Zitting 1965-1966 - 8 3 5 7 Wijziging van hoofdstuk XV (Departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid) der rijksbegroting voor het dienstjaar 1964 MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 3
Algemeen De voor de artikelen voor personeelsuitgaven aangevraagde verhogingen houden in het algemeen verband met de — na het samenstellen der autorisatiebegroting 1964 — tot stand gekomen salarisverhogingen, de opgetreden hogere sociale lasten en de Wet pensioenmaatregelen 1963. Ook de gevolgen van de aan het personeel van gesubsidieerde instellingen verleende salarisverhogingen, naar analogie van die voor het rijkspersoneel, zijn voorzoveel thans bekend, in de herziene ramingen verwerkt. Aangezien nog geen volledig inzicht in de omvang van de gevolgen dezer salarismaatregelen voor de gesubsidieerde instellingen bestaat, maakt de ondergetekende een voorbehoud voor de desbetreffende ramingen. Mocht blijken dat hiervoor meer gelden dan thans aangevraagd nodig zijn dan zullen daartoe bij nota van wijziging de nodige voorstellen worden gedaan. De ondergetekende vestigt er de aandacht op dat de hogere personele lasten overigens niet uitsluitend tot uitdrukking komen bij de artikelen voor personeelsuitgaven doch dat zij mede van invloed zijn op de artikelen voor materiële uitgaven, in het bijzonder waar het gaat om de kosten wegens het schoonhouden van gebouwen, van drukwerken enz. Met betrekking tot de categorie der materiële uitgaven merkt de ondergetekende op, dat ook de in de afgelopen jaren opgetreden overige kostenstijgingen, waaronder die wegens vervoer en verblijf in niet onbelangrijke mate bijdragen tot de in dit wetsontwerp voorgestelde verhogingen dezer artikelen. Indien de verschillen tussen de oorspronkelijke begroting en de thans voorgestelde bedragen met name het gevolg zijn van de genoemde factoren, zal de ondergetekende in de hierna opgenomen artikelsgewijze memorie van toelichting niet nader op deze verschillen ingaan. Artikel 14. Algemene uitgaven — Externe betrekkingen. Aangezien de Algemene premiespaarwet nog niet tot stand is gekomen, behoefden geen uitgaven te worden gedaan voor het voeren van een introductie- en voorlichtingscampagne te dier zake. Daartegenover dienden voor de overige activiteiten op het gebied van de voorlichting — mede als gevolg van de reeds gememoreerde algemene kostenstijgingen — hogere uitgaven te worden gedaan dan was voorzien. Per saldo kan dit artikel met f 200 000 worden verlaagd. Artikel 16. Algemene uitgaven — Afdelingen van algemene aard. De voor dit artikel aangevraagde verhoging heeft tot een bedrag van ca f170 000 betrekking op de kosten van de zg. uitzendbureaus. De in alle sectoren van het departement toegenomen werkzaamheden hebben het nl. noodzakelijk gemaakt (overigens mede als gevolg van het feit, dat door de spanning op de arbeidsmarkt in een aantal vacatures niet kon worden voorzien) in grote mate van de diensten dezer bureaus gebruik te maken, ten einde te voorkomen dat een onverantwoorde stagnatie ontstond. Daarenboven zijn ook de uitgaven voor vertaalwerk hoger geweest dan aanvankelijk werd voorzien, hetgeen vooral moet worden toegeschreven aan de uitbreiding van de internationale contacten en overeenkomsten.
De kostenstijgingen en het aantrekken van arbeidskrachten van buiten Den Haag veroorzaakten tenslotte op het onderdeel reis-, verblijf" en verplaatsingskosten een tekort van ca f 40 000. Artikel 17. Onverdeelde algemene uitgaven van het ministerie. Het op dit artikel aan de dag tredende tekort doet zich met name voor op de onderdelen schoonhouden gebouwen, bureau- en tekenbehoeften, drukwerk en die in verband met het kantinebeheer. Met betrekking tot het schoonhouden van gebouwen zij opgemerkt dat het ontstane tekort verband houdt met de uitbreiding van het aantal in gebruik zijnde panden en met de al eerder vermelde loon- en prijsstijgingen. De sterk toegenomen werkzaamheden van het departement van de ondergetekende, met de daaruit voortvloeiende uitbreiding van de personeelsbezetting en de grote behoefte aan documentatiemateriaal, alsmede de sterk gestegen prijzen hebben vervolgens in bijzondere mate hun stempel gedrukt op het verbruik van o.a. cyclostyle- en offsetpapier en op de uitgaven wegens drukwerk. Laatstgenoemde uitgaven zijn tevens ongunstig beïnvloed door het feit, dat een bedrag van f 24 000 moest worden uitgegeven voor de verstrekking van nieuwe arbeidskaarten door de directie van de arbeid, waarmede bij de samenstelling van de begroting geen rekening kon worden gehouden. Ook bij de uitgaven voor het kantinebeheer spelen de gestegen salariskosten en de spreiding der gebouwen een belangrijke rol. Tenslotte merkt de ondergetekende op, dat het tekort op dit artikel mede wordt veroorzaakt door de beslissing om aan degenen die langdurig overwerk moeten verrichten, een warme maaltijd te verstrekken. Artikel 18. Frankeerkosten dienststukken. Ook de uitgaven op dit artikel hebben de invloed ondergaan van de opgetreden stijging der ( P T T . ) tarieven. Artikel 21. Kosten, verbonden aan in het buitenland te houden conferenties, alsmede voor naar het buitenland te maken reizen. Het nog steeds in omvang toenemende internationale overleg heeft tot een stijging der uitgaven boven het opgenomen bedrag geleid. Artikel 24. Diensten te verrichten door derden. De overschrijding op dit artikel moet worden toegeschreven aan de in 1964 tot stand gekomen salarismaatregelen, welke zowel kostprijsverhogend werkten als het aantal opdrachten aan de Rijkscentrale voor mechanische administratie deden toenemen, en aan de extra kosten verbonden aan een systeemwijziging voor de salarisberekening. Artikel 29. Uitkeringen ingevolge de Premiespaarregeling Rijksambtenaren. Het op dit artikel ontstane tekort hangt samen met de volgende omstandigheden. a. Bij Koninklijk besluit van 9 juni 1963, Stb. 282, is de zg. aanmeldingsplicht met betrekking tot de premiabele bestedingen vervallen en is bovendien bepaald, dat als berekeningsbasis voor de toe te kennen premie geldt de pensioengrondslag op 8357
