Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Inhoudsopgave Werkcollege week 2 Casus Racefiets…………………………………………………………………………………2 Casus Break-evenanalyse………………………………………………………………….10 Casus Carry-On……………………………………………………………………………….15 Casus Looking Good..................................................................................20 Casus boekwaarde versus marktwaarde balans............................................23 Essayvragen week 2.................................................................................26
1
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
7. Casus Racefiets Jan Buur wil een fietsenzaak starten met een minimale investering, omdat hij over weinig vermogen beschikt. Hij wil de onderneming kleinschalig beginnen en langzamerhand groeien door een deel van de winst in de onderneming te investeren. Jan Buur denkt in ieder geval de volgende productiemiddelen nodig te hebben: Bedrijfspand: Jan Buur heeft een doorlopende huurovereenkomst afgesloten, waarbij hij is overeengekomen een winkelpand met opslagruimte te huren. De huur bedraagt € 1.250 per maand (te betalen op elke 5e van de maand). De winkel kan meteen in gebruik worden genomen. De opslagruimte moet worden verbouwd om dienst te kunnen doen als werkplaats. De verbouwing kost € 10.000 en komt voor rekening van Jan Buur. Inventaris: Jan Buur heeft een inventaris nodig ter waarde van € 10.000. Voorraad: Jan Buur heeft een voorraad nodig ter waarde van € 15.000. De voorraadstaat geeft de volgende specificatie:
drie racefietsen als demonstratiemodellen ter waarde van € 3.500 per stuk, in totaal € 10.500; diverse racefietsonderdelen € 4.500. Liquide middelen: Aan kasgeld denkt Jan Buur € 5.000 nodig te hebben om de onderneming te kunnen starten. De geplande investeringen zouden volgens Buur als volgt kunnen worden gefinancierd:
Eigen inbreng door Jan Buur in de onderneming van de inventaris ter waarde van € 10.000; Jan Buur kan van zijn vader € 25.000 lenen tegen 8% rente af te lossen in tien jaarlijks gelijke termijnen; Voor het restant van de financiering kan Jan Buur van de N-bank een bankkrediet krijgen. Er is een doorlopende rekening-courantovereenkomst afgesloten, waarbij is afgesproken dat Jan Buur tot maximaal € 7.500 rood mag staan. Als zekerheid dient een borgstelling door vader Buur tot € 7.500. Een rekening-courantkrediet is een overeenkomst, waarin is afgesproken dat de 2
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
cliënt onder bepaalde voorwaarden tot een maximumbedrag `rood' mag staan bij de bank. In zoverre krediet is opgenomen, is er sprake van een kortlopende schuld aan de bank. a. Stel de investeringsbegroting op van de eenmanszaak van Jan Buur. Investeringsbegroting Verbouwing van het huurpand Inventaris Voorraad Kas Totaal aan investeringen
€ 10.000 € 10.000 € 15.000 € 5000 € 40.000
b. Stel de berekening op van het benodigde bankkrediet van de eenmanszaak van Jan Buur. Financieringsplan Totale financieringsbehoefte Eigen vermogen/eigen inbreng
€ 40.000 € 10.000 -/-
Behoefte aan vreemd vermogen Langlopende leningen Totaal benodigde bankkrediet
€ 30.000 € 25.000 -/€ 5000
In totaal heeft de ondernemer € 40.000 nodig om te kunnen starten met de onderneming. Hij brengt zelf € 10.000 in. Dit doet hij in de vorm van het inbrengen van inventaris. Na deze inbreng heeft de ondernemer nog € 30.000 nodig. Uit de casus blijkt dat de vader van de ondernemer € 25.000 als lening beschikbaar stelt. In totaal heeft de ondernemer behoefte aan € 5000 bankkrediet. c. Stel de openingsbalans op. Debet (activa) Verbouwing pand € 10.000 Inventaris € 10.000 Voorraad € 15.000 Kas € 5000 Totaal € 40.000
Credit (passiva) Eigen vermogen € 10.000 Lening vader € 25.000 Rekening-courant € 5000 Totaal € 40.000
In week één hebben we uitgebreid stilgestaan bij de openingsbalans. We hebben toen gezien dat de debetzijde van de balans wordt gevormd door de investeringsbegroting. De creditzijde van de balans wordt gevormd door de financieringsbehoefte. Het verschil tussen bezit en vreemd vermogen vormt het eigen vermogen.
3
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Jan Buur heeft de ondernemingsactiviteiten gestart. Hij wil graag inzicht hebben in de financiële gang van zaken in de eerste maand waarin zijn onderneming start. 3/1 Contante inkoop van een racefiets met een kostprijs van € 3.500. -
Met de inkoop van de racefiets neemt de post voorraden toe met € 3500. Deze inkoop wordt contant afgerekend en de kas/liquide middelen gaan met € 3500 omlaag.
5/1 Betaling per bank van de huur van het bedrijfspand over de maand januari € 1.250. -
Vorige week hebben we uitgelegd dat, wanneer de bank/rekening-courant aan de creditzijde is opgenomen, de ondernemer rood staat. In dit geval betaalt ondernemer zijn huur via de bank. Hiermee zal de schuld bij de bank met € 1250 toenemen. Hiertegenover staat geen bezit daarmee gaat het eigen vermogen met € 1250 omlaag.
8/1 Inkoop op rekening van twee racefietsen met een inkoopprijs van € 3.500 per stuk. -
Inkoop op rekening leidt tot een toename van de post crediteuren. Hiertegenover staat dat de voorraad stijgt.
