Zitting 1973-1974 - 12 0 5 4 Wijziging van de Prijzenwet MEMORIE VAN ANTWOORD (Ingezonden 7 november 1973) Nr. 6
(De vroegere stukken zijn gedrukt in de zittingen 1972 en 1972-1973)
Als antwoord op het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken moge het onderstaande dienen. Allereerst wil de ondergetekende, die het op voordracht van zijn ambtsvoorganger ingediende wetsontwerp ter uitbreiding van de mogelijkheden tot het vaststellen van voorschriften met betrekking tot het bekendmaken van prijzen voor goederen en diensten geheel kan onderschrijven, er zijn erkentelijkheid voor uitspreken, dat zeer vele leden er blijk van hebben gegeven met de bedoeling van het ontwerp te kunnen instemmen. Evenzeer is hij erkentelijk voor het feit, dat talrijke leden der commissie verklaarden de onderhavige voorstellen tot opvulling van leemten in de Prijzenwet op prijs te stellen. Vele van de gestelde vragen betreffen dan ook met name de praktische uitvoering van de te verlenen bevoegdheden, of benadrukken de wenselijkheid het kader van de regeling ten behoeve van het ordelijk economisch verkeer reeds terstond meer omvattend te doen zijn. Voor zover bedenkingen tegen de voorgestelde regeling zijn ingebracht, vertrouwt de ondergetekende, dat de nader te geven uiteenzettingen de geopperde bezwaren goeddeels zullen kunnen wegnemen. Met zeer vele leden erkent de ondergetekende, dat van nieuwe voorschriften met betrekking tot het bekendmaken van prijzen een kostenverhogende invloed uit kan gaan. De invloed op de totale bedrijfskosten zal evenwel naar zijn gevoelen veelal van beperkte aard zijn, omdat zoals het voornemen is, nieuwe verplichtingen slechts zullen worden opgelegd in die gevallen, waarin daaraan duidelijk behoefte bestaat. Alsdan is het een kwestie van afweging van het belang van een grotere marktdoorzichtigheid tegenover de daaraan verbonden extra kosten. Bovendien zal uiteraard bij het met het betrokken bedrijfsleven te voeren vooroverleg gezocht worden naar een van geval tot geval aan de praktijk getoetste en derhalve een zo gering mogelijke administratieve last opleverende methode van prijsbekendmaking. Hier komt bij, dat de „gewone" prijsaanduiding voor goederen reeds gedurende een lange reeks van jaren is voorgeschreven en mede daardoor volkomen is ingeburgerd. De aanduiding per standaardhoeveelheid maakt het slechts nodig - voor zover niet volstaan kan worden met een daartoe strekkende aanduiding per vak - dat b.v. een wat groter prijskaartje dan in andere gevallen op het betrokken artikel dient te worden aangebracht. Bij vele artikelen is iets dergelijks reeds gebruikelijk. Bij voorverpakte kaas b.v. wordt reeds in ruime mate een etikettering toegepast, welke de soort en de hoeveelheid vermeldt naast de kiloprijs en de werkelijke verkoopprijs. Van een reële kostenstijging zal in dergelijke gevallen dus niet of nauwelijks sprake zijn. Met betrekking tot de door deze leden gestelde vraag of het ontwerp de Minister eigenlijk niet toch een blanco volmacht geeft moge erop worden gewezen, dat de volgens het ontwerp in de wet op te nemen nieuwe bevoegdheden uitgeoefend zullen worden door de Kroon, de Raad van State gehoord. Dit geldt ook voor de bevoegdheid bedoeld in het voorgestelde artikel 2a, eerste lid, onder a, welke de wet thans reeds kent als een bevoegdheid van de betrokken ministers. 12 054
6
(2 vel)
2 Van de overige onderdelen van eerdergenoemd artikellid en van het tweede lid kan inderdaad worden gezegd, dat zij, evenals trouwens het eerste lid, onder a, een machtiging tot regelgeving inhouden. Deze machtiging is echter van aanzienlijk beperkter strekking dan die welke in het aan de SER aangeboden voorontwerp van wet was vervat. Met name is in het onderhavige wetsontwerp, mede ter tegemoetkoming aan de dienaangaande door de SER geuite wens, een limitatieve opsomming opgenomen van de aan de Kroon toe te kennen bevoegdheden. Mede gelet op de voorgeschreven procedure voor de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als hier bedoeld is dan ook van een blanco volmacht geen sprake. In de geschetste situatie, waarin een beperkt aantal bevoegdheden op een