3 (2 vel)
2 1 december van het jaar, waarin de bestedingen zijn verricht. Als gevolg hiervan is zowel het aantal ontvangen premieaanvragen als het gemiddeld toe te kennen premiebedrag belangrijk gestegen. b. Naarmate het einde van de vierjarige spaarperiode nadert, moeten hogere bedragen aan premie worden uitbetaald bij bestedingen in de premiabele sfeer van opgenomen gespaarde bedragen (huwelijk, aankopen woning enz.). Artikel 30. Uitkeringen ingevolge de spaarregeling (Koninklijk besluit van 15 maart 1954, Stb. 102) .Het is gebleken dat — mede als gevolg van de plaats gehad hebbende salarismaatregelen — het voor dit artikel gevoteerde bedrag niet toereikend is geweest, weshalve de ondergetekende genoodzaakt is een verhoging ad f 110 000 aan te vragen. Uiteraard speelt ook de in de afgelopen jaren tot stand gekomen uitbreiding van de personeelsbezetting van het Departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid hierbij een rol. Artikel 31. Pensioenen en onderstanden aan voormalig rijkspersoneel of hun betrekkingen. Als gevolg van de Wet Pensioenmaatregelen 1963 dienden de ten laste van dit artikel komende pensioenen en onderstanden te worden herzien. In verband daarmede wordt een verhoging met f 6000 aangevraagd. Artikel 32. Betalingen aan rijkspersoneel, waartegenover geen arbeidsprestatie staat. De verbetering van de uitkeringsregeling voor langdurig zieken heeft naast de in 1964 tot stand gekomen salarismaatregelen tot de voorgestelde verhoging genoopt. Artikel 36. Uitgaven betreffende afgesloten dienstjaren als bedoeld in artikel 7, derde lid, der Comptabiliteitswet (Stb. 1927, 259). De uitgaven welke betrekking hebben op vorderingen over afgesloten dienstjaren, beliepen in 1964 een bedrag van rond f 3 175 000. In verband daarmede ziet de ondergetekende zich genoodzaakt voor dit artikel een verhoging van f 2 875 000 aan te vragen. Het bedrag van f 3 175 000 kan als volgt (globaal) worden gespecificeerd. Subsidies ten behoeve van: medisch opvoedkundige bureaus ƒ plaatselijke verenigingen voor gezondheidszorg kraamzorg reumatiekbestrijding verpleging van astmatische kinderen tuberculosebestrijding geestelijke volksgezondheid geneeskundig schooltoezicht opleiding wijkverpleegsters exploitatie waterleidingen in onrendabele gebieden Uitgaven verband houdende met aanvullende werken Uitkeringen ingevolge de complementaire sociale voorzieningsregelingen Diverse uitgaven
27 000 207 000 70 000 201 000 7 000 21 000 74 000 250 000 20 000 120 000 1 275 000 880 000 23 000
Artikel 36A. Uitgaven betreffende afgesloten dienstjaren, waarvoor op het tijdstip der afsluiting van de dienst waartoe zij behoorden, op de artikelen, ten laste waarvan zij bij tijdige verevening gebracht hadden moeten worden, de nodige gelden niet beschikbaar waren. De in 1964 ten laste van dit artikel gedane betalingen hadden betrekking op de volgende onderwerpen. Subsidies ten behoeve van: geneeskundig schooltoezicht ƒ plaatselijke verenigingen voor gezondheidszorg tuberculosebestrijding exploitatie van waterleidingen in getroffen gebieden
21 000 15 000 365 000 12 000
overige subsidies ten behoeve van de volksgezondheid Uitgaven verband houdende met aanvullende werken Uitkeringen ingevolge de complementaire sociale voorzieningsregelingen Overige diverse uitgaven
17 000 85 000 821 000 24 000
ƒ 1 360 000 Artikel 39. Materiële uitgaven — Directie van de arbeid. De hogere uitgaven op dit artikel houden verband met de verhuizing van de onderhavige dienst naar Voorburg en betreffen de kosten van herplaatsing van machines en instrumentarium. Artikel 45. Materiële uitgaven — Arbeidsinspectie en lnspectie van de havenarbeid. Ten aanzien van de uitgaven op dit artikel merkt de ondergetekende op dat, naast de algemene kostenstijgingen, ook de toeneming der werkzaamheden en de daarmede samenhangende noodzakelijke detacheringen, tot de hogere kosten hebben geleid. Artikel 47. Aanschaffing voor inrichting, uitbreiding en vernieuwing —- Arbeidsinspectie en Inspectie van de havenarbeid. Artikel 63. Kinderbijslagen aan gepensioneerden (artikel 34, vierde lid, van de Kinderbijslagwet voor loontrekkenden). Artikel 91 A. Kosten Jeugdspaarwet. Artikel 114. Kosten in verband met scholing, her- en omscholing, niet verband houdende met de centra voor vakopleiding. Artikel 119. Subsidiën en overige uitgaven voor het samenstellen van plannen en de voorbereiding van werken. Artikel 145. Kosten onderzoekingen, verruiming en instandhouding emigratiemogelijkheden en daarmede verband houdende subsidiën. Artikel 160. Subsidiëring van de preklinische opleiding van verpleegsters en ziekenverzorgsters. Artikel 163. Subsidiën ten behoeve van de revalidatie. Het beloop der uitgaven ten laste van deze artikelen is van dien aard geweest, dat verlagingen kunnen worden aangebracht. Artikel 48. Bijdragen en overige kosten terzake van