA) om de kapitaalbuffers versneld aan te vullen. Het verklaart waarom de ECB ongelimiteerd en voor een uitzonderlijk lange periode van drie jaar geld aan de Europese banken uitleende. Zij wou zo voorkomen dat de banken zelf de geldkraan voor de economie zouden dichtdraaien. Deze LTRO’s brachten maar tijdelijk soelaas en in september vorig jaar moest de centrale bank zich engageren tot de ongelimiteerde aankoop van staatsobligaties van noodlijdende landen. De bereidheid van de ECB om via de OMT’s haar rol van ultieme beschermer van de euro te spelen, zorgde voor een meer duurzame afname van de spanningen op de financiële markten. Uit de kwartaalenquêtes van de centrale banken naar de kredietverlening volgt dat commerciële banken in de eurozone de goedkeuringscriteria voor kredieten aan bedrijven in 2012 hebben verstrengd. Hoewel de verstrenging voor alle categorieën van bedrijven gold, was zij in België het meest uitgesproken voor kmo’s (linkse grafiek). De kredietverstrakking weerspiegelde de nieuwe conjuncturele verslechtering en was minder sterk dan die tijdens de economische neergang van 2001-2003 en 2008-2009. Uit de jongste enquêtes blijkt dat de Belgische banken de verstrenging van de criteria sinds de zomer van 2012 opnieuw hebben teruggeschroefd. Die kanteling houdt verband met de vermelde verminderde spanning in de EMU en met prille tekenen van een conjunctuuruitbodeming. In lijn daarmee lijkt de dynamiek van de effectieve kredietverlening sinds het najaar van 2012 opnieuw wat te verbeteren. De rechtse grafiek illustreert het verband tussen de conjunctuurindicator van de NBB en het verloop van de kredietverlening door de in België gevestigde banken aan alle niet-financiële vennootschappen in België (NBB-cijfers gebaseerd op balansdata van de kredietinstellingen). Ook de kredietverlening specifiek aan kmo’s wordt getoond, maar die tijdreeks (bekomen van de Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen) omvat maar data tot voorjaar 2012. Ondanks de zware crisis zijn de Belgische banken behoorlijk krediet blijven verlenen. Afgezet tegen de conjunctuur is de kredietverlening aan bedrijven tijdens de recessie van 2008-2009 minder gedaald dan tijdens de mildere neergang in 2001-2003. Door de nieuwe conjunctuurverzwakking vanaf het voorjaar van 2011 vertraagde de kredietgroei opnieuw, maar zij bleef wel positief. De ontwikkeling in België onderscheidt zich van die in de rest van de eurozone. In ons land groeide de bancaire kredietverlening aan bedrijven in 2012 (cijfers tot november) met gemiddeld 2,15% tegenover 2011. In de eurozone is het jaargroeitempo negatief sinds juni 2012. Hoewel de goedkeuringscriteria in 2012 werden verstrakt, zijn Belgische banken goede kredietdossiers altijd blijven ondersteunen. In de jongste ECB-enquête (april-september 2012) gericht naar kmo’s gaf 75% van de Belgische bedrijven te kennen (bijna) het gehele kredietbedrag dat werd gevraagd ook effectief te hebben gekregen, tegenover 68% in de EMU en 65% gemiddeld in Nederland, Duitsland en Frankrijk. 10% van de Belgische kmo’s zag de toegang tot krediet als hun voornaamste uitdaging, tegenover 18% in de EMU en 14% in de 3 buurlanden. 29% van de Belgische kmo’s vond dat de beschikbaarheid van krediet was verslechterd, vergeleken met 33% in de EMU en de 3 buurlanden. Bankkrediet aan niet-financiële ondernemingen en conjunctuur
Beoordeling van de kredietverlening aan bedrijven door banken (netto percentages*)
15
20
20
10
10
15
5
0
0
10
-10
-5 5
-20
-10 -15
-30
0
-20
-40
-60
-25
-5
-50
-30 2003
04
05
06
07
08
09
10
11
Kmo’s Grote ondernemingen (*) Positief (negatief) percentage wijst op versoepeling (verstrakking) van de criteria
-10 2000
12
02
04
06
08
10
12
-35
Kredietverlening alle bedrijven (jaarwijziging in %, linkse schaal) Kredietverlening kmo’s (jaarwijziging in %, linkse schaal) Conjunctuurindicator NBB (rechtse schaal)
9
is er in België slechts weinig ondernemerschap uit noodzaak (10,4%, tegenover gemiddeld 18% in de beschouwde landen). Internationalisering
een kwart van de klanten in het buitenland te situeren zijn (tegenover 21% gemiddeld in de EU-27). Een analyse van de CRB (2010) wijst op de ruime waaier aan steunmaatregelen ter bevordering van de internationalisering van ondernemingen vanwege de Belgische overheden, werkgeversorganisaties en kamers van koophandel (exportverzekering, handelsmissies, financieringsprogramma’s, e.d.). Er is geen tekort aan acties, maar de vele, soms overlappende initiatieven zouden wel nog te weinig bekend zijn bij kmo’s, tot verwarring kunnen leiden en te weinig worden geëvalueerd. Meer coherentie en samenwerking tussen de diverse instanties is aangewezen.