10/1 Contante verkoop van een racefiets met een verkoopprijs van € 4.500. -
Bij een verkoop zal de voorraad afnemen, doordat er contant is betaald zal de kas toenemen. De voorraad zal dan afnemen met € 3500, omdat dit de inkoopprijs van de fiets is. De ondernemer krijgt dus € 4500 voor de fiets, terwijl de fiets € 3500 heeft gekost. De ondernemer mag dus een winst van € 1000 rekenen die ten goede komt van het eigen vermogen.
15/1 Verkoop op rekening van twee racefietsen met een verkoopprijs van € 4.500 per stuk. -
Nu worden twee fiets verkocht, alleen krijgt de ondernemer geen cash, maar de ondernemer verkoopt op rekening. Hiermee gaat de post debiteuren omhoog. De voorraad zal omlaag gaan met € 7000 en het verschil wordt bijgeschreven bij het eigen vermogen.
18/1 Ontvangen per kas van de afnemer van de verkoop van 15 januari € 6.000. -
Een debiteur betaalt € 6000; dit betekent dat de post debiteuren met € 6000 omlaag gaat. Daartegenover staat dat de kas met € 6000 omhoog gaat. 4
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
20/1 Opname uit de kas van € 500 voor privé-doeleinden. -
Nu onttrekt de ondernemer € 500 uit zijn onderneming. Door deze onttrekking gaat de kas met € 500 omlaag. De ondernemer krijgt hiervoor niets terug, daarom gaat het eigen vermogen met € 500 omlaag.
24/1 Betaling per kas aan de leverancier van de inkoop op rekening van 8 januari € 7.000. -
De ondernemer heeft in het verleden fietsen op rekening gekocht; nu betaalt hij de leverancier. Hiermee gaat de post crediteuren omlaag, maar daartegenover staat dat de kas ook omlaag gaat. Het wordt een contante betaling.
25/1 De afnemer van 15 januari blijkt betalingsproblemen te hebben. Na de betaling van 18 januari blijft € 3.000 te vorderen. Buur verwacht van dit bedrag 20% niet te kunnen innen en wil hiermee rekening houden door vorming van een voorziening voor dubieuze debiteuren. -
De ondernemer zal nu de post debiteuren moeten verlagen met € 600. Dit komt ten koste van het eigen vermogen.
28/1 Verkoop van een racefiets met een verkoopprijs van € 4.500. De verkoopprijs is per bank ontvangen. Jan Buur wil in verband met deze verkoop rekening houden met een voorziening voor mogelijke garantieverplichtingen voor een bedrag van € 150. -
De ondernemer kan een voorziening opnemen op zijn balans. Hiermee geeft hij aan dat hij bepaalde garantieverplichtingen verwacht in de toekomst. Voor de voorziening op te nemen houdt hij al rekening met deze garantie. De fiets wordt verkocht voor € 4500; de inkoopprijs van de fiets was € 3500. De ondernemer mag dus € 1000 winst bijschrijven, maar doordat de onderneming een voorziening heeft opgenomen ten aanzien van de verkoop, komt dus de voorziening nog in mindering op de winst. NB. De verkoopprijs wordt per bank betaald. We hebben eerder gezien dat de bank aan de creditzijde is opgenomen. Hiermee wordt aangegeven dat de ondernemer in het rood staat/een schuld heeft bij de bank. Wanneer de ondernemer geld ontvangt op deze bankrekening, wordt de schuld minder. Daarom zetten we een minnetje voor het bedrag dat we op de balansmutatiestaat invullen bij de bank/rekening-courant.
30/1 Betaling per bank van de energierekening over de maanden januari t/m maart 3 x € 125 = € 375 (Hint: hoewel deze post deels moet worden geactiveerd 5
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
onder vooruitbetaalde kosten, kan deze post worden opgenomen onder de debiteuren om te vermijden dat de balansmutatiestaat uitdijt). -
De ondernemer betaalt € 375 via de bank. € 125 is toe te rekenen aan deze maand, daarom komt deze meteen ten laste van het eigen vermogen. De overige € 250 moet worden gezien als een vordering op de energiemaatschappij, daarom gaat de post debiteuren met € 250 omhoog. NB. Hier zien we dat de ondernemer € 375 betaalt via zijn bankrekening, waarbij we eerder gezien hebben dat de ondernemer rood staat. Doordat hij een betaling doet via een bankrekening waar hij rood op staat, neemt de schuld toe.
31/1 Jan Buur wil rekening houden met een maandelijkse afschrijving op de verbouwing van € 125 en op de inventaris van € 250. - Afschrijvingen komen altijd ten laste van het eigen vermogen. d. Stel op basis van bovenstaande feiten de balansmutatiestaat op. De balansmutatiestaat is vorige week uitgebreid aan de orde gekomen. Alle posten van de beginbalans worden verwerkt in de balansmutatiestaat; de creditzijde van de balans komt rechts te staan en de debetzijde komt links te staan. Het eigen vermogen wordt in het midden weergegeven.