onderzoekingen. Bij de samenstelling van de begroting werd bij dit artikel rekening gehouden met een stelpost van f 5000 voor de kosten van de Commissie geluidshinder. Nu de definitieve kosten over 1964 bekend zijn, is gebleken, dat deze aanmerkelijk hoger zijn dan destijds mocht worden verondersteld, als gevolg waarvan het aandeel van Sociale Zaken en Volksgezondheid in deze kosten, zijnde i deel, op ruim f 20 000 moest worden gesteld. Artikel 50. Materiële uitgaven —Stoomwezen. De hogere uitgaven moeten — behalve aan de eerder vermelde kostenstijgingen — vooral worden toegeschreven aan de uitbreiding der werkzaamheden (o.m. in het kader van de aardgasvoorziening). In verband met een gewijzigde huisvesting van het tweede district te Dordrecht en het eerste district te Breda is voorts een hoger bedrag voor aanschaffingen nodig geweest dan in de begroting voorzien. Artikel 53. Algemene uitgaven — Sociale voorzieningen en arbeidsverhoudingen. Behalve door de onder Algemeen genoemde oorzaken wordt het tekort op dit artikel teweeggebracht door het feit, dat de reorganisatie van de buitendienst van de hoofdafdeling complementaire sociale voorzieningen hogere materiële uitgaven met zich heeft gebracht dan aanvankelijk kon worden voorzien. Voorts is een bedrag van ca f 15 000 nodig geweest ter dekking van de kosten van opdrachten, verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, inzake tellingen betreffende de verdiende lonen en aan de Rijkscentrale voor mechanische administratie voor het maken van
3 overzichten van de premieheffing voor de sociale verzekeringen. Artikel 55. Vergoeding aan het Ongevaïïenfonds, het Landbouwongevallenfonds en de bedrijfsverenigingen terzake van wegens gemoedsbezwaren verleende vrijstellingen van premiebetaling (artikel 17 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering). De ondergetekende moge met betrekking tot de hogere uitgaven op dit artikel (welke voornamelijk het gevolg zijn van de opgetreden loonstijgingen en van de verhoging van het maximumpremieloon per 1 januari 1964) er aan herinneren, dat deze hogere uitgaven worden terugontvangen door hogere ontvangsten wegens inkomstenbelasting. Artikel 60. Kinderbijslagen ingevolge de Kinderbijslagwet voor kleine zelfstandigen. Bij de opstelling van de begroting moest voor dit artikel met een globale raming worden volstaan, omdat geen ervaringscijfers ter beschikking waren. Uit de inmiddels ontvangen declaraties is komen vast te staan, dat een verlaging van dit artikel met f 5 min. mogelijk is. Artikel 64 A. Kinderbijslagen aan rentetrekkers ingevolge artikel 76, tweede lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Ingevolge de (ingetrokken) Kinderbijslagwet voor invaliditeits-, ouderdoms- en wezenrentetrekkers kon aanspraak op kinderbijslag worden gemaakt door degenen, die in het genot waren van een invaliditeits-, ouderdoms- of wezenrente ingevolge de Invaliditeitswet. Bij de invoering van de Algemene Weduwen- en Wezenwet werd de naam van eerstgenoemde wet gewijzigd in Kinderbijslagwet voor rentetrekkers, krachtens welke wet aanspraak kon worden gemaakt op kinderbijslag door degenen, die in het genot waren van een invaliditeitsrente krachtens de Invaliditeitswet, een pensioen ingevolge de A1gemene Ouderdomswet of een pensioen of tijdelijke weduwenuitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Aangezien zonder nadere bepaling de aanspraak op kinderbijslag teloor zou gaan voor degenen, die niet aan de nieuwe criteria konden voldoen, werd in artikel 76, tweede lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet bepaald, dat degenen, die vóór de bovenbedoelde wijziging van de Kinderbijslagwet voor invaliditeits-, ouderdoms- en wezenrentetrekkers aanspraak op kinderbijslag ingevolge die wet konden maken, dit recht behouden voor zolang zij dit recht gehad zouden hebben, ware de genoemde Kinderbijslagwet niet gewijzigd. Artikel 71. Rijksaandeel in de premiën ingevolge de Werkloosheidswet over 1964 en voorgaande dienstjaren en op deze premiën verleende voorschotten (artikel 40, eerste lid. dier wet). Aangezien de totale loonsom waarover premie moet worden betaald, onder meer als gevolg van de plaatsgehad hebbende loonmaatregelen, is gestegen en bovendien uitgaven moesten worden gedaan betrekking hebbend op voorgaande dienstjaren is op dit artikel een nader tekort van f 3 min. ontstaan. Artikel 72. Aanvulling van renten krachtens de On%evallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongcvallcnwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919. In de memorie van toelichting op het ontwerp van wet tot wijziging van hoofdstuk XV der rijksbegroting voor het dienstjaar 1964 (gedrukte stukken, zitting 1963—1964 — 7689) is ten aanzien van de daarbij voorgestelde verhoging van het onderhavige artikel medegedeeld, dat de kosten verbonden aan de verhoging van de toeslagen weliswaar f 5,5 min. zouden bedragen, doch dat op grond van (destijds) van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen gegevens met betrekking tot het totaal der te betalen toeslagen, mocht worden aangenomen dat met een verhoging ad f4,1 min. kon worden volstaan. Inmiddels is echter gebleken dat de terugloop in 1964 van het aantal rentetrekkers minder groot is geweest dan waarvan werd uitgegaan. Als gevolg daarvan heeft het totale bedrag der over 1964 te betalen aanvullingen van renten ca f 14,4 min. belopen, zodat het onderhavige artikel alsnog met f 1,4 min. moet worden verhoogd.