Succesvol ondernemerschap wordt alsmaar meer bepaald door de mate waarin bedrijven erin slagen ook internationaal te gaan via export of de opstart van een buitenlands filiaal. Internationalisering is voor ondernemingen immers een belangrijke strategie om het concurrentievermogen te behouden of verbeteren, wat hun kansen op overleving en doorgroei bevordert. Internationaal opererende bedrijven zijn dan ook doorgaans veel productiever. Dat komt onder meer door schaalVoor open economieën als België heeft globalisering twee kanvoordelen omdat zij profiteren van een grotere afzetmarkt. ten. Zij biedt zoals hierboven beschreven opportuniteiten voor Door het betreden van nieuwe markten ondernemingen in het buitenland, maar ontstaan bovendien leermogelijkheden België behoort bij de landen waar houdt ook een toenemende concuren komen bedrijven in contact met relatief veel starters snel internatiorentie in op de binnenlandse markt. De nieuwe product- en kwaliteitseisen wat naal actief zijn. Backer en Sleuwaegen (2003) vonden kan leiden tot veranderingen in producop korte termijn sterke ‘crowding out’tieprocessen. Deze effecten zouden sterker zijn bij bedrijven effecten van buitenlandse directe investeringen op het onderdie van bij het begin internationaliseren (Autio e.a., 2011). nemerschap in België. Buitenlandse multinationals die bij ons Onderzoek bij snel internationaal groeiende bedrijven leert dat nieuwe filialen opstarten zouden lokale ondernemers verdringen vooral innovativiteit, risicobereidheid en het vroegtijdig signaledoor meer concurrentie en het aantrekken van de beste arbeidsren van marktmogelijkheden cruciale succesfactoren zijn (Cools krachten. Op langere termijn zou de sterke aanwezigheid van e.a., 2007). buitenlandse ondernemingen wel voordelig zijn voor het ondernemerschap in België omdat nieuwe toeleveringsmogelijkheden België kenmerkt zich door een relatief grote openheid van en technologische spillovers ontstaan voor inheemse bedrijven. internationale handel en investeringen. Dat uit zich ook in de internationalisering van kmo’s. Uit een enquête van de Economisch belang Europese Commissie (2010) blijkt dat in 2006-2008 33% van de Belgische kmo’s exporteerde en 32% een buitenlandse Bedrijven zijn een primaire bron van welvaart via de economiinvestering had gedaan of samenwerkte met een buitenlands sche groei en werkgelegenheid die ze creëren. Toch is het verbedrijf via onderaanneming. Dat is ruim boven het EU-27band tussen macro-economische groei en ondernemerschap gemiddelde van 25% respectievelijk 17%. Volgens de Global niet eenduidig. Economische groei is direct afhankelijk van Entrepreneurship Monitor (2012) behoort België bovendien bij ondernemerschap in de mate dat de toename van het aantal de landen waar relatief veel starters snel internationaal actief bedrijven zorgt voor een grotere kapitaalgoederenvoorraad en zijn. Bij 37% van de nieuwe ondernemingen zou minstens werkgelegenheid. Ontwikkelingseconomen noemen dit ‘factor-