begrensd terrein aan de Kroon wordt toegekend, is het opnemen in de wet van criteria, welke aan het uitoefenen van die bevoegdheden nadere grenzen zouden stellen, niet wel mogelijk. Het voor bepaalde sectoren al of niet gebruik maken van die bevoegdheden zal afhangen van op elk afzonderlijk geval afgestemde doelmatigheidsoverwegingen. Deze lenen zich niet tot veralgemening in een voor een wetstekst bruikbare formule, die voor de beantwoording van de vraag of de bevoegdheden terecht zijn uitgeoefend voldoende houvast zou bieden. Dat te dezen geen voor het bedrijfsleven in verhouding tot het te beschermen belang minder noodzakelijke dan wel overmatig bezwarende voorschriften zullen worden vastgesteld wordt, naar het de ondergetekende voorkomt, mede gewaarborgd door de overlegprocedure waarin het wetsontwerp voorziet. De hier bedoelde leden vroegen zich voorts af, of dit wetsontwerp de prijsaanduidingsplicht ten opzichte van de thans vigerende artikelen van de Prijzenwet niet uitsluitend in die zin verruimt, dat de Minister mede kan voorschrijven de prijs per standaardhoeveelheid bekend te maken. Indien dit juist mocht zijn - zo vroegen zij verder - waarom moest dan met de indiening van een materieel zo weinig betekenend ontwerp zo lang worden gewacht? Het komt de ondergetekende vooreerst niet juist voor te stellen, dat het wetsontwerp, behalve de bevoegdheid tot het voorschrijven van een prijsaanduiding per standaardhoeveelheid, niets nieuws inhoudt ten opzichte van de bestaande regelen inzake prijsaanduiding. Met name wordt in het ontwerp tevens voorzien in de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regelen te stellen betreffende het bekendmaken van de vergoedingen per tijdseenheid en van de prijzen voor materialen en onderdelen, welke medebepalend zijn voor de hoogte van de voor het verrichten van diensten in rekening te brengen prijzen. Bovendien wordt in het ontwerp aan de Kroon de bevoegdheid verleend het specificeren van op verrichte diensten betrekking hebbende rekeningen voor te schrijven (zie het volgens onderdeel C van het ontwerp in de Prijzenwet op te nemen nieuwe artikel 2a, eerste lid, onder b en c). Erkend kan worden, dat een en ander niet van spectaculaire aard is. Maar ook in hun beperkte omvang zullen de in het onderhavige wetsontwerp voorgestelde nieuwe regelingsmogelijkheden in bepaalde gevallen consumenten en overheid een wezenlijk beter inzicht kunnen verschaffen in de berekende prijzen. De ondergetekende deelt de mening van deze leden, dat naast prijsvergelijkingen kwaliteitsvergelijking voor de consument van groot belang kan zijn. Op grond van de Warenwet zijn met betrekking tot een aantal waren en andere artikelen aanduidingen voorgeschreven, die een indicatie geven van de kwaliteit. Bij het opstellen van nieuwe Warenwetbesluiten en bij wijziging van reeds bestaande besluiten zal door de ondergetekende mede in overleg met zijn ambtgenoot van Volksgezondheid en Milieuhygiëne telkenmale aan de betekenis van de kwaliteitsaanduiding voor de consument de nodige aandacht worden besteed. In het interdepartementale overleg, hetwelk gaande is ter voorbereiding van een voorstel tot herziening van de Warenwet, wordt mede aandacht geschonken aan een verdere uitbreiding van de mogelijkheden om op grond van deze wet
aanduidingsvoorschriften vast te stellen. Tevens wijst de ondergetekende op hetgeen op grond van de Landbouwkwaliteitswet ter zake kan worden voorgeschreven en op de bevoegdheden van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties op dit gebied. Ten slotte is in dit verband nog van belang, dat de voorlichting over de hoedanigheden van het aanbod door middel van subsidiëring van het vergelijkend warenonderzoek en van de informatieve etikettering door de ondergetekende wordt bevorderd. Met de hier aan het woord zijnde leden kan de ondergetekende de zienswijze van de CCA onderschrijven, dat een verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid niet behoeft te gelden voor het geval, dat de betrokken goederen in de standaardhoeveelheid te koop worden aangeboden. De ondergetekende meent, dat een dergelijke verplichting mede niet behoeft