Artikel 76. Bijdragen in uitgaven in verband met complementaire sociale voorzieningen en daarmede samenhangende sociale en sociaal-culturele activiteiten ten behoeve van zonder arbeid zijnde werknemers. Uit de van de gemeenten ontvangen declaraties is gebleken dat het na verhoging bij de wet van 28 oktober 1964, Stb. 428, voor dit artikel toegestane bedrag van f 10 755 000 nog niet toereikend is en dat de uitgaven over 1964 naar verwachting in totaal een bedrag van f 12,5 min. zullen belopen. Deze verdere overschrijding houdt o.m. verband mot een grotere verhoging der uitkeringen dan bij het samenstellen van de suppletoire begroting voor 1964 werd voorzien, alsmede met de stijging van de kinderbijslagen. Bovendien zijn de uitgaven voor de loongarantieregelingen voor havenarbeiders als gevolg van een grotere mate van improductiviteit in de havens, aanmerkelijk hoger geweest dan aanvankelijk werd verondersteld. Artikel 77. Subsidiën in verband met complementaire arbeidsvoorzieningen en daarmede samenhangende sociale en sociaal-culturele activiteiten ten behoeve van niet in het vrije bedrijf werkzame hand- en hoofdarbeiders, zelfstandigen, arbeidsgeschikte gehandicapten en jeugdigen. Ook de voor dit artikel noodzakelijke nadere verhoging moet voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan het feit dat de Ionen en uitkeringen hoger zijn geweest dan waarmede bij de hierziene raming rekening werd gehouden. Daarnevens heeft de premie voor ziekengelduitkeringen voor G.S.W.-werknemers een stijging te zien gegeven, als gevolg van het sterk verhoogde ziekterisico voor deze groep werknemers. Voorts blijkt het aantal personen dat een beroep op de beeldende kunstenaarsregeling heeft gedaan, een stijging te vertonen. Artikel 80. Subsidiën in de kosten van de Sociaal-economische voorziening voor zelfstandigen. De voor dit artikel voorgestelde verhoging hangt o.m. samen met het feit, dat in het bijzonder in de laatste maanden van 1964 een sterk toegenomen beroep op de onderhavige regeling is gedaan wegens de hulpverlening aan pluimveebedrijven in verband met de toen optredende stagnatie bij de uitvoer van eieren. Artikel 81. Uitkeringen ingevolge de Militaire ziekengeldregeling. De stijging der uitgaven op dit artikel moet worden toegeschreven aan een groter aantal uitkeringen dan voorheen. Ter vergeliiking zij vermeld, dat in 1963 — toen de uitgaven ca f 1 3 0 000 beliepen — door gemiddeld 20 personen per maand een beroep op de Militaire ziekengeldregeling werd gedaan; gedurende 1964 was dat aantal tot gemiddeld 36 gestegen. Daarnaast beïnvloeden uiteraard de verhogingen van de militaire soldijen en salarissen, alsmede de stijging van de maximale uitkering per week, de uitgaven in ongunstige zin. Artikel 83. Subsidie aan de Stichting „Voorzieningsfonds voor kunstenaars". De oorzaak van de overschrijding van dit artikel is gelegen in het feit dat de iaarliikse contributies der aangesloten verenigingen per 1 januari 1964 zijn verhoogd van f 24 tot f 28 voor beeldende kunstenaars en van f 4,60 tot f 5.40 voor toonkunstenaars. Deze contributieverhoging heeft geleid tot een hogere riiksbijdrage, welke immers is vastgesteld op 310 pet. van de bijdragen der bij het fonds aangesloten organisaties van kunstenaars. Artikel 85. Subsidiën en kosten ter bevordering van het sociaal welzijn van het personeel der handels- en vissersvloot in binnen- en buitenland. De per 1 januari 1964 in werking getreden rijkssubsidieregeling Schippersvvelzijn heeft hogere uitgaven ten gevolge dan waarmede bij de opstelling der begroting rekening werd gehouden. In verband hiermede ziet de ondergetekende zich genoodzaakt voor dit artikel een verhoging met f 22 000 aan te vragen. Artikel 86. Subsidiën in de kosten van oprichting of uitbreiding van werkplaatsen ten behoeve xan de sociale werkvoorzirinng in de probleemgebieden. Het aangevraagde bedrag heeft betrekking op de toekenning van investeringssubsidies c.q. het verlenen van voorschotten daarop, ten behoeve
4 van sociale werkplaatsen te Ter Apel, Oudeschoot, Meppel, Hoogeveen en Zierikzee. De subsidietoezeggingen hebben in eerste instantie plaats gehad ten laste van het in hoofdstuk XVI der rijksbegroting voorkomende artikel inzake de hierbedoelde gebieden. Artikel 96. Materiële uitgaven — Looncontroledienst en Loontechnische dienst. De voor dit artikel voorgestelde verhoging is mede een gevolg van een verbeterde huisvesting van enkele bureaus van de onderhavige dienst. Artikel 106. Kosten in verband met beroepskeuzevoorlichting. Het tekort op dit artikel vindt zijn oorzaak in het feit, dat meer dan was voorzien adviezen van zg. toegevoegde psychologen moesten worden ingewonnen. Artikel 108. Subsidiën aan bijzondere instellingen voor beroepskeuzevoorlichting. De hogere uitgaven op dit artikel houden — behalve met de salarismaatregelen — verband met een toeneming van het aantal deskundige medewerkers van de instellingen. Artikel 110. Kosten in verband met de medische keuring van arbeiders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de verhoging van de keuringstarieven van toegevoegde artsen per 1 januari 1964 van f 7,50 tot f 20 per keuring. Artikel 116. Bijdragen ten behoeve van aanvullende werken ingevolge het Koninklijk besluit van 5 juli 1954, Stb. 305. De bij dit artikel voorgestelde verlaging houdt verband met het feit, dat het aantal op aanvullende werken tewerkgestelde arbeiders kleiner is geweest dan dat waarop de raming van het onderhavige artikel werd gebaseerd. Artikel 117. Steun in verband met de produktie van fabrieksturf. Aangezien de verkoopprijzen van fabrieksturf in 1964 hoger zijn geweest dan waarvan bij de vaststelling van de begroting is uitgegaan, behoefden ten laste van dit artikel geen uitgaven te worden gedaan. Artikel 127. Personeelsuitgaven — Centra voor vakopleiding van volwassenen. Behalve door de onder Algemeen vermelde salarismaatregelen, wordt het tekort op dit artikel veroorzaakt door het feit, dat in 1964 een groter aantal deelnemers aan de centra voor vakopleiding van volwassenen hun opleiding ontving, hetgeen uiteraard van invloed is geweest op de personeelsbezetting van deze centra. Artikel 128. Deelnemers volwassenen.