6
4
5 4
RO
3 CY
EST
A B
1
IRL D
CZ
LT
L SLO
S
2
0
BG LV
3
SK
PL
FIN NL
VK F
H
E
L
2
2
4
GR
6 8 10 12 Startersgraad (in % 15-64, gem. 2004-2009)
P
B A
1
14
IRL
E BG ESTGR
SK
CZ
DK LT
H
RO
-1
P
LV
2
4
6
8
10
12
Startersgraad (in % 15-64, gem. 2004-2009)
Bronnen: Eurostat, EC
FIN NL VK S I F SLO
D
0
-2
PL
CY
DK I
10
Grafiek 20 - Verband startersgraad en werkgelegenheidsgroei
Werkgelegenheidsgroei (in %, gem. 2004-2011)
Reële bbp-groei (in %, gem. 2004-2011)
Grafiek 19 - Verband startersgraad en economische groei
Bronnen: Eurostat, EC
14
Economische Berichten
gedreven groei’. Voornamelijk in ontwikkelingslanden zou ondernemerschap op die manier economische groei sturen, meestal via kleinschalige landbouw- en ambachtsondernemingen. Aangezien het doorgaans noodzaakgedreven ondernemerschap betreft, blijft de groei-impact beperkt. Economische groei is verder ook afhankelijk van de toename van de gemiddelde bedrijfsomvang. Vooral in opkomende markten zou schaalvergroting binnen industriële bedrijven zorgen voor ‘efficiëntiegedreven groei’. Ten slotte draagt ondernemerschap meer indirect bij tot economische groei als katalysator van concurrentie en innovatie. Deze ‘innovatiegedreven groei’ doet zich voornamelijk voor in de ontwikkelde landen.
land. Deze snelle groeiers worden soms aangeduid als ‘gazellen’. Afhankelijk van de gebruikte definitie zou het aantal gazellenondernemingen in Vlaanderen tussen 2% en 15% van alle ondernemingen vertegenwoordigen en verantwoordelijk zijn voor tussen 20% en 60% van de nieuwe banen (EWI, 2010; Dillen en Laveren, 2011).
Beleidsconclusie Diverse instanties (onder andere Sels e.a., 2010) pleiten voor enige selectiviteit in de aanwending van de publieke middelen in de beleidsondersteuning van ondernemerschap. Door de spreiding ervan over de hele groep van (potentiële) starters zijn de middelen vaak te bescheiden in omvang en verliezen ze een deel van hun slagkracht. Volgens de pleitbezorgers van selectiviteit moet prioriteit worden gegeven aan een kleine deelpopulatie van startende ondernemingen die een snelle toename van de tewerkstelling kunnen realiseren. In lijn daarmee vormt het stimuleren en ondersteunen van groeiondernemingen die ook internationaal doorstoten (de zogenoemde ‘gazellensprong’) een van de belangrijkste speerpunten van de Vlaamse overheid in het licht van Vlaanderen in Actie (ViA).