te gelden voor het aanbieden van goederen in hoeveelheden, waarvan de berekende prijzen op een eenvoudige wijze te herleiden zijn tot de prijs per standaardhoeveelheid, uiteraard onder de voorwaarde dat de hoeveelheid, waarin het betrokken goed wordt aangeboden, wel wordt bekendgemaakt. De administratieve last voor detaillisten kan op deze manier tot het strikt vereiste worden beperkt. Zeer vele leden vroegen ten slotte, waarom speciale bevoegdheden tot het treffen van maatregelen tegen misleidende prijsbekendmakingen niet op korte termijn in het leven kunnen worden geroepen, en of ter zake nog op bepaalde andere adviezen wordt gewacht. Dit laatste is niet het geval. De moeilijkheden zijn veeleer hierin gelegen, dat de bestrijding van misleidende prijsbekendmaking een onderdeel uitmaakt van de veel algemener en mede daardoor zeer gecompliceerde problematiek van de bestrijding van misleidende aanduiding en aanprijzing. De ondergetekende heeft de consumentenorganisaties reeds toegezegd aandacht te zullen besteden aan de wens van die organisaties tot een regeling ter bestrijding van misleiding in de reclame. Hij heeft deze wens ook reeds onder de aandacht van zijn ambtgenoot van Justitie gebracht, op wiens terrein de totstandkoming van wettelijke regelingen hiervoor in eerste instantie behoort. De bestudering van deze materie is ter hand genomen, maar het vinden van een bevredigende oplossing is niet eenvoudig. Daarnaast heeft thans ook de EEG dit onderwerp in studie genomen in het kader van het onderzoek inzake de onbehoorlijke mededinging. Daarbij is aan de reclame een hoge prioriteit toegekend. Met de in de vorige alinea's in antwoord op een desbetreffende vraag van zeer vele leden gegeven uiteenzetting heeft de ondergetekende ook reeds gereageerd op de wens van talrijke leden tegen misleidende mededelingen met betrekking tot de prijs zo snel mogelijk op te treden. Deze leden spraken er hun twijfel over uit, of het voorschrijven van prijsaanduiding per standaardhoeveelheid de vrijwillige standaardisering van verpakkingseenheden zal bevordeen en zij vroegen zich dan ook af, waarop de bewindsman zijn optimistische mening in deze baseerde. Het antwoord - tevens bedoeld voor sommige andere leden die dezelfde vraag stelden - luidt dat, wanneer per artikelgroep aanbiedingen in bepaalde hoeveelheden vrijgesteld zullen worden van de verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid, de detailhandel waarschijnlijk aandrang zal uitoefenen op tussenhandelaren en fabrikanten hun artikelen te verpakken in deze vrijgestelde hoeveelheden. Op deze wijze kan de taak van de detaillist worden verlicht, terwijl het nuttig effect voor de consument gelijk blijft. Hieraan zij toegevoegd, dat van de aanwijzing van een bepaalde hoeveelheid tot standaardhoeveelheid voor de consument de suggestie uitgaat, dat in dat geval van een normale verpakkingseenheid sprake is, welke verwacht mag worden ook inderdaad verkrijgbaar te zijn. Vervolgens stelden deze leden de vraag, waarom een uitzondering van de verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid zal worden gemaakt voor goederen, die in enkele gemakkelijk vergelijkbare eenheden worden aangeboden. De
3 ondergetekende meent, dat de consument alsdan vrij gemakkelijk reeds dadelijk een prijsvergelijking kan maken. De ondergetekende zou het uit een oogpunt van wetgevingsbeleid minder juist achten, indien de Prijzenwet zodanig werd aangevuld, dat voorschriften ter uitvoering van deze wet zouden kunnen worden gegeven tot standaardisering van verpakkingseenheden. Zulks zou niet alleen bezwaarlijk zijn gezien de considerans van de Prijzenwet, doch zou ook overigens geheel buiten het kader vallen van de onderwerpen welke in die wet worden geregeld. Ook de huidige Warenwet biedt geen mogelijkheden standaardisering van verpakkingseenheden voor te schrijven. Aangezien echter een duidelijke behoefte wordt gevoeld over een dergelijke bevoegdheid te beschikken, wordt bij het overleg over een herziening van de Warenwet ook bezien op welke wijze een bevoegdheid in die wet kan worden gebracht tot het treffen van adequate standaardiseringsmaatregelen. Overigens