Begin balans 3/1
Verbouwingpand
Inventaris
Voorraad
€ 10.000
€ 10.000
€ 15.000 € 3500
5/1 8/1 10/1 15/1 18/1 20/1 24/1 25/1 28/1 30/1 31/1 Totaal Eind balans
Debiteuren
Liquide mid. € 5000
eigen vermogen € 10.000
Lening vader € 25.000
Voorziening
€ 4500 € 9000 - € 6000
€ 6000 - € 500 -€ 7000
- € 600 € 250 - € 250
€ 9875
€ 9750
€ 11.500
€ 2650
€ 1250 € 7000 -
€ 1000 € 2000 -€ 500
€ 7000 - € 600 € 850 - € 125 - € 375
- € 3500 - € 125
Crediteuren
-€ 3500 - € 1250
€ 7000 -€ 3500 - € 7000
Rekening cour. € 5000
€ 4500
€ 11.000
€ 25.000
€ 150
- € 4500 € 375
€ 150.000
€ 2125
0
6
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
e. Stel de eindbalans op Debet (activa) Verbouwing pand € 9875 Inventaris € 9750 Voorraad € 11.500 Debiteuren € 2650 Kas € 4500 Totaal € 38.275
Credit (passiva) Eigen vermogen € 11.000 Lening vader € 25.000 Voorziening € 150 Rekening-courant € 2125
Totaal € 38.275
We zien dat het eigen vermogen van de ondernemer € 11.000 bedraagt. In de openingsbalans stond het eigen vermogen op € 10.000. Hieruit volgt dat de ondernemer € 1000 winst heeft gemaakt. Maar zoals we zullen zien, moeten we die € 500 die hij heeft onttrokken, nog optellen bij de winst. De winst bedraagt dan € 1500. f. Stel de winst- en verliesrekening op. Vorige week hebben we stilgestaan bij het opmaken van de winst- en verliesrekening. Daarbij is uitgelegd, hoe we de winst- en verliesrekening moeten afleiden uit de balansmutatiestaat. We nemen uit de balansmutatiestaat de kolom van het eigen vermogen. eigen vermogen € 10.000 - € 1250 € 1000 € 2000 -€ 500 - € 600 € 850 - € 125 - € 375 € 11.000
7
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Winst- en verliesrekening Kosten Opbrengsten Inkoopwaarde omzet € 3500 Omzet € 4500 Inkoopwaarde omzet € 7000 Omzet € 9000 Inkoopwaarde omzet € 3500 Omzet € 4500 Totaal inkoopwaarde omzet € 14.000 Huur € 1250 Debiteurenkosten € 600 Garantiekosten € 150 Energiekosten € 125 Afschrijvingen € 375 Totale overige kosten € 2500 Winst € 1500 Totaal € 18.000
Totale omzet € 18.000
De ondernemer heeft een omzet gemaakt van € 18.000; de inkoopwaarde van de omzet was € 14.000. Daarnaast heeft de ondernemer € 2500 aan allerlei kosten gemaakt. In totaal heeft de ondernemer € 16.500 kosten gemaakt. Wanneer we de omzet afzetten tegen de kosten, blijft er een winst over van € 1500. Bij de eindbalans zagen we een winstsprong van € 1000. Hier wordt een winst gemaakt van € 1500, € 500 verschil. Dit verschil wordt verklaard door de onttrekking die de ondernemer eerder heeft gepleegd (2/1). De winst- en verliesrekening laat deze onttrekking buiten beschouwing. In week één hebben we uitgelegd dat onttrekkingen en stortingen de winst- en verliesrekening niet beïnvloeden. We kunnen de winst- en verliesrekening ook in een staffelvorm weergeven: Winst- en verliesrekening Staffelvorm Omzet € 18.000 kostprijs omzet € 14.000 brutowinst € 4000 overige kosten: huur - € 1250 energiekosten - € 125 debiteurenkosten - € 600 garantievoorziening -€ 150 afschrijvingen - € 375 nettowinst € 1500
8
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
De winst- en verliesrekening in staffelvorm is onzes inziens veel overzichtelijker; je begint eerst met de omzet, daarom breng ik de kostprijs van de omzet in mindering. Hierna volgt brutowinst. Vervolgens breng je de overige kosten in mindering van de brutowinst, waarna je eindigt met de nettowinst. g. Stel het kasstroomoverzicht op Op het kasstroomoverzicht komen de uitgaven en de ontvangsten te staan. De ondernemer kan uitgaven doen en ontvangsten krijgen via de kas en/of via de bank. Het kasstroomoverzicht bevat (bijna) altijd drie verschillende ingaande en uitgaande geldstromen: de operationele, investerings- en financieringskasstroom. Je krijgt dan het volgende schema: Kasstroomoverzicht Beginstand 1/1 Operationeel; Ontvangen van afnemers
0
€ 15.000 (10/1 € 4500 via kas. 18/1 € 6000 via kas. 28/1 € 4500 via bank.) Betaald aan leveranciers - € 10.500 Betaalde huur - € 1250 Betaalde energie - € 375 Totaal operationeel € 2875 Financieringskasstroom; Onttrekking - € 500 Totaal financieringskasstroom - € 500 Eindstand 31/12 € 2375 Het kasstroomoverzicht begint altijd met de beginstand van de kas en indien van toepassing de bank/rekening-courant. Op 1/1 zat er € 5000 in kas en daarnaast stond de ondernemer € 5000 rood bij de bank. Hiermee krijg je een beginstand van nul. Eindstand van de kas bedraagt € 2375. Op de balansmutatiestaat kan je aflezen dat de eindstand van de kas € 4500 bedraagt; de eindstand van de rekening-courant bedraagt € 2125. We hebben ook gezien dat de rekeningcourant eigenlijk de schuld bedraagt bij de bank (rood staan). Je krijgt dan de volgende berekening € 4500 - € 2375 = € 2375. Winst bij een hoeveelheid van 500.000? Omzet; Omzet (opbrengst) (500.000 x € 60) Totale kosten; Constante kosten Variabele kosten (500.000 x € 20) Winst