centra voor vakopleiding
van
Artikel 129. Aanschaffing voor inrichting, uitbreiding en vernieuwing — Centra voor vakopleiding van volwassenen. Artikel 130. Uitgaven voor de exploitatie van centra voor vakopleiding van volwassenen. De stijging der uitgaven op deze artikelen is voor een belangrijk deel het gevolg van de hogere bezetting der centra voor vakopleiding van volwassenen. Bij de samenstelling van de begroting is uitgegaan van een gemiddelde gelijktijdige bezetting met 2100 cursisten; het verheugt de ondergetekende te kunnen mededelen, dat de gemiddelde werkelijke bezetting voor 1964 ruim 2500 is geweest. Artikel 133. Materiële uitgaven — Huisvesting. De verhoging van dit artikel moet, behalve aan de algemene kostenstijgingen, worden toegeschreven aan het feit, dat een bedrag van ca f 4 000 voor verplaatsingskosten moest worden uitgegeven, waarmede in de begroting geen rekening was gehouden. Artikel 140. Personeelsuitgaven — Emigratie. Ondanks de plaats gehad hebbende salarisverhogingen is het mogelijk op dit artikel een verlaging voor te stellen in verband met het feit dat een aantal vacatures niet is vervuld. Artikel 143. Kosten verbonden aan het vertrek, het vervoer en de aankomst van emigranten en hun bagage en andere
daarmede verband houdende kosten. Aangezien het aantal emigranten lager is geweest dan dat waarmede bij de raming van dit artikel rekening is gehouden, kan een verlaging worden aangebracht. Artikel 146. Bijdragen aan maatschappelijke organisaties. De voor dit artikel voorgestelde verhoging houdt voornamelijk verband met het feit dat het garantiebedrag ten behoeve van de Algemene Emigratiecentrale, de Christelijke Emigratiecentrale en de Katholieke Centrale Emigratiestichting is aangepast in verband met opgetreden loon- en prijsstijgingen. Artikel 148. Uitgaven voortvloeiende uit garanties in verband met door derden aan emigranten verleende kredieten. Aangezien de uitgaven met betrekking tot de honorering van verleende kredietgaranties in 1964 rond f15 000 hebben bedragen, is een verhoging van het onderhavige artikel met f9000 noodzakelijk. Artikel 148 A. Uitgaven ten behoeve van de vestiging in Zuid-A merika van uit Nieuw-Guinea gerepatrieerde agrarische zelfstandigen. Artikel 266 A. Leningen ten behoeve van de vestiging in Zuid-Amerika van uit Nieuw-Guinea gerepatrieerde agrarische zelfstandigen. Tot degenen, die Westelijk Nieuw-Guinea ten tijde van de souvereiniteitsoverdracht moesten verlaten behoorde een aantal (in hoofdzaak Indische) Nederlanders, die aldaar als kleine zelfstandigen hun agrarisch bedrijfje met de daartoe behorende bedrijfsmiddelen, hun aanplantingen, vee, transportmiddelen enz. hebben moeten achterlaten. Ten behoeve van deze groep gerepatrieerden, die vaak ten koste van grote inspanning en met aanmoediging van het voormalige Gouvernement van Nederlands-Nieuw-Guinea zo lang mogelijk haar bijdrage aan de opbouw van genoemd gebied is blijven leveren, is tot geruime tijd na hun repatriëring weinig kunnen worden gedaan. Als oorzaak daarvan moet worden genoemd de zich moeilijk voltrekkende integratie in Nederland, gevolg van de specifieke agrarische achtergrond van de betrokkenen. Gesteld tegenover de voor andere groepen gerepatrieerden ten behoeve van hun inpassing in de Nederlandse samenleving getroffen bijzondere voorzieningen moest dit als een onbevredigende situatie worden beschouwd. De regering heeft destijds besloten daarin te voorzien door o.a. het beschikbaar stellen van fondsen, deels bij wijze van schenking deels bii wijze van lening, ten behoeve van dieeenen uit de hierbedoelde groep, die door emigratie de hervestiging in hun eigen beroep en maatschapDelijke status in een tropisch of sub-tropisch land willen nastreven. Dit besluit werd mede gegrond op de overweging dat de financiële afwikkeling van aangelegenheden betreffende NieuwGuinea voor deze voorziening voldoende ruimte bood. De ondergetekende nam ter uitvoering van dit besluit op zich om, in samenwerking met ziin toenmalige ambtgenote vnn Maatschappelijk Werk, de betrokkenen alle mogelijke bijstand te verlenen ten behoeve van de verwezenlijking van hun emigratievoornemens. De voorbereiding van de voorgenomen hervestiging heeft, o.a. als gevolg van de begrensde kwalitatieve mogelijkheden geruime tijd gevorderd. Eerst tegen het einde van 1964 is