kunnen thans reeds op een beperkt terrein regelingen tot standaardisering van verpakkingseenheden tot stand worden gebracht, namelijk door middel van een verordening van produktschappen; zulks is in een aantal gevallen ook geschied. Voorts hebben enkele wettelijke maatregelen van de centrale overheid de standaardisering van verpakkingseenheden indirect ten gevolge gehad (met name met betrekking tot boter en tabaksfabrikaten). Deze leden hebben zich afgevraagd, waarom in de laatste alinea van bladzijde 4, linkerkolom, van de memorie van toelichting alleen over goederen en niet over diensten wordt gesproken. Inderdaad is er geen reden het beginsel, dat aan ondernemers een belangrijke mate van vrijheid zal moeten worden gelaten om in reclameboodschappen de prijzen al of niet te vermelden, alleen op goederen van toepassing te achten. In de laatste volzin van bedoelde alinea is echter met opzet alleen over goederen gesproken. Daar is immers met name sprake van gevallen, waarin de prijsbekendmaking mede een verplichting omvat, als bedoeld in het voorgestelde artikel 2a, tweede lid, welke verplichting blijkens dat artikellid slechts kan worden opgelegd met betrekking tot aangeboden goederen. Vervolgens vroegen deze leden aan te geven, in welke situaties overgegaan zal worden tot het vaststellen van een verplichting prijzen voor diensten in reclameboodschappen bekend te maken. Voor zover zulks zich thans laat overzien, zal van de onderhavige mogelijkheid tot regeling - zij het in beginsel op een wat minder verstrekkende wijze dan waartoe de tekst van artikel 2a de mogelijkheid biedt - gebruik worden gemaakt, in die situaties waarin het ter verbetering van de marktdoorzichtigheid wenselijk is in de reclame de prijs op dezelfde wijze te vermelden als waarop deze bij prijsbekendmaking ter plaatse vermeld wordt, d.w.z. het bedrag waartegen de gehele dienst uitgevoerd zal worden, en/of het uurtarief en de prijzen voor materialen en onderdelen. Zoals gezegd, in beginsel wat minder verstrekkend, omdat de betrokken ondernemer vrij zal worden gelaten in zijn beslissing reclame te maken zonder vermelding van de prijs. Het een en ander na afweging van alle daarbij betrokken belangen. Onder organisaties van betrokkenen verstaat de ondergetckende - evenals ten aanzien van het huidige artikel 2, achtste lid (oud) - privaatrechtelijke organisaties, welke representatief te achten zijn voor degenen, voor wie het te nemen voorschrift bedoeld is. Vele andere leden hebben als bedenking tegen het wetsontwerp naar voren gebracht, dat naar hun mening een allesomvattende regeling van het ordelijk economisch verkeer de voorkeur verdient boven een incidentele ingreep als de onderhavige. Zij willen dan ook liever met het verlenen van deze deelbevoegdheid wachten tot die algemene regeling naderbij is gekomen en de Sociaal-Economische Raad daaromtrent zal hebben geadviseerd. In de desbetreffende door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken bij de SER ingediende adviesaanvrage werd reeds een aantal bezwaren tegen een allesomvattende regeling ter bevordering van het ordelijk economische verkeer uiteengezet, waarbij er in het bijzonder op werd gewezen, dat
het begrip ordelijk economisch verkeer niet een zodanig concrete en objectief bepaalbare inhoud heeft, dat hierop rechtsregels kunnen worden gebaseerd. Voorts werd eraan herinnerd, dat er reeds een aantal wettelijke regelingen bestaat, die specifieke delen van de hierbij betrokken materie regelen, waarbij ook de Wet economische mededinging en de Warenwet werden genoemd. In zijn op 15 oktober 1971 uitgebrachte advies bleek de SER deze mening te delen. De raad wees op de wisselende inhoud die het begrip ordelijk economisch verkeer al naar gelang de economische situatie heeft en gaf er de voorkeur aan de bestaande regelingen zo nodig te herzien en eventueel nieuwe te ontwerpen. De toenmalige bewindslieden van Economische Zaken hebben dit advies overgenomen en met hen is de ondergetekende van mening, dat op deze weg moet worden voortgegaan. Voor een reactie op de bedenkingen van vele andere leden, met name voor wat betreft de rompslomp die een