€ 30.000.000 € 12.000.000 -/€ 10.000.000 -/€ 8.000.000 9
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
8. Casus Break even analyse Een onderneming fabriceert en verkoopt product Y. De verkoopprijs van een product Y is € 60. Per jaar worden 500.000 stuks Y gefabriceerd en verkocht. De markt voor het product Y. is al jaren stabiel. De totale constante kosten bedragen jaarlijks € 12.000.000. De variabele kosten zijn € 20 per Y. 1. Indien een extra order van 50.000 Y – tegen dezelfde verkoopprijs boven de normale jaarafzet van 500.000 stuks Y verkregen kan worden, met welk bedrag zou dan de winst toenemen? We gaan eerst kijken hoeveel winst de ondernemer maakt bij een productie van 500.000 eenheden: Winst bij een hoeveelheid van 500.000? Omzet; Omzet (opbrengst) (500.000 x € 60) Totale kosten; Constante kosten Variabele kosten (500.000 x € 20) Winst
€ 30.000.000 € 12.000.000 -/€ 10.000.000 -/€ 8.000.000
We hebben nu eerst berekend, hoeveel winst er wordt gemaakt bij een normale productie van 500.000 stuks. De constante kosten zullen niet veranderen ongeacht of de productie toeneemt of afneemt. De variabele kosten daarentegen zullen wel veranderen. Hierna gaan we berekenen, welke winst er wordt gemaakt bij een productie van 550.000 stuks. We zullen zien dat de variabele kosten in zijn totaliteit zullen veranderen. Dit heeft invloed op de winst. Er worden dus 50.000 stuks eenheden extra geproduceerd. Voor deze 50.000 stuks krijgt de producent ook € 60 per stuk. Winst bij een hoeveelheid van 550.000? Omzet; Omzet (opbrengst) (550.000 x € 60) Totale kosten; Constante kosten Variabele kosten (550.000 x € 20) Winst
€ 33.000.000 € 12.000.000 -/€ 11.000.000 -/€ 10.000.000
We zien nu dat de producent € 3.000.000 extra omzet maakt. Hiermee gaan de variabele kosten met 1 miljoen omhoog en de winst is dan € 2.000.000 hoger dan bij een normale productie van 500.000 eenheden. Je ziet dat de constante kosten niet veranderen. Wanneer de producent wil weten, hoeveel de extra order 10
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
opbrengt, hoeft hij niet te kijken naar de constante kosten. Deze kosten zijn alleen van belang bij het bepalen van de winst. Constante kosten worden dan ook sunk costs genoemd, omdat deze kosten nu eenmaal gemaakt worden ongeacht de productieomvang. Nu we de constante kosten niet in aanmerking nemen bij een extra productie, kan de berekening ook op een andere manier lopen: Winst bij een extra hoeveelheid van 50.000? Omzet; Extra opbrengst (50.000 x € 60) Totale kosten; Variabele kosten (50.000 x € 20) Winst
€ 3.000.000 € 1.000.000 -/€ 2.000.000
Bij deze berekening laten we de constante kosten weg; deze zijn immers al gemaakt bij de beginproductie van 500.000 stuks. 2. Zou de onderneming deze eenmalige extra order ook tegen een verkoopprijs van € 35 aanbieden? Voor de extra order van 50.000 eenheden krijgt de ondernemer nu € 35 per eenheid. Is het voor de ondernemer nog steeds profijtelijk om deze extra order te produceren? We hebben net gezien dat de constante kosten niet in aanmerking hoeven te worden genomen bij het produceren van extra eenheden. We moeten ons dus focussen op de variabele kosten. De variabele kosten per eenheid bedragen € 20; de opbrengst per extra eenheid bedraagt € 35. Je voelt al aan dat het profijtelijk is, wanneer de producent deze extra order gaat produceren. We moeten dan kijken, wat de extra opbrengst is en welke extra kosten daaraan zijn verbonden: Extra opbrengst: 50.000 x € 35 = € 1.750.000. Extra kosten: 50.000 x € 20 = € 1.000.000. Een andere manier om de extra opbrengsten en de extra kosten tegen elkaar af te zetten is het verschil tussen de opbrengst van een extra eenheid en de kosten van een extra eenheid bepalen. De opbrengst van een extra eenheid is € 35. De variabele kosten van een extra eenheid bedragen € 20; € 35 - € 20 = € 15 > 50.000 eenheden x € 15 = € 750.000.1 Bij de berekeningen laten we zien dat de producent nog steeds winst kan maken, wanneer hij deze extra order aanneemt. Met deze extra order maakt de producent € 750.000 extra winst.