een kleine groep van zes eenheden naar Brazilië kunnen vertrekken, alwaar voor hen vestiging in het verband van de Cooperativa Holambra II mogelijk is gemaakt. Op genoemd tüd^tip waren de fondsen ten laste waarvan de met deze hulpverlening gemoeide uitgaven hadden kunnen worden gebracht, niet meer in enig hoofdstuk der rijksbegroting voor dat jaar verwerkt. Vanwege de feitelijke bemoeienis van de ondergetekende met deze aangelegenheid, worden de met deze hervestiffing gemoeide bedragen thans op hoofdstuk XV aangevraagd. Het bij artikel 148 A. aangevraagde bedrag betreft het als schenking bedoelde gedeelte van de voor deze hervestiging verleende hulp: het bii artikel 266 A opgenomen bedrag van geliike omvang heeft betrekking op de verstrekte leningen. Voorts zal in 1965 nog een aanvullende budgettaire voor-
5 ziening nodig zijn ten behoeve van een 10-tal gezinnen van kleine zelfstandigen uit de agrarische sector van Westelijk Nieuw-Guinea voor wie vestigingsmogclijkhedcn konden worden geschapen in Argentinië. Artikel 149. Personeelsuitgaven — Vertegenwoordiging in het buitenland. De verhoging van dit artikel wordt voornamelijk veroorzaakt door de in een aantal landen gestegen kosten voor levensonderhoud, welke het noodzakelijk hebben gemaakt, de valuta-inkomens van het aldaar werkzame personeel van de emigratievertegenwoordiging in het buitenland aan te passen. Artikel 150. Materiele uitgaven — Vertegenwoordiging in het buitenland. De hogere uitgaven houden verband met de verruiming van de verlofregeling voor het personeel van de buitenlandse dienst. Artikel 152. Personeelsuitgaven — Directie volksgezondheid. Behalve door de salarismaatregelen wordt het op dit artikel onstane tekort teweeggebracht door de versterking van de directie volksgezondheid, waaromtrent de ondergetekende reeds bij vorige gelegenheden mededelingen heeft gedaan, (t.w. in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer nopens de begroting 1963 en in de memorie van toelichting behorende bij de begroting 1965). Artikel 156. Bijdrage aan de Centrale Raad voor de Volksgezondheid. Het tekort is mede veroorzaakt door een noodzakelijk gebleken tijdelijke uitbreiding van de personeelsbezetting en door een verhoging van de vacatiegelden van de leden van de Centrale Raad. Artikel 158. Kosten verband houdende met examens voor opleidingen op het gebied van de volksgezondheid. De verhoging van dit artikel houdt verband met een toeneming van het aantal examenkandidaten (vooral het aantal kandidaten voor de examens voor heilgymnastiek en massage worden in dit verband genoemd), een verhoging van het vacatiegeld voor de leden van de commissie van advies en voor de examens inzake heilgymnastiek en massage, alsmede met een herziening van de vergoeding voor de secretaris-penningmeester dier commissie. Artikel 159. Subsidiëring van de opleiding tot wijkverpleegster en verstrekking van studietoelagen voor de wijkverpleegsters — en voortgezette verpleegstersopleiding. Het op dit artikel ontstane tekort moet eensdeels worden toegeschreven aan de algemene kostenstijgingen, anderdeels aan het feit dat de subsidiëring van de wijkopleiding uitgaande van de kruisorganisaties enigermate is verbeterd. Artikel 171. Subsidie ten behoeve van de vrijwillige zieke nfondsverzekering. In verband met de stijging van de kosten van de vrijwillige ziekenfondsverzekering, welke ook tot uitdrukking is gekomen in een verhoging van de premie voor die verzekering, moet voor dit artikel een aanvulling met f 990 00Ó worden aangevraagd. Artikel 172. Rijksbijdrage in het tekort op de ziekenfondsverzekering voor bejaarden. Het tekort op dit artikel wordt met name veroorzaakt door een sterkere stijging van de gemiddelde kosten per bejaarde-verzekerde dan waarvan bij de opstelling van de begroting is uitgegaan. Hierbij heeft onder meer een rol gespeeld de verlenging van de verpleegduur in ziekenhuizen tot een jaar. Artikel 174. Subsidie aan het Nederlandsche Roode Kruis in de kosten van verzending van poststukken. In verband met de aanmerkelijke verhoging van de portikosten heeft de ondergetekende gemeend — onder voorbehoud van goedkeuring door de Staten-Generaal — het subsidie aan het Nederlandsche Roode Kruis in de kosten van verzending van poststukken, dat sinds 1959 op f 100 000 is gesteld, tot f 150 000 te D oeten verhogen.