voorschrift betreffende prijsaanduiding per standaardhoeveelheid voor het bedrijfsleven zou meebrengen, moge de ondergetekende verwijzen naar hetgeen hij eerder over het - beperkte - kosteneffect van de voorgestelde regeling heeft gezegd. Dat een regeling van de prijsaanduiding per standaardhoeveelheid praktisch niet op te volgen zou zijn, zolang de standaardisering van verpakkingsmiddelen nog geen algemene ingang heeft gevonden, vermag de ondergetekende niet in te zien. Juist bij afwezigheid van standaardisering bestaat in beginsel behoefte aan een zodanige regeling. Dat de uitvoering in dat geval zekere bezwaren kan meebrengen wordt niet ontkend, doch betekent naar de mening van de ondergetekende geenszins, dat zij in het algemeen niet redelijkerwijze zou kunnen worden gevergd. Hij realiseert zich, dat alsdan naast de gevraagde prijs de prijs per standaardhoeveelheid zal moeten worden vermeld en in voorkomende gevallen zal moeten worden gewijzigd. Of ondanks deze bezwaren van administratieve aard niettemin tot vaststelling van een desbetreffend voorschrift zal worden overgegaan, zal afhangen van een afweging van de betrokken belangen tegen het voordeel voor de consument van een betere mogelijkheid tot prijsvergelijking in de betrokken sector. In dit verband zij erop gewezen, dat in zelfbedieningszaken bij de verkoop van artikelen, welke naar hun aard grotere of kleinere gewichtsverschillen vertonen (b.v. kaas aan het stuk, of voorverpakte vlees en vleeswaren) de aparte vermelding van de prijs per standaardhoeveelheid reeds veelvuldig plaatsvindt. Met betrekking tot de problematiek van misleidende vormen van prijsbekendmaking zij verwezen naar het antwoord ter zake op vragen van zeer vele leden. De ondergetekende heeft begrip voor de voorkeur, die wordt uitgesproken voor regelingen op basis van vrijwillig overleg tussen de onderscheiden sectoren van het georganiseerde bedrijfsleven met de overheid en de consumentenorganisaties. Hij wil er echter op wijzen, dat de onderhavige materie uitgaande van het vrijwilligheidsprincipe reeds negen jaar ter discussie is geweest in diverse werkgroepen en commissies. De in dat kader gedane aanbevelingen hebben echter weinig opgeleverd. Uiteraard zal in gevallen, waarin op basis van vrijwilligheid een bevredigend begin is of wordt gemaakt, daarmede bij de invoering van de wet zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Voor wat betreft de aanbevolen vrijstelling voor in standaardhoeveelheid aangeboden goederen zij verwezen naar hetgeen hierboven in antwoord op een gelijke vraag van zeer vele leden reeds is opgemerkt. Uit in deze memorie eerder gegeven uiteenzettingen valt ook reeds te lezen, dat de ondergetekende niet voornemens is het in het leven roepen van een verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid te bevorderen, anders dan in gevallen, waarin daarmede duidelijk aantoonbare consumentenbelangen worden gediend. In afwachting van een in voorbereiding zijnde standaardisering van verpakking van een bepaald goed, kan het vooralsnog nemen van een maatregel niettemin zijn nut hebben niet alleen ter stimulering van de voorgenomen standaardisatie. Wellicht ten overvloede zij er nog op gewezen, dat het ontwerp een bepaling inhoudt, welke voor de totstandkoming van een maatregel overleg met een
4 commissie als bedoeld in artikel 43 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie als vereiste stelt. Zulk een commissie moet op haar beurt de naar haar oordeel in aanmerking komende bedrijfslichamen of privaatrechtelijke organisaties van betrokkenen in de gelegenheid stellen van hun gevoelen te doen blijken. Met deze procedure, alsmede door het feit, dat de onderhavige voorschriften slechts bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden vastgesteld, wordt bereikt, dat alle voor- en nadelen van een regeling aan de orde zullen kunnen worden gesteld, hetgeen een beleid garandeert, waarbij op een verantwoorde wijze de door de praktijk vereiste restricties in acht zullen worden genomen. Overigens voegt de ondergetekende hieraan toe, zulks ter voorkoming van nodeloze vertraging, dat er bij de bedoelde commissie op zal