1
Verkoopprijs verminderd met de variabele kosten noemt men ook wel de dekkingswaarde of contributiemarge (hier is dat € 15)
11
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
NB. Stel dat de vaste afnemers € 65 betalen, wanneer een extra order wordt geproduceerd voor een andere afnemer en deze laatste afnemer betaalt € 35 per eenheid, dan kan het ineens niet meer aantrekkelijk zijn om deze extra order te produceren. Wanneer de vaste afnemers erachter komen dat de producent eenheden aan niet vaste afnemers levert voor € 35, zullen zij ook vragen om een prijskorting. Het is voor de producent alleen aantrekkelijk om deze extra eenheid te produceren, wanneer afnemers niet van elkaar weten, hoeveel zij hebben betaald. De ondernemer neemt dus een extra risico, wanneer hij deze extra order aanneemt. 3. Zie 2, maar nu met een verkoopprijs van € 20? Nu moet de producent de extra order afleveren tegen een verkoopprijs van € 20. We moeten nu ook bekijken, wat de extra opbrengst is en welke extra kosten daartegenover staan. Extra opbrengst; 50.000 x € 20 = € 1.000.000. Extra kosten; 50.000 x € 20 = € 1.000.000. Met deze extra order wordt quitte gedraaid. De ondernemer maakt geen extra winst, maar draait ook geen verlies. Dit is dus noch voordelig, noch nadelig. Gezien het nadeel dat besproken is bij vraag 2, zou de producent hiervan af moeten zien. De producent neemt immers het risico dat vaste afnemers gaan klagen. 4. Bij welke afzet van Y wordt winst noch verlies gemaakt? Bij een productie van 500.000 eenheden behaalt de producent een winst van € 8.000.000. Bij deze vraag moeten we zoeken naar het break-evenpunt. Wanneer er niets wordt geproduceerd, draait de producent € 12.000.000 verlies. Dit zijn immers de constante kosten; hier komt de producent niet onderuit. Constante kosten zijn niet afhankelijk van de productieomvang. Stel dat de producent een eenheid gaat produceren. Hiervoor krijgt hij € 60 op de markt. De variabele kosten per eenheid bedragen € 20. Het verschil is € 40. Hiermee wordt het verlies van € 12.000.000 met € 40 teruggedrongen. Wanneer de producent 2 eenheden gaat produceren, behaalt de producent de marge van € 80, maar de vraag is hoeveel eenheden moet de producent produceren om het break-evenpunt te halen?2 De constante kosten bedragen € 12.000.000; deze moeten gedeeld worden door € 40; € 12.000.000 / € 40 = 300.000 eenheden. De producent moet dus 300.000 eenheden (break even) produceren om de constante kosten terug te verdienen. Hierna gaat de producent pas winst maken; wanneer de producent 301.000 eenheden gaat produceren, maakt hij € 40 winst.
2
Wanneer de producent het break-evenpunt bereikt, dan zijn de constante kosten ook gedekt; de producent draait dan noch winst noch verlies.
12
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Controleberekening; Winst bij een hoeveelheid van 300.000? Omzet; Omzet (opbrengst) (300.000 x € 60) Totale kosten; Constante kosten Variabele kosten (300.000 x € 20) Winst
Collegejaar 2015-2016
€ 18.000.000 € 12.000.000 -/€ 6.000.000 -/€0
5. Leg uit wat het operationele risico is. Sommige ondernemingen hebben veel vaste activa; andere ondernemingen/concurrenten hebben weinig vaste activa. Zo zijn er ook ondernemingen met veel vast personeel en andere ondernemingen/concurrenten met een flexibel personeelsbestand. Dit alles heeft consequenties voor de gevoeligheid van de winst. Wanneer een onderneming lage constante kosten heeft en variabele kosten, is deze onderneming minder winstgevoelig. Wanneer een onderneming daarentegen hoge constante kosten heeft en lage variabele kosten, is deze onderneming winstgevoelig. In de onderstaande grafieken zie je in de eerste grafiek een onderneming met lage constante kosten en hoge variabele kosten. In de tweede grafiek zie je een onderneming met hoge constante kosten en lage variabele kosten. Laten we aannemen dat beide ondernemingen hetzelfde produceren; alleen zijn zij organisatorisch anders van aard. Wanneer er een periode aanbreekt dat de vraag vanuit de markt lager is, zal de ondernemer met hoge constante kosten en lage variabele kosten extra gevoelig zijn, doordat de hoge constante kosten niet mee veranderen met de vraag vanuit de markt. In de grafiek zie je dat het zwarte gedeelte (de winst) veel wijder is. Dit betekent dat deze ondernemer met zijn hoge constante kosten en zijn lage variabele kosten meer winstgevoelig is dan de andere ondernemer. De ondernemer met de lage constante kosten en de hoge variabele kosten kan bij verandering van de vraag beter inspelen op deze vraag. De onderneming die hoge constante kosten heeft en lage variabele kosten, loopt dan ook een hoog operationeel risico.
13
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
6. Hoe kan het operationele risico worden verminderd? Stel een onderneming in de transportsector heeft vast personeel in dienst, daarnaast heeft deze onderneming een wagenpark. Zowel het vaste personeel als de voertuigen uit het wagenpark zijn hoge constante kosten. Nu kan de onderneming besluiten het personeel te outsourcen. Hiermee gaan de constante kosten omlaag. Het uitzendbureau stuurt het transportbedrijf elke periode een factuur. Het transportbedrijf betaalt dus alleen, wanneer er wordt gereden. Hiermee worden de transportkosten variabel in plaats van constant. Outsourcing kan dus een manier zijn om de kostenstructuur van deze onderneming te variabiliseren. Hiermee wordt het operationele risico van de onderneming verminderd.