Artikel 175A. Bijdrage in de kosten van het Informatiebureau van het Nederlandsche Roode Kruis wegens de afgifte van verklaringen, nodig voor aanspraken op schadevergoeding op grond van de Duitse herstelwetgeving. In tegenstelling tot de oorspronkelijke verwachting duren de hierbedoelde werkzaamheden van het Informatiebureau nog voort. In verband daarmede was het onvermijdelijk de subsidieverlening ook over 1964 voort te zetten. Artikel 183. Subsidiën en overige uitgaven in verband met kraamzorg. De voorgestelde verhoging is noodzakelijk in verband met de aanmerkelijke verbetering van de salarissen der kraamverzorgsters, welke zich in 1964 heeft voorgedaan, en met een verheugende toeneming van het aantal meisjes, dat zich aan de kraamzorg wil wijden. Artikel 188. Subsidiën ten behoeve van de kankerbestrijding. De voor dit artikel voorgestelde verhoging vindt mede haar oorzaak in het feit, dat in 1964 is besloten tot een uitbreiding van de subsidiëring ten behoeve van de registratie, uitgevoerd bij de niet-universitaire regionale kankercentra. Artikel 200. Uitgaven voortvloeiende uit de wet van 28 maart 1877 (Stb. 35) tot wering van besmetting door uit zee aankomende schepen. Artikel 201. Kosten voortvloeiende uit de wet van 26 oktober 1935 fStb. 626) tot regeling van het sanitair toezicht op de luchtvaart. Artikel 201 A. Uitgaven voortvloeiende uit de Quarantainewet (Stb. 1960, 355). Bij de inwerkingtreding van de Quarantainewet op 1 januari 1964 zijn krachtens artikel 37 van deze wet, de wet van 28 maart 1877 en de wet van 26 oktober 1935 ingetrokken. Nu derhalve de sanitaire voorzieningen met betrekking tot de scheepvaart en de luchtvaart in één wet zijn geregeld, zijn de vroeger gesplitste begrotingsartikelen tot één nieuw artikel samengevoegd. Naast de invloed van de algemene salarismaatregelen is bij de raming van het nieuwe artikel rekening gehouden met een wijziging van de met de gemeente Rotterdam gesloten overeenkomst inzake de rijksbijdrage in de kosten van instandhouding van de quarantaine-inrichting aldaar. Artikel 203. Bijdragen en overige uitgaven wegens keuring van voor invoer bestemd vlees. Aangezien in 1964 een grotere hoeveelheid vlees en vleeswaren gekeurd moest worden dan aanvankelijk werd voorzien, terwijl ook de aan de gemeenten te betalen vergoedingen hoger zijn geweest, ziet de ondergetekende zich genoodzaakt een verhoging van dit artikel aan te vragen. Vermeld zij, dat door de grotere invoer ook de ontvangsten aan rijksinvoerkeurlonen, welke onder de middelen worden verantwoord, een stijging hebben ondergaan. Artikel 211. Bijdrage aan hoofdstuk VIII der rijksbegroting in het subsidie aan de ,,Nederlandse centrale organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek" (artikel 3 der wet van 30 oktober 1930, Stb. 416). Het aandeel van het Departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid in het subsidie aan de Nederlandse centrale organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek heeft in 1964 f 8 933 885 bedragen, zodat deze post met f 1 345 885 moet worden verhoogd. Artikel 212. Bijdrage aan hoofdstuk XIV der rijksbegroting in de kosten van de voedingsraad. De verhoging van dit artikel wordt, behalve door de salarismaatregelen, veroorzaakt door het feit, dat de secretaris van de Voedingsraad inmiddels uitsluitend werkzaam is voor deze Raad. Artikel 214. Uitgaven verband houdende met de financiering van houw of herbouw, herstel en uitbreiding van vcrpleegen behandelingsinrichtingen. Het bij dit artikel aangevraagde bedrag houdt verband met het feit, dat het het Zweedse Rode
6 Kruis ziekenhuis te Zierikzee ook in 1964 niet mogelijk is geweest te voldoen aan zijn verplichtingen, voortvloeiende uit de door het Rijk gegarandeerde geldlening ad f 1 115 000. Artikel 215. Subsidiering bouw van wijkgebouwen. In het kader van de voorgenomen vestiging van de Staatsmijn Beatrix is in 1958 onder meer aan de gemeente Posterholt een subsidie van f 20 000 voor de bouw van een wijkgebouw in het vooruitzicht gesteld. In 1960 is evenwel besloten de exploratiewerkzaamheden van het zg. Beatrix-project te beperken in verband met de ongunstige ontwikkeling op de kolenmarkt. Naar aanleiding daarvan werd een ambtelijke commissie ingesteld, welke onder meer tot taak had na te gaan welke projecten — waarvoor reeds subsidie was toegezegd — in het kader van dit plan nog konden worden uitgevoerd. Deze commissie heeft in juli 1961 een interim-rapport uitgebracht en in mei 1964 het eindrapport. Op basis van de in het eindrapport vervatte conclusie, dat met de bouw van een aantal projecten, waaronder het wijkgebouw te Posterholt, kon worden ingestemd, stelt de ondergetekende voor alsnog een bedrag op te nemen voor de subsidiëring van laatstgenoemd project. Gelijk ook bij de suppletoire begroting voor het dienstjaar 1963 is geschied, wordt tevens voorgesteld het onderhavige artikel voor toepassing van artikel 24 van de Comptabiliteitswet (Stb. 1927, 259) aan te wijzen. Artikel 216. Subsidiëring van liet sociaal plan voor de probleemgebieden. Het aangevraagde bedrag heeft betrekking op de toekenning van de investeringssubsidies c.q. het verlenen van voorschotten daarop, ten behoeve van 39 wijkgebouwen, 14 zwembaden en 1 badhuis. De subsidietoezeggingen hebben in eerste instantie plaats gehad ten laste van het in hoofdstuk XVI der rijksbegroting voorkomende artikel inzake de hierbedoelde gebieden. Artikel 224. Materiële uitgaven — Geneeskundige inspectie. De overschrijding van dit artikel wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat bij het samenstellen der begroting geen rekening kon worden gehouden met de aan een zestal inspecteurs op grond van het Verplaatsingskostenbesluit toegekende vergoedingen. Artikel 225. Kosten van aankoop van sera en vaccins. De aangevraagde verhoging is in de eerste plaats een gevolg van het feit, dat de afnameprijs van het D.T.P.-vaccin belangrijk hoger bleek te liggen dan waarvan in de begroting werd uitgegaan. Daarnaast is in verband met het opgestelde entprogramma de afname van dit vaccin twee maal zo groot geweest als aanvankelijk werd aangenomen. Voorts zijn de uitgaven ten laste van dit artikel nog beïnvloed door de per 1 februari 1964 doorgevoerde (algemene) tariefsverhoging. Artikel 226. Personeelsuitgaven - Geneeskundige inspectie voor de geestelijke volksgezondheid. Teneinde voldoende aandacht aan de zich voordoende vraagstukken op het gebied van de geestelijke volksgezondheid te kunnen besteden was aan enige uitbreiding der personeelsformatie niet te ontkomen. De hieraan verbonden kosten en de gevolgen van de algemene salarismaatregelen hebben tot het tekort op dit artikel geleid. Artikel 230. Personeelsuitgaven van het milieu.