worden aangedrongen haar advies steeds zo spoedig mogelijk uit te brengen. Als de hier aan het woord zijnde leden te kennen geven prijs te stellen op een uiteenzetting van de precieze regels, welke het bedrijfsleven in zijn verschillende schakels zal moeten gaan opvolgen, zou de ondergetekende er allereerst op willen wijzen, dat bij de totstandkoming van de Prijzenwet de toenmalige Minister van Economische Zaken bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer heeft verklaard, dat de bevoegdheid tot de bekendmaking van prijzen slechts bedoeld is voor markten, waarin aan de vraagzijde de uiteindelijke verbruiker optreedt, en niet voor markten, waar het ruilverkeer tussen de opeenvolgende geledingen van een bedrijfskolom zich afspeelt {Handelingen II 1960/1961, blz. 3118, linker- en rechterkolom). Er is naar het oordeel van de ondergetekende geen aanleiding ten aanzien van de thans voorgestelde nieuwe bepalingen dit standpunt te herzien. Zulks geldt ook voor de in het ontwerp opgenomen mogelijkheid om de prijsaanduiding voor diensten te verbeteren (artikel 2a, eerste lid, onder b), alsmede voor het in verband daarmede gedane voorstel betreffende de specificatie van op verrichte diensten betrekking hebbende rekeningen (artikel 2a, eerste lid, onder c). Evenzeer is het de bedoeling een regeling tot verplichte prijsaanduiding per standaardhoeveelheid (artikel 2a, tweede lid) slechts betrekking te doen hebben op detailhandelaren (daaronder begrepen producenten bij rechtstreekse levering aan verbruikers). Over de inhoud der te treffen regelingen zij opgemerkt, dat deze bij toepassing van het voorgestelde artikel 2a, eerste lid, onder a, op goederen wellicht een grote gelijkenis zal vertonen met die van de Prijsaanduidingsbeschikking goederen 1963 (Stcrt. 220, gewijzigd Stcrt. 1965, 249); bij toepassing op diensten is een regeling waarschijnlijk van meer uitgewerkte aard dan momenteel voor kappers van kracht is (Prijsaanduidingsbeschikking kappers 1969, Stcrt. 84). Overigens zullen de meeste voorschriften van geval tot geval, onderscheidenlijk van dienst tot dienst, min of meer belangrijke verschillen kunnen gaan vertonen. Dit geldt met name voor de als standaardhoeveelheid aan te wijzen verpakkingseenheid, de verpakkingen waarvoor de verplichte prijsaanduiding niet zal gelden en de mate waarin alsmede de wijze waarop de specificatie van rekeningen zal dienen plaats te vinden. In het algemeen zal overigens afgewacht dienen te worden, welk advies de commissie, bedoeld in het derde lid van het voorgestelde artikel 2a, gehoord de naar haar oordeel in aanmerking komende organisaties (artikel 2a, vierde lid) zal uitbrengen alvorens een voordracht tot het vaststellen van een prijsbekendmakingsregeling wordt gedaan. In dit verband zij er nog op gewezen, dat het horen van de commissie volgens het ontwerp ook wordt voorgeschreven bij wijziging of intrekking van de regeling. De feitelijke dynamiek van het bedrijfsleven zal immers de noodzaak tot min of meer regelmatige aanpassing van de regeling aan zich wijzigende omstandigheden kunnen opleveren. Nog vroegen de hier aan het woord zijnde leden mede aandacht te besteden aan buitenlandse produkten. In het algemeen is de ondergetekende van oordeel, dat het in principe geen beletsel behoeft te vormen prijsbekendmakingsvoorschriften anders dan standaardiseringsvoorschriften - van gelijke toepassing te doen zijn voor goederen van Nederlandse en buiten-
landse oorsprong. Een gelijke behandeling heeft in de praktijk van de Prijsaanduidingsbeschikking goederen 1963 nimmer aanleiding tot bezwaren opgeleverd. Ook met betrekking tot voorschriften tot verplichte prijsaanduiding per standaardhoeveelheid verwacht de ondergetekende geen bijzondere moeilijkheden. Overigens lijkt juist ten aanzien van geïmporteerde goederen de behoefte aan een gebod tot een dergelijke prijsbekendmaking zijns inziens relatief groot ter verbetering van de door de consument gewenste mogelijkheid tot prijsvergelijking, gezien het feit dat naar Nederlandse maatstaven die goederen veelvuldig in ongebruikelijke verpakkingseenheden ten verkoop worden aangeboden. Evenmin als bij