14
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Casus 8 Carry-On Carry–On BV, gevestigd in het Zuid-Hollandse plaatsje Maasland, is fabrikant van paardentrailers. De directeur-grootaandeelhouder, Cees Hobbema, is zelf een fervente paardrijder en heeft goede contacten in de wereld van de paardensport. Hij is drie jaar geleden voor zichzelf begonnen en aan klandizie heeft het hem tot nu niet ontbroken. Cees heeft echter meer verstand van paarden en van het bouwen van trailers dan van financiën; dat laatste vindt hij maar overbodige rompslomp. Bij de bepaling van de verkoopprijs van een trailer heeft hij tot nu toe altijd even snel een prijs uit zijn hoofd afgegeven. Naar hij dacht, kwam er telkens genoeg geld binnen, maar in januari 2002 kreeg hij een forse belastingclaim binnen van maar liefst € 30.000 en dat geld heeft hij momenteel niet voorhanden. Cees besluit daarom voor zijn BV surseance van betaling aan te vragen. Het advocatenkantoor Den Besten uit Den Haag wordt door de rechtbank als bewindvoerder benoemd. Frits de Veght, die sinds kort advocaat-stagiair is bij dit kantoor, wordt door zijn patroon belast met toezicht op de dagelijkse gang van zaken bij Carry–On. Het eerste dat Frits constateert, is dat Cees Hobbema geen notie heeft, wat de kostprijs van een paardentrailer is, en wat eigenlijk de winstmarge is op de trailers die hij verkoopt. Frits besluit een 15
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
kostprijsberekening te maken en krijgt van de boekhouder de volgende gegevens (alle bedragen in euro’s): de huur van de bedrijfshal bedraagt € 30.000 per jaar, de afschrijving op de machines bedraagt € 5.000 per jaar, het salaris uit de BV dat Cees geniet, bedraagt € 40.000, de kantoorkosten bedragen op jaarbasis € 15.000, om de paardentrailers te maken maakt Cees gebruik van uitzendkrachten, over 2001 is totaal aan loonkosten € 39.000 betaald, aan materialen is in 2001 voor een bedrag van € 21.000 in de paardentrailers verwerkt, aan energiekosten is in 2001 totaal € 12.000 betaald. Jaarlijks kan Carry–On BV maximaal 90 trailers bouwen; in 2001 zijn 60 paardentrailers geproduceerd, verkocht en geleverd. 1. Bereken op basis van de bovenstaande gegevens de kostprijs per paardentrailer. Om de kostprijs te bepalen moeten de totale kosten (TK) gedeeld worden door de hoeveelheid producten (Q). De uitkomst hiervan is de kostprijs per paardentrailer (TK / Q = kostprijs). De totale kosten bestaan uit de totale constante kosten en de totale variabele kosten. De totale kosten worden als volgt uitgerekend: Constante kosten: Huur bedrijfshal € 30.000 Afschrijving machine € 5000 Salaris Cees € 40.000 Kantoorkosten € 15.000 Totale constante kosten € 90.000 Variabele kosten: Materialen Loonkosten uitzendkrachten Energiekosten Totale variabele kosten
€ 21.000 € 39.000 € 12.000 € 72.000
De totale kosten zijn: € 90.000 + € 72.000 = € 162.000.in de casus is gegeven dat er in 2001 60 trailers zijn verkocht en geleverd. Hiermee krijg je de volgende berekening € 162.000 / 60 = kostprijs per trailer € 2.700 NB. We gaan nog even in op de kosten. Sommige kosten kun je al bij voorbaat kwalificeren als constante kosten. Bij andere kosten kun je hierover twijfelen. Zo is de huur bij voorbaat constante kosten, de huur zal per jaar worden bepaald en deze zal dan niet fluctueren (in dat jaar). Het is ook zo dat je de huur niet per
16
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
direct kunt opzeggen. Dit is ook een aanwijzing dat het hier gaat om constante kosten. Daarmee is de huur, ongeacht de productie, constant. De afschrijvingen op de machine vallen ook onder constante kosten. We hebben in week één gezien dat het aanschaffen van een machine niet meteen leidt tot een kostenpost. De machine komt voor het aangekochte bedrag op de balans te staan en de afschrijvingen hierover vormen een kostenpost. De afschrijvingen komen in de winst- en verliesrekening te staan. Wanneer de machine aangekocht is, maakt de ondernemer een inschatting van hoelang de machine meegaat en hiermee staan ook de afschrijvingen vast. De ondernemer kan deze inschattingen bijna nooit veranderen en hiermee zijn afschrijvingen constant. Het salaris van Cees als directeur-grootaandeelhouder is ook een constante factor; hiermee valt dit salaris onder de constante kosten. De kantoorkosten zijn hier algemeen geformuleerd. Je kunt je voorstellen dat niet alle kantoorkosten constant zijn. Wanneer men op kantoor rond het lunchuur de catering laat langskomen, vallen deze kosten onder kantoorkosten, maar de volgende dag kan de ondernemer beslissen om de catering niet meer te laten komen. Hiermee is dit deel van de kantoorkosten variabel. Maar omdat de casus hier niet over spreekt, nemen we aan dat het hier gaat om constante kosten. Materialen zijn variabele kosten; de ondernemer kan in de meeste gevallen