Het is een mythe dat veel startende bedrijven evenredig veel tot economische groei en nieuwe tewerkstelling leiden (grafieken 19 en 20). Berekeningen van Shane (2009) voor de VS leert dat gemiddeld 43 burgers moeten proberen een onderneming op te starten om één decennium later tot 9 extra jobs te komen. Ook voor België vinden Sels e.a. (2010) slechts een klein effect van opstartinitiatieven op de werkgelegenheidscreatie. Uit OESO-cijfers blijkt dat het aandeel van de tewerkstelling in nieuw gecreëerde ondernemingen in 2005-2007 maar 0,9% bedroeg van de totale private tewerkstelling, vergeleken met zo’n 3% gemiddeld in andere EU-15 lidstaten. Ook op de vraag Het probleem met dergelijke beleidsvisie is dat het erg moeilijk in de Global Entrepreneurship Monitor hoeveel banen zij op is om de potentiële sterke groeiers vroegtijdig te identificeren vijf jaar tijd denken te creëren, is het antwoord van Belgische en dus van bij het prille begin te ondersteunen. Meestal zal starters vrij laag vergeleken met andere pas (vele) jaren na de feitelijke opstart landen. Amper 1,1% van de starters De situatie zal maar verbeteren in de duidelijk worden wie de sterke groeiers (TEA-definitie) denkt binnen de vijf jaar mate dat we erin slagen een mentali- zijn. Daarom blijft het minstens even meer dan vijf banen te kunnen creëren, teitswijziging door te voeren en meer zinvol om via het overheidsbeleid ook loontrekkende werknemers uit hun tegenover 1,8% in de EU-15. meer algemeen de ondernemerschapscomfortzone krijgen. zin van de bevolking aan te wakkeren. De lage banencreatie is onder meer In België in het bijzonder is dat erg te wijten aan het feit dat niet alle starters overleven. Verder belangrijk gezien de belabberde latente ondernemerschapstreden verdringingseffecten op naarmate succesvolle starters graad. De situatie zal maar verbeteren in de mate dat we bestaande bedrijven uit de markt drijven, waardoor de producerin slagen een mentaliteitswijziging door te voeren en meer tie en werkgelegenheid van deze laatste zullen krimpen. Indien loontrekkende werknemers uit hun comfortzone krijgen. Ook starters er bovendien in slagen om door efficiëntiewinsten op het onderwijs speelt bij dit alles een prominente rol. Het aanarbeid te besparen, zullen voor een gegeven productie minder scherpen van zelfvertrouwen, creativiteit en ruimdenkendheid banen nodig zijn. Wanneer nieuwe producten of diensten op bij jongeren en hen laten kennismaken met de realiteit van het de markt worden gebracht die aanslaan bij de consument en/ ondernemerschap kunnen een wereld van verschil maken. Het of nieuwe markten worden aangeboord, dan is de kans op actieplan Ondernemend Onderwijs 2011-2014 van de Vlaamse netto-banencreatie van startende ondernemingen groter. Het overheid zet alvast een goede stap in die richting (4). tewerkstellingseffect vergroot nog naarmate spillovers ontstaan naar andere bedrijven, zoals de toelevering van onderdelen. Deze stelling wordt door tal van empirische studies bevestigd. In de praktijk zou doorgaans een relatief kleine groep van snelgroeiende, innovatieve bedrijven de motor zijn Johan Van Gompel voor de economische groei en tewerkstellingsgroei van een
[email protected]
(1) Ook godsdienst zou een rol spelen: religies met meer gelijkheidsprincipes, zoals het protestantisme, worden sterker met ondernemerschap geassocieerd (Fogel e.a., 2006). (2) Ook de OESO en de Werelbank publiceren cijfers over de regelgeving en administratieve lasten bij de opstart van een onderneming. België scoort daarin de 9e respectievelijk 6e plaats op 20 EU-lidstaten (rangschikking van minst tot meest restrictief). (3) Voor een overzicht van de risicokapitaalverschaffers in Vlaanderen, zie Agentschap Ondernemen en ViA (2012). (4) Het actieplan Ondernemend Onderwijs 2011-2014 kadert binnen ‘Vlaanderen in Actie Pact 2020’ en wil de negatieve beeldvorming over ondernemers bijstellen. Het plan neemt onder meer ondernemerscompetenties op in de vakoverschrijdende eindtermen van de leerlingen en het competentieprofiel van de leerkrachten.