de huidige prijsaanduidingsbeschikking is er in geval van een gebod tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid, naar de mening van de ondergetekende, grond voor de veronderstelling, dat daarbij het handhaven van verticale prijsbinding essentieel zou zijn. Mede gelet op hetgeen hij eerder heeft opgemerkt omtrent de z.i. beperkte kostenverhogende invloed van maatregelen, als in dit wetsontwerp bedoeld, acht de ondergetekende het niet waarschijnlijk, dat als gevolg van de in het bijzonder voor diensten vast te stellen voorschriften, ook indien deze van geringe omvang zijn, de bestaande administratiekosten veel hoger zullen gaan uitvallen. Ervan uitgaande, dat de hier aan het woord zijnde leden met name doelen op een gebod tot specificatie van op verrichte diensten betrekking hebbende rekeningen (artikel 2a, eerste lid, onder c) moge erop worden gewezen, dat de aan het specificeren van een nota verbonden extra kosten gering zijn ten opzichte van de aan het opmaken van een rekening en de toezending daarvan aan de debiteur op zichzelf reeds verbonden kosten. Een zorgvuldig declarant zal zich immers in ieder geval de tijd moeten gunnen na te gaan, welke componenten hij bij het vaststellen van het eindbedrag der nota in rekening meent te moeten brengen. De extra kosten wegen in ieder geval stellig op tegen het belang van de consument inzicht in de gemaakte berekening te hebben. Het is de ondergetekende niet goed mogelijk reeds in het huidige stadium van voorbereiding ter voldoening aan de wens van deze leden een groot aantal gedetailleerde voorbeelden te geven van gevallen, waarin bepaalde voorschriften zullen gaan gelden met betrekking tot het vermelden van prijzen van goederen en diensten in reclameboodschappen. Eerst zal overleg met betrokkenen dienaangaande dienen plaats te vinden, alvorens aangegeven kan worden, welke regels voor welke goederen of diensten voorgeschreven zullen worden. In antwoord op de vraag van sommige leden, waarom in beginsel aan de ondernemer de vrijheid zal worden gelaten in reclameboodschappen prijzen, waartegen goederen of diensten worden aangeboden, al of niet te vermelden, kan worden opgemerkt, dat het maken van reclame in bepaalde gevallen (te denken ware b.v. aan lichtreclame) in eerste aanleg beoogt door het geven van beperkte informatie behoefte te wekken of louter de aandacht te vestigen op een bepaald artikelmerk of op een categorie van goederen of diensten in verbinding met de handelsnaam van degene, die ze aanbiedt. Het noemen van een prijs zou de noodzaak meebrengen tot een veel grotere uitvoerigheid dan met doel en opzet van de betrokken reclameboodschap te verenigen zou zijn. Intussen doen zich ook gevallen voor, waarin een prijs in een reclameboodschap wordt vermeld. Voor dergelijke gevallen kan er reden bestaan om voor te schrijven, dat zulks dan moet geschieden op gelijke wijze als voor het betrokken goed in een algemene maatregel van bestuur ter zake van de prijsbekendmaking ter plaatse van het aanbod is voorgeschreven. Sommige leden vroegen op welke (langere) termijn speciale bevoegdheden tot het treffen van maatregelen tegen misleidende prijsbekendmakingen hun beslag kunnen krijgen. De ondergetekende moge ook deze leden verwijzen naar zijn antwoord, dat hiervóór naar aanleiding van een desbetreffende vraag van zeer vele leden is gegeven. Zoals de controlepraktijk met de Prijsaanduidingsbeschikking goederen 1963 heeft uitgewezen, is het door deze leden ter sprake gebrachte gebruik van „kleine lettertjes" minder te vrezen met betrekking tot op of bij de desbetreffende