materialen naar eigen inzicht inkopen. Van uitzendkrachten hebben we in de vorige casus gezien dat deze variabele kosten met zich meebrengen. Je kan uitzendkrachten inzetten, wanneer het druk is. Wanneer het wat minder druk is, kan de ondernemer minder of geen uitzendkrachten inzetten. Hiermee zijn de kosten voor uitzendkrachten variabele kosten. Energiekosten zijn veelal afhankelijk van de productie. Wanneer een ondernemer veel produceert, zal hij ook meer energie verbruiken. Hiermee stijgen de energiekosten. Wanneer de ondernemer minder produceert, zullen de energiekosten lager liggen. Hiermee zijn energiekosten in de meeste gevallen variabele kosten. Nu we de totale kosten hebben uitgerekend, kunnen we uitrekenen of de ondernemer winst heeft gemaakt. De kostprijs per paardentrailer hebben we al uitgerekend: deze bedraagt € 2700. In de casus is verder gegeven dat de ondernemer in 2001 60 paardentrailers heeft verkocht. Nu gaan we hetzelfde schema als bij vraag 4 gebruiken. Winst bij een hoeveelheid van 300.000? Omzet; Omzet (opbrengst) (60 x € 2000) Totale kosten; Constante kosten Variabele kosten (60 x € 1200) Winst
€ 120.000 € 90.000-/€ 72.000-/-€ 42.000
17
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
De ondernemer draait een verlies van € 42.000.3 Op termijn kan deze ondernemer niet meer aan zijn verplichtingen voldoen. Het blijkt dat Cees de paardentrailers in 2001 voor € 2.000 per stuk heeft verkocht en een behoorlijk verlies heeft geleden. De bewindvoerder wil alleen verlenging van de surseance bij de rechtbank aanvragen als Carry – On BV in 2002 een winst weet te maken van € 7.500. Vast staat dat in 2002 er 75 stuks zullen kunnen worden geproduceerd en verkocht. De constante kosten en de variabele kosten per product blijven in 2002 gelijk zijn aan die van 2001. 2. Tegen welke prijs moet Cees de paardentrailer in 2002 verkopen om aan de eis van de bewindvoerder te kunnen voldoen? In de casus is gegeven dat voor 2002 75 paardentrailers worden geproduceerd. Gegeven is ook dat de constante kosten en de variabele kosten per product gelijk blijven aan die van 2001. Nu moeten we gaan kijken, hoe de ondernemer € 7500 winst kan maken. We moeten de verkoopprijs per paardentrailer gaan uitrekenen en daarna moeten we gaan uitrekenen, welke omzet hiermee wordt gegenereerd en welke kosten hiermee samenhangen om uiteindelijk te komen tot een winst van € 7500. De constante kosten (€ 90.000) + de variabele kosten (€ 1200 x € 75) + winst (€ 7500) = totale opbrengst van € 187.500. Nu we de totale omzet hebben uitgerekend, is het vrij eenvoudig om de stuksprijs per paardentrailer uit te rekenen. € 187.500 / 75 = € 2500. De ondernemer moet nu € 2500 voor een paardentrailer gaan vragen in plaats van € 2000. Wanneer de ondernemer 75 trailers verkoopt tegen een prijs van € 2500, behaalt hij € 7500 winst. We gaan nu de berekening stapsgewijs opbouwen: gegeven is dat er voor 2002 75 trailers worden verkocht. De constante kosten zijn € 90.000, de variabele kosten bedragen (€ 1200 x € 75) € 90.000. Het break-evenpunt is dus € 180.000. € 180.000 / 75 = € 2400, wanneer de ondernemer € 2400 vraagt voor een paardentrailer, zal hij een omzet behalen van € 180.000. Hiermee maakt de ondernemer noch winst noch verlies. De bewindvoerder eist een winst van € 7500. De ondernemer moet dus € 187.500 aan omzet genereren; € 187.500 / 75 = € 2500. De ondernemer moet dus € 2500 voor een paardentrailer vragen om een winst te behalen van € 7500.
3
De variabele kosten per paardentrailer zijn als volgt berekend: € 72.000 / 60 (paardentrailers) = € 1200. De variabele kosten per paardentrailer bedragen dus € 1200. € 1200 x 60 paardentrailers = € 72.000.
18
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Cees kan in 2002 nog een eenmalige order van een bouwmarkt krijgen voor de levering van 10 aanhangwagens tegen een prijs van € 1.500 per stuk. De variabele kosten voor bouw van deze aanhangwagens bedragen € 1.000 per stuk. 3. Is het voor Carry–On BV interessant deze order te accepteren? Motiveer uw antwoord. Het antwoord op deze vraag is eigenlijk vrij simpel. Gegeven is dat de ondernemer € 1500 voor een aanhanger krijgt en de variabele kosten die hiermee samenhangen zijn € 1000 per aanhanger. De constante kosten hoeven we niet meer in aanmerking te nemen; het betreft hier een extra order. De constante kosten veranderen niet door deze extra order. En daarmee is het zeer zeker voordelig om deze extra order aan te nemen: de ondernemer verdient namelijk € 500 per verkochte paardentrailer (€ 1500 - € 1000). De extra order bedraagt 10 aanhangwagens en hiermee maakt de ondernemer een extra winst van € 5000. Herhaling: Bij een extra order zijn de constante kosten niet meer relevant!4
4
Constante kosten worden dan ook sunk costs genoemd, omdat deze kosten nu eenmaal gemaakt worden ongeacht de productieomvang.