11
Referenties Agentschap Ondernemen en ViA (2012), “Overzicht van de risicokapitaalverschaffers in Vlaanderen 2012”. Ardagna, S. en L. Lusardi (2008), “Explaining international differences in entrepreneurship: the role of individual characteristics and regulatory constraints”, NBER Working Paper nr. W14012. Autio, E., J. Bruneel en B. Clarysse (2011), “Contraint or catalyst? Organisational capabilities and entrepreneurial internationalization”, Imperial College. Boston Consulting Group (2002), “Setting the Phoenix Free” Bouckaert, A., R. De Vreese en C. Smolders (2011), “Een onderzoek naar gefailleerde herstarters in Vlaanderen”, Literatuurrapport Hogeschool Gent. Brummelkamp, G. (2011), “Startende ondernemers: ontwikkelingen, betekenis en beleid”, EIM Buysse, R. en L. Sleuwaegen (2010), “De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen”, onderzoeksrapport, Vlerick Leuven Gent Management School. Cools, E., H. Van den Broeck, S. Vermeulen, H. Crijns en D. Rangarajan (2007), “Hoe ondernemers in Vlaanderen opportuniteiten identificeren: een rapport met tips en tools voor de ondernemer in de praktijk”, Onderzoeksrapport Flanders DC Inspiring Creativity. CRB (2010), “Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van de deskundigen”, Documentatienota 2011-1158. Cressy, R. (1996), “Pre-entrepreneurial income, cash flow, growth and survival of start up businesses”, Small Businesses Economics 8, blz. 49-58. Crijns, H. (2001), “De durf om te ondernemen: nieuwe aspecten van ondernemerschap en groeimanagement”, Lannoo. De Backer, K. en L. Sleuwaegen (2003), “Does foreign direct investment crowd out domestic entrepreneurship?”, Review of Industrial Organisation, vol. 22 (1), blz. 67-84. Dillen, Y. en E. Laveren (2011), “Snelgroeiende ondernemingen als motor van de Vlaamse jobcreatie”, Over Werk, Steunpunt WSE, blz. 75-80. Fogel, K., A. Hawk, R. Morck en B. Yeung (2006), “Institutional obstacles to entrepreneurship”, The Oxford Handbook of Entrepreneurship, Oxford University Press, blz. 540-579. European Commission (2010), “Internationalisation of European SMEs: Final Report”, Enterprise and Industry DG. EWI (2010), “Groeiondernemingen in Vlaanderen 2010: definitie, impact, eigenschappen en groeibarrières van gazellenondernemingen”. Hogstede, G. (2001), “Culture’s consequence: comparing value, behaviors, institutions and organizations across nations”, Thousand Oaks, Sage. Kanniainen, V. en M. Leppämäki (2009), “Union power, entrepreneurial risk and entrepreneurship“, Small Business Economics, vol. 33 (3), blz. 293-302. Sels, L., S. De Winne en I. Van Beveren (2010), “Ondernemerschap, een motor voor jobcreatie?”, WSE Report. Torenvlied, M. en P. Brouwer (2004), “Sociale zekerheid en ondernemerschap”, SCALES-paper nr. 200414. Thurik, R., O. Tilleuil en P. van der Zwan (2009), “Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking”, onderzoeksrapport, Vlerick Leuven Gent Management School. Shane, S. (1992), “Why do some societies invent more than others?”, Journal of Business Venturing 7(1), blz. 29-46. Shane, S. (2003), “A general theory of entrepreneurship, the individual opportunity nexus”, Edward Elgar. Shane, S. (2009), “Why encouraging more people to become entrepreneurs is bad public policy”, Small Business Economics 33, blz. 141-149.
U bent al KBC-Online-cliënt? Dan kunt u gratis onze Economische Berichten ontvangen per e-mail. Surf naar www.kbc.be/sb/e-nieuwsbrieven en registreer uw gegevens.
Voor vragen i.v.m. de inhoud van deze publicatie kunt u terecht bij: Johan Van Gompel (32) (0)2 429.59.54 E-mail:
[email protected] Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel Correspondentieadres & abonnementenbeheer: KBC Groep NV, Global Services, GCE, Havenlaan 2, 1080 Brussel, E-mail:
[email protected] Deze publicatie komt tot stand op de Chief Economist Department van KBC Groep. Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Alle historische koersen, statistieken en grafieken zijn actueel tot en met 25 januari 2013, tenzij anders vermeld. De beschreven meningen en vooruitzichten zijn die zoals ze gelden op 25 januari 2013.