5 goederen in de verkoopruimte aangebrachte prijsaanduidingen, dan in gevallen waarin goederen op een van de openbare weg zichtbare plaats zijn uitgestald. Voor al deze gevallen is de eis van duidelijke zichtbaarheid en leesbaarheid van het prijskaartje in genoemde beschikking met zoveel woorden gesteld. Ook in een algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de prijsaanduiding per standaardhoeveelheid zal een dergelijke voorziening niet gemist kunnen worden. Daarbij zal tevens dienen te worden voorgeschreven, dat in etalages en in verkoopruimten de gevraagde prijs en de prijs per standaardhoeveelheid in directe samenhang met elkaar op of bij het betrokken goed zullen moeten worden aangeduid. Met betrekking tot de door deze leden met het oog op nadere regeling aangeroerde gedetailleerde punten merkt de ondergetekende op, dat een groot aantal van de gesignaleerde vraagstukken reeds in enig ander kader onder verantwoordelijkheid of op initiatief van de ondergetekende dan wel van een of meer andere daarbij betrokken bewindslieden in studie of anderszins in behandeling is. Met betrekking tot de reacties van sommige andere leden zou de ondergetekende willen verwijzen naar hetgeen hierboven is medegedeeld omtrent de bestrijding van de misleiding in de reclame en voor wat betreft nadere kwaliteitsregelingen naar hetgeen door hem eerder is uiteengezet omtrent zijn intenties bij het opstellen van nieuwe of het wijzigen van bestaande Warenwetbesluiten en de in voorbereiding zijnde aanvullende herziening van de Warenwet zelve. Met de hier aan het woord zijnde leden is de ondergetekende van mening, dat differentiatie in de verpakkingseenheden veelvuldig de prijsvergelijking bemoeilijkt. Met name met betrekking tot goederen van eerste levensbehoefte zal dan ook bij het overleg over een herziening van de Warenwet bezien worden op welke wijze in die wet een bevoegdheid zal kunnen worden gebracht tot het treffen van adequate standaardiseringsmaatregelen, waarvoor zij verwezen naar hetgeen hierboven te dier zake in antwoord op eveneens door talrijke leden gestelde vragen is uiteengezet. Voor consumentenorganisaties is in het ontwerp uitdrukkelijk een plaats ingeruimd bij het overleg over te nemen prijsbekendmakingsvoorschriften (artikel 2a, vierde lid). Hiermede is voldaan aan de eis van een als onmisbaar te beschouwen mogelijkheid tot inspraak bij te voeren discussies inzake de noodzakelijke afweging der onderscheidene belangen.
Met betrekking tot de vragen, welke dezelfde leden nog hebben gesteld over het bekendmaken van prijzen in het kader van reclameboodschappen, deelt de ondergetekende mede dat naar zijn mening de voorgestelde nieuwe bepalingen in ieder geval meer mogelijkheden bieden om op zinvolle wijze dienaangaande voorschriften te geven dan de thans bestaande bepalingen. Zoals reeds in de memorie van toelichting is medegedeeld valt in dit verband met name te denken aan de mogelijkheid voorschriften betreffende de prijsaanduiding per standaardhoeveelheid mede op prijsbekendmaking in reclameboodschappen betrekking te doen hebben. De ondergetekende is van mening, dat het dagbladbericht. waarover enkele leden een vraag hebben gesteld, een niet juiste weergave is van de conclusies, die binnen een werkgroep van de CCA met betrekking tot de uitvoerbaarheid van prijsaanduiding per standaardhoeveelheid zijn getrokken. In het daarna verschenen CCA-advies is niets van die strekking te vinden. Wel wordt erop gewezen, dat het opleggen van een verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid in ieder geval kostenverhogend zal werken en ook dat niet in het algemeen gezegd kan worden, dat de verkregen voordelen steeds tegen de kosten zullen opwegen; derhalve acht de commissie het wenselijk de invoering van de verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid van geval tot geval te regelen en niet dan na deugdelijk overleg met betrokkenen. De ondergetekende kan deze opvatting ten volle onderschrijven. Ten aanzien van het punt, hetwelk in de tweede door enkele leden gestelde vraag aan de orde wordt gesteld, moge worden opgemerkt, dat de ondergetekende voornemens is bij de invoering van de verplichting tot prijsaanduiding per standaardhoeveelheid niet alleen te bevorderen, dat een bepaling wordt opgenomen, waarin is voorgeschreven, dat in etalages en verkoopruimten de gevraagde prijs en de prijs per standaardhoeveelheid in directe samenhang met elkaar op of bij het betrokken goed moeten worden aangeduid, maar tevens, dat zodanige nadere regels worden gesteld, dat verwarring tussen de prijs van het produkt en de prijs per standaardhoeveelheid zoveel mogelijk zal worden voorkomen. De Minister van Economische Zaken, R. F. M. LUBBERS.