- Inspectie voor de hygiëne
Artikel 231. Materiële uitgaven - Inspectie voor de hygiëne van het milieu. De overgang per 1 januari 1964 van de afdeling Bestrijding Ratten en Muizen van het ministerie van landbouw en visserij naar dit ministerie en een noodzakelijk gebleken versterking van het personeelsbestand hebben —• naast de in het algemeen gedeelte van deze memorie genoemde oorzaken — het tekort op deze artikelen doen ontstaan. Artikel 233. Materiële uitgaven - Inspectie belast niet het toezicht op levensmiddelen. Bij de samenstelling van de begro-
ting 1964 bestond onvoldoende inzicht in het voor deze nieuw ingestelde inspectie benodigde bedrag. Als gevolg daarvan en mede in verband met de gewijzigde huisvesting blijkt de raming f 24 000 te laag te zijn geweest. Artikel 235. Materiële uitgaven - Veterinaire inspectie. De uitbreiding van de keuring van pluimvee, alsmede de intensivering van de controle met betrekking tot de (toenemende) klandestiene slachtingen (kadavervlees), nopen de ondergetekendc ertoe een verhoging met f 60 000 voor te stellen. Artikel 236. Opleiding \an keurmeesters van vee en vlees. De verhoging van de vergoedingen en honoraria aan docenten en examinatoren, alsmede de meergenoemde algemene kostenstijging hebben tot hogere uitgaven op dit artikel geleid. Voorts is van invloed, dat voor het gebruik van de bij de slachthuizen aanwezige leslokalen thans vergoedingen moeten worden betaald. Artikel 241. Uitgaven verband houdende met de deelneming van deskundigen aan de werkzaamheden van de Gezondheidsraad (artikelen 29 en 35, derde lid, van de Gezondheidswet). De hogere uitgaven houden verband met de aanpassing van de sinds 1958 ongewijzigd gebleven vergoedingen aan het sindsdien gestegen salarispeil en aan een uitbreiding van de werkzaamheden, waardoor in steeds grotere mate een beroep op de diensten van de hierbedoelde deskundigen moest worden gedaan. Artikel 242. Personeelsuitgaven - Rijks-psychiatrische Inrichting te Eindhoven. Het op dit artikel ontstane tekort moet enerzijds worden toegeschreven aan de algemene salarismaatregelen, anderzijds aan een grotere toename van het aantal leerling-verplegenden dan bij het opstellen van de raming is voorzien. Artikel 243. Materiële uitgaven - Rijks-psychiatrische Inrichting te Eindhoven. De voornaamste oorzaak van deze overschrijding is gelegen in de diverse prijsstijgingen waarvan in het bijzonder die van levensmiddelen kunnen worden genoemd. Artikel 247. Materiële uitgaven - Rijkskweekschool te Rotterdam. De hogere uitgaven zijn niet alleen het gevolg van salarismaatregelen en prijsstijgingen, maar ook van de toeneming van het aantal patiënten en leerling-kraamverpleegsters en van uitbreiding van de laboratoriumwerkzaamheden. Artikel 252. Algemene uitgaven - Rijksinstituut voor de volksgezondheid. Naast de in het algemeen gedeelte van deze memorie vermelde oorzaken zijn de uitgaven ten laste van dit artikel nadelig beïnvloed door de betaling van een nagekomen rekening betreffende een in 1963/1964 afgeleverd vademecum en door de hogere kosten van het plaatsen van advertenties voor de werving van personeel. Artikel 253. Exploitatiekosten van het instituut. Mede in verband met de toenemende aktiviteiten van het instituut op het stuk van onderzoek en productie geven de exploitatiekosten een aanmerkelijke stijging te zien. Hiertegenover staat dat de ontvangsten, welke onder de middelen worden verantwoord, eveneens een verhoging hebben ondergaan. Artikel 257. Kosten onderzoeken in streeklaboratoria en bijzondere instituten. De stijging van de personeelskosten heeft het noodzakelijk gemaakt de tarieven, welke aan het Rijk in rekening worden gebracht voor onderzoeken in streeklaboratoria en bijzondere instituten ter opsporing en herkenning van ziekten, te herzien. Deze verhoogde tarieven alsmede enige toeneming van het aantal onderzoeken hebben op dit artikel een tekort van f 1 110 000 doen ontstaan. Artikel 265. Uitgaven ter zake van voorschotten ten beboeve van zelfstandigen, als bedoeld in de sociaal-economische voorziening voor zelfstandigen, en ten behoeve van gehandicapten ter bevordering van hun deelneming aan het arbeidsproces. Met het verstrekken van voorschotten krachtens de hierbedockle regelen blijkt een belangrijk hoger bedrag te zijn ge-
7 mocid dan werd voorzien, hetgeen in het bijzonder moet worden toegeschreven aan de omschakeling van oesterkwekerijen in champignonteelt", p!uimvec- en landbouwbedrijven in verband met de uitvoering van de Deltawerken. Artikel 267 A. Renteloos voorschot als bedoeld in artikel 1 van de wet van 30 juni 1927 fStb. 223) aan de N.V. Waterleiding Maatschappij „Schouw en-Duiv eland" te Zierikzee. Bij de wet van 30 juni 1927 (Stb. 223) werd bepaald dat aan de N.V. Waterleiding Maatschappij „Schouwen-Duiveland" uit 's-rijks kas een renteloos voorschot beschikbaar zou worden gesteld tot een bedrag van twee derde deel van het ingevolge de statuten gevormde reservefonds en van ten hoogste f 168 000. De provincie Zeeland stelde zich garant voor een bedrag van f 84 000. Het voorschot zou worden uitgekeerd, wanneer het
reservefonds zou zijn uitgeput en indien aan het voorschot behoefte zou bestaan. Voornamelijk als gevolg van geleden oorlogs- en watersnoodschade — waardoor een normale exploitatie geruime tijd niet mogelijk is geweest — heeft de N.V. verliezen geleden. Het reservefonds is in feite niet meer aanwezig. Nadat ter zake door de Centrale Accountantsdienst van het ministerie van financiën een rapport was uitgebracht heeft de ondergetekende besloten het voorschot van f 168 000 beschikbaar te stellen. De minister van sociale zaken en volksgezondheid, G. M. J. VELDKAMP.