19
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Casus Looking Good Voordat we de vragen uit de casus gaan behandelen, gaan we eerst enkele begrippen uitleggen. Wanneer een ondernemer een product koopt om te gebruiken in zijn onderneming, dan zal dit veelal een kostenpost zijn. Wanneer een advocatenkantoor een doos met enveloppen bestelt, dan zal het bedrag dat gemoeid is met de doos enveloppen, ten laste van de winst worden gebracht. Wanneer hetzelfde advocatenkantoor een auto koopt, dan zullen de kosten en uiteindelijk het aankoopbedrag ten laste van de winst worden gebracht. Wanneer we spreken over balansen spreken we ook vaak over het activeren van bepaalde posten. Op de balans zul je nergens de doos met enveloppen tegenkomen; wel staat de auto op de balans. Wanneer iets op de balans komt, noemen wij dit activeren. Wanneer de auto € 20.000 heeft gekost, dan zal deze voor € 20.000 worden geactiveerd op de balans. Wanneer de ondernemer er vanuit gaat dat de auto vier jaar meegaat, dan zal hij jaarlijks € 5.000 afschrijven op de auto. Deze afschrijving van € 5000 vormt voor dat specifieke jaar een kostenpost en zal dan ook als zodanig op de winst- en verliesrekening worden gepresenteerd. De doos met enveloppen zal niet op de balans verschijnen, maar meteen op de winst- en verliesrekening worden gepresenteerd. De doos met enveloppen zal naar alle waarschijnlijkheid in hetzelfde jaar van aankoop worden verbruikt. Het is dan ook logisch dat de kosten die samenhangen met de hele doos ten laste worden gebracht van de winst in dat jaar. De auto zal vier jaar meegaan; het is dus een beetje raar, wanneer de ondernemer in het jaar van aankoop het gehele aankoopbedrag ten laste van de winst brengt. Met het activeren moet je bepaalde kosten aan een bepaald jaar toerekenen. In deze casus gaan we enkele principes behandelen die op deze toerekening zien.5 Looking Good BV legt zich toe op de productie en verkoop van cosmetica. Tot 2000 werden de door de onderneming gemaakte kosten van onderzoek en ontwikkeling direct ten laste van het resultaat gebracht. Het management besluit om met ingang van 2000 de kosten van ontwikkeling te gaan activeren (als bezit aan de activakant op de balans zetten); dit omdat het management van mening is dat bij niet-activering van deze kosten geen getrouw beeld wordt gegeven van het vermogen en het resultaat. In 2000 bedragen de ontwikkelingskosten van een nieuw product € 500.000; dit product is in 2000 in productie genomen. De geactiveerde ontwikkelingskosten worden in vijf jaar met gelijke bedragen per jaar afgeschreven. In het jaar van activering wordt 10% afgeschreven. 1. Waarom ligt het meer voor de hand de ontwikkelingskosten onder de post immateriële vaste activa te activeren dan de kosten van onderzoek?
5
In het hoorcollegeverslag zijn deze principes ook al behandeld.
20
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Collegejaar 2015-2016
Kosten voor ontwikkeling zijn concreter dan kosten voor onderzoek. Onderzoek gaat vooraf aan ontwikkeling; als men als ondernemer ontwikkelingskosten maakt, dan is het plan eigenlijk al uitgewerkt. Het product moet dus alleen nog ontwikkeld worden en op de markt gezet worden, terwijl bij onderzoek nog moet blijken of het product ontwikkeld kan worden en of dit winstgevend gaat worden. Ontwikkelingen bieden dus eerder uitzicht op economische voordelen. Bij onderzoek zijn de economische voordelen niet van tevoren te bepalen. 2. Bij de immateriële vaste activa komen twee beginselen voor de waardering en winstbepaling met elkaar in conflict. Aan welk beginsel werd met betrekking tot de ontwikkelingskosten door Looking Good BV tot 2000 voorrang verleend, en aan welk beginsel vanaf 2000? Voor 2000 werden de ontwikkelingskosten niet geactiveerd; deze kosten werden niet uitgesmeerd maar direct ten laste van de winst gebracht. Dit is in overeenstemming met het voorzichtigheidsprincipe. Na 2000 worden ontwikkelingskosten geactiveerd. Hiermee worden de kosten uitgesmeerd over de toekomst. Hierdoor hanteert men het matchingprincipe: kosten worden toegerekend aan het jaar waarin ze worden gemaakt. NB. Onderzoekskosten komen nooit voor op de balans. Deze kosten worden ook niet geactiveerd. Ontwikkelingskosten kunnen wel geactiveerd worden en komen zo op de balans, maar dit moet de ondernemer wel goed beargumenteren. 3. Voor welk bedrag staat deze post op de balans aan het eind van 2002? In 2000 werden de ontwikkelingskosten voor € 500.000 geactiveerd. Deze kosten worden in vijf jaar afgeschreven. Per jaar wordt dus € 100.000 (20%) afgeschreven. In 2000 schrijft de onderneming 10% af. Dit betekent dat de onderneming medio 2000 is begonnen met afschrijven. Anders werd er wel 20% afgeschreven. In het jaar 2000 wordt 10% afgeschreven; € 50.000 In het jaar 2001 wordt 20% afgeschreven; € 100.000 In het jaar 2002 wordt 20% afgeschreven; € 100.000 In totaal is er tot eind 2002 € 250.000 afgeschreven en komen de ontwikkelingskosten voor € 250.000 op de balans te staan. De ondernemer verwacht er nog 2,5 jaar gebruik van te maken. Looking Good BV heeft over 2002 de volgende winst- en verliesrekening voor het individuele product opgesteld; 6 6
De winst en verliesrekening is hier in staffelvorm weergegeven, dit is anders dan in het werkboek is aangegeven.
21
Werkcollegeverslag Onderneming en Recht (gedeeltelijk)
Winst- en verliesrekening Staffelvorm Omzet € 300.000 Variabele kosten € 250.000 Constante kosten € 100.000
€ 300.000 € 250.000 € 100.000
nettowinst
- € 50.000
Collegejaar 2015-2016
4. Dient Looking Good BV de productie van het product te staken? Op de winst- en verliesrekening zien we dat de onderneming een verlies moet nemen van € 50.000. De constante kosten bedragen € 100.000. Dit zijn de afschrijvingskosten. Wanneer de onderneming de productie niet staakt, dan zal deze een verlies moeten nemen van € 50.000. Bij het staken van de productie moet de onderneming een verlies nemen van € 100.000. Dit zijn de constante kosten die gewoon door blijven lopen (ook bij staking). Het is dus voordeliger, wanneer de onderneming blijft voortbestaan.
22